In het Streekarchief Midden-Holland bevindt zich een handgeschreven document van de hand van Arnoldus Westerhovius, rector van de Latijnse school in Gouda.
Bij de transcriptie en hertaling door de werkgroep Latijn van Gouda op Schrift ontdekten we dat het deel uitmaakte van een boekje dat zich bevindt in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Dit boekje bevat de Oratio van Isaac Couderc, leerling van de Latijnse school van Gouda. Deze redevoering over Bibliotheken heeft hij uitgesproken in de winter van 1718 in de toenmalige Waalse kerk. tegenwoordig de gasthuiskapel, bij zijn bevordering naar de universiteit, in onze terminologie: bij de diploma-uitreiking na het slagen voor het eindexamen. Bij elke promotie mochten enkele leerlingen zo’n oratio uitspreken, altijd in het Latijn.
Zo'n redevoering werd meestal geschreven door de rector of conrector van de school. De schrijver werd ervoor betaald en de familie liet de redevoering drukken om hem te kunnen uitdelen aan de aanwezigen bij de promotie, de fine fleur van Gouda.
Rector Arnoldus Westerhovius voegde een samenvatting toe waarin ruimte was voor lovende woorden aan het adres van de voortreffelijke leerling. Hiernaast staat de 1e pagina van het eerdergenoemde handschrift (Gouda, SAMH, Varia, 0200. 651).
Ook conrector Stippius voegde er enkele vriendelijke woorden aan toe.
Hieronder ziet u links de foto's van de Latijnse tekst uit het boekje van de Universiteit van Amsterdam. Aan de rechterkant staat de vertaling met de noten, gemaakt door de werkgroep Latijn.
Lezing over Bibliotheken door Couderc
1
Redevoering van Isaac Couderc over de ontstaansgeschiedenis van de bibliotheken in de oudheid en de verschillende wijzen van inrichting.
Uitgesproken in de Waalse kerk, ten tijde van het winterexamen in het jaar 1718. Onder auspiciën van deze vier edelachtbare heren van het bestuur van de Goudse school:
Gerard van Brandwijck[1], heer van Bleskensgraaf en Hoogeveen, Matthias de Grande[2], Bruno van der Dussen[3] en Damiaan van Abbesteech. Tijdens het rectoraat van Arnold Henricus Westerhovius[4].
Gouda, gedrukt bij J. en A. Endenburg, officieel erkende stadsdrukkers.
[1] Gerard van Brandwijk (1673-1725), lid van de Raad van State, lid van de Staten-Generaal
[2] Matthias de Grande (?-1728)
[3] Bruno van der Dussen (1660-1741), stadspensionaris, burgemeester van Gouda; was als diplomaat betrokken bij de vrede van Utrecht in 1713
[4] Arnold Henricus Westerhovius (Westfalen 1677-1738), hofprediker in het gevolg van landgraaf Philippus van Hessen Kassel. In 1711 rector van de Latijnse School in Gouda. Librijemeester
2
Opgedragen aan de zeereerwaarde heren Johannes en Jeremias Frescarode[1].
De eerstgenoemde, die vóór zijn ballingschap de pastor van de Gereformeerde Kerk van Limeuil[2] en Montaud was, is momenteel een zeer waakzame en trouwe pastor van de Gereformeerde Kerk van Gouda.
Jeremias, de pastor van de Waalse kerk die haar samenkomsten in Rotterdam heeft, is een zeer welbespraakte uitlegger van de goddelijke mysteriën en is tevens een zeer scherpzinnige professor in de filosofie aan het Atheneum Illustre.
Aan hen, verwanten die ik als ouders beschouw en vereer, heb ik, Isaac Couderc, deze redevoering opgedragen.
[1] Johannes en Jeremias Frescarode: In 1685 zijn hun ouders uitgeweken naar ons land vanwege geloofsvervolging, hun vader werd daarna predikant in Gouda. Jeremias (1683-1749) werd in 1710 als Waals predikant aangesteld in Rotterdam, aldaar tevens hoogleraar wijsbegeerte. Bron: DBNL
[2] Limeuil: plaats in Frankrijk (Limuliensis in het Latijn).
3
De redevoering van Isaac Couderc over de ontstaansgeschiedenis van de bibliotheken in de oudheid en de verschillende wijzen van inrichting.
Zeer gestrenge voorzitter, edelachtbare, zeer deskundige, en geduchte burgemeesters, eerwaarde rechters, roemrijke leden van de Raad, zeer voortreffelijke vier leden van het bestuur van dit illustere gymnasium, zeer getrouwe voorgangers van de heilige kerkgenootschappen, zeer geleerde kenners van beide rechten, zeer ervaren doctoren, zeer scherpzinnige docenten in de filosofie en de vrije kunsten, zeer achtenswaardige rector, eerbiedwaardige leraren en u allen die hier door belangstelling voor de letteren bijeengekomen bent, zeer uitmuntende toehoorders en u, voortreffelijk gezelschap van uitgelezen jongelingen toegewijd aan de Muzen, bloem en sieraad van uw vaderstad.
De dichter uit Venusia[1] gaf over de dichtkunst dit zeer verstandige advies:
[1] Venusia: bedoeld is Horatius (Quintus Horatius Flaccus, 65-8 v. Chr., geboren in de plaats Venusia, Italië)
4
'U die schrijft, kies stof die past bij uw vermogens, en overweeg gedurig wat u schouders wel en niet kunnen dragen.'
Ongetwijfeld slaan deze regels op de prutsende zondagsdichters uit Horatius’ tijd. De volgende woorden zijn van Martialis:
'Wie zijn eigen gewicht weegt, kan het dragen.'
En een oud spreekwoord van de Joden luidt:
'Naar de kameel is de last.'
Het is makkelijk te begrijpen waar deze uitspraken betrekking op hebben: omdat wij natuurlijk niet alles kunnen beheersen, moeten wij allen er alles aan doen om ons bezig te houden met de kunst die men wel beheerst, dit om niet voor gek te staan. Plinius geeft dit voorbeeld: Alexander de Grote, die in het atelier van Apelles[1] een heel ondeskundig betoog hield over schilderijen, werd door de grootste van de schilders voorzichtig tot zwijgen gemaand; hij werd namelijk uitgelachen door de hulpjes die kleurstoffen aan het maken waren. En citerspeler Stratonicus heeft naar men zegt farao Ptolemaeus, die met hem in een felle discussie over het muziek maken verwikkeld was, het volgende geantwoord: de scepter is één ding, een plectrum is echt iets anders.
U vraagt mij hier om een voordracht te houden. Wilt u mij terechtwijzen voor opvallende overmoed, onbeduidend mannetje als ik ben, duidelijk nog maar een kleine jongen en op dit podium echt een beginneling. Toch heb ik niet geaarzeld om dit spreekgestoelte te bestijgen en als redenaar op te treden in zo’n grote verzameling van vooraanstaande wetenschappers.
[1] Apelles: waarheidsgetrouw schilder, hofschilder van Alexander de Grote
5
Voordat ik nog een woord toevoeg, zal ik u eerst uit de doeken doen waarom ik gekomen ben. U kent het plechtige gebruik bij het Goudse Gymnasium. Het is u bekend dat degenen die dit schoolsemester hebben voltooid en vragen de school eervol te mogen verlaten, vanaf deze plek een openbare toespraak houden, om vervolgens eervol te kunnen vertrekken.
Ik was nog een heel klein jongetje toen ik naar deze middelbare school werd gestuurd. Vanaf dat ogenblik heb ik het verlangen om deze verhoging te betreden met moeite kunnen bedwingen of zelfs zonder moeite. Dus ik heb mijn best gedaan om te voorkomen dat oudere of grotere leerlingen mij bij het leren voorbij zouden gaan. En zo heb ik, moge God er zijn zegen aan geven, de eindstreep mogen halen. Zo belangrijk is het, zonder grootspraak, om je eraan te wennen van jongs af aan.
Mij staan hierna nog andere strijdperken, ander zweet, ook andere inspanningen te wachten. Wat ik te weten ben gekomen over de opzet van bibliotheken via het onderwijs op school of in het bijzonder uit het persoonlijk onderricht van mijn rector, dat heb ik in de vorm van een redevoering gegoten en die zal ik in dit uur uitspreken. Ik verzoek u genoegen te nemen met deze Cato, en de spreker goedgunstig het oor te lenen.[1]
Maar voordat ik begin te spreken over zeer goed geoutilleerde bibliotheken, denk ik dat ik u eerst iets moet vertellen over het verschil in uiterlijk van de oude boeken en de manier waarop zij verzameld werden.
Het blijkt dat de mensen vroeger vanwege de diverse materialen tot allerlei vormen besloten.
[1] Deze Cato etc.: Suetonius, De vita Caesarum, Divus Augustus, 87,1: contenti simus hoc Catone als uitdrukking voor “We moeten het er maar mee doen!”
6
Iemand die niet geheel onbekend is met de oude geschiedverhalen zal zonder meer toegeven dat mogelijk brons, steen, of tin en zelfs lood aanvankelijk gebruikt werd om er letters op te schrijven. Aan de zuilen van de zonen van Seth[1] ga ik hier even voorbij. Om zijn woorden aan de vergetelheid te ontrukken, kiest Job ervoor ze met een ijzeren pen in steen te griffen.[2] De hoogste Wetgever, de bestuurder van de blinkende Olympus, die op zijn wenk de hemel en de aarde laat draaien, heeft op stenen tafelen de Tien Geboden gegrift, aldus Mozes als zeer gezaghebbend zegsman. Pausanias verklaart dat hij op de Helicon de werken van Hesiodus, die geschreven waren op een oeroude loden plaat, gezien heeft.[3] Dezelfde schrijver vermeldt dat de mysteriën van de grote goden en godinnen genoteerd waren op vrij dunne plaatjes tin, en dat die konden worden opgerold.[4] Met deze materialen was het onmogelijk een bibliotheek samen te stellen. Daarom nam men boomschors en kwamen er boeken van hout, men nam palmbladeren, wastafeltjes, linnen, papyrus, opgeschuurde huiden, buikvliezen van olifanten, en tenslotte perkament en gewoon papier. Hieruit ontstonden allerlei verzamelwerken, kasboeken, zakboekjes en andere soortgelijke werken.
Geschiedverhalen werden op vellen geschreven
[1] De zonen van Seth: zij hebben twee zuilen opgericht, een van tichelsteen en een van natuursteen, om daarop hun astronomische kennis vast te leggen (Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae, I, 2)
[2] Bron: Job 19:24
[3] Bron: Pausanias, Beschrijving van Griekenland, 9.31, 4
[4] Bron: Pausanias, ibidem 4.26, 8
7
als we Isidorus[1] mogen geloven. Papyrus hebben we aan de Egyptenaren te danken en vandaar kwam het als eerste bij de Grieken terecht. Perkament ontleent zijn naam aan Pergamon en erkent Eumenes[2] als uitvinder. Voor brieven werden vooral wastafeltjes gebruikt die men met een touwtje aan elkaar bond. Daar komt de uitdrukking het touwtje doorsnijden voor het openen van een brief vandaan, of de banden van het document wegnemen. Maar ook testamenten werden op wastafeltjes geschreven, zo schrijft Livius. Hij vertelt dat ze ook voor verdragen werden gebruikt. Wie boeken wilde schrijven gebruikte papier of vellen, dat werden dan boekrollen, soms ook boeken.
Er was een tijd dat papier maar aan één kant werd beschreven, iets wat ook bij de eerste drukkers de praktijk was. Tweezijdig beschreven vellen zijn anders, ze worden zo genoemd omdat ook de achterkant van het vel beschreven placht te worden, wat vooral bij perkament het meest gebruikelijk was. Maar ook bij papier dat dikker en goedkoper was, waarvan ze zeggen dat het nog steeds bestaat, zien we dat alleen de voorkant beschreven werd. Zakboekjes en kasboeken waren vooral in gebruik voor privé-toepassingen. In onze tijd zijn het, naast wetenschappers, ook kooplieden en winkeleigenaren die er gebruik van maken. Verder is er tussen boekrollen en boeken dit verschil dat een boekrol maar aan een kant beschreven is en slechts een enkel boek bevat, hoe klein ook, terwijl een codex meer boeken bevat, van oude en reeds overleden schrijvers.
[1] Bedoeld is: Isidorus van Sevilla (560-636)
[2] Eumenes: Koning Eumenes II van Pergamon (221-159 v. Chr.)
8
Zolang dat gebruik bestond, noemde men boekrollen boekdelen - geen codex, die bevatte meerdere boekdelen -, terwijl een boekdeel uit een boekrol bestond. In ieder geval, Ovidius spreekt nu eens over zijn boekjes, dan weer over driemaal vijf boekrollen (die hij gewijd heeft aan zijn Metamorfosen).[1]
Maar stukken perkament van verschillend formaat die men over het algemeen bladen noemde, werden destijds, en recenter nog, het meest frequent gebruikt. Totdat door de verheven kunst van Laurens Coster de boekdrukkunst en de drukinkt, die kleveriger was dan voorheen, werd ontdekt. De inwoners van Mainz doen hun uiterste best om de uitzonderlijke reputatie van de kunst van Coster bij onze Haarlemmers in twijfel te trekken maar zonder succes. Die vervloekte Faustus, een van de medewerkers van Coster, heeft weliswaar een rijke buit binnengehaald maar hij kreeg niet dezelfde geweldige roem. Toen hij wist dat zijn meester aanwezig was bij de kerstnachtdienst, is hij – aangezet door gouddorst – met het drukkersmateriaal, zoveel als hij in de haast had kunnen verzamelen, van Haarlem naar Amsterdam gevlucht, en vandaar naar Keulen en tenslotte naar de inwoners van Mainz. Daar verkondigde hij dat hij de ontdekker was van deze prachtige uitvinding
[1] Ovidius, Tristia 1,1, 117
9
die hij door diefstal had ontvreemd.[1]
Voor de bekende oude etymoloog Festus[2] was een bibliotheek de plaats waar men de boeken neerzette. Dit is het eerste en eigenlijke gebruik van het woord bibliotheek. Dat leidde ertoe dat, zoals al bij Isidorus[3] is opgemerkt, een verzameling boeken een bibliotheek werd genoemd. Aanvankelijk waren boeken zeer zeldzaam, of waren boeken helemaal afwezig. Toentertijd gaven de weinige eigenaren van losse boeken deze aan anderen te lezen, voor geld of goede woorden. En het was eigenlijk ook onmogelijk dat veel mensen een groot aantal boeken kochten omdat, volgens Gellius[4], Plato voor drie boekjes van Philolaus[5] - het waren ook nog kleine boekjes - tienduizend denariën uitgaf. En Aristoteles gaf voor een paar boekjes van Speusippus[6] drie talenten[7] uit. Als het eerste bedrag in ons geld wordt omgerekend, is dat drieduizend Carolusguldens[8], het tweede 5400.
Dezelfde Aristoteles was volgens Strabo[9] de eerste van allen die een bibliotheek bij elkaar heeft gebracht en die door zijn voorbeeld de farao’s van Egypte hiertoe inspiratie heeft gegeven.
Het waren zeker de Ptolemaeën[10] die een zeer goed ingerichte bibliotheek bezaten en waarin volgens Gellius een aantal van 70.000 boekrollen stond. De Attaliden, de koningen van Pergamum, hadden dezelfde lievelingsbezigheid, zo beweert Vitruvius[11]. Volgens Suetonius heeft Julius Caesar in Rome een enorme
[1] De legende van Laurens Jz Coster en zijn personeelslid Faustus staat in Batavia (1588) van Hadrianus Junius.
[2] Sextus Pompeius Festus, Narbonne, eind 2e eeuw AD
[3] Isidorus (560-636), bisschop van Sevilla, schreef een 20delige encyclopedie, Etymologiarum libri viginti.
[4] Gellius: Aulus gelliu (ca. 123-180), Romeins jurist, schrijver en taalgeleerde
[5] Philolaus: Philolaus van Croton (ca. 470-385 v. Chr.), pre-socratisch filosoof
[6] Speusippos van Athene (407-339 v. Chr.), Grieks filosoof
[7] Een zilveren talent in Griekenland stond gelijk aan veertienmaal het jaarloon van een arbeider.
[8] Een munt geslagen tijdens het bewind van Karel V, aanvankelijk gouden, later zilveren munt met een waarde van 20 stuivers.
[9] Strabo: Strabo van Amasia (64 v. Chr.- ca 23 na Chr.), Grieks historicus
[10] Ptolemaeën: een uit Macedonië stammende koninklijke dynastie die van 305 v.Chr. tot 30 v.Chr., na de dood van Alexander de Grote, over Egypte regeerde.
[11] Vitruvius: Marcus Vitruvius Pollo (ca. 85-20 v. Chr.), Romeins architect en ingenieur, schreef De Bouwkunst, een soort stalenboek van de bouwkunde (10 delen).
10
bibliotheek gesticht, Augustus heeft die verder aangevuld, Domitianus[1] heeft haar na een brand hersteld, iets waarover je je verbaast bij een man van wie verder bijna niets positiefs te melden is. In die bibliotheek bevonden zich enerzijds werken van Griekse, anderzijds van Latijnse schrijvers, allemaal schrijvers die hun naam door de letteren onsterfelijk hadden gemaakt. Als beheerders hiervan stelden zij taalkundigen aan, mannen met verstand van zaken, die in de volksmond bibliothecarissen heten. Julius verleende deze functie aan Varro, de allergeleerdste van de nakomelingen van Romulus. Aan het hoofd van de beroemde bibliotheek van Alexandrië stond, zoals wij vernomen hebben, Demetrius van Phaleron[2], een geweldige geleerde. Daarna hebben door heel Europa vorsten zich als om strijd ingespannen om bibliotheken te stichten en in te richten. En als ik daarvan de volgorde, het aantal en de zeer zeldzame schatten zou willen aangeven, dan zou me dat niet lukken. Dat kun je niet verwachten van een jongeman en zeker niet van iemand met mijn beperkte capaciteiten, daar heb je een man voor nodig met een brede opleiding. Vast staat wel, als de zeer gezaghebbende schrijvers zich niet vergissen, dat de bibliotheken van Italië en Brittannië de rijkste collecties handschriften hadden. Trouwens ook een aantal particuliere bibliotheken heeft naar men zegt een zo bijzondere rijkdom aan zeer oude en zeer zeldzame boeken en zo’n collectie, dat ze kunnen wedijveren met koninklijke bibliotheken.
Dat de beroemde Vaticaanse bibliotheek de koningin van alle bibliotheken is, daarover bestaat geen enkele twijfel.
[1] Domitianus: Titus Flavius Domintianus was van 81 tot 96 na Chr. keizer van het Romeinse Rijk
[2] Demetrius van Phaleron (350-283 v. Chr.), leerling van Aristoteles, was een intellectueel, staatsman, schrijver en redenaar
11
Die bibliotheek was door de opname van de bibliotheek van Heidelberg[1] enorm uitgebreid, net zoals de bibliotheek van Wenen vergroot werd door toevoeging van de bibliotheek van Boeda[2].
Het is wel bijzonder spijtig dat de meeste bibliotheken zo bewaakt worden dat je zou kunnen zeggen dat zich draken erop genesteld hebben zoals bij een onderaardse schat. Deze klacht is door de belangrijkste geleerden over Spaanse bibliotheken door de jaren heen telkens weer geuit. Zo komt het dat zij die zich zeer verheugen over een zeer kostbaar bezit, dat noch voor zichzelf noch voor anderen beschikbaar stellen. Wij wensen dat zij wat dit betreft tot betere gedachten komen.
En dan wat ons Batavia betreft. Qua aantal en hoeveelheid van de particuliere of openbare bibliotheken, wanneer men daar ook de boekwinkels bij optelt, kan ons land zich zeker meten met de grootste rijken in heel Europa, maar of dat ook geldt voor de waarde ervan?
Ik weet niet waarover mijn afschuw groter is: over het militaire geweld destijds van de Goten, Vandalen, Pannoniërs[3] en overige barbaarse lieden die in Italië hele bibliotheken van onschatbare waarde zondermeer vernietigden, of over de bekende krankzinnige ijver van monniken die juist het beste deel van de goede schrijvers aan Vulcanus[4] offerden maar ook het volledige werk van schrijvers aan de eeuwige vergetelheid prijsgaven. De tranen van de Muzen hierover zijn meer dan terecht! Dit leverde een schade op die nooit meer te herstellen is. Daaraan zou ik nog, wanneer u de onzegbare smarten van de Staat der Letteren weer op zou willen halen,
[1] In 1622 werd Heidelberg, een centrum van het protestantisme, ingenomen door de troepen van de Katholieke liga. Paus Gregorius XV had bedongen dat in dat geval de beroemde Bibliotheca Palatina overgebracht zou worden naar Rome. Aldus geschiedde.
[2] Boeda: De bibliotheca Corviniana van koning Matthias Corvinus van Boeda (1458-1490). Een groot deel ging verloren toen de Turken Boeda veroverden. Een deel werd door prins Eugenius van Savoye naar Wenen gebracht na zijn overwinning op de Turken.
[3] De Pannoniërs: een Illyrisch volk, beïnvloed door de Kelten, dat woonde in Hongarije en Oostenrijk.
[4] Vulcanus: de god van het vuur.
12
de bibliotheken kunnen toevoegen met de meest rijke collectie van allemaal die vóór of na die tijd in andere gebieden door brand zijn verdwenen. Wie immers kan zijn tranen bedwingen wanneer hij zich het nooit voldoende betreurde verlies van de beroemde bibliotheek van Alexandrië, of van Constantinopel, of tenslotte van Londen weer voor de geest haalt?
Maar laat ik niet te lang achter deze klippen blijven hangen.
Ik kom nu toe aan de inrichting van de bibliotheken. Ik ga niet spreken over boekenkasten of boekenplanken waaraan men vroeger maar ook nu nog onnodig kapitalen heeft besteed om ze zo kostbaar mogelijk te versieren. Welke bijdrage leveren ivoren, cederhouten vakken met gouden randen uiteindelijk aan de ware wetenschap? Maar ook vraag ik u, let eens op wat de mensen van vroeger en de mensen van nu aantrekkelijk vonden aan het uiterlijk van boeken. De ouden zagen graag ‘navels’ in hun boekrollen, wat dat voorstelde is nog steeds de vraag. Deze navels hadden vlakke en bolle ronde uiteinden, soms waren ze gemaakt van goud. Aanvankelijk werd het begin van een boekrol ermee versierd en later beide stokken voor het oprollen van de boekrollen. Ze moesten, dit is de meest aannemelijke verklaring, de vorm van de menselijke navel uitdrukken.
In die tijd werden hele boeken met cederolie ingewreven tegen het rotten en tegen schade door motten en boekenwormen. De titels werden geschreven in vermiljoenrood,
13
en deze gewoonte van rechtsgeleerden heeft de naam rubriek[1] opgeleverd.
En let dan op de hoorns, dat wil zeggen het deel dat aan beide kanten van de rollen uitsteekt, versierd met ivoor, zilver of goud, en let op het papier, gladgemaakt met puimsteen, het geheel gehuld in een purperen omhulsel, dat vindt iedereen toch prachtig? Daar komen de uitdrukkingen vandaan als: Een werk dat het tot de navelstok gebracht heeft, en een kunstwerk dat de cederolie waardig is. We moeten hiervoor vooral bij de dichters te rade gaan en wel bij Ovidius en Martialis. De bekendste verwijzing is die van Naso die betrekking heeft op het boekje Tristia, geschreven in Tomi aan de Pontus:[2]
'Bosbessen mogen jouw mantel niet kleuren met hun purperen sap / Die kleur past niet bij rouw / En jouw titel niet in vermiljoen en het papier niet behandeld met cederolie / En op je donkere voorhoofd moet je geen witte hoorns dragen.'
Maar hoe zit het met de stervelingen die nu in deze tijden leven? Besteden zij bij het inrichten van de bibliotheken veel aandacht aan opsmuk en puur uiterlijk vertoon? Inderdaad zorgen overal voorname heren ervoor dat de duizenden boeken die zij vaak in bezit hebben met het kostbaarste Turkse leer (zoals zij dat noemen) of een ander exotisch leer bekleed worden, en alles liefst in één kleur; dat ze met goud versierd worden dat de plaats inneemt van versierde knoppen en navelstokken; dat de titels in gouden letters worden aangebracht. En al is hier sprake van overdadige opsmuk, toch ben ik het niet eens met het oordeel van Erasmus die zegt dat je pas van echte liefhebbers van boeken kan spreken als ze hun boeken dag en nacht in handen hebben, vuil maken, kreuken, verslijten, de marges overal vol krabbelen
[1] Ruber, d.w.z. rood
[2] Naso: Ovidius, in Tristia 1,1 5-8; Pontus: de Zwarte Zee
14
met allerlei aantekeningen. Er is een middenweg waar het gaat om hoe je boeken hoort te gebruiken. Je moet een al te pietepeuterige opsmuk maar ook een vieze slordigheid vermijden. Laten we zorgen dat juist het werk van de beste auteurs fatsoenlijk voor gebruik beschikbaar is, ze hoeven niet voor de show, of voor het theater extra fraai te worden uitgevoerd. Maar zoals de lofwaardige inzet van koningen, prinsen, steden en beroemde mannen voor het inrichten van bibliotheken nooit voldoende geprezen kan worden, zo is het terecht dat iemand hen uitlacht als zij alleen maar bezig zijn om met zeer veel familiekapitaal boeken te kopen enkel voor eigen bezit, om ze nooit te gebruiken, nooit voor anderen beschikbaar te stellen. Wat is dit anders, vraag ik u, dan bibliomanie? Vele malen beter zijn degenen die wanneer zij zorgvuldig gekozen boeken bezitten, deze zodanig gebruiken dat er terecht sprake is van levende, bezielde bibliotheken. Daarbij is er trouwens een overeenkomst tussen ons en die oude vrienden van de Muzen, iets wat zij plezierig vonden, namelijk hun bibliotheken op te luisteren met beelden en geschilderde portretten van de meest vooraanstaande lieden. Zo hangen wij in onze bibliotheken graag geschilderde afbeeldingen van geleerde mannen op, zodat we degenen met wie wij spreken, terwijl zij zwijgen en allang dood zijn, als het ware aanwezig zijn en in levenden lijve kunnen aanschouwen, hoewel dit niet zonder meer voor alle liefhebbers van boeken geldt. Cicero bijvoorbeeld hield niet van beelden, maar vond schilderijen wel aardig. Dit blijkt uit zijn volgende woorden:
15
'In mijn kleine galerij in Tusculum[1] zijn een paar nieuwe erkers gebouwd; ik wilde er schilderijen ophangen. Inderdaad als er iets is dat ik in dat genre mooi vind, is het wel schilderkunst.'[2]
Verder wil ik hier nog twee soorten mensen genoemd hebben: er zijn er van wie je zou zeggen dat zij zich niet in boeken willen verdiepen maar er het liefst in willen sterven. Door een overdreven verlangen naar kennis storten zij zich niet aflatend op boeken en dit niet alleen ten koste van het familiekapitaal, maar wat nog verder gaat, ten koste van hun eigen krachten en gezondheid. Dat is toch wel dwaasheid met het volle verstand. Maar het valt mee, zoals het er nu voorstaat vinden we echt maar heel weinig van dit soort mensen. En het lijkt erop dat die overdreven ijver zover verdwenen is dat er nog maar een paar zonderlingen over zijn die zich alles ontzeggen en zich liever tegoed doen aan deze genietingen. Dat soort lieden vindt het leven onverdraaglijk als zij hun boeken moeten missen. Als hun vuur, water en een dak ontzegd worden zul je zien dat zij dat gelijkmoedig verdragen, zolang het hun is vergund om deze intellectuele huisraad mee te nemen in ballingschap.
Aan de andere kant zijn er mensen, waren er daar maar meer van, die van deze eerzame vrijetijdsbesteding zo genieten dat ze, ook al zijn ze in beslag genomen door de meest ernstige zaken, toch nooit ophouden deze voortreffelijke adviseurs te raadplegen en dit gebruiken als enige remedie tegen de grootste problemen. Onder hen neemt Cicero gemakkelijk de belangrijkste plaats in. Wanneer een grote verscheidenheid aan zaken
[1] Tusculum: ooit een hooggelegen stadje ten zuidoosten van Rome, in 1171 bijna volledig verwoest, enkele archeologische resten zijn nu nog te zien zoals het amfitheater, een forum en een tempel
[2] Cicero, Ad familiares VII 23
16
zijn aandacht vroeg, of de machtsgreep van Caesar als alleenheerser hem pijn deed, zei hij: 'Ik trek me terug in mijn bibliotheek.' [1] Ovidius zei, zoals gewoonlijk op elegante wijze, over zichzelf: 'Zoveel boomstammen als de bossen hebben, zoveel zandkorrels als de gele Tiber meevoert / Zoveel zachte grassprieten als het veld in maart heeft / Zoveel ellende hebben wij doorgemaakt: en daarvoor is geen medicijn of rustpunt / Tenzij in de studie of het verpozen bij de Muzen.' [2]
Als ik er nu nog een ding aan mag toevoegen kan ik mijn verhaal beëindigen. Natuurlijk is het heel wonderlijk met de Letteren gesteld. Ja zo, dat naarmate iemand over het algemeen minder geschoold is, des te groter is zijn aandrang om te schrijven, en dringt hij de wetenschappelijke wereld op onbegrijpelijke wijze een vreselijke berg boeken op. Wat mij betreft is het zo dat deze sukkels zeker geen gat in de literatuur opvullen, maar eerder het gemis van de beste schrijvers versterken. U weet immers, denk ik, hoeveel van de meest vooraanstaande werken verloren zijn gegaan, u weet hoeveel werken om talloze redenen incompleet werden. 'De verzen die vertelden over de metamorfosen van mensen / een werk dat door de ongelukkige vlucht van zijn meester werd afgebroken.' [3] U weet hoeveel van hun eigen werk schrijvers zelf heel dikwijls aan de vuurgod hebben geofferd. Zeker Ovidius is daar een voorbeeld van:
‘Veel heeft hij geschreven, maar wat hij niet in orde vond / Heeft hij zelf in de louterende vlammen geworpen / Ook toen,
[1] Ad Familiares VII 28, een collectie brieven van Cicero aan vrienden, uitgegeven na Cicero’s dood.
[2] Ovidius, Tristia 5, I, 31-34
[3] Ovidius, Tristia 1.7 13-14
17
toen hij moest vluchten, heeft hij enkele aantrekkelijke werken verbrand / Terwijl hij zijn dichtkunst en zijn verzen vervloekte.' [1]
Laat dus niemand geloven dat er maar weinig verloren is gegaan en dat er zeer veel over is van de meest elegante der dichters, het is de moeite waard om hem zelf als getuige daarvan op te roepen. Hij zegt het zo: 'Wij schrijven en vernietigen de geschreven boekjes met vuur / Een hoopje as is het resultaat van mijn dichtkunst / En als er niet door toeval of list een deel uit de vlammen gered wordt / Komt er van mijn talent nauwelijks iets bij jullie terecht.' [2]
U weet hoeveel er ook nu nog niet teruggevonden is. Tenslotte weet u ook, en dit is de mening van heel wat eminente geleerden, dat we nooit iets moeten weggooien waarmee de Staat der Letteren geholpen kan worden. Temeer om te voorkomen dat zij tijdens hun leven of na hun dood zijn blootgesteld aan de spitsvondigheden en twisten van afgunstige lieden. Ach hadden wij van deze genieën maar meer materiaal dat ik als verloren of nog niet teruggevonden heb aangeduid, dan konden we een massa literaire prullaria, waarin nu veel stervelingen grasduinen, met een gerust hart missen. Ook al kunnen we naar die tijd verlangen, erop hopen kunnen we niet.
Ik zou hierover wel meer willen zeggen, maar de vaardigheid ontbreekt mij, en ook de vastgestelde tijd waarbinnen dit openbare optreden zich moet afspelen, verbiedt het mij. Daarom tot zover mijn toespraak, zeer eerbiedwaardige vier heren van het Bestuur van de Goudse school.
[1] Ovidius, Tristia 4.10 61-64
[2] Ovidius, Tristia 5.12 61-66 (het laatste woord van 65 is dolove)
18
Met uw welwillende toestemming was het mij vandaag vergund dit spreekgestoelte te betreden. Zonder onbescheiden te zijn zou ik willen zeggen: u hebt zonder rekening te houden met mijn jeugdige leeftijd en mijn nederige gestalte, maar wel rekening houdend met mijn ijver, bijna vanaf mijn zachte nageltjes, zoals de Griekse uitdrukking luidt, mij met allerlei prijzen beloond. Nu echter hebt u besloten mij bij mijn vertrek van hier een nog grotere gunst te verlenen, gewoonlijk een bewijs van uw hoogste welwillendheid. Ik weet niet en kan niet bedenken hoe ik u hiervoor kan bedanken. Maar als u genoegen schept in een dankbare geest die blijft denken aan uw gunsten, en daarin schept u ongetwijfeld genoegen, dan beloof ik u dat mijn geest u uiterst dankbaar is. Edelachtbare heren, leef in goede gezondheid, ik wens u veel succes in uw publieke - en privéaangelegenheden.
Zeer doorluchtige rector, ik verklaar hier openlijk dat ik u om meerdere redenen bijzonder veel verschuldigd ben. Of ik nu ijverig mijn best deed, of het een beetje liet afweten, nooit hield u op mij te stimuleren. Voortdurend bleef u namelijk herhalen dat de talenten die mij van godswege geschonken zijn, aangewakkerd moesten worden. Waartoe deze aansporingen dienden, denk ik nu pas echt te doorgronden. En daarom zal ik nooit met spijt terugdenken aan uw zo nuttige aanwijzingen.
Ik heb gezegd.
Lofrede door Westerhovius
1
Aan de doorluchtige jongeheer Isaac Couderc die door het houden van een betoog over bibliotheken afscheid neemt van de Goudse Muzen[1].
Denk eraan de kunst waarin je de anderen wilt overtreffen, te beoefenen. Dat zeiden de ouden zoals wij weten. Alexander de Grote werd door jongens uitgelachen. Apelles beduidde de koning stilletjes om te zwijgen[2]. En daarom gaapt er een geweldig gat tussen het plectrum en de koningsstaf[3]. 'Ook al ben ik zelf zo’n onbeduidend mannetje, ik heb toch de drang om dit uit te spreken: roekeloos, overmoedig noemen de meeste mensen mij, zo niet allen, want zonder vrees beklim ik het spreekgestoelte dat zoveel grote sprekers voor mij hebben betreden. Ik kom hier naar Goudse gewoonte. Ik zal zo goed en zo kwaad als het gaat een beschrijving van de bibliotheken geven.' Waarom die frons op uw gelaat? Luister naar de woorden van de spreker en laat ze tot u doordringen.
Van brons, steen, zink, of lood waren de geschriften van de oude volkeren. De hoogste heerser, die met goddelijke wil de hemel draait, had zo al de Tien Geboden opgeschreven. Hoe vurig wilde Job dat dit met zijn woorden zou gebeuren[4]. De schrijver van de Tien Geboden was een gezaghebbende getuige[5]. Op dezelfde wijze zijn ooit de mysteriën van de goden opgeschreven, de heilige Werken[6] en al het overige. Maar deze primitieve methode is niet geschikt voor musea, het zware gewicht vormde een belemmering. Spoedig daarna maakte dit plaats voor boomschors en vellen papyrus, waarvan Griekenland zei dat het uit Afrika was overgenomen.
[1] Goudse Muzen: hier het Gouds gymnasium
[2] Plinus Naturalis Historia XXXV, 36
[3] Erasmus, Adagia 3056 Alia res est, o rex, sceptrum, alia vero plectrum, met deze woorden wees de grote harpspeler Stratonikos farao Ptolemaeus terecht, toen deze zich allerlei opmerkingen over muziek veroorloofde. (Uit Deipnosofistae van Athenaeus van Naucratis)
[4] Job 19, 24 (Och of mijn woorden toch werden opgeschreven […] met een ijzeren stift in lood werden gegrift […])
[5] Met de schrijver wordt Mozes bedoeld. Exodus 34: 1,2
[6] Hesiodus, Werken en Dagen. Pausanias vertelt in Beschrijving van Griekenland, IX, 31,4 dat de inwoners van Boeotië hem bij de bron van de berg Helicon een loden plaat toonden waar de tekst van Hesiodus’ Werken op aangebracht was.
2
Kort daarna kwam ook het wastafeltje, en het membraan dat men perkament noemt en dat afkomstig is uit Pergamon. Ja zelfs huiden van olifanten die India stuurde en algemeen gebruikt papier van linnen, en geschuurd en opnieuw beschreven perkament, en welke andere vormen verder nog bedacht zijn door de ijver van stervelingen: de namen zijn voldoende bekend bij het langzaam verstrijken van de jaren. Op deze materialen werden de dappere daden van ooit, de heilige verdragen, en ook de twee heilige Testamenten doorgaans vastgelegd, en de literaire werken.
De manier van schrijven was niet in alle gevallen hetzelfde. Wastafeltjes, met stift beschreven, waren meest voor brieven. De overige werden vroeger over het algemeen door schrijvers aan het perkament toevertrouwd, zo hebben we vernomen. Verder nog dit: er bestonden ook opistografa hoewel die niet wijd en zijd werden gelezen, waarbij de voor- en achterkant beschreven waren. Deze gewoonte werd later meer gebruikt. Het uiterlijk bepaalde toen de naam. Er was het boek, de codex, de dubbelzijdige uitgaven, de wastafeltjes.
Anders dan al het voorgaande zijn de gebundelde verzamelingen van teksten, die de Grieken somata noemen. Hierbij was het gebruik ervan de bepalende factor. Er waren zakboekjes en er waren lange boekrollen. Ik zie er hier vanaf om meer vormen te noemen.
Aristoteles was de eerste die een bibliotheek inrichtte en hij is het voorbeeld voor de Egyptenaren geweest. Weldra werden allerlei koningen door hetzelfde verlangen gegrepen en zo kwam de wetenschap tot bloei. De Romeinen beroemen zich allereerst op de vergoddelijkte Caesar[1]. Augustus breidde dit prijzenswaardige initiatief van Julius Caesar verder uit. Domitianus zorgde ervoor dat de boeken die door het vuur aangetast waren, werden vernieuwd.
Aan het hoofd van zo’n belangrijk instituut werden door de staat verstandige mannen geplaatst
[1] Caesar had als eerste het plan om een bibliotheek te stichten, maar dit werd pas na zijn dood uitgevoerd door Asinius Pollio in het Atrium Libertatis. In dit gebouw op het Capitool was een Griekse en een Latijnse bibliotheek.
3
onder wie Varro[1], de geleerdste van alle Romeinse burgers, en Demetrius van Phaleron[2].
Ik zou nog een hele reeks van bibliotheken op kunnen sommen, ook bibliotheken van de Lage Landen. Mij ontbreekt daarvoor de tijd, evenals de kracht. Ik zou graag de meest zeldzame, oude handschriften van de boeken willen onderzoeken. Daarin overtreft het geleerde Brittania ons, en daarin overtreft Latium weer heel wat illustere landen. Van het Spaanse volk zegt men wel dat het een hond in de stal is[3]. En als een slang geen slang opslokt in zijn helse buik, wordt er nooit een draak geboren[4]. De Vaticaanse bibliotheek zwol op door de Palatina[5], en door de ondergang van Boeda[6] is de bibliotheek van Wenen vergroot. Toen de barbaarse horden kwamen aanstormen ging in Italië hun aantal ten onder, waarbij de barbaar de Muze verdreef.
Voeg daaraan toe, dat een orde van mensen[7], stommer vind je ze nergens, boeken in vlammen deed opgaan, boeken die, als het lot het zou toestaan, je voor zeer veel geld had willen redden.
Welke boeken zou ik boven welke verkiezen? Ik geloof dat het deze lieden alleen maar speet dat hun fakkels waren opgebrand. Was het verlies van Byzantium niet genoeg?[8] Was het niet genoeg, het verlies van duizenden boekrollen van de stad die ooit de naam van Alexander droeg?[9] Of spijt van het verlies van de stad der steden van Brittannië?[10] Mijn God, en dan die monniken! Wat een afschuwelijke domheid!
Laten we liever vrolijke zaken aansnijden. De mensen van vroeger hadden boekenkasten en de planken daarvan hadden randen van goud. Ze waren van cederhout of ingelegd met ivoor. Er zat een gouden navelknop aan de rand van het blad, beide kanten van de koker hadden een hoorn. Er was puimsteen om het perkament glad te maken.
[1] Varro: Marcus Terentius Varro (116-27 v.Chr.) werd door Caesar aangewezen als bibliothecaris.
[2] Demetrius van Phaleron: was hoofd van het Mouseion, de bibliotheek van Alexandrië.
[3] Bron: Adagium 973 van Erasmus: de hond bewaakt de voerbak, eet zelf niet van de haver, maar laat ook het paard er niet van eten.
[4] Spreekwoord 2261 uit Adagia van Erasmus: Serpens ni edat serpentem, draco non fiet. D.w.z.: Een slang wordt geen draak, tenzij hij een slang eet. Dwz: je wordt alleen groot en machtig, als je anderen uitbuit of opslokt.
[5] De bibliotheca Palatina (van de Palts) uit Heidelberg was een van de belangrijkste bibliotheken van de 15e en 16e eeuw. Toen de katholieke liga Heidelberg veroverde, had de paus bedongen dat de bibliotheek naar Rome zou worden overgebracht.
[6] De bibliotheca Corviniana van koning Matthias Corvinus van Boeda (1458-1490). Een groot deel ging verloren toen de Turken Boeda veroverden. Een deel werd door prins Eugenius van Savoye naar Wenen gebracht na zijn overwinning op de Turken.
[7] De schrijver bedoelt hier monniken
[8] Een deel van de bibliotheek van Byzantium/Constantinopel ging verloren bij de verovering van de stad in 1204 tijdens de 4e kruistocht. Een ander deel bij de verovering door de Ottomanen in 1453.
[9] Het Mouseion van Alexandrië ging verloren in 47 v.Chr. toen Caesar de stad veroverde.
[10] De bibliotheek van Londen ging verloren bij de grote brand in 1666.
4
Schimmel, boekenwormen en motten maakten zich uit de voeten, want als boeken ingesmeerd zijn met cederolie zijn zij bestand tegen de tand des tijds. Het was gebruikelijk om het titelblad in vermiljoenrood uit te voeren. Rechtsgeleerden gebruikten de term rubriek[1] voor de titels. De boekenkasten werden versierd, en de leren hoezen die de boeken omhulden waren vaak met goud verlucht en met purper gekleurd. Daarom kent het Latijn deze uitdrukkingen: Een boek dat de cederolie verdient en Een werk dat het tot de navelstok heeft gebracht.
Maar de passie voor boeken van de mensen in onze tijd is beslist niet minder. Ook wij werken graag met versiering. Wij houden niet van smoezeligheid, of pracht en praal, maar ook niet van een bibliotheek waar de eigenaar geen gebruik van maakt, of geen toestemming geeft om haar te laten gebruiken door mensen die over meer bescheiden middelen beschikken.
De deuren van de Muzen zijn gul! Mijlen, ja mijlenver lopen zij achter bij mensen die een glanzend bibliotheekje bezitten, met boeken van schrijvers die zorgvuldig zijn uitgekozen en zeshonderd of duizend keer opnieuw zijn gelezen. Hier kan men terecht van bezielde bibliotheken spreken, met beelden en zeer veel schilderijen, die in een lange rij de geschilderde portretten tonen. Dit voegt een nieuwe verfijning toe. Daarna pas beginnen de vruchtbare jaren.
In tegenstelling tot wat men in Mainz beweert, heeft alleen Coster[2] geleerd om meer te schrijven in tien uur, of zelfs in een paar uurtjes, dan iemand eigenhandig met de pen kan schrijven in tien maanden. En hij is geen dief, hij is geen driewerf vervloekte dief. De man die alom met de naam Faustus wordt aangeduid is een man van drie letters[3]. Ons Haarlem verdient eeuwige roem en Laurens een lauwerkrans.
[1] Rubriek: is afgeleid van het Latijnse woord ruber (rood)
[2] Laurens Janszn Coster, Haarlem
[3] Een man van drie letters: FUR (dief). Bron: Plautus, Aulularia 281
5
Nu wordt een boek niet meer voor een smeekbede of voor geld beschikbaar gesteld om over te schrijven, zoals voorheen in vroeger tijd. Wie brengt er nog tijd door in bibliotheken? Bijna niemand. Wie ploetert er nog in de boeken? Waanzin noemen ze dat. Wie wil zich zijn pleziertjes ontzeggen, wie wil liever alleen zijn geest voeden? Gestoord vindt men dat.
Toch zijn ze er nog, en ik prijs ze, liefhebbers van kennis en studie. Hun zorgen verdwijnen!
Ooit was dit de grootste troost van een bedroefde Cicero toen hij gezien had dat Julius alleen de teugels van de stad en de macht voor zich opeiste. Maak je daar geen lelijke vergissing, jij Muze? Zowel Julius als Caesar grepen de macht,[1] ze waren natuurlijk allebei consul. Wie kan het verdragen dat lui die met vuile handen plegen te schrijven de wereld walging bezorgen? De Staat der Letteren die reeds lang geveld ligt heeft zulke hulp niet nodig. Ach werd er maar eens de zweep gehaald over die zogenaamde geleerden. Ik zou wensen dat het koor van wereldleiders het plan opvatte de gruwelijke nacht te verdrijven en wel zo dat de boeken die reeds lang strijden tegen de boekenwormen in grotten duisterder dan de nacht, tevoorschijn worden gehaald en in helder daglicht gelezen worden.
Lang leven de Letteren! Dat waren jouw woorden en je bewijst hiermee dat je een dankbare geest hebt die niet vergeet om de gunsten van hen die je dank verschuldigd bent te gedenken. Je ziet dat een menigte leraren terecht voor jou applaudisseert. Mijn Muze gaat jou missen. Mogen mij altijd, zo wens ik, zulke leerlingen ten deel vallen. En jou wens ik een leraar die geleerder is dan ik.
Arn. Henr. Westerhovius.
[1] Julius de staatsman, die de macht greep, Caesar de schrijver van o.a. De bello gallico
Lofrede door Stippius
1
Aan de zeer veel belovende jongeman Isaac Couderc, ter gelegenheid van het feit dat hij, na het doorlopen van de school met een openbare lezing over bibliotheken, afscheid neemt van de Goudse Muzen.
Luister goed! Als je graag boven het gewone volk uit wilt stijgen,
Kies voor een wetenschappelijke opleiding, zonder dat wordt niemand wijs.
Jaag ver van je de vieze varkens van de kudde van Epicurus
Die de zeden bederven en reine harten in het verderf storten.
Kunnen jouw medestudenten het niet waarderen dat jij
Zuinig bent en je tijd goed besteedt? Ze bekijken het maar!
Maak je fluks uit de voeten. Zorg dat je vooruitkomt en snel in galop
Naar de heilige schatten van Minerva. Zorgzaam neemt zij haar zonen op
In haar armen en koestert hen. Ga haar bibliotheek binnen en zorg dat je
Dag en nacht de papieren doorzoekt, lees vooral de beste boeken.
Doe net als de bijen die uit stevige bladen en zoetgeurende kruiden
Zoete honing naar hun eigen voorraadkamers brengen.
Kom je bij het hakken knoesten tegen? Geef niet op:
Als je door blijft hakken, zal de boom omvallen.
Richt je ogen op mannen die grotere tegenslagen hebben meegemaakt,
Die na doorstane beproevingen genieten van vrije tijd in de wetenschap.
Ga zo door, Isaac, op de weg naar het einddoel van je werk.
Ik bid dat God de leidsman en metgezel van je studie zal zijn.
Johan Reinhard Stippius[1]
[1] Johan Reinhard Stippius (1682-1753), conrector van de school tot 1721