De jeugdgedichten en grafschriften waarvan wordt aangenomen, dat Erasmus die in zijn Goudse periode geschreven heeft, zijn te vinden in twee handschriften.

Het ene handschrift bevindt zich in het Streekarchief Midden-Holland (Gouda, SAMH, Handschriften, 1424. 15, [olim 2316 F 5]), het andere in de Universiteitsbibliotheek in Tilburg (signatuur KHS D 141). De vier jeugdgedichten zijn afkomstig uit het Goudse handschrift, de beide grafschriften uit het Tilburgse handschrift.

Het Erasmus Genootschap Gouda, de Drukkerswerkplaats en de werkgroep Latijn van Gouda op Schrift hebben gezamenlijk het boekje 'U die hierlangs loopt, sta stil en lees deze verzen' tot stand gebracht waarin naast onderstaande jeugdgedichten van Erasmus de grafschriften voor Bertha van Heyen zijn opgenomen. Dit boekje werd gepubliceerd aan de vooravond van de tentoonstelling 'Erasmus: ik wijk voor niemand' in 2016 in Museum Gouda.

Carmen buccolicum Erasmi

Met elementen uit verschilende verhalen heeft Erasmus in ca. 1483 een eigen herderslied gemaakt, waarin Gunifolda het liefje is van Polyphemus. We vinden daarin heel veel (delen van) versregels uit de Metamorphosen van Ovidius en uit alle werken van Vergilius.

22v

1424.15 22v

Carmen buccolicum Erasmi.

Rosphamus insano Gunifoldae captus amore
Stridenti tacita solus sub nocte cicuta:
Rumpebat longo lucubrantia sidera questu.
Quem circum simeae, quondam unica cura capellae
Errant: et gelidis neglecti in vallibus agni.
Nec stabulis egisse pecus / nec culmina tecti
Vel sera meminit deserta revisere nocte.
Rore procul tantum madida proiectus in herba:
Crudeles querula meditatur arundine flammas.
Huc ades o Gunifolda / mei medicina furoris:
Huc ades extremum vel visere funus amantis.
Rosphamus ecce vocat tuus o Gunifolda / peritque:
Et tu flammivomae duris in collibus Ethnae
Mollibus indignum refoves Poliphemon in ulnis.

Een herderslied van Erasmus

Rosphamus dolverliefd op Gunifolda liet eenzaam
In de stilte van de nacht uit zijn snerpende rietfluit
Een lang klaaglijk lied ontsnappen bij het licht van de sterren.
Om hem heen doolden de geiten met hun stompe snuiten,
Eens zijn enige zorg, en in de koude dalen de vergeten lammetjes.
En hij dacht er niet aan dat hij het vee uit de stal had gehaald
En, al was het laat in de nacht, het verlaten dak weer op moest zoeken.
En op een afstand. languit in het bedauwde gras, speelde hij op zijn fluit
Alleen maar een klaaglijk lied over het wrede liefdesvuur.
Kom toch hierheen, Gunifolda, medicijn voor mijn liefdeskolder,
Kom toch hierheen, om tenminste getuige te zijn van de laatste ademtocht van jouw minnaar.
Hallo! Gunifolda, jouw Rosphamus roept je, en hij gaat dood.
En jij liefkoost weer op de harde hellingen van de vuurspuwende Etna
In jouw zachte armen die slampamper van een Polyphemus[1].

 

[1] De Cycloop, Odysseus stak hem zijn oog uit.