Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653) is geboren in Bergen-op-Zoom. Op 5-jarige leeftijd verloor hij zijn vader, waarna hij met zijn moeder in Breda ging wonen.
In Breda bij zijn grootvader, predikant Henri Boxhorn, genoot hij onderwijs. Toen in 1625 Breda werd ingenomen door de Spanjaarden, verhuisde grootvader en kleinzoon naar Leiden. Daar studeerde de jonge Boxhorn wijsbegeerte en rechten en daarnaast politieke geschiedenis. Hij werd weldra, in 1632, benoemd tot hoogleraar in de welsprekendheid. In 1648 volgde hij Daniel Heinsius op als hoogleraar in de geschiedenis en de staatkunde. Vijf jaar later overleed hij.
Boxhorn heeft zeer veel geschreven. Op 20-jarige leeftijd publiceerde hij al het Theatrum sive descriptio comitatus et urbium Hollandiae, cum tabulis geographicis, Amsterdam 1632. Dat werd twee jaar later in het Nederlands vertaald als Toneel ofte beschryvinge der steden van Hollandt waer in haer beginselen, voortganck, privilegien, historie ende gelegentheyt vervat worden, Amsterdam 1634. Dit was grotendeels een compilatie uit Guicciardini en dergelijke auteurs.
[bovenstaande tekst uit Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6, p. 178-180]
In het lemma van het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek wordt Petrus Montanus als vertaler genoemd, maar in het gebruikte exemplaar wordt op de titelgravure Geeraerdt Baerdeloos genoemd.
We hebben hier de Nederlandse editie gebruikt (p. 254-263). Het boek meet ca. 21 x ca 33 cm oblong (dus breder dan hoog) en heeft 374 genummerde pagina’s plus 10 ongenummerde zowel voorin als achterin. Het bevindt zich in het Streekarchief Midden-Holland (Gouda, SAMH, Archiefbibliotheek, 0191. 5584, [olim 112 A 14]).
254
255
TONNEEL van HOLLANDT.
GOUDA.
WAnneer Goude is ghetimmert gheweest. Waer af sy gheseyt wordt. Den Tol van Moerdrecht.
Haer verscheyde Privilegien ende vryheden, in Brieven der Princen uytghedruckt. Verschey-
den avontueren ende toe-vallen der Stadt. Vermaerde Mannen. Ghelegentheyt.
DE Stadt Gouda wordt ons te-
ghenwoordich ghepresenteert in handen / die
de laetste is van de ses voornaemste Steden
van Hollant. Sy voert haren naem vande
Riviere ghenaemt de Gouw / dier int mid-
del door vloeyt. Maer dat de Stadt Gou-
da niet en is bekent gheweest in het jaer on-
ser salicheyt MCC, wort uytdruckelijck betoont by de Brie-
ven van Floris de vierde / met welcke hy het Klooster van
Rijnsburgh heeft vry ghesproken vanden Moerdrechtschen
Tol / in welcke Brieven niet vermelt en wort van Gouda.
Die luyden alsoo.
Floris Grave van Hollant, aen alle die dese tegenwoordige
Brieven sullen sien, saluyt. Dat u heele ghemeynte wete, dat
wy alle Mannen woonende tot Rinsburch ende tot Bueck-
scoep, die toebehooren d’Abdisse ende Convent der voor-
seyde Clooster van Rinsburch, van nu voort goet gevonden
hebben te bevrijden van alle schattinghe des Tols by ons
Tol-huys van Moerdrecht, van alle haer dinghen oft goede-
ren, die sy voeren, welcke dinghen sy willen besighen tot
ghebruyck ende eyghendom van haren Huysen. Maer ist
dat eenighe van dese goederen over voeren om te verkoo-
pen, wy willen van desen tijdt af, dat sy aldaer verobligeert
worden tot behoorlijcke betalinghe des Tols aengaende die
goederen. Tot ghetuyghenisse der waerheyt wy hebben
[rechter kolom]
doen verstercken dit teghenwoordich gheschrift met onsen
zeghel. Ghegheven in het Iaer ons Heeren, een duysent
twee hondert ende dry-en-twintich, s’ Donderdaeghs naer
d’onthoofdinghe van S. Ian den Dooper.
Doch Reinerus Snoyus, beschrijft alsoo den oorspronck [[1]]
der Stadt / hy selve van ter Goude wesende / in het 7. Boeck
der Bataviersche gheschiedenissen. Onder desen Floris /
te weten / den Vijfden, in het voorseyde jaer / (1272) is de
Stadt van Gouda in Hollandt ghetimmert / aen den kant
van der Yssel. Want den Rhijn ghestopt wesende by Ley-
den / t’welck ick dickmaels gheseyt hebbe / de Rivieren zijn
uyt den selven Rhijn op een ander sijde ghevloden / loopende
uyt d’Yssel ende de Leck inde Mase. Als dan de Schip-
vaert niet open en was / ende als den uytganck niet soo vry
en was inde Zee / als hy eertijts was / de Rivieren sijn om-
gheleydt door de sloten ende grachten / ende oock in die
plaetse / daer de Stadt nu is / is en gracht ghemaeckt seer
krom / comende in den Rhijn by Alphen / de welcke gracht
wort ghesloten met een sluys / op dat den Yssel-stroom niet
en soude de Landen onder water setten. Als dan heeft de
Haven der Schepen meer ende meer toeghenomen / ende
sijn begonnen getimmert te worden eenige Herbergen ende
Huysen / die also in corten tijt sijn vermeerdert / dat de gene
die daer omtrent woonden / de Moraschen verlieten / ende die
verspreyt woonden / syn t’samen ghecomen by den Yssel-
Dijck / ende meynden de Kercke te vervoeren oft veran-
deren / alsoo dat de plaetse scheen Vesten te eysschen. Hier
[1] [Oorspronck van Gouda] in de marge
Toneel van Holland,
Gouda
Wanneer krijgt Gouda de naam Gouda en vanaf welk moment wordt over haar gesproken? De tol van Moordrecht.
De verschillende privileges en vrijheden, die duidelijk worden uit de brieven van de vorsten. Enkele lotswisselingen en gebeurtenissen van de stad. Beroemde mannen. De ligging.
Gouda presenteert zich nu met gemak als een van de zes belangrijkste steden in Holland. De stad is genoemd naar de rivier de Gouwe, die er dwars doorheen stroomt. Maar dat Gouda nog niet bekend geweest is in 1200, het jaar van Onze Zaligmaker, wordt uitdrukkelijk bewezen door de brieven van Floris IV, waarin hij het klooster van Rijnsburg vrijheid van de Moordrechtse tol heeft verleend. In deze documenten wordt Gouda niet vermeld. Ze luiden als volgt.
Floris, graaf van Holland, groet allen die deze documenten zullen inkijken.
U moet allen weten dat wij vanaf nu het volgende goed hebben gevonden: alle mannen die wonen in Rijnsburg en Boskoop, die verbonden zijn aan de Abdis en de abdij van het hiervoor genoemde klooster van Rijnsburg, zijn van nu af aan vrijgesteld van tolbelastingen bij ons Moordrechtse tolhuis, over alle goederen die zij bij zich hebben en die zij willen gebruiken voor het onderhoud van hun huizen. Maar stel dat zij enige van deze goederen vervoeren om te verkopen dan willen wij vanaf nu dat zij verplicht worden tot een gepaste betaling van tol voor die betreffende goederen.
Als bewijs van echtheid hebben wij dit geschrift met ons zegel bekrachtigd. Uitgevaardigd in het jaar des Heren 1223, donderdags na de herdenking van de Onthoofding van Johannes de Doper.
Oorsprong van Gouda
Reynier Snoy echter, zelf afkomstig uit Gouda, beschrijft de oorsprong van de stad in het zevende boek der Bataafse Geschiedenissen aldus.
Onder Floris V is in het genoemde jaar 1272 Gouda in Holland ontstaan aan de oever van de IJssel. De Rijn verzandde namelijk bij Leiden, dat heb ik vaak genoeg gezegd. De zijrivieren zijn daarom vanuit deze Rijn van richting veranderd, via de IJssel en de Lek mondden ze uit in de Oude Maas. Toen de scheepvaart niet meer door kon varen tot aan zee, zoals vroeger, zijn de rivieren omgeleid via sloten en grachten en ook via de plek waar de stad nu ligt. Hier is een zeer bochtige gracht gemaakt die aansluit op de Rijn bij Alphen. Die gracht is afgesloten met een sluis, zodat door de IJssel het land niet onder water zal komen te staan. Daarna legden er steeds meer schepen aan in de haven en werden er enkele herbergen en huizen gebouwd. In korte tijd werden dat er steeds meer, zodat de mensen die daar in de buurt woonden, de moerassen verlieten en zij die wat verder weg woonden, zich vestigden bij de IJsseldijk. Ze hebben overwogen de kerk te verplaatsen of te veranderen. Door dit alles scheen de stad versterking nodig te hebben.
256
naer de graven van Bloys / aen welcke dese contrye toe-
quam / aenmerckende dat het ghetal der inwoonderen da-
ghelijcx aenquam / sy hebben op de maniere van een Stadt
de groote plaetse met Vesten en de grachten ghesloten / ghe-
lijck men sien kan. De Stadt gheniet een gheduerich
ghetije op ende neer vloeyende vande Yssel met seer claere
Wateren / wel soet / sulcke als men die soude konnen
wenschen / seer bequam om Bier te Brouwen / alsoo dat die
Wateren haer ghelijck niet en hebben in ons gantsch Landt
nopende haer coleur ende smaeck. Dit wort bewesen daer
[[1]] mede / datter inde selve Stadt sijn gheweest meer als dry
hondert Br[o?]uwers[2] / die den Dranck souden niet alleen
aen Hollandt / maer oock aen Zeelandt / ende principalijck
aen Vlaenderen / tot het voetsel des levens. Sy wort ver-
maert om haer beleeftheyt by de vremdelinghen / ende daer
is inde selve Stadt ende bynaer inde gheheele contreye een
ongeloovelijcke getempertheyt des Luchts / alsoo dat der-
wijle d’andere Steden dickmaels besmet waren met de peste /
dese sy vry daer van gheweest. Sy is aen alle menschen om
haer schoonheydt aenghenaem / soo dat den vreemde-
linck sal verwonderen dat de Huysen der Stadt meer groot
als kleyn sijn. Want de bnrghers[3] behouden een oprechte
eenvoudicheyt / ende de Magistraet een wijsheyt. Sy heeft
een vermaerde Kercke / om haer groote ende schoonheyt der
Glaes-vensters / inde welcke ghy niet en sout wenschen de
beter konste van Apelles. Het Vleesch-huys is alsoo ge-
bouwet / dat ghy hier haer gelijck niet en sout konnen vinden /
ende ‘tghene dat tot een cieraet der Stadt doet / het
Stad-huys is inde middel van een seer groote dry-houcki-
ge Marckt / daer eertijts een Marasch was / welck Stad-
huys is seer schoon van gebousel / ende bequaem voor de
Raedts-heeren. Maer rondtom de Stadt op den cinghel
hebt ghy oneyndelijcke vele Tuynen / daer vele Bloemen
ende boomen sijn van alderhande soorten / die inde lente en-
de in het uytcomen des Somers van haer gheven de geheele
Stadt door een aenghename reucke.
In ’t jaer MCCLXXII, heeft Floris de vijfde ghege-
ven verscheyde privilegien aen die van Gouda / de welcke
begrepen worden in dese brieven;
[rechter kolom]
Aen alle de ghene die dese teghenwoordighe brieven [[4]]
sullen sien, Iohan door Godes ghenade Bisschop van
Utrecht, Saluyt. Dat eenen yeghelijck wete dat wy ghe-
sien hebben de brieven van den Grave Floris, verseghelt
met sijnen Seghel, gheheel, niet uyt-ghedaen, noch in
eenigh deel verdorven, die gheschreven waeren met de-
se woorden.
Floris Grave van Hollandt ende Zeelandt, doen te ken-
nen aen u gheheele vergaderinghe, dat wy uyt onse vrye
wille ende sententie van onsen Raedt, ghegheven hebben
aen den Edelman Niclaes Cats, om de besondere diensten,
die hy ons gedaen heeft, ende noch sal doen, ende goet ge-
vonden hebben te bevrijden onse Burghers van Gouda, van
desen tijdt aen, van alle schattinghe onses Tols, ende mede
de goederen die sy leyden ende voeren door ons gheheel
Landt. Wy hebben oock aen haer de selve rechten toege-
laten, die de Leydenaers hebben. Item van wat saecke de
Schepenen van Gouda sullen oordeelen, de welcke sy niet
en verstaen, sy sullen gaen tot de Schepenen van Leyden,
ende t’ghene dat sy sullen ordonneeren uyt haer sententie
sal vast ghehouden wesen. Ten anderen, de Goudenaers
sullen ghehouden wesen ons te dienen in onsen Krijchs-
tocht met vijf mannen tot haer eyghen kost. Tot ghetuy-
ghenisse der waerheyt is onsen Seghel ghehanghen aen de
teghenwoordighe brieven. Ghegheven in‘t jaer MCC
LXXII, s’Dijnsdaechs naer S. Margriet. Wy Iohan door
Godes ghenade Bisschop van Utrecht tot ghetuyghenisse
der Waerheyt hebben doen hanghen onsen Seghel aen de-
se brieven, in het jaer MCCCXXXV, den naesten Don-
derdaech naer den feest-daech der H.H. Petrus ende
Paulus.
Onder Johan / den eersten grave van Hollandt / die [[5]]
overleet in’t jaer MCCC, is de Stadt van Gouda met
[1] [Dry hondert ende vijftich Brouwers in de Stadt.] in de marge
[2] [Br?uwers] lees [Brouwers]
[3] [Bnrghers] lees [Burghers]
[4] [Privilegien der Stadt.] in de marge
[5] [Gouda inghenomen vande Vlaminghen] in de marge
Hierna merkten de graven van Blois, aan wie deze streek toebehoorde, dat het aantal inwoners dagelijks groeide en zij hebben de grote plaats omsloten alsof het een echte stad was met muren en grachten, zoals men nu nog kan zien.
De stad profiteert van de getijdenrivier, van eb en vloed van de IJssel, van zeer helder water, zo zoet als men zich zou wensen. Dit was zeer geschikt om bier te brouwen. Dit water is het beste wat we hebben in ons hele land qua kleur en smaak.
350 brouwers in de stad
Dit wordt bewezen doordat er in de stad meer dan driehonderd brouwers zijn geweest, die de drank niet alleen aan Holland, maar ook aan Zeeland en vooral aan Vlaanderen als levensbehoefte verhandelden.
De stad is beroemd geworden om haar welwillendheid ten aanzien van vreemdelingen. Er is in de stad en bijna in de hele streek een buitengewoon gezonde lucht. En terwijl andere steden dikwijls besmet waren met de pest, is Gouda daar vrij van gebleven. Alle mensen vinden het een aangename stad vanwege haar schoonheid. Zo zal het de vreemdeling verbazen dat er meer grote huizen in de stad zijn dan kleine. De burgers zijn oprecht eenvoudig en de magistraat bestuurt met wijsheid. De stad heeft een beroemde kerk vanwege haar grootte en de schoonheid van de glasvensters, die men niet zou willen ruilen met de kunst van Apelles. Er is ook een vleeshal gebouwd die zijn weerga niet kent en die een juweel is. Het stadhuis, dat een sieraad voor de stad is, staat in het midden van een zeer grote driehoekige markt. Het was vroeger een moeras. Het stadhuis is een heel mooi gebouw en zeer geschikt voor de heren van de Raad.
Rondom de stad aan de singel liggen onnoemelijk veel tuinen. Daar zijn veel bloemen en bomen van verschillende soorten, die in de lente en het begin van de zomer door de hele stad een aangename geur verspreiden.
In 1272 heeft Floris V diverse privileges gegeven aan Gouda, die in onderstaande documenten worden aangetroffen.
Privileges van de stad
Wij, Johan, bij de gratie Gods bisschop van Utrecht, groeten allen die deze documenten zullen zien.
Ik wil dat iedereen weet dat wij de documenten van graaf Floris hebben gezien, met zijn zegel verzegeld, compleet en niets weggelaten en in het geheel niet beschadigd. Er stonden de volgende woorden geschreven:
Wij, Floris, graaf van Holland en Zeeland, geven aan de volledige vergadering te kennen dat wij uit vrije wil en na de uitspraak van onze Raad aan de edelman Nicolaas Cats vanwege zijn bijzondere verdiensten, die hij heeft bewezen en nog zal bewijzen, vergund hebben om de burgers van Gouda van nu af vrij te stellen van al onze tolheffingen, ook wat betreft de belasting op goederen die worden aangevoerd en vervoerd door ons gehele land.
Wij hebben de stad ook dezelfde rechten toegekend als Leiden. Als de schepenen van Gouda over iets moeten oordelen wat ze niet begrijpen, dan moeten ze naar de schepenen in Leiden gaan en ze moeten zich houden aan de door Leiden vastgestelde uitspraak.
Vervolgens moeten de Gouwenaars met vijf man op eigen kosten hun dienst vervullen als wij ten strijde trekken.
Als bewijs van echtheid hangt ons zegel aan deze documenten. Uitgevaardigd in het jaar 1272, op de dinsdag na Sint-Margriet. Wij, Johan, bij de gratie Gods bisschop van Utrecht hebben als bewijs van echtheid ons zegel gehangen aan deze documenten in het jaar 1335, op de eerste donderdag na de feestdag van de heilige Petrus en Paulus.
Gouda ingenomen door de Vlamingen
Onder Jan, de eerste graaf van Holland, die overleed in 1300, zijn Gouda en nog enkele
257
noch eenighe andere Steden van Hollandt / ghecomen in de
macht der Vlaminghen. In desen tijdt / alle de Hollan-
ders / die ghevanghen waren van Johan van Renesse / on-
der den welcken de Vlaminghen Oorloghe voerden / sijn
ghesloten in het Slot van Gouda / om dat dat seer sterck
was.
[[1]] In ’t jaer MCCCLIV, Johan van Hinnegouwe / Hee-
re van Beaumondt / heeft dit Placcaet ghegheven vande
successie der bastaerden in de Vaderlijcke goederen.
Wy Iohan van Hinnegouwe, Heere van Beaumondt,
doen eenen yeghelijck te kennen, dat wy aen onse lieve
ende getrouwe Burghers van Gouda ghegheven hebben,
ende gheven van desen tijdt aen eeuwelijck, dat alle de Ba-
staerts, alsoo veel alsser daer teghenwoordich woonen,
oft in toecomende tijden sullen woonen, sullen moghen
haer goederen erven, als oft sy gheboren waren uyt recht-
veerdigh ende echtlijck houwelijck, &c. Ghegheven tot
Schoon hove, in‘tjaer 1354.
Albrecht van Beyeren heeft dit selve Placcaet beve-
stight in ’t jaer MCCCXCVIII, den III dach van Oc-
tober.
[[2]] In ’t jaer MCCCLXXII, Johan van Bloys / Her-
togh van Gelderlandt / heeft die van Gouda vry ghespro-
ken van alderhande Tollen te betalen in Gelderlandt ende
Zutphen-Landt: Sijn Brieven luyden alsoo;
Wy Iohan van Bloys, door Godes ghenade, Hertoghe
van Gelderlandt, Grave van Zutphen, ende Machtelt Her-
toginne van Gelderlant, enne Gravinne van Zutphen,
willen met dese Brieven dat een yeghelijck wete, dat wy de
gunste ende onse goede gheneghentheyt, die wy draeghen
tot onse Lieve ende ghetrouwe Burghers van Gouda, om
de besondere diensten, die sy ons beweseb hebben, ende
noch bewijsen sullen, ghegheven ende verleent hebben
[rechter kolom]
aen de selve, dat sy eeuwelijck sullen vry wesen van Tol
ende Schattinghe door alle onse Landen van Gelderlandt
ende Zutphen-Landt, sonder eenigh teghenspreken, oft
van ons, oft van onse naecomelinghen. Daerom bevelen
wy aen alle onse Tollenaeren, dat sy de voorseyde Bur-
ghers van Gouda souden vry ende vrancus laeten gaen,
sonder den Tol te betaelen. t’Welck, aenghesien wy voor-
ghenomen hebben vast ende te houden, wy hebben doen
hangen aen dese Brieven onsen seghel tot Arnhem, in ’t jaer
1372, den 16 Maert.
Ick bemercke uyt de brieven van Albrecht van Beyeren [[3]]
datter een grooten Brant ontstaen heeft tot Gouda omtrent
het jaer MCCCLXXV; met welcke brieven hy heeft be-
vestight in ’t jaer MCCCLXXV, den XXIV Maert het
Placcaet van Floris / t’welck wy in sijn plaetse nu hebben
verhaelt. In dese en brenght hy gheen ander reden van die
vernieuwinghe / als dat het Handt-schrift vernielt was
door den voorighen brandt der Stad.
In’t jaer MCCCXCVIII is overleden Johan den lesten [[4]]
Grave van Bloys / van wie de Heerlijckheyden van Gou-
da ende Schoonhove sijn gevallen aen de Graven van Hol-
landt. Ses jaren, seght Snoius / in het IX Boeck / voor
de doodt van Albrecht is ghestorven sonder Kinders N.
Grave van Bloys, heerschende over Goude ende Schoonho-
ve, den laetsten van t’Huys van Bloys, die quamen uyt Io-
han van Beaumondt alsoo dat de voorseyde Steden sijn als-
dan ghevallen aen het Graefschap van Hollandt. Hy hadde
voortgheteelt een Bastaert Iohan van Bloys, Ridder, van
den welcken die van het Huys van Treslongh af-komen.
In’t jaer MCCCCVII Wilhelm de seste heeft aen die
van der Goude vele Privilegien ghegeven / vande welcke
de principaelste sijn in deze Brieven begrepen;
Wilhelm Paltsgrave vanden Rhijn, Hertogh van Beye- [[5]]
ren, Grave van Hinnegouwe, Hollandt ende Zeelandt,
gheven een yeghelijck te kennen, dat wy ghegheven heb-
[1] [Bastaerden erven als d’andere kinders] in de marge
[2] [Goudenaers vry van Tol in Gelderlant ende Zutphen.] in de marge
[3] [Grooten brant tot Gouda] in de marge
[4] [Gouda comt aen de Graven van Hollant.] in de marge
[5] [Verscheyde Privilegien.] in de marge
andere Hollandse steden in Vlaamse handen gekomen. Alle Hollanders die gevangen waren door Jan van Renesse, die voor de Vlamingen oorlog voerde, werden opgesloten in het Slot van Gouda omdat dat heel sterk was.
Bastaarden erven net als de andere kinderen
In 1354 heeft Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, het volgende decreet opgesteld over de opvolging van de bastaarden aangaande de goederen van hun vader.
Wij, Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, laten iedereen weten dat wij aan de geliefde en trouwe burgers van Gouda hebben geschonken, en voor altijd zullen schenken, dat alle bastaarden die daar wonen of in de toekomst zullen wonen, hun goederen mogen erven alsof zij geboren waren uit een wettig huwelijk, enzovoort. Uitgevaardigd te Schoonhoven in 1354.
Albrecht van Beieren heeft het genoemde decreet bevestigd op 3 oktober 1398.
Gouwenaars zijn vrij van tol in Gelderland en Zutphen
In 1372 heeft Jan van Blois, hertog van Gelderland, Gouda vrijgesteld van het betalen van alle soorten tollen in Gelderland en het land van Zutphen. Zijn documenten luiden als volgt:
Wij, Jan van Blois, bij de gratie Gods hertog van Gelderland, graaf van Zutphen en Machteld, hertogin van Gelderland en gravin van Zutphen, willen met deze documenten aangeven dat iedereen weet dat wij ons richten tot onze dierbare en trouwe burgers van Gouda vanwege de bijzondere verdiensten, die zij ons bewezen hebben en nog zullen bewijzen. Wij hebben aan hen verleend dat ze voor altijd vrij zijn van tol en belastingen in onze gebieden in Gelderland en het land van Zutphen, zonder dat dit herroepen kan worden door ons of door ons nageslacht. Daarom bevelen wij al onze tolbeambten dat zij de burgers van Gouda onbelemmerd door laten gaan, zonder dat ze tol hoeven te betalen. Aan deze documenten hebben wij, omdat wij daartoe vastbesloten zijn, ons zegel gehangen. Arnhem, 16 maart 1372.
Grote brand in Gouda
Uit de documenten van Albrecht van Beieren maak ik op dat er rond het jaar 1375 een grote brand gewoed heeft in Gouda. Dit heeft hij bevestigd op 24 maart 1375 in het decreet van graaf Floris. Dit hebben wij nu in zijn plaats meegedeeld. Hij geeft geen andere reden van die vernieuwde bevestiging dan dat het document vernietigd was door de vorige stadsbrand.
Gouda komt in het bezit van de graven van Holland
Jan, de laatste graaf van Blois, is overleden in 1398. Zijn Goudse en Schoonhovense heerlijkheden vervallen aan de graven van Holland. Volgens Snoy, in zijn negende boek, overlijdt hij kinderloos, zes jaar voor de dood van Albrecht.
Toen de graaf van Blois, leenheer over Gouda en Schoonhoven, de laatste was uit het huis van Blois, nazaten van Jan van Beaumont, zijn de hiervoor genoemde steden vervallen aan het graafschap van Holland. Hij had een bastaardzoon, ridder Jan van Blois, van wie de leden van het huis van Treslong afstammen.
In 1407 heeft Willem VI aan Gouda veel privileges geschonken. De belangrijkste staan genoemd in deze documenten:
Diverse privileges
Wij, Willem, paltsgraaf van de Rijn, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, maken
258
dat sy sullen eeuwelijck vry ende vranck wesen van alle
Marc-Tollen van Heusden, ende Woricum; dat den Schout
ende Raedtsheeren deser Stede sullen vermoghen opsetten
ende lichten haer excisen, wanneer het hun goedt sal dunc-
ken, ende het geldt dat daer uyt comen sal, sullen sy mogen
besteden ten ghebruycke der Stadt, nochtans op sulcke
conditie, dat sy ons voor sulck een beneficie sullen jaerlijcx
op brenghen twee en tachtich Fransche-Kroonen. Ende om
dat sy liberalijck quijt gescholden hebben de schult, d’welck
mijn Vader, saligher memorie, haer schuldich was, ick gheve
daer-en-boven, dat alle de goederen die gedraghen wor-
den aen de Marckt, sullen vry wesen van alle Tollen, maer
ist dat die niet vercocht en worden, ende wederom uyt de
Marckt ghedraghen worden, sy sullen ghehouden wesen
den schuldighen Tol te betaelen, behoudens nochtans het
recht, d’welck ons toecomt aen de Paerden, van welcke sy
alle jaren pleghen twee solennele Marckten te houden. Ge-
gheven den I. dach Mey, in’t jaer 1407.
[[1]] Ontrent het jaer MCCCCXX, gheduerende de beroer-
ten tusschen Jacoba van Beyeren / haer man Johan Her-
togh van Brabandt / ende Philips van Burgundien / die
van Gouda volghden de partije van Jacoba / ende hebben
groote dinghen voor haer uytgherecht door gheheel Hol-
landt. Jae het is by alle menschen openbaer ghenoech / dat
Jacoba in dien gheheelen tijdt haer woon-plaetse ghehou-
den heeft tot Gouda.
[[2]] Omtrent de selve ’tijdt / de Stadt van Gouda is bynaer
gheheel verbrandt gheweest / door een brandt by Avontue-
re oft ongheluck ghecomen. Snoyus in het X. Boeck ver-
haelt d’Historie alsoo: Daer is een ellendighen brandt ont-
staen, verdervende de gheheele Stadt van Gouda in pulver
ende asschen, uytghenomen weynighe Huysen, die behou-
den sijn omtrent de Haven ende de Minne-broeders. Die
brandt is gheresen aldereerst aende Poorte vande thiende
[rechter kolom]
Straete, ende de windt is soo groot gheweest, dat, eer dat de
ghene die den selven blusschen souden aengheloopen waren,
de vlamme hadde de Huysen teenemael ontsteken. Daer
sijn eenighe teeckenen verschenen van te voor, die desen brant
beteeckenden. Want ick hebbe van oude luyden hooren ver-
tellen, datter op de Kercke ghecomen sijn brandende vyerbal-
len, jae oock vyerighe voghelen, oft liever tooveressen ende
duyvelsche gheesten. Dit Latijnsch klinck-gedicht begrijpt
het jaer van desen brant.
Fletibus id didici quia Gouda cremat Ludovici[3].
In’t jaer MCCCCLXXXI sijn de Veertich mannen in- [[4]]
ghestelt met dese brieven.
Wy Maximiliaen ende Maria, door Godes ghenade,
Hertoghen van Oostenrijck, Burgundien, Lotringhen, Bra-
bant, &c. Graven van Hollant ende Zeelant doen aen eenen
yeghelijck te weten; dat de Borghemeesters, Schepenen
ende Raets-heeren der Stadt van Gouda ons verclaert heb-
ben, hoe dat (saliger memorien) Philips, Hertogh van Bur-
gundien, Grave van Hollant, &c. onsen Groot-vader, ghe-
gheven ende toeghelaten heeft aen de Stadt van Gouda, om
der Borgheren ruste ende stilheyt t’onderhouden, dat sy al-
tijt souden moghen hebben veertich eerlijcke Mannen, die
vier daghen voor dien dach, in welck de Magistraet ver-
andert wort, souden moghen kiesen ende namen, met de
meeste stemmen, achthien eerlijck ende vreedsame Mannen,
uyt welcke veerthien souden ghecosen worden seven Sche-
penen van den Stadt-houder ende onsen Raedt, ende uyt de
vier andere twee Borghemeesters. Maer soo het gheviel,
datter yemant van die veertich overleet, oft naer een ander
plaetse verhuysde, dat sy souden vermoghen een ander in sijn
plaetse te setten. Dit niet teghenstaende onsen Vader heeft
alle jaren inghesteldt ende vernieut de Magistraet binnen
Gouda naer sijn begeerte ende beliefte, maer als onse Lan-
[1] [Jacoba van Beyeren woont tot Gouda gheduerende de beroerten.] in de marge
[2] [De gheheele Stadt wort bynaer verbrant.] in de marge
[3] De drukker heeft geen jaarletters gebruikt; de regel is als jaardicht onleesbaar.
[4] [40 Mannen ingheset.] in de marge
aan eenieder bekend, dat wij aan onze dierbare en trouwe burgers van Gouda het volgende hebben geschonken:
- dat zij voor altijd vrij zijn van alle markttollen van Heusden en Woudrichem;
- dat de schout en de raadsheren van deze stad haar belastingen zullen kunnen verhogen en verlagen zoals het hun goeddunkt. Het geld dat daaruit voortvloeit, zullen zij mogen besteden ten behoeve van de stad. Op voorwaarde dat zij vanwege deze gunst jaarlijks 82 Franse kronen opbrengen;
- omdat zij royaal de schuld hebben kwijtgescholden die mijn vader zaliger verschuldigd was, schenk ik hun bovendien dat alle goederen die op de markt worden aangeboden, vrij van tol zullen zijn. Maar als deze niet verkocht worden en weer weggehaald moeten worden dan moeten zij de benodigde tol betalen;
- uitgezonderd het recht dat ons toekomt van de paarden, om jaarlijks twee markten te houden. Uitgevaardigd op 1 mei 1407.
Jacoba van Beieren woont in Gouda tijdens het onderling gekrakeel
Rond 1420, tijdens het gekrakeel tussen Jacoba van Beieren, haar man Johan hertog van Brabant enerzijds en Philips van Bourgondië anderzijds, waren de Gouwenaars op de hand van Jacoba en ze hebben grote dingen voor haar tot stand gebracht in heel Holland. Het is immers algemeen bekend dat Jacoba in die tijd in Gouda woonde.
Bijna de hele stad is verbrand
In die tijd is Gouda bijna geheel verbrand, ontstaan door een ongelukkig toeval. Snoy beschrijft de geschiedenis in het tiende boek als volgt: ‘er is een afschuwelijke brand ontstaan die de hele stad Gouda in de as heeft gelegd, op enkele huizen na bij de Haven en het Minderbroederklooster. De brand is begonnen bij de poort van de Tiendeweg. En de wind was zo sterk dat de huizen al helemaal in brand stonden, toen ze wilden gaan blussen Er waren enkele voortekenen die deze brand voorspelden. Want ik heb oude mensen horen zeggen dat er op de kerk vuurballen, ook vuurvogels of liever toverkollen en duivelse geesten zijn gevallen. In het volgende Latijnse jaardicht is het jaar van deze brand terug te vinden: Fletibus id didici quia Gouda cremat Ludovici. [In tranen heb ik vernomen dat Gouda op het feest van Sint Lodewijk in brand stond.]
De Raad van Veertig ingesteld
In 1481 is de Raad van Veertig ingesteld middels deze documenten.
Wij, Maximiliaan en Maria, bij de gratie Gods hertog en hertogin van Oostenrijk, Bourgondië, Lotharingen, Brabant enzovoort, graaf en gravin van Holland en Zeeland, laten aan een ieder weten dat de burgemeesters, schepenen en raadsheren van Gouda ons hebben verklaard dat Philips zaliger, hertog van Bourgondië, graaf van Holland enzovoort, onze grootvader, aan Gouda het volgende heeft toegestaan omwille van blijvende vrede:
- Zij mogen altijd veertig eerbare mannen hebben die vier dagen voor de bestuurswisseling achttien eerbare en vredelievende mannen kiezen. Uit veertien van hen worden zeven schepenen voor de Stadhouder en de Raad gekozen en uit de vier overgebleven mannen twee burgemeesters. Maar als er iemand van de Veertig overlijdt of verhuist, mogen ze een ander in zijn plaats benoemen.
Dit in tegenstelling tot hoe onze Vader alle jaren het bestuur in Gouda gedurende zijn jaren volgens zijn wil heeft vernieuwd en ingesteld.
Maar toen wij onze gewesten erfden, hebben wij deze documenten voor Gouda opgesteld.
259
den aen ons ghesuccedeert sijn gheweest, wy hebben sulcke
Brieven doen maken aen die van Gouda.
Wy Maria, door Godes ghenade, Hertoginne van Bur-
gondien, Gravinne van Hollant ende Zeelant, willen dat een
yeghelijck wete; dat wy ghesien ende ghelesen hebben de Privi-
legien aen die van Gouda van onse Voor-ouders, ende voorne-
melijck van onsen Groot-vader Philips, van d’instellinghe
der veertich Mannen ghegheven, de welcke Privilegien sijn
naermaels te niet ghedaen van onsen lieven Heer ende Vader,
saligher Memorien. Alsoo datter van dien tijdt af vele be-
roerten ende oneenicheyden in onse voorseyde Stadt van Gouda
gheresen zijn; ende te duchten ende vreesen is datter meer sul-
len oprijsen, het en sy dat men die voorkome. Om de ruste ende
stilheyt t’onderhouden van onse ghemelde Stadt, wy hebben
voor ons ende onse nacomelinghen nu ende eeuwelijck toeghela-
ten ende gheconsenteert, toelaten ende consenteren, dat die veer
tich, die in’t leven sijn van de ghene, die mijn Groot-vader in-
ghestelt heeft, sullen moghen andere persoonen verkiesen in
plaetse vande ghene, die oft gestorven, oft in ander plaetse sijn
gaen woonen; tot dat het ghetal van veertich compleet sal we-
sen, op dat sy aldaer den Magistraet vernieuwen, ende dat sy
sullen moghen verkiesen twee-en-twintich gheleerde, eerlijcke,
ende seer vreedsame Mannen, gheboren in Hollant, hoewel
datter tot desen tijt alleen achtien verkoren sijn gheweest, ende
die sullen aen ons, oft aen onsen Raedt van Hollant geven acht
Mannen van veertich jaren out, hoe wel datter maer seven
tot desen tijt sijn verkoren geweest; wy laten toe aen onse voor-
seyde Stadt, dat sy niet alleen twee, maer dat sy sullen eeuwe-
lijck hebben vier Borghemeesters, die uytghelesen sullen worden
[rechter kolom]
uyt die acht ghekoren, uyt de voorseyde twee-en-twintich, ende
uyt d’andere achtien sullen uytghelesen worden van ons oft on-
sen Raedt seven Schepenen, acht-en-twintich jaren out sijnde.
Maer die veertich Mannen sullen besonderlijck dese sorghe
draghen, dat alle dinghen gherechtelijck bedient worden, ende
dat de Republijcke gheen schade en kome te lijden. Maer
waert dat het gheviel, dat yemandt vande voorseyde veer-
tich Mannen daer niet teghenwoordich, oft van sijn Bor-
gherschap berooft ware, d’andere sullen een ander in sijn
plaetse setten. Bevelende aen onse Raedts-Heeren, Officie-
ren ende Rechters, aen de welcke eenichsins dese saecke sal
toebehooren, dat sy neersticheyt doen, op dat alle dese dinghen
stricktelijck onderhouden werden, ende niet ghedaen en werde
ter contrarien. Gegeven tot Ghent, den dry-en-twintichsten
van Maert, in het jaer een duysent vier hondert ende ses-en-
seventich, de Hertoghinne onderteeckende in haer Raedt; in
teghenwoordicheydt vanden Hertoch van Cleve, Bisschop van
Luyck, Hertoch van Bullion, Adolphus van Cleve ende
Marcke, Heere van Ravesteyn, Grave van Wincester, Heere
van Gruythuse, Meester Ian van Romerije, Heere in Wyerre,
ende andere Edelen.
Maer nu is het ghebuert, dat naer dit Privilegie gheghe-
ven, Godefridus Claykerstant[1] Hermansz, Wouter Maes,
ende andere, hun complicen, verweckt hebbende groote
beroerten, opgheroyet hebben de ghemeynte teghen hun
Wettelijcke Magistraten, alsoo dat de Magistraten, om hun
ende hun leven te behouden, ghedwonghen sijn gheweest
uyt de Stadt te vertrecken, laetende de voorseyde brieven
van onse Hertoginne, de welcke die twee Godefridus ende
[1] De drukker of schrijver knoopt hier twee namen aan elkaar. Het moet zijn: Godefridus Clay en Kerstant Harmensz. Het zijn totaal drie personen.
Wij, Maria bij de gratie Gods hertogin van Bourgondië, gravin van Holland en Zeeland, willen dat eenieder weet dat wij de privileges van onze voorouders aan Gouda gezien en gelezen hebben. Het gaat hier voornamelijk om de privileges van onze grootvader Philips over de instelling van de Veertig Mannen, die toentertijd teniet zijn gedaan door onze geliefde Heer en Vader zaliger. Daardoor zijn er vanaf die tijd veel twisten in de hiervoor genoemde stad Gouda voorgekomen. En het valt te vrezen dat er meer zullen ontstaan, tenzij men dat voorkomt. Om de vrede te bewaren in de stad, hebben wij voor ons en ons nageslacht nu en voor altijd ermee ingestemd dat de leden van de Veertigraad die in leven zijn, zoals mijn grootvader die heeft ingesteld, andere personen mogen kiezen in plaats van degene die is gestorven of is verhuisd. Dit totdat het getal van veertig compleet is zodat zij het bestuur mogen vernieuwen en 22 geleerde, eerbare en zeer vreedzame mannen kiezen, die geboren zijn in Holland. Maar er zijn van hen tot nu toe slechts achttien gekozen. Deze moeten aan ons of aan onze Raad van Holland acht mannen afstaan van veertig jaar oud, hoewel er tot nu toe slechts zeven gekozen zijn. Wij staan de stad toe dat ze niet slechts twee, maar dat ze altijd vier burgemeesters hebben, die uit die acht gekozen worden. Uit de eerdergenoemde 22 en uit de andere achttien moeten door ons of onze Raad zeven schepenen gekozen worden die 28 jaar oud zijn.
Maar die veertig mannen moeten in het bijzonder ervoor zorgen dat alles naar behoren geregeld wordt en dat het het algemeen belang niet schaden zal. Voor het geval dat iemand van de hiervoor genoemde veertig mannen niet aanwezig is of van zijn burgerschap is beroofd, dan moeten de anderen een ander in zijn plaats benoemen. Wij bevelen onze raadsheren, gerechtsdienaren en rechters die hier in enig opzicht verantwoordelijk voor zijn, dat zij zich hiervoor inspannen zodat dit allemaal stipt wordt uitgevoerd en dat het niet wordt tegengewerkt. Uitgevaardigd in Gent, 23 maart 1476. De Hertogin ondertekende dit in haar Raad in tegenwoordigheid van de hertog van Kleef - de bisschop van Luik, hertog van Bouillon, - Adolf van Kleef en van der Marke, heer van Ravenstein; - de graaf van Winchester, heer van Gruuthuse, - mr. Jean de la Bouverie, heer van Wiere, en andere edelen.
Nadat dit privilege is verleend, hebben Godevaert Clay, Kerstant Harmensz, Wouter Maes en hun medeplichtigen grote onlusten veroorzaakt. Zij hebben de gemeenschap tegen hun wettige magistraten opgehitst en wel zo erg dat het bestuur om in leven te blijven, gedwongen is geweest de stad te verlaten. Ze lieten de eerdergenoemde documenten van onze Hertogin achter.
260
Wouter Maes met hun complicen hebben ghebroken en-
de leelijck ghescheurt; ende hebben soo vele van ons ver-
creghen, dat wy hun ghegheven hebben nieuwe Patenten
van andere Veertich-Mannen te moghen verkiesen, ende
op dese maniere is het gheschiet, dat sy ghevoordert sijn
gheweest tot de Magistraeten, ende ghehouden hebben de
regeeringe, tot dat, het bedroch ontdeckt sijnde, sy geban-
nen sijn, hun goederen gheconfisqueert sijnde: Maer is ge-
beurt dat die andere sijn herstelt in haer voorgaende hooc-
heyden ende eere, de welcke, vreesende dat andere persoo-
nen dierghelijck een twist souden moghen verwecken,
hebben seer ootmoedelijck van ons begeert, dat de brie-
ven te niete ghedaen sijnde, die wy aen die rebellen gheghe-
ven hadden, souden willen bevestighen ende voor goedt
houden die andere Privilegien met nieuwe brieven; wy
alle dinghen in onsen Raedt over-woghen hebbende, als
het claer ende blijckelijck was met seker ende openbaer
ghetuyghenissen, dat de nu verhaelde brieven ghegheven
sijn gheweest vande Hertoginne Maria, wy hebben die we-
derom bevestight, gheapprobeert, bevestighen ende appro-
beren voornemelijck met dese brieven, ende ter contrarie
te niet doende ende casserende die andere, die wy gheghe-
ven hadden aen Godefroy Claeykerstant[1], ende sijn aenhan-
ghers. Bevelende, &c. Ghegheven tot Brussel den 10. No-
vembr. in’t jaer 1481.
[[2]] In’t jaer MCCCCLXXXIV Maximiliaen ende Phi-
lips van Oostenrijck hebben vergroot de Jurisdictie van
den Magistraet der Stadt met een Placcaet / welcke Ju-
risdictie soude bestrecken een quartier mijls buyten de
Stadt.
[[3]] In ’t jaer MCCCCLXXXVIII die van Utrecht heb-
ben Raedt gehouden om de Stadt van Gouda in te nemen /
vier Schippers sijn ghevanghen / die het verraet aenghe-
[rechter kolom]
nomen hadden / ende sijn ter doodt ghestraft. Renaldus
Brouc-huyse / was nu ghecomen met vele Krijchs volck /
hopende hem selven meester vande Stadt te maecken / maer
de saecke ontdeckt sijnde / is terstont wech ghetrocken.
In het jaer MDII Philips van Oostenrijck heeft ge- [[4]]
gunt twee Jaermarckten / van welcke d’eerste ghehouden
wort in Julio / d’ander te Vasten-avondt. Tot dese twee
heeft hy het derde ghevoeght in’t jaer MDV, s’Donder-
daechs naer den Sondach ghenaemt Laetare. [[5]]
Binnen Gouda sijn gheboren;
Hendrick van Gouda, treckende sijn toenaem van het [[6]]
Vaderlandt / ghelijck die tijden eenvoudigh ende slecht wa-
ren / vergheleken by de onse / was van d’ordre der Heremij-
ten van S. Augustijn / heeft ghefloreert in d’ Academie
van Heydelbergh omtrent het jaer 1435, ende hy heeft lichte-
lijck de vermaertste gheweest van sijn tijdt / ghelijck als
Trithemius spreeckt / die eenighe van sijn Theologische
wercken verhaelt.
Guilhelmus Hermannus, seer gheleert inde twee spraec-
ken / heeft de Fabelen van Esopus uyt het Griecx in het
Latijnsch overgheset. Hoe groot een Poet hy sij gheweest /
spreken claerlijck verscheyde sijn wercken / Van de Geldersch-
Duytsch krijch: Het Bosch der ghesanghen: Het leven ende
Lijden van S.Hiero, ende andere meer gheleerde stucken /
die eens deels ghedruckt sijn / eens deels bewaert worden tot
Leuven in het Clooster van S. Maerten. Hy heeft seer
familier gheweest met den grooten Erasmus, die van hem
dit Lof schrijft / noemende hem onder de gheleerde den al-
derbesten onder de alderbeste den gheleersten.
Magdalius Iacobus, van S. Dominicus Orden / heeft
gheschreven ende geleeft omtrent het jaer 1500, seer uytne-
mende inde kennisse der Griecxsche ende Hebreusche spraec-
ke. Behalven de Verbeteringhe des Bybels, hy heeft uytge
gheven een Cort inhoudt vanden Bybel in Vers-dichten ghe-
maeckt, vervaetende twee hondert ende seven en vijftich
versen.
[1] [Claeykerstant] lees [Claey]
[2] [Jurisdictie der Stadt.] in de marge
[3] [Die van Utrecht soucken Gouda met verraet in te nemen.] in de marge
[4] [Drye Jaermarckten.] in de marge
[5] [Desen Sondach is de derde voor Paesschen.] in de marge
[6] [Gheleerde Mannen.] in de marge
Godevaert en Wouter Maes met hun medeplichtigen, hebben de documenten in stukken gescheurd en daardoor ongeldig gemaakt. Ze hebben van ons gedaan gekregen dat wij hun nieuwe documenten gaven om een andere Veertigraad te kunnen kiezen. Zij hebben zichzelf op de post van het bestuur benoemd en behielden de macht totdat het bedrog ontdekt werd. Toen zijn ze verbannen, hun goederen zijn geconfisqueerd. Daarmee zijn de anderen hersteld in hun vorige hoge posities. Zij waren bang dat andere personen opnieuw een twist zouden kunnen veroorzaken. Omdat de stukken die wij aan de rebellen gegeven hebben, vernietigd zijn, hebben ze zeer deemoedig aan ons gevraagd, die te willen bevestigen en de andere privileges in nieuwe stukken vast te leggen. Wij hebben in onze Raad overwogen, nadat het zonneklaar duidelijk was door openbare getuigenissen, dat de nu vermelde documenten gegeven zijn door hertogin Maria. Wij hebben die opnieuw bevestigd en goedgekeurd. Wij bevestigen en keuren in hoofdzaak deze documenten goed en doen de tegenstelling teniet en hebben de andere, die wij gegeven hadden aan Godevaert Clay en Kerstant Harmensz en hun medeplegers, nietig verklaard. Wij bevelen, etcetera. Uitgevaardigd in Brussel op 10 november 1481.
Rechtsgebied van de stad
In 1484 hebben Maximiliaan en Philips van Oostenrijk het rechtsgebied van het stadsbestuur vergroot met een decreet. Dit rechtsgebied zou een kwartier gaans buiten de stad omvatten.
De Utrechters willen Gouda door verraad innemen
In 1488 hebben de Utrechters een plan beraamd om Gouda in te nemen. Vier schippers, die het verraad wilden uitvoeren, zijn gevangen genomen. Ze zijn ter dood veroordeeld. Reinoud Broekhuizen was onderweg met veel krijgsvolk omdat hij hoopte zich van de stad meester te maken, Maar toen de zaak werd ontdekt, is hij terstond weggetrokken.
Drie jaarmarkten
In 1502 heeft Philips van Oostenrijk Gouda twee jaarmarkten gegund, waarvan de eerste wordt gehouden in juli, de andere op Vastenavond.
Deze zondag is de derde voor Pasen
Daar heeft hij in 1505 een derde aan toegevoegd. Deze vindt plaats op de donderdag na zondag Laetare, halverwege de vastentijd.
Geleerde mannen
In Gouda zijn geboren:
- Hendrik van Gouda dankt zijn achternaam aan zijn vaderstad. Die tijd was eenvoudig vergeleken met de onze. Hij was lid van de orde van de augustijner heremieten, heeft rond 1435 naam gemaakt aan de Academie van Heidelberg en hij is min of meer de beroemdste geweest van zijn tijd. Dit volgens Trithemius, die enige van zijn theologische werken aanhaalt.
- Willem Hermansz was zeer geleerd in twee talen. Hij heeft de Fabels van Esopus uit het Grieks in het Latijn vertaald. Uit verscheidene van zijn werken blijkt duidelijk dat hij een groot poëet is geweest over de Hollands-Gelderse oorlog, Het Bos der Gezangen, Het leven en lijden van Sint-Hiëronymus en andere nog meer geleerde werken. Deze zijn voor een deel gedrukt en worden voor een deel bewaard in Leuven in het klooster van Sint-Maarten. Hij is zeer bevriend geweest met de grote Erasmus, die lovend over hem schrijft. Hij noemt hem ‘onder de geleerden de allerbeste en onder de allerbesten de geleerdste’.
- Magdalius Jacobs van de dominicaner orde, heeft geschreven en geleefd rond 1500. Hij had een uitstekende kennis van de Griekse en Hebreeuwse taal. Behalve de ‘Verbeteringhe des Bybels’ heeft hij een korte inhoud van de Bijbel in dichtvorm gemaakt, die 257 verzen omvat.
261
Iacob van Gouda, van t’selve Orden, heeft gheleeft
tot Ceulen omtrent het jaer 1505, ende heeft een groote
naem vercreghen om eenighe van sijn Theologische
schriften.
Wilhelm vander Goude, vander Minne-broederen Or-
den / heeft gheleeft in’t jaer 1504.
Renierus Snoyus, Medecijn / Philosoph / ende vermaert
Historie-schrijver / is Doctor inde Medecijne ghemaect in
Italien in d’Academie van Bononia. In’t Vaderlant ge-
keert sijnde / heeft een beminder ende verwonder ghevon-
den sijns verstandts / Adolphus van Burgondien / Heere
vander Vere in Zeelandt; die hem seer mildelijck ghetrac-
teert heeft. Hy heeft in Ambassaet ghesonden gheweest aen
Christiernus de tweede Coninck van Denemarcken / ende
in Enghelandt. Hy heeft oock inde Magistraet ghese-
ten inde Stadt sijns Vaderlants. Ghelijck hy veerdich was
ter tonghe / alsoo in de wel-sprekentheyt der spraecke heeft
hy boven dien tijdt seer verciert gheweest. Hy heeft ver-
scheyde dinghen gheschreven soo in proose / als in veersen /
ghelijck sijn verstandt gheoeffent was tot verscheyde facul-
teyten. Den meeste naem heeft hy vercreghen met de der-
thien boecken der Gheschiedenissen van Hollandt. Hy is
ontslapen tot Goude in het jaer 1537.
Cornelis om sijn Vaderlant toeghenaemt van der Goude,
Canonick Regulier van S. Augustijn in Hemsdonck / by
Dordrecht / heeft vele gheleerde ende vermaerde mannen
tot sijn vrijenden gebruyckt / als Guilhelmus Heda / Alar-
dus van Amsterdam / Reinier Snoyus / ende andere. Hy
heeft onder de Poeten soo vermaert geweest / dat den Key-
ser Maximiliaen / ghetrocken wesende door de soeticheyt
sijns verstants / hem heeft ghepresenteert een Laurier van
Apollo / door sijn Ambassadeur Stephanus van Cra-
couw / doen Cornelis het selve niet het minste verwach-
tende was. Behalven andere dinghen / hy heeft twee seer
gheleerde Boecxkens als die tijden waren / gheschreven
vande gheleghentheyt der oude Batavia; in de welcke hy
sterckelijck bevecht teghen Geraert van Nimmeghen / dat
Hollandt een deel is der oude Batavia. Den gheleerden
[rechter kolom]
Bonaventara Vulcanius heeft dit werck met noch eenighe
andere in Druck laten comen. Dat hy Leer meester sy
gheweest van den grooten Erasmus, schijnt dat het af-ghe-
meten kan worden uyt de woorden des Sendt – briefs van
Alardus van Amsterdam aen Cornelis vander Goude /
gheschreven in’t jaer 1515; In welcke ghy sult alsoo lesen;
Erasmus is tot Baesel. Wy verwonderen ons al, dat hy nim-
mermeer van u en vermelt, ghy die altijt sijt gheweest sijn
oprechte vrient, ende Meester.
Herman Letmat, de eerste Doctor van Sorbona tot Pa-
rijs / heeft daer naer Deken gheweest vande Kercke der H.
Maria binnen Utrecht / ende Vicaris des Bisschops. Van
desen staet dit eerlijck oordeel van Erasmus van Rotter-
dam / in het XVII boeck der Sendt-brieven / inden brief
aen Niclaes Everaert; als Hermannus, seght hy / voor dat
hy ghetreden was inde studie der Theologie, gheluckelijck
hadde aenghevanghen de kennisse der Griecxsche ende goe-
der letteren, als sy die noemen, heeft hem alsoo ghedraghen
in desen loop der Sorbonische Theologie, dat hy met toe-
stemminghe van alle menschen verdient heeft d’eerste te we-
sen, ende dat in die Schole, die sonder teghen-sprake altijdt
heeft d’eerste plaetse gehouden in die maniere van studien.
Maer hy en is niet alleen geoeffent in die subtijle ende schalc-
ke Sophisterijen, met welcke sy teghen malkanderen kijven,
maer oock hy heeft alle de Concilien, Historien, oude Theo-
loganten doorlesen, ende heeft die selve alsoo tot sijn ghe-
bruyck. Hy heeft een subtijl ende goedt verstandt, onversa-
delijcke lust om te leeren, ende een tegenwoordich ende hae-
stich oordeel: t’welck in dese maniere niet vele en wort ghe-
sien, hy en heeft gheen vermetenheyt, gheen gramschap,
gheen hooghe moet. Hy hoort verduldelijck een yegelijck,
hy wijckt oock aen die minder sijn dan hy is. Ende andere
dinghen die daer volghen. Hy is ontslapen tot Utrecht in ‘t
jaer 1555; sijns ouderdoms den 63, als hy vijf en ‘twintich
jaeren Deken hadde gheweest.
Cornelis Loos, Canonick in sijn Vaderlandt / ende daer
naer Vicaris der Capelle vande[1] H. Maria tot Brussel /
heeft vele gheschreven / voornemelijck vande Theologie.
Hy heeft oock een Blaffaert ghemaeckt vande vermaerde
[1] Door schade is de ‘a’ weggevallen.
- Jacob van Gouda is van dezelfde dominicaner orde en heeft rond 1505 in Keulen gewoond. Hij was beroemd vanwege enige van zijn theologische geschriften.
- Willem van der Goude is lid van de minderbroederorde. Hij leefde in 1504.
- Reinier Snoy is arts, filosoof en een beroemd geschiedkundige. Hij is doctor in de medicijnen geworden in Italië aan de Academie van Bologna. Nadat hij teruggekeerd was in zijn geboorteland, heeft hij een bewonderaar gevonden van zijn vakkennis. Adolph van Bourgondië, heer van Veere in Zeeland, heeft hem royaal onderhouden. Hij werd als afgezant gezonden naar Christiaan de tweede, koning van Denemarken en naar Engeland. Hij heeft ook in het bestuur gezeten van zijn geboortestad. Hij was goed van de tongriem gesneden en blonk uit in welsprekendheid. Hij schreef verschillende werken zowel in proza als in poëzie, omdat hij zich in allebei goed kon uitdrukken. Hij is het meest bekend geworden door zijn dertien boeken over de geschiedenis van Holland. Hij is gestorven in Gouda in 1537.
- Cornelis van der Goude, zo genoemd vanwege zijn vaderstad, was regulier kanunnik van Sint- Augustinus in Hemsdonk bij Dordrecht. Hij heeft veel geleerde en beroemde mannen als vriend gehad, zoals Willem Heda, Alard van Amsterdam, Reinier Snoy en anderen. Hij was onder dichters zo beroemd dat keizer Maximiliaan, die zich aangetrokken voelde door zijn dichterlijke vaardigheden, hem een lauwerkrans van Apollo heeft aangeboden via Stephen van Cracou, zijn ambassadeur. Dit was op het moment dat Cornelis het het minst verwachtte. Naast andere geschriften heeft hij in die tijd onder meer twee zeer deskundige boekjes geschreven. Een daarvan ging over de geografische ligging van het land van de Bataven. Hij bestrijdt hierin de visie van Gerard van Nijmegen dat Holland een onderdeel is van het oude land van de Bataven. De geleerde Bonaventura Vulcanius heeft dit werk met nog enige anderen in druk uitgegeven. Dat hij leermeester is geweest van de grote Erasmus, schijnt afgeleid te kunnen worden uit de brief in 1515 van Alard van Amsterdam aan Cornelis van der Goude. Daarin staat ook te lezen: ‘Erasmus is in Bazel. Wij verbazen ons er al over dat hij u dat nooit vermeldt terwijl u altijd zijn oprechte vriend en meester bent geweest’.
- Herman Lethmaet was de eerste doctor aan de Sorbonne in Parijs. Hij is daarna deken geweest van het kapittel van Sint-Marie in Utrecht en vicaris van de bisschop. Over hem bestaat het eervolle oordeel van Erasmus van Rotterdam in het zeventiende boek met zendbrieven en wel in de brief aan Nicolaas Everaert: ‘Herman’, zegt hij, ‘was voordat hij theologie ging studeren, met succes al begonnen met de studie van de klassieke talen en letterkunde’, zoals zij dat noemen. Het heeft hem ook geholpen in de loop van zijn studie theologie aan de Sorbonne. Daar heeft hij onder algemene bijval de eerste plaats verworven en dat nog wel aan een universiteit die altijd in deze studierichting nummer een was. Hij is niet alleen doorkneed in de subtiele en sluwe spitsvondige drogredenen waarmee zij met elkaar bekvechten, maar hij heeft ook alle concilies, geschiedenissen en oude theologen grondig gelezen en zich eigen gemaakt. Hij heeft een fijnzinnig en goed verstand, een onverzadigbaar verlangen om te leren en een slagvaardig oordeel. Wat we tegenwoordig niet vaak meer zien: hij is niet arrogant, wordt nooit kwaad en blaast niet hoog van de toren. Hij heeft een luisterend oor voor iedereen, hij laat zich ook overtuigen door hen die minder zijn dan hij. En zo voort. Hij is gestorven in Utrecht in 1555 en was 63 jaar oud. Hij was 25 jaar deken geweest.
- Cornelis Loos was kanunnik in zijn vaderstad en daarna vicaris van de kapel van de Heilige Maria te Brussel. Hij heeft veel geschreven, voornamelijk over theologie. Hij heeft een register gemaakt
262
schrijvers van Hooch ende Neder-Duytschlandt. Hy heeft
weder-roepen ‘tghene hy gheschreven hadde van de waeracht-
tighe ende valsche toverije, ghelijck ghy sien kont by Marti-
nus Delrius , in het I. Aenhanch aen het V.Boeck van d’on-
dersoeckinghen der Toverijen.
Diederick Geraert, als oock Ioachimus Martinus Gre-
gorius, alle beyde van Gouda / hebben eenighe Boec-
ken van Galenus inde Latijnsche spraecke overgheset.
Cornelis Schoneus, Rector der Schole van Haerlem /
heeft een Poet gheweest van een seer schoon ende wel
sprekende verstandt; Dat betuyghen sijn Heylighe Co-
medien; die van eenen yeghelijck ghehandelt worden /
met den weerdighen tijtel van den Christelijcken Te-
rentius.
Pieter Bockenberghe, heeft tot sijn leermeester Paulus
Leopardus ghehadt / en was den Historie-schrijver der
Staeten van Hollandt ende West-Vrieslandt. Om welck
sijn Officie te bedienen / hy heeft groote neersticheyt (Godt
gave met ghelijck oordeel) ghebruyckt. Hy heeft vele af-
gonstighe ghehadt; ende onder die oock Jan vander Does /
die hem dickmaels berispt met den naam van Tragora. Oft
hy daer toe recht heeft ghehadt / sullen andere oordeelen.
Hy is overleden in’t jaer 1617, begraven tot Leyden in S.
Pieters Kercke.
[[1]] De Stadt Gouda, spreeckt Adrianus Romanus in het
Tonneel der principaele Steden der Werelt / is volckrijck
ende Schat-rijck; gheleghen aen de Riviere Yssel. Sy
heeft Timmeragien soo besonder / als ghemeyne die seer
schoon van aensien sijn. Maer inden eersten heeft sy een seer
[[2]] magnifique ende voortreffelijcke Kercke / die alleen is de
Prochie Kercke der gantsche Stadt / ende wort gesien by-
naer in het middel der Stadt van sulck een grootheyt / dat
Hollandt op ander plaetse haer ghelijck (uytghenomen een
tot Haerlem) niet en verthoont, want sy gaet te boven in
grootheyt eenighe voeten de Dom-kercke van Ceulen.
Sy was eertijts voor den brandt van allen menschen voor
een wonder aenghesien om haer grootheyt ende cieraet / sy
hadde LII Altaren. Sy heeft een seer schoone ende hooghe
[rechter kolom]
torre / in welcke men hoort verscheyde melodien met het spe-
len ende luyden der clocken naer de veranderinghe der tij-
den ende Feest-daeghen. Maer het vernielende vyur heeft
nu voor de tweede mael gheschent dese soo doorluchtighe
ende treffelijcke Kercke. Want in’t jaer 1438. is sy ver-
brandt gheweest met de Stadt in een ghemeynen brant. En-
de in het jaer onser salicheyt 1582[3], is sy door den blixem al-
leen verbrandt / sonder d’ander omliggende plaetsen eenich-
sins te beschadighen. Maer naer die laetste brandt / is sy
wederom tot haer voorighe schoonheyt ende grootheyt her-
stelt / alleen met cost der Burghers ende jaerlijcxsche offer-
hande / die op den Kerckemisse dach (op den Sondach naer
S.Jans Onthoofdinghe) ghegheven wordt: van binnen
uytnemende schoon / wesende met seer excellente ende coste-
lijcke gheschilderde glaes-vensters / sulcke als men nauwe-
lijckx op andere plaetsen haer gelijck souden konnen sien; En-
de dese vensters worden alle jaeren vermaeckt ende onder-
houden vande Burghers / oock in den droevighen tijdt /
die teghen de schilderijen ende Stockbeelden wreedelijck
stormde.
Het Stadthuys staet inde middel van een seer groot dry [[4]]
hoekich Marckt / die neffens de Parochie-kercke is / op
welcke Marck ghehouden worden alle jaeren dry vermaer-
de Jaer Marckten. Dit Stadthuys is fraey ghetimmert
van een besonder ghehouwen ende ghesneden steen naer den
reghel / rondtom het welck wort ghelaeten een groote plaet-
se: ende sy heeft haer wel vercierde Kamers alsoo gheschey-
den d’een van d’andere / met sulck een groot gherief om te
richten ende tot den Raedt der Heeren / dat sy niet souden
konnen gestelt worden in schoonder orden. Onder dit Stadt-
huys (want men klimt tot die door steene trappen / verciert
met fray leenen / daer men afroept ende vercondicht de Placca-
ten ende ‘tgene de gemeynte aengaet) in’t achterste deel is het
gemeyn Vleesch-huys / verciert met schoone verwelfsels / in
het voorste deel is het magasijn. Voorders / die van Gouda
ghenieten sulck een ghesontheydt des Luchts / dat sy seer
selden overlast worden met de Peste / waer toe seer dienen
de wateren / die gheduerichlijck met het ghetije over ende
weer vloeyen. Sy worden oock verciert met twee Rivie-
[1] [Schoone beschrijvinghe der Stadt Gouda] in de marge
[2] [Beschrijvinghe der Kercke.] in de marge
[3] Deze datum is foutief. Het moet zijn: 1552.
[4] [Stadthuys / Marckt ende Vleeschhuys.] in de marge
van beroemde Duitse en Nederlandse schrijvers. Hij heeft herroepen wat hij had geschreven over echte en valse tovenarij. Dit kun je lezen bij Martin Delrio, in het eerste aanhangsel bij het vijfde boek van zijn onderzoek naar tovenarij.
- Diederick Geraert en Ioachim Martinus Gregorius, allebei uit Gouda, hebben enige boeken van Galenus vertaald in het Latijn.
- Cornelis Schoon was rector van de Latijnse school in Haarlem. Hij is een dichter geweest met een goed verstand en een grote welsprekendheid. Daarvan getuigen zijn Bijbelse toneelstukken. Hij wordt door iedereen aangeduid met de eervolle benaming: de christelijke Terentius.
- Pieter Bockenberg heeft Paul Liebaert als leermeester gehad. Hij was geschiedschrijver van de Staten van Holland en West-Friesland. Om dat ambt goed uit te oefenen heeft hij deze opdracht met grote ijver en (hopelijk onbevangenheid) vervuld. Er waren velen afgunstig waaronder ook Jan van der Does, die hem vaak kleineerde met de naam Tragora [bok]. Of hij daarmee gelijk heeft gehad, moeten anderen beoordelen. Hij is overleden in 1617 en begraven in de St.-Pieterskerk in Leiden.
Fraaie beschrijving van Gouda
Adriaan van Roomen zegt in zijn ‘Beschrijving van de belangrijke steden van de wereld’ dat Gouda dichtbevolkt is en rijk aan bezienswaardigheden. Het is gelegen aan de IJssel. De stad heeft zowel publieke als particuliere gebouwen, die er fraai uit zien.
Beschrijving van de kerk
Maar op de eerste plaats heeft Gouda een voortreffelijke kerk, die de enige parochiekerk is van de hele stad. Deze staat midden in de stad en is groter dan die in alle andere plaatsen van Holland (uitgezonderd die van Haarlem). Want de kerk is ongeveer een meter groter dan de Dom in Keulen. Voor de brand vonden alle mensen haar een wonder om haar grootte en schoonheid. Er waren 52 altaren. De kerk heeft een mooie en hoge toren, waarin verschillende melodieën worden gespeeld en de klokken worden geluid naargelang de veranderende getijden en bij feestdagen. Maar het verwoestende vuur heeft nu voor de tweede maal huisgehouden in deze voortreffelijke kerk. Want in 1438 is de kerk afgebrand samen met de hele stad. En in het jaar 1552 is de toren door blikseminslag getroffen zonder dat de omgeving beschadigd werd. Maar na deze laatste brand is de kerk in zijn vroegere schoonheid en grootsheid hersteld. Dit met bijdragen van de burgers en door jaarlijkse collectes die gegeven worden op de dag van de kermis (op de zondag na de herdenking van De Onthoofding van Sint-Jan). Het interieur is buitengewoon mooi. Er zijn uitstekende en kostbare geschilderde glasvensters, die hun weerga niet kennen. En deze vensters worden al jaren hersteld en onderhouden door de burgers, ook in de afschuwelijke, slechte tijd van de beeldenstorm.
Stadhuis, Markt en Vleeshal
Het stadhuis staat in het midden van een zeer grote driehoekige markt, die naast de parochiekerk ligt. Op deze markt worden elk jaar drie beroemde jaarmarkten gehouden. Het stadhuis is fraai gebouwd met vakkundig gebruik van bijzonder gehouwen en op maat gemaakte stenen. Er omheen is een groot plein vrijgelaten. Het stadhuis heeft mooi gedecoreerde, van elkaar gescheiden, ruimtes ten gerieve van de rechtspraak en de Raadsheren, mooier kan het niet. Onder het stadhuis (want je klimt via stenen trappen met fraaie leuningen naar boven, vanwaar men ten behoeve van de bevolking bekendmakingen en verordeningen afroept), bevindt zich in het achterste deel de openbare vleeshal met mooie gewelven. In het voorste deel bevindt zich de wapenopslag. Voorts is de lucht in Gouda zo gezond dat de bewoners zelden worden geplaagd door de pest. Dat komt door het water dat met het getij in en uit de stad stroomt.
De stad mag zich gelukkig prijzen met twee rivieren,
263
ren / te weten d’Yssel / ende Gouw / die den naem vande
Stadt voert: Van welcke de een wort seer dickwils beroert
door d’influentie der Maene / ende den vloet der Zee: d’an-
der / naer dat het eerstmael heeft versterckt de vesten met
wijde ende breede grachten / loopt naer de Zee door een seer
lieffelijcke contreye / ende brenght verscheyde gheleghent-
heyt aen die den Koop-handel drijven. Men brouwt oock
tot Gouda het bier met groot ghewin der Burghers / daer
in Hollandt gheen beter ghedroncken en wort / wesende seer
aenghenaem om sijn coleur ende smaeck. Eyndelijck / Gou-
da is ghepresen in haer gheleghentheyt ende werck / om het
ghewelt der oorloghe te verdrijven / ende de belegheringhe
[rechter kolom]
af te wenden / aengesien met tot haer niet en kan comen met
groot gheschut / behalven inden Winter / ende in dien tijdt
en kanmen selve niet aen-comen sonder groot perijckel op
twee dijcken alleen / teghen de welcke sijn over langhe ghe-
stelt seer stercke Bolle-wercken. Dat meer is / sy kan in
den tijdt van vier en twintich uren alle d’omligghende lan-
den seer verre onder-water setten met het openen der sluy
sen. Daer toe comt noch by / dat sy omcinghelt is met seer
diepe ende breede Grachten / de welcke haer verlossen van
vreese des ghewelts. Ende in die Grachten worden ghe-
sien eenighe clonten aerde van tamelijcke groote opclim-
mende uyt den grondt / ende swemmen boven het water[1].
[1] Dit is het dulebonk- of veenbonkverschijnsel in veengebieden als Gouda, Reeuwijk en Nieuwkoop.
te weten de IJssel en de Gouwe. Deze laatste geeft de stad zijn naam. De eerste wordt vaak beïnvloed door de stand van de maan en het getij. De tweede heeft de vestingwerken door brede grachten verstevigd en deze stroomt naar de zee door een lieflijk landschap en geeft mogelijkheden om handel te drijven. In Gouda brouwt men bier met grote winst voor de burgers, daar er in Holland geen betere wordt gedronken. Het bier is zeer aangenaam vanwege de kleur en de smaak. Ten slotte wordt Gouda geprezen om zijn ligging en inspanning om oorlogsgeweld te verhinderen en belegeringen af te wenden, omdat je daar, behalve in de winter, niet kunt komen met grof geschut. In die periode kan men niet over de twee dijken aankomen zonder groot gevaar, want daarop zijn zeer sterke bolwerken gebouwd. En nog meer: Gouda kan in 24 uur alle omliggende landen in wijde omtrek onder water zetten door het openen van de sluizen. Daarbij komt nog dat diepe en brede grachten de stad omringen, wat een goede verdediging is tegen angst voor geweld.
In die grachten kun je enige, tamelijk grote, kluiten aarde zien die uit de veengrond komen en op het water drijven.