In de kroniek van het Collatiehuis verhaalt Hendrik van Arnhem over de moeilijke start van de gemeenschap van Broeders des Gemenen Levens en de verbeteringen die hij later aanbracht.

Het Cartularium van het Collatiehuis is aangelegd vóór 1483, mogelijk al ca. 1469 en is bijgehouden tot 25 mei 1528; met aantekeningen, meest van financiële aard, tot ca. 1 november 1543. De Kroniek van het Collatiehuis maakt het laatste gedeelte van het Cartularium uit en is in het jaar 1483 begonnen door de toenmalige rector van het huis, Hendrik van Arnhem. Verschillende oorkonden zijn met dezelfde hand geschreven.

Het handschrift bevindt zich in het Streekarchief Midden-Holland (Gouda, SAMH, Archieven van de kloosters te Gouda, 0091. 17).

Hieronder staan de facsimiles met bijbehorende vertaling van het handschrift dat gaat over de stichting en de eerste ontwikkelingen van het klooster van de broeders in Gouda. Voor de vertaling is gebruikgemaakt van een bestaande transcriptie.

37r

0091.17 37r

§ 1
Geprezen zij de roem des Heren vanwege zijn heilige woning.[1] Laten we de Heer loven, omdat hij goed is en omdat zijn goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid.[2] Laat mijn ziel de Heer eren op elke plaats van zijn heerschappij en vooral in ons klooster. Ik, Hendrick van Arnhem, onbeduidende priester, broeder uit het broederhuis in Delft, nederig en onverdiend rector van dit collatieklooster van Sint Paulus, heb deze gegevens verzameld om een soort kroniek te bieden aan ons nageslacht, waarbij ik me excuseer voor mijn beperkte talent en mijn ongevormde stijl.
Hoe namelijk dit nieuwe klooster oorspronkelijk is ontstaan en hoe het vervolgens langs vele gevaren en obstakels, voor zover ik heb kunnen achterhalen, de huidige status heeft bereikt met Gods genadige hulp.
Ter ere van haar, de allerheiligste maagd Maria, van Paulus onze patroonheilige en van alle heiligen heb ik dit in 1483 opgeschreven.
In dat jaar en de twee jaren daarvoor waren de prijzen voor voedsel en kleding enorm gestegen, meer dan een derde hoger dan de normale prijzen, vooral voor graan. Men kocht een standaardhoeveelheid tarwemeel voor 32 Rijnse guldens en fijn roggemeel voor niet veel minder. Al het graan kwam uit Amsterdam, want er kon uit Frankrijk geen graan geïmporteerd worden wegens de oorlogen en onenigheid tussen de koning van Frankrijk en de hertog van Oostenrijk. Zij hebben vorig jaar vrede gesloten[3]. Bovendien heerste er in diezelfde jaren en de drie of vier jaar daarvoor een behoorlijke chaos in heel Holland door grote partijtwisten, die zover gingen dat tijdens dat oproer, dat steeds heviger werd, veel dorpen verwoest en in brand gestoken zijn. Alle belangrijke steden zijn geheel en al verarmd door schattingen en andere belastingen. Dit goede land van Holland liep een groot risico om ten onder te gaan en alle mensen, zowel geestelijken als leken, verkeerden in de grootste angst, omdat ze niet wisten welke goede afloop de almachtige God zou laten gebeuren na het boete doen voor de zonden.
Daarnaast moet u weten dat in dezelfde jaren de wisselkoers van gouden en zilveren munten ook ruim dertig procent gestegen is.
Een Edward-nobel, geslagen onder Eduard III, was 4½ Rijnse gulden waard, waarbij de waarde van een Rijnse gulden, zoals ook later gold, op 40 groten is gesteld. Zo is de waarde van een Henricus-nobel van Henry IV 4 Rijnse guldens. Voor een Vrancxe[4] kroon van de koning van Frankrijk geldt: 1 Rijnse gulden en 16 stuivers, de waarde van 1 Leeuw is 46 stuivers, 1 Pieter 26 stuivers, 1 gouden Rijnse gulden 31 stuivers en voor andere munten geldt hetzelfde[5]. De wisselkoers voor zilvergeld steeg op gelijke wijze, zodat de Engelse stoter 3 stuivers waard was en de zogenaamde witte stuiver van Philips van Bourgondië 3 groten en de zwarte 2 groten. Op dezelfde wijze steeg de wisselkoers van alle losse munten door die excessieve waarde toename van de afzonderlijke munten zoals hiervoor is gezegd.
Het zijn onze zonden die hebben geleid tot deze beroerde financiële situatie, onze zonden die God onze barmhartige vader hiertoe hebben aangezet om ons zo voor de partijstrijd in Holland te laten boeten, door ons liever hier tijdelijk met wereldse ellende te straffen dan ons te verwijzen naar de eeuwige verdoemenis. Het rechtvaardig oordeel van de opperste en onpartijdigste rechter kan niet anders oordelen dan wat onze daden verdienen, tenzij zijn barmhartigheid de strengheid van het oordeel overstijgt en de woede van de almachtige vader in vriendelijkheid verandert en voor ons een zegen zal zijn.
Geloofd zij dus de roem van de Heer die uitgaat van dit klooster dat hij beschikbaar heeft gesteld om hem te dienen, uit de schatkamer van zijn oneindige goedheid. Dit klooster had hij al vóór ons en de onzen ter beschikking gesteld aan anderen, zoals ik via nauwkeurig onderzoek heb ontdekt.

[1] Ezechiel 3,12
[2] 2 Kronieken 5,13
[3] De Vrede van Atrecht, waarbij Maximiliaan van Oostenrijk de Bourgondische gebieden opgaf
[4] Vrancxe: Franse
[5] Waarschijnlijk wordt hier bedoeld de 30 procent stijging