In 1567 schreef de Italiaanse koopman, humanist en historicus Lodovico Guicciardini als eerste buitenlander over de Lage Landen en over Gouda.
Lodovico Guicciardini is geboren in Florence op 19 augustus 1521. Hij reisde veel door Europa en bezocht zo diverse landen en steden. Daarover schreef hij in diverse publicaties. In 1541 vestigde hij zich in Antwerpen, waar hij op 22 maart 1589 stierf.
Hij was een neef van de beroemde politicus en historicus schrijver Francesco Guicciardini (1483-1540).
Het bekendste boek van Lodovico Guicciardini is zijn beschrijving van Nederland en België uit 1567, Descrittione di tutti i Paesi Bassi, altrimenti detti Germania inferiore. Dit boek werd rijk geïllustreerd met kaarten van de streken en steden in de Lage Landen. Zijn werk werd vertaald in meerdere talen en was in de 16e en 17e eeuw zeer populair. In 1612 verscheen de Nederlandse vertaling en een jaar later volgde de Latijnse versie.
De Nederlandse editie ligt in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. De Italiaanse en Latijnse edities bevinden zich in het Streekarchief Midden-Holland (Gouda, SAMH, Librije, 0190. 7576, [olim 540 B 3]) resp. (Gouda, SAMH, Librije, 0190. 7577, [olim 540 B 4]).
Italiaanse editie 1567
Titelblad
Tekst
GOVDE.
GOvde è posta in sul fiume Isel, alla bocca del riuo Gouue, donde ella
prende il nome; è distantE da Leiden quattro leghe, è buona, ricca,
& popolosa terra, la quale ha hauuti nelle lettere diuersi huomini chiari, co-
me Henrico & Giouanni nominati tra li illustri del Tritemio, Guglielmo Her
manno & Cornelio Aurelio, amendue historici & Poeti, Hermanno Gauda-
no Teologo, & Iacopo medesimamente Poeta di nome. Fu edificata questa
terra secondo, che io truouo scritto, l’anno MCCLXXII.
GOUDA.
Gouda is gelegen aan de rivier de IJssel, aan de monding van het stroompje de Gouwe waaraan het zijn naam ontleent. Het ligt op vier mijl van Leiden. De streek is aangenaam, welvarend en dichtbevolkt, en heeft in de letteren verschillende beroemde mannen voortgebracht, zoals Hendrik en Johannes die genoemd worden als beroemdheden door Trithemius, Willem Herman en Cornelius Aurelius, beiden historicus en dichter, Herman van Gouda, de theoloog, en Jacob, evenzo een dichter van naam. Volgens hetgeen ik geschreven vind, werd deze stad gesticht in het jaar 1272.
De Guicciardini-edities van 1612 en 1613
In de tweede helft van 1612 verscheen bij uitgever Willem Jansz Blaeu in Amsterdam de Nederlandse vertaling van Guicciardini’s Descrittione. Het jaar daarop publiceerde dezelfde uitgever ook een Latijnse editie. Als aanvulling op het korte signalement van Gouda uit de editie-1567 werden in deze vertalingen enkele iets uitvoeriger beschrijvingen van Gouda opgenomen. Bij elkaar gaat het om drie teksten.
Tekst A. De Nederlandse editie van Guicciardini’s Descrittione werd voor de druk gereed gemaakt door Petrus Montanus. Hij was een uit Gent afkomstige calvinist die in Amsterdam als conrector op de Latijnse school werkte. Montanus voegde aan veel stadsbeschrijvingen een eigen tekst toe, waarin hij vooral inging op de gebeurtenissen van de laatste decennia. Zo ook bij Gouda.
Tekst B. Het stadsbestuur van Gouda werd geïnformeerd dat er een Nederlandse editie van het werk van Guicciardini op stapel stond. Het zette iemand aan het werk om een beschrijving van Gouda te maken die na goedkeuring door de vroedschap in de nieuwe editie zou kunnen worden opgenomen. Dat is in een deel van de oplaag ook gelukt: niet bijvoorbeeld in het exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek, wel in dat van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, dat dus twee beschrijvingen van Gouda bevat. Wie de auteur van tekst B is weten we niet, maar stadssecretaris Jan Florisz de Jager zou een goede kandidaat zijn.
Tekst C. In de winter van 1612/3 vervaardigde de Goudse schoolrector Willem Traudenius een beschrijving van Gouda in het Latijn. Als uitgangspunt nam hij de tekst die in opdracht van het stadsbestuur was gemaakt, maar hij verwerkte er ook informatie uit tekst A (Montanus) in en ontleende ook nogal wat stof aan de Batavia van Hadrianus Junius.
Voor een uitvoeriger bespreking van deze drie teksten zie Tidinge van Die Goude 42 (2024) 4-15.
Titelblad Nederlandse editie
Nederlandse editie, Tekst A
Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Nederlanden, Nederlandse editie (Amsterdam 1612) p. 218/9. Tekst opgenomen in dbnl, hier gecorrigeerd naar het origineel, dat is te raadplegen via Google Books: https://books.google.nl/books?id=Gu1jAAAAcAAJ&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_summary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false
218
Beschryvinghe van Goude
Goude is gheleghen op den vloedt Issel (alsoo ghenaemt, hoe wel dit d'ander Issel hier voor beschreven niet en is) aen den inval van de watervliet Gouwe, waer af dese stadt haren naem neemt: zy ligt van Leyden vier mylen, ende is een fraeye, rijcke, stercke ende wel bewoonde stadt, de welcke op verscheyden tyden veel Gheleerde mannen voortghebracht heeft: naemelijck Hendrick ende Ian ghestelt van Tritemius onder de vermaerde Schryvers: Wilhelm Hermansz. ende Cornelis Aurelius, beyde Historieschryvers ende Poeten, Herman Goudenaer seer gheleert in de Godtheydt: Iacob vermaert Poete: Dierick Geeraerdtsen een seer geleert ende deuchdelijck man: ende Reynier Snoy; al t'samen Autheurs ende Schryvers van veel weerdighe boecken. De stadt van Goude, na dat ick beschreven vinde, is ghesticht in het jaer duysent twee hondert tweeentseventich.
Byv. [Goude voert den naem van den crommen Gowe, by den inlantschen Schippers wel bekent, om de moeyelijckheydt in het seylen aldaer, met contrarie winden, komende uyt den Rijn tot Alphen (by den Romeynen voortijdts vermaert) door een Sluys, de welcke die van der Gouwen pleghen te onderhouden (alwaer over eenighe jaren tusschen de Hoecxsche ende Cabeljausche eenen grooten slach viel) in den Gowe, om te komen in den Issel, gheschut binnen der stadt Goude met Sluysen. Oock is hier staende dese troubelen op des ghemeens Landts kosten noch een stercke Sluys aen de stadt ghemaeckt, om dat in noodt schepen van oorloghe met heur staende masten, die binnen der stadt ghestreecken moeten zijn, veerdigher door des stadts vesten uyt oft in den Issel moghen gheraecken. Dese stadt is eerst ghefondeert in het jaer 1263. Maer in het jaer 1438 op Sint Bartholomeus dagh de stadt by nae gheheel verbrande. Aldaer met consent van zijn vader Ioannes Grave van Hollant, heeft Ioannes Grave van Bulose, als oock tot Schoonhove doen bouwen een sterck Casteel, aldaer verordonnerende eenen tol op de koopmanschappen, daer hy van de inghesetene niet veel dancx van en hadde, die tot dien tijt toe ghenoech vry gheweest waren. Dit Casteel seer konstelijck, sterck ende vast ghemaeckt was, soo dat naderhandt de Staten des Landts daer hebben durven betrouwen (daer op een ghetrouw Casteleyn hebbende) de Chartren, Brieven ende Privilegien van de Graven van Hollant den Lande ghegunt ende ghegheven. Maer overmidts de stadt somtijts staende de leste troubelen door het selve Casteel eenige moeyelijckheyt der soldaten (daer op in garnisoen wesende) gheleden heeft, soo dat zy haer ter weer daer teghen altemet moesten stellen, hebben tot stadts voordeel bevonden te dienen het afbreken van het selve: soo dat alleen blyven staen is eenen toorn des selven Casteels van Ioannes Bulose. Tot wiens ghedachtenisse men noch zijn marberen graf siet in de Capelle met yseren Tralien, binnen de kercke van Goude: de welcke soo groot is, dat in Hollant grooter niet gevonden wert: dese in het deerlijck jaer van 1552 (doen Rimmerswael verdronck) door den blicxem in brant raeckte met den tooren, ende verbrande, soo dat de muraille alleene staende bleef, gheheel desolaet: sonder nochtans dat die huysen rontsom het kerckhof, met daecken van riedt ghedeckt, daer af geraeckt werden. Die kercke ende tooren allenskens gerepareert, te vooren met pannen, nu met schaillen weder ghedeckt is: ende tot cieragie der kercken veel heerlijcke schoone Glasen, alsoo schoon als in het landt zijn, rontsom gheschoncken zijn: ende onder andere by die van Haerlem is dese kercke vereert met een seer cierlijck glas, waer op gheteeckent by M. Willem Thibout seer konstelijck het Haerlems schip van Damiaten. Beneffens de kercke is hier een seer groot Marcktvelt driekantich, in het midden van het welck een seer net Raedthuys staet, waer onder een seer cierelijcke Halle is om vleesch te verkoopen. Voorts is dit een bequame stadt, alwaer niet een huys is oft het can voor oft achter aen het doorloopende water gheraecken, hebbende alle getyden versch, klaer ende schoon water. De voornaemste wateren zijn die van Gow door de selve loopende, ende die haven, daer beneffens zijn daer noch wyde grachten ende schoone straten. Zy is over eenighe jaren rontsom bewalt, te vooren bemuert: heeft vijf poorten: hadde oock voor den troubel een langhe brugghe over den Issel. Binnen dese stadt alle jaren drie vermaerde jaermarckten van Wollen laken ende Soetemelcks oft Stolcksche kasen ghehouden worden, die Cooplieden om koopen ende verkoopen van alle kanten aldaer komende, tot groot voordeel van dese stadt. Der welcker welvaert oock meest staet op de scheepvaert, als die schepen daer lange moeten liggen wachten om door de Sluysen te komen, waer door zy heur behoeften meest dan binnen der stadt coopen, soo dat men meynt des stadts neeringhe daer aen te hanghen. Daerom die vander Gouwen om de selve te moghen behouden, achtervolghende heur oude privilegien, haer kloeckelijck beneerstigen, soo wanneer andere steden, andere vaert soeckende, heur willen veronghelijcken: niet teghenstaende den Placcaten bevelende allen ondersaten van Hollant, Zeelandt ende Vrieslandt, het zy Schipper oft Coopman, hebbende met eenige goeden vry en onvry gheraeckt de stroomen ende rivieren van Hollandt, Vrieslandt, niet te besoecken eenighe uytweghen, om de Tollen van der Goude ende Sparendamme, ofte die principale wachten van dien te schouwen ofte ontgaen, het zy door Bilredam, Sevenhoven, den Heylighen wech, Gohan, Verwellen Sluys, ofte andere ongecostumeerde weghen: ende dit op de verbeurte van het schip oft schuyte, en met al het goet dat daer in is, toebehoorende den Schipper ende zijn Reeders. Ende in dien die Schipper, die uytwegen gesocht heeft, door last van den Coopman, op verbeurte van't goet van den Schipper, in't
Beschrijving van Gouda
[Voor de vertaling en verklaring van het eerste tekstblokje, dat van Guicciardini zelf afkomstig is, zie Tekst C]
Bijvoegsel. Gouda draagt de naam van de kromme Gouwe, die bij binnenlandse schippers welbekend is vanwege de moeilijkheid om haar te bezeilen met tegenwind, wanneer men bij Alphen – dat vroeger bij de Romeinen bekend was – komend van de Rijn de Gouwe opvaart, via een sluis die door de Gouwenaars wordt onderhouden en waar nog niet zo lang geleden een grote slag werd geleverd tussen de Hoeken en de Kabeljauwen.[1] Om op de IJssel te komen moet men dan in een sluis, gelegen binnen de stad Gouda, worden geschut.[2] Tijdens de burgeroorlog is hier bij de stad nóg een sterke sluis gebouwd op kosten van het gemene land,[3] zodat in geval van nood oorlogsschepen met gehesen zeilen – binnen de stad moet men de mast strijken – gemakkelijker via de stadsgracht de IJssel kunnen bereiken of verlaten. De stad is gesticht in het jaar 1263.[4] In het jaar 1438, op Sint-Bartholomeüsdag, is de stad bijna helemaal verbrand.[5] Met toestemming van zijn vader Jan, graaf van Holland, heeft Jan graaf van Blois er een sterk kasteel laten bouwen, net zoals in Schoonhoven.[6] Tevens gaf hij bevel er een tol op de koopvaardij te leggen, iets wat de inwoners hem niet in dank afnamen omdat ze tevoren nagenoeg tolvrij waren geweest.[7] Dit kasteel was heel kunstig, sterk en vast gebouwd, zodat later de Staten van Holland, die er een betrouwbare kastelein hadden aangesteld, de charters, oorkonden en privileges van de graven van Holland eraan hebben durven toevertrouwen.[8] Maar omdat de stad tijdens de afgelopen burgeroorlog af en toe last ondervond van het kasteel vanwege de soldaten die er in garnizoen lagen, waartegen zij zich nu en dan te weer moesten stellen, dacht men dat het beter voor de stad zou zijn het kasteel af te breken, zodat alleen een toren van het kasteel van Jan van Blois is blijven staan.[9] Tot zijn nagedachtenis ziet men in de kerk van Gouda nog een marmeren graf in de kapel met ijzeren tralies.[10] Deze kerk is de grootste die in Holland gevonden wordt. In het vreselijke jaar 1552, toen Reimerswaal verdronk,[11] raakte zij in brand door blikseminslag in de toren en ging in vlammen op, zodat alleen de muren eenzaam bleven staan. Toch werden de huizen rondom de kerk, die met riet waren gedekt, er niet door getroffen. De kerk en de toren zijn langzamerhand gerepareerd en met leien gedekt, terwijl ze tevoren een pannendak hadden. Tot sieraad van de kerk zijn er helemaal in het rond veel prachtige glazen geschonken, de mooiste in het land. Onder andere hebben de inwoners van Haarlem de kerk vereerd met een sierlijk glas, waarop Mr. Willem Thibaut kunstig het Haarlems schip van Damiate heeft gebrandschilderd.[12] Naast de kerk bevindt zich hier een groot driehoekig marktveld. In het midden daarvan staat een heel fraai raadhuis met daaronder een sierlijke hal om vlees te verkopen. Het is verder een comfortabele stad, waar niet één huis staat of je kunt er aan de voor- of de achterkant aan stromend water raken; bij alle getijden is er vers, helder en schoon water. De voornaamste wateren zijn de Gouwe die door de stad loopt en de Haven, maar daarnaast zijn er nog wijde grachten en schone straten. Een aantal jaren geleden is de stad rondom van wallen voorzien, terwijl er voorheen muren waren.[13] De stad heeft vijf poorten[14] en bezat voor de burgeroorlog een lange brug over de IJssel.[15] Binnen de stad worden jaarlijks drie beroemde jaarmarkten gehouden met wollen lakens en zoetemelkse of Stolwijkse kaas; kooplui komen er van alle kanten op af om te kopen en te verkopen, tot groot voordeel van de stad. De welvaart van de stad hangt vooral af van de scheepvaart, omdat de schepen er lang moeten liggen wachten om door de sluizen te komen. Om die reden kopen de schippers hun benodigdheden meestal in de stad, zodat men meent dat de nering van de stad ervan af hangt. Daarom spannen de Gouwenaars zich dapper in om op grond van hun oude privileges de scheepvaart te kunnen behouden wanneer andere steden haar willen benadelen door een andere vaarroute te zoeken. Dat is dan tegen de plakkaten die alle onderzaten van Holland, Zeeland en Friesland, hetzij schippers hetzij kooplieden, die eenmaal met al dan niet tolvrije goederen de wateren en rivieren van Holland en Friesland hebben bereikt, verbieden om sluipwegen te zoeken en zo de tollen van Gouda en Spaarndam en de voornaamste wachten daarvan te omzeilen, via Bilderdam, Zevenhoven, de Heiligeweg, Goejanverwellesluis[16] of andere niet gelegaliseerde routes. Doen zij dit toch, dan verbeuren zij hun schip of schuit en alle goederen daarop die aan de schipper en zijn reders toebehoren; heeft de schipper die een sluiproute neemt dat gedaan op last van de koopman, dan verbeurt hij zijn goed dat zich op het schip bevindt;
[1] In 1425 en 1426 vond tweemaal een slag plaats bij de Gouwesluis.
[2] Het in 1438 aangelegde Amsterdams Verlaat.
[3] De Mallegatsluis (1577).
[4] Het is onduidelijk waarop dit jaartal berust.
[5] Dit is 24 augustus. Volgens de teksten B en C was het op Lodewijksdag, 25 augustus.
[6] Jan van Blois, stadsheer van Gouda 1356-1380. Hij liet het kasteel bouwen in 1361 en volgende jaren. Maar Jan II uit het huis Henegouwen, graaf van Holland 1299-1304, was zijn overgrootvader. Het kasteel in Schoonhoven was ouder.
[7] De tol was grafelijk. Oorspronkelijk geheven te Moordrecht, werd hij begin veertiende eeuw naar Gouda verplaatst.
[8] Het kasteel diende als archiefdepot van 1529-1590, op grond van een besluit van landvoogdes Margaretha van Oostenrijk. Het was berucht om zijn vochtigheid.
[9] De sloop vond plaats in 1577.
[10] De IJzeren Kapel, die echter in 1612 al verdwenen was.
[11] Aan het bestaan van de stad Reimerswaal op Zuid-Beveland kwam een eind door verschillende stormvloeden in de jaren 1551-1563.
[12] Glas 2.
[13] Volgens huidig inzicht werden de singels al omstreeks 1350 gegraven. De verdedigingswerken bestonden eerst gedeeltelijk uit aarden wallen; in de loop van de tijd zijn ze vervangen door bakstenen muren.
[14] Misschien is het Vlamingspoortje niet meegerekend.
[15] Bij het begin van de Opstand inderdaad afgebroken, maar in 1579 al weer hersteld.
[16] Bilderdam: in de Amstel / Drecht ten oosten van Leimuiden. Zevenhoven: tussen Woerden en Uithoorn. Heiligeweg: vermoedelijk is het Overtoom bij Amsterdam bedoeld. Goejanverwellesluis: via deze sluis komt men van de IJssel op de Dubbele Wiericke en vandaar verder naar de Oude Rijn.
219
selve schip wesende, ende dat men teghens den overtreders noch binnen s'jaers sal moghen procederen. In date den 26 Iunij anno 1536. Waer door die van der Goude over eenighe jaren den Leydtschen dam, met geweldt stopten, die gheopent was by die van Delft, ende beschanst hielden: een yeder stadt haer eyghen profijt soeckende. Het verlies van de scheepvaert achten zy heur bederf, als oock mede de beroovinghe van den tol, die aldaer een groote somme ghelts opbrenght, als oock van Torfexcijs die voor den trouble wel drie duysent Ducaten konde opbrenghen, als meer dan hondert duysent Tonnen Torfs jaerlijcks uyt de Landen ghevoert werden. Dese stadt niet en wil veronghelijckt wesen, hebbende de middelen in handen, die men heur niet wel ontweldighen kan, zijnde seer vast ghebouwt in een moraschsich pleyn aen de Dijcken: soo dat de selve in't minst niet en heeft willen inwijcken den Spanjaerden, ghereedt zijnde tot wederstant: welck bleeck ten tyde van de moort van Oudewater, wanneer die van deser stadt de Sluysen openden, soo dat die Issel de Landen overvloeyde, (welck haer sterckte is) niet aensiende haer schoone Tuynen, die daer veel in ghetale zijn. Het mannen volck aldaer zijn veel scheepvarende luyden, vroomhertich ende kloeck van verstande: de vrouwen hebben hier een besondere gratie van wel singhen. Goede Politie de Magistraet aldaer onderhoudt, voor al acht hebbende dat hare Schole wel zy voorsien ende onderhouden. Waer door dese stadt verscheyden gheleerde ende vermaerde mannen voortghebracht heeft: onder andere Schoneus ende Leseus door heur loffelijcke wercken heur vaderlijcke stadt vereeren.]
tegen de overtreders mag men nog een jaar na de overtreding procederen (gedateerd 26 juni 1536). Om die reden hebben de inwoners van Gouda een aantal jaren geleden de Leidschendam, die door de Delftenaren was geopend, weer dichtgemaakt en er een schans gelegd:[1] iedere stad zocht zo zijn eigen profijt. Zij beschouwen het als hun ondergang als ze de scheepvaart zouden verliezen of beroofd zouden worden van de tol, die er een grote som geld opbrengt. Dat is ook van toepassing op de turfaccijns, die voor de burgeroorlog wel drieduizend dukaten kon opbrengen, toen meer dan honderdduizend ton turf per jaar uit het land werd uitgevoerd. De stad wil niet worden benadeeld en heeft daartoe middelen in handen die men haar niet met geweld kan ontnemen, omdat hij sterk is gebouwd op een moerassige vlakte aan de dijken. Daarom heeft de stad de Spanjaarden ook niet willen binnenlaten maar stond klaar om weerstand te bieden. Dat bleek tijdens de moord van Oudewater, toen de Gouwenaars de sluizen openden zodat de IJssel de landerijen overstroomde,[2] wat zijn sterkte uitmaakt; dit ondanks de fraaie tuinen waarvan er daar veel zijn. Het mansvolk bestaat hoofdzakelijk uit scheepvarende lieden, vroom en helder van verstand. De vrouwen hebben er de bijzondere gave dat ze mooi kunnen zingen. De magistraat voert een verstandig beleid en let er vooral op dat de school goed wordt voorzien en onderhouden. Daardoor heeft de stad verschillende geleerde en beroemde mannen voortgebracht; onder andere Schonaeus {Schoon][3] en Losaeus [Loos][4] doen door hun prijzenswaardige werken de stad eer aan.
Nu we aldus van Gouda hebben gesproken, laten we verder gaan met de beschrijving van de andere Hollandse steden, met inachtneming van de vroeger aangekondigde volgorde. Allereerst is dan Enkhuizen aan de beurt.
[1] Schermutselingen rond de Leidschendam vonden plaats in 1492 en 1493.
[2] De Oudewaterse moord was in 1575. De inundatie ging vooraf aan het ontzet van Leiden, dat al in 1574 plaatsvond, zie glas 25.
[3] Cornelis Schoon (Gouda 1540 - Haarlem 1611), rector te Haarlem, schrijver van schooltoneel.
[4] Cornelis Loos alias Callidius (Gouda 1546 - Brussel 1595), katholiek theoloog, sprak zich uit tegen de heksenvervolging maar werd gedwongen te herroepen.
Nederlandse editie, Tekst B
In een deel van de oplaag van de Nederlandse editie van Guicciardini’s Descrittione (1612) werd behalve de tekst van Montanus ook een beschrijving van Gouda geplaatst die in opdracht van het stadsbestuur was samengesteld. De auteur is anoniem, maar misschien was het stadssecretaris Jan Florisz de Jager. Zie verder de Inleiding bij tekst A.
Bijvoegsel
BYVOEGHSEL
Sommighe Cronijckschryvers meenen dat de stadt vander Goude haer naem heeft van een vrouw ghenaemt Gouwken, die eertijdts grondtvrouw gheweest soude zijn van dese plaets. Sommighe van de vergulde Platen ofte Dackberden ende Weyr-haen die den Toorn seer cierlijck ende prachtelijck eertijdts gehadt heeft. Maer ‘tis de waerheyt naerder datse haers naems oorspronck heeft van’t binnenlandts water, ghenaemt de Gouwe, beginnende van de Goutsche sluys ontrent Alphen, daer eertijdts by de Romeynen waren Castra Albiniana, ende streckende tot aen de riviere van de Yssel, op de mondt van welck binnelandts water aen de Yssel, de voorschreven stadt haer situatie heeft, ende schijnt ’t voorschreven water Gouwe zijn naem te hebben van ’t Deensche woordt Gouw, ’t welck beteyckent een waterloop die bedijckt is, welcke opinie by den gheleerden Adrianus Iunius voor de beste wordt ghehouden.
Het ghevoelen van eenighe is, dat dese stadt haer beginsel genomen soude hebben in den jare 1272, ‘twelck oock schijnt alsoo te wesen, te weten: dat de stadt ter plaetse daerse nu leydt beghonnen is in het voorschreven jaer 1272, ghemerckt dat seeker Handtveste van Grave Floris den vijfden van die name, ghedateert des Dijnsdaechs na Sinte Margrieten dagh, in’t selve jaer 1272, mede brenght dat den voorschreven Grave gheeft aen eenen Edelen man, Heere Niclaes van Catze, Ridder, totte Vrydom van der Goude, vierdehalf hondert geerden van der halver Yssel ten brouckwaert, ende vierdehalf hondert geerden breedt. Maer langhe voor dien is Gouda bekent gheweest, ende daer af hebben vele den name ghevoert, ende voornamelijck eenen heer Dirck van der Goude, Ridder ende een van de principaelste Raden van Koninck Willem, ghementionneert in het Privilegie die van Vtrecht ghegheven bij den selven Koninck in het jaer 1252, ende brenght de voorschreven Handtveste selfs oock ghenoechsaem mede, dat Gouda alsdoen niet van nieuws begonnen is, maer datse al te vooren was, ende dat hare Vrydom alleenlijck vermeerdert worde. Ende is noch huydensdaechs ontrent een quartier mijls buyten de jegenwoordighe stadt, de plaetse bekent daer eertijdts de Kercke ghestaen heeft, ghenaemt het oude Kerckhof, mitsgaders een wech, ghenaemt de oude Gouwe, welck Kerckhof men eertijdts (ende soo langhe als soodanighe ceremonien ghebruyckelijck waren) met Processien eens s’jaers gewoonlijck was te gaen versoecken, in de Kruysdaghen, in den beghinne van Meye. Ende schijnt oock gelooffelijck, overmidts deselve plaetse verre van de Yssel gheleghen was, dat de ingheseten van der Goude, omme de commoditeyt van de Stroom te bekomen, heur woonplaetsen hebben verandert, ende die ghenomen daer de stadt jeghenwoordelijck is ghesitueert, Ontrent een half mijltjen van dese stadt zijn onlancx ghevonden veel silvere Medalien, meest met inscriptie aan d’eene zyde HLVDOVICVS IMP. ende aen d’ander zyde XPISTIANA RELIGIO, welcke penninckjes schynen gheslaghen te zijn ten tyde van Koninck Lodewijck de Goedertieren, soon van Carolus Magnus, ende vader van Karel de Caluwe, die eerst Hollandt uytghegheven heeft aen den Grave Diederick van Aquitanien, als eerst de Christen Religie in dese Landen begon te floreren.
De regeringhe van dese stadt heeft langhe ghestaen by de Graven van Belois, als Heren van der Goude; den eersten van dese Heeren van der Goude is gheweest Ian van Henegouwen, Heere van Beaumont, die een sone was van Ioannes Grave van Hollandt, den tweeden van dien name, die aen het Graafschap quam Anno 1300, ende hadde den voorschreven Ian van Henegouwen tot zijn deel uyt het Graefschap van Hollandt de stadt van der Goude ende Schoonhoven, met al heur toebehoorten ende appendentien, ende zijn des selfs nakomelinghen door houwelijcke gheworden Graven van Bloys, in Vranckrijck, waer van den lesten gheweest is Guido van Bloys, den welcken overleedt in den jare 1397 den 22 Decembris, nae wiens aflyvicheydt (alsoo de rechte linie ende afkomste van Heer Iohan van Beaumont cesseerde) de Heerlijckheden van der Goude ende Schoonhoven, metten ghevolghe van dien, ghenaemt het Landt ende Bailliage van Bloys, wederomme gheconsolideert zijn aen de Graeflijckheydt van Hollandt, ende dat ten tyde van Hertogh Aelbert van Beyeren.
In het jaer 1438 den 18 Augusti, is de stadt soo nae afghebrandt, datter maer vijf
BIJVOEGSEL
Sommige kroniekschrijvers menen dat de stad Gouda haar naam dankt aan een vrouw genaamd Gouwken, die ooit heerseres van deze plaats zou zijn geweest. Anderen denken aan de vergulde platen of dakborden en weerhaan waarmee de toren vroeger versierd is geweest.[1] Maar het komt dichter bij de waarheid dat de herkomst van de naam is te zoeken bij het binnenlandse water de Gouwe, die begint bij de Goudse sluis in de buurt van Alphen – waar in de Romeinse tijd Castra Albiniana lag – en die vervolgens naar de rivier de IJssel loopt. De voornoemde stad is dan gelegen aan de uitmonding van dat water in de IJssel. Het genoemde water lijkt zijn naam te hebben ontleend aan het Deense woord Gouw, dat een bedijkte waterloop aanduidt. De geleerde Hadrianus Junius [Adriaen de Jonghe][2] houdt deze mening voor de beste.
De mening van sommigen is dat de stad in het jaar 1272 zou zijn begonnen. Dat lijkt ook werkelijk zo te zijn, met dien verstande dat in dat jaar 1272 een begin is gemaakt met de stad op de plek waar hij nu ligt. Een handvest van graaf Floris V, gedateerd dinsdag na Margarethadag 1272,[3] heeft namelijk als inhoud dat deze graaf de edelman Nicolaas van Cats, ridder,[4] ten behoeve van de vrijheid van Gouda een gebied schenkt van 350 geerden vanaf de IJssel in de richting van het veen en met een breedte van eveneens 350 geerden.[5] Maar Gouda was lang voordien bekend, en velen zijn ernaar genoemd geweest, van wie heer Dirk van der Goude, ridder, de voornaamste is. Hij was een van de belangrijkste raadslieden van koning Willem en wordt genoemd in een privilege dat diezelfde Willem in 1252 aan de inwoners van Utrecht heeft gegeven.[6] Het eerdergenoemde handvest heeft ook duidelijk niet de strekking dat Gouda toen helemaal nieuw was, maar dat het al eerder bestond en dat nu alleen de stadsvrijheid werd uitgebreid. Nog heden ten dage is ongeveer een kwart mijl[7] buiten de huidige stad de plek bekend waar eertijds de kerk heeft gestaan, genaamd het Oude Kerkhof,[8] en bovendien ook een weg genaamd Oude Gouwe.[9] Voorheen, en zo lang dergelijke ceremoniën in zwang waren, had men de gewoonte die plek eens per jaar met een processie te bezoeken, op de Kruisdagen in het begin van mei.[10] Omdat die plek ver van de IJssel ligt, is het aannemelijk dat de inwoners van Gouda, om voordeel van de rivier te hebben, van woonplaats zijn gewisseld en zich op de tegenwoordige plek hebben gevestigd. Ongeveer een halve mijl van de stad zijn onlangs veel zilveren munten gevonden, de meeste met aan de ene kant de inscriptie HLUDOVICUS IMP(ERATOR), en aan de andere kant CHRISTIANA RELIGIO. Deze muntjes lijken dus geslagen te zijn ten tijde van Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote en de vader van Karel de Kale,[11] die als eerste Holland heeft uitgegeven aan graaf Dirk van Aquitanië,[12] toen de christelijke godsdienst in onze streek nog maar kortgeleden was begonnen te bloeien.
De regering van de stad is lang in handen geweest van de graven van Blois, heren van Gouda. De eerste van deze heren van Gouda was Jan van Henegouwen, heer van Beaumont,[13] een zoon van Jan II graaf van Holland,[14] die anno 1300 aan het hoofd van het graafschap was komen te staan. Genoemde Jan van Henegouwen had als aandeel in Holland de steden Gouda en Schoonhoven met alles wat daarbij hoorde en ervan afhing. Zijn nakomelingen zijn door huwelijk graven van Blois in Frankrijk geworden. Van hen was Guy de laatste, die op 22 december 1397 overleed.[15] Omdat de rechte lijn en afstamming van heer Jan van Beaumont daarmee ophield te bestaan, zijn na Guy’s overlijden de heerlijkheden Gouda en Schoonhoven met toebehoren, onder de naam Land en Baljuwschap van Blois, weer vastgeknoopt aan de grafelijkheid van Holland, en wel ten tijde van hertog Albert van Beieren.[16]
In het jaar 1438, op 18 augustus, is de stad bijna helemaal afgebrand, zodat er maar vijf
[1] Deze verklaring wordt medegedeeld maar verworpen in de Batavia van Hadrianus Junius.
[2] Adriaen de Jonghe (Hoorn 1511 - Arnemuiden 1575), humanistisch geleerde. Zijn Batavia werd pas in 1588 in Leiden uitgegeven.
[3] Dit is 19 juli 1272. Niet als origineel bewaard, zie Oud-Archief Gouda inv. 345. Geldt nog altijd als officiële stichtingsoorkonde van Gouda.
[4] Zeeuws edelman, voogd van de erfdochter Sophie van der Goude.
[5] Een geerde is hetzelfde als een roede (12 voet). De Rijnlandse roede is 3,767 meter.
[6] Willem II, graaf van Holland 1234-1256. Oorkondenboek Holland-Zeeland II 930, van 18 juni 1252.
[7] Bedoeld is de Hollandse mijl van een uur gaans (ongeveer 5 kilometer).
[8] De plek is inmiddels geïdentificeerd als Bloemendaalseweg 48.
[9] Nu de Graaf Florisweg.
[10] De drie dagen voor Hemelvaart.
[11] Karel de Grote, keizer 768-814. Lodewijk de Vrome, keizer 813/4-840. Karel de Kale, koning van West-Francië 840-877.
[12] Deze schenking wordt gewoonlijk gedateerd op 922; de vorst in kwestie was dan Karel III de Eenvoudige.
[13] Jan van Beaumont, stadsheer van Gouda 1308-1356.
[14] Jan II, graaf van Holland 1299-1304.
[15] Guy (Guido) van Blois, stadsheer van Gouda 1380-1397. Diens oudere broer Jan van Blois, stadsheer van Gouda 1356-1380, wordt hier overgeslagen. Zij waren zoons van Johanna, dochter van Jan van Beaumont en gehuwd met Lodewijk graaf van Blois.
[16] Hij bestuurde Holland van 1358 tot 1404.
Bijvoegsel2
huysen bleven staen, ende dat aen de Haven, waer van noch drie huysen jeghenwoordich staen met oudt ghebouw van ghevelen. Desen brandt is gheschiedt op Sint Lodewijcks dagh, daer af een oudt veersken is aldus luydende:
fLetIbVs Id dIdICI qVIa GoVda CreMat LVdoVVICI
Dese stadt heeft veel schoone particulariteyten, die notabel zijn; te weten, een Kerck die seer magnifijck ende soo groot ende breedt is, datmen acht in het gheheel Nederlandt gheen grooter ende breeder te wesen, ja den Dom van Ceulen in eenighe voeten overwinnende, welcke Kerck eertijdts hadde een toorn met een seer hooghe naelde in de Locht opstyghende, ende is (door den blixem aenghesteecken zijnde) afghebrandt, op den twaelfsten Ianuarii 1552, daer af by Adrianum Iunium een veersken ghemaeckt is, luydende aldus:
LVX bIssena fVIt IanI hora Vespere nona
CVM saCra IohannIs VVLCano CorrVIt aedes.
Begrypende het jaer, maendt, dagh, ende ure, wanneer den selven brandt gheschiedt is. Ende is daerna de Kerck weder opghemaeckt, ende met soo schoone ende heerlijcke glasen verciert, datmen van dierghelijcke niet en weet te spreecken: Al ghegheven by de treffelijckste Heeren ende Potentaten, soo Gheestelijcke als Wereltlijcke; by de Staten van het Landt, ende by Steden ende Collegien; meest gheschreven by twee broeders van der Goude, Dirck ende Wouter Pieterszoon Crabeth.
Het Marckt-veldt is seer schoon, wijdt ende heerlijck, in het midden van welcke Marckt een seer schoon Raedthuys is, daer mede Vrouwe Iacoba (eertijdts Gravinne van Hollandt) de stadt vereert heeft, ten tyde als zy meest van al de Steden van Hollandt (die heur begheven hadden onder Hertoghe Philips van Bourgoignen) verlaten zijnde, haer principale woonplaetse op het Casteel binnen der voorschreven stede ghehouden heeft, hoewel het voorschreven Raedthuys eerst nae haer doot schijnt volmaeckt te zijn, ontrent in den jare 1440. Onder dit Raedthuys komt een schoone Halle ofte Vleesch-huys, ende daer achter een Tonneel ofte Schavot, gheeyghent tot executien van criminele vonnissen, op columnen konstigh ghebout.
Dese stadt heeft vele ende verscheyden Goodshuysen, heeft schoone, wyde ende diepe grachten, is wel bemuert ende bewalt, heeft ses poorten, leydt in morasch, ende kan het landt rontomme tot allen tyden onder water setten, sulcks datmen met belegheringhe, ende veel min met grof gheschut daer aen komen kan, anders dan over de Dijcken, ten wederzyden van de stadt aen de Riviere van de Yssel ligghende, daer jeghens bequame Remparts ofte Bolwercken ligghen: Soo dat de stadt deur hare gheleghentheydt ghenoechsaem is onoverwinnelijck.
Binnen de stadt is niet alleen de waterschap van de Gouwe, loopende van de Yssel tot in den Rijn, maer zijn daer oock veel grachten ofte burchwallen, ende ontallijcke veel zylen.
Buyten heeftse aen allen oorden veel Entuynen, Ooft-tuynen ende Hoven, een groote sluys, een langhe schoone brugghe over de Riviere van de Yssel. Oock vele Steenbackeryen op de selvighe Riviere gheleghen.
Alhier is overvloedicheydt van alle noodtdruft, overmidts de schipvaert die daer is, ende midts de wateren isser een bequame ende ghesonde Locht.
Eertijdts zijn in dese stadt wel vierdehalf hondert Brouweryen gheweest. Streckt oock tot welvaren van de stadt de deurvaert, ende is deselve stadt vermaert van schipvaert, ende scheeps-varende volck, onder de welcke vermaert is Cornelis Houtman, als de eerste zijnde die van weghen dese Gheunieerde Landen, Oost-Indien beseylt, ende eenighe jaren (tot welvaren van het gheheele Landt) de negotien daer ghedreven heeft.
Veel gheleerde mannen zijn uyt dese stadt ghesproten, waer van eenighe by den Autheur van dit Boeck (daer dese Caerte toe dient) verhaelt zijn, ende andere, der welcker namen den allergheleertsten Iustus Lipsius, Ianus Gruterus, ende Dominicus Baudius Insulensis, in heure boecken loffelijck ghedencken. Ende is den hooghgheleerden vermaerden Erasmus van Rotterdam oock uyt dese stadt ghesproten, als aldaer gheteelt ende ontfanghen zijnde, ende van zijn Moeder tot Rotterdam (daer zy doen was) voortghebracht.
huizen overbleven, en wel aan de Haven, waarvan er tegenwoordig nog drie met de oude gevel overeind staan. De brand vond plaats op Lodewijksdag,[1] en een oud versje houdt dat in herinnering:
[Onder tranen heb ik geleerd dat Gouda brandt op Lodewijksdag][2]
Deze stad heeft veel fraaie bijzonderheden die de moeite waard zijn. Allereerst een kerk, die prachtig is en zo groot en breed dat men meent dat er in heel Nederland geen grotere te vinden is en die de Dom van Keulen nog met enkele voeten overtreft. Vroeger had de kerk een toren die met een hoge naald in de lucht stak. Maar door de bliksem getroffen is zij afgebrand op 12 januari 1552, waarover Adriaan de Jonghe een versje heeft gemaakt dat als volgt luidt:
[Het was tweemaal zes januari, ‘s avonds om negen uur,
toen het aan Johannes gewijde huis bezweek voor Vulcanus]
Hierin zijn dus opgenomen het jaar, de maand, de dag en het uur van de brand. Daarna is de kerk weer opgebouwd en versierd met zo prachtige en heerlijke glazen dat ze hun gelijke niet hebben. Ze zijn allemaal gedoneerd door de voortreffelijkste heren en machthebbers, zowel geestelijke als wereldlijke, en verder door de Staten van Holland, steden en colleges. De meeste zijn gebrandschilderd door de broers Dirk en Wouter Pieterszonen Crabeth, uit Gouda afkomstig.[3]
Het marktveld is heel fraai, ruim en heerlijk. In het midden ervan staat het raadhuis, een geschenk aan de stad van Jacoba, die eertijds gravin van Holland was,[4] in de tijd dat ze in de steek was gelaten door de meeste steden van Holland, die zich onder de heerschappij van hertog Philips van Bourgondië[5] hadden geschaard, toen zij haar belangrijkste residentie op het kasteel in deze stad had gekozen. Wel is het zo dat het raadhuis pas na haar dood is voltooid, omstreeks 1440.[6] Onder het raadhuis bevindt zich een fraaie hal of vleeshuis, en daarachter, op zuilen gebouwd, het schavot, dat geschikt is voor de executie van criminele vonnissen.
De stad heeft veel verschillende godshuizen en brede en diepe grachten. De stad is goed van muren en wallen voorzien, heeft zes poorten, ligt in moerassig gebied, en kan het land rondom te allen tijde onder water zetten. Daardoor komt het dat men de stad niet kan benaderen met een belegering en nog veel minder met grof geschut, behalve over de dijken die aan weerskanten van de stad langs de IJssel zijn aangelegd, maar hier zijn effectieve bolwerken opgeworpen. Door haar ligging is de stad dus zo goed als onoverwinnelijk.
Binnen de stad vinden we niet alleen het water van de Gouwe, die van de IJssel naar de Rijn loopt, maar er zijn ook veel grachten of burgwallen en talloze zylen.[7]
Aan de buitenkant heeft de stad veel enttuinen, oofttuinen en hoven, een grote sluis,[8] een lange en mooie brug over de IJssel,[9] en ook nog veel steenbakkerijen aan dezelfde rivier.
Er is hier een overvloed aan alle benodigdheden dankzij de scheepvaart. Ook is er door al het water een aangename en gezonde lucht.
Vroeger zijn er in de stad wel 350 brouwerijen geweest.[10] Ook de doorvaart draagt bij aan de welvaart van de stad. De stad is vermaard om zijn scheepvaart en scheepsvolk. Daaronder is Cornelis Houtman beroemd, die als eerste vanwege de Verenigde Provinciën naar Oost-Indië is gezeild en daar enkele jaren tot welvaren van heel het land handel heeft gedreven.[11]
Uit deze stad zijn veel geleerde mannen voortgekomen, van wie er enkele worden genoemd door de auteur van dit boek,[12] waar deze kaart toe dient. Van andere worden de namen met lof vermeld in de boeken van de allergeleerdste Justus Lipsius [Joost Lips], Janus Gruterus [Jan de Gruiter] en Dominicus Baudius [Dominique Baudier] uit Rijsel.[13] Ook de hooggeleerde, zeer vermaarde Erasmus van Rotterdam is uit deze stad gesproten; hij is er namelijk verwekt en ontvangen, en door zijn moeder te Rotterdam, waar zij toen verbleef, ter wereld gebracht.[14]
[1] Sint-Lodewijk wordt vereerd op 25 augustus. In de stadsgeschiedenis Duizend jaar p. 66 wordt de brand dan ook gedateerd op 25 augustus 1438.
[2] Dit vers is een chronogram: de letters die onderdeel uitmaken van het Romeinse getallensysteem geven bij elkaar opgeteld het jaartal aan, hier dus 1438.
[3] Dirk Crabeth (Gouda 1501-1574). Wouter Crabeth (Gouda 1510-1590).
[4] Van 1417-1433 (afstand); overleden 1436. Dat zij iets te maken had met het stadhuis is ongefundeerd.
[5] Philips de Goede (Dijon 1396 - Brugge 1467), neef van Jacoba.
[6] De bouwrekening van het stadhuis loopt van 1450-1452: Oudarchief Gouda inv. 1812.
[7] Zyl is het Goudse woord voor waterloop.
[8] De Mallegatsluis (1577).
[9] De Haastrechtse brug, in 1471 naar Gouda verplaatst, bij het begin van de Opstand afgebroken maar in 1579 herbouwd.
[10] Dit is onjuist, maar de magistraat beweerde dit in 1554 blijkens Oudarchief Gouda inv. 989 regest 381 wel in een verzoekschrift aan keizer Karel V.
[11] Cornelis Houtman (Gouda 1565 - Atjeh 1599, vermoord), stond aan het hoofd van de eerste Nederlandse expeditie naar Oost-Indië in 1595. Een monument voor Cornelis en zijn broer Frederik staat in het Houtmansplantsoen.
[12] Guicciardini.
[13] Joost Lips (Overijse 1547 - Leuven 1606), tijdelijk verbonden aan de Universiteit Leiden. Jan de Gruiter (Antwerpen 1560 - Heidelberg 1627), studeerde onder meer in Leiden, werd hoogleraar in Heidelberg. Dominique Baudier (Rijsel 1561 - Leiden 1613), dichter en hoogleraar in Leiden.
[14] Desiderius Erasmus (Rotterdam 1466 of 1469 - Basel 1536), humanist.
Latijnse editie, Tekst C
Een jaar na de Nederlandse editie van Guicciardini’s Descrittione verscheen ook een Latijnse uitgave (1613). Over Gouda is daarin een tekst opgenomen die was geschreven door de Goudse schoolrector Willem Traudenius. Deze verwerkte het materiaal van de Nederlandstalige teksten A en B en aanvullende stof. Voor meer bijzonderheden zie de Inleiding.
De transcriptie en vertaling zijn gemaakt door de werkgroep Latijn van Gouda op Schrift.
Titelblad
Bron: Ludovico Guicciardino, Omnium Belgii, five Inferioris Germaniae Regionum Descriptio. (Amsterdam 1613), Uitg. Guiljelmus Janssonius, pagina 189-193.
(Vindplaats: Gouda, SAMH, Librije, 0190. 7577, [olim 540 B 4]).
189
Descriptio Goudae
Gouda posita est ad fluvium Isalam, sed non eum quem[1] su-
pra descripsimus, in faucibus amnis Goudae, qui et opido fecit
nomen. Dissidet Leida quattuor leucis majoribus, estque lau
tum in primis opulentum, praevalidum, et frequens quod satis
sit opidum. quod complures produxit doctrina et scriptis Il-[2]
lustres viros. quales praesertim Henricus et Ioannes, inter cla-
ros scriptores Trithemij, hinc Guiljelmus Hermannus, et Cor-
nelius Aurelius, uterque historicus et poëta: Hermannus Goudanus, Theologus:
[1] [situs – ligging] in de marge
[2] [viri illustres – beroemde mannen] in de marge
Beschrijving van Gouda
Gouda ligt aan de IJssel, niet die we eerder beschreven[1] maar de IJssel bij de monding van de Gouwestroom waaraan de stad ook haar naam heeft ontleend. Gouda ligt vier grote mijlen[2] van Leiden verwijderd en het is een schitterende, welvarende en zeer machtige stad met een toereikend inwonertal. De stad heeft een aantal beroemde mannen voortgebracht, schrijvers van een variëteit aan boeken op het gebied van wetenschap en literatuur. Zoals Hendrik[3] en Johannes,[4] beroemde schrijvers volgens Trithemius,[5] Willem Hermans[6] en Cornelis Aurelius,[7] beiden historicus en dichter, verder Herman van Gouda, theoloog,[8]
[1] De Gelderse IJssel.
[2] De Hollandse mijl was 5000 - 5555 meter
[3] Monnik in de orde van de augustijner heremieten, hoogleraar te Heidelberg (vijftiende eeuw), schrijver van theologische boeken.
[4] Vergissing: een dergelijke persoon wordt door Trithemius niet genoemd.
[5] Abt van het benedictijnerklooster Sponheim (Duitsland), auteur van onder meer een werk Over kerkelijke schrijvers, overleden 1516.
[6] Kloosterling te Stein, auteur van poëzie en van een werk over de Hollands-Gelderse oorlog, overleden 1510.
[7] Kloosterling afwisselend in Hemsdonk (bij Schoonhoven) en in Leiden, gold als leermeester van Erasmus, schreef poëzie en de in 1517 te Leiden gedrukte Divisiekroniek, overleden 1531.
[8] Herman Lethmaet (Gouda, 1492 – Utrecht, 1555), deken van het Sint-Mariekapittel in Utrecht, inspirator van het beeldprogram voor de Goudse glazen.
190
Iacobus praeterea non ignobilis vates: Theodorus Gerardi, vir litteris et virtutis-
bus clarus, et Reinerius Snojus: omnes viri insignes, et variorum librorum scri-
ptores. Conditam lego hanc urbem anno Christi 1272.
Additamentum. [Non erat omissurus hoc loco Guicciardinus, si ad notitiam ejus
venissent, doctissimos viros Schonaeum et Loosium, magna istius opidi lumina, et insi-
gnem utrumque scriptorem. atque alterum quidem in Comoedijs ita felicem, ut renatus in
ipso videri queat Terentius, sed Christianus nimirum, et quem vel rigidi legant Ca-
tones.]
Tyographus Lectori. S.
Dum sub praelo desudat hoc opus, submissa est nobis, amice Lector, ab Amplis-
simis viris Consulibus et Senatu Reipublicae Goudanae, fusior aliquanto et
prolixior ejus Urbis descriptio, ex publicis ibi archivis desumta. quam quod spera-
remus tibi non fore ingratam, in egregiae Urbis commendationem et gloriam hoc
loco existimavimus subjungendam. Vale.
Additamentum. [Ex Annalium scriptoribus, alij Goudam oppidum a muliere
quapiam loci illius dominâ nomen suum sumpsisse, alij vero ab auratis bracteis, lamellisve,
quibus turris, insigni gloriosae magnificentiae exemplo, olim fuerit contecta, sortem nomi-
nis datam autumant. Rectius vero illi, qui nominis sui originem trahere arbitrantur a
Cimbricâ voce Gouw. quae et aggerem fossae, sive aquagio obductum, et ipsum quoque
aquae-ductus alveum denotat: quando et hodie ejus nominis aquae-ductus, sinuoso ripae
gyro flexuosoque, in quendam laciniarum fere modum curvato, exstat, qui e Rheno cor-
rivatus, et originem sumens ab emissario quodam non ita longe ab Alpheno pago, ubi o-
lim Alpheniana, sive ut alij, Albiniana Romanorum castra fuerunt, dissito, primo Bosco-
pium perlabitus, deinde ipsum oppidum Goudam magno aquarum pondere interluit, et
in Iselam fluvium, ad quem Goudae situs est, exit atque hanc proximiorem vocis origi-
nem esse censet doctissimus Hadrianus Iunius in Bataviâ suâ. De urbis huius fundatore,
propter Historiographorum neglegentiam, nihil certi constat; fundamenta tamen Gou-
dae, eo quo nunc est loco, jaci coepisse ad annum a salutifero partu millesimum ducentesi-
mum septuagesimum secundum Annalium fides tradit, idque ex diplomate quodam bene-
ficiario Florentij ejus nominis quinti, decimi sexti Hollandiae Reguli, dato eodem anno,
die Martis post Margaretae festum, quo Florentius illustri cuidam viro Nicolao Catzio
Equiti ad ampliationem territorij Goudani largitur trecentas quinquaginta virgas, Bel-
gice gheerden vocant, a medio Iselae introrsum in longitudinem, totidem in latitu-
dinem. Adfertur etiam hoc distichum
FUndabat, Cattos FLorente regente, notato
PosterItas, GoUdae MoenIa, CattUs eqUes.
Doctissimus Iunius ad annum sexagesimum secundum jacta colligit: verum Gouda
ante etiam exstitit, tituloque ejus multi se ornarunt, in quibus fuit Illustrissimus Heros
Theodoricus Goudanus eques, et Wilhelmo Romanorum Regi a supremis consilijs cujus
honesta sit mentio in diplomate Trajectensibus ab eodem rege dato, anno millesimo ducen-
tesimo quinquagesimo secundo. Neque ipsum Florentij diploma loquitur, Goudam tum
demum coepisse, sed tantummodo contractiores territorij limites extensos esse; unde ur-
bis hujus fundamenta ad inferiora longe tempora rejicienda videntur. Ostenditur etiam-
num hodie ad quartam milliaris partem, extra urbem locus, ubi olim templum exstructum
fuit, veteris sepulchreti nomine adhuc notus, qui olim vigentibus adhuc avitis illis ceri-
monijs, quotannis sub Majum, ferijs Rogationum, publicâ quadam supplicatione invisi
solet. Est insuper et via quaedam regia quae Prisca Gouda dicitur. Nec a vero dissilire
videtur, incolas hujus Urbis, quia longius ab Isela dissiti, negationis oportunioris gra-
tiâ, quae populos interdum ad versuram soli faciendam excire solet, ad ipsas Iselae ripas,
propter facilem undecunque appulsum, sedes coepisse. Dimidio circiter ab hac urbe milia-
rio non ita pridem, multa ex argento numismata reperta sunt, cum hac ab adversa parte
Epigraphe LHUDOVICUS IMP. aversa vero hac XPISTIANA
RELIGIO, quae cusa videbantur tempore Regis Ludovici Pij, Caroli Magni filij,
bovendien Jacob,[1] een belangrijk dichter, Dirk Gerards,[2] een man beroemd om zijn geschriften en kwaliteiten, en Reinier Snoy,[3] allemaal belangrijke mannen. Ik las dat deze stad in het jaar 1272 is gesticht.
Toevoeging:[4]
[Guicciardini zou, als hij van de zeergeleerde heren Schonaeus [Schoon][5] en Losaeus [Loos][6] kennis had genomen, in zijn beschrijving deze twee vooraanstaande schrijvers, stralende lichten uit deze stad, zeker niet hebben weggelaten. De eerste was door de komedies die hij schreef zo succesvol dat men in hem de wederopstanding van Terentius[7] zou kunnen zien, maar dan een christelijke Terentius want zelfs strenge Cato’s[8] lezen zijn werk.]
De drukker groet de lezer
Terwijl dit werk onder de pers ligt, geachte lezer, is ons door de doorluchtige heren burgemeesters en vroedschap van de stad Gouda een wat uitvoeriger en gedetailleerder beschrijving van de stad bezorgd. Deze is afkomstig uit het openbare archief en omdat wij verwachten dat u dit wel op prijs zal stellen, hebben wij besloten om deze beschrijving hier toe te voegen. Zij dient ter aanbeveling, tot meerdere glorie van deze stad. Met groet.
Toevoeging:
[Sommige schrijvers van jaarboeken verkondigen dat de stad Gouda haar naam ontleent aan een vrouw die grondvrouwe was in deze plaats, anderen dat de oorsprong van die naam voortkomt uit de gouden platen of dakplaten waarmee de toren ooit bedekt was, een opvallend voorbeeld van de glorieuze rijkdom.[9] Maar een juistere verklaring geven degenen die menen dat de oorsprong van de naam afkomstig is van het Deense woord Gouw, dat zowel duidt op de opgeworpen dijk als op de bedding van het ernaast gelegen kanaal. Heden ten dage is er namelijk nog een kanaal met die naam, met een kronkelende en draaiende oever, met krommingen als in de plooien van een kleed. Dit kanaal begint bij een sluis niet ver van het dorp Alphen, daar waar vroeger het Romeinse kamp Alpheniana lag, of zoals anderen zeggen Albiniana. Het stroomt eerst door Boskoop, vervolgens met een behoorlijke hoeveelheid water dwars door de stad Gouda en mondt uit in de rivier de IJssel bij Gouda. De zeergeleerde Hadrianus Iunius [Adriaen de Jonghe][10] meent in zijn boek Batavia dat dit de meest waarschijnlijke oorsprong is van het woord Gouda. Over de stichter van de stad bestaat door nalatigheid van de geschiedschrijvers geen enkele zekerheid. Maar men legt de fundamenten van Gouda op de plaats waar de stad nu ligt en dateert haar rond het jaar 1272 na de zegenrijke geboorte van Christus. En volgens betrouwbare gegevens uit de jaarboeken, op grond van een leenoorkonde van Floris V, de zestiende graaf van Holland,[11] is dat op dinsdag na het feest van Sint Margriet van datzelfde jaar[12]. Met dit document schenkt Floris aan de edelman Nicolaas van Cats[13] 350 roeden land - in het Vlaams gheerden genaamd[14] - om het gebied van Gouda uit te breiden vanaf het midden van de IJssel naar binnen[15], in de lengte evenveel als in de breedte. Men voegt er ook dit tweeregelige vers aan toe:
“Toen Floris graaf was van De Catti, legde ridder van Cats, - hiervan moet
het nageslacht kennisnemen -, de basis voor de muren van Gouda”.[16]
De zeergeleerde Adriaan de Jonghe concludeert dat de stichting in het jaar 1262 plaatsvond, maar Gouda bestond ook al voor die datum en velen hebben zich met haar naam getooid, onder wie de edelachtbare Heer Dirk van der Goude, ridder en lid van de Hoge Raad van Rooms-Koning Willem[17]. Hij wordt eervol vermeld in een oorkonde die door dezelfde koning aan Utrecht is afgegeven in het jaar 1252.[18] Zelfs de oorkonde van Floris zegt niet dat Gouda toen pas is ontstaan, hij zegt alleen maar dat de vrij krappe stadsgrenzen uitgebreid zijn. Daarom lijkt het erop dat de stichting van de stad naar een veel vroegere datum moet worden verplaatst. Men wijst ook vandaag nog naar een plek op ongeveer een kwartier gaans buiten de stad, waar vroeger de kerk stond en die vandaag nog steeds aangeduid wordt met de naam ‘Het oude kerkhof’.[19] Vroeger, toen de gebruiken van de voorvaderen nog in zwang waren, placht men jaarlijks in mei, tijdens de Kruisdagen,[20] deze plek te bezoeken met een openbare processie. Er loopt daar bovendien een grafelijke weg die Ouwe Gouwe wordt genoemd.[21] En het lijkt niet ver bezijden de waarheid dat de inwoners van de stad, omdat zij vrij ver van de IJssel woonden, vanwege een betere mogelijkheid om handel te drijven, iets dat mensen er regelmatig toe brengt om van woonplaats te wisselen, zich juist op de oevers van de IJssel hebben gevestigd vanwege het gemak om overal aan te meren. Ongeveer een halfuur gaans buiten de stad zijn onlangs veel zilveren munten gevonden met het volgende opschrift: op de achterzijde LHUDOVICUS IMP en op de voorzijde XRISTIANA RELIGIO.[22] Deze munten schijnen geslagen te zijn in de tijd van Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote
[1] Jacobus Magdalius, Dominicaner monnik, theoloog en dichter van stichtelijke poëzie, overleden omstreeks 1520.
[2] Walvis I 249 noemt een Theodoricus Gerardus, die enkele medische werken van Galenus uit het Grieks in het Latijn vertaalde, eerste helft zestiende eeuw.
[3] Magistraat, arts, theoloog, dichter, en auteur van het geschiedwerk Over Bataafse zaken, overleden 1537 en onder een met koper beslagen zerk in de Sint-Jan begraven (Walvis I 247).
[4] De volgende teksten zijn in de editie van 1613 nieuw toegevoegd. Voor de toedracht zie de Inleiding op tekst A en Tidinge van die Goude 42 (2024) 5-14.
[5] Cornelis Schoon (Gouda 1540 - Haarlem 1611), o.a. rector van de Latijnse school in Haarlem.
[6] Cornelis Loos alias Callidius (Gouda 1546 - Brussel 1595), katholiek theoloog, sprak zich uit tegen de heksenvervolging maar werd gedwongen te herroepen.
[7] Romeinse schrijver van komedies, ca. 195-159 voor Christus.
[8] Streng-orthodoxe lieden. Cato de Jongere (95-46 voor Christus), Romeins staatsman, stond bekend om zijn onkreukbaarheid.
[9] Deze uitleg wordt meegedeeld maar verworpen door Hadrianus Junius in de Batavia
[10] Adriaen de Jonghe (1511–1575), humanistisch geleerde. Zijn Batavia werd pas in 1588 in Leiden uitgegeven.
[11] Floris V, graaf van Holland 1256-1296.
[12] Dit is 19 juli 1272. Niet als origineel bewaard, zie Oud-Archief Gouda inv. 345. Geldt nog altijd als officiële stichtingsoorkonde van Gouda.
[13] Zeeuws edelman, voogd van de erfdochter Sophie van der Goude.
[14] Een geerde is hetzelfde als een roede (12 voet). De Rijnlandse roede is 3,767 meter.
[15] Naar binnen, dat wil zeggen landinwaarts.
[16] Een distichon. Het vers is een chronogram: de letters die onderdeel uitmaken van het Romeinse getallensysteem geven bij elkaar opgeteld het jaartal aan, hier dus 1272. Verderop volgen nog twee chronogrammen.
[17] Willem II (1227–1256), vader van Floris V; zoon van Floris IV, graaf van Holland en Zeeland, Rooms-Koning.
[18] Oorkondenboek Holland-Zeeland II 930, van 18 juni 1252.
[19] De plek is inmiddels geïdentificeerd als Bloemendaalseweg 48.
[20] Kruisdagen of Biddagen, de drie dagen voor hemelvaart.
[21] Tegenwoordig de Graaf Florisweg.
[22] Respectievelijk: keizer Lodewijk, het christelijk geloof
191
Caroli vero Calvi patris, qui primus Hollandiam comiti Theuderico Aquitano, cum pri-
mum Christiana religio in his regionibus exurgeret, donationis titulo habendam dedit.
Facies Urbis hujus rotunda fere. Fossas habet latas et profundas, olim moenibus et val-
lis circumdata, nunc muris septa: palustri et uliginosi loco condita, et undique quovis
tempore per emissaria sua, spatio viginti quatuor horarum inundari potest: ita ut a nullâ
parte obsidionem, aut tormenta bellica metuat, nisi per aggeres utrimque Iselae (ad quam
ejus situs est) obductos, quibus tamen fortia satis propugnacula objecta, hostilem incur-
cursionem facile exclusura. Iuxta urbem hanc, durante adhuc fatali illo et internecivo bel-
lo, Illustrissimi Ordines impensis publicis novum quoddam emissarium, solo prius diligenter
fistucato, et crepidine lapideâ e saxo durissimo coloris caerulei communito, sapienter fa-
ciendum curarunt, per quod (urgente sic necessitate) ingentes corbitae et celoces onera-
riae, passis velis, quod per urbem fieri non potuit, citius ad belli usum perveherentur.
Pontem habet sublicium trans Iselam. Proprietatarios et dominos hujus Urbis per aliquot
annos fuisse comites Bulosios (quorum monumenta etiam marmorea in media Basilicâ,
in sacello quodam ferreis cancellis septo ante annos aliquot visa sunt) certum est. Horum
primus fuit illustrissimus quidam et summo loco natus Heros Iohannes Hannonius, Io-
hannis Hannonij Hollandiae Reguli filius, Dominus in Beaumont, atque Wilhelmi, Hol-
landiae item Reguli (cui cognomentum Boni virtus dederat) minimus natu frater: huic
ex Comitatu Hollandiae bona quaedam cesserant, et inter alia Gouda ac Schoonhovia cum
appendicibus suis, per matrimonij vero contractionem comes Bulosij, quod est in Gallijs,
factus est. Bulosiorum ultimus fuit Guido, qui obijt anno millesimo trecentesimo nonage-
simo septimo, XI Kal. Ianuar. post cujus obitum (quandoquidem nulli legitimi erant
haeredes) Gouda et Schoonhoviae territoria, Bailivatus Bulofius dicta, rursus ad Hollandiae
comitatum, atque hoc temporibus Alberti Bavariae ducis delata sunt. Arcem in eâ, ut
et Schoonhoviae, Iohannes Hannonius dominus in Beaumont, de quo paulo ante, exstru-
xit, institutis utrobique telonijs portoria et vectigalia exacturis. haec arx admirabili fa-
bricâ constructa, ut tutissimum adversus pericula perfugium, destinata est per Hollandiae
Proceres atque Ordines tanquam gazophylacium et conditorium asservandis diplomati-
bus privilegijsque principum Hollandiae indultis: verum et hanc fatalis illa superioris
tempestatis procella diruit, soloque aequavit, solâ editiore turre arcis memoriam adhuc
tuente. Anno salutis millesimo quadringentesimo trigesimo octavo XIIII Kal. Sep-
tembr. haec urbs luctuoso incendio ita dejecta et in cineres versa fuit, ut quinque tantum
domus remanserint, eaeque apud portum, quarum adhuc hodie tres visuntur antiqua fron-
tispiciorum structura: incendium hoc incidit in ferias Ludowici, loquente Hexametro
hoc homaeoteleuto
FLetIbUs Id dIdICI qUIa GoUda CreMat LUdoVVICI
Habet haec urbs insignia quaedam aedificia, ac primo templum quo haud scio an alibi
spatiosius sit atque amplius, ipsam etiam Cathedralem Ecclesiam Coloniensem aliquot pe-
dum mensurâ superans, spectandum olim altissimo turris fastigio, verum (ut in rebus
humanis nihil diuturnum aut perpetuum, natura patitur) anno partae salutis millesimo
quingentesimo quinquagesimo secundo pridie Idus Ianuarius caelesti igne conflagravit, pro-
digio haud dubie divinitus facto inter arundineo tegulo constrata undecunque tecta, quae
tum templum ambibant, sed intacta tamen a fulmine. Incendium hoc exprimunt hi nu-
meri ab Hadriano Iunio hoc disticho comprehensi.
LUX bIssena fUit, IanI horâ Vespere nonâ
CUM saCra IoannI VULCano CorrUIt aedes
Postea vero magnificis operis atque impensis reparatum, superiorum temporum splen-
dorem et amplitudinem obscurat. Hujus specularia et opera vitrea, omnia fere a poten-
tissimorum Regum et Principum, tam secularium quam Ecclesiasticorum, dominorum item
Ordinum , Oppidorum, et Collegiorum liberalitate profecta, et a duobus fratribus
Theodoro et Gualtero Crabeth, luminibus artis encausticae, Goudâ oriundis, confecta, to-
ta fere Europa admiratur. Forum habet augustissimum, triangulari propemodum for-
mâ, cujus in medio, ceu centro, existit Praetorium, juri dicundo, habendo Senatui, obeun-
dis Urbis munijs destinatum, aedificium, quo Jacoba Heroina, Hollandiae olim Comitissa,
Goudam, cum ab omnibus fere Hollandiae oppidis quae ad Philippum Burgundiae ducem
en de vader van Karel de Kale,[1] die als eerste Holland bij wijze van schenking aan graaf Diederik van Aquitanië[2] heeft gegeven zodra in deze contreien de christelijke godsdienst opkwam.
De vorm van de stad lijkt op een cirkel. Zij heeft brede en diepe grachten, vroeger lagen er verdedigingswerken en wallen omheen, nu is zij omgeven door muren. Zij ligt in een drassig en vochtig gebied en kan via haar sluizen aan alle kanten in een tijdsbestek van 24 uur onder water worden gezet, zodat men van geen enkele kant bang hoeft te zijn voor belegering of wapentuig, behalve als iets van links of rechts wordt aangevoerd over de dijken van de IJssel. Maar daartegen zijn voldoende sterke bolwerken gebouwd die een vijandelijke inval gemakkelijk kunnen weerstaan. Naast de stad hebben de Edelachtbare Heren,[3] heel verstandig, tijdens die rampzalige en moorddadige oorlog, met financiën van de overheid, een nieuwe sluislaten aanleggen maar eerst nadat de bodem met heipalen was versterkt en voorzien van een stenen kade van zeer harde blauwe steen.[4] Door deze sluis konden ten tijde van de oorlog, als de omstandigheden dit eisten, grote vrachtschepen en transportschepen met gehesen zeilen sneller door de stad varen, iets wat tot dan toe niet mogelijk was. De stad heeft een paalbrug over de IJssel.[5]
Het staat vast dat gedurende een aantal jaren de graven van Blois de eigenaren en bestuurders van de stad zijn geweest (tot voor enige jaren waren, in het midden van de kerk, hun marmeren grafmonumenten te zien, in een kapel die was afgesloten met een ijzeren hek[6]). De eerste graaf was heer Jan van Henegouwen, heer van Beaumont,[7] een heel beroemde man van adellijke afkomst, de zoon van Jan van Henegouwen, de graaf van Holland.[8] Hij was de jongste broer van Willem, eveneens graaf van Holland (die door zijn deugdzaamheid de bijnaam de Goede had gekregen).[9] Jan van Henegouwen had enkele heerlijkheden uit het graafschap Holland verworven waaronder Gouda en Schoonhoven met de daarbij behorende gebieden, maar door een huwelijk te sluiten werd hij graaf van Blois dat in Frankrijk ligt.[10] De laatste graaf van Blois heette Guy, hij stierf op 22 december 1397.[11] Aangezien er geen wettige erfgenamen waren, vervielen na zijn dood de heerlijkheden van Gouda en Schoonhoven, - Bailivatus Bulosius genaamd ofwel het Baljuwschap van Blois -, weer aan het graafschap Holland en wel in de tijd van hertog Albert van Beieren.[12] Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, over wie ik zo-even sprak, heeft in Gouda evenals in Schoonhoven een kasteel laten bouwen[13] met op beide plaatsen tolhuizen om de havengelden en belastingen te kunnen innen. Dit kasteel dat een prachtige constructie heeft en zodoende dient als een zeer veilig toevluchtsoord bij gevaren, werd door de leiders en Staten van Holland bestemd tot bewaarplaats voor de akten en privileges die door de vorsten van Holland toegekend waren.[14] Maar door het noodlottige oproer van de eerdergenoemde periode is ook dit slot vernietigd en met de grond gelijkgemaakt,[15] de herinnering aan het kasteel wordt alleen bewaard doordat de hoogste toren bewaard is gebleven.
In het jaar 1438 na Chr., op 19 augustus,[16] werd de stad door een gruwelijke brand zozeer in de as gelegd dat er nog slechts vijf huizen bij de haven overeind stonden. Heden ten dage zijn er nog drie huizen met de oude gevelconstructie te zien. De brand vond plaats op het feest van Sint Lodewijk, zoals deze hexameter vertelt:
“In tranen is mij dit gezegd: op St. Lodewijks dag is Gouda in de as gelegd”.[17]
De stad heeft een paar bijzondere gebouwen, in de eerste plaats een kerk, langer en groter dan enige kerk elders, een kerk die zelfs een paar voet langer is dan de Dom van Keulen. De kerk viel vroeger op door zijn zeer hoge torenspits, maar is (zoals de natuur niet toestaat dat in menselijke aangelegenheden iets langdurig of blijvend is) in het jaar des Heren 1552 op 12 januari door blikseminslag getroffen en afgebrand. Daarbij gebeurde, ongetwijfeld van godswege, een wonder. Rondom de kerk stonden toen rietgedekte huizen maar deze bleven gespaard voor de bliksem. De brand is vastgelegd in de volgende verzen van Adriaan de Jonghe, in een distichon:
“Het was de twaalfde dag van Janus, het negende uur in de avond
Toen de heilige tempel van Johannes vernield werd door Vulcanus (het vuur)”.
Daarna is de kerk dankzij veel werkzaamheden en investeringen prachtig hersteld, het stelt de luister en omvang van vroeger tijden in de schaduw. De glazen van de kerk zijn bijna allemaal vervaardigd door twee broers, Dirk en Wouter Crabeth, sublieme kunstenaars op het gebied van het brandschilderen, afkomstig uit Gouda.[18] Hun glazen worden bijna in heel Europa bewonderd. Dit alles werd mogelijk door de vrijgevigheid van zeer machtige koningen en vorsten, zowel wereldlijke als kerkelijke en door heren van de Staten van Holland, steden en colleges.
Het centrale, vermaarde marktplein is min of meer driehoekig van vorm, in het midden daarvan staat het stadhuis dat bestemd is voor de rechtspraak, het stadsbestuur, en de afwikkeling van stadszaken. Dit gebouw is door hertogin Jacoba, ooit gravin van Holland, aan Gouda geschonken ten tijde dat zij verlaten was door bijna alle Hollandse steden die naar hertog Philips van Bourgondië
[1] Karel de Grote, keizer 768-814. Lodewijk de Vrome, keizer 813/4-840. Karel de Kale, koning van West-Francië 840-877.
[2] Belangrijke hoveling aan het hof van Lodewijk de Vrome. Maar de schenking wordt gewoonlijk gedateerd op 922; de vorst in kwestie was dan Karel III de Eenvoudige.
[3] De Staten van Holland moeten zijn bedoeld.
[4] De Mallegatsluis (1577).
[5] De Haastrechtse brug, in 1471 naar Gouda verplaatst, bij het begin van de Opstand afgebroken maar in 1579 herbouwd.
[6] De IJzeren Kapel. Vermoedelijk is het grafmonument verloren gegaan bij de brand van 1552 en niet hersteld. De IJzeren Kapel werd toen verplaatst naar de plek van de huidige Van Beverningkapel.
[7] Jan van Beaumont, stadsheer van Gouda 1308-1356.
[8] Jan II, graaf van Holland 1299-1304.
[9] Willem III, graaf van Holland 1304-1337.
[10] Dit is onjuist: zijn dochter Johanna trouwde met Lodewijk, de graaf van Blois.
[11] Guido van Blois, stadsheer van Gouda 1380-1397. Diens oudere broer Jan van Blois, stadsheer van Gouda 1356-1380, wordt hier overgeslagen. Zij waren zoons van de in de vorige noot genoemde Johanna.
[12] Hij bestuurde Holland van 1358 tot 1404.
[13] Dit is onjuist: de bouw van het kasteel vond plaats vanaf 1361 onder Jan van Blois.
[14] Het kasteel diende als archiefdepot van 1529-1590, op grond van een besluit van landvoogdes Margaretha van Oostenrijk. Het was berucht om zijn vochtigheid.
[15] Namelijk in 1577.
[16] Volgens huidig inzicht was dit 25 augustus.
[17] Het feest van Sint-Lodewijk valt niet op 19 maar op 25 augustus; dat is dan ook de datum die de stadsgeschiedenis Duizend jaar, p. 66 geeft. In Tekst A wordt de stadsbrand gedateerd op Sint-Bartholomeüsdag, 24 augustus. Een hexameter is een vers van zes dactylen, elk van drie lettergrepen: lang-kort-kort.
[18] Dirk Crabeth (Gouda 1501-1574). Wouter Crabeth (Gouda 1510-1590).
192
desciverant, deserta, habitaculum sibi in urbis hujus arce deligeret, donavit: quamquam
extrema demum manus anno MCCCCXL. Praetorio addita videatur: hujus pars ima
columnis suffulta, et opere fornicato concamerata, macello, posterior vero theatro Iusti-
tiae sanguinariae, publiceque securitatis vindici dicata, singularem architecti urbani in-
dustriam demonstrat. Multa in hac urbe sacra sunt hospitia. Cives in extruendis aedi-
ficijs mediocritatem adhibent, quae in omni usu cultuque vitae laudatur, caventque ne in-
utili sumptu et magnificentiâ modum, quo in genere multum boni (Cicerone teste) inest,
excedant; nec tamen aedificijs deest mundities, ornatus, et elegantia. Urbs est copiosa
et rebus omnibus affluens, ob fluvij portusque opportunitate, immo pylori vicem in cor-
pore humano obtinet, quando intermedia intercipit quidquid Hollandia, Brabantia, Ze-
landiaque mutuis necessitatibus submittit. Hunc trajectum, ut jus privilegiarium, tan-
quam nervum et Reipublicae hujus columen, urbs (quamvis ab alijs saepe oppugnatum)
fortiter, et ex longi temporis praescripto et diplomate summo jure urget, et sibi servat.
Magna hic caeli salubritas, tum quia aër liber a maris offensâ et gravitate ejus secretus
est, tum etiam propter reciprocum illum Iselae aestum, et quia collicijs rivorum undecun-
que ita divisa est, ut nullum fere tota urbe domicilium extet anhydron, quod non praeter-
labatur aut perlabatur aquae alveus, sordium et inquinamentorum colluviem reciproco
Iselae aestu expurgans. Nulla usquam urbium, prope dixerim cum fidei periculo, vel fae-
liciora vel frequentiora producit alitque plantaria, non vicinis modo Belgis, sed etiam
longe dissitis regionibus, expetita. Tres habet haec urbs anniversarios mercatus, quos
ingens omnis generis rerum affluentia, et ubertas exornat, maxime vero laneis pannis,
et Stolwicensium caseorum molibus et bonitate non incelebres. Olim in hac urbe trecen-
tas quinquaginta officinas cerevisiarias fuisse constat Ceriali namque potu adeo inclyta
fuit, ut bona Flandriae, Zeelandiaeque pars vix alio exotico zytho uteretur, quam quod
Goudanorum cortinis concoctum esset, quod Goutsche Keyte dicebatur. Plurimae hic
etiam iuxta Iselam sunt laterariae. Status politiae commodus, et regitur ab ijs qui aetate,
sapientiâ, consilio, et industriâ ceteros anteire putantur. Incolae bene morati et culti,
viget apud eos humanitas et concordiae studium, maxime in Religionis negotio, quae laus
utinam vere hoc turbulento saeculo adeo exacerbatis et exulceratis plerorumque animis,
de alijs etiam praedicari posset. Bellicâ etiam virtute, semper claruerunt, et navalis rei
peritissimi, in quibus principem honoris ac gloriae gradum ascendant, Cornelius et Fre-
dericus Houtmannus, par nobile fratrum, qui singulari patriae studio et summâ indus-
triâ, confoederatarum Provinciarum nomine, in Indiam Orientalem primi advecti
maximo earundem Provinciarum emolumento et faenore, per multos annos ibidem com-
mercia exercuerunt, et Batavo illi Mercurio Lucrioni officinam institoriam constitue-
runt. Dedit haec urbs superiori saeculo ingenia quaedam non infelicia neque sterilia, quo-
rum nonnulla autor libri hujus recenset; quaedam etiam hoc nostro, quorum doctissimi
viri Iustus Lipsius, Ianus Gruterus, et Dominicus Baudius Insulensis honestissime in
libris suis meminerunt. Oriundus etiam hac urbe magnus ille Desiderius Erasmus, Gou-
dae enim conceptus et utero gestatus, Roterodami (quo cum ad pariendum vicina esset
mater se certâ de causâ contulerat) in lucem editus est. Complures in hac urbe annos vi-
xere magni nominis viri Balduinus Ronsaeus, et Paulus Traudenius; quorum ille alter
quidam Hippocrates, magnâ cum laude medicinam exercuit; hic vero numerosissimam
undique ad hanc urbem confluentem pubem, humaniori litteraturâ fideliter, ad magnam
urbis hujus gloriam instituit.]
Describamus deinceps reliquas urbes Hollandiae, et primo quidem, ex ordine
jam praemisso, Enchusam.
waren overgelopen en zij in het kasteel van de stad toen een verblijfplaats had gezocht; de laatste hand schijnt er echter pas in 1440 aan te zijn gelegd.[1]
Het lijkt erop dat er delen aan het stadhuis zijn toegevoegd. Het onderste deel van het stadhuis dat gedragen wordt door zuilen en uitgevoerd is met een gewelfconstructie, dient als vleeshal, maar het achterste deel dient als schavot voor lijfstraffen, dit ter bescherming van de openbare veiligheid. Deze constructie laat duidelijk de uitzonderlijke vaardigheid van de stadsbouwmeester zien.
Er zijn in deze stad veel christelijke gasthuizen. In hun bouwwijze hanteren de burgers gematigdheid die bij alle handel en wandel wordt geprezen, en zij waken ervoor dat zij niet door nutteloze kosten en pracht de maat overschrijden, een eigenschap waarin (volgens Cicero) veel goeds besloten ligt[2]. Toch zien de gebouwen er verzorgd, sierlijk en elegant uit.
De stad is welvarend en rijkelijk voorzien van alle goederen dankzij de gunstige ligging bij een rivier en haven. Ja, feitelijk vervult zij de rol van de maagportier[3] in het menselijk lichaam, aangezien zij een centrale positie inneemt, zij ontvangt wat Holland, Brabant en Zeeland voor de wederzijdse behoeften leveren. De stad verdedigt deze handelsroute krachtig, als een op privileges gebaseerd recht, als een levensader en ruggengraat voor de stad. En hoewel anderen daar vaak tegen in het geweer komen, houdt Gouda deze route voor zichzelf in stand op grond van een oeroude oorkonde en regel, en past ze de wet strikt toe.
De lucht is hier zeer gezond, enerzijds omdat men hier geen last heeft van de kwalijke en zware zeelucht, anderzijds vanwege de getijdewerking van de IJssel. Want door alle delen van de stad lopen grachten, zodat er in de hele stad bijna geen huis is dat niet aan het water ligt of waar geen water langs of doorheen stroomt. Door het wisselend getij van de IJssel ruimt de waterstroom ophopingen van vuilnis en verontreiniging op.[4]
Er is een gerede kans dat ik de waarheid spreek als ik zeg dat er nergens een stad is die zoveel jonge en goede bomen produceert en opkweekt, bomen die niet alleen in naburige Nederlandse maar ook in ver weg gelegen streken graag gekocht worden. De stad heeft drie jaarmarkten. Die onderscheiden zich niet alleen door een enorme overvloed aan allerlei goederen maar ook door een rijke keuze daarin. Maar ze zijn vooral zeer beroemd door de wollen stoffen en vanwege de enorme omvang en de kwaliteit van de Stolwijkse kazen. Het staat vast dat er in deze stad ooit driehonderdvijftig brouwerijen waren.[5] Want Gouda was vanwege zijn bier zo beroemd dat een groot deel van Vlaanderen en Zeeland nauwelijks een andere drank ter nuttiging importeerde dan dat wat in de Goudse ketels werd gebrouwen. Dit bier heette Gouds Kuit.
Langs de oevers van de IJssel liggen ook zeer veel steenfabrieken.
Het politieke klimaat is rustig, de stad wordt bestuurd door mensen van wie men vindt dat zij de ander overtreffen in leeftijd, wijsheid, beleid en inzet. Het karakter van de inwoners is vriendelijk en fatsoenlijk, bij hen heerst beschaving en het streven naar eendracht, vooral op het gebied van religie. Men zou wensen dat dit compliment ook aan anderen kan worden gegeven in deze roerige eeuw waarin de zielen van heel wat lieden zozeer geprikkeld en verbitterd zijn. Ook door moed in de strijd zijn het altijd uitblinkers geweest. In de scheepvaart zijn zij zeer bedreven en daarin klimmen Cornelis en Frederik Houtman op naar de top van de erelijst, een prachtig stel broers, die gedreven door bijzondere vaderlandsliefde en met de grootste inzet, uit naam van de Verenigde Provinciën, als eersten naar Oost-Indië zijn gevaren. Daar hebben zij tot groot voordeel en financiële winst van diezelfde Provinciën, handel gedreven en het eerste kantoor ingericht voor de Bataafse god van de handel.[6]
De stad heeft in de vorige eeuw een paar grote en vruchtbare geesten voortgebracht, van wie de schrijver van dit boek er een aantal heeft besproken. Ook in onze eeuw kan ik er een paar noemen over wie de zeergeleerde Justus Lipsius [Joost Lips][7], Janus Gruterus [Jan de Gruiter][8] en Dominicus Baudius [Dominique Baudier] uit Lille[9] een zeer eervolle vermelding hebben opgenomen in hun boeken. Ook de grote Desiderius Erasmus komt oorspronkelijk uit deze stad.[10] Hij is namelijk in Gouda verwekt en in de baarmoeder gedragen, maar is in Rotterdam ter wereld gekomen (zijn moeder had toen zij hoogzwanger was, zich om een bepaalde reden daarheen begeven). En meer mannen van grote naam hebben een aantal jaren in deze stad geleefd: Boudewijn Ronse[11] en Paulus Traudenius.[12] De eerstgenoemde, een tweede Hippocrates, heeft zeer loffelijk de medicijnkunst uitgeoefend.[13] De tweede heeft een zeer groot aantal jongelieden die van alle kanten in deze stad toestroomden, opgeleid in de humaniora,[14] dit tot grote eer en glorie van de stad.]
Laten wij hierna de overige steden van Holland beschrijven en als eerste Enkhuizen, volgens de reeds aangegeven volgorde.
[1] Van 1417-1433 (afstand); overleden 1436. Dat zij iets te maken had met het stadhuis is ongefundeerd. De bouwrekening van het stadhuis loopt van 1450-1452: Oudarchief Gouda inv. 1812. Philips de Goede (Dijon 1396 - Brugge 1467), neef van Jacoba.
[2] Cicero (106-43 voor Christus), Romeins staatsman, redenaar en filosoof: suus cuique modus est, tamen magis offendit nimium quam parum (De oratore 22, 73) Ieder pakt het op zijn eigen wijze aan, maar teveel geeft meer ergernis dan te weinig.
[3] Traudenius ontleent deze merkwaardige beeldspraak aan Junius’ Batavia.
[4] Traudenius zinspeelt hier vermoedelijk op het ‘schuren’.
[5] Dit is onjuist, maar de magistraat beweerde dit al in 1554 blijkens Oudarchief Gouda inv. 989 regest 381, in een verzoekschrift aan keizer Karel V.
[6] Cornelis Houtman (Gouda 1565 - Atjeh 1599, vermoord), stond aan het hoofd van de eerste Nederlandse expeditie naar Oost-Indië in 1595. Frederik was zijn broer. Een monument voor de twee staat in het Houtmansplantsoen.
[7] Joost Lips (1547-1606), classicus, historicus en jurist.
[8] Jan de Gruiter (1560-1627), een van de beroemdste juristen van zijn tijd, kreeg in heel Europa professoraten aangeboden.
[9] Dominique Baudier (1561-1623), historicus en hoogleraar aan de Leidse universiteit.
[10] Desiderius Erasmus (Rotterdam 1466 of 1469 - Basel 1536), humanist.
[11] Boudewijn Ronse (Gent 1525 - Gouda 1597), stadsgeneesheer vanaf 1551.
[12] Vader van Willem Traudenius en tevens diens voorganger als rector van de Latijnse school (1573-1602).
[13] Hippocrates van Kos (ca. 460-370 voor Christus), beroemd Grieks medicus.
[14] De klassieke talen en de klassieke literatuur.
Kaart Gouda
De kaart van Hendrik Cornelisz Vosch uit 1612.