Wouter Verhee heeft rond 1609 een handschrift geschreven met verschillende rederijkersteksten, zoals tafelspelen, refreinen, rondelen en liedjes.
Over Wouter Verhee is weinig bekend. Hij is rond 1540 in Gouda geboren en trouwde in 1569 te Amsterdam met Elisabeth Pauw. Tien jaar later was hij daar schepen. Later zijn ze in Enkhuizen gaan wonen. Ze kregen acht kinderen. In Enkhuizen verijdelde hij een Spaanse inname van de stad. Daarbij raakte hij bevriend met zijn geestverwant Dirck Volkertsz Coornhert. Het overlijdensjaar van Wouter Verhee is niet bekend.
In zijn Goudse tijd was hij lid van de Goudse rederijkerskamer ‘De Goudsbloem’. Zijn zinspreuk was ‘Lijd en mijd’. Een groot aantal teksten in het handschrift moet uit deze periode stammen. Andere teksten zijn mogelijk niet van hem. Onderstaande tafelspelen zijn afkomstig uit het handschrift.
Het ‘Handschrift Verhee’ wordt bewaard in de Staats- und Universitätsbibliothek te Hamburg en heeft signatuur MS GERM 36. Het is een oblong handschrift (dus breder dan hoog) van in totaal 312 pagina’s, waarvan alleen pagina’s 1-101 en 131-252 beschreven zijn. De pagina’s 102-130 en 253-312 zijn blanco.
Literatuur:
P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2. Leiden 1912, p. 1489-1490.
A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20. Haarlem 1877, p. 421-422.
Tafelspel: de Letter en de Geest
1
Een tafelspel van de Letter ende geest
Ghy heeren van eeren met accoort vergaert
schept leucht maeckt vreucht in dese recoratie[1]
U naem sonder blaem rechtevoort vermaert
myn Ionste doorconste biet u een salutatie
wilt ghij weten myn naems significatie
de letter exelent ben ick genomineert
ick bekant onder alle natie
geschickheyt geleertheyt wort door my gefondeert
In turckien in barberien wort ick geert
Tot napels nauarren ende oock in Aaffrycken
In paepians lant heb ick het volck geleert
In spaengen engelant ende oock vranckrycken
In indien babiloenien syn myn pracktycken
Tot venetgen Italien ben ick bekant
In portegael Cicilien myn doctrinen blycken
tsy oock int hebreusche ofte griecken lant
niemant en vint de geleertheyt elegant
dan door myn raet in swaden ofte polen
ick ben de leermeester ick open het verstant
In universiteyten ofte groote scholen
ende onder my leyt verborgen verholen
die Geest ende Waerheyt van Godts secreten
Ick stelle op die wech die onwetende dolen
door my wordense Godts kinderen geheten
Ick en weet geen Creatuere boven my geseten
[1] [recoratie] lees [recordatie]
Een tafelspel van de Letter en de Geest
Gij heren van eer, eensgezind bijeen
Schept lucht en vreugd in dit vermaak,
Uw naam zonder blaam op dit moment beroemd
Mijn gunst door kunst biedt u een begroeting.
Wilt gij weten wat mijn naam betekent:
De voortreffelijke letter word ik genoemd.
Ik ben bekend in alle landen
Geschiktheid en geleerdheid zijn mijn fundamenten.
In Turkije en Barbarije word ik geëerd
Tot Napels, in Navarra en ook in Afrika,
In Pape Jansland heb ik het volk onderwezen
In Spanje, Engeland en ook Frankrijk
In India, Babylonië zijn mijn praktijken
Tot in Venetië in Italië ben ik bekend.
In Portugal en Sicilië blijken mijn leerstellingen
Evenals in het Hebreeuwse of Griekenland.
Niemand vindt de geleerdheid elegant
Dan door mijn raad in Zwaben of Polen.
Ik ben de leermeester, ik open het verstand
In universiteiten of hogescholen
En onder mij ligt verborgen, verholen
De geest en waarheid van Gods geheimen,
Ik help de onwetende dwalenden op weg.
Door mij worden zij nu Gods kinderen genoemd
Ik weet geen schepsel dat boven mij staat.
2
Geest
hola hola tis te hooch vermeten
ghy beneemt my myn eer met al v raesen
waert ghy alleen in huys hoe sout ghy blasen
maer ick moet hier oock met buerten spreecken
van waer is u die autoriteyt gebleecken
ghy secht dat ghy alleen de leermeester syt
van alle de geleertheyt in sweerelts Cryt
en het meest dat my spyt door u onwetenheyt
ghy secht dat ghy baert door u vermetenheyt
kinderen Godt naer des heeren beuel
twelck my toe comt ende niemant el
om die te leeren by dach ende by nacht
want selfs heb ick u eerst opgebracht
met al u geslacht wat wilt ghy u beroemen
dus wyckt my want duer my syt ghy voort gecomen
off anders sult ghy tot blamen raecken
Letter
my dunckt ghy comt hier om myn beschaemt te maecken
wie syt ghy die hier dus ongeropen[1] comt
en u van my een vader noemt
ontsluyt het verstant van desen keest
hoe hiet ghy dan
[1] [ongeropen] lees [ongeroepen]
Geest
Hola, hola dat is te hoog gegrepen,
U ontneemt mij mijn eer met al uw drukte.
Was u alleen thuis, wat zou u pochen
Maar ik moet hier ook niet voor mijn beurt spreken.
Waaruit blijkt die autoriteit van u?
U zegt dat u de enige leermeester bent
Van alle geleerdheid in het strijdperk van de wereld
En wat mij het meest spijt van uw onwetendheid
is dat u zegt in uw arrogantie dat u tevoorschijn brengt
De kinderen Gods op bevel van de Heer
Om hen te onderwijzen bij dag en bij nacht.
Dat komt mij en niemand anders toe.
Zelfs u heb ik eerst opgevoed
Met uw hele geslacht, wat slaat u zich nu op de borst,
Dus blijf bij mij weg, want uit mij bent u voortgekomen
Anders zult u zich te schande maken.
Letter
Het lijkt mij dat u hier komt om mij te schande te maken.
Wie bent u die hier zo, zonder te zijn geroepen, komt
En zich een vader noemt van mij?
Open het verstand van deze gedaante
Hoe heet u dan?
3
Geest
Ick ben geheten de oprechte geest
Ick can onbevreest Godts kinderen verlichten
ende haer hart van binnen met wysheyt stichten
haer druck verlichten haer smart versoeten
Letter
Waer daer een roche inde see sy sou my ontmoeten
hebt ghy my genereert dat neem ick onwaert
Ick segge dat ick u eerst hebbe gebaert
off ghy sult mij ander bescheyt uijt leggen
Geest
hoort ick salt u seggen
Inden begin doen Godt die werelt schiep
ende hyt tlight uvt de duisternisse riep
dreeff ick op de wateren met lusten
doen schiep my Godt eenen tempel om in te rusten
twas den mensch nae syn eyghen beelde
dien ick hielt wonen int priel van weelden
ende hy verwierp my met neglegentie
doen en dede ick hem niet meer assistentie
Geest
Ik heet de oprechte Geest.
Ik kan zonder vrees Gods kinderen onderwijzen
En hun hart van binnen met wijsheid stichten
Hun druk verlichten, hun smart verzachten.
Letter
Als er een rots in zee was, zou hij mij ontmoeten.
Heeft u mij voortgebracht? Ik zeg dat dat niet waar is.
Ik zeg dat juist ik u heb gebaard
Of u zou mij een andere verklaring moeten geven.
Geest
Luister, ik zal ’t u zeggen.
In het begin toen God de wereld schiep
En Hij het licht uit de duisternis riep,
Dreef ik lekker op de wateren.
Toen schiep God een tempel voor mij om in te rusten.
Het was de mens naar Zijn eigen beeld
Die ik in het weelderige prieel liet wonen.
En Hij verwaarloosde mij en verstootte mij
Toen bood ik Hem geen hulp meer,
4
Want my woonste was veruelt met grooter schae
maer ick volchde altyts Gyn kinderen nae
doe vant icker een Abel by name
die was door my Godt gehoorsame
ende rechtvaerdich geacht van den almogenden heer
daer naer bestont men de naem Godt te aenroepen weer
ende ick dede vruchten aen somighe uijtvercoren
menich jaer eer ghij oeijt waert gebooren
die hem inden wech des heeren wenden
dat men v letter noch niet en kenden
wat wilt ghy dan v seluen toe schrijuen
Letter
Wilt ghy dan bijde schriftuere niet blijuen
en staeter niet dat Godt moeijses beual
dat hij de Wet in Geboden sou schrijuen al
om die tot een euwige memorie te lesen
om dat het Volck daer door haer Godt soude vresen
Wat secht ghy tot desen acht ghyt voor niet
off dunckt u fabulen te wesen
Want mijn woning zat vol met grote schade.
Maar ik volgde altijd Zijn kinderen.
Toen vond ik er een die Abel heette,
Door mij gehoorzaamde hij God
En hij werd door de almachtige Heer rechtvaardig geacht.
Daarna paste het weer de naam van God aan te roepen.
Menig jaar voor u ooit was geboren,
Gaf ik vruchten aan sommige uitverkorenen,
Die zich naar de weg van de Heer keerden
Toen men nog geen letter van u kende.
Wat wilt u dan uzelf toeschrijven?
Letter
Wilt u zich dan niet aan de schrift houden?
En staat er niet dat God Mozes beval
Dat hij de wet in geboden moest opschrijven
Om die tot in de eeuwigheid in herinnering te lezen,
Opdat het volk daardoor hun God zou vrezen?
Wat zegt u hiervan, denkt u van niet
Of acht u het een verzinsel of gezwets.
5
Geest
dat is om des menschen duister verstant geschiet
U letter te stellen nae syn genocht
als een element die de woordeckens tsamen voecht
om al wat den Geest dunckt proffytelick
tot smenschen behoeft ondervorpen uijterlick
door u letter als een tabulatuere
op dat verblinde menschen soude daer doore
tot meerder vermaecktheyt en verder in sien
want Godts wet moet Geestelick geschien
maer die mensche leyt vleysschelick onder die sonde vercocht
daerom heeft de Geest u letten gedocht
als een aenwyser te setten tot een gedachtenis
Letter
Ghy sout my garen brengen tot verachtenis
mocht ghy begaen met u tieren
daer die proffeten met naersticheyt nae begeeren
door my hebben ontworpen haers herten gesicht
soo sy van Godt almachtich waeren verlicht
en hebben dat gedicht tot een testament
ons achter gelaten
Geest
Dat is gebeurd vanwege het onbegrijpelijke verstand van de mens.
U als letter in te stellen naar zijn genoegen
Als een element dat de woordjes samenvoegt:
Om alles waarvan de Geest denkt dat het nuttig is
Voor wat de mensen nodig hebben onder het uiterlijk
Door u als letter in een tabulatuur te zien,
Zodat de verblinde mens daardoor
Tot meerdere glorie verder kan zien.
Want Gods wet moet geestelijk gehandhaafd worden.
Maar de mens lijdt in zijn lichaam onder de rampzalige zonde.
Daarom heeft de Geest u, letter, bedacht
Als een aanwijzing die aanzet tot een geheugen.
Letter
U zou mij graag vernederen
Als u uw gang mocht gaan met zo te keer te gaan.
Nu hebben de profeten, op mijn verzoek, ijverig
Voor hun hart een uiterlijk ontworpen
Toen zij door de almachtige God verlicht waren
En hebben dat gedicht als testament
Aan ons nagelaten.
6
Geest
Tis waer ick kent
maer ick gaff haer den raet dat moet ghy verstaen
daerom mach niemant het licht door de letter ontfaen
dan die my verkiest tot een leermeester reyn
Want die letter slaet doet maer die Geest ist greyn
die leuende fonteyn daer die siel by leeft
maer die sonder my hulpe de letter aen cleeft
Voorwaer hy sneeft in een verkeerde sin
Want die letter alleen brenckt veel duwalinge in
die daer opstaen syn seer misprysen
het doet de werelt veel seckten rysen
dus doet als de wysen geeft mij gelooff
Ick seg u de waerheyt
Letter
Ouer dat oor ben ick noch alte dooff
meent ghy soo te winnen na u begeringe ras
weet ghy wel wat Cristus hanteringe was
als hij sijn discipelen leerde diligent
hij opende de Cchriftuer vant oude testament
het selfde dat die phropheten en die wet vermelt
twelck door die letter was ingestelt
Geest
Het is waar, ik ken het,
Maar ik gaf hun raad, dat moet u begrijpen.
Daarom mag niemand anders het licht door de letter ontvangen
Dan degenen die mij kiezen als zuivere leermeester.
Want de Letter slaat dood, maar de Geest is de zaadkorrel,
De levende bron waardoor de ziel leeft.
Maar die zonder mijn hulp aan de Letter vastzit.
Voorwaar hij struikelt over een verkeerde betekenis,
Want de Letter alleen al brengt veel dwalingen voort
Die daar ontstaan zijn, zeer afkeurenswaardig.
Er ontstaan daardoor in de wereld vele sekten
Dus doe als de wijze en geef mij geloof,
Ik zeg u de waarheid.
Letter
In dat oor ben ik heel doof.
Denkt u zo vlug te winnen, zoals u verlangt?
Weet u wel wat Christus deed
Toen Hij zijn discipelen ijverig onderwees?
Hij ontsloot het schrift van het Oude Testament
Hetzelfde waarin de profeten en de wet worden vermeld,
Hetgeen door de Letter was ingesteld,
7
Om syn Iongeren bet te geuen kennisse
soo sy uyt alle de letteren mochte mercken
Geest
Dat is al om myn materie te stercken
want hoe dicwils datse Cchristus hadt letterlyck vermaent
sy bleuen al in een cranck gedaente
twelck in syn ofscheyden worde beuonden
deen versaeckte hem dander was met twyffel gebonden
tot dien stonden en vantmen geen perfeckt
maer op den Pinckxster dach doese de Geest hadde geweckt
twelck een leermeester is der waerheyt
hebbense haer gelooff vierich uyt gespraeyt
als berrende toorsen met diuersche spraecken
In een volcomen vreesen met bidden en waecken
met dat swaert des Geest gewaepent crachtich
om te wederstaen alle secten twedrachtich
die door de letter haer sochten te dooden
maer ick de Geest sal int eynde wtroeden
alle gesette ofte letterlycke manieren
ick was voor die letter ick sal daer nae regieren
dus moet ghy my wycken met uwer temen
off ghy wilt off niet
Om hun jongeren een betere kennis te laten vergaren,
Die zij uit alle letters konden opdoen.
Geest
Dat alles om mijn zaak te steunen.
Want hoe dikwijls Christus ze ook letterlijk had terechtgewezen,
Zij bleven steeds in een slechte vorm,
Hetgeen bij Zijn afscheid ondervonden werd:
De een verzaakte Hem, de ander twijfelde steeds,
Tot die tijd vond men niemand die helemaal goed was.
Maar op de Pinksterdag toen de Geest hen gewekt had,
Die een meester is van de waarheid,
Hebben zij hun geloof vol vuur verspreid,
Als brandende tongen, in diverse talen,
Met een volmaakte vrees bij het bidden en waken,
Met het zwaard van de Geest, krachtig bewapend
Om alle verdeelde sekten te weerstaan,
Die door de letter hen probeerden te doden.
Maar ik, de Geest, zal hen uiteindelijk uitroeien,
Alle gezette of letterlijke manieren.
Ik was er al voor de letter er was en ik zal erna nog regeren,
Dus moet u van mij wegblijven met uw gezeur,
Of u dat nu wilt of niet.
8
Letter
Ick mach secker my verstand geuangen geven nemen
Ghy praet my soo stom ick wort schier versuft
nochtans sal ick door myn vernuft
Dese heeren hier een schoon present schencken
waer by dat sy my sullen bedencken
In myn off wesen vreuch off laet
Geest
Wat present ist
Letter
Tis een lantaerne daer een schoon licht in staet
Sy leyt de mensche tot gesontheyt
Geen schoonder lantaerne int swerelts rontheyt
Wiese heeft en sal niet dualen
hoe doncker dat het sy hy mach niet falen
Alle rechtvaerdighe hebbense ghehandelt
ende naer dat licht der lanterne gewandelt
Ick salt betuigen met de schriftuere gemeen
Letter
Ik mag zeker mijn verstand gevangen laten nemen
U praat zo stom tegen mij dat ik bijna versuft raak
Toch zal ik door mijn verstand
Deze heren hier een mooi cadeau schenken
Waarbij zij aan mij zullen denken,
Vroeg of laat, tot in mijn aard.
Geest
Wat voor cadeau is het?
Letter
Het is een lantaarn waar een mooi licht in staat
Hij leidt u, mensen, naar gezondheid
Er is, de hele wereld rond, geen mooiere lantaarn.
Wie hem heeft, zal niet verdwalen
Hoe donker het ook is, hij kan niet falen.
Alle rechtvaardigen hebben hem in de hand genomen
En volgens dat licht van de lantaarn in wijsheid geleefd.
Ik zal het bewijzen, net als in de Heilige schrift.
9
Geest
Wat ist voor een lanteerne is sy groot off cleen
off van hout off van steen wiltet my ontslaen
Soo mach icket gelouen
Letter
Sy is dat sy is ghy en sultet niet raden
al saet ghy daerom seuen daghen en weenden
Geest
het is de lantaerne die Diogenes meende
daer hy menschen mede socht op den rechten middach
en ist niet
Letter
Al maeckt ghy noch soo veel geclach
en braeckt u hooft tot morghen vrouch
soo en sult ghyt niet weten
Geest
En ist niet de lantaerne die Malgus droeuch
doe sy Cristus sochten met grooter abuijs
Geest
Wat is het voor een lantaarn, is hij groot of klein
Van hout of van steen, wilt u het mij verklappen?
Dan zal ik het geloven.
Letter
Het is wat het is en gij zult het niet raden,
Al zeurt (?) en weent gij zeven dagen erom.
Geest
Het is de lantaarn die Diogenes op het oog had
en waarmee hij medemensen zocht, op de juiste middag
En dat is niet zo.
Letter
Al jammert u nog zoveel
En breekt u uw hoofd tot morgen vroeg
Dan nog zult u het nog niet weten.
Geest
En is het niet de lantaarn die Malgus droeg
Toen zij Christus zochten met grote vergissing.
10
Letter
Lieue man ghy syt noch alte veer van huys
myn lantaerne is al ander gemaniert
met het schoonste licht van binnen versiert
dat oeyt ter werelt mocht verschynen
Geest
Ick ducht dat ghy u seluen bedrogen sult vlyden
laet sien V lantaerne off ickse niet en ken
ghy maeckt te lanck
Letter
Ick salt presenteren dat ick seluer ben
dit is my present ghy heeren versaemt
och noeyt man en was alsoo beschaemt
myn licht ben ick quyt geen meerder druck
wie hoorde ter werelt van sulcken ongeluck
als myn hier buert myn moet die swichen
want ick breng hier een lantaerne sonder licht
ben ick dit selfs dits qualick gegloost
wie sou op my letter dan setten troost
myn hert dat sal noch steruen van rouwen
Letter
Lieve man u bent nog al te ver van huis.
Mijn lantaarn heeft al andere manieren
Met het mooiste licht van binnen verfraaid
Dat ooit ter wereld mocht verschijnen.
Geest
Ik vrees dat u zich bedrogen zult voelen.
Laat uw lantaarn zien, alsof ik die niet ken,
U maakt het te lang.
Letter
Ik zal mij presenteren dat ik het zelf ben.
Dit is mijn cadeau voor u heren, hier vergaderd.
Och, nooit was een man zo beschaamd
Mijn licht ben ik kwijt, geen verdere druk.
Wie hoorde ter wereld van zo’n ongeluk
Dat mij hier overkomt, de mijne moet ik verwisselen
Want ik breng hier een lantaarn zonder licht.
Ben ik het zelf die deze pech moet uitleggen?
Wie zou dan aan mij, letter, troost geven?
Mijn hart zal nog sterven van rouw.
11
Geest
Ick sou wel lachen dat ick bersten sou
is dit u present dat ghy dus exalteerde
Welck ick sou so seer te sien begeerde
loop seecker thuys met alle u muisenesten
tis meer dan tyt
Letter
Sult ghy u present wat beter beuesten
dat moet ick sien eer ick vertrecke
verbetert ghyt niet soo sal ick oock met u gecken
ick verlangher nae met herten lostelick
wat ist voor een present
Geest
Ick breng hier een licht tot een present costelick
welck licht alle rechtvaerdighe menschen verfraeyt
daer die kennisse int hert is gesaeyt
geen schoonder licht en heeft ooch geanschout
dan dit en is
Geest
Ik kan wel lachen tot ik barsten zou
Is dit uw cadeau dat u zo ophemelde?
Dat ik zo zeer verlangde te zien?
Ga stellig naar huis met al uw muizenissen
Het is meer dan tijd.
Letter
U zult uw cadeau wat beter vast moeten maken
Dat moet ik zien voordat ik vertrek.
Als uw gedrag niet beter wordt dan zal ik ook u bespotten
Ik verlang ernaar met een opgewekt hart.
Wat is het voor een cadeau?
Geest
Ik breng hier een licht als kostbaar cadeau
Een licht dat alle rechtvaardige mensen mooi maakt
bij wie wetenschap in het hart is gezaaid.
Geen mooier licht heeft een oog ooit gezien
Dan dit.
12
Letter
Ja dat was een bont door sulcken cont mocht men u prysen
Ja wat licht sal toch hier op rysen
Ick verlanger soo seer naer wiltet toch voort halen
Ooff sult ghy dit volck oock met lueren betalen
soo en deruen wy malcander met verwyten
Geest
Ick sou lieuer my tonge aff byten
dan ick quam met logenen tot deser feesten
myn licht sullen sien dees edele Geesten
en tot een present van my ontfangen
Letter
Jae wat licht is toch dit ick heb groot verlangen
Is den dach die Godt wt die duisternisse schyp
Doen hy hemel en aerde eerst bereyde
sonder langhe beyde secht openbaer
Ist dat off niet
Geest
Neent voorwaer
Het is een licht vanden beginne geschepen
Tis sonder eynde inder euwicheyt begrepen
Synen glans gaet bouen eenighe claerheyt
Letter
Ja, dat was een buit, voor zo’n bekendmaking, kon men u prijzen.
Ja, wat voor licht zal hieruit tevoorschijn komen?
Ik verlang er zozeer naar, haal het toch onmiddellijk.
Of gaat u dit volk ook met leugens betalen?
Zo hoeven wij elkaar niets te verwijten.
Geest
Ik zou liever mijn tong afbijten
Dan dat ik met leugens naar deze feesten kwam.
Mijn licht zullen deze edele geesten zien
En als een cadeau van mij ontvangen.
Letter
Ja, wat voor licht is het toch, ik verlang er erg naar,
Is het de dag die God uit de duisternis schiep,
Toen Hij de hemel en de aarde schiep;
Bijzonder dat beide in het openbaar te zien zijn
Of is dat het niet.
Geest
Nee, echt,
Het is een licht dat in het begin werd geschapen.
Het wordt zonder einde in de eeuwigheid opgenomen
Zijn glans gaat boven elke andere helderheid.
13
Letter
Soo ist die schoone Sonne inder waerheyt
Diet al verlicht dat op die aerde is
noch schoonder schynsel mach inden hemel op gaen
Geest
Ten is noch dat niet
Letter
Soo ist die lustelicke nieuwe maen
die by nacht pleijn aldermeest lichten doet
Heb icket geraen wilt myn verlichten soet
soo en derff ick myn hooft niet meer belasten
Geest
Ghy sout dat niet raden al riet ghy tot inden vasten
al u ondertasten en beduit niet plat
Want myn licht is een verborgen schat
een costelick vat vol secreten fyn
Letter
Soo moet het een van die ander planeten syn
die avont sterre ofte die morgen sterre bisondere
Ofte die leytsterre een licht van wondere
Heb ick het daer niet soo schey ick daer uijt
Ick en weet niet meer
Letter
Dat doet de fraaie zon naar waarheid
Die alles verlicht wat op de aarde is.
Geen mooier schijnsel kan in de hemel opgaan.
Geest
En toch is dat het niet.
Letter
Zo is het met de bekoorlijke nieuwe maan
Die bij nacht ten volle alle verlichting doet.
Als ik het geraden heb dan verlicht mij die maan aangenaam
En hoef ik mijn geest niet meer te belasten.
Geest
U zou het niet raden, al bleef u raden tot en met de vasten
Al uw onderzoeken maken het niet duidelijk en niet slim,
Want mijn licht is een verborgen schat,
Een kostbaar vat, vol zuivere geheimen.
Letter
Dan moet het een van die andere planeten zijn
In het bijzonder de avondster of morgenster
Of de loodsster, een wonderlijk licht.
Is dat het niet dan stop ik ermee
Ik weet het niet meer.
14
Geest
Myn licht is van een ander virtuijt
geen vlees noch bloet en cant benemen
Godt heuet den menschen gesonden uyt minnen
door synen Geest tot saelicheyt verleent
Letter
Nu weet ick wat licht dat ghy meent
het ist licht soo simeon heeft gesproocken fier
dat de heydenen soude worden ontloocken hier
die daer saten inde schaduwe des doots verblent
secht my sal dat niet wesen u present
dat ghy hier sult bien tot een salutatie
Geest
Dat was die alderbeste comparatie
maer noch hebt ghy die sin niet gesmaeckt
Want ick sal hier tonnen my selfs wesen naeckt
t geen dat ick ben sal ick presenteeren
siet dit is myn licht ghy eerwerdighe heeren
Welck licht alle ootmoedige menschen geneest
die gestoruen syn in een gebroocken geest
die ontsteeck ick een caers van binnen inwendich
Geest
Mijn licht is van een andere waarde:
Geen vlees en ook geen bloed en ik kan het niet benoemen.
God heeft het de mensen gezonden uit liefde
Door Zijn geest tot waar geluk geschonken.
Letter
Nu weet ik welk licht u bedoelt
Het is het licht waarover Simon trots gesproken heeft
Waardoor de heidenen hier zouden worden weggelokt
Die daar verblind zaten in de schaduw van de dood.
Zeg mij, is dat nu niet uw cadeau
Dat u hier aanbiedt bij wijze van begroeting?
Geest
Dat was de allerbeste vergelijking
Maar nog heeft u de betekenis niet geproefd
Want ik zal mij hier zelfs naakt vertonen,
Dat wat ik ben, zal ik presenteren.
Ziet, dit is mijn licht, gij eerbiedwaardige heren,
Het licht dat alle nederige mensen geneest
Die gestorven zijn met een gebroken geest.
Voor hen ontsteek ik een kaars in mijn binnenste.
15
Soo en macher geen storem hoe lichstich hoe behendich
van de lieffde Godts inder euwicheyt doen scheyden
Wie hier mede verlicht is mach niemant verleyden
sy hanghen aen letter noch aen elementsche woort
Want die Geest brenckt alleen het leuen voort
In dit licht hebben die phroffeeten gewandelt
die niet letterlick en hebben gehandelt
maer Geestelick en hebben gesien met volcomen Wesen fyn
dit licht is uyter Apostelen geresen fyn
doen sy den heylighen Geest der waerheyt ontfingen
niemant en mochtese van liefde Godts dringhen
met sullcke viericheyt waerense gelaeft
dit selfde licht heeft Paulum begaeft
gelyck hy sprack met vuyricheyt groot
Honger, Coude Dorste, hette, smarte, noch doot
en mach my scheyde van Godts lieffde met liste
Van dit licht sprack dauid de phalmiste
seggende heer laet uwen Geest van my niet vlyen
want door dit licht sullen wy het rechte licht sien
dit is myn present van my seluen uijtgewyt
neemt toch dankelick
Zo kan geen storing, hoe listig, hoe behendig ook
de mens van de liefde van God in de eeuwigheid laten scheiden.
Wie hierdoor verlicht is kan niemand verleiden.
Zij hangen niet af van de letter of het woord van de elementen
Want alleen de geest brengt het leven voort.
In dit licht hebben de profeten gewandeld
Die niet letterlijk hebben gehandeld
Maar naar de geest en het volmaakt zuiver wezen hebben gezien.
Dit licht is zuiver uit de apostelen gerezen
Toen zij de Heilige Geest der waarheid ontvingen.
Niemand kon ze van de liefde van God verdringen
Met zo’n vurigheid waren zij gelaafd.
Hetzelfde licht is Paulus gegeven
Toen hij met grote vurigheid sprak:
Honger, kou, dorst, hitte, smart, noch dood
Kunnen mij door listen van Gods liefde scheiden.
Over dit licht sprak David de psalmist
Toen hij zei: Heer, laat Uw Geest niet van mij wijken
Want door dit licht zullen wij het ware licht zien.
Dit is mijn cadeau, door mijzelf gespreid
Neem het toch in dank aan.
16
Letter
Myn hert in myn lyff van schaemte bloeyt
Ick en weet niet wat seggen ick ben heel Verdooft
Ick sie u licht seer lustelyck geroeyt
myn dunckt ghy hebtet uyt myn lantaerne berooft
Al stont ick noch soo langhe en braeck myn hooft
Ick en weet myn seluen niet te verschoonen
Geest
Hier door sal ick met reden toonen
dat die letter sonder die Geest versaemt
nergens anders voor en is te cronen
dan die lantaerne sonder licht genaemt
Letter
Neemt in danck myn present ongeblaemt
welck den Wech dar salicheyt voorsegelt
Ick ben maer tot een anwyser genamt
Geest
Neemt in danck my present ongeblaemt
Letter
Ick blyff door myn seluen geheel beschaemt
op dat een igelick hem daer aen spiegelt
Letter
Mijn hart in mijn lijf bloedt van schaamte
Ik weet niet wat ik zeggen moet, ik ben geheel verdoofd.
Ik zie uw licht dat zeer lustig groeit
Mij dunkt dat u het uit mijn lantaarn heeft geroofd
Al deed ik er nog zo lang over en brak er mijn hoofd over
Ik kan mijzelf niet verontschuldigen.
Geest
Hierdoor zal ik met reden aantonen
Dat als de letter zonder de geest samenkomt
Hij nergens anders voor kan worden genoemd
Dan als een lantaarn zonder licht.
Letter
Neem in dank mijn onberispelijke cadeau
Dat de weg der zaligheid voorschrijft
Ik ben maar tot een aanwijzer benoemd.
Geest
Neem in dank mijn onberispelijke cadeau.
Letter
Ik zelf ben en blijf zeer beschaamd
Laat iedereen zich daaraan spiegelen.
17
Tafelspel: Eerlijk leven en Zalig sterven
41
Een tafelspel van twe personen eerlick leuen ende salich steruen
Godt groet v heer Coninck in deser feesten
metalv familie die hier vergaert syt
edele onedele minst metten meesten
Godt groet v heer Coninck in deser feesten
Retoricka ons moeder verweckt myn geesten
dat const door const hier moet bewaert syn
geluck sonder druck moet by v ongespaert syn
salich steruen
Al ben ick wat lang myn eer moet bewaert syn
heer bouen al bie ick v een salutatie
T hert sonder smart laet vry onbeswaert
al ben ick wat lanck myn eer moet bewaert
alle swaermoedige moet nu bewaert syn
Schept vreucht maeckt geneucht met accordatie
al ben ick wat lang myn eer moet bewaert syn
heer Coninck bouen al bie ick v een salutatie
met v adventen in dese congregatie
Eerlick leuen
Wat hoor ick toch tot deser spatie
tot mynder blamase van desen bloet
seg my toch waer sydy op geuoet
Een tafelspel voor twee personen Eerlijk leven en Zalig sterven
God groet u, heer Koning, op dit feest
met al uw familie die hier bijeengekomen is:
edelen en niet-edelen, onaanzienlijken en aanzienlijken.
God groet u, heer Koning, op dit feest.
Retorica, onze moeder, verkwikt mijn geest,
zodat kunst hier met kunst samenkomt
en geluk zonder druk u onophoudelijk ten deel valt.
Zalig sterven
Al besta ik al wat lang mijn eer moet behouden worden.
Heer, bovenal groet ik u.
Het hart zonder smart maakt onbekommerd.
Al besta ik al wat lang mijn eer moet behouden worden.
Alle zwaarmoedigheid komt nu bij elkaar.
Schep vreugde, geniet met elkaar in harmonie.
Al besta ik al wat lang, mijn eer moet behouden worden.
Heer Koning, bovenal groet ik u
met uw komst in deze gemeenschap.
Eerlijk leven
Wat hoor ik nu?
U maakt mijn naam te schande!
Zeg mij toch, waar bent u grootgebracht?
42
Sydy achter de ploech gebroeyt off achter deheye siet
Off let v lutteren vande heye iet
en moecht ghy beyen niet metalv saluteren
Tot die woorden mynder temen smeren
voor dese heere ghy syt te grooue geleert
myn dunckt ghy hebt niet veel te houe verkeert
Om dat ghy soo ruydt en onbesneden
Compt stooren myn materie ende corumpeert myn verleden
met uwe seden soo onmanierlick
en schaemt ghy v niet
salich steruen
Neen ick vrient ick coom hier goedertierlick
Om tgeselschap sierlick te vermaecken al te vooren
Want waer ick absent ben ist al verlooren
Tsyn sotten en dooren dien myn ontuluchten
Ick seg v vry
Eerlick leuen
Wat dat syn cluchten
Ick moecht wel duchten alsoo te varen
maer vrint wilt wat bet v tonge bewaren
Ghy sout v beswaren eer ghy bekent syt
Ist al verloren waer ghy absent syt
Dat waer int eynt spyt voor mannen en vrouwen
Bent u achter de ploeg uitgebroed of achter het heiblok?
Of rammelt de kei in uw hoofd?
En kunt u niet wachten met uw groet.
met woorden die mij paaien.
Voor deze heer bent u te grof gebekt.
Me dunkt u hebt niet veel aan het hof verkeerd,
omdat u zo grof en onbeschaafd
mijn stelling verstoort en mijn verleden bezoedelt
met uw ongemanierde gedrag!
Schaamt u zich niet?!
Zalig sterven
Nee vriend, ik kom hier met goede bedoelingen
om dit gezelschap bovenal kostelijk te vermaken,
want zonder mij is alles vergeefs.
Het zijn zotten en dwazen die mij ontlopen,
zeg ik u ronduit.
Eerlijk leven
Wat is dat voor lachwekkends?
Ik zou er wel voor uitkijken mij zo te gedragen.
Maar vriend zou u niet wat meer op uw woorden letten?
U zou zich al in een kwaad daglicht zetten voordat u zich bekend heeft gemaakt.
Is zonder u echt alles vergeefs?
Dat zou uiteindelijk betreurenswaardig zijn voor mannen en vrouwen.
43
Ick bid v wilt uwen naem ontfouwen
Soo mach ick doort schouwen tverstant beeruen
Hoe hiet ghy dan
salich steruen
Ick ben geheten salich steruen
Die dat niet en verweruen ofte arm oft ryck syn
Hoe geleert hoe constich sy van practyck syn
Ist dat sy wycken my sy comen in vreesen
met sulcke en sal namaels vreuchden wesen
Ten sal oock niet swaer syn in myn absentie
Dit was ten eersten myn intentie
Geeft my credentie myn vrient eersame
Eerlick leuen
Een salich steruen is dat uwen name
Soo syt bequame tot mynen dienste
Laeten wy te samen het dunct myn tfynste
Tgeselschap wy maecken als broerkens vereent
Want sonder my waer v macht vercleent
Ick heb de sloetel ick meenvan v secreten
salich steruen
Hoe hiet ghy dan
Ik vraag u dringend uw naam te onthullen
Dan kan ik mijn gedachten hierover laten gaan en ga ik het begrijpen.
Hoe heet u dan?
Zalig sterven
Ik heet Zalig sterven
en zij die die naam niet verwerven, hoe arm of hoe rijk,
hoe geleerd of hoe kundig in de praktijk,
ontwijken mij en worden bevreesd.
Met hen zal later vreugde heersen.
Het zal niet zwaar vallen zonder mij.
Dat was allereerst waar het mij omgaat.
Vertrouw mij, achtenswaardige vriend!
Eerlijk leven
Zalig sterven, zo heet u dus.
Dan bent u geschikt om mij van dienst te zijn.
Het lijkt mij het beste om samen op te trekken, als broeders verenigd.
Want zonder mij zou uw macht kleiner zijn.
Ik heb de sleutel, denk ik, van uw geheimen.
Zalig sterven
Hoe heet ú dan?
44
Eerlick leuen
Eerlick leuen ben ick geheten
Tis een gemeen vermeten waer dat ik gae
een eerlick leuen volcht een salich steruen nae
Soo icket verstae dienen wy te gadere
Dus bid ick weest myn geen versmadere
Maer wilt een vadere met myn in accoort syn
voor dese heeren
salich steruen
Alsoo verde als ghy conuermeert met Godts woort syn
Soo wil ick na trepoort dyn met v vereenen
Daer is twederley eerlick leuen nae myn meenen
het een is Godtlick ende tander niet
Want dat ter werelt eerlick leuen hiet
het meeste geschiet wtgeveynstheyt off pomperie
Off door groot ryckdoem off bedecte boeuerie
Soeckende tot allen tytden haer eyghen glorie
maer een eerlick leuen nae die Godtlick siborie
Twelck tot memorie ons hebben beleeft
Propheten patriarchen dit leuen aen cleeft
so v Christus heeft ons tot een spegele
een voorganger geweest tot een segele
Ons menschen tot een regule eerlick te leuen
Sober sachtmoedich vol eeren verheuen
Eerlijk leven
Mijn naam is Eerlijk leven.
Ik durf te beweren dat waar ik ga
op een eerlijk leven een zalig sterven volgt.
Als ik het goed begrijp dienen wij ons te verenigen.
Daarom vraag ik u, veracht mij niet,
maar laten wij voor deze heren als een vader eensgezindheid uitstralen.
Zalig sterven
Ja zo gaat het mits u zich voegt naar Gods woord
zal ik mij na uw betoog aansluiten bij u.
Eerlijk leven kan, naar mijn mening, op twee manieren:
het ene is Goddelijk, het andere niet.
Want dat wat de wereld eerlijk leven noemt
komt meestal voort uit huichelarij of ijdelheid,
door grote rijkdom of stiekeme boevenstreken:
altijd op zoek naar eigen glorie.
Maar een eerlijk leven volgens het Goddelijke sacrament
is ons ter nagedachtenis voorgeleefd door
profeten en patriarchen, die dit leven trouw bleven.
Dus u, Christus houdt ons een spiegel voor:
U bent voor ons mensen een voorganger geweest tot waarborg
en als richtlijn voor een eerlijk leven.
U bent sober, zachtmoedig, hoog in aanzien,
45
Onnosel van hande en suiuer van monde
besneden van herten rechtuaerdich van gronde
Dit is tot een orconde een eerlick leuen goet
daer een salich steruen nae volgen moet
tot een euwighe om my te genaecken
Dus wilt ghy met my Conuersatie maecken
Soo moet ghy dit smaecken en de werelt afscheyen
Eerlick leuen
Soudemen soo alleen een eerlick leuen leyn
een salich steruen te verbeyen wilt daer aff swygen
Soo en souder weynich een salich steruen crygen
Sulcke eerlickheyt en ismen nu niet gewoone
men soudet saen tasters achten hier ist dat ick op stuen
Offmen swaren gedonck suspectelich doen vlien
Seggende het syn van dese opijnose lien
diet lant bespien met haer bereynsde seen
Off twist maeckers sy hebben wat anders onder die leen
dus bid ick v laet die reen van dien syn versteecken
Ten is die werelt niet
onschuldig in handelen en oprecht in woorden,
innerlijk beschaafd, door en door rechtvaardig.
Dit getuigt van een goed en eerlijk leven,
waarna een zalig sterven volgen zal
om zo het eeuwige leven te verwerven.
Dus u wilt met mij in gesprek gaan?
Dan moet u dit aanvaarden en het wereldse achter u laten.
Eerlijk leven
Zou men zo alleen een eerlijk leven leiden
om dan een zalig sterven tegemoet te zien?
Zwijg daar maar over.
Dan zouden er maar weinigen een zalig sterven ontvangen.
Zo’n eerlijkheid is men nu niet gewend
Men zou het voorwaar zoekers kunnen noemen. Hier houd ik mij aan vast.
Of men erg verdacht voorkomt en moet vluchten
en dat men zegt dat het van die stijfkoppen zijn,
die het land bespioneren met hun geveinsde zeden.
Of ruziezoekers; zij hebben wat anders onder de leden.
Daarom vraag ik u, laat de reden hiervoor achterwege.
Zo zit de wereld niet in elkaar.
46
salich steruen
O dat heeft oeyt aen die rechtuaerdige gebleecken
die op dit salich steruen hebben voordacht geweest
nochtans voor die werlt ouerlydt geacht geweest
als dronckaers sectmaecker off verleyders quaet
Off dieuen off ander beseten menschen desolaet
Als daer staet sapientia int vyfte beschreuen
Dat sy sullen haer eygen vonnis geuen
Die Godtlose met beuen int oordel voorooghen
Seggende synse dit die wy hebben belogen
veracht bespoogen met ontsinnicheyt groot
Die nu doch blincken met die rechtuaerdicheyt groot
Wy meenden haer leuen hadde geweest onneerlick
Maer haer eerlick steruen beschaemt ons deerlick
aenmerckt hoe heerlick datse Godt sal ontfaen
die nae sulck eerlick leuen staen
twelck plaen een salich steruen voerdelt
al ist dat die werelt somtyts qualick oordelt
blyft hier in gegordelt sulcks vruchten baert
in vrede vermaert sonder eenich twiste
Eerlick leuen
Nu hoor ick dat ick niet en wiste
myn eygen Concientie die reden tuicht
dat een eerlick leuen nae die Godtheyt gebuicht
Zalig sterven
O, dat heeft zich ooit aan de rechtvaardigen vertoond,
die op dit zalig sterven bedacht waren,
maar die bij hun overlijden voor de wereld bekend waren
als dronkaards, ketters, verleiders tot de zonde,
of als dieven, of andere desolate, bezeten mensen,
zoals in het vijfde hoofdstuk van het boek Wijsheid staat beschreven.
Zij roepen hun eigen vonnis over zich af,
de goddelozen sidderen met het oordeel voor ogen,
ze zullen zeggen, zijn zij degenen die wij hebben belogen.
veracht en bespuugd, in grote razernij,
maar die nu schitteren met grote rechtvaardigheid.
Wij dachten dat zij een oneerlijk leven hadden geleid,
maar hun eerlijk sterven beschaamt ons jammerlijk.
Zie eens hoe schitterend God zich over hen ontfermt.
over hen die een eerlijk leven zo dicht benaderden,
dat zij zeker met een zalig sterven beloond zullen worden.
Ook al oordeelt de wereld soms onrechtvaardig.
Hou hieraan vast, want dit baart vrucht
in vrede vermaard, zonder ruzie.
Eerlijk leven
Nu hoor ik iets wat ik niet wist,
mijn eigen geweten getuigt van de opvatting,
dat een eerlijk leven zich onderwerpt aan God.
47
Allen is den wech tot salicheyts affectie
dus wil ick my voegen onder u subiectie
als eenen protextie tot myn verschonen
salich steruen
Soo laeten wy v reuerentie toonen
Voor dese personen die hier versaemt
en schencken den Coninck alsoot betaemt fyn
een present ongeblaemt fyn sonder backetten
Om alle swaericheyt daer meete beletten
nae de oude castuime dus wilt beginnen
het behoort v toe
Eerlick leuen
Soo moest ick my versinnen
Wat present wt minnen dat ick soude syn presenteerende
dat den Coninck soude syn begeerende
Syn ryck vermeerende met vreuchden ontfout
salich steruen
En hebt ghy niet
Ieder verlangt de weg tot zaligheid te gaan.
Dus wil ik mij voegen onder uw heerschappij
ter bevordering van het vrijpleiten van mijn schuld.
Zalig sterven
Laten wij u daarom eer bewijzen
voor alle mensen hier bijeen
en aan de Koning, zoals het behoort,
een volmaakt zuiver geschenk geven, zonder banketten[1]
om alle neerslachtigheid daarmee te voorkomen
naar ouder gewoonte. Dus begint u maar,
het woord is nu aan u.
Eerlijk leven
Ik moest bij mezelf te rade gaan
welk geschenk ik uit liefde zou willen aanbieden
en dat de Koning zich zou wensen,
zodat zijn rijk groeit zoals vreugde zich verspreidt.
Zalig sterven
En dat hebt u niet?
[1] Niet precies duidelijk is wat met ‘banketten’ bedoeld wordt
48
Eerlick leuen
Neen ick maer ick greep eens een Conincks bout
die hou ick bouen gout nae myn bedencken
Die wil ick den Coninck met reuerentie schencken
Tot een present met syn ondersaten
salich steruen
Den Conincks bout
Eerlick leuen
Iae een Conincks bout
salich steruen
Dat present moochdy wel laten
Men soudt hier haete geseyt op plaette
een Conincks bout wat present is datte
Soo icket schatte en moet niet doghen wis
Misselick off hy hier iemant ontulogen is
Soo blyffy in dese logen wis met schalicke streeken
Laet hem secker rusten
Eerlick leuen
Ick en heb hem hier niet gegrepen
Dus onuermeten is myn meninge ontsloten
In menich iaer en is hy oock niet geschoten
Ick en sal dese loeten niet betalen met lueren
Eerlijk leven
Nee, maar ik greep eens naar de koningspijl,
die is belangrijker dan goud, volgens mij.
Die wil ik de Koning met eerbied aanbieden,
als een geschenk van zijn onderdanen.
Zalig sterven
De koningspijl?
Eerlijk leven
Ja, een koningspijl
Zalig sterven
Dat geschenk kunt u maar beter achterwege laten.
Men zou hier achterdochtig over zijn,
een koningspijl wat is dat nu voor een geschenk?
Het deugt zeker niet, zo schat ik in
Het is onzeker of hij[1] zich versproken heeft.
Als hij aan deze leugen met schadelijke bedoelingen blijft vasthouden.
Laat het rusten. Hij bekijkt het maar.
Eerlijk leven
Ik heb hem niet kunnen overtuigen
en op ongepaste wijze is mijn opvatting weergegeven.
Dit is in jaren niet vertoond.
Maar ik zal deze lomperik niet met bedrog terugbetalen.[2]
[1] Het is niet duidelijk naar wie ‘hij’ verwijst.
[2] De betekenis van dit stukje is niet helder.
49
salich steruen
Waer hebt ghy hem dan gegrabelt
Eerlick leuen
Ick heb hem gegrepen wter schriftueren
door lieffs sauueren die my daer toe dreeff
ende de edele retorica wiens const ick aencleeff
Heer Coninck dat ick geeff laet v syn acceptabile
Dit is myn present ghy honerable
nu sonder fabule den rechten datum leest
desen Coninck bout hiet Consumatum est
die een Coninck schoet van grooter waerden
Victorieuser Coninck en was noeyt op aerden
met sulcker waerden schoet hy op eenen middach
met eenen cruys booch daer desen bout op lach
Soo dat van den slach de helle schuerde
Desen Coninck verlenen die dit gebuerden
Was Christus gebenedyt die met Godts geest verselt was
Schoot den papegay off die door Adam opgestelt was
die vyffduisent iaer gestaen hadt off meer
doen hy sprack aenden cruijs met woorden teer
Tis al volbracht eer hy gaff die Geeste
brack hy thooft vant serpent dat fenynde beeste
Waer onder die mensheyt meeste door die sonde lach geuangen
Zalig sterven
Waar hebt u deze dan vandaan gehaald?
Eerlijk leven
Ik heb deze uit de Heilige Schrift tot me genomen.
Door liefdevol en aandachtig tot mij nemen, de Schrift die mij daartoe bracht.
En door de edele retorica waaraan ik gehecht ben.
Heer Koning, laat wat ik u geef voor u aanvaardbaar zijn.
Dit is mijn geschenk aan u, edelachtbare.
Lees nu zonder verzinsels de juiste betekenis,
weet dat deze koningspijl ‘het is volbracht’ betekent.
Deze werd door een voortreffelijke koning afgeschoten.
(Een meer triomferende Koning was er nooit eerder op aarde)
In deze hoedanigheid schoot hij op een middag met een kruisboog waar deze pijl op lag, zodanig dat door de impact de hel openscheurde.
Deze verheven Koning, die dit ten deel viel,
was Christus, die van Gods geest vervuld was.
Jezus schoot de ‘papegaai’ die door Adam opgericht was
(en die vijfduizend jaar of langer gestaan had),
toen hij aan het kruis met zwakke stem sprak,
voordat hij de geest gaf ‘het is volbracht’
Hij brak daarmee de kop van de slang, dat kwaadaardige beest,
waaronder de mensheid vooral in zonde was gevangen.
50
Dese Coninck heeft alleen die comissie ontfangen
Voldaen naet verlangen die satisfactie
niemant dan dit lam mocht salueren die axtie
Dit was een Coninck nae Godts behagen
die syn leuen tot een voorschrift heeft eerlick gedragen
Syn schepter en sal nimmermeer worden gebroocken
als door de propheten dick is gesproocken
De waerheyt heeft hy ontloocken
die wech is hy alleenlick
om intleuen te wyssen ons menschen gemeenlick
als een exemplaer alleenlick om[?] op te rusten
dat wy ons vleys sullen cruysen met lusten
en door hem victorioes verwinnen met vlyt
dat serpentelick saet dat ons mede versenen byt
Wy geuoelen dat stryt in ons leden verspreyt
dusdanige syn priesters inder euicheyt
die Godts ryck is bereyt met syn[en?] Glorie versaemt
dese worden te recht tempel Godts genaemt
Onbesmet ongeblaemt tot sioen[?] bekent syn
dit syn die plantingen die daer geplant syn
dat den heyligen berch vry sonder geschille
volgen dat lammeken waer dat het heenen wille
Alleen deze Koning heeft deze opdracht ontvangen
en volbracht. Na het verlangen komt de voldoening.
Niemand anders dan dit Lam kon deze handeling verrichten.
Dit was een Koning naar Gods behagen,
die zijn leven volgens de goddelijke leer eervol heeft gedragen.
Zijn scepter zal nooit meer gebroken worden,
zoals dikwijls door de profeten verkondigd is.
Hij heeft de waarheid geopenbaard.
Hij alleen is de weg
om in het algemeen aan ons mensen in het leven erop te wijzen
dat het alleen als een toonbeeld is om ons te wapenen
zodat wij ons met onze degens tegen onze vleselijke lusten te weer kunnen stellen
en dankzij Hem triomfantelijk
dat duivelse zaad, dat ons in de hielen bijt, zullen overwinnen.
Wij voelen dat de strijd zich in onze ledematen verspreidt.
Op zo’n manier zijn de priesters, die Gods koninkrijk door de eeuwen
heen hebben voorbereid, met zijn glorie verbonden.
Zij worden terecht de tempel Gods genoemd.
Onbezoedeld en onberispelijk staan zij tot in Sion bekend.
Dit zijn de zaailingen die daar geplant zijn,
opdat de Heilige Berg vrij van geschillen
het Lam kan volgen waarheen het wil.
51
voor desen heeft hy geschoten int lyff plaeisantelick
anden cruys met desen bondt triumffantelick
dus neemt accordantelick myn present in danck siet
dat ik v presentere
salich steruen
Van schoonder present en hoorde ick myn leuen lanck niet
noch fraeier gecklanck [ingevoegd: sie?] van menschen ondecken
twas secker een materie prys waerdich om te vertrecken
Om den geest te verwecken tot menschen geriue
dat seg ick vry
Eerlick leuen
Hola daer coom ick tot myn motiue
Vanden bedrieff onser eerste practicke
Ghy seyt ghy sout oock een present laten blycken
dat den Coninck soude bekycken met syn adherenten
en hebt ghy niet
salich steruen
Ick heb noch een present bouen alle presenten
Tis soo exelenten alsmen vint in schriften
daer wil ick de Coninck mede begiften
met alle syn familie die vreucht hanteren
Eerlick leuen
Wat present ist
Voor hen heeft Hij zich aan het kruis met genoegen
deze pijl triomfantelijk in het lijf geschoten.
Ontvangt u daarom gewillig in dank mijn geschenk,
dat ik u aanbied.
Zalig sterven
Van een mooier geschenk heb ik in mijn levensdagen niet gehoord
noch van een mooier geluid door mensen waargenomen.
Het was zeker een onderwerp waard om te vertellen
en om de geest tot voordeel van de mens op te wekken.
Dit zeg ik u ronduit.
Eerlijk leven
Hela hier kom ik met mijn verklaring
van ons handelen in het begin.
U zei, dat u ook een geschenk zou vertonen,
dat de Koning met zijn medestanders zou bekijken.
Heeft u dat niet bij zich?
Zalig sterven
Ik heb nog een geschenk boven alle andere geschenken.
Het is zo excellent als men slechts vindt in de Schrift.
Dat wil ik de Koning schenken
en zijn familie in de vreugde laten delen.
Eerlijk leven
Wat geeft u?
52
salich steruen
Ick breng een Croon om den Coninck mede te versieren
vol soeter manieren en Godtlick doorstraelt
Eerlick leuen
Hoe comt Ghy daer aen
salich steruen
Ick heb se wtter schriftuer gehaelt
als ghy my ongefaelt sult hooren ontsluiten
noeyt croon ter werelt van sulcker virtuyten
die meer virtuiten vreucht doet uyten als dese goet ront siet
Eerlick leuen
Ghy blaest wel maer ghy en berent v mont niet
Want ghy v verbondt siet metten onuerstanden dryft
Ick wil dat ghy voor den Coninck in schanden blyft
en v uyten lande kyft door vermeten ten lesten
salich steruen
En sout ghy niet myn woordt met de waerheyt beuesten
voor dese ingeuen dat waer myn slechticheyt
Siet dit is myn present die croon der gerechticheyt
daer alle rechtuaerdige nae gelabereert hebben
die met de waerheyt gepersisteert hebben
en door een salich steruen in rusten gecomen syn
naer dese croon hebben haer lust genomen fyn
Zalig sterven
Ik breng een kroon om de Koning mee te tooien
vol met aangename manieren en van Goddelijk licht vervuld.
Eerlijk leven
Hoe komt u daaraan?
Zalig sterven
Ik heb deze uit de Bijbel gehaald
zoals u mij zonder mankeren zult horen meedelen.
Er was nog nooit op de wereld een kroon met zulke deugden
die meer vreugde naar buiten doet komen als men er goed naar kijkt.
Eerlijk leven
U blaast flink maar u verbrandt uw mond niet,
omdat u verbonden bent met onbegrijpelijke ijver.
Ik denk dat u zich voor de Koning te schande maakt
en dat u zich hier door uw vermetelheid onmogelijk maakt.
Zalig sterven
En zou u niet mijn woorden als de waarheid bevestigen?
voor de suggestie dat het aan mijn slechtheid ligt.
Kijk, dit is mijn geschenk: de kroon der gerechtigheid,
waar alle rechtvaardigen zich voor ingespannen hebben
en die in de waarheid volhard hebben
en die door een zalig sterven tot rust gekomen zijn
en die in de kroon hun verlangen tot zich genomen hebben.
53
Al die verloren syn vande Godtlicke stam
Van begin doe de werelt haer oorspronck nam
Want door Abel heeft het lam wt rechter minnen
dees croon verworuen tot synen gewinne
en in alle gelouige tot noch toe perfeckt
dit is die croon daer Paulus aff spreeckt
Synen loop hy vertreckt met synen strydt te syne
Seggende victories den croon is myne
Hem beromende des lams dat die gerechticheyt was
Dit is de Croon daer ick aff las
dat die oprechte Coningen hebben gewonnen
Comende vanden opganck der sonnen
en syn door haeren arbeyt in rusten gegaen
nae dese croon hebben naerstelick [doorhaling] gestaen
die geteyckende des heeren uyt allen geslachten
In wie geen valscheyt en was by dage by nachte
Maer gecocht vander aerden doort lammeken uet
die noeyt syn geweest met vrouwen besmet
maer naer Godts beelt getransfigureert
met desen Croon syn oock gecongoneert
die 24 ouders met witte gecleet
die daer worpen haer croonen willich beneet
voorden stoel breet des heylighen saboth
alleen prysende den almogenden Godt
Allen die van de Goddelijke stam verdwaald zijn,
vanaf het begin toen de wereld geschapen werd.
Want door Abel heeft het Lam uit oprechte liefde
deze kroon verworven tot zijn voordeel
en voor alle gelovigen is Hij tot nu toe volmaakt.
Dit is de kroon waarover Paulus spreekt,
Zijn weg, die Hij met zijn strijd gegaan is en
terwijl Hij de overwinning uitriep: ‘de kroon is van mij’.
Hij werd geprezen door het Lam, dat de gerechtigheid was.
Dit is de kroon waarover ik las,
die de oprechte koningen hebben verkregen.
Vanaf zonsopgang
hebben ze gewerkt tot ze ter ruste gingen.
Voor deze kroon hebben Gods getekenden
uit alle geslachten met volle inzet standgehouden.
Hij die dag en nacht zonder slechtheid was,
maar vrijgemaakt van de aarde door het doorvoede lammeke,
die zich nooit met vrouwen heeft ingelaten,
maar naar Gods beeld verheerlijkt is.
Deze kroon hebben ook de 24 in het wit
geklede ouderlingen verkregen,
die gewillig hun kronen toen voor de troon van de heilige Saboth
op de grond wierpen. Dit was de troon die bereid was voor de heilige Saboth.
Dit deden zij terwijl ze eenstemmig de almachtige God prezen.
54
Die daer is het slot ende die rechtuaerdicheyt all[e]en
en sal wreeken het bloet van syn broeders gemeen
die dat suiuer en reyn opter aerden vergieten
die victories sal hy an syn seluen genieten
als een prins der Coningen met des Croen gecroent
Oock sullen worden met desen loon geloont
die noch int getal der rechtuaerdige onbrecken
en ouermits die waerheyt in tribulatie steecken
die niet uyt Adam maer uyt Godt gebooren syn
dese syn die bruyt des lam vercoren syn
met sulcke sal noch dese croon gelucken
die Christum an doen ende met haer leuen wtdrucken
dit is my present ghy wyse vermaert
Hier me uwen oorloff
Eerlick leuen
Dat present dient hier recht verclaert
Want v concept myn meninge gelyck is
Voor dese notabile die hier syn vergaert
Al ist dat den aert Constich van practyck is
salich steruen
judiert niet te diep dat hier niet pluplyck is
Hij alleen is het einde en de rechtvaardigheid voor allen
en Hij zal het bloed van al zijn gewone broeders wreken
en Hij zal dat bloed zuiver en rein over de aarde verspreiden
en Hij zal de overwinningen voor zichzelf proeven
als een prins der koningen met deze kroon gekroond.
Ook zullen zij beloond worden,
die nog onder de rechtvaardigen ontbreken,
die omwille van de waarheid in kommer en kwel verkeren,
die niet uit Adam maar uit God geboren zijn.
Zij zijn uitverkoren de bruid van het Lam te worden.
Met hen zal eens de kroon slagen,
Zij, die Jezus aanvaarden en met hun leven laten zien.
Dit is mijn geschenk. U, beroemde wijze,
geef me uw goedkeuring.
Eerlijk leven
Het geschenk heeft u hier juist uitgelegd,
want uw opvatting is gelijk aan die van mij en
aan die van deze notabelen, die hier bijeen zijn.
Ook al is het dat de uitvoering in een artistieke vorm is.
Zalig sterven
Oordeel niet te hard over dat wat hier niet algemeen bekend is.
55
Smaeck den soeten honich met voer regael
Gedenckt dat het ter eeren der Retoryck is
bereyt Godt uwen tempel nae ons verhael
Eerlick leuen
Met een eerlick [doorgestreept: dit] leuen dit is prinsepael
Soo sal v mynen Coninck bout comen te bate
salich steruen
Een salich steruen sal syn v finael
Die croon dergerechticheyt v nimmermeer verlaten
Eerlick leuen
Neemt doch danckelick ghy constige vaten
Ter eeren die const dat bloeyende rys
salich steruen
Van ons goudtsbloemkens v ondersaten
Eerlick leuen
Neempt doch danckelick ghy constige vaten
salich steruen
Wy schoelierkens onconstich[1] der leken lydtmaten
Syn ongeschickt en soecken geen prys
[1] [n] interlineair
Proef de zoete honing niet als rattenkruit.
Herinner dat het ter ere van de retorica is.
Maak volgens ons verhaal uw tempel gereed voor God.
Eerlijk leven
Voor een eerlijk leven is dit belangrijk,
opdat mijn koningspijl u ten goede zal komen.
Zalig sterven
Een zalig sterven zal uw einde wezen
en de kroon van gerechtigheid zal u nooit meer afgenomen worden.
Eerlijk leven
U, kunstzinnige lieden, ontvang toch dankbaar
ter ere van de kunst het bloeiende takje …
Zalig sterven
… van ons goudsbloempje[1], u, onderdanen
Eerlijk leven
U, kunstzinnige lieden, ontvang toch dankbaar.
Zalig sterven
Wij, onbekwame leerlingen, wij, van de onwetende leden
zijn er nog niet klaar voor en zijn niet op een prijs uit.
[1] Goudsbloem is de naam van de Goudse rederijkersvereniging
56
Eerlick leuen
Neempt doch danckelick ghy constige vaten
ter eeren die const dat bloeyende rys
Wt ionste begrepen is ons aduys
Eerlijk leven
U, kunstzinnige lieden, ontvang toch dankbaar
ter ere van de kunst het bloeiende takje.
‘Wt jonste[1] begrepen’ is ons devies.
[1] Het devies ‘Uyt jonste begrepen’ heeft meerdere betekenissen. Jonste kan ook goedgunstigheid betekenen; ‘begrepen’ kan betekenen ‘aanvaard’. Moeilijk is te bepalen welke betekenis de juiste is.
Tafelspel: Twee bedelaars
Achtergronden bij het tafelspel Twee bedelaars
Bedelaars te midden van steeds meer rijkdom
Rond 1600 beleefden de Nederlanden een tijdperk van ongekende economische bloei en groei. Er waren veel welvarende handelaren en ambachtslieden, maar hun aantal werd verre overtroffen door de grote massa armen. Omdat zij geen werk konden vinden, vormde bedelen de enige uitweg. De stadsbesturen probeerden de bedelarij aan banden te leggen met strenge voorschriften en straffen. Zelfs het geven van een aalmoes op een andere plek dan was voorgeschreven, was strafbaar.
De bedelaars hadden in de stad een bedelbriefje nodig om te mogen bedelen. Om zo’n ‘officieel erkende bedelaar’ te kunnen herkennen, kreeg hij van de lokale overheid vaak een koperen borstplaat, die hij tijdens het bedelen moest dragen. Er moet overigens een onderscheid gemaakt worden tussen bedelaars en landlopers. Bedelaars vindt men in de stad, landlopers trekken van stad naar stad of zelfs door andere landen. In dit stuk gaat het dus eigenlijk om deze tweede categorie.
Luilekkerland
Dit tafelspel, oorspronkelijk dus bedoeld voor een opvoering bij een feestmaal gaat over twee bedelaars die tegen elkaar opbieden over hoe je het beste eten kunt lospeuteren. Het begint met een gesprek tussen de twee. Zij vragen elkaar waar ze vandaan komen. De ene vertelt dat hij in Italië was waar de huizen met warme pannenkoeken bedekt waren. De andere is net in Rome geweest. Beiden hebben in allerlei gasthuizen vertoefd. Gezien het uiterlijk van onze bedelaars, moet u maar niet nadenken over hoe men in deze gasthuizen met de hygiëne omging.
Dat ze Italië noemen past in de traditie van de zogeheten leugenliteratuur van de zestiende en zeventiende eeuw. Italië stond daarin synoniem met Luilekkerland. Het was gebruikelijk een beeld te schetsen van een overweldigende overvloed die er zeker niet was voor de gewone mens.
Klucht, confrontatie en een verrassing
Na een relaas over hun bedeltochten en bedriegerijen gaan ze bedelen bij de aan tafel zittende gasten. Daar doet één van hen of hij lam is, de andere dat hij blind is. Zij begroeten de gasten, klagen over hun toestand, vragen om een aalmoes, wat drinken en om vis of vlees. Terwijl ze de draak steken met rijke mensen, zullen zij zelf het gezelschap ook een geschenk geven. Wat dat is, gaat u meemaken.
Geheel in de geest van de Rederijkers volgt het slotwoord waarin betoogd wordt dat alle kolder eigenlijk wel serieus bedoeld is. Het belangrijkste was dat er een kunstwerkje werd voorgedragen.
Dat bedelaars vaak vertoefden bij feestmaaltijden, toont dit schilderij van een Boerenbruiloft van Pieter van der Borcht uit 1560. Soep wordt uitgedeeld aan bedelaars aan een tafel op de achtergrond, terwijl in het midden de bruid van haar gasten cadeaus krijgt.
Boerenbruiloft – Pieter van der Borcht
77
Taeffelspel van twee bedelaers
Eerste
Wat ramp, gans cramp! hoe steeckt my die blaer!
Mijn dunckt voorwaer, ick sou schier sweeten;
Immers en doent mijn cleydren niet want sy sijn niet swaer!
Wat ramp, gans cramp! hoe steeckt my die blaer!
Hola, hou! hoe dus? Wie bijt my daer?
’t Is een van ’t geselschap die van haer meester eeten.
Wat ramp, gans cramp! hoe steeckt my die blaer!
Mijn dunckt voorwaer, ick sou schier sweeten.
D’ander
Gans plaech! mijn maech is heel gespleeten,
Mijn buyck is sluyck, mijn wangen verhangen,
Mijn beenen vercleenen, ‘k en kan’s vergeten.
Gans plaech! mijn maech is heel gespleeten,
Mijn dermen die kermen, ’t is niet om weten,
Hoe sy grayen en crayen, naer eeten verlangen;
Gans plaech! mijn maech is heel gespleeten,
Mijn buyck is sluyck, mijn wangen verhangen.
Sy meenen heel, dat mijn keel is gehangen,
Om datse niet ontfangen haer proven even dick.
Tafelspel van twee bedelaars
De eerste
Potverdrie, wat een ramp, wat doet die blaar zeer!
Werkelijk waar, ik zou er bijna van gaan zweten!
Dat komt vast niet door mijn kleren, want die zijn niet zwaar.
Potverdrie, wat een ramp, wat doet die blaar zeer!
Wacht even! Wat nu weer? Wie bijt me daar?
Eentje van die lui, die van hun meester eten.
Potverdrie, wat een ramp, wat doet die blaar zeer!
En moet je kijken, ik loop bijna te zweten!
De tweede
Doffe ellende, stekende maagpijn!
Mijn buik is hol en mijn wangen hangen erbij!
Mijn benen verslappen, ik blijf maar malen.
Doffe ellende, stekende maagpijn!
Mijn darmen gaan tekeer, je wilt niet weten
hoe ze rommelen, kermen en snakken naar eten.
Doffe ellende, stekende maagpijn!
Mijn buik is hol en mijn wangen hangen erbij!
Ze denken zeker dat mijn keel is dichtgeknepen
omdat ze al heel lang geen maaltijd hebben ontvangen.
78
Eerste
Onbeyt, daer compt een coopman recht als ick,
Die meê menich stick uyt syn buyck heeft bespaert,
Ick wed, hem ’t gelt, als my, niet veel en beswaert;
Wy dienen gepaert, dat segh ick nach.
Ander
Och, maet! ick vast nu soo menighen dach,
Veel meerder als ick plach, sonder te besighen iet.
Eerste
Dan slacht ghy my, want wy en hebbens niet;
Dus moeten wy, siet, immers ontberen;
Want niet te hebben doet wel spaeren leeren.
Maer, fijn coopman van eeren, mijn doch vertreckt
Van waer comdy?
Ander
Uyt Italiën, daer ick meende, ongegeckt,
Dat de huysen waeren gedeckt met werme panneckoecken,
En met worsten ingebonden; dat moest ik versoecken,
Maer ’t is my gemist recht wel te degen.
Eerste
Ick moest oock besoecken de vreemde wegen,
Want ick conde verdragen langer geen welige dagen;
Maer armoede heeft my soo dapper geslagen,
En hout my noch dagelicks in haer tomen.
De eerste
Wacht, daar komt een koopman aan, net als ik.
Die heeft ook zijn buik nauwelijks kunnen vullen.
Ik wed dat hij zich, net als ik, niet vertilt aan geld.
Wij horen bij elkaar, dat zeg ik je!
De tweede
Vriend! Ik vast nu al menige dag.
Veel meer dan ik altijd deed, zonder iets te gebruiken.
De eerste
Dan lijk je op mij, want wij hebben niks;
dus zie je, wij moeten het altijd zonder doen.
Want als je niets hebt, leer je wel sparen.
Maar eerzame koopman, vertel mij eens:
waar kom je vandaan?
De tweede
Uit Italië, waar ik zonder gekheid dacht
dat de huizen waren bekleed met warme pannenkoeken
en met muren van worsten, dat moest ik onderzoeken!
Maar ik ben het wel degelijk erg misgelopen.
De eerste
Ik moest ook vreemde wegen bewandelen
omdat ik niet langer in weelde kon leven.
Want de armoede heeft mij erg geraakt
en die houdt mij nog dagelijks in bedwang.
79
Ander
Waer van dan comdy dan?
Eerste
Maer ick coom van Romen;
Voor wint, voor stroome, soo ’t blijckt en ’t is ook schijn.
Ander
Hoe stinckt ghy dan van ’t gelt?
Eerste
Als een koe van den wijn:
Het heucht nau mijn of ’t ront is of vierkant.
Ander
’t Is mijn oock in lange niet gecomen ter hant;
Maer secht my doch, quant, hoe mach ’t bycomen,
Dat wy malcander op de wech niet hebben vernomen,
Daer wy, als twee vromen, wel gedient souden hebben te samen?
Eerste
’t Heeft ons moeten scricken, als ick can ramen,
Dat wy noyt en quamen byeen gelogeert.
Ander
Nochtans heb ick meest in sulcke herbergen verkeert,
Daer sulck volck hanteert als wy quansuys.
Eerste
Waer logeerdy dan meest?
De tweede
Waar kom je vandaan dan?
De eerste
Welnu, ik kom uit Rome,
met de wind en stroom mee, zoveel is wel duidelijk.
De tweede
Ben jij dan een rijke stinkerd?
De eerste
Als een koe van de wijn:
ik kan me nauwelijks herinneren of geld rond of vierkant is.
De tweede
Ik heb ook allang geen geld meer in handen gehad.
Maar zeg mij toch eens, kerel, hoe kan het gebeuren
dat wij elkaar onderweg niet zijn tegengekomen?
Dan zouden wij, als twee makkers, een goed span zijn geweest.
De eerste
Het is ons lot geweest, zoals ik vermoed,
dat wij nooit onder één dak hebben verkeerd.
De tweede
Toch heb ik vele malen in zulke herbergen overnacht,
waar men met rare snuiters zoals wij omgaat.
De eerste
Waar overnachtte je meestal?
80
Ander
Daer altoos het huis
Met een cruys gemerckt was prinsepael:
Hier hiet men ’t een gasthuys, elders een hospitael;
Het wort sonder fael van ons gelijck meest besocht.
Eerste
’t Huysgen met een kruysgen heb ick soo dicmael versocht,
Naeu een dach overgebrocht off ’t was tsavons mijn logijs;
Daer vont ick dan geselschap van sulcken prijs,
Recht als wy twee nu hier sijn by malcander.
Ander
Soo weet ghy wel wat het een gasthuys scheelt by ’t ander:
In de sommige voorwaer siet men die op ons, pelgrims, passen,
Ons eeten geven, drincken, genouch te brassen,
Oock decksel en voetel dat wy hebben van noot.
Eerste
Daer men naeu in d’ander mach crijgen water en broot,
Maer moeten honger groot lijden en bitter coû.
Ander
Maer onder alle landen, dat ick hoû,
Vonde ick geen beter gebou voor ons arme wichten,
Dan in Duitschlant, daer sijn gestichten
En costelicke testamenten, om ons arme te bedincken;
Hebt ghy die noeyt besocht?
De tweede
Hoofdzakelijk daar waar het pand was voorzien van een kruis:
hier noemt men dat een gasthuis, elders een hospitaal.
Het wordt ongetwijfeld het meest bezocht door mensen als wij.
De eerste
Het huisje met een kruisje heb ik zo vaak bezocht.
Er ging nauwelijks een dag voorbij of het was ’s avonds mijn logies
Daar vond ik dan prijzenswaardig gezelschap,
net zoals wij hier nu bij elkaar zijn.
De tweede
Dan weet je wel dat het ene gasthuis verschilt van het andere:
voorwaar, in sommige tref je mensen aan die ons, pelgrims, verzorgen,
ons te eten en te drinken geven, genoeg om feest te vieren.
Ook kleren en schoenen geven ze die wij nodig hebben.
De eerste
Terwijl men elders nauwelijks water en brood kan krijgen,
daar moet je veel honger lijden en bittere kou.
De tweede
Maar in al die landen, naar mijn mening,
vond ik geen betere huisvesting voor ons arme drommels
dan in Duitsland. Daar zijn instellingen en rijke testamenten
om aan ons, arme stakkers, na te laten.
Heb jij die nooit bezocht?
81
Eerste
Jae, te Spyers, te Straesburch, daer men eeten en drincken
Den vreemdelinck schincken door liefde, als ’t toebehoort.
Ander
’t Gasthuys te Colen, te Andernaeken, ende te Franckfoort,
Heb ick dicmael bespoort; en elcke reys
Creech ick werme potspijs ende lecker vleys,
Genoech, nae mijn eys, tot mijn coragië.
Eerste
Ja, te Basel in Switscherlant crijcht men broot en pottagië,
Erten, bonen off bry, en die heet of warm,
Sy vullen soo wel den hongerenden darm,
Alleens een swerm met biên in een corff.
Ander
Te Lucerne is wijn en broot tot gasthuyserff,
Tot niemants bederff is dat gesticht;
Ick heb meer dan eens die prove gelicht,
En niet voor geswicht naer mijns selfs wens,
Te Ausburch, te Triers, te Coevelens,
Te Olms, te Mens, in alle dese steden;
Heb ick soo dicmael ’t gasthuys betreden,
Ick vont lustich haer seden; soo, peyns ick, dedy meê.
De eerste
Ja, in Spiers en Straatsburg, waar ze vreemdelingen liefdevol
te eten en te drinken geven, zoals het hoort.
De tweede
Ik heb vaak het gasthuis in Keulen, Andernach en Frankfurt bezocht.
En elke keer kreeg ik een warme stoofpot en lekker vlees.
Genoeg, zoveel ik lustte om op krachten te komen.
De eerste
Ja, in Bazel in Zwitserland krijgt men brood en soep,
erwten, bonen of pap, heet of warm.
Zij vullen erg goed de hongerige darmen
zoals een zwerm bijen een korf vult.
De tweede
In Luzern horen wijn en brood tot de vaste gewoonte,
want dat gasthuis is tot niemands bederf gesticht.
Ik heb meer dan eens gebruikgemaakt van deze liefdadigheid
en ik heb niet toegegeven aan mijn eigen wensen.
In Augsburg, Trier, Koblenz,
in Ulm, Mainz, in al deze steden
heb ik zo vaak het gasthuis bezocht.
Ik vond hun gewoontes plezierig. En jij toch ook, denk ik.
82
Eerste
Maer ick besocht soo menigen steê,
Dat ick se op een of twee niet en can tellen;
Maer overal besocht ick se sonder quellen,
Gasthuysen, capellen, ick gincker niet een verby.
Ander
Och, maet, hoe menigen schoonen abdy
Heb ick besocht wel vry, om te crygen een stick.
Eerste
Jae, maet, wat meendy doch, deê ick?
Ick heb soo dick cloosters en conventen
Gevisiteert om die dagelickse renten;
Niet één gepasseert, off ick moestse groeten.
Ander
Ick beschutten oock wel te degen mijn boeten,
Geen huys soo cleyn off ick moestet bestoocken;
Ick sach altijt nae die schoorstenen off ickse sach roocken,
Ick docht: daer men koocken, hout men geen vacantie.
Eerste
Och, maet, hoe menige schoone ordonantie
Vint men in dese landen voor ons arme bloet!
Ander
Jae, als men te Boenen in Italiën wel doet:
Daer naeu een vercken verwoet sou thuysleggen,
Daer moesten wy in cruijpen sonder tegen te seggen,
Off wy moesten ruymen en elders thiên.
De eerste
Maar ik heb zoveel steden bezocht
dat ik ze niet op één hand kan tellen.
Overal bezocht ik ze zonder probleem,
gasthuizen, kapellen, ik ging er niet een voorbij.
De tweede
Och vriend, hoeveel mooie abdijen
heb ik met plezier bezocht om een portie te krijgen.
De eerste
Ja vriend, wat denk je dat ik gedaan heb?
Ik heb zo dikwijls kloosters en conventen
bezocht vanwege de dagelijkse giften.
Ik ben er niet een voorbijgegaan zonder ze te bezoeken.
De tweede
Ik zorgde wel terdege dat ik er beter van werd.
Geen huis zo klein of ik ging erop af.
Ik keek altijd naar de schoorstenen of ik ze zag roken.
Ik dacht: waar men kookt, daar wordt gewerkt!
De eerste
Och vriend, hoe veel moois is er geregeld
in deze streken voor ons arme schooiers.
De tweede
Ja, in Bolzano in Italië gaat het er als volgt aan toe:
een hok waar je geen wild varken in zou laten liggen,
daar moesten wij in kruipen zonder tegen te spreken.
Of we moesten wegwezen en naar elders trekken.
83
Eerste
Even alleens is ’t in Lomberdiên.
Daer men naeulicx mach liên ons schamele arme,
Maer met water en drooch broot vultmense de darme,
Sy hebben geen ontfarme, hoewel men ’t haer vermanen.
Ander
Te Plaisancen, te Paviën, te Milanen
Is wel, sonder blaeme, de beste prouve
Van heel Lomberdiên; maer wat sout men al behouven,
Soutmen den buick tot bouven rechtsinnich versaên!
Eerste
In Italiën begint mee de lieffde al te vergaen.
Daer sietmen nu plaen – is ’t niet te beschreyen? –
Pelgerems, als wy sijn, werpen op de galeyen;
Ick haddet mee moeten verbeyen, had ick ’t niet ontloopen.
Ander
Ick ben haer handen meer dan eens ontsloopen,
Stillekens, sonder roepen, mijn van daer gepast.
Eerste
Hoe wél luckten ‘t, dat wy met cleederen niet en waren belast!
Anders hadden sy ons verast met cracht en gewelt.
Ander
Het quam oock wel, dat wy met het silvergelt
Niet waren gequelt, anders hadden wy daer gebleven.
De eerste
Zo is het ook in Lombardije.
Daar gunt men onze arme zielen nauwelijks iets.
Slechts met water en droog brood vult men zijn darmen.
Ze kennen geen medelijden, ook al spreekt men hen erop aan.
De tweede
In Piacenza, Pavia en Milaan
heeft men, zeker weten, de beste liefdadigheid
van heel Lombardije; maar wat zou je meer nodig hebben
als je je buik echt rond wil eten?
De eerste
In Italië begint de liefde ook te tanen.
Daar zie je nu duidelijk, het is om te huilen,
dat pelgrims als wij naar de galeien worden gestuurd.
Dat stond mij ook te wachten als ik niet ontsnapt was.
De tweede
Ik ben meer dan eens uit hun handen gebleven:
heel stil, zonder geluid te maken, ben ik ervan doorgegaan.
De eerste
Wat een geluk dat wij nauwelijks kleren droegen!
Anders hadden ze ons met geweld overrompeld.
De tweede
Het kwam ook goed uit dat we niet beladen waren
met zilveren munten, anders waren we eraan gegaan.
84
Eerste
Och, hoe plachmen in Italiën den armen te geven,
Noch by mijn leven, ’t is een corte spatie.
Ander
Wat plachmen alte crygen te Bologne la gratie!
Dat was een stadt, eylacie, die my wel beviel.
Eerste
Wat segdy van de abdy van Sinte Michiel?
Was de prouve iel, die men ons daer voorsette?
Ander
Wat segdy van Ons Lieve Vrou te Loerette?
Speelt men daer niet van de vette voor ons, arme guysers?
Eerste
Buyten Florence la belle tot die Catuysers,
Daer heb ick dickmael gevult mijn crop.
Ander
Dat is waer, daer geeft men warme wittebrootsop
Met een groote cop, gestoffeert met leckeren wijn,
Daer en scheyd’ ick noeyt wt sonder droncken te sijn;
Het hoocht noch wel mijn, al is het lange geleden.
Eerste
Och, maet, ick kende soo wel de steden,
Daermen gaeven de groote sticken om Godt!
De eerste
O wat placht men in Italië royaal aan de armen te geven,
nog bij mijn leven, hoe kort geleden ook.
De tweede
Wat kregen we niet allemaal in Bologna, godzijdank!
Dat was me nog eens een stad, die me wel beviel.
De eerste
Wat zeg je over de abdij van Sint-Michiel?
Was het eten karig, dat men ons daar gaf?
De tweede
Wat vind je van Onze-Lieve-Vrouwe van Loreto?
Worden wij daar niet vetgemest, wij arme sloebers?
De eerste
Buiten het mooie Florence bij de kartuizers,
daar heb ik mijn buikje vaak rond gegeten.
De tweede
Dat is waar, daar geeft men warme wittebroodspap
met een kop erop en daarbij lekkere wijn.
Daar ging ik nooit weg zonder dronken te zijn.
Het heugt mij nog goed ook al is het lang geleden.
De eerste
Och vriend, ik kende die steden zo goed
waar men goddank grote porties gaf.
85
Ander
Soo deê ick meê; en als mijn dan dat lot
Niet wel en beviel, soo teech ick te werk,
En ginck sitten bedelen voor de kerck,
En riep luid en sterck om wat te gewinnen.
Eerste
Maer, maet, ick traeder wel stoutelick binnen
Met lustige sinnen, ja ick, by Sint Jan!
Met de muts in de hant voor wijff en man,
Ick en scheyder niet van vóór ick wat had gecregen.
Ander
Ick ben voor een Godthelp of twee niet verslegen,
Ick verstae’r wel acht off negen eer ick wil ruymen.
Eerste
Och, maet, ick roerde somtijds soo dapper mijn duymen,
Men souder logens off schuymen gelijck als koeyen,
Ick gae somtijts voor de kerck sitten schudden en roeyen,
’t Volck moet het moeyen, al waren ze gram,
Ander
En ick hou mijn altemit off ick waer lam
Ende ellendich geboren, als d’ ongesonden,
En gae met het hooft soo bijster verbonden,
Recht of ’t waer vol wonden ende heel an stucken.
De tweede
Dat deed ik ook en als mij dat lot
niet goed beviel, dan ging ik aan het werk
en ging ik zitten bedelen voor de kerk
en riep luidruchtig om iets te krijgen.
De eerste
Maar vriend, ik was zo dapper om naar binnen te gaan,
blij van zin, ja, bij Sint-Jan,
met de muts in de hand, voor iedereen.
Ik ging niet weg voor ik wat had gekregen.
De tweede
Ik ben voor een of twee armenhuizen niet af te schepen.
Ik kan er wel acht of negen hebben voor ik wegga.
De eerste
Och vriend, ik zat soms zo sterk te liegen,
je zou er koeien van leugens af kunnen scheppen.
Ik ging soms voor de kerk zitten beven en trillen.
Het volk moest meelij krijgen, ook al waren ze boos.
De tweede
En ik doe net alsof ik een lamme ben
en in armoe geboren, met een ziekte.
En ik loop met mijn zwaar verbonden hoofd,
overtuigend, alsof het vol wonden zat en kapot was.
86
Eerste
En als ick sie, dat de truggesack niet wel wil lucken,
Off dat men mijn verdrucken off op mijn lenicheyt vloecken,
Soo bewindt ick armen en beenen met bijstere doecken;
Die ick dan com besoucken, toenen mijn caritaet.
Ander
Ick heb oock wel gepleecht al sulcken raet,
Maer ick was een reys, maet, als een verschoven wepel
Geraeckt op krucken, en ick sou spelen de creepel,
Om wat te crijgen als een schamel pijpere,
Met een sach ick komen mijn heer de grijpere,
Die deê aen mijn miraeckel op denzelven tijt.
Eerste
Wel, hoe soo?
Ander
Hy maeckte my beyde de cricken quijt,
Soodat ick subijt lustich en drae
Ter poorten uytliep, hy my nae,
Sonder eens om te zien, jae ick sur ma foey.
Eerste
Wel, wat wilde hy u doen?
De eerste
En als ik zie dat die truc niet wil lukken
of als men mij hindert of mijn soepelheid vervloekt,
dan wind ik mijn armen en benen in vuile lappen.
Wie ik dan bezoek, bewijst mij liefdadigheid.
De tweede
Ik heb ook weleens zoiets geprobeerd.
Maar ik liep een keer, vriend, als een verachtelijke nietsnut
lopend op krukken en ik deed alsof ik kreupel was,
om iets te krijgen als een arme fluitspeler.
Meteen zag ik mijnheer de diender aankomen,
die direct een wonder verrichtte bij mij.
De eerste
Hoezo dat dan?
De tweede
Hij pakte mijn beide krukken af,
waarop ik meteen vlot de poort uitholde
zonder een keer om te kijken, op mijn woord van eer,
en hij vloog mij achterna.
De eerste
Wel, wat wilde hij je aandoen?
87
Ander
Leeren singen, suyver en moey,
Het doontjen van gisperdegoey onversaecht,
Eerste
Wat lietjen is dat?
Ander
Het gaet op de wijse soo men de vliegen verjaecht;
Heeft het u noeyt geplaecht? Dat moocht ghy weten,
’t Is seer uytermaten goet voor ’t sweeten,
Besonders in dees tijt sjaers, verstaetet wel!
Eerste
Jae, jae, ’t is de kittelerie op ’t vel;
Ick haet dat spel; nu laet dat staecken.
Wel, hoe stellen wy ’t best aen met onse saecken?
Sullen wy met malcander maecken, of sullen wy scheên?
Ander
In geender manieren, wat trouwen, neen;
Wy dienen byeen in onse verkeeringe,
Wy sijn toch coopluy van eender neeringe,
Die bey soucken teringe sonder gelt ofte waer.
Eerste
Macker, wy sijn sulcken paer,
Die hier en daer en elwers sijn bekent;
Sullen wy blyven by den ander, soo moet ons regement
Anders sijn aengewent, dat seg ick noch.
De tweede
Leren zingen, zuiver en mooi,
het deuntje van ‘gisperdegoey’, uit volle borst.
De eerste
Welk liedje is dat?
De tweede
Het gaat op de wijze van : ‘zoem, zoem, zo verjaag je de vliegen’.
Heb je daar nooit last van gehad? Dat weet je toch?
Het is bijzonder goed voor het zweten.
Vooral in deze tijd van het jaar, begrijp het goed.
De eerste
Ja, ja, het geeft de kriebels op je huid.
Ik haat dat gedoe, nu laten we daarmee ophouden.
Wel, hoe brengen wij onze zaken onder de aandacht?
Blijven we bij elkaar of zullen we apart verder gaan?
De tweede
Op geen enkele manier, heus niet!
Wij horen bij elkaar.
Wij zijn immers kooplui met dezelfde handel,
die allebei op zoek zijn naar eten en drinken zonder iets te betalen.
De eerste
Vriend, wij zijn zo’n stel
dat overal en nergens bekend is.
Als wij bij elkaar willen blijven, dan moet ons gedrag
anders worden, dat zeg ik je.
88
Ander
Het behoeffde wel, want ’t is hier doch
Niet dan Godt help, waer dat wy comen;
Wat sullen wy best doen?
Eerste
Wat vreemts, al souwen wy ’t dromen;
Ick heb wat voorgenomen, mach ’t sijn volbracht,
Wy sullen met aelmissen wel sijn bedacht;
Maer het moet sijn besocht in allen inde.
Ander
Wat sullen wy doen?
Eerste
Maer, samen spelen de blinde,
Ghy sult u onderwinden en my geleyen,
En ick sal u volgen in allen contreyen
Vry sonder beyen, in berch en dal.
Ander
En ick sal mijn arm dragen in een dwael,
Alleens oft altemael waer gebroocken,
Dan en sal ons niemant van leêcheit bestoocken;
Is ’t qualick gesproocken om ons te verstercken?
Eerste
Wat? neen, so en sullen die luyden oock niet mercken,
Dat wy mogen wercken; want die lam is off blint
Die is ’t niet mogelyck, dat hy sijn broot wint.
Het is niet qualick versint, ick moet er u aff cronen.
De tweede
Het was hard nodig, want er zijn hier toch
veel armenhuizen, waar we ook komen.
Wat kunnen we het beste doen?
De eerste
Iets merkwaardigs, alsof wij het dromen;
ik heb wat bedacht, als het slaagt
zullen wij met heel wat aalmoezen worden bedacht.
Maar we moeten het tot in de finesse uitvoeren.
De tweede
Wat moeten we doen?
De eerste
Nou, we spelen samen de blinde.
Jij moet je best doen om mij te leiden
en ik zal je overal naar toe volgen,
naar berg en dal, zonder aarzelen
De tweede
En ik zal mijn arm in een doek dragen,
precies alsof hij gebroken is
en niemand zal ons van ledigheid beschuldigen.
Is het lelijk gedacht dat we ons willen verbeteren?
De eerste
Wat? Nee, de mensen zullen het ook niet doorhebben
dat wij wel kunnen werken: want iemand die lam is of blind,
kan onmogelijk zijn brood verdienen.
Het is niet slecht verzonnen, ik moet je ervoor prijzen.
89
Ander
Willen wy eens besien of wy ’t wel konen?
Nu wilt stoenen op desen schouder, als ’t toebehoort.
Eerste
Nu treck altemet een entiën voort;
Op dat accoort sal ick my haest gevougen.
Ander
Hout immer altijt wel dicht toe u oogen,
Wilt anders niet pogen, off het waer allarm.
Eerste
Beeft ghy slechs te degen met u arm;
Sorch niet voor mijn tarm, ick sal se wel onthouwen.
Ander
Dat is, Godtwouts, Godt geeff dat het ons niet moet rouwen,
Macker, mijn dunckt dat ick hier hoor vrouwen en mannen byeen vergaêrt.
Eerste
Elck past dat hy sijn officie bewaert;
Sijn wy er schier by gepaert, wil ick beginnen te roupen.
Ander
Neen, ’t is noch al te vrouch, doet slechs u oogen niet open;
Ick sal ’t u tijts genoech seggen, sorcht daer niet vuer.
Eerste
Waerontrent sijn wy nu?
Ander
Nu comen wy by de duer;
Begint nu frisch getruer, sonder gespaeden.
Eerste
Och, vrienden Godts, wilt u toch beraeden,
En toont doch genaede aen my, arm bloet.
De tweede
Zullen wij eens kijken of het ons lukt?
Steun maar op mijn schouder, alsof het zo hoort.
De eerste
Loop nu maar een eindje verder.
Akkoord, ik ga het snel doen.
De tweede
Maar houd wel steeds je ogen dicht,
doe niets anders, want dan gaat het fout.
De eerste
Beef jij maar flink met je arm.
Ik heb geen seintje nodig, ik onthoud het wel.
De tweede
Als God het wil, geve Hij dat het ons niet zal spijten.
Vriend, volgens mij hoor ik dat hier mannen en vrouwen bijeen zijn.
De eerste
Ieder moet in zijn rol blijven.
Als we er bijna zijn, zal ik beginnen te roepen.
De tweede
Nee, het is nog te vroeg, doe je ogen nog niet open.
Ik zal het je bijtijds zeggen, maak je geen zorgen.
De eerste
Waar zijn we nu?
De tweede
Nu komen we bij de deur.
Begin nu maar flink te huilen, zonder uitstel.
De eerste
Ach, vrienden van God, denk toch aan ons
en toon genade voor mij, arme drommel.
90
Ander
Bedenckt ons toch mit een aelemis van u tijdelick goet,
Dattet u Godt loonen moet nae u selfs wenschen.
Eerste
Ey, geeft doch wat!
Ander
O, devote menschen!
Ons dermen, ons pensen sijn leêch en iel.
Eerste
Gaêrt teergelt voor u arme siel
Tegen dat se moet tiên op de lange reys.
Ander
Een toochgen drincken!
Eerste
Of een beetgen vis off vleys!
Hoewel ick het eys, off een stuckgen broot!
Ander
Dat u Onse Lieve Vrou moet helpen uyt den noot,
Als Onse Lieve Heer is doot en niet meer mach doen!
Eerste
Toont bermherticheit ons twee schamele bloên!
Ander
Van u verganckelick goet laet ons wat genieten!
Eerste
Och, blint man arm man! sal ’t niemant verdrieten,
Dat ik dus moet swerven en swermen van huis tot huys?
Ander
Och, vrienden, siet doch, watten swaren cruys
Hebben wy op den hals, dat niemant mach ontvliên!
De tweede
Geef ons toch een aalmoes van uw aardse bezit.
God zal het u lonen, met wat u zelf maar wenst.
De eerste
Ach, geef toch wat!
De tweede
O vrome mensen,
onze darmen en buiken zijn leeg en plat.
De eerste
Verzamel wat reisgeld voor uw arme ziel,
voor als u het nodig hebt tijdens uw lange reis.
De tweede
Een slokje drinken!
De eerste
Of een beetje vis of vlees,
als het niet teveel is, of een stukje brood!
De tweede
Opdat Onze Lieve Vrouwe u uit de nood helpt,
omdat Onze Lieve Heer dood is en niets meer kan doen.
De eerste
Toon uw barmhartigheid aan ons twee armoedige sloebers.
De tweede
Laat ons toch wat mee genieten van uw vergankelijk bezit!
De eerste
Och, arme blinde man, zal het iemand wat kunnen schelen
dat ik zo moet zwerven van huis tot huis?
De tweede
Och, vrienden, zie toch wat een zwaar kruis
we op de schouders hebben, daar kan niemand aan ontkomen.
91
Eerste
Die nimmermeer het licht des Hemels en mach sien,
Och, goede liên, wat lijt hy al smarte!
Ander
Ey, siet doch mijn, o devote herten!
Die lijf noch lit tot sijnen wil en heeft,
Peynst, in wat armoede hy altoos sneeft,
Immers siet ghy dit claer aen ons tween!
Eerste
Och, had ick mijn gesicht!
Ander
En ick mijn gesonde leên!
Men duerst ons, certeen, dus niet voên.
Eerste
Och, wy plagen soo gaerne wat te doen,
Al moeten wy nu verhoên als een onwaert gast.
Ander
Och, vrienden, ’t is voor ons al sulcken last,
Dat wy moeten gaen, met beschaemde wangen,
Van duer tot duer, om alemis t’ ontfangen,
Om onse hongerigen buyck daermede te versaen.
Eerste
Vrienden, ghy siet wel, dat wy ’t niet veel hebben gedaen;
Wy en connen daer niet mede ommegaen, als sommige plegen.
Ander
Als wy slechs een weynich hebben gecregen,
Soo laeten wy ons te degen wel genoegen.
Eerste
Och, wy souden ons soo noô tot bedelen voegen,
Mochten wy ons selven slechs behelpen!
De eerste
Die daar zal nooit meer het licht van de hemel zien.
O lieve mensen, wat moet hij toch lijden!
De tweede
Ach, kijk mij, o vrome zielen,
die noch over lijf, noch over leden kan beschikken!
Denk u eens in in wat voor een armoede hij altijd leeft,
want dit ziet u duidelijk aan ons allebei.
De eerste
Och, kon ik maar zien!
De tweede
En had ik maar gezonde ledematen!
Dan hoefde men ons vast niet te onderhouden.
De eerste
Och, we zouden zo graag iets anders doen,
dan als een verschoppeling door het leven te gaan.
De tweede
Och vrienden, het is voor ons zo’n erge last
dat wij moeten rondgaan met het schaamrood op de kaken,
van deur tot deur om een aalmoes te ontvangen
om onze hongerige buik daarmee te stillen.
De eerste
Vrienden, u ziet wel, dat wij dit niet vaak hebben gedaan.
Wij konden er niet, zoals sommigen, mee omgaan.
De tweede
Als wij maar een weinig hebben gekregen,
dan nemen wij daar zeker genoegen mee.
De eerste
Och, wij zouden nooit het bedelen nodig hebben gehad
als we onszelf konden onderhouden.
92
Ander
Ey, slaet doch u oogen
Eerste
Op ons, arme welpen!
En wilt toch stelpen ons bitter lyen.
Ander
Met soo cleynen aelmis kunt ghy ons verblyen,
En u selfs bevrien van ’t helsche dangier.
Eerste
Ey, geeft doch wat!
Ander
’t Sij eeten of bier!
Ons hert, als vier, in ’t lyff verbrant.
Toe, maet, neemt die nap in de hant,
De lieffde valliant sullen sy ons betoonen.
Eerste
Ghiet vry in.
Ander
Ey, Godt moetet u loonen!
Wy sullen u verschoonen voor Godt, den Heer!
Eerste
Wy sijn met ons tween.
Ander
Ey, toch een luttel meer,
Soo sult ghy weêr sijn in ons gebet.
Eerste
Och, maet, wat goet volck vint men hier al te met!
Sy hebben Godts wet in haer harten geschreven.
De tweede
Ach, kijk toch eens…..
De eerste
naar ons, arme stakkers
en stop toch ons bittere lijden.
De tweede
U kunt ons blij maken met zo’n kleine aalmoes
dat u uzelf bevrijdt van het helse vuur.
De eerste
Ach, geef toch wat
De tweede
of iets te eten of bier!
Ons hart brandt als vuur in ons lijf.
Toe vriend, neem je nap in je hand,
dan zullen ze hun voortreffelijke liefde aan ons tonen.
De eerste
Schenk maar in.
De tweede
Ach, God moge het u lonen.
Wij pleiten voor u bij God, de Heer!
De eerste
Wij zijn met ons tweeën.
De tweede
Ach, geef ons toch een beetje meer,
dan zullen wij weer voor u bidden.
De eerste
Och vriend, wat een goede mensen vindt men hier soms,
zij hebben Gods geboden ter harte genomen.
93
Ander
Hoe mildelyk siet men se den armen geven
By haer leven, soo ’t blijckt op desen termijn.
Eerste
Maer secht doch, maet, wat volck mach ’t sijn,
Die sulck een blyen schijn over ons doen blijcken?
Ander
Maer ick heb gehoort, dat het sijn Retorijcken,
Die nu hier houwen haer jaerlickse feest.
Eerste
Sijn ’t Retorijcken, dat’s volck van den geest,
Daer mijn hert wel meest toe is gewent;
Soo wil ick haer schencken een present
Soo aerdich en jent, soo dat toebehoort.
Ander
Nu moet ick doch lachen, al waer ick verstoort,
En, by gans moort, hebben wy wat over,
Om haer te schencken? geen volk soo pover
Ter werelt is, als wy sijn, in allen dingen.
Eerste
Ick moet nochtans een present voortbringen,
Daer sy ons sonderlinge by mogen gedincken.
Ander
Wat present is dat?
Eerste
Maer twee levende vincken,
Die moet ick haar schincken, soo ben ick bedocht.
De tweede
Wat geven ze gul aan de armen
nog tijdens hun leven, dat blijkt nu wel.
De eerste
Maar zeg eens, vriend, wat zijn dat voor mensen
die ons zo welwillend behandelen?
De tweede
Ik heb gehoord dat het rederijkers zijn
die hier hun jaarfeest vieren.
De eerste
Als het rederijkers zijn dan zijn het ontwikkelde mensen,
daar ben ik het meest op gesteld.
Dus wil ik hun een cadeau schenken,
van ganser harte, zoals het hoort.
De tweede
Nu moet ik toch lachen alsof ik een dwaas ben.
Potverdrie, hebben wij wat over
om hun te geven? Geen mens zo arm
in de hele wereld zoals wij.
De eerste
Ik moet toch met een cadeau komen,
waardoor zij speciaal aan ons zullen denken.
De tweede
Wat is dat dan voor een cadeau?
De eerste
Twee levende vinken,
die ga ik hun schenken, dat heb ik zo bedacht.
94
Ander
Dat’s eerst in geen cleyne logen ontknocht!
Waerin hebt ghy se gebrocht, ghy en hebt corff noch kou!
Eerste
Wey, Soeteman, ick draechse wel in mijn mou;
Daer broen se voort, soo ick hou, heel onbedwongen.
Ander
Hoort, maet, hebben se wel oeyt gesongen,
Off sijn ’t noch jonge, en sijnse veel te cleen?
Eerste
Och, ’t sijn twee vincken soo aerdig, soo reen,
Soo lustich, serteen, dat se altijt woelen;
Die se crijgen, sullen se wel gevoelen
En sijn lust vercoelen eer iet lanck.
Ander
Hebbense over haer dan geen sanck,
Off sittense als een ranck, altijt en luypen?
Eerste
Sy en doen niet dan sy cruypen
Alleens die ruypen after en vuer.
Ander
Hoe danich sijnse van coleur,
Root, paers, geel off blaew?
De tweede
Je bent niet in je eerste leugen gestikt!
Hoe heb je ze dan vervoerd? Je hebt mand noch kooi.
De eerste
Wel, beste man, ik draag ze in mijn mouw;
daar leven ze verder, op hun gemak neem ik aan.
De tweede
Vertel eens, vriend, hebben ze weleens gezongen,
of zijn het nog jonge en zijn ze veel te klein?
De eerste
Ach, het zijn twee aardige vinken, zo puur,
zo dartel en zeker; ze zijn altijd aan het bewegen.
Zij die ze ontvangen zullen hen heel goed gaan voelen
en hun zal de lust spoedig vergaan.
De tweede
Zingen ze dan niet?
Of zitten ze altijd doodstil te gluren?
De eerste
Ze doen niet anders dan kruipen,
net als rupsen heen en weer.
De tweede
Wat hebben ze voor kleur,
rood, paars, geel of blauw?
95
Eerste
Maer sy sijn wittachtich graew
En hebben veel cleyne voetkens daerse op gaen.
Somma, ’t en is u niet wel te verslaen,
Off ghy mostse sien voor u oogen.
Ander
Soo bidt ick u: wiltse doch toogen
Voor al dees heeren, sonder eenich bedriegen.
Eerste
Hou, daer sijn se, siet wel toe, dat se u niet ontvliegen,
Anders sou het volck sonder liegen ons heel verguysen.
Ander
Bij gans koeckoeck, ’t sijn twee luysen!
Sulcke vincken heb ick meer als ick kan tellen.
Eerste
Och, maet, ’t sijn twee alsulcke gesellen,
Sy sijn schier een halff ellen lanck en dik daernae.
Ander
Ick heb se mee van deselve, by neên, by jae,
En oock van ander soorten soo se moghen wesen.
Eerste
Dat sijn Italiaensche, sy bijten, een mensch mach vreesen;
Sy hebben op haer lijff een swarte stip.
Ander
Ende de Duitsche sijn schier soo groot als een snip;
Ick hou, dat ick een half schip bynae heb op ’t lijff!
De eerste
Maar ze zijn grauwwit
en ze lopen op veel kleine voetjes.
Kortom, ik kan het je niet duidelijk maken,
je moet ze met eigen ogen zien.
De tweede
Ik smeek je, laat ze toch zien
aan deze heren, open en bloot.
De eerste
Voilà, daar zijn ze! Pas op, dat u ze niet laat ontsnappen,
anders zou men het ons ongetwijfeld kwalijk nemen.
De tweede
Dank je de koekoek! Het zijn twee luizen!
Zulke vinken heb ik meer dan ik kan tellen.
De eerste
Ach vriend, het zijn twee dikke maatjes,
ze zijn bijna een halve el lang en net zo breed.
De tweede
Ik heb er net zo, in alle opzichten,
maar ook van andere soorten, zoals daar zijn:
De eerste
de Italiaanse, die bijten om bang van te wezen,
ze hebben een zwarte stip op hun lijf.
De tweede
En dan de Duitse, die zijn bijna zo groot als een snip;
ik ga ervan uit dat ik bijna een halve scheepslading op mijn lijf heb.
96
Eerste
Ende die Lombertsche bijten schier eens soo stijff;
Maer haer bedrijff is by dese niet uyt te paerten.
Ander
Dan heb ick noch van die Engelsche met lange staerten,
Men souse stellen in caerten, omdat se bijten soo eêl.
Eerste
Ick hebse oock die swert sijn, root, en geel,
En oock vry veel; waenen die comen heb ick noeit vertooft.
Ander
Dat sal ick u seggen: die comen van ’t hooft;
Ick heb ’t selfs beprooft als dat was vol sweeren,
En als men dat clout, vallen se op de cleêren
Ende vermeeren terstont als stoff.
Eerste
Maar die sijn nergentnae soo dick, soo groot, soo groff,
Als dees sijn; nu scheyt er off, doet mijn onthiet,
En geeft se dese Heeren voor een present; siet,
Hadden wy iet anders, wy gaeven ’t haer met vliet.
Ander
Mijn Heeren, setse maer een nacht of twee in u habijt,
Sy sullen in corten tijt soo vermeeren en groeyen,
Dat ghy sult sitten schurcken en roeyen,
Dat ghy niet en sult weten, waer ghy u lijff sult laten.
Eerste
Wy schenken se u uyt lieffde en caritaten,
Dus wilt se aenvaeten en naerstich oppasschen.
De eerste
En dan die uit Lombardije, die bijten bijna twee keer zo hard,
maar hun gedrag is hier niet te beschrijven.
De tweede
Dan heb ik nog van die Engelse met lange staarten,
je zou ze kunnen uittekenen, omdat ze zo beschaafd bijten.
De eerste
Ik heb ze ook die zwart, rood en geel zijn,
en veel ook! Waar die vandaan komen daar heb ik nooit vertoefd.
De tweede
Ik zal je vertellen, die komen van je hoofd vandaan.
Ik heb het zelf meegemaakt toen mijn hoofd vol zweren zat.
En als je dan krabt, vallen ze op je kleren
en het worden er steeds meer, het lijkt wel stof.
De eerste
Maar die zijn bij lange na niet zo dik, zo groot, zo grof
als deze; stop er nu mee, doe wat ik zeg
en geef ze deze heren cadeau; kijk,
als we iets anders hadden, zouden we dat graag geven.
De tweede
Mijne heren, stop ze maar een nacht of twee in uw kleding.
Ze zullen in korte tijd groeien en zich vermenigvuldigen
zodat u gaat krabben en schurken,
zo erg dat u niet zult weten waar u het zoeken moet.
De eerste
We schenken ze u uit liefde,
ik hoop dat u ze aanneemt en goed voor ze zorgt.
97
Ander
Godt geeff, dat se alsoo in u cleederen moeten wasschen,
Als se tot noch toe in de onse hebben gedaen.
Eerste
Soo sult ghy selden sonder geselschap gaen;
En ’t is tijt, dat wy hier van daen tiên op ander plecken.
Ander
Dus, hiermede adieu, wy moeten vertrecken.
Wilt doch niet begecken ons simpel verhael.
Eerste
En denckt’, dat jonst tot konst dit doet ontdecken.
Ander
Hiermede adieu, wy moeten vertrecken.
Eerste
En dat wy quamen tot deser plecken,
Is door honger en dorst en ander geval.
Ander
Nu, hiermede adieu, wy moeten vertrecken.
Wil doch niet begecken ons simpel verhael.
Want het geschiet uit liefde van ons boven al.
Lauris Jansz fecit
Lanck 372 Regulen
Den eenen Regulen
Dander Regulen
Finis
De tweede
God geve dat ze ook in uw kleren mogen groeien
zoals ze dat tot nu toe in de onze hebben gedaan.
De eerste
Dan zult u zelden zonder gezelschap zijn.
Het wordt tijd dat wij hier vandaan weer naar elders gaan.
De tweede
Dus zeggen we tot ziens; we moeten gaan,
steek niet de draak met ons simpele verhaal.
De eerste
En besef dat liefde voor de kunst u dit doet begrijpen.
De tweede
We zeggen tot ziens; we moeten gaan.
De eerste
En dat wij hier beland zijn
komt door honger en dorst, et cetera.
De tweede
Nu, we zeggen hiermee tot ziens; we moeten gaan.
Steek niet de draak met ons simpele verhaal,
want wij doen het vooral vanuit onze liefde.
Lauris Jansz heeft dit gemaakt.
Het is 372 regels lang.
De eerste heeft . . . regels.
De tweede heeft . . . regels.
Einde
F