0r
Register.
Rakende Eenige oude
gebieden, Ordonnantie, Sententie,
ende geheugenisse deser Stede vander
Gouda.
Vooreerst:
Vande Heeren van ’t Landt van Steijn. - - - Folio 1
’t Gebiedt over Blommendael. - - - - - - - - - - - - - 4
Voorsteden, voornamentlijck Laserus-
steegh, ende Goutcade. - - - - - - - - - - - - - - - - - 6
Vrijdom vande Stadt. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 7
Gifte bij de Stadt aen Catharinen
Gast-Huijs. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 10
Thiendewegh - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 11
Koop van Landen gelegen in Brouck-
Huijsen. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 13
Het oude Kerck-Hoff. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 16
Grave van Bloijs. willekeure[1] - - - - - - - - - - - - 17
Vervolgh vande Grave van Bloijs. - - - - - - - - - - 19
Extract van een oudt Register, der
Stadt Goude. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 21
Die vander Goude hebben voor
Amstelredam, genomineert
zijn geweest, voor desen. - - - - - - - - - - - - - - - 22
Van ’t Glas staende in Schepens
Kamer - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 23
Vernieuwen vande Wet. - - - - - - - - - - - - - - - - - 24
Pieter Claessen Onthooft - - - - - - - - - - - - - - - - 25
Schattinge vande gemeene Landen. - - - - - - - - 26
[1] Andere hand
Register
Afschriften van diverse stukken met betrekking tot Gouda en omgeving, o.a. betreffende het rechtsgebied
Ten eerste:
Over de heren van het Land van Stein - - - - - - Folio 1
De zeggenschap over Bloemendaal - - - - - - - - - - - - 4
Gebieden buiten de stadsmuur, voornamelijk
Lazarussteeg en Goudkade - - - - - - - - - - - - - - - - - - 6
Rechtsgebied van de stad - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 7
Gift van de stad aan het Catharina Gasthuis - - - - 10
Tiendeweg - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 11
Koop van landen gelegen in Broekhuizen - - - - - - - 13
Het Oude Kerkhof - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 16
Graven van Blois, verordening - - - - - - - - - - - - - - - 17
Vervolg over de graven van Blois - - - - - - - - - - - - - 19
Uittreksel uit een oud register van Gouda - - - - - - 21
Die van Gouda worden genoemd
voor die van Amsterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 22
Over een glas in de schepenkamer - - - - - - - - - - - - 23
Het herzien van de wet - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 24
Pieter Claessen onthoofd - - - - - - - - - - - - - - - - - - 25
Belasting van alle landen - - - - - - - - - - - - - - - - - - 26
0v
Haersteden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 27
Huldinge van Hartoge Philips - - - - - - - - - - - - - 28
Brant vande Kerck - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 29
Faes Dirckxen Stoeldraeijer Verbrant, - - - - - - - 30
Memorie raeckende de Stadt Gouda - - - - - - - - 32
Hantveste vander Goude - - - - - - - - - - - - - - - - 34 Verso
Copie vande Veertigh - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 36
Een acte vande 40, ende Huldingh van den
Hartoge Philips te St. Geertruitenberg - - - - - - 40
Copie vande acht-en-twintigh - - - - - - - - - - - - - 42
Vande Vrijheijt vande Stede Goude - - - - - - - - - 46
Vande gerechte te maken, Zonder eenige
beswarenisse - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 48
Claverbroeck - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 49
Lodewijck van Beloijs prelegaet gemaeckt
aen zijn outste Zoon Rast - - - - - - - - - - - - - - - - 50
Vande Marckt Tolle - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 50 Verso
Ordonnantie van Bisschop Arent van Hoorne - - 51
Extracten vande Tresoriers anno 1481 - - - - - - - 53 Verso
Raet-Huijs 1450 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 71
Dijckgraeff ende Heemrade van Schieland - - - - 72
Octroij van ’t Verlaet inde Cortacken - - - - - - - - 73
’t Deurvaren van ’t Verlaet inde Cortacken - - - - 75
Specificatie van ’t Oude gelt - - - - - - - - - - - - - - 77
Ordonnantie vande bedieninge van
xxviii Persoonen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 78
Verbodt van de Neringe - - - - - - - - - - - - - - - - - 79
Eet op het weren vande Neringe - - - - - - - - - - - 81
Eedt vande xxviii - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 81 Verso
Eet vande Burgermeesters - - - - - - - - - - - - - - - 82
Eedt vande Schepenen - - - - - - - - - - - - - - - - - - 82 Verso
Finis coranat[1] opus.
[1] [coranat] lees [coronat]
Huizen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 27
Huldiging van hertog Philips - - - - - - - - - - - - - - - - 28
Brand van de kerk - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 29
Faes Dirckzoon Stoeldraeijer op de brandstapel - - 30
Geschriften betreffende Gouda - - - - - - - - - - - - - - 32
Handvest van Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 34 verso
Kopie van de Veertig - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 36
Een akte van de Veertig en de huldiging van
hertog Philips te St. Geertruidenberg - - - - - - - - - - 40
Kopie van de 28 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 42
Van de vrijheid van Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - 46
Over het rechtspreken zonder last - - - - - - - - - - - - 48
Claverbroeck - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 49
Legaat van Lodewijk van Blois aan
zijn oudste zoon Rast - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 50
Over de markttol - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 50 verso
Ordonnantie van bisschop Arent van Hoorne - - - - 51
Extracten uit de rekeningen van
de thesauriers in 1481 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 53 verso
Stadhuis 1450 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 71
Dijkgraaf en heemraden van Schieland - - - - - - - - 72
Octrooi van 't Verlaat in de Korte Akkeren - - - - - - 73
Het gebruik van 't Verlaat in de Korte Akkeren - - - 75
Specificatie van 't oude geld - - - - - - - - - - - - - - - - 77
Ordonnantie van de bediening van 28 personen - - 78
Verbod van de nering - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 79
Eed op het weren van de nering - - - - - - - - - - - - - - 81
Eed van de 28 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 81 verso
Eed van de burgemeesters - - - - - - - - - - - - - - - - - 82
Eed van de schepenen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 82 verso
Het einde bekroont het werk.
1r
[Folio 1.] Vande Heeren van
’t Landt van Steijn
Extract uijt een Register, gehouden
in’t Clooster vande Reguliers in Steijn.
Inden Jare ons Heeren, Duijsent, eenhondert,
ende xxviij. Soo was een Eedel ende wijs Bisschop in der Stadt
van Uijtrecht, ende hiete Heer Andries van Cuijc, des Graven
Soon van Cuijc, ende hij was Bisschop ontrent tien Jare,
ende Sterft in’t Jaer ons Heeren 1138, op den 28en dagh vanden
Maent Meij, ende wort met groote eerwaerdigheijt begraven
inde Domkerck te Uijtrecht, van dese Bisschop heeft die
Kerck van Oude-Munster, t’ Uijtrecht de Heerlijckheijt
vande Lande vand Steijn eerst gekregen, als die Heere van
Oude Munster seggen, ende daervan wel goet betoogh zouden
doen, oft van nooden waer, dat Collegien der Kercke voornoemd zeijnden
op te Roomen aenden Paus, die doe ter tijt was, ende begeerde
dat hij die Donatie des Bisschops voorschreven wilden confir-
meeren, ‘T welck de Paus dede, ende heeft se geconformeert,
ende dat dese Heerlijckheijt van Steijn eerst quam aen dat
Collegien van Oude-Munster, dat is geleden meer dan vier-
hondert Jaren, als men schrijff MDxxx. Zoo zalt
wesen vier hondert Jaren en twee
[1] Over de heren van het Land van Stein
Uittreksel uit een register dat bewaard wordt in het klooster van de regulieren van Stein.
In 1128 was er een edele en wijze bisschop in Utrecht, die Andries van Cuijk heette. Hij was de zoon van de graaf van Cuijk en ongeveer tien jaar bisschop. Hij stierf op 28 mei 1138 en werd met veel eerbetoon begraven in de Domkerk te Utrecht.
Zoals de heren van Oudmunster zeggen, heeft de kerk van Oudmunster de heerlijkheid Stein van deze bisschop gekregen. Mocht het nodig zijn deze uitspraak te bevestigen dan kan dat, want het college van deze kerk heeft aan de toenmalige Paus te Rome het verzoek gedaan de gift van de bisschop te bevestigen. De Paus heeft daarop de schenking bevestigd. De heerlijkheid Stein werd meer dan vierhonderd jaar geleden voor het eerst eigendom van het college van Oudmunster. Omdat het nu 1530 is, moet dat 402 jaar zijn.
1v
[Folio 1 Verso.] In ’t Jaer ons Heeren 1350. zoo was een
Edel, Hooghgeboren Man, ende Hiete Heer Jan van
Henegouwe, dese was gekomen vande rechte Linie van
Hollandt, ende was de goede Graeff Willem van Hollant
zijn Jonger Broeder, ende hij hadde uijt die Graefflijckheit
van Hollandt sommige goeden als de Stede vander Goude,
Schoonhoven, Oudewater ende sommige andere Goede, hij
hadde oock mede leen goet van de Heeren van Oudemunster
t’ Uijtrecht, Dat Landt van Steijn, ende was daer Heer
af, ende hij gaf die inwoonders der Lande van Steijn, som-
mige Gratien ofte Privilegien, waer van de Brieven zijn
in’t Clooster van Steijn, ende zijn bevolen den Broeders
wel te bewaren.
Dese Heer Jan van Henegouwen hadde
een eenigh Edel Jonge Dochter, die hij Hijlickte aenden
Graeff van Beloijs in Vranckrijck, ende met dese dochter
zoo kreegh de Graeff van Beloijs de Heerlijckheden die
Heer Jan van Henegouwen hadde, maer hij kreegh daer geen
Kinderen bij, maer hij hadde een Bastaert Soon, die hiete
Heer Jan de Bastaert van Beloijs, ende doe[1] dese dochter
de Gravinne van Beloijs gestorven was, zonder Kinder,
zoo quam ’t al weder aen ’t Graeff-schap van Hollandt
dat haer Vader Heer Jan van Henegouwen hadde van
Hollant gecregen, maer die Grave van Beloijs, die
gaf zijn Soone Heer Jan de Bastaert dat Landt van
Steijn, ‘t welck van Hollant niet en was gekomen, ende
hem oock gegeven was met Heer Jan van Henegouwes
Dochter. Heer Jan de Bastaert van Beloijs Ridder
[1] [die] vervangen door [doe]
[1 verso] In 1350 was er een edelman die Jan van Henegouwen heette. Hij stamde in rechte lijn af van Holland en was de jongere broer van de goede graaf Willem van Holland. Jan van Henegouwen had uit het bezit van de graven van Holland enkele bezittingen, zoals Gouda, Schoonhoven, Oudewater en enkele andere goederen. Hij had ook een bezitting in leen van de heren van Oudmunster in Utrecht, waarvan hij heer was. Hij gaf de inwoners van het Land van Stein privileges waarvan de akten zich in het klooster van Stein bevinden. De broeders hadden opdracht gekregen die goed te bewaren.
Jan van Henegouwen had één adellijke jonge dochter die hij uithuwelijkte aan de graaf van Blois in Frankrijk. Met deze dochter kreeg de graaf van Blois de heerlijkheden die Jan van Henegouwen bezat. Hij kreeg geen kinderen bij haar, maar de graaf had een bastaardzoon die Jan de Bastaard van Blois werd genoemd. Toen deze dochter, de gravin van Blois kinderloos gestorven was, kwamen alle bezittingen die haar vader Jan van Henegouwen had gekregen, weer bij het graafschap van Holland. Maar de graaf van Blois gaf het Land van Stein aan zijn zoon Jan de Bastaard, omdat het niet van Holland afkomstig was. Hij had het samen met de dochter van Jan van Henegouwen al verkregen.
Jan de Bastaard van Blois, ridder
2r
[folio 2.] ende heer van Treslongh, kreegh dat Slot vander
Goude, met den Casteleijnschap, bij versoeck aen den Graeff-
schap van Hollant, ende hij hadde dat lant van Steijn voor-
noemt, bij versoeck der Kercke van oudemunster, als oock de
andere Heere voor zijn tijt plegen te hebben, Ende doe hij heer
was van ’t Landt van Steijn, soo gaf hij ons oorlof ende consent
te woonen in zijn Heerlijckie van Steijn, om te funderen ende
op te rechten een Clooster van Geestelijcke Persoonen ter
eere Godes, ende om der ziele zaligheijt, wij kregen oock
daer af consent vanden Curaet in Haestrecht, Heer Huijgh
Ellinck, ende vanden eersamen Vader Heer Vrederick van Blanc-
kenhem Bisschop tot Uijtrecht, ende hier van zoo hebben wij
goede Brieven, ende dat onse Clooster eerst wert begonnen,
dat was in ’t Jaer ons Heeren MCCCCXIX.
Dese Heer Jan de Bastaert hadde ge-
troude Kinderen, onder welcke was een die hiete Heer Jan
van Treslongh ende die werde Canonck tot Oude-
Munster t’ Uijtrecht, ende Heer Jan de Bastaert die
gaf zijn Soon Heer Jan van Treslongh die heerlijckheijt
van Steijn, ende men zeijt doe hij ’t dede, dat hij sprack
aldus: ick sal den eenen Paep helpen aen den anderen.
Heer Jan de Bastaert sterft in ’t Jaer ons Heeren
MCCCC ende XXXV ontrent tien dagen voor
Alderheijligen dagh.
Doe zijn Soon Heer Jan van Treslongh
was Heer van’t Landt van Steijn, zoo confirmeerde
hij ons dat wij in zijn Landt mochte woonen, ’t welck zijn
Vader ons wel eer Vergunt hadde, ende hij gaf oock mede
zommige Gratien ende Privelegien daer wij Brieven af
hebben.
[2] en heer van Treslong, verkreeg na een verzoek aan de graaf van Holland het slot van Gouda met het ambt van slotvoogd. Hij bezat ook het hiervoor genoemde Land van Stein van de kerk van Oudmunster, zoals ook deze heren voor hem dat hadden gehad. Toen hij heer was van het Land van Stein, gaf hij ons toestemming te wonen in de heerlijkheid en er een klooster te stichten voor godsdienstige personen ter ere van God en voor de zaligheid van de ziel. Wij kregen daarvoor ook toestemming van de bewindvoerder in Haastrecht, Huig Ellink en van de eerzame vader Frederik van Blankenheim, bisschop te Utrecht. Hiervan hebben wij goede akten alsook van het feit dat ons klooster werd gesticht in 1419.
Deze Jan de Bastaard had getrouwde kinderen van wie er een Jan van Treslong heette en die kanunnik van Oudmunster in Utrecht werd. Jan de Bastaard gaf zijn zoon Jan van Treslong de heerlijkheid van Stein en men zegt dat hij toen zei: 'Ik zal de ene paap helpen aan de andere.' Jan de Bastaard stierf in 1435 ongeveer tien dagen voor Allerheiligen.
Toen zijn zoon Jan van Treslong heer was van het Land van Stein, bevestigde hij ons dat wij op zijn land mochten wonen dat zijn vader ons eerder gegund had. Hij gaf ons daarbij sommige privileges waarvan wij akten hebben.
2v
[2 Verso] Daerna verkoft, Heer Jan van Treslongh
bij Consent ende believen der Heeren van Oude-Munster,
zijn Heerlijckheijt van Steijn, die Stede vander Goude, in
een Erfpacht, hooch en laegh met alle zijn toebehoren, om acht
en tdvintigh[1] hondert Rijnsche Guldens, Behoudelijck dat zij dat
Land voorschreven in zijn oude Rechten houden zouden ende niet ver-
korten, in eenige dingen, met sommige andere Conditien, Ende
dit geschieden in’t Jaer ons Heeren MCCCCxxxviij. Doe
worde vande Stede vander Goude gemaeckt een Heer vande
Lande van Steijn ende hiete Jan Woutersz ende was een
welgeboren Man, was van den geslaghte vander Goude, dese
Confirmeerde onse Privilegien, ende Brieven die ons
Heer Jan van Treslongh Canoninck van Oude-Munster
voortijts gegeven hadde, ende dat[2] dese confirmatie, hebben
wij brieven van Jan Woutersz voorschreven, waer aen de Stede
vander Goude, oock haer groote zegel heeft gehangen
om dattet haer wel beliefde, ende zij ons oock die Privi-
legien gunde.
Hier na als die Stede vander Goude,
dat Landt van Steijn aen haer hadde, soo ist namaels
geschiet, dattet heeft Verbeurt geweest, ende dat Collegium
van Oude-Munster heeft het weder aen gevat, om dat
de Stede vander Goude, de heerlijckheijt hadde Vercort,
want zij hadde Vercort den Thijns der Lande van Steijn,
ende, was gelast vanden geenen diese plegen te betalen, oock
wast Verbeurt om andere zaecken, etc. Maer daer worde
een nieuw Contract, ende Compositie weder gemaeckt,
tusschen die heere van Oude-Munster, ende die Stede
voorschreven, alsoo dat de Heere vander Goude, dat Lant
weder kregen aen hem, ende zij Gaven die Heeren van Oude-
Munster een groote zomme van Penningen, Duijsent
[2 verso] Daarna verkocht Jan van Treslong met toestemming van de heren van Oudmunster zijn heerlijkheid van Stein met alles wat erbij hoorde in erfpacht aan Gouda voor 2.800 Rijnse guldens op voorwaarde dat Gouda de heerlijkheid de oude rechten zou laten behouden en in geen enkel opzicht zou belasten met andere voorwaarden. Dit vond plaats in 1438. Toen werd door Gouda als heer van het Land van Stein aangesteld een edelman, Jan Woutersz, van het geslacht Van der Goude. Hij bevestigde de privileges en akten die Jan van Treslong, kanunnik van Oudmunster, ons vroeger had gegeven. Hiervan hebben wij akten van Jan Woutersz waaraan ook Gouda zijn grote zegel heeft gehangen, omdat de stad het goedkeurde en ons de privileges ook gunde.
Hierna, toen Gouda het Land van Stein bezat, is het eens voorgekomen dat het verbeurd werd verklaard. Daarop heeft het college van Oudmunster het weer teruggenomen. Gouda had immers de heerlijkheid tekortgedaan door minder belasting te betalen voor het Land van Stein en was aangemaand door het college van Oudmunster aan wie zij plachten te betalen. Ook was het verbeurd wegens andere zaken. Daarna werd een nieuw contract opgemaakt tussen de heren van Oudmunster en Gouda, waardoor de heer van der Goude dat land weer in zijn bezit kreeg. Gouda betaalde de heren van Oudmunster een grote som geld: 1000
3r
[3] Rijnsche Guldens, of daer boven, dese nieuwe brieven
ende voorwaerden worden gemaeckt, In’t Jaer ons Heeren
MCCCC ende Lxxxi. op den xix dagh vanden Maent
die men hiet Januarius.
[3] Rijnse guldens of meer. Deze nieuwe akten en voorwaarden werden opgemaakt in het jaar onzes Heren 1481 op 19 januari.
3v
[3 Verso]
[Leeg]
[3 verso]
[Leeg]
4r
[4] Aengaende ’t gebiet
der stede vander Goude,
over
Bloemen-dael.
Alsoo wij Adriaen Claessen van
Goutswaert, Burgemeester der Stede vander Goude,
ende Mr. Adriaen Cool Schepenen der selver Stede
met Jan Floris de Jager Secretaris als ons adjunct,
bij de Magistraet der voorschreven Stede gecommitteert
zijn, omme te onderzoecken wat gezagh, ofte gebiedt de
Stadt van der Goude, over ’t Landt van Blommendael
is hebbende, soo hebben wij ons devoir daer inne gedaen,
Ende na dat wij alles onderzocht ende Rijpelijck
ge-examineert hadden, zoo hebben wij bevonden naer ons
gevoelen, dat ’t voorschreven Landt van Blommendael
een appendentie is, der voorschreven Stede, ende onder
deselve Stede Jurisdictie resorterende, ende dat om
verscheijde redenen eensdeels hier naer gespecificeert,
Als eerstelijck dat de Heeren van Beloijs, indertijt
als Heeren vander Goude, die van Blommendael
gegeven hebben, Verscheijde Handvesten, Privilegien, ende
octroijen, ‘t Twelck ons oordeels niet en zouden hebben
konnen geschiede, te weten dat de Heeren van der Goude
[4] Over de zeggenschap van Gouda over Bloemendaal
Het stadsbestuur van Gouda heeft ons, Adriaan Claassen van Goudswaard, burgemeester van Gouda, en mr. Adriaan Cool, schepen van Gouda, met Jan Floris de Jager, secretaris, als onze adjunct opgedragen om te onderzoeken welke zeggenschap Gouda over het land van Bloemendaal heeft. Daarom hebben wij onze plicht gedaan en nadat wij alles terdege onderzocht hadden, hebben wij met overtuiging geconcludeerd dat het eerdergenoemde land van Bloemendaal bij Gouda hoort en onder zijn jurisdictie valt. Daar hebben wij verscheidene redenen voor, voor een deel hierna gespecificeerd:
Ten eerste hebben de heren van Blois indertijd als heren van Gouda, aan de inwoners van Bloemendaal verscheidene oorkonden, privileges en vergunningen gegeven. Dit zou naar ons oordeel niet hebben kunnen gebeuren als Bloemendaal niet bij Gouda had behoord en onder zijn jurisdictie had geressorteerd.
4v
[4 Verso.] aen die van Blommendael Handtvesten, Privilegien
ende octroeijen gegeven zoude hebben, indien Blommendael
niet en waer een appendentie vande zelve Stadt, ende onder
de Jurisdictie van dien resorterende, Ten tweede, Dat
bevonden wort bij oude besegelde Certificatien, dat de Goutsche
Kerck eertijts gestaen heeft in Blommendael, ter plaetse
die men nu noch noemt ’t Oude Kerckhoff, ende dat noch
in memorie van Menschen is, datmen de selve plaetse alle
Jaers uijte Stadt vande Goude, tot een gedenckenisse,
dat de Kerck daer eertijts gestaen heeft, met processie plach
te visiteren. Ten darde, Dat de Handvesten vande Grave
Floris gedateert 1272. mede brenght, Dat tot de Vrijheijt
van der Goude gegeven worden vierdalfhondert geerden, langes
de IJssel, ende vierdalfhondert Geerden vande halve IJssel,
af ten Broeckewaert, ’t welck de plaetse is, daer nu de Stadt
metten vrijdomme der zelver is gelegen, ende dat bevonden
wort bij zeecker Privilegien, die van Uijtrecht gegeven
inden Jare 1252. Dat der Goude, op die tijdt al was,
waer uijt volght, na dien der Goude, al geweest is in’t
selve Jaer 1252 ende dat het niet en was ter plaetse daer ‘t
nu is, dat het overzulckx Elders, geweest moet hebben, Ende
ten kan anders niet geweest zijn, dan daer de Kercke voortijts
plagh te wesen, ‘twelck is volgens de voorschreven oude certifi-
catie, ende de voorschreven geheugenisse die daer van noch is,
in Blommendael, alsoo dat Blommendael originelijcken is
der Goude selfs, ende consequentelijcken veel meer, een appen-
dentie ende Jurisdictie van der Goude. Ten vierde, Dat
wij bevinden dat de Magistraten vander Goude, over Blom-
mendael keure ende Ordinantien hebben gemaeckt, niet alleen
van tijdt tot tijt, binnen tien, twintigh, dartigh, ofte veertigh Jaren
harwaerts, maer al over de Hondert Jaren, ende Ten vijfde
[4 verso] Ten tweede blijkt uit oude certificaten met zegel dat de Goudse kerk in Bloemendaal gestaan heeft op de plaats die men nu nog het Oude Kerkhof noemt en dat mensen zich nog herinneren dat men die plek waar de kerk stond, elk jaar vanuit Gouda met een processie bezocht.
Ten derde blijkt uit de handvesten van graaf Floris, gedateerd 1272, dat het rechtsgebied van Gouda 350 gaarden langs de IJssel en 350 gaarden vanaf diezelfde IJssel richting de Broek omvat. Dit is de plaats waar de stad met het rechtsgebied ervan, nu is gelegen. Uit bepaalde privileges die Utrecht in 1252 heeft gegeven, blijkt dat Gouda toen al bestond. Daaruit volgt dat Gouda al bestond in het jaar 1252 en dat het niet lag waar het nu ligt. Het moet dus ergens anders hebben gelegen en die plaats kan geen andere zijn dan daar waar vroeger de kerk stond. Dat volgt uit de eerdergenoemde oude certificaten en de herinnering die men nog heeft aan Bloemendaal. Dus is Bloemendaal ouder dan Gouda en hoort bijgevolg bij Gouda en valt onder zijn jurisdictie.
Ten vierde zien we dat het stadsbestuur van Gouda van tijd tot tijd rechten en plichten heeft opgemaakt voor Bloemendaal niet alleen in de afgelopen tien, twintig, dertig, veertig jaar, maar meer dan honderd jaar geleden.
En ten vijfde zijn
5r
[5] Dat deselve Magistraten, ofte Burgermeesteren der
voorschreven stede vander Goude, die zijn, die Landbewaer-
ders, Heemraden ende Schepenen over Blommendael eligeren,
‘t welck Notarien niet gedaen en magh worden, dan bij de gene. die
Jurisdictie zijn hebbende, ende exercerende, behalven noch meer andere
redenen, die wij om cortheijt willen naerlaten, ofte diemen met meer-
der tijt, ende diligentie, zouden mogen inquireren, Aldus bij ons
gedaen, op den twee en twintighsten Novembris, anno xvjhonderd ende twaeff[1],
Ende gelesen ter Vroetschap den xxviijden Novembris xvjhonderd twaelff.
Extract uijt Camer-
boeck, der Stede vander
Goude.
Adriaen Cornelis Coop, Versoeckt
zijn Brieven, zeijt dat zijn Thuijs in Blommendael leijt
Vertoont een Lijfrente Brief bij Cornelis Claessen zijn Vader,
ten behouven van Geertjen Franse conventriale vande Nonne
op de Gouwe verleden van achtien Gulden ’s Jaers, gepasseeert
eerst voor Meester Hendrick Wittesen Notaris met twee Schepenen
vander Goude, ende bij de zelve bezegelt, gedateert den vierden
Januarij 1552. ende daer na voor Frans Meppelen Schout
van Blommendal, den vijfden Februarij 1554. Actum den
5den Junij 1615.
[1] [twaeff] lees [twaelff]
[5] het ‘t stadsbestuur of de burgemeesters van Gouda die bestuurders, heemraden en schepenen voor Bloemendaal kiezen. Dat mag wettelijk alleen gedaan worden door degene die de regels bepaalt en ten uitvoer legt. Er zijn nog meer redenen die wij kortheidshalve niet zullen noemen of die men langer en zorgvuldiger zou moeten onderzoeken. Aldus bij ons gepasseerd op 22 november 1612 en bekendgemaakt door de vroedschap op 28 november 1612.
Uittreksel uit Kamerboek, Gouda.
Adriaan Cornelis Coop verzoekt om zijn akten en zegt dat zijn huis in Bloemendaal staat.
Hij toont een akte van een lijfrente van 18 gulden per jaar van zijn vader Cornelis Claassen ten behoeve van Geertjen Franse, kloosterlinge van de nonnen bij de Gouwe. Die is eerst destijds gepasseerd bij mr. Hendrick Wittesen, notaris en twee schepenen van Gouda en bezegeld op 4 januari 1552 en daarna bij Frans Meppelen, schout van Bloemendaal, op 5 februari 1554. Waarvan akte op 5 juni 1615.
5v
[5 Verso]
[Leeg]
[5 verso]
[Leeg]
6r
[6] [[1]] Voorsteden, ende voornament-
lijck Lasarussteegh, ende Gout-
kade.
Alsoo tot kennisse, van mijn hee-
re de Magistraten der Stede vander Goude gekomen is
hoe dat eenige bezegeltheden gepasseert zijn, onder Broeck
ende Thuijl, vande Erven, ofte gronde leggende inde Lasarus-
steegh, ende aende Gout cade, streckende vande Leprosen eijgen
af, tot de Kalckoven, ende ’t Paerde Kerckhof toe inkluijs,
welcke Laserus steegh, ende Gout-kade, van allen ouden
tijden behoort hebben, onder de voorstadt, zulckx dat de opdrachte
ende belastingen van Huijsen, gronden, ende Erven, aldaer staende,
ofte gelegen, altijts voor Schepenen vander Goude zijn ver-
leden, Soo ist dat de voorschreven Magistraten, Verstaen dat
d' zelve opdrachten, ende belastingen, voort aen voor Schepenen
vander Goude, zullen gepasseert worden, als naer ouder harkomen,
ende wat contrarie vandien voor dese is gedaen, dat zelve in der
beste forme, buijten kosten van Luijden, zal worden geremedieert,
’t welck mede zoo verstaen wort, van alle andere plaetsen, die
voor den troubel onder de voorstadt hebben geresorteert, ende
wort den Secretaris van Broeck Thuijl, ende Bloemendael,
geordonneert niet alleen hen hier nae te reguleren, maer oock
in Thijn Prothocolle hier van Notitie te maken, daer ende
zoo ’t behoort, op dat dit in alle toekomende tijden, zijne nasaten
kennelijck zal mogen wesen, Actum den twaelfden Novembris
xvjhondert ende Elf, Present de Bailliuw, Adriaen Jansz, Pieter
Pietersz Trist, ende Adriaen Claessen Goutswaert Bur-
germeester, Jan Vlack d’oude, Dirck Jacobsz Starre, Adriaen
Aertsz Bosch, Jan Adriaensz de Vrije, ende Jan Dirckxz
de Lange, Schepenen.
[1] [Extract uijt ’t vierde Stadts Register Folio 89.] in de marge
[6] [[1]] Gebieden buiten de stadsmuur en voornamelijk Lazarussteeg en Goudkade
Het is ter kennis gekomen van het stadsbestuur van Gouda dat enige akten gepasseerd zijn over Broek en Thuijl betreffende gronden die gelegen zijn in de Lazarussteeg en aan de Goudkade en die zich uitstrekken vanaf het eigendom van de leprozen tot de kalkoven, inclusief het paardenkerkhof. Deze Lazarussteeg en Goudkade hebben van oudsher behoord tot het gebied buiten de stadsmuur, zodat de overdracht en belastingen van huizen, erven en akkers die zich daar bevinden, altijd aan de schepenen van Gouda zijn afgedragen. Daarom geeft het stadsbestuur van Gouda te kennen, dat de belastingen voortaan als vanouds aan de schepenen van Gouda zullen worden afgedragen en dat ook de eigendomsoverdrachten voor de schepenen zullen worden verleden. Wat er hiervoor in tegenstelling mee is gebeurd, zal op de beste manier worden hersteld zonder kosten voor de burgers. Dit geldt ook voor alle andere plaatsen die vóór de ongeregeldheden[2] onder het buitengebied hebben geressorteerd. De secretaris van Broek, Thuijl en Bloemendaal krijgt het bevel dit niet alleen te regelen, maar hiervan ook in het belastingprotocol melding te maken, zoals het behoort, opdat in de toekomst zijn opvolgers er kennis van kunnen nemen. Waarvan akte op 12 november 1611. Aanwezig de baljuw, Adriaan Jansz, Pieter Pietersz Trist, en Adriaan Claassen Goudswaart, burgemeester, Jan Vlak de Oude, Dirck Jacobsz Starre, Adriaan Aartsz Bos, Jan Adriaansz de Vrije en Jan Dirckxz de Lange, schepenen.
[1] [Uittreksel uit het vierde stadsregister, folio 89] in de marge
[2] Waarschijnlijk worden hier de troebelen van de Reformatie bedoeld
6v
[6 Verso]
[Leeg]
[6 verso]
[Leeg]
7r
[7] [[1]] Vrijdom vande
Stadt.
Extract uijt ’t vierde
Stadts Register. Folio 153.
Copie.
Alsoo de Vrijdom der Stede
vander Goude, streckende is vierdalf hondert
Gaerden, langh vande halve Yssel af te Broeck waerts,
ende vierdalf hondert Gaerten breet, volgende de handt
vesten van Hoogh loffelijcker Memorij Graeff Floris,
gedateert in ’t Jaer ons Heeren, Duijsent tweehondert
twee-en-seventich, des Dijnsdagh nae St. Margarieten
Dach, geregistreert in ’t Privilegie Boeck, der
voorschreve Stede, folio, Primo, ende noch een
andere hantveste confirmatoir, van Hartoge Aelbrecht,
van dato, den sesten dagh in Maert, anno Duijsent driehondert
seven-en-tnegentigh, staende in 't voorschreven Privilegie
Boeck, folio, Secundo, Soo hebben de Heeren Burgemeesteren
der voorschreven Stede vander Goude, gecommitteert gehadt
[1] [’t Principaelste, leijt inde Saek, vande Vrijdom Vande Stadt.] in de marge
[7] [[1]] Rechtsgebied van de stad.
Uittreksel uit ‘t vierde stadsregister. Folio 153.
Kopie.
Het rechtsgebied van Gouda strekt zich 350 gaarden lang uit vanaf het midden van de IJssel richting Broek en is 350 gaarden breed volgens de handvesten van graaf Floris, die wij ons met de allerhoogste eer herinneren. Deze handvesten zijn gedateerd in 1272 op de dinsdag na Sint-Margriet, 13 juli, en geregistreerd in ’t privilegeboek van Gouda, eerste folio. Bovendien is dat bevestigd door een ander handvest van hertog Aelbrecht, gedateerd op 6 maart 1397 in ’t privilegeboek, tweede folio. Daarom hebben de burgemeesters van Gouda hun collega-burgemeester
[1] [In hoofdzaak gaat het om het rechtsgebied van de stad] in de marge
7v
[7Verso] Adriaen Jansz Burgermeester, haren mede-broeder
ende Jan Florisz Secretaris, omme deur Hendrick Cornelisz
Vosch Lantmeter in heure presentie, de metinge vanden voorschreven
Vrijdom te laten doen, welcke volgende de voorschreven gecommitteerden,
metten voorschreven Hendrick Cornelisz Vosch Lantmeeter, sou ge
vonden hebben, Eerst buijten tiendeweghs poort, over Jan Verswollen
Brugge, Ende hebben wij metinge bevonden, dat de Spatie tusschen
de selve Brugge, ende 't begin van Corte-Haerlem (:daer de
Vrijdom vande Stadt eijndight:) langh is acht en vijftigh Roeden
Ende is bij de voorschreven Landtmeter af, gesien, dat aenden Yssel-
dijck tusschen corte-Haerlem daer de Vrijdom vande Stadt aende
Yssel begint, tot midden vande Blommeldaelsche[1] Sluijs toe
gelijcke langhte is, van 58 Roeden, Item: is gemeten vant
voorschreven midden van de Blommendaelsche sluijs, tot aende
Muijr van't Bollewerck van't Casteel, ende bevonden
te wesen ses ende veertigh roeden, Verklaerde voorts de
voorschreven Lantmeter, voor desen wel gemeten te hebben,
ende voorseeckert te zijn, dat van daer tot de buijten voet van
't Bollewerck buijten Dijckx poort, de langhte is van vijf ende
zeventich roeden, van daer is voort gemeten, ende bevonden, als
hier nae volght. Te weten: Vande buijten voet van't voorschreven
Bollewerck, tot 't water vande groote Sluijs, vier roeden
acht voeten, de Kolck, ofte 't water vande zelve Selve Sluijs
twee Roeden, twee Voeten, van't Water vande sluijs af, ten
halve toe vande Wegh vande nieuwe Cortacken, vijf en de tach-
tentich Roeden, van daer tot 't midden van de tweede Wael
hondert acht en veertigh Roeden, ende van daer tot de Alpher
wael toe, daer de tweede Alpher Sluijs leijt, hondert ses roeden
ende twee voeten, Beloopende alle dese metingen, tot de nombre
van vijf hondert vijf en twintigh roeden, 't Twelck juijst is uijt-
brengende vierdalf hondert Geerden, als elcke Geerde langh
wesende alderhalve Roede, Sulcx dat de roede vrijheijt, ofte
vrijdom vande Stadt, bevonden is te strecken langhs de Yssel
van corte Haerlem aff: ('t Welck onder 't lant van Steijn
sorteert:) Tot de Alpher weteringe, ofte de voorschreven
[1] [Blommeldaelsche] lees [Blommendaelsche]
[7 verso] Adriaan Jansz en secretaris Jan Florisz aangesteld om landmeter Hendrick Cornelisz Vos in hun aanwezigheid het rechtsgebied op te laten meten. De gecommitteerden hebben samen met de landmeter om te beginnen de ruimte gemeten buiten de Tiendewegpoort aan de overkant van de Jan Verzwollebrug tot aan ’t begin van Kort Haarlem (waar het rechtsgebied van de stad eindigt) en dat is 58 roeden lang. Door de landmeter is een gelijke lengte van 58 roeden gemeten aan de IJsseldijk tussen Kort Haarlem, waar het rechtsgebied van Gouda begint tot aan het midden van de Bloemendaalse sluis. Tevens is van het midden van de Bloemendaalse sluis tot aan de muur van het bolwerk van het kasteel 46 roeden gemeten. De landmeter verklaarde verder dat hij er zeker van is dat het van dit punt tot het bolwerk buiten de Dijkspoort 75 roeden is. Hij heeft van dit punt verder gemeten en zijn bevindingen zijn als volgt: vanaf het bolwerk tot het water van de grote sluis is het 4 roeden en 8 voeten, de kolk van de sluis is 2 roeden en 2 voeten, vanaf het water van de sluis tot de helft van de weg van de nieuwe Korte Akkeren 85 roeden, van daar tot halverwege de tweede Waal 148 roeden, en van daar tot de Alpherwaal, waar de tweede Alphense sluis ligt, 106 roeden en 2 voeten. De som van al deze metingen is 525 roeden. Dat is precies 350 gaarden als een gaarde anderhalve roede lang is, zodat gebleken is dat het rechtsgebied van Gouda zich uitstrekt langs de IJssel vanaf Kort Haarlem (dat onder het Land van Stein valt) tot aan de
8r
[8] Alpherwael toe, daer de voorschreven tweede Alpherse
Sluijs leijt, waer mede d' voorschreven Gecommitteerde,
uijt de besoingne zijn gescheijde, uijt stellende tot op een bequa-
mer tijt om te meten, hoe verre de voorschreven Vrijdom van de
halve Yssel af, te lande waert is, streckende, alsoo ‘t zeer
geregent hadde, mitsdien ‘t Lant te nat om gaen was, Actum
den zeventiende Augusti, anno Sestienhondert twaelff,
ende is ‘toirconde dit bij d' voorschreven gecommitteerde, ende
Lantmeter onderteijckent, Ende was onderteijckent.
Adriaen Jansen, Hendrick Vosch, Johannes
Florissen de Jager. met een Signatuire
Copia. Copia.
Aengaende de selfde saecke.
Compareerde voor mij Cornelis
vander Hoeff, Notaris Publijcq, bij den Hove van
hollant geadmitteert, residerende binnen der Goude, ende
de getuijgen naer genoemt, de Edele Meester. Barent Rijnenburgh
Poorter der Stede vander Goude, Gesworen lant-
meeter bij den Hove van Hollant geadmitteert, blijckende
bij Acte vande zelve Hove, gedateert den iiiiden November
anno xvihonderd twintigh, die hij aen mij Notaris ende getuijgen
vertoonde, welcke Acte inhiel, dat hij al over lange Jaren
hem hadde ge-exerceert inde Konst van Geometria ofte
Lantmeten, Zo dat hij al inden Jare xvihonderd drie, bij
[8] Alpherwaal toe, waar de tweede Alphense sluis ligt. Hierna trokken de gecommitteerden zich uit de bezigheden terug, aangezien het zo hard geregend had dat het land te nat was om te begaan. Ze stelden het meten van het rechtsgebied vanaf halverwege de IJssel landinwaarts uit tot een geschikter tijdstip. Waarvan de akte is opgemaakt op 17 augustus 1612 en ondertekend door de gecommitteerden en de landmeter: Adriaan Jansz, Hendrick Vos en Johannes Florisz de Jager.
Kopie.
Over dezelfde zaak.
Voor mij, Cornelis van der Hoeff, notaris en toegelaten door het Hof van Holland, kantoorhoudend in Gouda en de hierna te noemen getuigen, verscheen meester Barend Rijnenburg, poorter van Gouda, beëdigd landmeter en toegelaten door het Hof van Holland. Dit bleek uit een akte van datzelfde Hof, die is gedateerd op 4 november 1620 en die hij aan mij en de getuigen toonde. Daarin stond dat hij al jarenlang de kunst van de geometrie had beoefend, waardoor Barend Rijnenburg al in 1603 door
8v
[8Verso] andere gesworen Lantmeters, gebruijckt ende zo erkent
was geweest, dat hij in ‘t zelve was gepresen, ende gelau-
deert, ende Exhibeerde zeecker register, ofte Hant-Boeck
waer inne geschreven, ofte geannoteert stont, ‘t gene hier naer
volght, Ende dat ten Versoecke van Burgermeesteren, ende
regeerders der Stede van der Goude, In Sticht, Noort-
hollant, Vrieslant, Vlaenderen sijn verscheijde plaetse
daermen die Roede achtien voeten hout, die zij oock
gaerden noemen, in Sticht is oock een roede die veer-
tien voeten hout, In Vlaenderen zijn plaetsen die
houden den Mergen van negen hondert Roeden, als men
se met Roeden van twaelf voeten meet, In Noort-hol-
lant ende Vrieslant zijn sommige quartieren die de
Roede van achtien voeten hebben, ende een deijmaet,
Dijckmaet, ende een gaerten noemen. men placht veel
meer Roeden van achtien Voeten te gebruijcken,
maer oft is om de onbehandicheijt der Roede, ofte om
de groote dierte der Lande, wort nu meest twaelf
voeten gebruijckt. Alle ‘twelcke den voornoemde
Meester. Barent Rijnenburgh, verklaerde eertijts getrocken
te hebben, uijt een out Memoriael Boeck, van een out Lant-
Meeter, eertijts geresideert hebbende binnen Alckmaer,
wiens naem hem tegenwoordigh ontgaen, of Vergeten is, Ende
Verklaerde noch soo veel meer, dat hij inden tijden van den Treves,
selfs eenige gedeelte van Landen, gelegen in Vlaenderen
heeft Verkocht, ende dat hij de Roede tegen achtien Voeten heeft
moeten leveren, alsoo de Koopers Zeijde dat heur mosten volgen
d’oude Maten van achtien Voeten, voor de Roede, om datter uijt
[8 verso] andere beëdigde landmeters werd geraadpleegd en zeer gewaardeerd. Op verzoek van het stadsbestuur van Gouda overhandigde hij een register waarin het volgende geschreven stond. In Utrecht, Noord-Holland, Friesland en Vlaanderen zijn er verschillende plaatsen waar men een roede op 18 voeten stelt en die roeden noemen zij ook wel gaarden. In Utrecht heeft men ook een roede die 14 voeten is. In Vlaanderen zijn er plaatsen die een morgen hebben van 900 roeden als men met roeden van 12 voeten meet. In sommige delen van Noord-Holland en Friesland gebruikt men roeden van 18 voeten die men een deimt, een dijkmaat of een gaarde noemt. Vroeger gebruikte men vaker roeden van 18 voeten. Maar ofwel omdat de roede van 18 voeten onhandig is, dan wel omdat het land zo duur is, gebruikt men nu roeden van 12 voeten. Meester Barend Rijnenburg verklaarde dat hij dat vroeger allemaal uit een oud gedenkboek van een oud-landmeter gehaald had, die toen in Alkmaar woonde en wiens naam hij nu niet meer weet. Hij verklaarde ook nog dat hij in de tijd van het Twaalfjarig Bestand zelf enige stukken grond in Vlaanderen heeft verkocht en dat hij die tegen roeden van 18 voeten heeft moeten leveren, omdat de kopers zeiden dat zij zich moesten houden aan de oude maat. De reden hiervoor was dat er geen nadere bijzonderheden waren genoemd en geen maat was gespecificeerd.
9r
[9] noch in gezeijt en waer, noch geen Mate gespecificeert,
consenterende hier van Acte, gemaeckt te worden ten behouven
van de Burgermeesteren voorschreven, Aldus gedaen ter
Goude ten Conptoire[1] mijns Notarij, in mijn woonhuijs
staende aende Oost zijde vande Haven, naest den grooten
Olijphant, alwaer met mij present, aen, ende over waren
Pieter Jansz Wantslager, ende Willem Woutersz Doncker
mijn Clercq, als getuijgen waerlijck van geloove, hier toe
met mij specialijcken Versocht, den xxven October 1623.
[1] [p] interlineair
[9] Rijnenburg stemde erin toe dat hiervan een akte werd opgemaakt ten behoeve van de burgemeesters van Gouda. Die is opgemaakt op 25 oktober 1623 in Gouda in mijn notariskantoor aan de oostzijde van de Haven naast de Grote Olifant. Daarbij waren aanwezig Pieter Jansz Wantslager en mijn klerk Willem Woutersz Doncker, die ik speciaal als betrouwbare getuigen heb gevraagd.
9v
[9 Verso]
[Leeg]
[9 verso]
[Leeg]
10r
[10] Copie
Vande Gifte bij de Stadt, aende
Catharinen Gast-Huijs gedaen, vande Craen ende
vander Stede Steenplaetse, buijten Dijckxpoort
gelegen beneffens den Ysseldijck, binnen der Stede
Vrijheit vander Goude.
Dese Steenplaetse is gelegen
geweest, aende Westzijde vande Waddincx-
veensche Weteringe ter zijden aende[1] zelven, achter den Thuijn
vanden Burgermeester Trist Zaliger.
Dienende, Omme Hier mede
te doen blijcken, dat den Vrijdom vande Stadt,
vorder als de (Stadts) nieuwe Cortacken gestreckt
heeft.
[1] [aende] interlineair
[10] Kopie
Over de gift die Gouda aan het Catharina Gasthuis heeft gedaan, over de kraan en over de steenbakkerij van de stad die buiten de Dijkspoort ligt naast de IJsseldijk in het rechtsgebied van Gouda.
Deze steenbakkerij lag langs de westzijde van de Waddinxveense Wetering achter de tuin van wijlen burgemeester Trist.
Dit dient ook om aan te tonen dat het rechtsgebied van Gouda verder reikte dan de nieuwe Korte Akkeren.
10v
[10Verso] Copie, Copie.
Wij Schout, Burgermeesteren, Schepenen
ende Raet der Stede vander Goude, maecken kondt ende kennelijck
allen Luijden, dat wij bij consent, ende goet duncken der gemeenre Stede
Vroetschap, vander gemeenre Stede wegens, gegeven, hebben, ende
geven mits desen openen Brieven, puijrlijcken om Godes wille, onser Stede
vander Goude groote Gast huijs gesticht, in de eer Godes, ende der
Heijliger Jonckvrouwe Sinte Catarine, tot desselfs Gast-Huijs
Timmeragie, ende ter armen behouff onser Stede Craen, alsoo staet
aende Oost-zijde vande Haven, voor dat zelve Gast-Huijs, ende
daer toe onser Stede Steenplaetse, alsoo als die gelegen is buijten
’t Dijckxpoorts-Huijs, neffens den Yssel-dijck, binnen der Stede
Vrijheijt vander Goude, Ende alle nutschap dat vander Craen, ende
vander Steenplaetse voorschreven, voort meer komen magh, te
gebruijcken, te besijgen, te houden, ende te besitten tot eeuwigen dagen,
als des voorschreven Gast-Huijs, vrij eijgen goet ter Timmering
ende ter Armen behouff voorschreven, gelijckerwijs ende in alre
manieren, als Zij der voorseijder Stede, voor deser tijt toe plagen te
hooren, ende die Stede selve plagh te gebruijcken, ende te besitten,
In oirconde, hier af soo hebben wij onser voorschreven Steden Zegel,
aen desen Brief gehangen, Gegeven op Sinte Lucas Dagh
Evangelist, in’t Jaer ons Heeren, Duijsent vierhondert negen en
twintigh.
[10 verso] Kopie
Wij, schout, burgemeesters, schepenen en raad van Gouda maken aan alle mensen bekend dat wij met toestemming en goedkeuring van de voltallige vroedschap met deze openbare akte het grote ziekenhuis van Gouda dat gesticht is in de naam van God en de heilige jonkvrouw Sint-Catherina, aan de gemeenschap hebben geschonken. Voor het onderhoud van dat ziekenhuis en ten behoeve van de armen, geven wij ook onze stadskraan die aan de oostzijde van de haven voor het ziekenhuis staat en ook geven wij onze steenbakkerij die buiten het Dijkspoortshuis naast de IJsseldijk binnen het rechtsgebied van Gouda ligt. Alles wat de kraan en de steenbakkerij opbrengen, mag het ziekenhuis in eigendom gebruiken en bezitten tot in lengte van dagen voor het timmerwerk en de reparaties en ten behoeve van de armen, precies zoals Gouda het voordien in eigendom had en gebruikte. Om dit te bevestigen maken wij bekend dat wij ons stadszegel aan deze akte hebben gehangen. Gegeven op de dag van Sint-Lucas, de evangelist, 18 oktober 1429.
11r
[11] Thiendewegh.
Copia.
Van seeckere drie brieven, daer van
de Principalen berusten onder den Heer Hendrick
Dirckxz Vossenburgh, spreeckende van seecker
Landt, zijnde tegenwoordigh de Thuijnen vande
Cluijsenaers Cade.
Om daer mede te bewijsen, dat
de selve onder de Stadt behooren, ende bij Sche-
penen daer over besegelt is.
Wij Dirck Bendelijn Volckwijnsz,
Jan Ghijsberts, ende Hendrick Willemsz, Schepenen binnen der
Goude, Oirconde ende kenne, dat quam voor ons, Samson Claessen,
ende lijde dat hij schuldigh is, Hendrick Meelissen Vier Engelsche
Nobels, goet van Goude ende van gewichte, ofte Paeijement, dier
waerde ‘s’Jaers aen Rente eeuwelijck duerende, op een Campe Lants
die hij tegens hem verpacht heeft, tot een eeuwige pacht, Ende gelegen
is tusschen den Thiendewegh, ende Wilnes wegh, Ende hebben
belegen met Erven, Hendrick Dirckxz, aen de Oostzijde, ende
Ghijskijn Hellevoet aen de Westzijde, alle Jaers te betalen, op
Sinte Pieters Dagh in zulle, met gelde, ofte met ponde als recht
is van Erf-pacht. Voort zijne voorwaerde dat Samson voorschreven
houden zal die straet op den Tiendewegh aen beijde zijde, also breet als
dese Campe-Landts is uijtgeset, een Roede Breet ter halver straete,
toe, aen die zuijt zijde vander Straet, die Hendrick voorschreven houden
zal tot eenen opstal, om te komen op zijn viertel Lants voor zij-
ne voorwaerden, dat Samson voorschreven, geen Aerde van deze
voorschreven Lande en zal mogen wegh voeren, ende voorts zoo zal
[11] Tiendeweg.
Kopie.
Over drie bepaalde brieven waarvan de originelen bewaard worden door de heer Hendrick Dirkxz Vossenburg waarin sprake is van de stukken land die nu de tuinen van de Kluizenaarskade zijn.
Dit is ook om te bewijzen dat de landerijen aan de stad behoren en dat schepenen dat met hun zegel hebben bekrachtigd.
Wij, Dirck Bendelijn Volckwijnsz, Jan Ghijsberts en Hendrick Willemsz, schepenen van Gouda, verklaren dat voor ons verscheen Samson Claessen en wij leggen vast dat Samson aan Hendrick Meelissen 4 Engelse nobels schuldig is van het juiste goud en gewicht of een betaling van dezelfde waarde aan eeuwigdurende rente voor een stuk grond dat Hendrick aan Samson in eeuwige pacht heeft gegeven. Per jaar zal de betaling gedaan worden op Sint-Pietersdag, 22 februari, en die zal bestaan uit ponden of uit andere munten zoals het recht van erfpacht inhoudt. Het stuk grond ligt tussen de Tiendeweg en de Willensweg en Hendrick Dirckxz heeft er aan de oostzijde erven van gemaakt en Ghijskijn Hellevoet aan de westzijde. De voorwaarden zijn verder dat Samson een deel van de Tiendeweg aan beide zijden moet behouden zoals dat is uitgemeten. Een strook van een roede breed moet Hendrick aan de zuidzijde aanhouden als een open ruimte zodat Samson op zijn stuk land kan komen. Samson zal geen aarde van dit land mogen afvoeren. Verder moet
11v
[11Verso] Samson houden, ende bewaren, alle dat Bauwwerck van
wegh, en van Weteringe, als hem toebehoort, Alle dinck zonder argh
of list, In kennisse der waerheijt besegelt, met onsen zegelen, gegeven des
Saterdaghs na Sinte Anginieten dagh, In’t Jaer ons Heeren,
MCCCXCV. Ende hadde drie zegelen van Groenen
Wassche, uijthangende aen elcke francijne staerten.
Een ander.
Wij Dirck Bendelijn Volckwijns, Jan
Ghijsbertsz, ende Hendrick Willemsz, Schepenen binnen der
Goude, oirconde ende kenne, dat voor ons quam Hendrick Melissen,
ende gelovende Samson Claesen, te waren ende te vrijen, die Campe
Lants die hij hem Verpacht heeft, tot een eeuwige pacht, ende gelegen
is tusschen den Tiendewegh, ende de Willens wegh, Ende hebben
belegen, met Erven Hendrick Dirckxz aende Oostzijde, Ende
Ghijskijn Hellevoet aen die Westzijde, van alle Commer die daer
op komen magh, dat voor die tijd magh voeren, voor dat hij ’t hem ver-
pachtende, Uijtgeseijt vier Engelsche Nobels, ofte paeijement dier
waerde, dier opstellen blijven staen zal, aen Jaerlijckse rente alst
regt is, voor zijne voorwaerden, dat Hendrick voorschreven houden
ende bewaren zal, den Ysseldijck, onder de Hiemrades Schouwe,
ende een roede straets ter halver strate toe, aende zuijtzijde
vander Strate, tot eenen opstal om te komen op zijne viertel-lants,
ende waer dat saeck dat Samson voorschreven, hier af eenige
Schade ofte hinder krege, dat zal hij verhalen aen Hendrick voor-
schreven viertel Lants, die hij leggende heeft tusschen den Tiende
wegh, ende den Ysseldijck, naest Jan Geerloffse oost-waerts
Alle dinck zonder argh of list, In kennisse der waerheijt be-
segelt, met onse zegelen gegeven, des Saterdaegs nae Sinte Ag-
nieten dagh, Int Jaer ons Heeren MCCCvijf en ‘tnegen-
tigh, Ende hadde drie Segelkens van groene Wasche, uijthan-
gende aen enckelde francijne staerten.
[11 verso] Samson al het weg- en waterbouwwerk dat hem toebehoort, in originele staat houden. Alles naar eer en geweten en naar waarheid bekrachtigd met onze zegels op Sint-Agniet, 21 januari 1395. Er zijn drie zegels van groene was aan enkele perkamenten stroken gehangen.
Een tweede.
Wij, Dirck Bendelijn Volckwijns, Jan Ghijsberts en Hendrick Willemsz, schepenen van Gouda, verklaren dat voor ons verscheen Hendrick Meelissen en wij verklaren dat Hendrick aan Samson Claessen het stuk grond dat hij hem in eeuwige pacht heeft gegeven, zal waarborgen en vrijwaren van alle lasten van voor de tijd van de pacht. De pacht is officieel vastgesteld op 4 Engelse nobels of een betaling van dezelfde waarde aan jaarlijkse rente volgens het recht waarvan de oplegging gehandhaafd zal blijven. De grond ligt tussen de Tiendeweg en de Willensweg en Hendrick Dircxz heeft er erven van gemaakt aan de oostzijde en Ghijskijn Hellevoet deed dat aan de westzijde; op voorwaarde dat de genoemde Hendrik de IJsseldijk onder toezicht van de Heemraad zal stellen. Verder moet Hendrick aan de zuidzijde van de straat ook een strook grond van een roede breed als een open ruimte houden zodat Samson op zijn stuk land kan komen. In het geval dat Samson hiervan schade ondervindt, moet hij die verhalen op het stuk land van Hendrick dat hij heeft tussen de Tiendeweg en de IJsseldijk naast Jan Gerloffse aan de oostkant. Alles zonder kwade bedoelingen en naar waarheid bekrachtigd met onze zegels op zaterdag na de dag van Sint-Agniet in 1395. Er zijn drie zegeltjes van groene was aan enkele perkamenten stroken gehangen.
12r
[12] Een ander.
Wij Aelbert Splinters, Kerstant Ghijs-
bertsz, ende Hugo Jacobsz, Schepenen binnen der Goude, ‘torcon-
den ende kennen, dat quamen voor ons Jan Claesz, Volphert Jacobsz,
ende Hendrick Lijclaesen, ende lijeden dat zij Verpacht hebben Jegens
Samson Claessen, tot een eeuwige pacht, die twaelf roeden Erffs,
vander Waterschap afterwaers, te weten: Noortwaers daer haren
Wint-Molen, ende Huijs op staen, aende Thiendewegh, naest Wou-
ter Gerritsz Westwaertsz, s’Jaers om eenen engelse Nobel,
goet van Goude ende van gewichten of paeijement dier waerde, alle,
Jaer te betalen, op Kersdagh, met gelde, ofte met panden alst recht is,
van Erfpacht, Voort is de voorwaerde, dat Jan Pholpertsz[1], ende
Hendrick voorschreven, houden ende bewaren zullen die heele straet, ende
Wegh, alsoo breet als Hendrick Meelissen lant breet is, daer neffens
over, ende daer toe alle bauwwerck vanden Heele Lande, daer dese
Molen op staet, buijten Samsons Kost, of schade voorschreven, Ende
hebben dit Verplogen op dit voorschreven Erve, ende op haer Wint Molen,
voorgenoemt. Alle dinck zonder Ergh of list, In kennisse der waer-
heijt bezegelt, met onse zegelen, ende gegeven des woensdaeghs nae
St. Louwerens dagh, In’t Jaer ons Heeren Duijsent en vierhondert
Ende hebbe drie zegelen, van Groene Wassche uijthangende aen Enckel-
de staerten.
[1] [Pholpertsz] lees [Wolphert], niet alleen ‘Ph’ is corrupt, maar ‘sz’ ook.
[12] Een tweede.
Wij, Aelbert Splinters, Kerstant Ghijsbertsz en Hugo Jacobsz, schepenen in Gouda, verklaren dat voor ons verschenen Jan Claesz, Wolphert Jacobsz en Hendrick Lijclaesen. Wij leggen vast dat zij aan Samson Claessen in eeuwige pacht hebben gegeven de twaalf roeden aan land vanaf de wetering naar achteren in noordelijke richting waar hun windmolen en huis op staan. De grond ligt aan de Tiendeweg ten westen van de grond van Wouter Gerritsz. De pacht daarvoor bedraagt 1 Engelse nobel per jaar van het juiste goud en gewicht of een bedrag van dezelfde waarde, ieder jaar te betalen op kerstdag in geld of onderpand zoals het recht van erfpacht is. Verder is de voorwaarde dat Jan, Wolphert en Hendrick in stand moeten houden buiten kosten of schade van Samson: de hele straat en de weg, zo breed als het land van Hendrick Meelissen breed is en bovendien al de opstallen op het land waar de molen op staat. Zij zijn de verplichting daartoe aangegaan op dit erf en op hun windmolen. Alles zonder kwade bedoelingen en naar waarheid bekrachtigd met onze zegels, op woensdag na de dag van Sint-Laurentius, 10 augustus1400. Er zijn drie zegels van groene was, die aan enkele stroken hangen.
12v
[12 Verso] Een ander.
Extract uijt Eigen-Boeck,
Der Stede vander Goude.
Daniel Huijgen Suellen, heeft ver-
kocht ende overgegeven, Cornelis Jacobsz van Cortgeen,
die helft van een Wintmolen, ende de helft van een Huijs ende
Erve, daer aen behoorende, met noch elff honts Lants daer achter
aen leggende, staende ende gelegen buijten de Thiendeweghs poort,
naest de Collatie Broers oostwaerts, met ses en twintigh schellingen
groot Vlaems, daer op staende aen Jaerlickse Rente, ende Sinte Mar-
garieta Clooster daer op heeft, Actum den xiiij dagh in Maerte,
anno xvhonderdtwintigh, Schepenen Jan Cornelis, ende Cornelis Jansz
de Jonge.
[12 verso] Een andere akte
Uittreksel uit het boek met akten van Gouda.
Daniël Huijgen Suellen heeft aan Cornelis Jacobsz van Cortgeen verkocht en overgedragen de helft van een windmolen en de helft van een huis met erf, plus nog 11 honden land dat daarachter is. Zij bevinden zich buiten de Tiendewegspoort, ten oosten van het klooster van de Collatiebroeders en het geheel is belast met een jaarlijkse rente van 26 schellingen groot Vlaams, waarop het Sint-Margarietenklooster recht heeft. De akte is opgemaakt op 14 maart 1520, schepenen Jan Cornelisz en Cornelis Jansz de Jonge.
13r
[13] Copie.
Van zeeckere Koop, ende op-
dracht Brief van Landen,
gezegelt, ende opgedragen,
Voor Burgermeesteren, Sche-
penen, ende Raden der Steden
vander Goude, gelegen in
Brouck-Huijsen,
Om daer mede te bewij-
sen, dat de Stadt in voorigen Ouden tijden,
over de Landen aldaer gelegen, gesegelt
heeft.
Copiæ, Copiæ,
Wij Burgermeesteren, Schepenen,
ende Raden der Stede vander Goude, doen kont allen luijden,
hoe dat voor ons gekomen is Marchjen Jacobsz Heijndrickxz
Dochter, met haer gekoren Vooght, ende kende ende lijede,
dat Dirck Jacob Hendrickxz haren Broeder, die helft van
seven dalve Margen Landts, gelegen in Brouckhuijsen, daer
hem d’ander helft toebehoort, verkocht heeft als gemachtight,
ende uijt bevel van haer, ende gelooft dat van waerden te
houden ten eeuwigen dagen, voor haer, ende voor haer Erve, ende
gelooft oock dat voorschreven Landt te waren, ende te vrijen,
[13] Kopie.
Van de officiële documenten over de landen in Broekhuizen die zijn bezegeld door de burgemeesters, schepenen en raden van Gouda.
Om daarmee te bewijzen dat Gouda vroeger de officiële documenten bezegeld heeft.
Kopieën.
Wij, burgemeesters, schepenen en raden van Gouda, maken aan alle mensen bekend dat voor ons is verschenen Marchjen, dochter van Jacobsz Hendrickxz, met haar wettige voogd. Wij maken bekend dat wij erkennen dat Dirck Jacobsz Hendrickxz, haar broer, in haar opdracht en als haar gemachtigde de helft heeft verkocht van zes en een half morgen land, dat ligt in Broekhuizen, waarvan de andere helft hem toebehoort. Dirck belooft zich daar eeuwig aan te houden voor haar en haar erfgenamen en ze te vrijwaren
13v
[13Verso] Vrij van alle kommer nae den Rechten vanden Lande, sonder argh
of list, des Torconde hebben wij onsen Stede zegel van zaecken,
dat wij dagelijckx gebruijcken, hier beneden aen gehangen. Gegeven op den
elfden dagh in September, int Jaer ons Heeren MCCCC negen
en tnegentich. Ende hadde een zegel van groene Wassche onder uijt-
hangende, aen een enckelde staert, onderstont accordeert met zijn
principael, ende was onderteijckent Johannes Florissen de Jager 1623.
Dit naervolgende Extract dient om-
daer mede te bewijsen, dat den Bailliuw
ende de Burgermeesteren, selfs altijt gesusti-
neert hebben, dat zij in Brouckhuijsen,
ende Broucken-Tuijl, ende ‘tweechjen al-
tijdts ge-exerceert hebben, allerleij acten
van Jurisdictie.
Extract:
Uijt seeckere Memorie,
ende advertissementen van rechten,
overgegeven aenden Hoven, bij Anthonis
Cloots Bailliuw ende Schout der
Stede vander Goude, met den gevolge
Ende aencleven van dien, gedaechde in cas
d’appel, mits gaders Burgermeesters
ende Regeerders der voorschreven Stede
met hem gevoecht voor Intrest ende
tot conservatie, vander selver Jurisdictie,
ter eenre, op ende Jegens Gillis Ariens
Benscooper, mits gaders Burgermeesters
ende Regeerders der Stede Rotterdam,
hen voegende met den selven Implianten
In’t voorschreven cas, ter andere zijde.
[13 verso] van alle lasten volgens het landelijk recht en zonder boze bedoeling. Wij hebben onder aan de akte ons zakelijk zegel gehangen, dat wij dagelijks gebruiken. Uitgereikt op 11 september 1499. Er hing een zegel van groene was onder, aan een enkele reep, en de akte kwam overeen met het origineel. Was getekend door Johannes Florisz de Jager 1623.
Het uittreksel hierna dient om te bewijzen dat de baljuw en de burgemeesters altijd zelf aangevoerd hebben dat zij in Broekhuizen, Broek en Thuil en ’t Weegje altijd allerlei vormen van rechterlijke macht uitgeoefend hebben.
Uittreksel:
Uit een bepaalde opsomming en bekendmakingen die aan het Hof zijn overhandigd door Anthonis Cloots, baljuw en schout, met alles wat erbij hoort, van Gouda. Anthonis Cloots was gedaagde in een beroepszaak over het belang van en voor het behoud van het rechtsgebied van de stad. Hij was daarin verbonden met burgemeesters en bestuurders van Gouda aan de ene kant tegenover Gillis Ariens Benscooper samen met burgemeesters en bestuurders van Rotterdam aan de andere kant.
14r
[14] 17.
Ende zijn sulcx de Landen, gelegen, be-
westen de voorschreven Alpherse Weteringe, aende zijde van
Moordrecht altijt gehouden voor Schielant.
18.
Ende de Landen gelegen aende ander
zijde vande Weteringe, voorschreven, nae de Stadt vander
Goude toe, als Brouckhuijsen, Brouck en Thuijl, ende het
Weechjen, voor een gedeelte vanden Landen van Beloijs.
19.
Hebbende hare Jurisdictie apart, ende
’t eenemael separaet vande heerlickheijt van Moordrecht.
20.
Ende sulckx oock haer eijgen Schout,
mits gaders hare Heemraden, ende Lant bewaerders,
Bij Burgermeesters ende Regeerders der Stede vander
Goude, van allen ouden Tijden gestelt, ende gekozen.
21
Ende van allen ouden tijden de Cade
ende wegen geschout, keuren ende Ordonnantien
tot ’s Landts oijrbaer gemaeckt, resolutien genomen,
’s Landts goederen, ende Landen Verpacht, accoorden ende
Tractaten gemaeckt, ende rekeningen gedaen hebben.
[14] 17
Zo zijn de stukken land ten westen van de Alphense Wetering aan de kant van Moordrecht altijd van Schieland geweest.
18
En de stukken land aan de andere kant van de Wetering, in de richting van Gouda, zoals Broekhuizen, Broek en Thuil en ’t Weegje, hebben voor een deel behoord bij het land van Blois
19
zodat de jurisdictie in deze stukken land in het geheel niet valt onder de heerlijkheid Moordrecht.
20
Zo worden ook hun schout, hun heemraden en hoeders van het land al van oudsher gekozen en aangesteld door de burgemeesters en bestuurders van Gouda.
21
En van oudsher worden de kaden en wegen geïnspecteerd, handvesten en reglementen ten nutte van het land opgesteld, besluiten genomen, vastgoed en stukken land verpacht, overeenkomsten en verdragen gesloten, rekeningen opgemaakt en voldaan, en wordt financiële verantwoording afgelegd.
14v
[14Verso] 28.
‘T is nu mede sulckx, dat Burgermeesters
ende Regierders der voorschreven Stede[1] vander Goude, van outs
altijt gerechticht zijn geweest, ende noch zijn tot de Jurisdictie
inde voorschreven Polders, Brouckhuijsen, Broucken-Thuijl, en
’t weechjen.
29.
Ende is sulckx waer, dat soo wel’t voor
schreven Suijt-eijnde van Waddincxveen, als Broecken-Thuijl,
groot ontrent dartig hondert Mergen, eertijts bij den Heere van
Beloijs uijtgegeven zijn, ten behouve van seeckere Capelle,
binnen de voorschreven Stadt vander Goude.
30.
Ende bij Jan van Castellon, Grave
van Beloijs, Heere van Avesnes, van Schoonho-
ven, ende vander Goude, de Landen daer het Bosch plach
te staen, bij der Goude geweest zijn in Brouckhuysen.
38.
Keijser Maximiliaen, heeft vergunt
’t Octroij om twee Water-Molens te mogen stellen etc.
39.
Ende dat binnen de bepalinge, ende
Jurisdictie vander Goude.
54.
Ende voor den welcken oock, ofte voor
Schepenen vander Goude, gifte ende opdrachte
vande Lande[2] inde voorschreven polders gelegen, gedaen ende
genomen zijn, gelijck als bij Verscheijden, acten, kan worden
bewesen.
[14 verso] 28
Het is nu ook zo dat burgemeesters en bestuurders van Gouda van oudsher gerechtigd zijn geweest en nog zijn om de jurisdictie te voeren in de polders Broekhuizen, Broek en Thuil en ’t Weegje.
29
Het is ook zo dat zowel het voornoemde Zuideinde van Waddinxveen als Broek en Thuil die samen ongeveer 3.000 morgen groot zijn, vroeger zijn uitgegeven door de heer van Blois, ten behoeve van een kapel binnen het voornoemde Gouda.
30
Jan van Chatillon, graaf van Blois, heer van Avesnes, van Schoonhoven en van Gouda, heeft de landen in Broekhuizen waar vroeger het bos was en die bij Gouda hoorden, uitgegeven.
38
Keizer Maximiliaan heeft een machtiging verleend om twee watermolens te bouwen etc.
39
en wel binnen de grenzen en het rechtsgebied van Gouda
54
en voor wie dan ook, of voor de schepenen van Gouda, schenkingen zijn gedaan en overdracht van grond heeft plaatsgevonden, zoals met verschillende akten kan worden bewezen.
15r
[15] 55.
Ende specialijcken, dat al inden Jare
1499 seecker Landt gelegen in Brouckhuysen, voor-
Burgermeesteren, Schepenen, ende Raden der voorschreven
Stede, vander Goude is Verkocht, ende opgedragen.
60
In voegen, dat de voorschreven gedaeg-
de ende gevouchdens, soo wel in Brouckhuijsen als
in Broucken-Thuijl, en ’t weechjen, altijt ge-exerseert
hebben allerleij Acten van Jurisductie.
67
Ende zijn de voorschreven Gedaegde
ende gevouchdens, Jegenwoordigh noch in actuele
Possessie, van alle de voorschreven Acten van Jurisductie,
Inde voorschreven Polders te exerceren.
[15] 55
In het bijzonder kan bewezen worden dat al in 1499 een stuk grond dat in Broekhuizen ligt, voor burgemeesters, schepenen en raden van Gouda is verkocht en overgedragen.
60
Het kan namelijk bewezen worden, dat de voornoemde gedaagde, samen met de medestanders, zowel in Broekhuizen als in Broek en Thuil en ’t Weegje, altijd allerlei vormen van rechterlijke macht hebben uitgeoefend.
67
De voornoemde gedaagde, samen met de medestanders, zijn bovendien tegenwoordig nog in het bezit van alle documenten die hen het recht geven allerlei vormen van rechterlijke macht uit te oefenen in de voornoemde polders.
15v
[15 Verso]
[Leeg]
[15 verso]
[Leeg]
16r
[16] Roerende het
Oude-Kerckhoff,
Wij Claes Maertens, Govert Wit-
tessen, ende Dirck Andriessen Schepenen binnen der
Goude, doen cont[1] ende certificeren eenen ijegelijcken dient behoort,
Dat op huijden voor ons gekomen, ende gecompareert zijn
geweest, Heer Cornelis Jacobs out Lxviij Jaren, ende
Heer Cornelis Gillissen Deecken out Lx Jaren, beijde
Priesters, ende hebben ten Versoecken vande Burgemeesteren
deser Stede: (rechtelijcken daer toe Verdaecht zijnde, omme
getuijgenisse der waarheijt te geven,) Verklaerde bij haerluijder
Priesterschappen, in plaetse van Eede, de Verklaringe van den
Officier henluijden afgenomen heeft waerachtich te zijn, dat zij
in heurlieden Jonckheijt, dickwils haer ouders, ende andere Per-
soonen hebben hooren Vermanen, als dat ontrent een half quartier uijr
gaens buyten deser Stadt, op een plaets genaemt het oude
Kerckhoff, gestaen heeft de Parochie Kerck deser Stede,
alwaer oock mede eenige Huijsen stonden, ende dat oock in de
Aerde voormaels, ende noch onlanghs de vestinge der zelver
Kercke, ende Huijsen gezien ende gevonden zijn. Verklaerde
voorts, dat tot een geheuchenisse ende Memorie, de voorschreven
plaetse Jaerlijckx, met een processie generael besocht wort,
op den lesten Bedagh inde Cruijs’ dagen, ende dat zij deposanten
over de 31,, 40,, 50 Jaren, ende Langer inde selve processie
mede gegaen hebben, Alle fraude gesecludeert, Torconde
van desen hebben wij Schepenen voornoemt, elcx ons zegel
hier onder aen gehangen, op den xxi Aprillis, anno 1569.
Stijlo communi. Op den plijcke stont Jor~: Jacobsz 1569.
ende hadt drie uijthangende segelen, in Groene Wassche,
een dubbelde francijnen staerten.
[1] [cont] interlineair
[16] Betreffende het Oude Kerkhof,
Wij, Claes Maertens, Govert Wittessen en Dirck Andriessen, schepenen van Gouda, verklaren met zekerheid en maken bekend aan ieder die het aangaat, dat heden voor ons in rechte verschenen zijn de heer Cornelis Jacobs, oud 68 jaar en de heer Cornelis Gillissen, deken, oud 60 jaar, beiden priester. Volgens het recht waren zij opgeroepen om naar waarheid te getuigen. Maar in plaats van de eed af te leggen nam de officier hen de verklaring af dat zij in hun hoedanigheid van priester de waarheid zouden spreken. Op verzoek van de burgemeesters van Gouda verklaarden zij dat zij in hun jeugd vaak hun ouders en andere personen hebben horen vertellen dat ongeveer een half kwartier lopen buiten de stad, op een plaats die het Oude Kerkhof heet, de parochiekerk van Gouda gestaan heeft, samen met enige huizen. In de grond zijn er vroeger en nog onlangs fundamenten van de kerk en de huizen gevonden. Zij verklaarden verder dat ter nagedachtenis de genoemde plaats ieder jaar door een grote processie bezocht wordt, op de laatste biddag in de kruisdagen en de priesters verklaarden dat zij, officiële getuigen meer dan eenendertig, veertig en vijftig jaar en langer in de processie hebben meegelopen en daarom hebben wij alle fraude uitgesloten. Bij het bekend maken hiervan hebben wij, schepenen, elk ons zegel hieronder aan gehangen op 21 april 1569. Stilo communi. Op het omgevouwen gedeelte stond Jor__: Jacobsz 1569 en er waren drie zegels van groene was, gehangen aan dubbele repen perkament.
16v
[16Verso] Een ander.
Wij Claes Maertens, Govert Wit-
tessen, ende Dirck Andriessen, Schepenen binnen der Goude,
Doen kondt ende certificeren eenen ijegelijcken dient behoort, dat op
huijden voor ons gekomen, ende gecompareert zijn geweest, Pieter
Pietersz out Lxxxv Jaren, Cornelis Meessen out Lxxxv Jaren,
Albrant Michielsz out Lxxxi Jaren, Hendrick Adriaensz oudt
Lxxvij Jaren, Pieter Jansz out Lxxiij Jaren, Augustijn Hercks
oudt Lxxij Jaren, Gerrit van Wieringen out Lxxj Jaren, Jan Tho-
massen out Lxv Jaren, Cornelis Willemsz oudt Lxxiiij Jaren,
Albrant Jansz out Lxij Jaren, ende Gerrit Jacobs, out Lxj Jaren,
ofte elcx daer ontrent, alle Poorters deser Stede. Ende hebben
ten Versoecke vande Burgermeesteren: (alle rechtelijcken daer toe
verdaecht zijnde, omme getuijgenisse der waerheijt te geven:) geaffir-
meert bij haerlieden Eede, die den Bailliuw, Schout deser Stede, hen-
luyden solemnelicken afgenomen heeft, waerachtigh te zijn, dat zij in-
heurlieden Jonckheijt, dickwils haer Ouders, ende andere Persoonen
hebben hooren Vermanen, als dat ontrent een half quartier uijr gaens,
buijten deser Stadt, op een plaets genaemt ‘t Oude Kerckhoff,
gestaen heeft die Parochie Kercke deser Stede, alwaer oock
mede eenige Huijsen stonden, ende dat oock aldaer in d’aerde, voormaels
ende noch onlanghs, de vestinge der zelver Kercke, ende Huijsen gesien,
ende bevonden zijn. Verklaerde voorts, dat tot een geheughenisse, ende
Memorie de voorschreven plaetse, Jaerlijcx met een processie gene-
rael besocht wort, op den lesten bedagh inde Cruijsdagen, ende dat
zij deposanten, over de veertigh, vijftigh, zestigh Jaren, ende langer in
de zelve processie mede gegaen hebben, Affirmeerde voort, dat zij
oock wel hebben hooren seggen, als dat de Huysen staende binnen deser
Stede alhier, door de bequaemheijt ende gelegentheijt vander deur-
vaert, ende omme naer der aende IJssel te wesen, getimmert zijn, ende
die plaetse van ’t voorschreven Oude-Kerckhoff, daer omme ver-
laten is geweest, alle fraude gesecludeert. Ten oirconde van desen,
hebben wij Schepenen voornoemt, elckx onse zegel hier aengehan-
gen, den een en twintigsten Aprillis, xvhonderd negen en zestigh. Stilo
communi, Op de plijcke stont geteeckent, Jor: Jacobsz, hebben drie
uijthangende zegelen in Groene Wassche, aen dubbelde-franchijne
staerten.
[16 verso] Een tweede
Wij, Claes Maertens, Govert Wittessen en Dirck Andriessen, schepenen van Gouda, verklaren stellig en maken bekend aan ieder die het aangaat, dat heden voor ons zijn verschenen Pieter Pietersz, oud 85 jaar, Cornelis Meessen, oud 85 jaar, Albrant Michielsz, oud 81 jaar, Hendrick Adriaensz, oud 77 jaar, Pieter Jansz, oud 73 jaar, Augustijn Hercks, oud 72 jaar, Gerrit van Wieringen, oud 71 jaar, Jan Thomassen, oud 65 jaar, Cornelis Willemsz, oud 74 jaar, Albrant Jansz, oud 62 jaar en Gerrit Jacobsz, oud 61 jaar, elk ongeveer van die leeftijd en allen zijn zij burgers van Gouda. Zij hebben op verzoek van de burgemeester de eed afgelegd de waarheid te spreken. Die eed heeft de baljuw, tevens schout van Gouda, hun plechtig afgenomen. Zo verklaarden zij dat zij in hun jeugd dikwijls hun ouders en andere personen hebben horen vertellen dat ongeveer een half kwartier lopen buiten de stad, op een plaats die het Oude Kerkhof heet, de parochiekerk van Gouda gestaan heeft en dat daar ook enige huizen stonden. Bovendien zijn in de grond vroeger en nog onlangs fundamenten van de kerk en de huizen gevonden. Zij verklaarden verder dat ter nagedachtenis de genoemde plaats ieder jaar door een grote processie bezocht wordt op de laatste biddag in de kruisdagen. De burgers verklaarden als officiële getuigen veertig, vijftig, zestig jaar en langer in de processie te hebben meegelopen. Zij bevestigden verder dat zij ook wel hebben horen zeggen dat de huizen die binnen Gouda staan, daar getimmerd zijn vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de doorvaart en om dichter bij de IJssel te zijn. Daarom is de plaats van het Oude Kerkhof verlaten. Wij hebben alle fraude uitgesloten. Bij het bekendmaken hiervan hebben wij, schepenen van Gouda, elk ons zegel hieraan gehangen op 21 april 1569. Stilo communi. Op het omgevouwen gedeelte stond getekend Jor: Jacobsz en er waren drie zegels van groene was aan dubbele repen perkament.
17r
[17] Volght vande Graven
van Bloijs Heeren vander
Goude.
Willekeure.
Hartoge Willem van Beijeren,
Grave van Hollant, Zeelant, ende Heere van
Vrieslant, ende verbeijder der Graefschap van Hene-
gouwe, maecken kondt allen Luijden, dat wij om bede wille onser
liever Vrouwe ende Moeder, der Gravinne van Henegouwe, ons
lieffs ooms Heere Jan van Henegouwen, Heere van Bijaumont,
ende ons lieffs [[1]] neve Heere Walravensz van Luxenburgh,
Heere van Huij. Verlijet hebben, Verlijet ende willekoren mit desen,
jegenwoordigen brieven, Onse lieve Neve, Janne ’s Graven
Lodewijckx Soone van Bloijs, of zijnen naesten Erfgenamen, van
ons Liefs ooms voorschreven lijve komende, Alle goede poorten,
vesten, Dorpen, Heerlijckheden, hooge, ende lage, ’t Landt, ende
Wateren, Renten, vervallen, sekeren, ende onsekeren, hoe dat zij ge-
noemt, ofte waer dat zij gelegen zijn, binnen onsen lande van
Hollant, van Zeelant, Keemerlant, ende van Vrieslant, met
allen zijnen toebehoren, hem, ende zijnen nakomelingen, of zijnen naesten
Erfgenamen, van ons liefs Ooms voorschreven Lijve komende
van ons, ende onse nakomelinge, Grave van Hollant, van
Zeelant, ende Heere van Vrieslant, te houden in alsulcke forme,
ende in alle manieren, alst onsen lieven Oom voorschreven tot desen
dage toe gehouden heeft, ende doe dese Brief geschreven was
in Vaderlijcke, ende Moederlijcke bewijsinge, ende in rechte
Broeder deelinge, ende wanneer onsen Lieven Oom voorschreven,
van Lijve ter Doot gevaren zal wesen, op dat Jan van Blois
onse Neve voorschreven, hem verleeft. Soo willen wij Jan
[1] [neg] doorgehaald
[17] Nu volgt over de graven van Blois, heren van Gouda.
Verordening
Wij hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland en troonopvolger van het graafschap Henegouwen, maken aan iedereen bekend dat wij op verzoek van onze geliefde vrouw en moeder, gravin van Henegouwen, onze geliefde oom Jan van Henegouwen, heer van Beaumont en onze geliefde neef heer Walravensz van Luxemburg, heer van Huy hebben nagelaten, zoals uit het besluit in deze akten blijkt, aan onze geliefde neef, Jan, zoon van Lodewijckx van Blois, of de naaste erfgenamen die van Jan van Henegouwen afstammen, alle goederen, poorten, vestingen, dorpen en heerlijkheden, de hoge en de lage, het land en het water, de rentes die vervallen, de zekerheden en de onzekerheden, hoe zij ook heten of waar zij ook liggen in ons land van Holland, Zeeland, Kennemerland en Friesland, met alles wat erbij hoort. Van de graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland en zijn nakomelingen of zijn naaste erfgenamen van onze geliefde oom wordt verwacht dat zij alles in dezelfde staat zullen houden als Jan van Henegouwen het tot heden gehouden heeft en toen deze akte werd geschreven. Dit is gebeurd met vaderlijke en moederlijke toewijzing met een eerlijke verdeling tussen broers. Als Jan van Henegouwen zal zijn overleden en Jan van Blois hem overleeft, dan willen wij Jan van Blois
17v
[17Verso] voornoemt, ofte zijnen naesten Erfgenamen, van ons liefs
Ooms voorschreven Lijve, komende, te Manne ontfangen
sonder eenigh wederzeggen, in allen den goeden die voorschreven zijn,
die van ons, ende van onse nakomelingen, te houden tot een Rechte
Erff leene, ende alle dese voorschreven dingen te verstaen, sonder
argh, of list. Ende om dat wij Hartoge Willem van Beijeren, ende
Grave van Hollant voorschreven, willen dat alle dese voorschreven
saecke vast gestade, ende wel gehouden, in alle manieren dat voorschreven
is, Soo hebben wij dese openen Brief, gesegelt met onse zegelen, in
kennisse der waerheijt gedaen, ende gegeven tot Valemzijn, des Sater-
daeghs nae Jaersdagh, in’t Jaer ons Heeren MCCCvier en vijftigh.
Iussu domini comitis
Ad voluntatem superiorum scriptorum et per commune consilium
Eminentissimae comitisse et domini comitis evidenter [?] probavi [[1]]
T de thems [?]
Mijn Heere van Bijaumont, mijn
Heere van Luijck, de Heere van Barbensoen, ende Heer Reij-
nout van Barbensoen zijn Broeder, hebben gelooft mijnen Heere
den Grave voorschreven, over te leveren voor St. Jans Misse, in’t
Jaer van Lv eenen openen Brief vanden Graven van Bloijs
dat hij gelooft de voorschreven voorwaerden te consenteeren, ende zijn
recht dat hem daer af verschijnen magh, over te geven, ende quijt
te schelden tot Jans behoeff, alsoo die openen Brief hout voorschreven.
Voorts hebben die voorschreven Luijde,
gelooft dat zij Ghijote van Bloijs, daer toe hebben zullen,
dat hij diergelijcke zijn recht over geven zal, ende quijt schelden,
also hij tot zijnen Jaere gekomen is.
[1] [Arnoldus de Yselstein] in de rechterhelft
[17 verso] of diens naaste erfgenamen die van Jan van Henegouwen afstammen, als leenman aannemen, zonder dat iemand verzet aantekent, en wel van alle bezittingen die genoemd zijn, van ons en onze nakomelingen, om die te bezitten als een werkelijk leengoed en om alle genoemde dingen zonder kwade bedoelingen uit te leggen. Omdat wij willen dat alle beschreven dingen vaststaan en in alle eerlijkheid worden uitgevoerd. Wij, Willem hertog van Beieren en graaf van Holland, willen dat al deze zaken in goede staat worden gehouden, geheel volgens de voorschriften. Daarom hebben wij deze akte bekrachtigd met onze zegels, naar waarheid gedaan en gegeven te Valençiennes op zaterdag na nieuwjaarsdag in 1354.
Iussu domini comitis
Ad voluntatem superiorum scriptorum et per commune consilium
Eminentissimae comitisse et domini comitis evidenter probavi
[Op bevel van de heer de Graaf.
Volgens de wil van de bovengenoemde schrijvers en na gezamenlijk overleg
met de zeer doorluchte Gravin en de heer de Graaf heb ik duidelijk goedgekeurd] [[1]]
T. de Thems[2]
De heer van Beaumont, de heer van Luijck, de heer van Barbençon en de heer Reijnout van Barbençon, zijn broer, hebben beloofd aan de Graaf een openbare akte van de graaf van Blois te overhandigen voor de Sint-Jansmis, op 24 juni in het jaar 55. Daarin belooft hij met de voorwaarden in te stemmen en het recht dat daaruit voortkomt over te dragen en kwijt te schelden ten behoeve van Jan, zoals dat in de akte staat.
Verder hebben die vier heren beloofd dat zij Ghijoot van Blois zullen overhalen eveneens het recht over te dragen en kwijt te schelden als hij meerderjarig geworden is.
[1] [Arnold van IJsselstein] in de rechterhelft
[2] Niet duidelijk wie dit is
18r
[18] Ge-extraheert, uijt Zeecker
Boeck geintituleert diversche
Chartren, ende Hantvesten, ende
Privilegien, met veel meer andere
besoingnes van hooger Loffelijcker
Memorie, d’eerste Hertoge Willem
van Beijeren, de vijfde van dien Naem,
de xxije Graeff van Hollant, ge-
vallen binnen den tijt van zijn Gouver-
nement aldaer, inden Jare MCCC
Liiij. Lv. Lvj. Ende Lvij. Ende
is dit Boeck berustende, inde Bur-
germeesters Kamer, der Stede
vander Goude, in seecker Kiste
zijnde de Sitplaetse vande Outste
Burgermeester ende accordeert
naer collatie.
[18] Uittreksel uit een bepaald boek getiteld: Diverse oorkonden, handvesten en privileges en veel andere belangrijke, loffelijke en gedenkwaardige zaken van de eerste hertog Willem V van Beieren, de 22e graaf van Holland. Deze zijn voorgevallen in de tijd dat hij daar regeerde in de jaren 1354, 1355, 1356 en 1357. Dit boek wordt bewaard in de burgemeesterskamer van Gouda in een kist die de zetel is van de oudste burgemeester en het stemt overeen met het origineel.
18v
[18 Verso]
[Leeg]
[18 verso]
[Leeg]
19r
[19] Van de graven van
Blois eerste Heeren van
Goude, ende Schoonhoven.
Extract uijt het groote
Privilegien Boeck, geteeckent
Met de letter O, der Stede van
Goude Folio 109vso. Ende iio.
Dat de regieringe der voorschreven
Stede, langen tijd gestaen heeft bij de Grave van Bloijs,
als Heere vander Goude, van welcke d' eerste is geweest
Heer Jan van Beaumont, dewelcke van zijn Wijffs wegen,
Grave van Bloijs geworden zijnde, van zijn Broeder den
[[1]] goeden graeff Willem als grave van Hollant, beschonc-
ken is geworden met de heerlijckheden der Stede vander
Goude, ende Schoonhoven, met alle heuren toebehooren,
ende appenditien van dien, inden Jare ons Heeren MCCC.
ende ses, tWelcke met consent van zijnen Broeder voorschreven
den goeden Graeff Willem, aldereerst binnen der Goude opgerecht
heeft de Thollen, mits gaders de Huijsen en sluysen, daer zijne Heer-
lijcke rechten Ontfangen soude worden. Ende aldaer oock Vermeer-
dert ende Verbetert het Slot, ofte Casteel der selver Stede.
‘tWelck lange Jaren daer naer, gedestineert is geweest bij
de Staten van Hollant: (als zijnde ende stercke ende seeckere
plaatse:) tot bewaernisse van alle Hantvesten, ende Privilegien,
eertijts bij den Prince vanden landen gegeven, welck Casteel
(uijtgezondert zeeckeren Toorn, daer de voorschreven Privilegien
in berustende waer:) gedemolieert is, inden Jaer 1577.
[1] [Vide groote Chroniek van Hol-Landt Divisie 22 Caput 3.] in de marge
[19] Over de graven van Blois, de eerste heren van Gouda en Schoonhoven
Uittreksel uit het grote privilegeboek van Gouda, voorzien van de letter O, folio 109 verso en 110.
[[1]] Het bestuur van Gouda is lange tijd in handen geweest van de graaf van Blois als heer van Gouda en de eerste heer van Gouda is Jan van Beaumont. Hij was via zijn vrouw graaf van Blois geworden en had in 1306 van zijn broer, de goede graaf Willem van Holland, de heerlijkheden van Gouda en Schoonhoven gekregen, met alles wat erbij hoort. Jan van Beaumont heeft, met toestemming van zijn broer, de goede graaf Willem, allereerst de tollen ingesteld en bovendien de huizen en sluizen gebouwd, waar zijn grafelijke belastingen geïnd zouden worden. Ook heeft hij het kasteel van Gouda uitgebreid en verbeterd. Dit kasteel (omdat ’t een sterke en veilige plaats was) werd een heel lange tijd daarna door de Staten van Holland bestemd om als bewaarplaats te dienen van alle oorkonden en privileges die voordien door de Prins waren geschonken. In 1577 is het kasteel afgebroken (met uitzondering van een toren waarin de privileges bewaard werden).
[1] [Zie de grote kroniek van Holland, deel 22 hoofdstuk 3] in de marge
19v
[19Verso] [[1]] Dat de voorschreven, Heer Jan van Beau-
mont, Grave van Bloijs, ende de Heere vander Goude,
gestorven is inden Jare ons Heere MCCCLVI. Achterlatende:
eenen Soone, mede Jan genaemt, dewelcke met de Heeren van
Pruijssen reijsende, op de ongeloovige Heijdenen, daer hij Ridder ge-
slagen worden, deser Werelt overleden is, nalatende twee Soonen,
als Jan, ende Guido de Castillion Grave van Bloijs, ende
Swessen.
Dat Jan van Castillion, Heere vander
Goude, nae zijn Vaders Doot, overmits hij zeer machtigh
was, ende gebooren uijt den Kroone van Vranckrijck ende vanden
Huijsen van Hollant, getrout heeft Vrouwe Machtelt Hartoginne
van Gelre, ende Gravinne van Zutphen, ten tijden als de Brouc-
horsthe, tegens de Heeckeren in partijschap staende, de voorszeyde
Vrouwe, uijt haer Vaderlijcke Erve poochden te secluderen, om ‘twelcke
te keeren, den voorschreven Grave van Bloijs, int Lant van Gelre,
bij zijnen wijven gekomen zijnde, ende met hem brengende veele Heeren,
ende Ridderschap, sommige Stede aldaer belegen, ende oock eenige
als Wagenen, Groensvoerders, ende andere gewonnen heeft, tot dat
hij binnen Aernhem ontfangen, ende van der Vrouwe wegen gehult
is geworden.
Dat de voorschreven Heer Jan, ende
Machtelt, als Hartoge van Gelre, de Stede vander Goude
gegeven hebben een Privilegie, dat zij Tolle vrij Varen mogen, met
alle heure Goederen, over al in den Landen van Gelre, ende Zut-
pheen[2], ‘twelck gegeven is in hare Stadt van Aernhem, op den xvijen
Dach inder Maent van Maerte, in’t Jaer ons Heeren MCCC
LXXIJ.
[1] [Vide utsupra Divisie 25 Caput 15] in de marge
[2] [Zut-pheen] lees [Zut-phen]
[19 verso] [[1]] Jan van Beaumont, graaf van Blois en heer van Gouda, is gestorven in 1356. Hij liet een zoon na die ook Jan heette en die is omgekomen toen hij met de heren van Pruisen op veldtocht was tegen de ongelovige heidenen. Tijdens die veldtocht werd hij tot ridder geslagen. Hij liet twee zonen na namelijk Jan en Guido van Chatillon, graven van Blois en Soissons.
Jan van Chatillon, heer van Gouda na de dood van zijn vader, was zeer machtig, omdat hij verwant was aan het Franse koningshuis en aan het Hollandse huis. Hij trouwde met Machteld, hertogin van Gelre en gravin van Zutphen. In die tijd probeerden de Bronkhorsten, die streden tegen de Heeckerens, Machteld uit te sluiten van de erfenis van haar vader. Om dit te voorkomen kwam de graaf van Blois bij zijn vrouw in het land van Gelre en bracht veel heren en ridders mee. Hij belegerde enkele steden en nam enige plaatsen in zoals Wageningen en Groenvorden en nog andere totdat hij in Arnhem ontvangen en vanwege zijn vrouw ingehuldigd werd.
Jan en Machteld, hertog en hertogin van Gelre hebben Gouda het privilege gegeven dat de Gouwenaren zonder tol te betalen met al hun goederen overal in Gelderland en Zutphen mogen reizen. Het privilege is gegeven in Arnhem op 17 maart 1372.
[1] [Zie als boven, deel 25 hoofdstuk 15] in de marge
20r
[20] Dat de voorschreven heer Jan van Cas-
stillion, gestorven is inden Jare ons Heeren 1381, sonder
Kinderen latende, zijn goederen aen Guido van Bloijs zijn Broe-
der, dewelcke mede (na dat hij getrout hadde Maria des Graven
Dochter van Namen, ende aen haer geteelt een Soon Lowijs,
Genaemt Grave van Dubois die Jonck gestorven is tot
Beaumont), deser Werelt overleden is, op den xxije Decembris
inden Jare MCCCXCVIJ nae wiens aflijvigheijt, alsoo,
de Rechte Linie, ende afkomste Heer Johannes van Beau-
mont, cesseerde de heerlijckheden vander Goude, ende Schoonhoven,
metten gevolge vandien, genaemt het Landt ende Bailliuage van
Bloijs, wederomme geconsolideert zijn aen de Graeffelijckheijt
van Hollant, ende dat ten tijde Hertogs Aelbrechts van Beijeren,
doch heeft de voorschreven Heer Guido van Bloijs, naer gelaten
een Bastaertszoon, genaemt Heer Jan van Bloijs Ridder, die
oock Heer van Treslongh in Henegouwen was, die ses Soonen
aen zijn Huijsvrouwe gewonnen heeft, daer af de Cronijck van
Hollant, breeder mentie maeckt. De voorschreven Heer Jan
Bastaert, leijt begraven inde Parochij Kercke binnen der Goude,
Inde Capelle diemen de Yseren noemt, bij hem gefondeert Anno
MCCCCXVIJ.
[20] Jan van Chatillon is kinderloos gestorven in 1381. Hij liet zijn goederen na aan zijn broer Guido van Blois. Deze was getrouwd met Maria, dochter van de graaf van Namen en bij haar had hij een zoon verwekt, Lowijs, graaf van Dubois tot Beaumont, die jong gestorven is. Guido is overleden op 22 december 1397. Na dit overlijden waren er van Jan van Beaumont geen nakomelingen in rechte lijn meer. Het gevolg was dat de heerlijkheid van Gouda en de heerlijkheid van Schoonhoven, genaamd het land en baljuwschap van Blois weer toevielen aan de graaf van Holland. In de tijd van Aelbrecht van Beieren had Guido van Blois een bastaardzoon, een ridder die Jan van Blois heette en die ook heer van Treslong in Henegouwen was. Hij had zes zonen bij zijn vrouw, waarvan de kroniek van Holland uitgebreid melding maakt. Jan de Bastaard ligt begraven in de parochiekerk in Gouda in de ijzeren kapel, zoals de auteur van de kroniek in 1417 onderzocht heeft.
20v
[20 Verso]
[Leeg]
[20 verso]
[Leeg]
21r
[21] Extract, uijt seecker out
Register der Stede vander
Goude, daer verscheijde din-
gen in geteijckent staen,
geteeckent No 1. Ende daer
van Johan Florissen de
Jager, in zijn leven Se-
cretaris der selver Stede,
een Register op gemaeckt
heeft.
[[1]] In’t Jaer ons Heeren MCCC
een ende tnegentigh, op den derden Dagh der Maent Julio,
op een Maendagh ontrent Noen, zoo starff Lodewijck
Grave van Dunois, Graven Gruijen soonen van Bloijs
tot Bijaumont, was out ontrent xiij Jaren, ende hadde
te Wijve ’s Hartoges Dochter van Barcy, ende Lode-
wijckx Moeder, was geheten Maria ‘sGraven Dochter
van Namen, bidt voor zijn Ziel.
In’t Jaer ons Heeren MCCCseven-en
tnegentigh, xxij dagen in December, ende op een Saterdagh
na Noen, soo starff Grave Gruije van Blois, tot Avesnes
sonder Kinderen. Ende hadde te Wijve Maria ’sGraven dochter
Van Namen, Bidt voor zijn Ziel.
[1] [Fol.3.] in de marge
[21] Uittreksel uit een oud register van Gouda, waarin verschillende dingen staan opgetekend, met de aanduiding nr. 1. Daarvan heeft Johan Florisz de Jager, bij leven secretaris van Gouda, een register opgesteld.
[[1]] Omstreeks 12 uur op maandag 3 juli 1391 stierf Lodewijck, graaf van Dunois, zoon van Gruien, de graaf van Blois tot Beaumont. Hij was ongeveer dertien jaar en Lodewijcks vrouw was de dochter van de hertog van Barcy. De moeder van Lodewijck heette Maria en was de dochter van de graaf van Namen. Bid voor zijn ziel.
In 1397, op zaterdag 22 december na twaalven, stierf Gruien, graaf van Blois tot Avesnes, zonder kinderen. Zijn vrouw was Maria, dochter van de graaf van Namen. Bid voor zijn ziel.
[1] [fol. 3] in de marge
21v
[21Verso] Extract uijt ’t Zelve
Boeck, over de Doodt
van Hartogh Aelbrecht
van Beijeren.
In’t Jaer ons Heeren MCCCC
ende Vier, xvj Dagen in December, op een Dijnsdagh
voor Noen, in den Dageraet, doe starff Hartogh Ael-
brecht Grave van Hollant, inden Hage, ende wert
begrave inde Capelle Bidt voor de Ziel.
[21 verso] Uittreksel uit hetzelfde boek over de dood van hertog Aelbrecht van Beieren.
In 1404, op dinsdag 16 december voor twaalven, bij het aanbreken van de dag stierf hertog Aelbrecht, graaf van Holland, in Den Haag en werd begraven in de kapel. Bid voor de ziel.
22r
[22] Dat die vander Goude
voor die van Amsterdam
genomineert sijn geweest.
Extract, uijt tweede
Register der Stadt Am-
Sterdam.
Karel bij der Gratie Godts
Roomschen Keijser, altijt vermeerdert
des Rijckx, Koningh van Garmanien, van
Castilien, etc. allen den genen die desen onsen Brief
zullen sien etc. Ontbieden daeromme onsen lieven ende getrou-
wen Stede-Houder, Eerste, ende andere Luijden van onse
Rade, ende Rekeninge in Hollant voorschreven, Schouten van
Dordrecht, Delft, Leijden, Haerlem, vander Goude,
Amsterdam, vanden Briel, van Putten, vanden Hage, ende
Alckmaer, ende allen anderen onsen Justicieren, etc. Gegeven
In onse Stede van Bruijssel, den xjen dagh van Octobris,
in’t Jaer ons Heeren Duijsent, Vijfhondert, ende een en
dartigh, van onsen Rijcke ‘tije, ende van onse Koninckrijcke
van Castilien etc. ’t xvjen, ende stont onder geschreven,
bij den Keijser in zijnen Rade, Onderteeckent, L de Zoete.
Nota. Dit bovenstaende staet gere-
gistreert, in’t 3e Stadts Register der Stadt Goude,
Folio 92. Verso.
[22] Die van Gouda worden genoemd voor die van Amsterdam.
Uittreksel uit het tweede register van Amsterdam.
Wij, Karel, bij de gratie Gods Rooms Keizer, altijd vermeerderaar des rijks, koning van Germanië, van Castilië, etc., richten ons tot ieder die deze akte onder ogen zal krijgen. Wij ontbieden daarom onze geliefde en getrouwe stadhouder en de andere leden van onze raad en de rekenmeesters in Holland, de schouten van Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Gouda, Amsterdam, Den Briel, Putten, Den Haag en Alkmaar en alle anderen die ons recht handhaven etc. Deze akte is opgemaakt in Brussel op 11 oktober 1531, van ons rijk het tweede en van ons koninkrijk Castilië etc. het zestiende en er stond onder geschreven, door de Keizer in zijn wijsheid. Het was ondertekend door L. De Zoete, lid van de raad.
NB. Het bovenstaande staat geregistreerd in ‘t derde stadsregister van Gouda.
Folio 92. Verso.
22v
[22 Verso]
[Leeg]
[22 verso]
[Leeg]
23r
[23] Beroerende seecker Glas
Staende in Schepens
Kamer.
Extract uijt het criminele
Correcti Boeck der Stede
vander Goude.
Alsoo Dirck Hoeck, overhoo-
righ is geweest den Heer, ende der Stede
vander Goude, ende ondersaet is vanden Keijser, ende
ons, dat van hem ende niemant anders en staet te Lijden,
Soo zal hij te beteringe doen, en geven den Heer een pont
groot, ende der Stede een pont groot, omme daer mede
te doen maken Glasen inde Stede Huijs, daer inne geschreven
zal staen zijn misdaet, tot Exemple van een ander, ende
dese twee pont groot sal hij betalen terstont, ende niet
uijtter gevanckenisse te gaen, ten zij dat hij voldaen heeft,
ende noch een Bedevaert gaen tot ons lieffs Vrouwe, ten
Jnseel tot Gerechts Vermaninge, anno 1501.
Dese twee Glasen staen noch tegen-
woordigh in Schepens Kamer ter Goude, aende Oostzijde
vande Kamer ter Sijde de Schoorsteen, achter daer de
Bailliuw zijn Zit plaetse heeft, daer inne boven staet
geschreven, dit naer volgende gedicht,
[23] Dit betreft een glas dat zich in de schepenkamer bevindt.
Uittreksel uit het criminele correctieboek van Gouda.
Omdat Dirck Hoeck ongehoorzaam is geweest aan de Heer en aan Gouda en onderdaan is van de Keizer en van Gouda en omdat hij en niemand anders schuldig is, moet hij, om boete te doen, zowel de Heer als Gouda 1 pond groot betalen. Hij moet daarmee glazen laten maken voor het stadhuis, waarin zijn misdaad geschreven zal zijn als voorbeeld voor eenieder. Deze 2 pond groot moet hij terstond betalen en hij mag de gevangenis niet verlaten voordat hij de schuld voldaan heeft. Bovendien moet hij ter bedevaart gaan naar onze lieve Vrouwe ten Insele tot gerechtelijke vermaning, in 1501.
Deze twee stadsglazen bevinden zich tegenwoordig nog in de schepenkamer te Gouda, aan de oostzijde van de kamer, naast de schoorsteen, achter de zetel van de baljuw. Daarboven staat het volgende gedicht geschreven,
23v
[23Verso] Dirck Hijck, woude naer de Weth niet
Leven.
Tot Correctie, heeft hij dees twee glasen
gegeven.
Nota:
In het Gedicht staet Dirck
Hijck, ende inde Sententie Dirck Hoeck,
doch het is een ende deselve.
[23 verso] Dirck Hijck wilde naar de wet niet leven.
Om dit goed te maken heeft hij deze twee glazen gegeven.
NB.
In het gedicht staat Dirck Hijck en in de gerechtelijke uitspraak Dirck Hoeck, maar het is dezelfde persoon.
24r
[24] Vernieuwen van de
Weth, op den 16e Meij.
Alsoo men gewoonlijck is de Wet
vander Goude, deser Stede, Jaerlijckx te Vernieuwen
op den 1en Januarij in de Winter, alsmen de wegen daer
zeer qualijck magh gebruijcken, sulckx dat de Stadt
Houder van Hollant, ofte zijn gecommitteerde daer
qualijck ende zonder groote swaricheijt niet en mogen
komen. Soo heeft de Koninginnen van Hongarien, Bohe-
men Etc. Regenten, ende Gouvernanten vanden Landen
van Harwaers over om hier inne te Versien, geordonneert,
ende ordonneeren mits desen, dat van nu voortaen, die ver-
nieuwinge vander Wet vander Goude, altijt, ende
alle Jaers geschieden zal, op den xvjen dagh van Meije.
Ordonneren ende bevelende den Weth houders, meer
voorschreven Stede vander Goude, als nu geordonneert,
ende ge-eligeert elckx heuren staet, te bedienen ende
bewaren opden Eedt, die zij gedaen hebben, tot den geor-
donneerden dage voorschreven, die zij nu alsmen schrijven
sal, anno xvhonderdxlvij. Actum tot Uijtrecht, den jen Dagh
Februarius, anno xvhonderdvijf en veertigh, onderstontt
geschreven Maria, Noch stont ondergeschreven,
ter Ordonneert van haer Majesteijt, Onderteijckent
Verreijcken.
[24] Het herzien van de wet op 16 mei.
Men is gewend de wet van Gouda ieder jaar ’s winters te herzien op 1 januari. De wegen zijn dan vrijwel onbegaanbaar, zodat de stadhouder van Holland of zijn zaakgelastigde Gouda slecht en niet zonder grote problemen kan bereiken. Daarom heeft de koningin van Hongarije, Bohemen etc. tot heden regentes en landvoogdes van deze landen bepaald en beveelt zij hierbij dat voortaan elk jaar de herziening van de wet van Gouda zal plaats vinden op 16 mei. Zij bepaalt en beveelt de wethouders van Gouda, elk in hun gekozen functie, zich te houden aan de eed die zij hebben gezworen tot de geordonneerde dag als men het jaar 1547 schrijft. Waarvan de akte is opgemaakt in Utrecht op 1 februari 1545; eronder stond geschreven Maria en daaronder stond nog geschreven: op last van Hare Majesteit, ondertekend door Verreijcken.
24v
[24Verso] Copia, Copia.
Die Heere van Praet Etc.
Stadt-Houder Generael,
d’Eerste ende d’Anderen
vande Raet des Keijsers,
over Hollant Etc.
Edele discrete goeden vrinden.
Wijsende uwer Edelen seeckere Acte,
vande Majesteit vande Koninginne, van Date
den 1en februarij lestleden, beroerende ’t Vernieuwen vande
Wet der Steden
vander Goude, ende de continuatie van
dien. Ten eijnde ghij u daer na Reguleren, ende ’t inhouden
van dien, achtervolgende:
Edele Discreten goede Vrienden.
Onse Heere Godt zij met u, geschreven
in den Hage den xviijen Decembris 1546. onderstont pain,
Nogh stont buijten op den Brief, geschreven Edele Discreten,
onse goeden Vrienden, den Castelijn, Burgermeesteren, ende
Regeerders der Stede vander Goude.
[24 verso] Kopie
De heer Van Praet etc. stadhouder-generaal, de eerste en andere leden van de raad van de keizer over Holland etc.
Edele, wijze, goede vrienden, wij wijzen u edelen op een akte van Majesteit de Koningin, van 1 februari jongstleden, betreffende het herzien van de wet van Gouda en de voortzetting daarvan. Opdat u de regels die daarin staan, in acht zult nemen. En dan volgt:
Edele, wijze, goede vrienden, God zij met u. De akte is geschreven in Den Haag, 18 december 1546. Eronder stond Pain. Bovendien stond buiten op de akte geschreven: onze edele, wijze, goede vrienden, de slotvoogd, de burgemeesters en de bestuurders van Gouda.
25r
[25] Pieter Claessen
Onthooft.
In’t Jaer 1416. Des saterdaghs
na St. Catharinen dagh, die sprack Jan van Haten,
als Bailliuw Pieter Claesz aen, in de vierschaer
ter Goude voor Schepenen, ende seijde hoe dat hem
in Verleden tijden de Stede Verboden was, op lijf straffen, ende
boven dien in gekomen was binnen der Steden, buijten Consent
vande Heere, ofte vander Stede. Ende hadde met gewelt
een Door op gestoten, ende potten, en Ketelen, met Cracht
aentween gestoten. Ende dat geseijt hadde voor Schepenen,
ongevangen, ende ongebonden, ende daer aen Verbeurt hadde zijn
Lijf, ende zijn Goedt. Ende woude hij daer ijet tegen zeggen,
zoude met hem gaen aen Schepenen, ende zeijde dat hij met hem
Schuldigh waer te gaen aen Schepenen, ofte aen alle zijn
woorden te lijen. Des Pieter daer tegen sprack, ende zeijde,
dat hij onschuldigh waer, ende hem die aenspaeck niet deren en
souden, ende waert saecke dat hem de Stede Verboden was, dat
het waer op zijn Lijf, en de niet op zijn Goedt. Ende zoo
wie den anderen hooger aenspreeckt, dan hij hem Verboden heeft
dat hij daer aff Vrij, ende ontslagen zal wesen. Ende soo wie
mede binnen der Vrijheijt niet Gevangen en wort. Maer ge-
vangen lagh in Schiedam, ende daer van daer met Cracht
ende gewelt hier gebracht is. Ende bij alle dese redenen
vrij behoort te wesen, van dese aenspaeck, Ende doe gingen
zij beijde voor schepenen. Ende geleesen worden aende Vroet-
schap, Ende zij dat wesen aen die van Leijden, des die van
Leijden uijtgaven, den Bailliuw die heeftet gewonnen, ende
Pieter Claessen Verloren. EndePieter Claesz wort Ont-
hooft, op den dartienden ..... avont op een Dijnsdagh voor
de halle, in’t Jaer XIIIIhonderd ende xvij. Godt hebbe zijn Ziel.
[25] Pieter Claessen onthoofd.
In 1416, op zaterdag na Sint-Catherinadag, beschuldigde de baljuw, Jan van Haten, voor de rechtbank in Gouda, Pieter Claessen ervan dat hij het verbod uit het verleden om in de stad te komen, had geschonden. Hierop stond een lijfstraf. Hij was namelijk zonder toestemming van de Heer of van de stad, de stad binnen gekomen en had met geweld een deur opengetrapt en met kracht potten en pannen stuk gesmeten. De baljuw verklaarde dat Pieter dat vrijwillig voor de schepenen gezegd had, waardoor zijn lijf en zijn goed verbeurd waren. Als Pieter daar iets tegen in wilde brengen dan moest hij met de baljuw naar de schepenen gaan, of hij zou ten gevolge van al zijn woorden moeten lijden. Pieter zei dat hij onschuldig was en dat de beschuldiging hem niet zou deren omdat het geval wilde dat het hem verboden was de stad binnen te gaan alleen met gevolgen voor zijn lijf en niet voor zijn goederen. Als men een hogere straf eist dan bij het verbod hoort, dan zal de beschuldigde worden vrijgelaten en ontslagen. Degene die niet binnen de vrijheid van de stad gevangen was, maar gevangen was in Schiedam en van daaruit met kracht en geweld hiernaartoe gebracht was, zal om deze redenen vrij horen te zijn van deze beschuldiging. Toen verschenen zij beiden voor de schepenen en werden beoordeeld door de vroedschap. De schepenen wezen die van Leiden aan, en die van Leiden bepaalden dat de baljuw had gewonnen en Pieter Claessen verloren. Pieter Claessen werd onthoofd op de dertiende ..... ‘s avonds op een dinsdag voor de hallen in 1417. God hebbe zijn ziel.
25v
[25Verso] Item: Anno 1426. Soo belegerde Vrouwe
Jacoba, met hulpe vander Goude, Schoonhoven, ende Oude-
water, de Stede Haerlem, ende de Borgonsch quamen om
de Goutsche sluijsen te Stoppen, ende de Hartoginne Brack
in der Nacht op, vande Belegeringe voornoemt, ende ont-
moete de Borgonsch tot Alphe, ende daer geviel een Vreede
Bittere strijt, soo dat de Borgonsch de nederlaegh hadde,
ende wierden daer meestendeel Verslagen, ende de Hartoginne
Vrouwe Jacoba quam inden dagen-raet, met groote Victorie,
ende Eere binnen der Goude, met de Borgonsche Vaendelen,
ende Wimpelen. guiciardijn. folio 368.
[25 verso] Idem: In 1426 belegerde vrouwe Jacoba Haarlem met hulp van Gouda, Schoonhoven en Oudewater. De Bourgondiërs kwamen om de Gouwesluis te veroveren. In de nacht brak de Hertogin de belegering van Haarlem op en trof de Bourgondiërs te Alphen, waarna een wrede en bittere strijd werd geleverd. Omdat de Bourgondiërs de nederlaag leden en daar overtuigend werden verslagen, kwam hertogin vrouwe Jacoba bij het aanbreken van de dag met grote triomf en eer Gouda binnen met de Bourgondische vaandels en wimpels. Guiciardijn. Folio 368.
26r
[26] Schattinge vande
gemeene Lande.
Inden Jare 1468. Inde Maent Ju-
nio, ten tijden als Hartogh Carel van Borgondien, Sone,
ende Erfgenaem van Hartogh Philips van Borgondien,
in den Hage gehult worden, den 27 Graven van Hollant Zee-
lant etc. zoo versocht den selve Grave, van zijn Lant
een Bede van 24000 Leeuwen, tot 30 stuijvers ’t stuck,
maeckende 48000 Schilden, noch voor zijn Huijsvrouw tot
Spelde-gelt, zijnde des Koninckx Suster van Engelant,
32000 Schilden.
Noch tot Giften, en heusheden, van
alderhande Dienaren 16000. noch tot Vervallinge vande
Kosten, bij de Ridderschap, Edele ende andere gamaeckt,
in’t Reijsen om deser[1] saecke willen 4800.
Maeckende ‘tzame, een somme van
Hollantsche Schilden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 532800.
Waertoe die van Hollant, ende West-
Vrieslant mosten betalen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 372800
Hier tegen behielt den Grave aen
hem, voor zoo veel Dort, en haer omleggende Dorpen,
en Steden, hier aen mosten geven, een Somme van - - - 39200.
[1] [de] interlineair
[26] Belasting van alle landen van de hertog.
In juni 1468, toen hertog Carel van Bourgondië, zoon en erfgenaam van hertog Philips van Bourgondië, als 27e graaf van Holland, Zeeland etc. ingehuldigd werd in Den Haag, wilde deze graaf van zijn land een gift hebben van 24.000 leeuwen van 30 stuivers het stuk, zijnde 48.000 schilden. Verder wilde hij voor zijn huisvrouw, de zuster van de koning van Engeland, als speldengeld 32.000 schilden.
Plus voor giften om de stand op te houden van allerhande dienaren 16.000, plus voor de betaling van de kosten bij de ridderschap, de edelen en andere zaken bij het reizen voor onze zaak gemaakt, 4.800.
Zijnde in totaal een som van 532.800 Hollandse schilden.
Daarvoor moesten Holland en West-Friesland 372.800 betalen.
Hiervan hield de graaf voor zichzelf zo veel als Dordrecht en haar omliggende dorpen en steden moesten geven, een som van 39.200.
26v
[26Verso] Soo resteerde noch, voor de andere
Steden, en Dorpen te betalen, een Somme van 333600.
De welcke betaelt souden worden, op
15 achter een volgende half Jaer, komende voor twee
Termijnen alle Jaers - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 41035.
Hier toe gaven Jaerlijckx, dese na-
volgende Groote Steden.
Haerlem ------------- 3594 }
Delft ------------------ 3375 }
Leijden --------------- 3375 } Schilden.
Amsteredam -------- 2875 }
Goude. ----------------1770 }
Nota: Hier uijt kanmen sien, wat
der Goude Jaerlijckx gecontribueert heeft.
[26 verso] Dus bleef voor de andere steden en dorpen nog 333.600 over om te betalen.
Het zou vijftien keer halfjaarlijks betaald worden, dat wil zeggen elk jaar in twee termijnen 41.035.
Zodoende gaven de volgende grote steden de volgende som:
Haarlem ------------- 3594 }
Delft ------------------ 3375 }
Leiden ---------------- 3375 } schilden.
Amsterdam ---------- 2875 }
Gouda -----------------1770 }
NB. Hieruit kan men zien hoeveel Gouda jaarlijks heeft bijgedragen.
27r
[27] Haersteden.
Inden Jare 1515 Is een Generale
Notie gehouden, over de Haersteden van Hollant,
ende is bevonden, zoo hier na volgen. Namentlijck:
Dordrecht. - - - - - - - - - - - - - - - - - 1500
Haerlem. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2714
Delft, met Delfts-Haven. - - - - - - - 2733
Leijden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 3017
Amsterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - 2531
Goude. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1694
Rotterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - - 1137
Gorcum. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 700
Schiedam. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 470
Schoonhoven. - - - - - - - - - - - - - - - 460
Woerden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 267
Heusden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 247
St. Geertruitenberge. - - - - - - - - - - 280
Muijden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 100
Oudewater. - - - - - - - - - - - - - - - - - 335
Naerden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 500
Wesop. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 205
Hage. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1118
Nota: dit bovenstaende staet
geregistreert, inde Historijsche beschrijvinge der Stadt
Leijden, beschreven door J.J.Orlers. O.L. Gedruckt,
1641. folio 52.53
[27] Huizen
In 1515 heeft men een algemeen onderzoek gedaan naar de aantallen huizen in Holland en men vond de volgende aantallen:
Dordrecht - - - - - - - - - - - - - - - - 1500
Haarlem - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2714
Delft met Delfshaven - - - - - - - - 2733
Leiden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 3017
Amsterdam - - - - - - - - - - - - - - - 2531
Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1694
Rotterdam - - - - - - - - - - - - - - - - 1137
Gorcum - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 700
Schiedam - - - - - - - - - - - - - - - - - - 470
Schoonhoven - - - - - - - - - - - - - - - 460
Woerden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 267
Heusden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 247
St.Geertruidenberg - - - - - - - - - - 280
Muiden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 100
Oudewater - - - - - - - - - - - - - - - - 335
Naarden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 500
Weesp - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 205
Den Haag - - - - - - - - - - - - - - - - - 1118
NB. het bovenstaande staat genoteerd in de geschiedkundige beschrijving van Leiden, geschreven door J.J. Orlers. O.L. Gedrukt in 1641. Folio 52,53.
27v
[27 Verso]
[Leeg]
[27 verso]
[Leeg]
28r
[28] Huldinge van
Hartoge Philips.
Anno1497. Quam Hartoge Phi-
lips, de Vader van Keijser Karel de vijfde, binnen der
Goude, als Grave van Hollant, ende wiert daer met
groote Manificentie ontfangen. Privilegie Boeck,
Folio 2.
Ontfangh.
Groot mogende ende deurluchtige
Vorst, onser aller genadighsten Heere, uwe onder-
danige [[1]] ondersaten, Schout, Burgermeesteren,
Schepenen, ende Gemeente van deser, uwe genadichste
Steden vander Goude.
Verblijden hem zeer hartelijcke, van
uwer genadighsten inkomste, alhier ende presenteren
u de Schotelen van de Stadt, stellende Lijf, en goet
inde bescherminge, ende meer Vorstelijcke genadichlijc-
ken, ende Gratie.
Den Eet vander
gemeente.
Dat Sweere wij, als dat wij onsen al-
dergenadighste Heere, Eers Hartoge Philips hier
[1] [Stad] doorgehaald
[28] Huldiging van hertog Philips.
In 1497 kwam hertog Philips, de vader van keizer Karel V, als graaf van Holland in Gouda en werd daar met pracht en praal ontvangen.
Privilege boek folio 2.
Ontvangst.
Grootmogende en doorluchtige Vorst, ons aller genadige Heer, uw onderdanige onderdanen, schout, burgemeesters, schepenen en inwoners van de onderdanige stad Gouda.
Wij zijn heel blij met uw bezoek aan ons en bieden u de sleutels van de stad aan en plaatsen daarbij lijf en goed in uw bescherming en vorstelijke genade en gratie.
De eed van de gemeente. Wij zweren dat wij onze allergenadigste heer, hertog Philips, die hier
28v
[28Verso] Tegenwoordigh, zijnde Hulden, ende Ontfangen tot onsen
gerechten Geboren Lant Heere, als Grave vanden Lande
van Henegouwen, Hollant, Zeelant, ende West[1]-Vrieslant, zijnde
Hoogheijt, Heerlijckheijt, ende Graeffelijcke Rechte, gehou-
welijck te bewaren, ende t’onderhouden, ende zijne Princelijcken
genade Canselier, ende grooten raet van Justitie, zijnen
Stadt houder, ende Raet in Hollant, zijn Schout, Burge-
meesteren, ende Schepenen, van deser zijner genadighsten
Stede van der Goude, ende alle zijne Officieren. ende Die-
naren, elcke nae zijne toebehooren haren Diens, doende ende
Exercerende te obidierende, ende te assesteren, ende voort
gehou, ende getrouw te wesen, ende dienstachtigh tot bescher-
minge van zijn Edelen Persoon, ende Staten, tegen allen als
wij van rechte wegen, ende van redenen schuldigh zijn van
doen, ende voorts alles te doen dat goede, ende getrouwe on-
dersaten, haren rechten gebooren Lants-Heere, schuldich zijn
te doen. Alsoo moet ons Godt helpen, ende alle zijne
Heijligen.
Hier na volght den Eedt,
van onsen goeden Heere,
Hartoge Philips gedaen.
Dat sweeren wij, dat wij goet ende
Rechtveerdigh Heere, ende Prince te zijne onser
Stede vander Goude, ende onse ondersaten van dien te
onderhouden, ende te doen onderhouden, alle Rechte, Privilegien,
Hant-Vesten, ende Jaer-komen hem luijden Verleent, ende
geconfirmeert bij Hartoge Philips Zaliger gedachtenis, ende
Karel laest Overleden, ende heuren voor Vaders Grave
ende Gravinnen van Hollant, ende al te doene voor zijnen
onderzaten. Alsoo moet ons Godt helpen, ende alle zijne
Heijligen. Actum ut supra
[1] [West] in de marge
[28 verso] aanwezig is, inhuldigen en aanvaarden als onze rechtmatige landheer als graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en West-Friesland en wij zweren de Hoogheid, de heerlijkheid en de grafelijke rechten te beschermen en te onderhouden. Bovendien zweren wij, de kanselier van de Prins, de Hoge Raad van Justitie, de Stadhouder, de Raad van Holland, de schout, burgemeesters en schepenen van deze aan hem onderdanige stad Gouda en alle officieren en dienaren, elk naar hun vermogen, bij de uitoefening daarvan zijn edele persoon en de staten te gehoorzamen, terzijde te staan en te beschermen en in woord en daad trouw en dienstig te zijn bij de bescherming van zijn edele persoon en de staten tegen iedereen, zoals wij rechtens en in redelijkheid behoren te doen. Voorts zweren wij alles te doen dat goede en getrouwe onderdanen voor hun rechtmatige Landsheer geacht worden te doen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen.
Hierna volgt de eed die onze goede heer, hertog Philips, heeft afgelegd.
Wij zweren dat wij een goede en rechtvaardige heer en prins zullen zijn van Gouda en onze onderdanen en dat wij alle rechten, privileges, handvesten en jaarlijkse inkomsten die aan mensen zijn verleend, altijd zullen handhaven. Deze zijn bevestigd door wijlen hertog Philips en de onlangs overleden Karel en hun voorvaderen, graven en gravinnen van Holland. Wij zweren dat wij dat allemaal zullen doen voor onze onderdanen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen.
Akte als boven.
29r
[29] De parochie Kerck,
van Sint Jan binnen der
Stede Goudæ.
Staet te noteren, dat inde groote
Parochie Kercke van Sint-Jan ter
Goude, gestaen hebben 72 Altaren.
Brandt vande
Kerck.
Inden Jare ons Heere 1552 den
12 Januarij, zoo verbrande ter Goude door
Donder, ende Blixem des Avonts de Groote Kerck,
met de Toorn, maar het Coer bleef staen, ende staet
noch ten huydigen Dagen, desen Brant geschiede wonder-
lijcken, ende fameus, want alhoewel veel Huijsen ontrent
de Kerck staen, soo is geene van des selve beschadight,
Jae dat noch meer te Verwonderen is, ende alsnoch in ge-
dachte is, soo en is daer niet een gedaen eenigh Mensch
Verongeluckt, naer dat men naer naerstigh ondersoecken
heeft konnen bevinden, het welcke dit gedicht staet,
jegenwoordigh voor het voorschreven Thoor gemaeckt
bij wijlen Micchiel Cornelissen Vlack Zaliger In
Latijnsche, en Nederduytsche Talen is, mede brengende
ende luijt alhier naer is volgende.
[29] De parochiekerk van Sint-Jan in de stad Gouda.
Om vast te leggen dat in de grote parochiekerk van Sint-Jan 72 altaren hebben gestaan.
Brand van de kerk.
Op 12 januari 1552 in de avond brandden de grote kerk en de toren in Gouda af na een blikseminslag. Het koor bleef staan en staat er tot op de huidige dag. Deze brand was in hoge mate wonderlijk, want, hoewel er veel huizen om de kerk heen stonden, was er niet een beschadigd. Wat nog verbazingwekkender was en wat men zich nog een hele tijd herinnerde, was dat er geen mensen waren verongelukt, hetgeen men na ijverig onderzoek had kunnen vaststellen. Dit alles staat in dit gedicht aanwezig in de voornoemde toren en dat is gemaakt door wijlen Michiel Cornelissen Vlak, in het Latijn en het Nederlands en luidt als volgt.
29v
[29Verso] ’T Jaer vijftien hondert, twee-en Vijftich daer
beneven,
Den twaelfden deser maent, sich ’s Avonts
heeft verheven,
Een Donder vreeselick zeer, en Schickelijck
Blixem slagh.
Dees Toorn met dees Kerck, men hier afbran-
den Zagh,
Door Hagel, Wint, en Vloet, oock quam
doorbreeck van dijcken,
Een Water-noot zeer groot, die niemant kon
ontwijcken.
Danckt Godt met herten blij, dat desen
Brant Voorseijt,
Huijs, Hut, of na bij, of ’t Volck, deedt eenich
Leijt.
Januarij twaelff, door Donder
en Blixem ’t welck was Godts
werck,
’S Avonts, soo verbrande hier
de groote Kerck.
[29 verso] In het jaar vijftien honderd twee en vijftig om
En nabij,
De twaalfde van deze maand, heeft zich ’s avonds
Voorgedaan,
Een vreselijke donder en verschrikkelijke
Blikseminslag.
De toren en de kerk zag men hier
Afbranden,
Door hagel, wind en vloed braken ook de
Dijken door,
Een watersnood zo groot dat niemand die
Kon ontwijken.
Dank God blij van hart dat de
Voornoemde brand,
Geen huis, hut of dergelijke of mens leed
Heeft berokkend.
Twaalf januari, door donder en bliksem, Gods werk,
’s Avonds, brandde hier af de grote kerk.
30r
[30] Faes Dirckzoon Stoel-
draeijer verbrant.
Inden Jare 1570 Is door langhduijrigh
aenhouden, ende versoecken van Heer Joost Pastoor
Ketter Meester ter Goude, gevangen eenen Faes Dirckxzoon
Stoeldraeijer, om oorsaecken dat hij de Roomsche Kerck
afgegaen, hadde, ende hem tot Rotterdam hadde laten Herdoopen.
Desen Faes Dirckxzoon is lange bij den Bailliuw ende des
Wet gewaerschout geweest, (om neffens eenen Mr. Eewith
Gerritszoon Cirurgijn, binnen deser Stede van der Gouden,
die mede Herdoopt was) te vertrecken, alsoo die vande Ge-
rechte, ’t zelvige niet langer onthouden en konden, want den
Pastoor voornoemt, haer daeromme zeer Molesteerden,
zoo hebben zij hem op seeckeren tijt, door hare Bode
op het Raet-Huijs ontbooden, ende den Bode tot hem komende
zeijde hij dat hij volgen zoude, ende zijn boven Rocxken aen-
getogen hebbende, zeijde hij tegens zijne Huisvrouwen, die
zijn sone Leendert Faeszoon hat en Bakerde, dat hij op ‘t
Stadt Huijs bij de Heere ontboden was, ende daer naer
toe ginck, seggende haer voors Adieu, ende is ‘t Lom-
bart Steechjen doorgegaen, alsoo hij doe in de vergulden
Kist, in de lange Groenendal woonde, en ginck nae de
sluijs Brugge, daer Mr. Eewit voornoemt, woonde ende
aen Mr. Eeuwith gevraeght, wat hij doen zoude, daer op
Mr. Eeuwith antwoorde, dat men behoorden uijt te gaen, also
de Heere het niet langer tegen houden en konde, ende dat men
zich zelve niet al willens moet verroeckeloose, maer
dat men gehouden is, alsoo weltesorge voor zijn Lichaem, dan
voor zijn Ziel, alsoo onse Salichmaker ons dat zelve
leert, daer hij zeijt, dat men vande eene Stadt, inde an-
deren moet Vlieden, ende het alsoo soecken te ontkomen, doch
[30] Faes Dirckzoon Stoeldraeijer op de brandstapel.
In 1570, na heel lang aandringen door mijnheer Joost Pastoor, kettermeester te Gouda, is ene Faes Dirckzoon Stoeldraeijer gevangengenomen, omdat hij de Roomse Kerk had verlaten en zich in Rotterdam had laten herdopen. De baljuw had in naam der wet al lang gewaarschuwd dat Faes Dirckzoon, evenals ene mr. Eewith Gerritszoon chirurgijn in Gouda, die ook herdoopt was, moest vertrekken. De gerechtsdienaren konden de gevangenneming niet langer uitstellen, omdat de pastoor ze te zeer op de huid zat. Dus hebben zij op een dag de bode opdracht gegeven Faes op het raadhuis te ontbieden. De bode ging naar Faes en zei dat hij hem moest volgen. Nadat Faes zijn overjas had aangetrokken zei hij tegen zijn huisvrouw, die zijn zoontje Leendert Faeszoon verzorgde, dat hij bij de heren op het stadhuis ontboden was en daarheen ging en hij nam afscheid van haar. Daarna is Faes door het Lombardsteegje gegaan, omdat hij toen in de vergulde Kist in de Lange Groenendaal woonde en ging naar de Sluisbrug, waar mr. Eewith woonde. Faes vroeg aan mr. Eewith wat hij moest doen. Waarop mr. Eewith zei dat men behoorde weg te gaan, aangezien de heren een vonnis niet langer konden tegenhouden en dat men niet willens en wetens roekeloos met zijn leven moest omspringen, maar dat men gehouden was even goed voor zijn lichaam te zorgen als voor zijn ziel. Zoals onze Zaligmaker zelf ons leert, als Hij zegt dat men van de ene stad naar de andere moet vluchten en het zo proberen te ontkomen.
30v
[30Verso] Alsoo hij ’t zelve niet ontkomen en konden, dat hij dan verdulde-
lijcken lijden zouden moeten, met diergelijcken woorden en meer om-
standicheden, doch Faes Dirckxzoon presumeerde dat hij een goede
saeck voor hadden, ende datmen daeromme behoorde te lijden, ende
het niet schamen mosten, en niet en was geresolveert te Vlieden,
ende nam zijn afscheijt voor Mr. Eeuwit, ende seijde dat hij na
’t Stadt-Huijs toe ginck, ende is alsoo na ’t Stadt-Huijs gegaen,
op ’t Stadthuijs komende, zoo seijde de Heere, wel Faes Dirckszoon
zij dij daer, wij hebben[1] last om U Lieden te vangen, ende diergelijcke hem ver-
manende, zoo zeijde de Heeren, van zijne dwalingen affstant
te doen, met meer andere discoursen, daer op Faes Dirckx ant-
woorde, geen afstant te willen doen, ende dat hij daer bij woude
blijven, Doen hebben hem de Heeren geheeten buijten te staen, ende
hem te beraden, of hij zijn gelooff woude Versaecken, ende hem we-
derom begeven tot de Moeder de H. Roomsche Kercke, ende
diergelijcke woorden meer, waarop Faes Dirckxzoon buijten ginck
uijt de Burgemeesters Kamer, ende ginck daer wel een
Uijr voor Burgermeesters ende Schepens Kamer in de
middelsael wandelen, ende doen wiert wederom geschelt, soo dat
hij eenmael binnen quam, waer over de Heere altreerde, seggende
Faes Dirckxzoon, zij dij daer noch, want zij hadde gemeijnt dat hij
ondertusschen souden Vertrecken, ’t welck zij garen gesien soude hebben,
alsoo zij na zijn Doot niet begeerigh en waren, hem alsoo weder-
om Vragende, om afstant te doen, ’t welck hij niet en wilde doen,
soo hij zeijde, doen hebben zij hem in hechtenisse geset, ende heeft
den 31en Meij 1570 sijne Sententie ontfangen, Luijden als
volght.
Sententie van
Faes Dirckzoon
Alsoo Faes Dirckxzoon, geboren Poorter
deser Stede Goude, tegenwoordigh gevangen buijten Pijn
van banden, ende van Yser, onder den Blauwen Hemel, voor mijn
Heeren vanden gerechten bekent heeft, dat hij geleden heeft,
dat het is geweest over ruijm een Jaer, dat hij tot Rotterdam
hem heeft laten Verdoopen, van een Mans Persoon die hij niet
[1] [hebben] in de marge
[30 verso] Mr. Eewith echter zei dat hij geduldig zou moeten lijden, als hij er niet aan kon ontkomen. Mr. Eewith sprak nog meer van zulke woorden en voerde nog meer omstandigheden aan maar Faes Dirckzoon ging ervan uit dat hij een goede zaak voorstond en dat men daarvoor behoorde te lijden en dat men de zaak niet te schande moest maken. Faes had besloten niet te vluchten en nam afscheid van mr. Eewith en zei dat hij naar het stadhuis toe ging. Daarom is hij naar het stadhuis gegaan en toen hij daar was aangekomen, zeiden de heren: 'Wel Faes Dirckzoon, bent u daar? Wij hebben opdracht u gevangen te nemen.' Zij vermaanden hem onder andere door te zeggen dat hij afstand moest doen van zijn dwalingen en meer soortgelijke bewoordingen. Daarop antwoordde Faes Dirckzoon dat hij geen afstand wilde doen en erbij wilde blijven. Toen hebben de heren hem gezegd dat hij buiten moest gaan staan en zich moest beraden of hij zijn geloof wilde verzaken en terug wilde keren naar moeder, de Heilige Roomse Kerk en meer van dat soort woorden. Toen ging Faes Dirckzoon uit de burgemeesterskamer naar buiten en ging daar wel een uur voor de kamer van de burgemeesters en schepenen in de middenzaal wandelen. Ten slotte werd er gebeld en toen hij weer binnenkwam, verwonderden de heren zich daarover en zeiden: 'Bent u daar nog?', want zij hadden gemeend dat hij ondertussen zou vertrekken. Dat zouden zij graag gezien hebben, omdat zij niet op zijn dood uit waren. Daarom vroegen zij hem weer om afstand te doen en hij zei dat hij dat niet wilde. Toen hebben zij hem in hechtenis genomen en op 31 mei 1570 heeft hij het vonnis ontvangen dat luidde als volgt:
Vonnis voor Faes Dirckzoon.
Omdat Faes Dirckzoon, geboren poorter van de stad Gouda, tegenwoordig in hechtenis, bekend heeft voor de heren van het gerecht, 'zonder pijn van banden en ijzer', onder de blauwe hemel, dat hij geestelijk geleden heeft, dat hij meer dan een jaar geleden zich in Rotterdam heeft laten herdopen door een manspersoon die hij niet