122r

hant in die zee Doe die barbier dit vernam bekalde hi die scip
luyden mit gelde dat si hem lieten lopen in vremden landen niet
volbrenghende dat ghebot des keysersEnde die auentuer was
hem dat hi buten landes rijck wart ende groot: Ende koft op
een tijt enen visch wtter zee.die den rijnck des keysers in sinen
rop had Ende ghinck mitten rijnck totten keyser ende presen
teerden hem sinen rijnc weder ende dede sijn onscult van dat geen
dat hem ouerloghen was verkrijghende alsoe grote gracie in
des keysers oghen dat hem die keyser schencte voer een ghifte
dattie snijer die van sijn weluaren droeuich was ghebonden sou
de warden in enen sack ghesteken om int water gheworpen te
warden ende alsoe verdrencken Dattie snijer alsoe viel in dye
selue stricke die hi op sinen viant ghespreyt hadde Doe hi ghe
meent hadde dat hi sinen viant verwonnen hadde Daer om seyt
seneca dat saltu van een ander verwachten dattu yemant an
ders doeste

                   ¶Vanden kuysschen man di vant on
reyn wijf bedroghen wort Dyalogus C xxi.
0190.8302 122r 1
ARistotiles die grote meester ende philosooph seyt dat
die man is in wes hert wijsheyt is:een wesen ofte ghe
likenisse des tijts:contempleerre des leuens.een dienre
des doots.een gaende wandelaer.een gast der herbergen der we=
relt.een arbeydende ziel of gheest.een woninghe van eenre cleyn
re tijt Dat wijf als hi oec seyt is des mans confuys:een onuer
sadelike beest.stadighe sorchfoudicheyt.een ewighe strijt:des

hand in de zee. Toen de barbier dit merkte, haalde hij de scheepslieden met geld over om hem in een vreemd land vrij te laten en het gebod van de keizer niet uit te voeren. Hij had het geluk dat hij in het buitenland een rijk en voornaam man werd.
Op een keer kocht hij een zeevis die de ring van de keizer in zijn maag bleek te hebben. Hij ging ermee naar de keizer en overhandigde hem de ring. Hij betuigde zijn onschuld over hetgeen waarvan hij beticht was. Hij verdiende daarmee genade in de ogen van de keizer. Als goedmaker beval de keizer daarom dat de kleermaker, die verstoord was over de voorspoed van de barbier, vastgebonden moest worden en in een zak moest worden gestopt om hem in het water te werpen en te laten verdrinken.
De kleermaker meende dat hij zijn vijand overwonnen had, maar viel in dezelfde strik die hij voor zijn vijand gezet had. Seneca zei daarover: “Wat je een ander aandoet, kun je zelf terug verwachten.”

De 121e dialoog. Over de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt
0190.8302 122r 1
Aristoteles, de grote meester en filosoof, zegt dat het de man is in wiens hart wijsheid is: een schepsel of voorbeeld van het vergankelijk leven, een beschouwer van het leven, een dienaar van de dood, een vergankelijk reiziger, een gast van tijdelijke onderkomens, een werkzame ziel of geest, een woning voor korte tijd. Hij zegt ook dat de vrouw de man vernedert, dat zij een onverzadigbaar beest, een bron van voortdurende zorg, een eeuwige strijd,