122r
hant in die zee Doe die barbier dit vernam bekalde hi die scip
luyden mit gelde dat si hem lieten lopen in vremden landen niet
volbrenghende dat ghebot des keysersEnde die auentuer was
hem dat hi buten landes rijck wart ende groot: Ende koft op
een tijt enen visch wtter zee.die den rijnck des keysers in sinen
rop had Ende ghinck mitten rijnck totten keyser ende presen
teerden hem sinen rijnc weder ende dede sijn onscult van dat geen
dat hem ouerloghen was verkrijghende alsoe grote gracie in
des keysers oghen dat hem die keyser schencte voer een ghifte
dattie snijer die van sijn weluaren droeuich was ghebonden sou
de warden in enen sack ghesteken om int water gheworpen te
warden ende alsoe verdrencken Dattie snijer alsoe viel in dye
selue stricke die hi op sinen viant ghespreyt hadde Doe hi ghe
meent hadde dat hi sinen viant verwonnen hadde Daer om seyt
seneca dat saltu van een ander verwachten dattu yemant an
ders doeste
¶Vanden kuysschen man di vant on
reyn wijf bedroghen wort Dyalogus C xxi.
ARistotiles die grote meester ende philosooph seyt dat
die man is in wes hert wijsheyt is:een wesen ofte ghe
likenisse des tijts:contempleerre des leuens.een dienre
des doots.een gaende wandelaer.een gast der herbergen der we=
relt.een arbeydende ziel of gheest.een woninghe van eenre cleyn
re tijt Dat wijf als hi oec seyt is des mans confuys:een onuer
sadelike beest.stadighe sorchfoudicheyt.een ewighe strijt:des
hand in de zee. Toen de barbier dit merkte, haalde hij de scheepslieden met geld over om hem in een vreemd land vrij te laten en het gebod van de keizer niet uit te voeren. Hij had het geluk dat hij in het buitenland een rijk en voornaam man werd.
Op een keer kocht hij een zeevis die de ring van de keizer in zijn maag bleek te hebben. Hij ging ermee naar de keizer en overhandigde hem de ring. Hij betuigde zijn onschuld over hetgeen waarvan hij beticht was. Hij verdiende daarmee genade in de ogen van de keizer. Als goedmaker beval de keizer daarom dat de kleermaker, die verstoord was over de voorspoed van de barbier, vastgebonden moest worden en in een zak moest worden gestopt om hem in het water te werpen en te laten verdrinken.
De kleermaker meende dat hij zijn vijand overwonnen had, maar viel in dezelfde strik die hij voor zijn vijand gezet had. Seneca zei daarover: “Wat je een ander aandoet, kun je zelf terug verwachten.”
De 121e dialoog. Over de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt
Aristoteles, de grote meester en filosoof, zegt dat het de man is in wiens hart wijsheid is: een schepsel of voorbeeld van het vergankelijk leven, een beschouwer van het leven, een dienaar van de dood, een vergankelijk reiziger, een gast van tijdelijke onderkomens, een werkzame ziel of geest, een woning voor korte tijd. Hij zegt ook dat de vrouw de man vernedert, dat zij een onverzadigbaar beest, een bron van voortdurende zorg, een eeuwige strijd,
122v
mans dienst wijf.den kuysschen ende reynen man een groot hin
derlick dinck. Alsoe als men vindet dat een kuys man onder=
wilen te hebben plach spraeck mit enen wiue ende vrienscap.
ende familiariteyt daer hi namaels van sine ombehoetheyt al
soe of beuanghen ende in hoorre lieften verwonnen wort dat
hi sine reynicheyt op een kort verloes Want in dien dat hi hae=
re soete smeykelike woorden hoorden ende die scoenheyt hoers
aensichts onbehoetliken ansiende die ghelycheyt hoorre ogen
tot hem in liet gaen wort hi bedroghen ende seyde . O M
die schoenheyt van dat wijf : verliest menich man ziel ende lijf.
Daer om seyt een wijs man dye form der sonden is dat wij[l].
ende condici des doots . ¶ Jheronimus . die doer des duuels .
wech der boesheyt. venynde beet des serpents. een hinderlick
dinck is dat wijf Jtem noch seyt hi Een vuerich swaert is die
ghedaente des wijf Ghedenckt hoe thamar des conincks van
israhels dochter van horen broeder vercraft is . Ghedenck al=
toes datten burgher des paradijs adam wt sinen lande . dat
wijf wtgheworpen heeft Wat mochter sterker wesen dan samp
son . Wat wijser dan salomon : Wat heyligher dan dauid Al
le dese sijn ouermids die vrouwen verkeert Hier om seyt oeck
die wise man Van den wiue is ghecomen dat beghin der son=
den Ende bi hoer steruen alle menschen Hier om plagen hem
dye oude wijse heren ende philosophen vanden vrouwen seer
te wachten Als die leerre vegecius daer of scrijft vander kuys
heyt des groten alexanders Dat doe hem op een tijt gebrocht
wort een ionghe maghet die seer schoen was dye enen groten
prince ondertrouwet was Wachte hi hem des te mael seer dat
hise niet eens an en sach mer seyndese weder tot horen brude=
gom Waer mede hy die herten des princen ende sijnre vrouwen
tot hem waert kreech . ¶Des ghelijck vertelt oeck valerius van=
den groten heer die scipio ghenoemt was ende heer van romen doe
hi die stat van kartago ghewonnen hadde wort hem onder alle
die gheuanghen ghebrocht een eedele maghet seer schoen van
formen die enen welgheboren man ondertrouwet was Ende
dienstmeid van de man en een groot hinderlijk ding voor de kuise man is.
We zien dus dat, als een kuise man zo nu en dan met een vrouw praat en vriendschappelijk en vertrouwelijk met haar omgaat, hij naderhand zo overvallen wordt door zijn onvoorzichtigheid en hij zich zo gewonnen geeft aan haar liefde, dat hij zijn kuisheid weldra verliest. Terwijl hij haar zoete vleiende woorden hoorde, de schoonheid van haar gelaat onnadenkend bekeek en de fraaie vorm van haar ogen in zich opnam, werd hij verleid. Hij zei: “Menig man verliest lichaam en ziel vanwege de schoonheid van een vrouw.”
Daarom zei een wijze man: “De zonde en de dood dienen zich aan in de gedaante van een vrouw.”
Hieronymus zei: “Een vrouw is de deur naar de duivel, de weg naar het kwaad, de giftige beet van een slang, een hinderlijk ding.” Hij zei ook: “De gedaante van een vrouw is als een vurig zwaard.”
Gedenk hoe Tamar, de dochter van de koning van Israel, door haar broer is verkracht. Gedenk altijd dat Adam, de bewoner van het paradijs, de vrouw uit zijn land heeft verdreven. Wie zou er sterker zijn dan Samson, wie wijzer dan Salomo, wie heiliger dan David. Ze zijn allemaal door toedoen van vrouwen van het rechte pad afgedwaald.
Daarover zegt de wijze man ook: “Door de vrouw is de zonde ontstaan en door haar sterven alle mensen.” Daarom plachten de oude wijze heren en filosofen voorzichtig met vrouwen te zijn.
De leraar Vegetius schrijft over de kuisheid van Alexander de Grote. Op een keer werd een heel mooie jonge maagd bij hem gebracht. Ze was in ondertrouw met een machtige prins. Alexander was zo op zijn hoede dat hij haar niet eens aankeek. Hij stuurde haar naar haar bruidegom terug. Hij stal hiermee de harten van de prins en diens vrouw.
Iets dergelijks vertelt Valerius over de grote machthebber Scipio, die consul van Rome was.
Nadat hij Carthago had overwonnen, werden alle gevangenen bij hem gebracht, waaronder een edele maagd die een heel mooi figuur had. Zij was in ondertrouw met een man van edele afkomst.
123r
doe dede hi tot hem comen die ouders van deser maghet ende
gaf hem luyden hoer dochter weder vrij ende onbesmet . ende
dat gout dat hem ghegheuen was om dye maecht mede te co=
pen gaf hi der maecht te hulpe hoorre hilick tot een mede gaef
Ende mit deser doechde toech hi tot hem dye harten alles des
volkes van kartagine Noch scrijft hi vander wonderliker cuys
heyt des philosoophs cenocrates dat te athenen was een on=
reyn wijf welker dye ionghe oncuyssche mannen groet ghelt
loueden te geuen waert dat si den philosooph brenghen mochte
tot onsuuerheytAls si dat angenomen hadde quam si des nach
tes daer dye philosooph slapen was ghegaen ende ghinc daer
by hem legghen ende dede hoer best om hem te verwinnen mer
si en mochtes myt gheenrehande quaden manieren totter on=
reynicheyt bemorwen Alsoe dattie ionghelingen dat wijf seer
bespotteden om dat si soe slecht ende slap was dat si eens mans
herte niet bemorwen en mochteDaer si op antwoorden dat si
se gheseynt hadden niet tot enen mensch mer tot enen yseren
of stenen beelt . hietende den philosooph een stenen beelt of on
beuoelick om sine ombeweechlike stantafticheyt ende reynich
heyt des lichaems ende oeck des herten
¶ Vanden leuendigen mensch ende die doot Dyalogus hondert xxij.
DJe doot als aristotiles scrijft is die ewige slaep vrese der ri
ker luyden:begeerte der armer menschen.een dinc ofte last daer geen
raet tegens en is.een moordenaer des menschen.een vluchte des leuens
een brekinge des lichaems Leuen is vrolicheyt der goeder men=
Toen liet hij de ouders van de maagd bij hem komen. Hij liet hun dochter weer vrij en gaf haar onbezoedeld aan hen terug. Het goud dat hem gegeven was om de jonge vrouw te kopen schonk hij haar als gift voor haar huwelijk. Met deze goede daad veroverde hij de harten van alle inwoners van Carthago.
Verder schrijft Valerius over de wonderlijke kuisheid van de filosoof Xenocrates. In Athene woonde een onzedelijke vrouw. Jonge, oneerbare mannen beloofden haar veel geld te geven als zij de filosoof tot onkuisheid zou weten te brengen. Zij ging hierop in en ’s nachts ging ze, toen de filosoof was gaan slapen, naar hem toe om bij hem te gaan liggen. Ze deed haar best om hem te verleiden, maar het lukte haar op geen enkele doortrapte manier om hem tot onkuisheid te brengen. Toen bespotten de jonge mannen haar omdat zij zo onnozel en zwak was dat ze een mannenhart niet kon vermurwen.
Daarop antwoordde ze dat ze haar niet naar een mens gestuurd hadden, maar naar een ijzeren of stenen beeld. Ze noemde de filosoof een stenen beeld en ongevoelig vanwege zijn onwrikbare standvastigheid en reinheid van lichaam en geest.
De 122e dialoog. Over de levende mens en de dood
Zoals Aristoteles schrijft is de dood de eeuwige slaap, de vrees van rijke en het verlangen van arme mensen, een ding of last waar men geen raad mee weet, een mensenmoordenaar, een vlucht uit het leven en een vernieler van het lichaam. Leven betekent vrolijkheid voor goede mensen
123v
schen droefheyt der onsaligher . Een schoon ionck rijck sterck
ende ghesont man quam tot die doot ende seyde O du onuer=
wandelbaer lot. ontferme di mijns ende verhoer mijn ghebet
En wil doch niet tot mi seynden die grote pijn ende last die ic
van di verbeyde Jc sal di gheuen gout siluer ende costelike ghesteen
te huysen houen lant ende sant henxsten ende paerden ende alle dat=
tu begheren mogeste van allen tijtliken goeden ende rijcdommen.
op dattu mi niet raken of antasten en wilste die doot antwoor
den O broeder du bitste onmoghelike dinghen die du van go
de niet bidden en selste dan alleen eerlike ende moghelike din=
gen daer om en hebste niet wel ghesproken Want den mensc[h]e
toe ghesproken wort Die doet o mensche verwachtet dij in allen
steeden ende plaetsen Daer om ist dattu wijs biste du selsten oec
weder in allen plaetsen ende stonden verbeyden Want die pro
pheet dauid die heylighe man scrijft inden souter Wye is dye
mensch die leuendich is die den doot niet sien e[e]n sal Of hy seg=
ghen woude nyemant. Hier om seyt een wijs man Jn gheen=
re manieren en moechstu o mensche den doot ontgaen Die doot
hout.hi kerft:hi dodet alle dat ye leuen vleysch of lichaem heeft
ontfanghen.¶ Wilt my daer om seyde doe die doot o mensche
lijdsameliken ontfanghen want ic dy niet nuwes doen en sal
het en is al voer di gheschiet eer du mensche waerste Want se
neca seyt Nyemant vanden menschen en is alsoe dom dat hy
niet en weet dat hi nyet steruen en sal :ende nochtant als dye
doot coomt soe beuet hi ende screyetWat huylstu wat screystu
om dattu steruen moetes Tot deser wet bistu gheborenWat
ghesciet di nuwesHier toe bistu geboren Dit is gheboert dijn
vader dijn moeder ende alle dinen vrienden ende maghenDit
is ghecomen allen den gheen die voer di gheweest sijn ende sal
ghescieden allen die na di comen sellen : Want dat leuen en is
niet ghegheuen mit voordel om niet te steruen Het is een ghe
meyn ghebot dat ghebiet gheboren te warden ende dat weder te
steruen alle dat leuen ontfanghen heeft Daer om sellen wi ver=
drachliken lijden dat wi niet ontgaen en moghen . Men leest
en verdriet voor verdorven mensen.
Een mooie jongeling, rijk, sterk en gezond, kwam bij de Dood en zei: “Jij bent mijn onveranderlijk lot. Heb medelijden met me en verhoor mijn gebed. Stuur mij toch niet die grote kwelling die ik van je moet verwachten. Ik zal je goud, zilver en edelstenen geven en huizen, hofsteden, bebouwd en onbebouwd land, hengsten en merries en alles wat je aan aardse goederen en rijkdom begeert, opdat je me niet raakt.”
De Dood zei daarop: “Broeder, je vraagt het onmogelijke, iets wat je God niet vragen kunt. Je mag alleen eervolle en gepaste dingen vragen. Je hebt dus niet goed gesproken. Aan de mens wordt verteld dat hij de dood in alle plaatsen en steden kan verwachten. Doe dat dan ook in elke plaats en op elk uur als je wijs bent.”
De heilige profeet David zegt in Psalmen: “Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal?” Alsof hij wilde zeggen: “Niemand.”
Een wijze man zegt: “Aan de dood kun je nooit ontkomen. De dood maait om zich heen: hij doodt alles wat ooit leven, vlees of lichaam heeft gekregen.” De Dood zei toen: “O mens, ontvang mij daarom lijdzaam, want ik laat je niets nieuws overkomen. Ik bestond al voordat jij er als mens was.”
Seneca zei: “Niemand is zo dom dat hij niet weet dat hij zal sterven.”
Toch beeft en jammert de mens als de dood zich aankondigt. Huil en jammer je omdat je moet sterven? Onder deze wet ben je geboren. Wat is er nieuw aan? Het is je vader en je moeder overkomen en ook al je vrienden en verwanten. Dit is iedereen vóór je overkomen en zal iedereen na jou overkomen, want het leven is je niet gegeven met het voorrecht dat je niet zult sterven. Het is een algemene wet, die beschikt dat je geboren wordt en dat ieder die het leven heeft ontvangen ook weer moet sterven. Daarom moeten we lijdzaam ondergaan waaraan we niet kunnen ontkomen.
Men leest
124r
vanden coninck dauvid dat hi vastede ende penitencie dede voer
sijn kint te wilen dattet sieck was Ende doet doot was seyde
hi tot sinen dienres . wat wil ick vasten nu dat kint doot is :
Jck en machs niet weder roepen . Mer ick sal ymmer moeten
gaen tot hem mer hi en mach niet weder comen tot my . Men
leest dattet ghesciede op eenre tijt dat een philosooph tijdinge
quam dat sijn soen ghestoruen was dat hi antwoorden ende sei
de doe ick hem wan wist ick wel dat hi steruen most. Valerius
scrijft dat anaxagoras die philosooph doe hi hoorden den doot
sijns soens gaf hi antwoort ende seydeDu en boetscappes mi
niet onuerbeyts of dat nye gheweest en is want doe hi ghebo=
ren wort van mi wist ick wel dat hy steruen soude want dat die
wet is ende een seker reghel is dat nyemant en steruet die nye
gheleeft en heeft ende dat nyement en leeft die niet sterflick en
is nader naturen Jtem die prince penophon doe hi verhoerde den
doot sijns oudsten soen die inden strijt ghebleuen was leyde hi
alleen daer om die croen van sijn hoeft om dat hi onledich was
sacrificien te doen sinen afgoden Ende vraghede daer nae doe
hi ledich was hoe dat hi ghebleuen was Ende doe hi verstont dat
hi sterkelike weder vechtende ghebleuen was settede hi die croen
weder op sijn hoeft ende swoer bi sine goden dat hi meer blij=
scappen ende ghenoechten had van dat sijn soen hem also vrome
liken inden strijt hadde bewesen.dan hy droefheyt hadde van
sinen doot Jheronimus die heylighe leeraer scrijft van eenre hey
liger edelre vrouwen die hoer man ghestoruen was dat eer si
hoers mans lichaem begrauen had hoer kijnderen mede al ge
lijc storuen Hoert hier seyt Jeronimus Een ongheloeflic dinck
sel ick seggen mer nochtans dat waer is als god mi daer tuych
of is Wie soude vermoeden dat die goede vrouwe niet mit han
ghende ende ghespreyenden haer mit ghescoerden clederen mit groter
misbaer hoer soude bewisen droeuich te wesen Si en liet niet een traen
mer bleef onbeweechlic voerden voeten ons heren recht of si hem bij=
der voeten hadde ghehouden ende seyde: Siet lieue heer ihesu
Nu ben ick van allen lasten ontbonden nu sal ick dy dyenen:
over koning David dat hij vastte en boete deed voor zijn kind terwijl het ziek was. Toen het dood was zei hij tot zijn dienaren: “Wat zal ik vasten nu het kind dood is. Ik kan hem niet terughalen, maar ik zal naar hem toe moeten gaan, omdat hij niet naar mij kan terugkeren.”
Op een keer ontving een filosoof het bericht dat zijn zoon gestorven was. Hij antwoordde: “Toen ik hem kreeg, wist ik al dat hij sterven moest.”
Valerius schrijft dat, toen de filosoof Anaxagoras de dood van zijn zoon vernam, hij zei: “Jouw boodschap komt niet onverwachts, alsof de dood niet bestaat. Want toen hij geboren werd, wist ik wel dat hij sterven zou. Want het is zeker dat niemand sterft die niet geleefd heeft en er niemand leeft die niet sterfelijk is volgens de natuur.”
Valerius schrijft ook over Xenophon. Toen hij hoorde dat zijn oudste zoon in de strijd was gebleven, was hij druk bezig aan zijn goden te offeren. Hij zette alleen de krans van zijn hoofd. Na het brengen van offers vroeg hij hoe zijn zoon was omgekomen. Toen hij begreep dat zijn zoon na een moedige strijd gesneuveld was, zette hij de krans weer op zijn hoofd. Hij zwoer bij zijn goden dat hij meer blijdschap en geluk ondervond omdat zijn zoon zich zo dapper in de strijd bewezen had dan dat hij bedroefd was over zijn dood.
Hieronymus, de heilige leraar, schrijft over een heilige edelvrouw wier man gestorven was. Voordat zij haar mans lichaam begraven had, waren al haar kinderen ook gestorven.
“Luister”, zei Hieronymus, “ik zal iets ongelooflijks vertellen maar toch is het waar. God is mijn getuige. Wie kon vermoeden dat die goede vrouw niet met loshangende haren, met gescheurde kleren en met groot misbaar zou laten blijken bedroefd te zijn? Zij liet echter geen traan maar bleef onbewogen liggen voor de voeten van onze Heer alsof zij hem bij de voeten had vastgepakt. Ze zei: ‘Zie lieve Heer Jezus, nu ben ik van alle lasten bevrijd, nu zal ik U dienen
124v
mit lijf ende ziel want du mi van die lasten verlosset hebste
Men leest inden kroniken vanden keyseren dat octauianus co=
nincinne doe si horen soen begrauen hadde wes naem drusius
was al was si een heydens wijf dat si nochtant bi hoer natuer
lick verstant alle teykenen der droefheyt van hoer dede . ende
seyde Wat baet dat screyen om dat gheen datmen niet scuwen
en mach ende alst coemt nyemant ontulien en mach noch oeck
die ghestoruen is weeder gheroepen werden en mach . Daer
om seyt seneca . Die wijse mensche en wort nyet bedruckt int
verlies sijnre kinderen ofte der vrienden: ghelijckmoedeliken
draghende horen doet soe als hi sijns selfs doot verbeydt .
Daer om is ghedenckenisse des doots een toem bedwinghen
de den mensche dat hi niet alte seer wt en vloye doer die breet
heyden der begheerten ende der gh[o]noechten Ghedenckenis=
se des doots is die alre meeste wijsheytAls plato die grote phi
losooph seyt ¶Men leset int leuen des patriarch sinte Johan
nes elemosinier . datmen hier voermaels als dye keyser ghe=
croont wort een manier hadden dat dan steenhouwers . ma=
kers der dooder grauen tot hem quamen ende seyden ¶ Heer
keyser ghebiede van wat materie als van steen of van metael
ghi uwe graft ghemaeckt wilt hebben : Vermanende hem in
dien woorden dat hi ghedencken soude dat hi een sterflick en=
de verganckelick mensch waer. dat hi sorghen soude voor hem
seluen ende der zielen salicheyt ende alsoe sijn rijck wijslick en
de doechdelick soude bescermen ende regieren .¶ Hier om seyt
die wijse manGhedenck dijnre vterste dinghen ende du en sel=
ste inder ewicheyt nyet sondighen . ¶ Alfoncius scrijft inden
boeck vander vroescap dat doe alexander dye grote konynck
die heer van alle die werlt was ghestoruen was ende men sijn
graft van goude makeden dat dan doe veel philosophen bi qua
men . van welken die een seyde Alexander heeft sijn scat ghe=
maect vant gout .ende nu weder maect dat gout sijn scat van
hem . Die ander seyde alexander hadde ghisteren heerscappie
bouen dat volc mer huyden heeft dat volck weder heerscappie
met lichaam en ziel want U hebt me van mijn last verlost.”’
In de kronieken van de keizer leest men dat de vrouw van Octavianus, toen zij haar zoon Drusus begraven had, haar verstand volgde en alle tekenen van droefheid liet varen, ook al was zij een heidense vrouw. Ze zei: “Wat helpt het om te huilen om datgene waaraan men niet kan ontkomen. Als het gebeurt, kan niemand ontsnappen, noch kan de gestorvene teruggeroepen worden.”
Seneca zegt: “De verstandige mens wordt niet bedroefd door het verlies van zijn kinderen of vrienden: gelaten draagt hij de dood van zijn kind zoals hij zijn eigen dood afwacht.”
De gedachte aan de dood houdt de mens in toom, opdat hij zich niet al te zeer laat leiden door de overvloed aan begeerten en genoegens. Denken aan de dood is de allergrootste wijsheid, zoals de grote filosoof Plato zei.
Men kan in Het leven van Johannes de Barmhartige lezen dat het voorheen, als de keizer werd gekroond, de gewoonte was dat de steenhouwers, makers van grafmonumenten, naar hem toe kwamen. Zij zeiden: “Heer keizer, laat ons weten van welk materiaal, steen of metaal, u uw grafsteen gemaakt wilt hebben.” Zij waarschuwden hem met deze woorden dat hij er aan moest denken dat hij een sterfelijk en vergankelijk mens was, dat hij voor zichzelf en zijn zielenheil moest zorgen en zo zijn rijk verstandig en deugdzaam moest beschermen en regeren.
De wijze man zegt hierover: “Gedenk de laatste dingen en je zal tot in eeuwigheid niet zondigen.”
Petrus Alfonsus schrijft in zijn boek over de wijsheid dat, toen de grote koning Alexander, heer van de gehele wereld, gestorven was en men zijn grafsteen van goud had gemaakt, daar veel filosofen bijeenkwamen. De ene filosoof zei: “Alexander heeft zijn goudschat verzameld en nu omvat zijn goudschat hem.” De andere filosoof zei: “Alexander had gisteren het hoogste gezag over het volk, maar nu heeft het volk weer het hoogste gezag
125r
ouer hem:die derde seyde Gisteren hadde alexander macht veel
menschen vander doot te verlossen.huden en heeft hi niet mo=
ghen ontgaen die scutten des doots.die vierde Alexander ley=
den ghisteren dat volck waer hi woude .huyden brenghet hem dat
volck ten graue.die vijfte Alexander belasten gisteren die aerde
huyden wort hi daer weder of beladen . dye seste.gisteren ontsagen
alle menschen alexander.huyden rekenen si hem voer niet. die se
uende Alexander hadde ghisteren veel vrienden huyden heeft hise
al ghelijc.die achte seyde Gisteren en was hem alle die werelt
niet groot ghenoech.huyden lijdet hi mit een graft van vijf voe
ten. Die dese punten wel ouerleggen konde die soude hem in
allen dinghen wel bedwinghen Job sprek[t]t vanden leuendighen
mensche dat hi als drec ende slijc int eynde verloren sal warden .
Daer om ghebiet die wise man Gedenc dat eynde: wanttet be
ter is te gaen totten huyse des droefheyt dan des werscaps:want
inden huyse des screyens wort die mensche vermaent van dat
eynde alle der menschen ende daer ghedenckt die leuende wat
hy toecomende is dat hy oeck myt alsulken eynde besloten sal
werden.Merke daer om o mensche ende besiet dat inden doot
des menschen die nose kout wort.die tanden warden swart:
dat aensicht wort bleyck : die senen ende aderen des lichaems
warden ghescoert.dat hert berstet van groter pijnen alle dye
leden des lichaems warden kout ende stijf als hout ende steenJn
alle die werlt en is geen versmadeliker dinc dan dat dode lich
aem des menschenMen wils niet int water werpen op dat dat
water daer of niet veruult en wardeMen hanghet des niet in
der lucht op dattie lucht daer of niet ontreynicht en warde noch
inficeert Mer als een venijnt dinc worthet in een kuyl gesmact
ende op datmens niet meer en sie wortet haesteliken mitter aer
den bedect Siet ende merct o mensche hoe die glorie der werlt
gheeyndet wort Si wort in een stinckende kuyl besloten daer
dat lichaem verdorret:die oghen ghaen te niet.die oren vallen
van dat hoeft.die nose brect van dat aensicht.die tonghe vervuylt
over hem. De derde zei: “Gisteren had Alexander macht om veel mensen van de dood vrij te spreken, nu kon hij de pijlen van de dood niet ontgaan.” De vierde: “Alexander leidde gisteren het volk naar waar hij wilde, nu leidt het volk hem naar het graf.” De vijfde: “Alexander deed de aarde overlast aan, nu wordt de aarde hem tot last.” De zesde: “Gisteren hadden alle mensen ontzag voor Alexander, nu betekent hij niets voor hen.” De zevende: “Alexander had gisteren veel vrienden, nu zijn alle mensen voor hem gelijk.” De achtste zei: “Gisteren was de wereld niet groot genoeg voor hem, nu ligt hij in een graf van vijf voet.”
Zij die deze punten goed kunnen overdenken, kunnen zich in alles goed bedwingen.
Job zegt over de levende mens dat hij, evenals zijn eigen drek, voorgoed zal vergaan. Daarom gebiedt de wijze man: “Denk aan je einde, want het is beter om naar het huis waar droefheid is te gaan dan naar het huis waar een feestmaal wordt aangericht. Want in het huis waar verdriet is, wordt de mens eraan herinnerd dat hij eindig is en daar gedenkt de levende dat ook voor hem ooit het einde nadert.”
O mens, houd daar rekening mee en besef dat jouw neus koud wordt zodra je dood bent, je tanden zwart worden en je gelaat bleek wordt. De spieren en aderen van het lichaam scheuren, het hart barst door helse pijn, alle lichaamsdelen worden koud en stijf als hout en steen.
In de hele wereld is er geen verachtelijker ding dan het dode lichaam van de mens. Men wil het niet in het water gooien opdat het water dan niet vervuild raakt. Men hangt het niet in de openlucht opdat de lucht niet verontreinigd of besmet wordt. Maar als een giftig ding wordt het in een kuil gegooid en het wordt haastig met aarde bedekt om het niet meer te zien.
O mens, besef hoe ’s werelds glorie eindigt. Ze wordt in een stinkende kuil begraven waar het lichaam verschrompelt. De ogen gaan teniet, de oren vallen van het hoofd, de neus breekt van het gezicht, de tong verrot
125v
inden mont. dat barst inden lichaem O here god wat sal ick
segghen Die oghen plaghen mit ghenoechten scoon dinghen
te sien ende alle dye sinnen des lichaems hoer ydelheyt te ple=
ghen Bernardus Wat verheffeste di o mensche die niet en bis
te dan stof ende asse . wes ontfanck is sonde wes gheboerte is
onsalicheyt dat leuen pijn ende steruen banghicheyt Die men
sche als hi out wort ende ter dootwaert gaet die heeft als gre
gorius seyt onsalicheyt ende verdriet in sijn leuen . Want sijn
hert dat beghint hem te cloppen.dat hoeft doet hem we : sijn
geest wort kranck sijn aensichte wort rimpich:die rugghe bu=
ghet ende hi gaet krom:sijn oghen donckeren.sijn handen be=
uen.sijn noosen drupen.sijn haer ontfalt hem.sijn tanden ver
vuylen:sijn adom stincket:sijn craft ontgaet hem:nu is hi vro
lick nu is hi droeuich.dan so wort hi sieck ende cranck O wat
ongheualligher dinck is dit teghenwoordighe leuen Waer om
en merkestu niet o sterflike mensche hoe ongheuallich dit tegen
woordighe leuen is Sich ende merke waer alle die oude ende
dijn voeruaders sijn . .¶ Een of gheen en vindet ghi hier van
allen Hier om seyt bernardus Segt mi waer sijn die minres der
werlt die in corten tijden dye voerleden sijn mit ons waren .
Van hem allen en is niet ghebleuen dan asse .¶ Ende daer om
[t]egt my hab ick di . waer sijn dye banre heren : waer sijn dye
princen . waer sijn die vorsten .¶Alle sijn si wech ghegaen als
een scim ofte scade ende te niet ghecomen Hier of seyt oeck dye
heylighe leraer Augustinus Ghanck o mensche op die grauen
der dooden.neem die botten ende beenen ende ondersceyde of
tu mogheste : soe wie dat heer gheweest heeft of knecht:wye
schoon.wie leelick :wie oneedele of eedel.wie wijs of wie sim
pel ende slecht : Van allen desen en mogheste gheen kennisse
of onderscheyt bekennen Denckt daer om waer dattu coemste
ende scame di . waer du biste ende wes beduchtich . waer du
gaeste ende weest in vreesen.op dattu hier bouen mogheste co[men]
in de mond en barst in het lichaam. O Here God, wat moet ik zeggen?
De ogen kijken gewoonlijk met plezier naar mooie dingen en alle zintuigen van het lichaam zijn gericht op ijdelheid. Bernardus zegt: “Waarom zou je je verheffen, o mens, je bent niet meer dan stof en as, ontvangen in zonde en geboren in ellende. Het leven brengt pijn en het sterven angst.”
Gregorius zegt dat de mens ellende en verdriet in zijn leven heeft wanneer hij oud wordt en zijn dood tegemoet gaat, want zijn hart begint te bonzen, zijn hoofd doet pijn, zijn geest wordt ziek en zijn gezicht wordt rimpelig. Zijn rug buigt en hij wordt krom, zijn ogen verduisteren, zijn handen beven, zijn neus druipt, zijn haar valt uit. Zijn tanden worden vies en zijn adem stinkt. Zijn kracht neemt af: soms is hij vrolijk, soms droevig en uiteindelijk wordt hij ziek.
O, wat is dit aardse leven toch rampzalig! Sterfelijke mens, waarom zie je niet in hoe ellendig het aardse leven is? Bedenk toch waar alle oude mensen en je voorouders zijn: van al deze mensen vind je niemand meer terug.
Daarom zegt Bernardus: “Zeg mij, waar zijn de liefhebbers van het wereldse leven, die korte tijd geleden nog onder ons waren? Van hen is er niets anders over dan as. Daarom vraag ik je: waar zijn de hoge heren, waar zijn de prinsen, waar zijn de vorsten? Ze zijn allen verdwenen als schimmen of schaduwen en te gronde gegaan.”
De heilige leraar Augustinus zegt hierover: “Mens, ga naar de graven van de doden, pak de botten en beenderen op en probeer te onderscheiden van wie ze geweest zijn: wie heer of knecht was, wie mooi was of lelijk, wie edel of onedel, wijs of eenvoudig van geest was. Uit deze botten kun je geen kennis halen of onderscheid maken. Bedenk daarom waar je naartoe gaat en schaam je. Wees bevreesd waar je bent en waar je heen gaat opdat je in de hemel mag komen
126r
[bi] god die heer dye sonder eynde ende inder ewicheyt leuet ende
regneert altoes ghebenedijt A M E N
¶ Hier is voleyndet bider gracien goods een boec ghehieten dy
alogus creaturarum Dat vol is van ghenoechlike fabulen Die
oeck profitelic sijn tot leringhe der menschen Ende is volmaeckt
ter goude in hollant bi mi gheraert leeu prenter ter goude opten
vierden dach van april Jnt iaer MCCCC lxxxi.
bij God de Heer die zonder einde en in eeuwigheid leeft en regeert, voor altijd geprezen. Amen.”
Hier is bij de gratie van God een boek voltooid met de naam Dyalogus creaturarum. Het staat vol met genoeglijke fabels, die tevens nuttig zijn ter lering van de mensen. Het is voltooid te Gouda in Holland door mij, Gheraert Leeu, drukker te Gouda, op 4 april in het jaar 1481.