106v

gen en mocht[t] om dat hout dat tusschen hen beyden lach ende den
wint keerden so quamt al weder in die ogen des wolfs Alsoe dattie
wolf daer of seer gepinicht wort in sinen oghen dat hy toornich
wort ende swoer bi gode dat hi die scragen om werpen soude ende den
ezel van bouen neder smackenMer wt die verhengenisse godes viel die
beytel ofte wigge die int hout ghesteken was tusschen dit sneede
op den wolf ende dode hem Also dattie ezel blide was dat hi also ver=
losset ende leuendich gebleuen was ende quam van bouen ende seyde Veel
worter selue geslagen.diet op een ander mey[n]den te iagen. Also doen dye
bose die die stricken leggen voer dye ogen hoorre gesellen dat si dye
cloeckeliken vangen mogen ende bedriegen Mer veel valtet als die wi
se man seit Dat hi selue dicwijl vallet in die kuyl die hi gemaect
heft enen anderen mede te vanghenAlso dattie geen die andere
luden bedrigen wil dat hem god almachtich voerkomet mitten doot
ende smacket hem in die helleDaermen een fabel of seyt dat een hom
mel bije opt water quam ende en dorste daer niet ouerswemmen Als
dat die vorsche sach woude si die hommel verscalken ende seyde wel co
me sijstu mine lieue suster ende vrientynne Die wise man leert ons dat
tie broeder ende vrient inden noot wordet besocht Coemt mit mi ic kan
wel swemmen Die hommel geloefden hoer ende liet hoer binden mit enen
draet anden voet des vorschen Ende also swemmeden si tesamen tot dat si
int diep van dat water quamen also dattie vorsche daer onder dat wa
ter hoer seluen onder toech ende drenckede daer mede die hommel bije
Die wouwe daer bouen vliegende sach die hommel al doot driuen
ende viel neder om die te vanghen ende want die hommel anden vorsschen
voet ghebonden was nam hise mede ende atse alle beide :
¶ Van den beer ende den wolf Dyalogus hondert ende acht
0190.8302 106v 1

vanwege het hout dat tussen hen lag en omdat de wind draaide. Daardoor kwam het zaagsel weer in de ogen van de wolf. De ogen van de wolf deden veel pijn. Hij werd kwaad en zwoer bij God dat hij de schragen zou omgooien waardoor de ezel tegen de grond zou smakken. Maar door Gods wil viel de beitel of de wig, die in het hout tussen de zaagsnede gestoken was, op de wolf waardoor hij gedood werd. De ezel was blij omdat hij bevrijd was en in leven was gebleven. Hij kwam naar beneden, waarna hij zei: “Vaak word je zelf geslagen als je denkt op een ander te jagen.”
Zo doen de boosdoeners die vallen zetten voor de ogen van hun kameraden om ze op sluwe wijze te vangen en te bedriegen. Velen worden echter zelf getroffen, zoals de wijze man zei: “Wie een kuil graaft voor een ander valt er dikwijls zelf in.” Hij die andere mensen wil bedriegen, wordt door de almachtige God gestraft met de dood en in de hel geworpen.
Er is een fabel die gaat over een hommel die in het water terecht kwam en niet durfde te zwemmen. Toen een kikker dat zag, wilde hij de hommel verschalken. Hij zei: “Je bent welkom, lieve zuster en vriendin. De wijze man leert ons dat een broeder en vriend in nood beproefd wordt. Kom met mij mee, ik kan wel zwemmen.” De hommel geloofde hem. Ze liet zich met een draad aan de poot van de kikker vastbinden. Zo zwommen ze gezamenlijk totdat zij in diep water kwamen. De kikker dook onder water waardoor de hommel verdronk. Een wouw die er boven vloog, zag de dode hommel drijven. Hij dook naar beneden om haar te vangen. Omdat de hommel aan de poot van de kikker vastzat, nam de wouw ook de kikker mee. Hij at ze allebei op.
De 108e dialoog. Over de beer en de wolf
0190.8302 106v 1