49. de arend met zijn vogels en de leeuw met andere dieren
50. de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep
51. de valk en de wouw
52. de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen
53. de vogel Sterla die de haas had gevangen
54. de struisvogel en de chirurgijn
55. de valk en de haan
56. de havik en de plevier
57. Osmerillus en de sperwer
58. de giervalk die zijn leven wilde verbeteren
59. de hop en de papegaai
60. de hen en de duif
61. de haan en de kapoen
62. de fazant en de pauw
63. de raaf en de snip
64. de ransuil en de leeuwerik
65. het kwikstaartje en de fazant
66. de nachtegaal en de raaf
52r
ke vant die onder enen boem die gheuallen was belast ende ge
uanghen lach dien hi daer of verlossede Daer nae ghesciedent
dat die draeck den ezel eten woude segghende dat alle groote
diensten bijden ondancbaren verloren bliuenMer die lantman
ghinck te rade mitten vos die den draeck myt subtijlheyt we=
der inden last brocht daer hy te voren in gheweest hadde ende
verlossede den lantman mit sinen ezel Jtem men seit van een dwa
sen man die niet en hadde dan een soon welck doe hy sach dat
veel menschen totten keyser ghinghen ende brochten hem me
nigherhande ghiften ende gauen alsoe datse den keyser grote
[te]lick weder om begaefden Hier om docht hi in hem selue Jck
wil oeck totten keyser gaen ende brenghen hem een goelick=
heyt als den keijser wel betaemt . Aldus ghinck hi soeken dye
auentuer die hem god verlenen woude ende vinck een centau
rus dat een dier is onder als een paert ende bouen als een men
sche ende is soe snel te lopen als een paert: Daer nae vinck hy
oeck een beer daer hi op ghinck sitten ende presenteerdense bey
de den keyser ende sceynctese hem van sines heren weghen .
Die keyser ontfinck dese beesten in groten danck ende seynde
sinen heer veel ghelts ende goets weder omme alsoe dat hy rijc
wort als dyt ghesciet was veynsde hem die soon ende ghinck
legghen of hy doot hadde gheweest ende woude alsoe sinen va
der besoecken. Mer want hi onderuant dat hi op hem niet en
pasten soe wort hi toornich ende lasterden sinen vader seer van
der ondanckbaerheyt . ¶ Gregorius nyet en is hy waerdich
meer gauen te ontfanghen die nyet danckbaer en is vanden ge
gheuen gauen .¶ Augustinus dat god den danckbarighe ghe
gheuen hadde dat neemt hi weder van den ondanckbaren
Van die aern mit sinen voghelen ende den leeu mitten ande=
ren beesten ende dieren ¶Dyalogus neghen ende veertich
die vast zat onder een omgevallen boom. Hij bevrijdde de draak maar daarna wilde deze de ezel opeten. De draak zei: “Ondankbaren doen niets terug voor alle grote diensten die aan hen bewezen zijn.” De landman vroeg echter raad aan de vos, die de draak heel sluw opnieuw in de benarde positie bracht waarin hij eerst gezeten had. Daarna bevrijdde hij de landman met zijn ezel.
Zo vertelt men een verhaal over een dwaze man wiens enige bezit zijn zoon was. Hij zag dat veel mensen naar de keizer gingen om hem allerlei geschenken aan te bieden, maar ook dat de keizer hen hiervoor vorstelijk beloonde. Daarom dacht hij bij zichzelf: ik wil ook naar de keizer gaan en hem iets moois geven dat een keizer waardig is.
Daarop ging hij, op hoop van Gods’ zegen, zijn geluk beproeven. Hij ving een centaur, een dier dat van onderen een paard is en van boven een mens en dat net zo snel kan lopen als een paard. Daarna ving hij ook een beer, waar hij op ging zitten.
Hij bracht deze dieren naar de keizer en schonk ze hem uit naam van zijn heer. De keizer nam de beesten dankbaar in ontvangst en zond op zijn beurt de heer van de man veel geld en goederen, zodat hij rijk zou worden.
Nadat dit gebeurd was, verzon de zoon een list. Hij ging liggen alsof hij dood was om zijn vader op de proef stellen. Toen hij in de gaten kreeg dat hij niet op hem lette, werd hij kwaad en beschuldigde hij zijn vader van ondankbaarheid.
Gregorius zegt: “Hij die niet dankbaar is voor de geschonken gaven is het niet meer waard om gaven te ontvangen.” Augustinus zegt dat God de dankbaren geeft wat hij heeft afgenomen van de ondankbaren.
De 49e dialoog. Over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren
52v
DJe aern hem stercmakende myt veel andere voghelen
had een strijt inden velde teghen die leeu ende veel an
deren beesten Ende quamen daghelixe teghen mal=
kander te velde ende an beyden sijden vergaderden daer veel
toe Hyer en bynnen riep die vosse heymelick tot hem die swa=
lu ende seyde nu isset tijt dat wij ons wreken moghen van on
sen princen die ons altoes beheren Laet ons nu substijlheyt be
zighen dat wijse te samen coppelen op dat si hem seluen onder
linghe verslaen Desen raet behaechden der swalu seer wel en=
de vloech totten aern ende prijseden hem te mael seer ende sey
de Du biste conyncynne van allen voghelen ende hebste grote
macht ende moghentheyt . Jst dattu nu mijn raet horen wilt
ende volghen soe seldi oeck worden conynck ende prince van
alle dieren ende wilde beesten . Die aern belouede hoor dat si
in allen horen raet soude doen ende volghen . Doe quam dye
swalu weder totten vos ende si mit sommighen vanden ande
ren ordineerden als dat die aern yeghen den leeu alleen soude
vechten Ende wie van beyden die ouerhant hadde diesoude
wesen conynck ende prynce vanden voghelen ende beesten te
samen . Ende ghinghen doe teghens malkander te velde om
te strijden. Endedoe si inden kamp teghens malkander strij=
dende waren seyde dye aern .¶ O hoghe edelheyt des leeu=
wen ist dat du dyt werck wel doersien wylste du salste vyn=
den dat wij van valsschen verraders verraden sijn ende aldus te
De arend, geholpen door veel andere vogels, voerde een strijd in het veld tegen de leeuw en vele andere dieren. Elke dag stonden ze tegenover elkaar en aan beide zijden verzamelden zich veel dieren.
In het diepst geheim vroeg de vos de zwaluw bij zich en zei: “Nu is het tijd dat wij ons op onze leiders kunnen wreken, die ons altijd overheersen. Laten we nu zo slim zijn om hen samen te brengen opdat ze elkaar te gronde richten.”
Dit advies beviel de zwaluw heel goed. Hij vloog naar de arend, roemde hem zeer en zei: “U bent de koning van alle vogels en u bent zeer machtig. Luister nu naar mijn raad en volg die ook op opdat u koning en heerser wordt van alle dieren.”
De arend beloofde het advies op te volgen. Toen ging de zwaluw weer naar de vos en met de anderen samen besloten ze dat de arend tegen de leeuw alleen moest vechten. Wie won zou koning en heerser zijn van de vogels en alle andere dieren samen.
Zo gingen ze naar het strijdperk. Toen ze samen aan het vechten waren, zei de arend: “O edele leeuw, als u deze list zou doorzien zou u merken dat wij door valse verraders ten val gebracht worden en zo tegen
53r
ghen malkander verwrect op dat si van onser heerscappien ver
losset mochten worden Het is seker beter dat yghelic van ons
beyden heer blijft elcke op die sine dan ons bijden valschen raet
onderlinghe te verslaenDie leeu gheloofden dyer worden ende
si worden onderlinghe te vreden ende seyden . ALle ghe=
uen si valschen raet . die int harte draghen verraet ¶ Hier om
sellen hem alle goede princen wachten van alsulken valschen
verraders ende dat si nyet haesteliken beroert en worden van
sconen ende smeykeliken woorden want men veel bedrieghers
vindet Als seneca seyt An die werken salstu beweghen wor=
den ende betrouwen ende nyet an die scone smeykelike woor=
den Een yghelick sal hem hoeden ende wachten van valschen
raetsluden op dat si niet bedroghen en worden. Salomon van
den quaden raetsman wachte dijn ziel . Die prince sal hebben
verstant vanden periculen die gheboeren moghen ende sonder
linghe van dat bedriech der pluymstrikers . Spe[n]sippus die
philosooph die plato neef was als men ghescreuen vindet sey
de tot enen pluymstriker . swijch ende houdet op van dijnen
woorden want ick di wel verstae
Van die aern die alle voghelen te capittel daghedeDyalogus l
DIe aern liet vergaderen alle voghelen ten capittel En=
de doe si sittende waren te capittel om dye ghebreken
te corrigeren soe quamen daer omtrent vogelaers en=
de stelden hoor netten ende stricken om die te vanghenEnde als
elkaar opgezet worden zodat zij van onze macht verlost worden. Het is ongetwijfeld beter dat ieder van ons op zijn eigen manier heerser blijft dan dat wij elkaar verslaan door valse raad.”
De leeuw geloofde die woorden. Zij werden het onderling eens en zeiden: “Al diegenen geven valse raad in wier hart schuilt verraad.”
Daarom moeten alle goede heersers zulke gemene verraders in de gaten houden en erop toezien dat zij niet plotseling geraakt worden door mooie en vleiende woorden, want er zijn veel bedriegers.
Seneca zegt dat je op je gedrag beoordeeld en vertrouwd wordt en niet op je mooie en vleiende woorden. Een ieder moet zich hoeden voor valse raadgevers opdat hij niet bedrogen wordt.
Salomo zegt: “Behoed je ziel voor slechte raadgevers.”
De heerser moet verstand hebben van gevaren die kunnen gebeuren, in het bijzonder het bedrog van de pluimstrijkers. Speusippos de filosoof, die een neef van Plato was, heeft eens tegen een pluimstrijker gezegd: “Zwijg en stop met je gezwets want ik heb je heus wel door.”
De 50e dialoog. Over de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep
De arend nodigde alle vogels uit voor een vergadering. Nadat zij allen bij elkaar zaten om elkaars gebreken te corrigeren, kwamen er vogelvangers in de buurt die hun vogelnetten en strikken klaarzetten om de vogels te vangen. Toen
53v
dit die aern sach ende dat perikel verstont sendede si hoor am
baciaten ende deden allen voghelen segghen dat si volghen sou
den dat banier des aerns ende mit hoer wech vlieghen op dat
si niet gheuanghen en worden Sommighe die ghehoorsaem wa
ren ende mit hoor wech vloghen dye ontghinghen dye stricken
Mer daer waren sommighe oeck die der aes gherich waren dat
in die netten gheset was die die begheerden ende onghehoor=
saem waren ende vloghen op dye netten om dye spijse te eten
ende worden daer gheuanghen ende ryepen yamerliken myt
clagheliken stemmen ende seyden DJe niet en wil ghehoor
saem sijn . dien volghet dickwijl last ende pijn ¶ Seer salmen
scuwen dat ghebreck der ongehoorsaemheyt want ongehoor
saemheyt gheeft den doot ende maledixi inden teghenwoordi
ghen leuen ende ewighe pijn int toecomende leuen Hier om sey
de god tot adam wanttu ghegheten hebste van dat hout ofte
vrucht die ick di verboden hadde niet te eten . soe sal die aerde
wesen vermaledijt in dinen werke ende sal dy voort brenghen
dijstelen ende doornen Oeck seyde die propheet samuel den co=
nynck saulOm dattu verworpen hebste dat woort des heren
sijn ghebot niet te houden daer om heeft hi di verworpen dat
tu gheen conynck wesen en selste op dat volck van ysrahel Ber
nardus groot is dye sonde der onghehoorsaemheyt by wel=
ker dye enghel den hemel adam dat paradijs . saul dat rijcke
salomon verloren heeft dye godlike liefte ¶Valerius bewisen
de hoe dattie vaders hoor kijnder om die onghehoorsaemheit
plaghen te castien. vertelt een exempel. Dat aurelius die key
ser van romen sinen eyghen soen om dat hi sijn ghebot niet ge
houden had gheboet te wesen onder die voetganghers dat doe
grote scande was. Oeck leest men in dye croniken van romen
Dat die keyser Julius doe hi voor een stat lach om die te wyn
nen ende hem daer toe ghegheuen was tijt van vijf iaren :
ende hi nae dye vijf iaren dye stat verwan myt groter glorien
soe en mochte hy nochtant in dye stat dye hy alsoe heerliken
ghewonnen hadde nyet in gaen .¶ Ende dye eer der groter
de arend dit zag en zich van het gevaar bewust werd, zond hij zijn afgevaardigden, die alle vogels opriepen het teken van de arend te volgen en met hem weg te vliegen, opdat ze niet gevangen genomen zouden worden.
Sommige vogels, die gehoorzaam waren en met hem wegvlogen, ontsnapten aan de strikken. Maar er waren andere vogels die aangetrokken werden door het aas dat in de netten was gelegd. Zij waren ongehoorzaam, vlogen op de netten af om van het aas te eten en werden daar gevangen. Ze riepen met klagende stemmen: “Wie niet gehoorzaam wil zijn, wordt dikwijls geplaagd door last en pijn.”
Men moet de ongehoorzaamheid als een slechte eigenschap uit de weg gaan, want ongehoorzaamheid leidt tot vervloeking en de dood in het tegenwoordige leven en tot eeuwige pijn in het leven na de dood.
Daarom zei God tegen Adam: “Je hebt gegeten van de boom, waarvan ik je had verboden de vruchten te eten. Vervloekt is de aarde om wat jij hebt gedaan. Ze zal distels en doornen voortbrengen.”
Ook zei de profeet Samuel tegen koning Saul: “U heeft het Woord van de Heer om zijn geboden te onderhouden verworpen. Daarom heeft Hij u verworpen als koning over het volk Israël.”
Bernardus schreef: “Groot is de zonde van de ongehoorzaamheid, die de engel de hemel deed verliezen, Adam het paradijs, Saul zijn koninkrijk en Salomo de goddelijke liefde.”
Valerius, die er op wees dat vaders hun kinderen gewoonlijk straffen als ze ongehoorzaam zijn, vertelt het volgende verhaal: Aurelius, de keizer van Rome, beval zijn eigen zoon, omdat hij zich niet aan het gebod van zijn vader had gehouden, zich bij de voetknechten te voegen, wat toen een grote schande was.
Ook leest men in de kronieken van Rome dat keizer Julius [sic] voor een stad lag om die te veroveren. Hem was daarvoor vijf jaar de tijd gegeven. Na die vijf jaar had hij een glorieuze overwinning op de stad behaald, maar desondanks mocht hij de stad, die hij zo glansrijk had veroverd, niet binnengaan. De eer van de grote
54r
victorien dye hy wel verdient hadde wort hem gheweyghert
om dat hidaer langer voor die stat gelegen hadde dan die tijt van vijf
iaren die hem daer toe gedeputeert was dat hi bouen den termijn ginc
¶ Van den valck ende den wuwe ¶ Dyalogus li.
DJe valck is een seer gripende voghel meerre dan enige
van dien gheslachte der gripender voghelen dese ver=
wint den aern als die glosa opten souter seytDese vloech
spacieren in die lucht.die wuwe als hi dit sach sloech hi hem die
ghuuch na mit bespottinge ende riep hem nae verbeyde mijns o
du bose rouer ic sal di al heel naect maken van dinen plumen om
dattu alle die voghelen beheren wils.beyt mijnre een weynich
ic selt in di wreken van hore alre weghen Mer die valck vliegen
de in die lucht en achtede die woorden niet Dit merkende die wu
verhaelden sine spitighe woorden also datte valck ten lesten toor
nich wort ende hoech vlieghende viel hi opten wu ende tescoer
dese mit sinen clauwen ende doodese segghende WJe sijn
sterker quetsen wyl ende bespotten . dye soeckt den doot als
doen die sotten Daer om sellen wy merken dattet gheen cleyn
perikel en is leliken ende bespotteliken te spreken teghen dye
sterker sijn dan wij ende die willen te krencken Als die wise man
seyt en wilt nyet kiuen mitten machtighen mensche op dattu
niet en valles in sinen handen Hier om vintmen een fabel dat
een wolf drincken quam int water daer oec een scaep in dranck
onder hem.alsoe dat die wolf toornich was ende riep dat scaep
overwinning die hij wel verdiend had, werd hem geweigerd omdat hij langer voor de stad had gelegen dan de termijn van vijf jaar die hem toegestaan was.
De 51e dialoog. Over de valk en de wouw
De valk is een roofvogel, meer nog dan enige andere vogel in het geslacht van de roofvogels. Hij overtreft de arend, zoals in een commentaar op Psalmen geschreven wordt.
Een valk ging de lucht in om rond te vliegen. Toen de wouw dit zag, bespotte hij de valk door de draak met hem te steken en riep naar hem: “Wacht op mij, o jij slechte rover, ik zal je je veren afpakken omdat je de baas wilt zijn over alle vogels. Wacht even op me zodat ik hen in alle opzichten kan wreken.” Maar de valk vloog rond en schonk geen aandacht aan die woorden. Toen de wouw dit merkte, herhaalde hij zijn beledigende woorden, net zo lang tot de valk kwaad werd en vanuit de hoogte de wouw aanviel. Hij pakte hem met zijn klauwen en doodde hem. Hij zei: “Wie de sterkere wil kwetsen en bespotten, zoekt de dood en doet hetzelfde als de zotten.”
Daarom moeten wij bedenken dat het niet zonder gevaar is om lelijke en kwetsende dingen te zeggen tegen degenen die sterker zijn dan wij. De wijze man zegt: “Maak geen ruzie met machtige personen opdat je niet in hun handen valt.”
Er is een fabel over een wolf die water ging drinken vlakbij een plek waar ook al een schaap aan het drinken was. De wolf werd kwaad en riep het schaap
54v
toe waer om verstoerste ende makes onreyn dat water dat ic
drinc Dat scaep antwoorden mit hoemoedicheyt Jc en doe di heer
gheen onrecht ende ick en verstoer dijn water niet . Die wolf
seide Ja wilstu mi oec dreygen toe En weetstu niet wat ic dinen
ouders ghedaen heb des noch gheen ses maenden gheleden sijn
Dat scaep antwoorde Noch ben ic ymmer leuendich al ist di leet
Die wolf seyde sprekes du noch groue beest Ende mittien voer
hy toe ende dode dat scaep ende attet op Aldus doen oeck dye
machtighe vander werlt dye sonder scult die onnoselen on=
dersaten verdriuen ende bederuen daer si konnen ende mogen.
Waer om het een ghemeen segghen is datten heer gheen oer=
saeck en ontbreket op sijn ondersaten :
Van die kraen die inder sonnen vlieghen woude : Dyalogus lij.
DJe kraen in hoer seluen verhouaerdicht doe hi sach
dat dye aern in dye sonne vloech ende daer sonder
ghebreck in mochte sien seyde in hem seluen Jck ben
schoon ende groot als dye aern . Daer om wil ick
oeck alsoe wel in dye sonne vlieghen ende sonder weyncken myt
minen oghen daer in sien als dye aern . Ende dan sal ick oeck
groot ende moghende gherekent worden als die aern Aldus
began dye kraen hoor seluen optwarts te verheffen ende nae
dye sonne te vlieghen ende bouen sijn macht te arbeyden ende
toe: “Waarom bederf je het water dat ik drink?” Het schaap antwoordde hoogmoedig: “Heer, ik doe u geen onrecht aan; ik bederf uw water niet.” De wolf zei: “Ja, ga je nu ook nog dreigen. Weet je niet wat ik nog geen zes maanden geleden met je ouders heb gedaan?” Het schaap antwoordde: “Ik ben nog steeds in leven, ook al spijt het je.” De wolf zei: “Durf je nog wat te zeggen, lomp beest.” Meteen sloeg hij toe, doodde het schaap en at het op.
Zo doen ook de machtigen op de wereld die de onschuldige onderdanen kleineren en in het ongeluk storten waar zij maar kunnen. Daarom zegt men gewoonlijk dat een heer elke aanleiding zal aangrijpen om zijn onderdanen te kwellen.
De 52e dialoog. Over de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen
De kraanvogel werd hoogmoedig toen hij zag dat de arend naar de zon vloog en daar zonder moeite in kon kijken. Hij zei tegen zichzelf: ik ben net zo mooi en groot als de arend. Daarom wil ik ook naar de zon vliegen en zonder met mijn ogen te knipperen er in kijken zoals de arend. Dan zal ik net als de arend ook tot de groten en sterken gerekend worden.
Dus sloeg de kraanvogel zijn vleugels uit om naar de zon te vliegen. Hij werkte boven zijn macht, maar
55r
en mocht nochtant die sonne niet genaken Ende woude noch
tant om sijn houerdien nyet weder dalen. mer vloech hogher
dan hi vermocht alsoe dat hi seer beswaert ende vermoyt wort
ende die son nochtant niet raken en mocht ende hem seluen niet
langher draghen dat hy neder viel ende seyde. WJe dat
bouen sijn macht hoghe climmen wil . dye moet namaels ne=
der dalen mit sinen onwil ¶ Aldus sijn veel homoedighe en=
de houaerdighe menschen die vlieghen ende hem seluen bouen
al verheffen willen Ende om dat die houerdie altoes vallen moet
soe worden dye houaerdighen teghen horen wil vernedert.
Want als onse heer seyt alle dye hem seluen inder aerden ver=
heft die sal worden verneedert Daer om seyt bernardus die
hem seluen verheft nae sijnre macht . dien sal god vernederen
nae sijnre macht Ende augustinus Jst dattu di seluen verhef=
ste god sal dy vernederen.ende ist dat dy seluen verneders
god sal dy verheffen Dyt is die sentenci godes daer nyemant
toe doen en mach ofte ofnemen : Leo dye paeus seyt . Syet
broeders een groot wonder Hoech is god dye heer . Jst dattu
di verhefste hi vliet van di Jst dattu di verneders hy clymmet
totti. Ozosius die leerre scrijft dattie keyser valerius dye dye
achte keyser nae nero was om sijnre groter houerdien ende on
ghelouicheyt een grote persecuci verweckten in die ghelouige
menschen ouer alle die werlt ende woude den naem cristi wt
doen ende verdriuen van die werlt waer om hi dooden liet al
le die gheen die den naem cristi anriepen Daer nae ghesciedet
dat hy strijt had mitten conynck van persen die hem verwan
ende gheuanghen hielt dat hi om sijn houerdien wille verne=
dert wort ende was alle sijn leuen lanck een knecht des conyncs
dien hy alsoe moste dienen dat alsoe dicke als dye conynck op
sijn paert soude op sitten dat hy dan voor hem moste legghen
dat hem die conynck myt voeten ouertreden soude ende dat
ghedaen sat die conynck opt paert .
¶Van d[e]e voghel sterla die den hase gheuangen hadDyalogus liij
kon desondanks niet in de buurt van de zon komen. Hij was zo hoogmoedig dat hij niet wilde dalen maar juist hoger vloog dan hij kon, zodat hij erg moe werd en daardoor de zon niet kon bereiken. Hij kon zichzelf niet langer in de lucht houden zodat hij naar beneden viel. Hij zei: “Wie boven zijn macht wil klimmen, moet naderhand dalen tegen zijn wil.”
Zo zijn er veel hoogmoedige mensen die tot aan de hemel willen vliegen en zich boven alles willen verheffen. Aangezien hoogmoed altijd ten val komt, worden de hoogmoedigen tegen hun wil vernederd. Want allen die zich op aarde verheffen, zullen vernederd worden, zoals onze Heer zegt.
Daarover zegt Bernardus: “Wie zijn macht gebruikt om zich te verheffen, zal door Gods almacht vernederd worden.” Augustinus zei: “Als je jezelf verheft, zal God je vernederen en als je jezelf vernedert, zal God je verheffen.”
Dit is het oordeel van God, waar niemand iets aan toevoegen of van afnemen kan. Paus Leo zei: “Zie broeders, een groot wonder: God de Heer is hoog verheven. Als je je verheft, zal Hij van je wijken maar als je je vernedert, komt Hij je nabij.”
De leraar Ozosius schrijft dat keizer Valerianus, die de achtste keizer na Nero was, vanwege zijn grote hoogmoed en ongeloof een grote vervolging onder de gelovige mensen in de gehele wereld op gang bracht. Hij wilde de naam Christus uitbannen en daarom liet hij iedereen doden die de naam Christus aanriep.
Later gebeurde het dat hij strijd voerde met de koning van Perzië, die hem overwon en gevangen hield. Hij werd om zijn hoogmoed vernederd en was zijn verdere leven een knecht van de koning.
De vernedering was zo groot dat iedere keer als de koning zijn paard wilde bestijgen de keizer voor hem moest gaan liggen, waarna de koning zijn voeten op hem zette en vervolgens op zijn paard ging zitten.
De 53e dialoog. Over de vogel Sterla die de haas had gevangen
55v
Sterla is een voghel ghelijck als een kraen dye een grote
anxteliken nebbe heeft . Dese hadde op een tijt een ha
se gheuanghen mit horen beck ofte nebbe Ende al was
si seer hongherich si en woude nochtan die edele spijse niet eten
si en hadse eerst den anderen voghelen laten sien op dat si van hoor
daer of prijs hebben soude dat si so edele spise soude eten Ende
als si den hase voor die voghelen vertoenden waren daer ander
sterker voghelen dan si die die spise begheerden diese hoor oeck
ontnamen ende en gauen hoor niet een stuck daer of Also dat
si hongherich bliuende mit groter droefheyt seyde WJe
sijn goeden den anderen vertoent . wort dickwijl mit verlies
gheloont ¶Aldus vint men veel menschen die wt ydelre glo=
rien andere menschen alle hoor goeden vertonen willen op dat
si daer of ghepresen moghen worden Gregorius berooft wil
hy woorden dye sijn scatte openbaerliken byden weghe dra=
ghet . Het sijn oeck veel menschen die alle hoor goede werken
die si doen anderen luden te kennen gheuen . welcken augus=
tinus seyt Verberghe dat goet dattu doeste also veel alstu mo
ghest ende ist dattet niet al verholen en mach bliuen laet dijn
wille sijn dattet verburghen si . Gregorius dat goede werck
moet alsoe ghescieden int openbaer dattie meyninge int ver=
borghen si Jtem onder die beest dye hi ghedoot heeft sterft hy
dye vander victorien dye hy heeft hem verblidet . Een fabel
seytmen dat dye wolf had op een tijt een bock gheuanghen
Sterla is een vogel die, net als een kraanvogel, een grote angstaanjagende snavel heeft. Ze had eens met haar bek of snavel een haas gevangen en al had ze erge honger, ze wou toch die heerlijke prooi niet opeten voor ze hem aan de andere vogels had laten zien. Ze wou eerst bewondering krijgen voor de heerlijke buit die ze ging eten.
Toen ze de haas aan de vogels liet zien, waren er ook nog andere vogels bij, sterker dan zij. Zij wilden de prooi ook wel en pakten hem af zonder haar een stukje te geven. Zo bleef ze hongerig achter en zei ze heel bedroefd: “Wie zijn bezit aan anderen toont, wordt vaak met het verlies ervan beloond.”
Veel mensen willen alleen om de roem anderen hun hele bezit laten zien opdat ze bewonderd worden.
Volgens Gregorius vraagt iemand erom van zijn schatten beroofd te worden als hij ze te kijk zet. Ook zijn er veel mensen die alle goede werken die ze doen aan anderen laten blijken. Tegen hen zei Augustinus: “Verberg je goede daden zoveel mogelijk. Als dat niet kan en ze worden toch bekend, laat het je dan spijten.” Gregorius zei dat goede werken wel gezien mogen worden maar dat je je bedoeling moet verzwijgen en dat je zal sterven onder het dier dat je gedood hebt als je je op de overwinning beroemt.
In een fabel wordt verteld over een wolf die eens een bok had gevangen
56r
dat seer lecker ende ionck was Ende dat bockxkijn seyde tot=
ten wolf Verblide dy mit groter blijscap om dattu soe leckeren
boxskijn in dijn ghewout hebsteMer eer dattu mi eteste bid ic
dat ic v mach horen singhen ende alstu singhes soe sal ick dan
sen Doe began die wolf te singhen ende dat boxskijn te sprin=
ghen Alsoe langhe dattie honden dat gherucht hoorden ende
veriaghede den wolf dien si na liepen ende dwonghen hem dat
hijt boxskijn most laten gaen ende dat boxskijn liep wechDit
is tot een leringhe gheseyt dat een yghelick sijn goet ghebru=
ken ende hebben sal ende niet lude daer of te roepen
¶Van den voghel struys ende den cirurgijn Dyalogus liiij.
Struys voghel is een grote sterke voghel mit veren en=
de vloghelen verciert die nochtant nyet hoghe vliegen
en kan om ghebreck van sine vloghelen . Een struys
voghel was die seer schoon was ende sterke vloghelen hadde
die nochtant in sijn vlogelen hadde twe pipen ofte pennen die
crom ende niet recht en stonden daer hi seer om bedroeft was
waer om dat hi ghinck tot een cyrurgijn ende seyde Jn allen ben
ick scoon ende wel ghemaect op mijn lijf Mer heb nochtan in
mijn vloghelen twe cromme veren die ic wil dat gi wttrecket
want si mi een deel ontcieren daer ick mi oeck of scame Die cy=
rurgijn toech dye twe leelike veren wt ende smeerden dye vlo
ghelen mit alsulker saluen dat alle die veeren hem ontuielen.
alsoe dat hy heel onmachtich wort te vlyeghen Hier om wort
die erg lekker en jong was. Het bokje zei tegen de wolf: “Verheug je er maar op dat je zo’n lekker bokje in je macht hebt. Maar voordat je mij opeet, vraag ik je om voor mij te zingen en terwijl jij zingt zal ik dansen.” Toen begon de wolf te zingen en het bokje te springen.
Dat ging door tot de honden het gezang van de wolf hoorden. Ze zaten de wolf achterna, verjoegen hem en dwongen hem het bokje te laten lopen. Toen liep het bokje weg.
Dit kan een les zijn voor een ieder om zijn bezittingen te gebruiken maar er niet luidkeels over op te scheppen.
De 54e dialoog. Over de struisvogel en de chirurgijn
De struisvogel is een grote sterke vogel getooid met veren en vleugels. De struisvogel kan echter niet hoog vliegen door een gebrek aan zijn vleugels.
Er was eens een mooie struisvogel die sterke vleugels had. Hij was erg bedroefd omdat hij twee pennen in zijn vleugels had die krom waren. Daarom ging hij naar de chirurgijn en zei: “In alle opzichten ben ik mooi en welgeschapen. Ik heb echter in mijn vleugels twee kromme veren. Ik wil dat u die eruit trekt want ze ontsieren een deel van mijn lijf en daar schaam ik mij voor.”
De chirurgijn trok die twee lelijke veren eruit en smeerde de vleugels met zulke sterke zalf in dat alle veren loslieten en hij helemaal niet meer kon vliegen.
Hierdoor werd
56v
dye voghel drouich totter doot toe ende seyde . ALs ons
god heeft ghescapen. laet ons soe bliuen ende niet anders ma
ken ¶. Veel menschen vint men alsoe houaerdich ende curioes
dye van horen scepper inden lichaem wel ghescepen ende ver=
ciert sijn in allen leeden . dye den scepper daer of nyet danck=
baer en sijn. Ende ist dat si enighe vlack ofte ghebreck int lich
aem hebben dat arbeyden si al dat si moghen myt medicinen
of te doen ende te beteren. Dye nochtant van dye vlacken der
eedelre scoonre zielen gheen werck en maken . Augustinus .
Niet en soeket wtwendighe scoonheyt dye onsienlike brude=
gom Daer om seyt Salomon Een bedriechlike gracie ende y=
del is scoonheyts des lichaems Augustinus ¶ Siet alle din=
ghen hebben die menschen mit hem scoon ende selue sijn sy le=
lick ¶ Een conynck hadde ghemaeckt een groot werscap al=
le sinen princen daer alle die scone salen ende cameren mit cos
teliken kleeden behanghen waren ende verciert . alsoe datter
gheen hoeck en was si en was myt pu[r]puren kleeden ende an=
dere cyericheyden gheciert . ¶ Daer was onder allen mede
ghenoedt ten waerscap een philosooph dye als hi wt spuwen
woude spoech hy in des conincks aensicht : Hier om wouden
hem des conincks dienres vanghen ende ter galghen leyden.
Mer die coninck verboetet den sinen vraghende vanden phy=
losooph waer om hi dat ghedaen hadde Hy antwoorden Jck
sach alle ander steeden vol siluers ende gouts . ende costeliker
ghesteenten ende purpure laken daer om spoech ick inden dicken
baert des conyncks . dye lelick ende vet ende onreyn was van
spise ende dranck want ick anders gheen leliker stede en vant
Als dit die coninck hoorden wort hi veroetmoedicht ende be=
scaemt van sijnre houaerdigher curioesheyt .¶ Jtem dye hem
seluen myt siluer ende gout vercyeren ende andere cyericheyt worden
dicwijl haest beroeft Als men een fabel seyt dattie krai die swart
ende lelic is soude trecken ter bruloften Mer want si swart ende onge=
daen was ende wel geciert comen woude ten warscap ginc si stelen van
de vogel dodelijk bedroefd en zei: “Laten we ons niet mooier maken dan God ons heeft geschapen.”
Er zijn veel hoogmoedige en veeleisende mensen die van hun Schepper een lichaam zonder gebreken hebben gekregen, voorzien van fraaie ledematen, maar die de Schepper daarvoor niet dankbaar zijn. Mocht hun lichaam enige smet of een gebrek vertonen, dan doen ze alles wat ze kunnen om die met medicijnen te herstellen. Zij maken echter geen werk van de smetten op hun edele en schone zielen.
Augustinus zei: “De onzienlijke Bruidegom zoekt geen uiterlijke schoonheid.” Daarover zei Salomo: “De schoonheid van het lichaam is bedrieglijk en vergaat.” Augustinus zei ook: “Zie, de mensen ontvangen allemaal mooie dingen van Hem maar zelf zijn ze lelijk.”
Een koning had een groot feestmaal aangericht voor al zijn prinsen. Alle mooie zalen en kamers waren met kostbare kleden behangen en versierd. Er was geen hoekje meer over dat niet met purperen kleden en andere versierselen was aangekleed.
Onder alle voor het feestmaal uitgenodigde gasten bevond zich een filosoof die, toen hij wilde spugen, in het gezicht van de koning spuugde. De dienaren van de koning wilden hem daarom oppakken en naar de galg brengen, maar de koning verbood het hen en vroeg aan de filosoof waarom hij dit had gedaan.
Hij antwoordde: “Ik zag dat alle andere plekken vol zilver en goud waren en met kostbare gesteenten en purperen kleden versierd waren. Daarom spuugde ik in de dikke baard van de koning, die lelijk, vet en vies was van het eten en de drank. Ik kon geen lelijker plek vinden.”
Toen de koning dit hoorde, vernederde hij zich en schaamde hij zich voor zijn hoogmoed en overdadigheid.
Ook zullen degenen die met zilver, goud en andere kostbaarheden versierd zijn vaak de kans lopen beroofd te worden. Zo wordt in een fabel verteld dat een zwarte en lelijke kraai een bruiloft wilde bezoeken. Omdat zij zwart en heel lelijk was, wilde zij zichzelf mooi maken voor de bruiloft. Daarom stal zij van
57r
elken voghel een veer ofte pluym.ende vercierden hoor seluen
alsoe dat si seer scoon was niet van hoor natuer mer van gemaec
te scoonheyt Ende doe si in ghinck int werscap verwonderden al
le voghelen van hoor scoonheyden Ende als dit ghesciet was
quamen alle die voghelen die si hoor plumen ende veren of ge=
leent hadde ende ghestolen ende elck nam dye sijn weder al=
soe dat si swart bleef ende lelic als si te voren was . Te parijs
gesciedet op een tijt Dat een scemynkel eenre vrouwen die hoor
seer gheciert hadde dat hellem myt alle dye cyerheyt vanden
hoofde tooch also dattat wijf voor alle dat volck bescaemt stont
ghescernobt op hoor hooft ende lelick doe die cyeringhe wech
was die si selue ghemaect had Ende dat verhenghede god om
allen vrouwen te leren
¶ Vanden valck ende den haen ¶Dyalogus vijf ende vijftich.
EEn ridder had een valck dien hi seer lief hadde ende dic=
wijl op sijn hant te dragen plach ende leckerlike voe
den Op een tijt als hy den valck van sijn hant in dye
lucht had laten vliegen ende hem weder woude hebben op sijn
hant te comen riep hi ende floeytede hem nae dat hy weder sou
de comen Mer die valck en woude niet neder comen als hi ge=
woenlick was waer om die ridder droeuich bleef Als dit dye
haen sach seyde hi in hem seluen Jck onsalighe wat gae ic ma
ken. Jck legghe altoes ende scrobbe int slijck ende vuylnisse en
de heb een arm leuen Jc ben ymmer so scoon ende groot als die valck
elke vogel een veer of pluim. Zij versierde zichzelf daarmee tot ze er heel mooi uitzag, niet door natuurlijke maar door gemaakte schoonheid. Toen ze naar het feest ging, werd ze vanwege haar schoonheid door alle vogels bewonderd.
Daarna kwamen alle vogels die pluimen en veren aan haar geleend hadden, of die van hen gestolen waren, naar haar toe en pakten alles van haar af zodat ze weer zo zwart en lelijk was als daarvoor.
In Parijs was er eens een aap die bij een vrouw die zich mooi gemaakt had de hoed met alle versiering van het hoofd trok. Beschaamd stond de vrouw voor het volk, met geschoren hoofd en lelijk, doordat de versiering die ze voor zichzelf gemaakt had verdwenen was.
God stond dit toe om alle vrouwen een lesje te leren.
De 55e dialoog. Over de valk en de haan
Een ridder had een valk waar hij zeer op gesteld was. Hij droeg hem dikwijls op zijn hand en gaf hem lekkere hapjes te eten.
Op een keer liet hij de valk van zijn hand wegvliegen. Omdat hij hem weer op zijn hand wilde hebben, riep en floot hij naar de valk om hem terug te laten komen. De valk wilde echter niet naar beneden komen zoals hij anders wel deed. De ridder was hier erg bedroefd om.
Toen de haan dit zag, zei hij tegen zichzelf: wat zal ik, ongelukkige, gaan doen? Ik zit altijd maar te krabben in modder en vuilnis en heb een arm leven. Toch ben ik net zo mooi en groot als die valk.
57v
Daer om wil ick op mijns heren hant vlieghen ende dye lec=
ker morselen van sijnre hant eten Ende doe hi aldus op des rid
ders hant gheulogen was ende die ridder sorchuoudich was
om den valck weder te hebben was hy blide van den haen en=
de sneet hem die keele of ende lockede den valck mit sijn vleysch
Als die valck sach dat lecker vleysch dat hy seer begeerde quam
hi haesteliken tot sinen heer ende seyde WJe hem verhef=
fet bouen sijn staet . die doet hem seluen dic wijl quaet¶ Hier
om sal hem een yghelick mensche veroetmoedighen ende hou
den hem nae sijn staet . ende niet sijn oghen hogher boeren dan
het betaemt . Daer om seyt salomon en wilt niet soeken din=
ghen dye dy te hoghe sijn ende nyet besoeken dye dy te sterck
sijn Ende seneca Dat soecke dattu mogheste vinden Dat selste
leren dattu weten mogheste :¶ Een fabel ist dat een eedel man
een cleyn hondekijn hadde dat seer ghenoechlic was . ende oec
enen ezelDen ezel seyndede hy ter molen om swaren arbeyt te
doen . Mer dat hondekijn spoelde myt sinen heer dat hy oeck
voeden wt sijn eyghen scuttel . Die ezel siende dat hi van gro=
ten arbeyde moede wort ende dattet hondekijn sonder arbeyt
goet leuen hadde . Docht hy in hem seluen Dit hondekijn en
doet niet dant mit sine poetkijns sinen heer aentast ende mit=
ter tonghen hem licket ende daer om soe lief ghehouden wort
Jck wil dat oeck gaen doen Ende hy hief op sijn groue vorste
voeten ende werpse op sijns heren scouderen ende balckten luy
ende lelick Also dat dye here veruaert wort ende began te roe
pen dattie knechten quamen mit stocken ende stauen ende sloe
ghen den ezel ter doet toe Dit aldus voelende docht hi in hem
seluen . Jck hadde veel bet moghen rusten want ick niet ghe=
wonnen en heb dan slaghen .¶ Hier wt worden wij gheleert
dat die mensch hem niet onderwijnden sal te doen dat hi na=
tuerlick niet en kan Daer om seyde een wijs man Niemant en
doet dat profitelick dat hem die natuer verbiet Die sotte mis
haghet daer of den menschen daer hi in behaghen wil.
Daarom wil ik op de hand van mijn meester vliegen en de lekkere hapjes uit zijn hand eten. Toen hij op de hand van de ridder gevlogen was en de ridder zich zorgen maakte hoe de valk weer terug te krijgen, was hij blij met de haan, sneed zijn keel door en lokte de valk met zijn vlees.
Toen de valk dat lekkere vlees zag, dat hij erg graag wilde hebben, vloog hij snel naar zijn heer en zei: “Wie zich verheft boven zijn staat doet zichzelf dikwijls kwaad.”
Daarom moet ieder mens zich nederig opstellen, zijn plaats kennen en zijn ogen niet hoger richten dan hem betaamt. Salomo zegt daarover: “Je moet niet zoeken naar dingen die te hoog gegrepen zijn en niet omgaan met degenen die te sterk zijn”. En Seneca zegt: “Het gezochte dat u hebt mogen vinden, zal u uw mogelijkheden leren.”
Er is een fabel dat een edelman een klein hondje had dat zeer veel voldoening gaf. Hij had ook een ezel. De ezel stuurde hij naar de molen om zwaar werk te doen maar het hondje speelde met zijn baas, die hem ook te eten gaf van zijn eigen bord.
De ezel merkte dat hij moe werd van het zware werk en dat het hondje zonder te werken een goed leven had. De ezel dacht bij zichzelf: dit hondje doet niets anders dan met zijn pootjes tegen zijn baas opspringen en hem met de tong likken. Daarom wordt hij zo lief gevonden. Ik wil dit ook gaan doen.
Hij tilde zijn grote lompe voorpoten op, zette die op de schouders van zijn baas en balkte luidkeels en nog lelijk ook. Zijn baas schrok en riep zijn knechten die met stokken en staven kwamen waarmee zij de ezel bijna doodsloegen.
Toen hij dit allemaal onderging dacht hij bij zichzelf: ik had dit veel beter kunnen laten rusten want ik heb niets gewonnen maar slaag gekregen.
Hieruit kunnen wij leren dat de mens niets moet ondernemen wat hij van nature niet kan. Daarover zei een wijs man: “Niemand strekt tot voordeel wat zijn natuur hem verbiedt.” De dwaze mishaagt de mensen die hij juist wil behagen.
58r
Vanden voghel astur ende die voghel caridius Dyalogus lvi.
Astur die voghel veruolghede den kraen alsoe lange dat
hien ter aerden werp Mer die kraen verhaelden ende
vermanden hem seluen ende wondede astur myt sinen
nebbe totter doot . Ende als hy aldus swaerlick ghewondet
was seynde hi boden ende gauen tot een voghel die caridius hiet
ende dede hem segghen . O goede meyster van medicinen wel
groot ende vernaemt wilt comen mi ende mine wonden te ge
nesen Jck sal di gheuen dattu wilste Caridius als die meester
seyt is een wit vogel wes inghedoenten donckere oghen ghene=
sen Ende heeft inder natuer dat hi bi den mensche coemt die hi
weet dat leuen sal. Mer van die steruen sellen vliet hi Ende want
hi bekenden dattie voghel astur steruen most soe en woude hi
niet tot hem comen ende seyde DJe steruen sellen wil ic laten.
die leuen sellen coem ic te baten ¶ Veel menschen vintmen dyer
ghelijc die vrienden sijn inder voorspoedicheyt ende inder tijt
des blijschaps die niemant en willen kennen int lijden ende ver=
driet Daer om seyt seneca het is swaer in dye voorspoet vrien
den te proeuen Jn wederspoet ist licht Hier om seyt die wise man
Daer is een vrient die alleen inden naem vrient is . Ende ysi=
dorus Selden sijn daer vrienden die int eynde vrienden sijn.
Een man vraghede sinen soon of hy enighen trouwen vrient
hadde Hi anwoorden Ja ick hebber noch wel drieDie vader
De 56e dialoog. Over de havik en de plevier
Een havik zat een kraanvogel zo lang achterna dat die ter aarde neerviel. Maar de kraanvogel kwam weer bij, vermande zich en pikte de havik met zijn snavel tot hij bijna dood was. Zwaar gewond als hij was, zond hij giften en een bode naar een plevier. Hij liet de bode zeggen: “O goede meester, beroemd en bekend om uw kennis van medicijnen, wilt u komen om mijn wonden te genezen? Ik zal u geven wat u maar wenst.”
Men zegt over de plevier dat het een witte vogel is die met zijn diepliggende donkere ogen kan genezen. Instinctief komt hij alleen bij mensen van wie hij weet dat ze blijven leven maar ontloopt hij hen die gaan sterven. Omdat hij wist dat de havik moest sterven, wilde hij niet naar hem toe.
Hij zei: “Zij die dood gaan zal ik mijden, die blijven leven zal ik genezen.”
Zo zijn er veel mensen die vrienden zijn in tijden van voorspoed en geluk maar ze willen niemand kennen die pijn heeft en verdriet. Daarom zegt Seneca: “Het is moeilijk je vrienden in voorspoed op de proef te stellen. In tegenspoed is dat makkelijk.” Hierover zei de wijze man: “Er zijn vrienden die alleen in naam je vriend zijn.” En Isidorus zei: “Weinig vrienden blijven tot het einde je vrienden.”
Een man vroeg zijn zoon of hij ook een trouwe vriend had. Hij antwoordde: “Ja, ik heb er wel drie.” De vader
58v
seyde Die broeder ende vrient die wort inder banghicheyt ge
proeft Ganck daer om ende besoectse Hi ghinck ende nam een
verken ende sneet dat dat hooft of ende oeck dye voeten ende
stackt in een sack . Ende ghinck daer mede tot alle drie vrien=
den ende seyde tot elken Siet lieue vrient een ongheual is my
god betert ghesciet . siet ick heb een man doot gheslaghen ick
bid v wiltten nemen ende grauen hem heymeliken dat ic daer
by nyet ghemeldet ende gheuanghen worde . Ende niemant
van hem drien wort gheuonden inder noot vrient ende trou=
weDit dede die vader dat hi hem soude leren kennen wie sijn
vrienden waren . Ende vertellede hem een exempel van twee
ghesellen van welken dye een den anderen beual sine huysurou
we te bewaren ende hi toech tot sijn ouders te visiteren . ende
verloes onder weghen alle sijn goet op dye zee . Ende doe hy
weder ghecomen was daer sijn ghesel was en dorste hy hem
niet openbaren om dat hi mismoedich was ende seyde dat hi
een man vermoort hadde dat hi nochtant niet ghedaen en had
ende woude steruen van mistroest des verlies sijns goets ende
van scaemten Ten lesten vernam sijn gesel dat hijt selue was
ende wort van hem bekent ende want hi sach dat hi van doot
slach op sijn lijf gheuanghen sat soe seyde sijn ghesel den rech=
ter op dat hi sinen vrient verlossen soude dat die ghesel gheen
schult en had . mer dat hy selue den moort ghedaen hadde .
Alsoe dat die maer voorden man spranck ende die rechtscou=
wighe man die dat ghedaen hadde meldede hem seluen op dat
die onsculdighe niet steruen en souden ¶ Valerius scrijft van
der rechter vrienschap van twee vrienden .¶ Daer dye een of
hiet amon ende dye ander phicia .¶ Dat dye tyran dyonisius
een van desen tween dooden woude dye den rechter badt dat
hy hem tijt woude gheuen dat hy trecken mocht yn sijn lant
om alle sijn dynghen te beschycken . . ¶ Ende dye ander
wort sijn borghe nyet twijfelende van sinen vryent . ¶ Op=
zei: “Broer en vriend worden in hun angst op de proef gesteld. Ga daarom naar hen toe.”
Hij ging, nam een varken, sneed de kop eraf en ook zijn poten en deed die in een zak. Hij ging ermee naar zijn drie vrienden en zei tegen ieder: “Kijk, lieve vriend, mij is een ongeluk overkomen, God betere het. Zie, ik heb een man doodgeslagen. Ik smeek je hem aan te nemen en heimelijk te begraven zodat ik niet aangegeven en gevangen genomen word.”
Geen van drieën bleek in nood een trouwe vriend te zijn. De vader wilde zijn zoon leren ondervinden wie zijn vrienden waren.
Hij vertelde hem een verhaal over twee vrienden van wie de een de ander opdracht gaf zijn vrouw te beschermen. De ene vriend ging op weg om zijn ouders te bezoeken. Hij verloor onderweg al zijn bezittingen op zee.
Toen hij weer terugkwam waar zijn vriend was, durfde hij zich niet bekend te maken omdat hij neerslachtig was. Hij zei dat hij een man vermoord had wat hij echter niet gedaan had. Hij wilde sterven van ellende om het verlies van zijn bezittingen en uit schaamte.
Ten slotte besefte zijn vriend wie hij was en werd hij door hem herkend. Omdat hij zag dat zijn vriend voor doodslag gevangen zat en hem de doodstraf wachtte, zei hij tegen de rechter, opdat deze zijn vriend zou vrijlaten, dat zijn vriend geen schuld had maar dat hij zelf de moord gepleegd had. Hij sprong voor zijn vriend in de bres. De man die het werkelijk had gedaan, meldde zich opdat de onschuldige niet sterven zou.
Valerius schrijft over oprechte vriendschap van twee vrienden. Een van de twee heette Amon en de andere Phicia. De tiran Dionysius wilde een van de twee doden. Deze verzocht de rechter om hem tijd te geven zodat hij naar zijn land kon vertrekken om al zijn zaken te regelen. De ander stond borg voor hem en twijfelde niet over zijn vriend. Op
59r
ten lesten dach die hem gheset was en was hi noch niet gheco
men daer om seyden alle menschen tot hem die borghe ghewor
den was al had hi dwaeslick voor sijn ghesel ghelooft hy sou=
det mitten liue wijslick moeten ghelden Mer hy en wort hier
wt niet veruaert ende seide stanttafteliken dat hi niet en twi
felde van sijns vrients trouwe .¶ Daer nae als die leste vre
ghecomen was dat hy soude moeten ghesturuen hebben quam
die ander ghesel ende quiten sinen borghe . Als dit die tyran
sach dat si malcander alsoe trouwe waren ende soe grote vri=
enscap hadden verwonderden hem des seer ende verlossedese
beyde gader ende badt hem tween dat si hem nemen wouden
tot den derden ghesel dier vrienscapppen ¶Jst dat dit doet dye
een mensche voor den anderen.wat soude dan die mensche doen
om godes willen die hem seluen heyt laten crucen om den men=
sche Hier seyt die wise man En wilt niet vergheten die vrien=
scap des gheens die voor v borghe gheworden is want hi sijn
ziel dat is sijn leuen voor di ghegheuen heeft
¶ Van osmerillus ende den sperwer ¶ Dyalogus lvij.
Osmerillus een vogel also genoemt ende die sperwer wa
rens eens ende alle dat si vingen dat deelden si tesamenOp
een tijt ghesciedet dat si een quattelvingen buten hoor
nest ende seyden hoor kiest van tween een of dat wi di alleen eten of dat
tu ons leydeste tot dijn nest dat wi dan dy ende dijn ionghen eten
de laatste dag die hem gegeven was, was hij nog niet teruggekomen. Daarom zeiden alle mensen tegen hem die borg stond voor zijn vriend dat hij dwaas was geweest om hem te geloven en dat hij dat met zijn leven zou moeten bekopen. Maar hij werd door deze uitspraak niet bang en zei met grote zekerheid dat hij niet twijfelde aan de trouw van zijn vriend.
Toen het uur waarin hij zou moeten sterven aangebroken was, kwam de andere vriend terug en loste zijn belofte in. De tiran verwonderde zich zeer toen hij zag dat zij elkaar zo trouw waren en zulke goede vrienden waren. Hij stelde alle twee in vrijheid en verzocht hun of zij hem als derde vriend in hun midden op wilden nemen.
Als een mens dit al doet voor een ander hoeveel temeer zal hij de wil van God doen, die zichzelf voor de mensen heeft laten kruisigen?
De wijze man zegt: “Vergeet niet de vriendschap van degene die borg gestaan heeft voor jou, want hij heeft zijn ziel en leven voor jou gegeven.”
De 57e dialoog. Over Osmerillus en de sperwer
Een vogel, genaamd Osmerillus, en een sperwer trokken samen op. Al het voedsel dat zij vingen, deelden zij samen.
Op een keer vingen zij een kwartel die buiten het nest was. Zij zeiden tegen de kwartel: “Kies uit deze twee mogelijkheden: wij eten alleen jou op of je brengt ons naar jouw nest zodat wij dan jou en je jongen kunnen opeten.”
59v
Die quattel antwoorden . Nv ben ick in groten last ende en
weet nyet wat ick kyesen sal . Mer doch ist my beter alleen in
uwen handen te vallen dan mit mine ionghen te samen te ster
uen . Ende eer dat si ghedoot wort seyde si . Beter ist dat
cleyn quaet te kiesen . dan int meerre quaet verliesen.¶ Des
ghelijck sellen wij nae den exempel der quattelen als wij dye
periculen niet ontgaen en moghen altoes dat minste verkye=
sen : Als die wise leere scrijft van twee quaden ist dat mynste
te verkiesen . Lieuer souden wij kiesen te steruen voor dat ghe
meyn goet.dan leuendich te bliuen voor eygen goet Sinte augustijn
seyt int eerste boeck vander stat godes Dat doe marcus die co
ninc van die van kartaginen geuangen was ende dye van romen
veel iongher mannen van karthagynen gheuanghen hadden
wort hi te romen gheseynt of si wissel doen wouden hoor ion
ghe luden quijt te laten om hem oeck te lossen Eer hi van kar
thagine ghelaten wort dede hi sijn eet by eer ende trouwe dat
hi weder comen soude waert dat die wisselinghe niet toe gaen
en mocht . Ende doe hi te romen quam gaf hi den romeynen
den raet dat si hem niet lossen en soude mit wissel te doen om
dat hi out was ende niet langhe en mochte leuen ende die ion
ghen die si gheuanghen hadden den romeynen noch veel quaets
mochten doen Doe die romeynen dit hoorden ende sine trou=
we an merckten baden si hem dat hi daer bliuen woude om le
uendich te bliuen :¶Dat hy gheens syns en woude consente=
ren.Mer hy toech weder te athenen ende wort ghedodet myt
wreder doot . Het hadde hem nut gheweest dat hi ghebleuen
had Mer om den eet die hi ghedaen hadde en haddet niet eer=
lick gheweest . ende om den profijt vanden romeynen en had
det niet oorbaerlick gheweest
¶ Van carflanchus die sijn leuen woude beterenDyalogus lviij.
De kwartel antwoordde: “Nu ben ik in groot gevaar en weet ik niet wat ik moet kiezen. Het lijkt me echter beter om alleen in jullie handen te vallen dan met mijn jongen samen te sterven.”
Voordat ze zou worden gedood, zei ze: “Het is beter om het kleine kwaad te kiezen dan door het grote kwaad verloren te gaan.”
Evenzo moeten wij het voorbeeld van de kwartels volgen door altijd voor het kleinste te kiezen als wij het gevaar niet kunnen ontlopen. Zoals de wijze leermeester schrijft, is van twee kwaden het minste kwaad te verkiezen. We kunnen er beter voor kiezen te sterven voor het algemeen belang dan in leven te blijven voor eigen gewin.
De heilige Augustinus zegt in het eerste boek van De stad van God dat koning [sic] Marcus door de Carthagers gevangen genomen was en de Romeinen veel Carthaagse jonge mannen gevangen genomen hadden. Hij werd toen naar Rome gestuurd met het voorstel gevangenen te ruilen. De Carthaagse jonge mannen moesten vrijgelaten worden, dan zou hij ook vrijkomen. Voordat hij in Carthago werd vrijgelaten, deed hij zijn gelofte van eer en trouw dat hij terug zou komen als de ruil niet door zou gaan. Toen hij in Rome aankwam, gaf hij de Romeinen het advies dat ze hem niet vrij zouden laten komen door middel van een ruil omdat hij oud was en niet lang meer zou leven. Bovendien zouden de jonge mannen die ze gevangen hielden nog veel kwaad kunnen doen. Toen de Romeinen dit hoorden en zijn trouw ervoeren, verzochten ze hem te blijven om zijn leven te sparen. Daar was hij het helemaal niet mee eens. Hij keerde terug naar Athene [sic] en werd op wrede wijze gedood. Het zou in zijn voordeel zijn geweest als hij was gebleven, maar vanwege de gelofte die hij had gedaan, zou het niet eerlijk zijn geweest en vanwege het voordeel voor de Romeinen zou het niet gepast zijn geweest.
De 58e dialoog. Over de giervalk die zijn leven wilde verbeteren
60r
Carflanchus is een voghel ghelijc den valck ende is seer
starck ende craftich. Dese woude in sijnre ioecht doe
hi opt beste van sijn leuen was te cloester gaen Mer om
dat hem gruwelden van strengicheyt der oorden vertoech hijt
ende seyde Jck duchte dat ick niet en soude moghen vasten . op
staen te metten . reynicheyt houden noch oec mijn eyghen wil
breken Ende want hy dat goede leuen om vrese der penitenci
en niet en began soe was dat middel sijns leuen quaet ende quam
tot een quaet eynde ende seyde DJe om scarpicheyt der pe
nitencien niet te cloesteren gaet . dickwijl valt hem sijn eynde
quaet .¶ Aldus vint men sommighe menschen die garen gode
dienen souden mer si en moghen die weelden niet ontberenDie
liefte godes trecktse mer die ghenoecht der werlt houtse daer
of. Dustanighe menschen pleghen te segghen Jck soude go=
de garen dienen ende ock te cloester gaen Mer ick heb anxt dat
ick die scarpe oorden niet en soude moghen houden Mer si en
merken niet dattie apostel seyt .¶Alle dinghen vermach ick in
hem die mi sterket cristus . Bernardus Den gheen die in hem
hopen is god een scat : in armoeden is hy solaes . in enicheyt
glorie . in hoecheyt eer . in versmadenis een bescerminghe van
reghen ende hetten Men seyt een fabel dat een valck gheuan=
ghen had een wouwe ende werpse onder sijn voeten ende betrad
se mit sinen enen voet ende seyde Du onsalighe du biste groot
De giervalk is een zeer sterke en krachtige valk. Deze vogel wilde in zijn jeugd, die de beste tijd van zijn leven was, intrede doen in het klooster maar omdat hij de strengheid van de kloosterregels verschrikkelijk vond, stelde hij het almaar uit. Hij zei: “Ik ben bang dat ik niet zal kunnen vasten, voor de vroegmis opstaan, mezelf rein houden of mijn wil laten breken.”
Omdat hij, uit angst voor boetedoening, niet aan dat goede leven wilde beginnen, verliep zijn verdere leven slecht en kwam hij ook op een slechte manier aan zijn eind. Hij zei: “Wie om de strenge boetedoening niet het klooster in gaat, heeft het bij zijn einde vaak te kwaad.”
Zo zouden sommige mensen graag God willen dienen maar zij willen de weelde niet missen. De liefde voor God trekt ze aan maar het genoegen van de wereld houdt ze ervan af.
Zulke mensen plegen te zeggen: “Ik wil graag God dienen en ook het klooster ingaan maar ik ben bang dat ik de strenge kloosterregels niet kan volhouden.” Zij slaan echter geen acht op wat de apostel zegt: “Alle dingen zijn voor mij mogelijk door Christus die mij kracht geeft.” Bernardus zegt: “Degenen die hun hoop op hem stellen hebben in God een schat gevonden: bij armoede geeft hij verlichting, bij eenzaamheid glorie, bij hoogmoedige behandeling eer en bij verstoting geeft hij bescherming tegen regen en hitte.”
Er is een fabel over een valk die met zijn klauwen een wouw gevangen had. Hij hield hem met één poot vast en zei: “Jij ongelukkige, je bent groot
60v
ende sterck als ick waer om en weerstu di niet want ick di ver
trede ende dy doden wilDie wouwe antwoorde Du seggest
waer want ick groot ende sterck ben iae sterker dan du want
mijn beck ende voeten sterker sijn dan die v sijn.Mer dat hart
ontbreckt miDes gelijck souden veel menschen wel veel goets
doen Mer dat hert ende die wil ontbreckt hem Een man was
int water gheuallen ende want hy nyet swemmen en conde
began hi te roepen O goede sint iorijs coemt mi te hulpen .
Daer sint iorijs ter stont bi quam ende seyde O du traghe men
sche help di seluen roert handen ende voeten du selste wel ver=
losset worden want die hem seluen helpt dien helpt god. Al=
soe sal hi oeck doen die in sonden gheuallen is dat hy niet al=
leen van gode ghenade bidden sal mitten monde mer oec wer
ken der penitencien doen ouermits welcken si vanden sonden
op staen . Augustinus in een epistel die hi tot sinte ieronimus
scrijft vertelt hoe dat een man in een put gheuallen was ende een
ander daer voorbi leet ende vragede hem hoe dat hy daer in gheuallen
waer dattie ander antwoorden Jc bidde en wilt niet vragen hoe ic
hier in gheuallen ben mer soect raet hoe gi mi wt helpen moghet
¶ Van die hoppe ende die papagay ¶ Dyalogus lix.
HOppe is een voghel dye hoor laet dencken dat si scoon
is ende een croon opt hooft heuet ende hoor veren van meni
gerhande verwen sijn dese began hoor seluen te verheffen doe sidie papa
en sterk zoals ik. Waarom verdedig je je niet want ik zal je vertrappen en doden. De wouw antwoordde: “Je spreekt de waarheid dat ik groot en sterk ben want mijn snavel en poten zijn sterker dan die van jou, maar de moed ontbreekt mij.”
Zo ook zouden veel mensen goed willen doen maar de moed en wil ontbreken hen.
Een man was in het water gevallen. Omdat hij niet zwemmen kon, begon hij te roepen: “O goede Sint Joris, kom mij helpen.”
Sint Joris was onmiddellijk ter plaatse en zei: “O jij trage man, help je zelf, beweeg je handen en voeten en je zult geholpen worden want degene die zichzelf helpt, wordt door God geholpen.” Zo moet ook degene doen die gezondigd heeft. Hij moet niet alleen om Gods genade bidden met de mond maar ook boete doen, waardoor hij van de zonden wordt verlost.
Augustinus schrijft in een epistel aan Sint Hieronymus over een man die in een put gevallen was. Toen er iemand passeerde, vroeg hij hoe het kwam dat hij in de put gevallen was. Hij antwoordde: “Vraag me niet hoe ik hierin gevallen ben maar bedenk hoe u mij hier uit kunt helpen.”
De 59e dialoog. Over de hop en de papegaai
De hop is een vogel die van zichzelf vindt dat hij mooi is, een kroon op zijn hoofd heeft en veren die veelsoortige kleuren hebben. Hij begon te pronken toen hij de papegaai
61r
gay staen sach mit een vergulden kouwe in des conincks sael
ende gheuoet wort mit conincliker spijsen ende seyde Jck ben
ymmer so scoon als die papagay ende moet nochtans mijn voet
sel mit groten arbeyde weruen Daer die papagay mit groter
eren gehouden wort ende gheuoedet tot horen wil sonder ar=
beyt Jc wil totten coninck gaen ende doen mi setten in die kou
we ende singhen ende huppelen ende springhen ende eten als
die papagay Ende doe si totten coninck ghecomen was ende
in die kouwe gheset .had sijs groten rouwe dat si also gheuan
ghen was ende in die obedienci van een ander Alsoe datse van
groter droefheyt onlanghe leuede ende seyde Gheen dinc
en is te compareren . der vriheyt als si staet in eeren. ¶ Veel
menschen vintmen dye segghen die lollaert dese baghinen in=
den cloosteren hebben alle armoede om godes willen ouer ghe
gheuen ende hebben een ghemackelick leuenMer als sijt besoe
ken willen ende sien dat si ghesloten ende ghebonden sijn on=
der een reghel ende onder eens andern obedienci staan : dat si
hoor eygen wil niet ghebruken moghen . ende hoor vriheyt
niet besighen en moghen soe berouwet hem die coopDaer om
seyt oec een philosooph beter is vrijheyt dan alt gout der werlt
Valerius vertelt dat literonides dye hartoch van spartanien
mit drie hondert van sinen burghers vacht teghen den coninc
van persen om vrijheyt sijns lants ende toehardede sijn volck
mit vromer stemmen ende seyde . O mijn lieue ghesellen doet
nu u middaechs mael hier . want ghy selt by auentuerenv a=
uentmael inder hellen doen . Myt deser ende deser gheliken
woorden worden sy vroom ende onuersaecht dat si hem wil=
lichliken bereydt obedieren wouden totter doot . Ende al en
was daer gheen raet of hope den strijt te winnen dat oec seer
onghesien was si worden n[e]chtant wt sinen woorden bereyt
al te liden dat hem op comen mocht dan den persen te dienen
ende hoor eyghen vrijtheyt te verliesen . Orosius scrijft Doe
deometrius conync van ponten ende van armenien van sijn
zag staan in een vergulde kooi in de koningszaal, die gevoerd werd met koninklijke spijzen. De hop zei: “Ik ben net zo mooi als de papegaai en toch moet ik met veel moeite voedsel vinden terwijl de papegaai geëerd wordt en naar believen mag eten zonder er iets voor te doen. Ik ga naar de koning, ga de kooi in en zal zingen, dansen, springen en eten, net als de papegaai.”
Maar toen hij bij de koning kwam en in de kooi werd gezet, had hij er al direct heel veel spijt van dat hij zich gevangen had laten zetten en een ander moest gehoorzamen. Hij zou door groot verdriet niet lang meer leven en zei: “Vrijheid is meer waard dan al het andere.”
Veel mensen vinden dat de lekenbroeders en lekenzusters, die zich in het klooster om Gods wil onderwerpen aan armoede, een gemakkelijk leven hebben. Maar als deze mensen het klooster zouden bezoeken en merken dat de broeders en zusters opgesloten zijn en aan regels gebonden en aan een ander gehoorzaam moeten zijn, dat ze hun eigen wil niet kunnen doen en hun vrijheid niet kunnen uitoefenen, dan zullen deze mensen spijt hebben van hun vooroordeel.
Een filosoof zegt hierover dat al het goud ter wereld minder waard is dan je vrijheid.
Valerius vertelt dat Leonidas, de hertog [sic] van Sparta, met driehonderd burgers tegen de koning van de Perzen vocht om de vrijheid van zijn land. Hij spoorde hen met krachtige stem aan en zei: “Geliefde wapenbroeders, eet je middagmaal nu nog maar hier, want misschien eet je je avondmaal wel in de hel.”
Door deze en soortgelijke woorden werden ze zo moedig dat ze bereid waren hem te gehoorzamen tot in de dood. Al was er geen redmiddel of hoop om deze onmogelijke strijd te winnen, toch waren ze door deze woorden eerder bereid te lijden door wat zich voor zou doen, dan de Perzen te dienen en hun eigen vrijheid te verliezen.
Orosius schrijft dat Deometrius, koning van de Pontiërs en Armeniërs, door zijn
61v
eyghen soon beleghen was ende doe hy hem nyet ontgaen en
mocht wort hi bedroeft ende vergaderden alle sijn huysvrou
wen ende kinderen ende gaf hem venijnt te drincken ende hy
nam dat oeck daer nae wt desperacien¶ Ende doe hi niet hae=
steliken daer of en starf . offerden hy hem seluen enen vanden
vyanden dye ouer die mueren gheclommen was dat hy hem
doden soude hebbende lieuer te steruen dan si hem onder hoor
vianden setten souden ende hoor eygen vrijheden te verliesen.
Jtem noch scrijft hi dat sommighe menschen beleghen waren
van scipio affricaen ende vanden romeynen.ende saghen dat
si nyet ontgaen en souden moghen si en souden gheuangen en
de verwonnen worden Op dat die romeynen van horen goe=
den gheen bliden roof hebben en souden sloten si hoor poorten
ende verbarnden hem seluen ende al hoor goeden . dat lieuer
te willen doen eer si horen vianden vrijheden gheuen souden
op hem seluen
¶ Van die henne ende die duue dyalogus tsestich
Die henne ende die duue hadden te samen een nest ghe=
maect ende woenden mit malcander Mer dicwijl keuen
si onderlinghe om dat die een veel sanck ende die anderveel
huylden daer om als die henne sach datter duuen iongen dicwijl
gheworcht worden was seer blide ende kakelde veelEnde dan
eigen zoon belegerd was. Hij kon niet ontsnappen en werd bedroefd. Hij riep al zijn vrouwen en kinderen bijeen en gaf hen gif te drinken. Uit radeloosheid nam hij daarna zelf ook gif in.
Toen hij daaraan niet direct stierf, bood hij een van zijn vijanden, die over de muren geklommen was, aan om hem te doden. Hij wilde liever sterven dan dat hij en zijn volk aan de vijand onderworpen zouden worden en hun eigen vrijheden zouden verliezen.
Orosius schrijft ook dat er mensen belegerd waren door de Romeinen onder aanvoering van Scipio de Afrikaan. Zij zagen dat zij niet konden ontsnappen, dat ze gevangen genomen en overwonnen zouden worden. Opdat de Romeinen geen plezier zouden hebben van hun oorlogsbuit sloten zij de poorten en verbrandden zij zichzelf en al hun goederen.
Dit deden zij liever dan hun vijanden de vrije hand geven.
De 60e dialoog. Over de hen en de duif
De hen en de duif hadden samen een nest gemaakt en ze woonden daar beiden in.
Zij ruzieden echter dikwijls met elkaar omdat de een veel zong en de ander veel huilde.
Toen de hen zag dat de duivenjongen dikwijls gedood werden, was zij zeer blij en zij kakelde veel.
62r
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
dye duue daer om seer verstoort wort ende seyde . Du henne
en wils mit my niet droeuen alstu mijn ionghen sieste dooden
Die henne antwoorden Jck heb meer di te beclagen dattu mit
mi niet singen en wils als ic wt minen liue een ey voort brenge
ende van dien perikel worde verlost Aldus claechden si altoes
onderlinghe ouer malkander. ende waren altoes in twiste so
dat si ouerdroeghen totten aern te gaen horen coninynne elck
sijn clacht an hem te doen ende seyde Ghif onder ons vonnisse
o coninynne oft goet is dat wy langher te samen wonen Die
aern gaf daer of een sentenci int openbaer ende seyde Die
verlosset sijn sellen staen mitten blijden . die droeuich sijn mit
den gheen die sijn in lijden . ¶ Het en [en] wil niet tieren dattie
gheen dye vrolick sijn gheselscap hebben mytten bedructen of
dattye bittere menschen spelen mytten gheen die vrolick ende
ghenoechlick sijnMer doen als paulus leert verblijdet mitten
verblijdende screyet mitten screyenden :¶ Hier salmen weten
dat ommate grote blijscap ondertijden den mensch haestelick
doodet Daer of scrijft valerius dat eenre vrouwen een onrech
te boetscap gheseydt wort . dat hoor soon dye buten landes
was ghestoruen waer daer si droeuich om was ende screyede
seer . Ende ter wil en dat si aldus sat ende bescreyeden horen
soen soe quam dye soen daer teghenwoordich ende leuende .
Ende doe si hem sach voer si hem van groter blijscappen om
sijn hals ende starf ter stont van groter blijscappen . Hier wt
moghen wy leeren dat dye blyscap der werlt is als wijn dye
puer ende seer craftich is die den mensch haestelick neder wer
pet ende verwinnet . ten si datmense myt saligher droefheyt
tempereet .¶Als dye wise man seyt. Het is beter te gaen tot
dat huys des screyens dan totten huyse des weerscaps Tullius die
poeet scrijft dat wanneer enighe romeynsche princen weder te
huys quamen mit victorien soe wort hem drierhande eer be=
wesen die eerste was dat hem alt volck mit blijscappen te ge=
moet ghinck. die anderde dat alle die sy gheuanghen hadden
De duif was daarover dan erg boos en zei tegen de hen: “Jij wilt niet met mij treuren als je ziet dat mijn jongen worden gedood.” De hen antwoordde: “Ik heb meer te klagen over jou omdat je niet met mij wilt zingen als ik een ei uit mijn lijf pers en van deze last wordt bevrijd.”
Ze klaagden en ruzieden dus alsmaar over elkaar zodat ze onderling besloten om naar de arend, hun koningin, te gaan om bij haar hun beklag te doen. Zij zeiden: “Koningin, wilt u uw oordeel geven of het goed is dat wij nog langer samenwonen.”
De arend sprak in het openbaar een vonnis uit en zei: “Zij die verlost zijn, moeten omgaan met de blijden, zij die droevig zijn met degenen die lijden.”
Het past niet dat degenen die vrolijk zijn het gezelschap van de bedrukten zoeken of dat treurige mensen omgaan met degenen die vrolijk en aangenaam zijn. Zij moeten doen zoals Paulus leert: “Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.”
Men moet zich realiseren dat door buitengewoon grote blijdschap een mens plotseling kan sterven.
Daarover schrijft Valerius dat een vrouw een onware boodschap ontving: haar zoon, die in het buitenland was, zou zijn gestorven. Ze was daar bedroefd over en ze moest erg huilen. Terwijl ze zat te treuren om haar zoon, kwam hij in levende lijve op haar af. Toen ze hem zag, viel zij hem met grote blijdschap om de hals maar zij stierf terstond door die grote blijdschap.
Hieruit kunnen we leren dat aardse vreugde als wijn is die zuiver en zeer krachtig is, maar die de mens plotseling kan neerhalen en overwinnen tenzij men zich met zalige droefheid matigt. Zoals de wijze man zegt: “Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer.”
Cicero schrijft dat toen enige Romeinse aanvoerders met hun behaalde overwinning thuis kwamen, hun driewerf eer bewezen werd. De eerste was dat het gehele volk hen met blijdschap tegemoet ging. De andere was dat allen die zij gevangen genomen hadden
62v
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
mosten mytten handen aen hoor waghen ghebonden daer si
op saten nae lopen Die derde was dat die verwinre ghecledet
mit iupiter des afgods rock eerliken gheset was in een wagen
die van vier witte paerden ghetoghen wort tot dat capitoli=
um dat was dat heeren huys van romen . Mer op dat si hem
niet alte seer verheffen en souden soe wort dese drierhande eer
mit drierhande oneer getempereert Die eerste was dat een on
vrij knecht die eyghen was by hoor in die waghen sat dat een
yghelicken hope ghegheuen wort tot alsulker eeren te comen
waert dat hijt verdienden Dye anderde was dat dye onedel
eyghen knecht an hoor wanghen sloech ende seyde . bekent v
seluen . Dye derde dat allen luden gheoorloft was allen dien
dach scande ende laster aen te doen den verwinreHierwt wor
den wij gheleert Jst dattie heyden hoor wertlike blijscap aldus
tempeerden dat soe veel te meer dye kersten menschen hen daer in
sellen bedwinghen Als gregorius seyt . want nae dese tijtli=
ke blijscappen volghen ewighe screyen Augustinus Blijscap
der werlt is ydelheyt. si wort mit groten verlanghen verbeyt
ende als si ghecomen is en machmense niet houden
¶ Van den haen ende den capoen. ¶ Dyalogus lxi.
DJe haen ende dye capoen woenden tesamen in een
hofMer den haen hadde heerscappie ouer [die hen=]
achter de wagen aan moesten lopen waarop de overwinnaars zaten, met hun handen eraan vastgebonden. De derde was dat de overwinnaars, gekleed als de god Jupiter, eervol naar het machtscentrum van Rome, het Capitool, mochten rijden in een wagen die getrokken werd door vier witte paarden. Om te voorkomen dat ze al te trots zouden worden, werd deze drievoudige eer door drievoudige vernedering getemperd. De eerste was dat een onvrije knecht, een lijfeigene, in hun wagen zat zodat iedereen kon hopen ook eens zoveel eer te krijgen, mits hij het verdiende. De andere was dat die onedele lijfeigene hen op de wangen sloeg en zei: “Ken uzelf.” De derde was dat het aan iedereen toegestaan was om op die dag kwaad te spreken over de overwinnaars. Hieruit kunnen wij leren dat als de heidenen hun wereldse blijdschap al zo temperden, christenen zichzelf daarin des te meer zouden moeten bedwingen. Zoals Gregorius zegt: “Want op deze tijdelijke blijdschap volgt het eeuwige verdriet.”
Augustinus zegt: “De wereldse blijdschap is ijdelheid. Er wordt met veel verlangen naar uitgekeken maar als die blijdschap er is, kan men deze niet vasthouden.”
De 61e dialoog. Over de haan en de kapoen
De haan en de kapoen woonden samen op een erf, maar de haan was de baas over
63r
die hennen ende die capoen ghinck daer oetmoedeliken by als
nullus . Op een tijt gheschiedet dat een vosse den haen vinck
ende athen in sijn lijfMer hi hielt die croon van sijn hoeft heel
ende brocht die totten capoen ende seyde ¶ Sich broeder dye
haen dijn ghesel is vander werlt ghesceyden . ende om grote
liefte dye ick tot dy hebbe soe brenghe ick dy dye alre scoonste
croon die hi opt hoeft te draghen plach Coemt tot mi ic sal dy
cronen ende dan salstu voortan die prince der hennen wesen
als hi te wesen plach. Als dit die capoen hoorden dat hy heer
wesen soude ouer dye hennen ghinck hi wt sijn huysgen ende
quam totten vosse . die vos als die capoen tot hem verbliden
de quam beet hem ter stont die keel of ende seyde EN wilt
niet louen al datmen seyt . mer wachten v van loser feyt .
Van alsulken valschen losen menschen ghebiet die heer int e=
wangeli te wachten daer hi seyt Wachtet v van die gheen die
tot v comen int habijt der scapen want si van binnen sijn gri
pende woluen ¶ Men seyt een fabel dat die rauen had op een
tijt een stuck vleys in sinen mont ende sat hoech op enen boem
Dit siende die vos dochtOch mocht ick den rauen verscalken
ende dat vleys crighen dat hi heeftHier om seyde hi totten ra
uen. O broeder dine scoonheyt gaet bouen scoonheyt alre vo=
ghelen ende du biste oeck stercker bouen allen voghelen. Mer
des bedroue ic my van dijnre weghen dattu gheen stemme en
hebste ende dattu niet en conste singhen Als die vos dit geseit
had began die rauen te singhen ende dat stick vleys viel wt si=
nen mont ende die vos namt ende ghinc lopen ende attetDes
ghelijck boert den mensche oeck dickwijl als hy hoort dat hy
ghepresen wort Daer om seyt die heylighe propheet Jeremi=
as . Een yghelick die sal hem wachten van sinen euen mensche ende
en sal in allen broeder gheen betrouwen hebben. Du en sels=
te altoes niet di seluen van di seluen meer ghelouen dan ande
ren luden Die wise man seyt Soe wie haestelic ghelouet die is
licht van harten Paulus . en wilt alle[e]n gheesten niet ghelo=
uen Jtem alle dinck saltu proeuen ende houden datter goet is
de hennen en de kapoen onderging dit nederig en voelde zich nietig.
Op een keer gebeurde het dat een vos de haan ving en hem op at maar hij hield de kam van zijn kop intact. Hij bracht hem naar de kapoen en zei: “Zie, broeder, jouw vriend de haan heeft de wereld verlaten en om de grote liefde die ik voor je heb, breng ik je deze allermooiste kam die hij op zijn kop droeg. Kom bij me, dan zal ik je kronen. Voortaan zal jij de heerser zijn over de hennen zoals hij altijd was.”
Toen de kapoen hoorde dat hij meester zou zijn over de hennen, kwam hij uit zijn hok en liep hij blij naar de vos, die hem meteen de keel doorbeet en zei: “Geloof niet alle mooie praat maar hoedt u voor de bedrieglijke daad.”
Jezus gebiedt ons op je hoede te zijn voor zulke valse en onbetrouwbare mensen waar Hij zegt: “Pas op voor degenen die in schaapskleren op jullie afkomen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.”
In een fabel staat dat de raaf eens een stuk vlees in zijn snavel had en in een hoge boom zat. De vos zag dit en dacht: ik zou graag de raaf voor de gek willen houden om het vlees te pakken dat hij heeft. Daarom zei hij tegen de raaf: “O broeder, jouw schoonheid gaat boven de schoonheid van alle vogels en je bent ook sterker dan alle andere vogels, maar ik ben bedroefd dat je geen stem hebt en niet kan zingen.” Toen de vos dit gezegd had, begon de raaf te zingen en het stuk vlees viel uit zijn snavel. De vos pakte het op, rende weg en at het op.
Iets dergelijks overkomt de mens ook dikwijls als hij geprezen wordt. Daarom zegt de heilige profeet Jeremia: “Een ieder moet op zijn hoede zijn voor zijn evenmens en moet niet in alle broeders vertrouwen hebben.” Zelfs broeders moet je niet meer geloven dan andere mensen.
De wijze man zegt: “Wie zo goedgelovig is handelt lichtzinnig.” Paulus zei: “Vertrouw niet iedere geest” en: “Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.”
63v
Vanden voghel fasianus ende vanden paeu. Dyalogus lxij.
DJe voghelen daer si alle vergadert waren om te seggen
wie die scoonste ware setteden twee voor die scoonsten
als fasianus ende die paeu Als dit aldus ouerdraghen
was bider electien soe waren si onder malcander in twiste en=
de konden niet ouerdragen onderlinge Doe dit die ander voghelen sagen
liepen si totten aern ende seyden . wij hebben o conincinne elec=
ci ghedaen nu bidden wij dattu als een rechter dye confirma=
ci daer of gheues dat die ghecoren warden gheconfirmeert:
Die aern dede tot hem comen dye ghecoren willende die ghe=
coren examineren . Fasianus is een voghel die eerstwerf ghe=
brocht is wt gryeken wes vleys seer soet is te eten. Dese pri=
sede hoor seluen te mael seer ende seyde.¶ O rechtuaerdighe
rechter alstu wel sieste . Jck ben een teeder voghel schoon ende
menichuoudich van verwen in mijnen veeren Mijn vleys is
inden smaeck oft ghecruyt waer mit kaneel ende ander goede
cruyden alsoe dattet bouen al wel smaecket ende soet ruket .
waer om my die ouerhant toe behoort .¶ Doe verantwoor
den haar die paeu nae hoorre macht ende seyde . Neen coninc=
ynne alsoe en ist nyet als fasianus seyt .¶ Want ick grooter
ende scoonre ben dan sy . ende oeck ghecroont . Mijn start be=
wijst dat my dye hoechste eer toe behoort . ende dit segghende
sloech sy hoor staert seer breet wt . Ende hadde daer groo=
De 62e dialoog. Over de fazant en de pauw
De vogels waren bijeen om uit te maken wie de mooiste was. Ze wezen daar de twee knapsten onder hen aan: de fazant en de pauw. Na deze uitslag kregen ze ruzie met elkaar en konden ze zich er onderling niet mee verzoenen. Toen de andere vogels dat zagen, gingen ze naar de arend en zeiden: “Koningin, we hebben een verkiezing gehouden en nu vragen wij u, als rechter, er uw goedkeuring aan te geven zodat de gekozenen zich er bij neerleggen.” De arend liet de winnaars bij zich komen om ze te ondervragen.
De fazant, van oorsprong een vogel uit Griekenland, heeft vlees dat lekker smaakt. Hij schepte over zichzelf op en zei: “Rechtvaardige rechter, ik ben een fijngebouwde vogel zoals u ziet, mooi en met veren in allerlei kleuren. Mijn vlees smaakt alsof het gekruid is met kaneel en andere fijne kruiden, zodat het overheerlijk smaakt en lekker ruikt. Daarom komen mij de meeste stemmen toe.”
Daarna verdedigde de pauw zich zo goed mogelijk en zei: ”Nee, koningin, het is niet zoals de fazant zegt. Ik ben groter en mooier dan hij en ik heb, net als u, een kroon op. Mijn sleep bewijst wel dat mij de hoogste eer toekomt.” Terwijl hij dit zei, zette hij zijn sleep op. Hij was daar
64r
te glori in : Dye aern horende al dyt dat gheseyt is seyde den
paeu . ¶Du paeu hebste dy heel bescaemt in dyen dattu dijn
staert wtghereckt heefste wanttu ons vertoent hebste leelike
voeten ende daer om en bistu niet waerdich die scoonste te hie
ten: Voort seyde die aern tot fasiaen endu biste altoes wate=
rich inden oghen oftu screyende waers ende oeck bistu cranck
ende en konnet niet singhen: Daer om dattu ghebreck inden
oghen hebste soe beneem ick dy oeck die ouerhant . Aldus ble=
uen si beyde beroeft vander heerlicheyt ende seyden Hy en
sal niet wesen heer noch vrou. diet mit vechten ende kiuen hout
Dit sien wy dicwijl hoe dattet ghesciet inden ghenen dye tot
enigher prelatuerscap ghecoren warden als si daer om teghen
malkander perlament ende onrust maken dattet volck hoor
ghebreken kennet alsoe dat si daer om dicwijl beroeft warden
Daer om en ist niet goet om hoocheyt te strijden ende te vech=
ten Want gregorius seyt dat begheerte der hoecheyt coemt wt
vermetelheyt des herten Ende soe wie hoecheyt inder aerden
soeckt die sal confuys vinden inden hemel . Daer om ist sor=
ghelick nae prelatuerscap te staen Om dat gregorius seyt die
in die hoechste stede pastoer is die staet soe veel te meer in gro
ten perikel . Men vint dat dye oude princen ende heren nyet
henghen en wouden datmen hoor kinderen in hoocheyt ver=
heffen soude eer dat si soe goet ende wijs waren dat si den on
dersaten profitelick mochten wesen Alsoe als elynandus be=
scrijft van helius dye van een senatoer keyser ghecoren wart
die ander senatoers hem baden dat hi sinen soon nemen wou
tot een ghesel des keyserrijcks dat hi oeck keyser mit hem we
sen soude ende hieten . dat hi doe seyde . En ist niet ghenoech
dat ic alleen onwillich regnier dat ick nochtant niet verdient
en heb . want die hoecheyt des keysers staet nyet en hoort te
volghen nae dat gheslachte mer der verdienten Dicwijl wort
hi totten rijck coninck gheboren die den rijck onnutte is .
Sonder twijfel ist dat hy die mynne der ouders niet en heeft
die sijn kinderen mit een ondrachtelike last belast want dat is
heel trots op.
De arend hoorde alles wat gezegd werd en zei tegen de pauw: “Je hebt jezelf te schande gezet door je sleep op te zetten, want nu hebben wij je lelijke poten gezien. Daarom ben je het niet waard de mooiste te zijn.” Vervolgens zei ze tegen de fazant: “Jij hebt altijd waterige ogen, het lijkt alsof je huilt. Ook ben je zwak en kun je niet zingen. Omdat je een gebrek aan je ogen hebt, ontneem ik ook jou de overwinning.”
Beiden bleven verstoken van de eer en zeiden: “Met vechten en ruzie maken verwerf je geen hoog aanzien.”
Wij zien dikwijls wat er gebeurt met degenen die tot een of ander hoog ambt gekozen worden. Ze praten luid tegen elkaar en ze maken ruzie. Het volk leert zo hun gebreken kennen, waardoor zij dikwijls uit hun ambt gezet worden. Daarom is het niet goed te strijden om aanzien.
Gregorius zegt dat verlangen naar aanzien uit hoogmoed voortkomt. Wie aanzien op aarde zoekt, zal zich schamen in de hemel. Daarom is het bedenkelijk om hoge ambten na te streven.
Gregorius zegt immers dat wie in de belangrijkste stad kerkleider is daar des temeer gevaar loopt.
Het is bekend dat de oude machthebbers niet wilden toestaan dat hun kinderen aanzien zouden verwerven voordat zij zo deugdelijk en verstandig waren dat zij hun onderdanen van nut konden zijn.
Helinandus schrijft over Hadrianus, die van senator tot keizer gekozen was, dat de andere senatoren hem smeekten zijn zoon mederegeerder van het keizerrijk te maken, zodat deze dan samen met hem keizer zou zijn en ook ‘keizer’ genoemd zou worden. Hij zei toen: “Is het niet voldoende dat ik met tegenzin alleen regeer terwijl ik dat niet verdiend heb?”
Het aanzien van de keizer hangt immers niet af van afkomst maar van verdienste. Dikwijls wordt iemand als een koning geboren die niet van nut is voor het rijk.
Hij die zijn kinderen een ondraaglijke last oplegt, ontbreekt het zonder twijfel aan ouderliefde, want
64v
die kinderen te versmoren niet om hoor verdienten promoue=
ren. Men sal dye kinderen eerst inden doechden opuoeden op
dat als si in doechden voortghegaen sijn dan gheproeft ende
gheuonden mochten worden in doechden dien voor te gaen di=
en si in prelatuerscap voor gheset sullen worden Want die wi
se man seyt . En wilt niet soeken rechter te warden ten si dat
tu mit machten die boesheyt benemen moechte. Jnden ouden
gesten vintmen ghescreuen dattie keyser octauianus nyet hen
ghen en woude dat men sijn kinderen tot hogher eren promo
ueren soude eer dat si myt cracht ende wijsheyt hoor eyghen
goet ende der ondersaten bescermen mochten Daer om liet hi
sijn sonen leren scieten ende scermen lopen ende springhen swem
men ende den steen werpen ende mit die slingher werpen en=
de alrehande gheradicheyt leren Ende sijn dochteren drapenie
ren . op oft bi snoder auentueren daer toe quaem dat si in ar=
moeden comen mochten dat si den cost mytter consten moch=
ten winnen Aldus ghebiet die wise man Jst dattu sonen hebs
te leertse totten arbeyde hebstu dochteren bewaert hoor lichaem
¶ Van den rauen ende die snep ¶Dyalogus lxiij .
DJe rauen is een voghel als die meesters segghen die
leuen mach tot dusent iaren toe. Dese had op een
tijt een nest ghemaeckt daer si hoor ionghen in voe
den mit groter armoedenalsoe dat hoor die plumen outuielen en=
de kinderen worden zo verhinderd om vanwege hun verdiensten vooruit te komen. Men moet de kinderen eerst opvoeden in deugdzaamheid opdat zij, wanneer zij daarin voortgang hebben gemaakt, beproefd zullen worden de deugden na te leven waarmee zij in hun hoge ambt te maken krijgen. Want de wijze man zegt: “Verlang er niet naar om rechter te worden, tenzij je met gezag een eind aan het kwaad kan maken.”
In de oude geschiedverhalen staat geschreven dat keizer Octavianus niet wilde toestaan dat men zijn kinderen tot een hoog ambt zou bevorderen voordat zij met kracht en wijsheid hun eigen bezittingen en die van hun onderdanen konden beschermen. Daarom moesten zijn zonen leren schieten en schermen, hardlopen en springen, zwemmen en steenwerpen, slingeren en allerlei behendigheden leren. Zijn dochters moesten leren weven, zodat ze met hun vaardigheden de kost zouden kunnen verdienen als zij door een ongelukkig toeval tot armoede zouden vervallen.
De wijze man gebiedt aldus: “Als je zonen hebt, leer ze dan om te werken; als je dochters hebt, bescherm ze dan.”
De 63e dialoog. Over de raaf en de snip
Zoals de geleerden zeggen, is de raaf een vogel die wel duizend jaar oud kan worden. Op een keer had zij een nest gemaakt waarin zij haar eieren uitbroedde. Zij kwam zelf zoveel voedsel tekort dat haar veren uitvielen en
65r
de magher wort . Tot hoor quam die snep ende bescemptese
om dat si bloet wart ende queldese dat si niet mit vreden moch
te wesen . Mer want die rauen hoor eyer niet laten en mocht
wort si op die snep seer verstoort ende hieltet al stilswighen=
de int hert Ende doe die ionghen wten dop ghecomen waren
began si oeck wel op hoor lijf te werden ende tot hoor ouden
staet te comenDoe quam die snep weder ende was hoor moy
lick als si te voren ghedaen hadde waer om die rauen seer toor
nich wort ende woude hoor verwijt wreken . ende toech dye
snep al hoor veren of ende dodese ten lesten ende seyde. :
WJe die bedructe willen bespotten.die doen qualiken als
doen die sotten .¶ Alsoe vintmen veel menschen die als si ye=
mant sien dye belast ende bedruct is . dat si dien belasten ende
veruolghen . Mer du goede mensche alstu yemant sieste dye
in druck ende lijden is . soe salstu of laten die te belasten Want
aristotiles seyt Datten bedruckten tebelasten ende quellen swaer
re is dan hoor lijden dat si hebben Ende mitten gheen dye in
lijden is nyet te lijden is onrecht Die oude princen ende goe=
de heren plaghen altoes mitten bedructen ende belasten men=
schen medeliden te hebben . Valerius scrijft dat doe een key=
ser sach sijns viants hooft ofslaen stortede hi tranen wt mede
liden Jtem noch scrijft hi dat marcus marcellus doe hi die stat
syracusana ghewonnen had ende hy int hoechste van der stat
staende sach dat bedructe volck dat hoor verlies bescreyede .
Dat hy hem van tranen oeck niet onthouden en mocht Noch
seyt hy vander goedertierenheyt des mans pompeyus die hy
bewijsden inden coninck van armonien die teghen den romei
nen grote strijde ende oorloghe ghehad hadde ende hi gheuan
ghen ende verwonnen was ende voor sijn voeten oetmoedeli
ken neder gheuallen was dat hem pompeyus ter stont op nam
ende troestede hem mit soeten woorden ghebieden datmen sijn
croon op sijn hooft weder setten soude ende settede hem in sijn eers
te maiesteyt segghende dattet al euen eerlick is coninghen te
verwinnen ende coninghen te maken.Des ghelijck vertelt hi
ze mager werd. De snip kwam naar haar toe, lachte haar uit omdat ze naakt was, viel haar lastig en liet haar niet met rust. Ze werd heel boos op de snip, maar ze kon haar eieren niet alleen laten. Daarom zei ze niets maar ze onthield het wel.
Toen de jongen uit het ei gekomen waren, begon ze weer goed voor zichzelf te zorgen. Ze kreeg zo haar oude uiterlijk terug. De snip kwam opnieuw naar haar toe. Ze deed weer net zo vervelend als eerst. Hier werd de raaf zo kwaad over dat ze dat getreiter wilde wreken. Ze trok de snip al haar veren uit en ze doodde haar ten slotte. Ze zei: “Wie de kwetsbare bespot, gedraagt zich zo slecht als een zot.”
Zo zijn er veel mensen die iemand lastig vallen en vervolgen als ze zien dat die persoon het moeilijk heeft. Maar goede mensen, val toch niemand lastig die het zwaar heeft!
Aristoteles zegt dat je het leed van mensen die het al moeilijk hebben, zwaarder maakt door ze te kwellen en lastig te vallen. Het is onrechtvaardig om niet mee te voelen met degene die lijdt.
De machthebbers uit vroeger tijden hadden altijd medelijden met mensen die het zwaar hadden.
Valerius schrijft dat er eens een keizer was, die uit medelijden huilde toen hij zag dat zijn vijand onthoofd werd. Ook schrijft hij over Marcus Marcellus die de stad Syracuse veroverd had. Toen hij op het hoogste punt van de stad stond, hoorde hij het overwonnen volk jammeren over het verlies en kon hij zijn tranen niet bedwingen.
Verder vertelt Valerius over de welwillendheid van Pompeius ten aanzien van de koning van Armenië. Deze had hevige strijd gevoerd tegen de Romeinen maar hij was nu overwonnen en gevangen genomen. Hij viel nederig voor de voeten van Pompeius neer, die hem meteen ophief en met vriendelijke woorden troostte. Hij gebood dat men de kroon weer op het hoofd van de koning moest zetten en hem de hoogste eer moest bewijzen. Hij zei dat het even eervol is om koningen te overwinnen als koningen te kronen.
Iets dergelijks vertelt Valerius
65v
oeck van een raetheer van romen ghenoomt paulus . dat als
hi hoorden dat men enen gheuanghen coninck tot hem brocht
ghinck hy hem teghen int ghemoet Ende den coninck die hem
te voeten vallen woude boerde hi op mit sijn rechter hant en=
de gaf hem grote hope tot sijn verlossinghe . ende settede hem
inden raet an sijn side Ende en rekenden hem niet onwaerdich te
wesen der eren sijnre tafelenEnde seyde al ist groot den viant te verwinnen
ten is nochtant niet min priselic den onsaligen konnen te ontfermen
¶ Van die ransule ende die lewerick ¶ Dyalogus lxiiij
DJe ransuyl hiet men die nacht rauen want si des nach
tes alleen vlyeghet ende des nachtes waket Tot de=
ser quam die lewerick ende seyde : O mijn alre liefste
suster dy so bid ick als ick alre vriendelickste mach dattu mor
ghen te middaghe by my wesen wilste . want mijn wtuerco=
ren vrient wil my dan inder sonnen scouwen Jst dan dat ic bi di
gheset ben soe sal ick alsoe veel te scoonre schinen te wesenDie
ransuyl louede hoor dat sijt doen soude al dat si begheerden om
dat si hoor scaemden dat te weygheren Des anderen daghes
opten middach doe dye son seer scoon scheen verwachtede die
lewerick die beloften vander ransuyl mer si en dorste niet wt=
gaen om dat si des daghes niet en siet : Daer om en quam si
oeck nyet . alsoe dat die lewerick daer om toornich wort en=
de hoor v[i]ant ende veruolghedese daer sy konde ende mochte
¶Hier om dyt vernemende die ransuyl en dorste des daghes
nyet vlyeghen om vreese van dye leeuwerick : . ¶ Ende
over een senator uit Rome, genaamd Paulus. Toen hij hoorde dat een gevangen koning naar hem werd gebracht, ging hij hem tegemoet. De koning wilde zich voor zijn voeten werpen maar hij hief hem op met zijn rechterhand en hij gaf hem hoop op zijn vrijlating. Hij plaatste hem in de senaat aan zijn zijde en hij vond hem niet onwaardig om zijn tafel te delen. Hij zei: “Al is het groots de vijand te overwinnen, toch is het niet minder prijzenswaardig als je je ontfermt over de ongelukkigen.”
De 64e dialoog. Over de ransuil en de leeuwerik
De ransuil wordt wel nachtraaf genoemd want zij vliegt ’s nachts en is alleen dan wakker. Een leeuwerik kwam bij haar en zei: “O mijn allerliefste zuster, ik verzoek je allervriendelijkst morgenmiddag bij mij te zijn want mijn uitverkoren vriend wil mij dan in het zonlicht zien. Als ik dan bij jou zit zal ik veel mooier lijken.” De ransuil beloofde haar alles te doen wat zij verlangde omdat zij zich schaamde dat te weigeren.
De volgende middag, toen de zon volop scheen, wachtte de leeuwerik op de beloofde komst van de ransuil. Maar deze durfde niet weg te gaan omdat zij overdag niets ziet. De leeuwerik werd boos omdat ze niet kwam. Ze ging haar zoeken waar zij maar kon.
Dit kwam de ransuil te weten waardoor zij uit angst voor de leeuwerik niet durfde te vliegen.
66r
vlieghet des nachtes ende haelt hoor aes ende seyt NJe=
mant en sal louen ter goeder trouwen.dat hi niet en meent te
houwen. Daer om sellen wij ons wachten niet te belouen dat
niet moghelic en is te volbrenghen op dat hi niet loghenach=
tich gheuonden wort Ende en behaghet dy nyet dinen vrient
te belouen dat hi di bidt soe en wil nochtant niet belouen om
scaemte te weygheren . want aristotiles seyt.wachte di voor
die scaemte te weygheren op dattet dy niet brenghe tot noot
turfticheyt des lieghens want also wort hi te min bedroghen
die men haesteliken weyghert:Men vindet nochtant veel men
schen die om vrijheyt hoors herten hem scamen te weygheren
dat hem ghebeden wort Alsoe als men scrijft inden gesten der
romeynen Dat die keyser titus gheboden had Dat nyemant
dye tot hem quam om van hem te bidden sonder hope tever=
crighen en soude warden laten gaen Ende doe hem sijn vrien=
den vraechden waer om dat hy meer beloefden dan hi gheuen
mochte antwoorden hy om dattet niet behoorlick en waer dat
yemant bedroeft soude gaen van dat aensicht des princen Jtem
noch leestmen daer van trayanus den keyser Doe hem sine vri
enden berispeden dat hy meer dan den keyser betaemlic waer
elken mensche te wille was waer om in hem luden dochte dat
hi vermindert was Antwoorden hi dat hi hem also tot allen men
schen bewisen woude als si wouden dat si hem vinden moch
ten tot horen wille . .
¶ Van dat quickstertgen ende fasiaen Dyalogus lxv .
Zij vloog ’s nachts uit, ving haar prooi en zei: “Je moet niet uit goedheid iets beloven waarvan je weet dat je het niet kan nakomen.”
Daarom moeten we er voor waken iets toe te zeggen dat we niet kunnen volbrengen, zodat je niet voor een leugenaar wordt uitgemaakt. Doe aan een vriend die jou iets vraagt geen loze beloften waarvoor je je later zult schamen.
Aristoteles zegt: “Pas op uit schaamte iets te beloven, opdat je niet gedwongen wordt te liegen. Zo wordt iemand die meteen wordt afgewezen niet bedrogen.” Toch zijn er veel mensen die zo ruimhartig zijn dat zij zich schamen ook maar iets te weigeren dat van hen gevraagd wordt.
In de geschiedverhalen over de Romeinen staat dat keizer Titus geboden had dat men niemand van de mensen die hem iets kwamen vragen zonder hoop weg mocht laten gaan. Toen zijn vrienden hem vroegen waarom hij meer toezegde dan hij geven kon, zei hij: “Omdat het niet gepast is om iemand bedroefd bij een keizer weg te laten gaan.”
Over keizer Trajanus staat in die verhalen geschreven dat zijn vrienden hem kapittelden omdat hij, meer dan een keizer betaamt, iedereen ter wille was en de mensen dan zouden denken dat hij geen aanzien meer had. Trajanus antwoordde toen dat hij de mensen duidelijk wilde maken dat hij bereikbaar was voor iedereen die hem nodig had.
De 65e dialoog. Over het kwikstaartje en de fazant
66v
Quicksterte is een voghel die altoes sijn staert beeft de=
se quam tot den voghel fasianus ende seyde. Onsali=
ghe waer om en droeghes du dijn oghen niet . die du
altoes screyende vertoenste. Die stanck dynre oeghen maeckt
dy versmadelick . Fasianus antwoorden myt onwaerdicheyt
ende seyde en scaemstu dy niet dattu die minste biste van allen
voghelen ende die alre versmadelicste : Du hebste een beuende
staert ende wilste mijn ghebreken onderscheydenGanck eerst
ende corrigeer dijn ghebreken ende dan moghestu die mine straf
fen Als dit die quicksterte hoorden scaemde si haer ende wech
gaende seyde si Elck sal hem seluen eerst proeuen . eer dat
hy den anderen beghint tewroeghen . ¶ Aldus sijn veel men=
schen die haer eyghen ghebreken niet en mercken die nochtant
der anderen menschen sonden lasteren willen Bernardus veel
menschen weeten veel die andere luden ansien ende vergheten
hem seluen . Tot desen seyt onse behouder int ewangeli wat
siestu die vese in dijns broeders oghe ende den balck die in dijn
oghe is niet en merkeste Of hoe moghestu dinen broeder seggen
Broeder henghe dat ick wtwerp die vese wt dijn oghe den
balck in dijn eyghen oghe niet siendeO du ypocrijt werp eerst
den balck wt dinen oghe ende dan selstu voorsien dattu wtrec
kes dat kaf ofte vese wt dijns broeders oghe .¶ Men leset int
vader leuen dat op een tijt doe die broeders vergadert waren
beschuldichden een vanden broeders enen anderen broeder van
sijnre misdaet Ende baden den abt peyor dat hi dien schuldi=
ghen broeder corrigeren soude Als dit die abt hoorden sweech
hy stil .¶ Ende quam inder steede daer die broeders vergadert
waren . ende droech een grooten sack myt sande after op sijn
rugghe ende een cleyn mandekijn myt sande voor hem Die broe
ders dit siende vraghede hem wat hi daer mede meyndenDaer op
antwoorden hi ende seyde Die groten sac mitten sant sijn mijn eygen
sonden die ic after mi drage recht of icse niet ende sage: Ende dit luttelkijn
dat ic voor myn ansicht drage dat sijn mijn broeders sonden die ghi wilt
De kwikstaart is een vogel die voortdurend zijn staart beweegt. Deze vogel kwam op een keer bij de fazant en zei: “Ellendeling, waarom droog jij je tranen niet? Je huilt altijd. De stank die uit je ogen komt maakt je verachtelijk.” De fazant antwoordde met minachting: “Schaam jij je niet dat je de minste van alle vogels en het meest veracht bent? Jouw staart beweegt constant en jij wilt mij mijn gebreken vertellen? Ga eerst je eigen gebreken na, corrigeer die en dan mag je wat over die van mij zeggen.”
Toen de kwikstaart dit hoorde schaamde zij zich. Terwijl ze wegliep zei ze: “Iedereen zal eerst zichzelf moeten onderzoeken voordat hij anderen afkeurt.”
Zo zijn er veel mensen die hun eigen gebreken niet zien maar wel op de zonden van andere mensen wijzen.
Bernardus zei dat veel mensen weten hoe andere mensen moeten zijn, maar zij vergeten naar zichzelf te kijken. Tot deze mensen zei onze Redder in het Evangelie: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeders terwijl je de balk in je eigen ogen niet opmerkt?” Oftewel: “Hoe kun je tegen je broeder zeggen: ‘Laat mij de splinter in je oog verwijderen’, terwijl je de balk in je eigen ogen niet ziet? Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog. Pas dan zal je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen.”
In Het Leven van de Woestijnvaders leest men dat, toen de broeders op een keer bijeen waren, een van de broeders een andere beschuldigde van de misdaad die hij begaan had. Zij vroegen de prior of hij de schuldige broeder straffen wilde. De prior hoorde dit aan maar zweeg.
Hij ging naar de plek waar de broeders bijeen waren en hij droeg een grote zak met zand op zijn rug. Ook droeg hij een mandje met zand voor zich. Toen de broeders dit zagen, vroegen ze hem wat hij daarmee bedoelde. Daarop antwoordde hij: “De grote zak met zand staat voor mijn eigen zonden. Die draag ik op mijn rug zodat het net lijkt alsof ik ze niet zie. En dit kleintje, dat ik voor me draag, staat voor de zonden van mijn broeders waarvan jullie willen
67r
dat ick veroordelen soude. Ende seyde voort . Alsoe broeders
en salt niet wesen . mer ick moet mijn sonden voor mijn oghen
hebben ende daer op dencken Doe dyt die broederen hoorden
seyden si voorwaer dat is die wech der salicheyt
¶Van die nachtegael ende den rauen. ¶ Dyalogus lxvi..
OP een grote hoochtijt als dye aern myt alle die vo=
ghelen een vrolike warscap had riep si den nachtegael
tot hoor ende seydeGanck dochter breck dijn stemme
kijn ende singhe ons soeteliken als du wel konste dat onse her
ten daer of vervroghet moghen werden Die nachtegael was
ghehoorsaem ende began te singhen ende dat soe soeteliken dat
alle die voghelen myt groter begheerlicheyt daer na hoorden
Hieren binnen quam die rauen daer bi ende dit merkende seyde
hi in hem seluen Jc wil oec mitter nachtegael singhen ic heb een
groue stemme ic sel veer warden ghehoort Ende hi began leliken
te ropen cras cras also dattie nachtegael sweech om dat si niet
horen en mochte soe leliken te singhen Hier om worden alle die
voghelen verstoert opten rauen om dat hi hoor hoochtijt ver
stoerde Doe gheboet hem die aern dat hi wech gaen soude of=
te swighen Hy antwoorden dat hi oeck mitten voghelen festi
ueren woude ende oec niet om horen wille wech gaen en wou
de Die aern ontboot hem anderwerf dat hi wech soude gaen
wantter nyemant was dye hem gaern hoorden . Dye rauen
niet horen willende den aern. began noch luder ende leeliker
dat ik die zou veroordelen.” Vervolgens zei hij: “Zo moet het niet gaan, broeders. Ik moet mijn eigen zonden onder ogen zien en daaraan denken.” Toen de broeders dit hoorden, zeiden zij: “Voorwaar, dat is de weg naar zaligheid.”
De 66e dialoog. Over de nachtegaal en de raaf
Toen de arend met alle vogels bijeen was voor een vrolijk feestmaal riep hij de nachtegaal bij zich en zei: “Kom dochter, laat je stemmetje eens horen en zing zo liefelijk als je maar kunt om vreugde in ons hart te brengen.”
De nachtegaal was gehoorzaam en ze begon te zingen. Ze deed dat zo aangenaam dat het gemoed van alle vogels door haar gezang volschoot. Ook de raaf kwam er bij zitten. Terwijl hij dit aanhoorde, zei hij tegen zichzelf: ik wil met de nachtegaal meezingen, ik heb een zware stem en zal ver worden gehoord. Hij begon op onaangename wijze “kras, kras” te roepen, wat de nachtegaal deed zwijgen omdat ze niet kon aanhoren dat er zo lelijk werd gezongen. Alle vogels werden boos op de raaf omdat hij hun feestje verstoorde.
Toen gebood de arend hem dat hij moest vertrekken of zwijgen. De raaf antwoordde dat ook hij met de vogels feest wilde vieren en hij niet weg wilde gaan omdat zij dat wilden. De arend gebood hem nogmaals dat hij weg moest gaan, want er was niemand die hem graag hoorde. De raaf wilde niet naar de arend luisteren. Hij begon nog luider en lelijker
67v
te kroesen. Waer om dye aern hem gheboot te doden ende sey
de Dwaesheyt isset te singhen aldaer . daert nyemant ho
ren en wil voor waer . Aldus isset oeck dwaesheyt te spreken
daert den ghenen diet horen verdriet Daer om vermaent ons
die wise man Daer gheen horen en is en wilt niet wtstorten dijn
sermoen Jtem. Jnt middel der groter luden en wilt di niet ver=
meten te spreken ende daer oude menschen sijn en wilt niet veel
spreken Ghelijck als die rauen qualiken sanck alsoe dede oeck
een ambaciaet der stat van athenen voor den coninc philippus.
Als seneca scrijft int derde boeck vanden toorn Dat als die bo
den der stat van athenen voor den coninck quamen ende hi hoor
boetscap minliken hadde ghehoort seyde hi Segt mi wat sou
de ick doen moghen dat der stat van athenen ghenaem waer.
Doe antwoorden democritus een vanden legaten. dattu ghe
hanghen waerste dat soude dyen van athenen seer ghenaem
wesen : Ende doe die daer by stonden toornich worden ende
hem dootslaen wouden gheboet den coninck datmen hem on=
ghepijnt soude laten . Ende seyde den andere ambaciatoren:
Bootscapt die van athenen dat si veel houaerdigher sijn die dit
ontbieden ende segghen dan diet verduldeliken horen
¶ Van den ouvaer ende die swaluwe Dyalogus lxvij.
HOghe op enen toorn had dye ouvaer een nest ghe=
maect ende die swaluwen nestelden oec daer bin=
nen: Mer die swaluwe riep dicwijl ende maecten seer
te krassen, waarop de arend gebood hem te doden. Hij zei: “Het is dwaasheid om daar te zingen waar niemand echt wil luisteren.”
Dus is het ook dwaasheid om te spreken wanneer dat de luisteraars verdriet doet.
Daarom roept de wijze man ons op om geen rede te gaan houden op een plek waar niet geluisterd wordt. Verder zegt hij: “Je moet je niet aanmatigen om te spreken in het gezelschap van belangrijke mensen. Praat ook niet teveel waar oude mensen zijn.”
Zo lelijk als de raaf zong, zo lelijk sprak een afgezant van de stad Athene die bij koning Philippus kwam. Seneca schrijft in het derde deel van zijn boek Over de woede hierover het volgende: ‘“Toen de afgevaardigden van de stad Athene bij de koning kwamen en hij hun boodschap minzaam aangehoord had, zei hij: ‘Zeg me wat ik voor goeds zou kunnen doen voor de stad Athene.’ Een van de afgevaardigden, Democritus, antwoordde: ‘De mensen van Athene zouden graag zien dat u opgehangen werd.’ Degenen die erbij stonden werden woedend en wilden hem doodslaan, maar de koning gebood dat men hem ongedeerd zou laten. Hij zei tegen de andere gezanten: ‘Zeg de Atheners dat zij die mij deze boodschap brengen veel hooghartiger zijn dan degenen die haar geduldig aanhoren.’”
De 67e dialoog. Over de ooievaar en de zwaluw
De ooievaar had een nest gemaakt hoog op een toren waarin ook zwaluwen nestelden.
De zwaluwen kwetterden echter dikwijls en ze maakten zeer
68r
groot ghescal als si ionghen had.ende die ouvaer bedroefde hem
daer of want als hy mit sinen ionghen rusten soude so en mocht
si niet van dat gheruft der swaluwen Hier om op een tijt doe
die swalu in sijn nest niet en was brack die ouvaer dat nest en
de doode oeck die ionghenEnde doe die swalu weder tot hoor
nest was ghecomen siende watter gheschiet was . wort sy soe
droeuich datmens nyet ghelouen en soude van dat hoor ion=
ghen ghedoot waren . Mer want si nyet en wiste wie dattet
ghedaen hadde soe en dede si daer gheen wraeck of Daer nae
een wijl scicktese hoor op dye natuerlike wijse . ende maeckte
hoor nest weder ende leyde daer hoor ander ionghen in : Daer
si seer blijde of was ende maecten weder groot gherucht van
ropen ende ghieren Die ouvaer wort anderwerf toornich en=
de began wt onlijdsaemheyt te roepen ende seyde : Jck sal dy
seker noch eens doen als ick dy eens ghedaen hebbe ende sal
die ionghen mytten nest van bouen neder werpen om dat du
myt dinen ghieren mi myt mijnen ionghen niet en laet rusten
Doe dit die swalu hoorden bekennende si dat die ouvaer hoor
ionghen ghedoot hadde . begheerde si myt alre naernsticheyt
hoor daer of te wreeken Daer om op een reyse als dye ouvaer
myt sijn ionghen sliep brocht dye swalu dat vuer in sinen nest
ende verbranden den ouvaer myt sinen ionghen te puluer en=
de seyde Wie hem wreket van sijn onghelijck.die siet daer
hy of wort verblijt . ¶ Hier wt machmen merken dattet den
heren nyet gheoorloft en is dye ondersaten te moyen . of on=
recht te doen. op dat si heymeliken horen heren dat niet en ver=
ghelden want dicwijl ontfanghet dye mensche van een ander
dat hy den anderen heeft ghedaen . ¶ Seneca . verwachte dat
van anderen menschen dattu den anderen ghedaen hebste .
¶ Daer om seyt oeck dye apostel paulus . wye dat onrecht
doet die sal ontfanghen dat hi boeslicken heeft ghedaen Hier
of vindetmen een fabel Dye aern hadde op een hoghen berch
sijn nest ghemaeckt ende als hi derwarts vloech vandt hi ion
ghe vossen die hi wtten hool ende nest nam ende droechse mit
veel lawaai als zij jongen hadden. De ooievaar was daarover erg bedroefd want als zij met haar jongen wilde rusten dan kon dat niet vanwege de luidruchtigheid van de zwaluwen. Daarom vernielde de ooievaar op een keer, toen de zwaluw er niet was, het nest en ze doodde ook de jongen. Toen de zwaluw weer bij haar nest gekomen was, zag zij wat er gebeurd was. Zij werd ongelooflijk verdrietig omdat haar jongen gedood waren, maar omdat zij niet wist wie dat gedaan had, kon ze geen wraak nemen.
Na een tijdje legde zij zich er bij neer en hervatte zij haar natuurlijk gedrag: ze maakte haar nest opnieuw en ze legde daar haar andere jongen in. Ze was er erg blij mee. De gulzige jongen maakten weer veel lawaai.
De ooievaar werd voor de tweede keer kwaad, begon ongeduldig te schreeuwen en zei: “Ik zal je nog eens aandoen wat ik al eerder gedaan heb. Ik zal het nest met de jongen naar beneden gooien omdat jij met jouw gekrijs mij en mijn jongen niet tot rust laat komen.”
Toen de zwaluw dit hoorde en besefte dat de ooievaar haar jongen had gedood, wilde zij grondig wraak nemen.
Op een keer toen de ooievaar en haar jongen sliepen, bracht de zwaluw vuur mee en stak het nest in brand. De ooievaar en haar jongen verbrandden tot as. De zwaluw zei: “Wie zich kan wreken voor het onrecht dat hem is aangedaan, weet waarover hij verheugd kan zijn.”
Hieruit kan men opmaken dat het de heren niet is toegestaan om hun ondergeschikten overlast of onrecht aan te doen. In het geheim zal er wraak op hen worden genomen, want dikwijls krijgt de mens terug wat hij de anderen aangedaan heeft.
Seneca zegt: ”Verwacht van andere mensen wat je die andere mensen hebt aangedaan.” Daarover zegt de apostel Paulus: “Wie een ander onrecht doet, zal ontvangen wat hij in zijn kwaadheid heeft gedaan.”
Er is een fabel over een arend die op een hoge berg zijn nest had gemaakt. Toen hij wegvloog vond hij jonge vossen die hij uit hun hol en nest haalde en meenam
68v
hem tot sijn nest om dat hy die eten soude myt sinen ionghen
Ende doe die vosse quam ende sijn ionghen niet en vandt liep hy
al omme int velt al luide roepende ende hoorden ten lesten sijn
ionghen roepen in dat neest des aerns Die vosse bat den aern
oetmoedeliken dat hy hem sine ionghen weder gheuen soude
Mer die aern en woude die vosse gheens sijns horen. Hier om
wort die vosse toornich ende vergaderde veel droegher wijn=
rancken ende leyde dye ront om den boem ende brocht mit ho
ren monde een bernende fackel ende dode die ionghen des aerns
ende versmoerdense van groten roock . Doe dit die aern sach
quam hi beneden ende veroetmoedichden hem seluen kiesende
van twee quaden dat minste ende gaf den vos sijn ionghen we
der wt bedwanck . Hier in wort die mensche gheleert al is hy
oeck meerre dat hy altoes den minre onder hem ontsien sal te
misdoen ende altoes kiesen van twee grote quaden dat mins=
te. Daer om seyt die meester Daer en si nyemant die arbeyden
sal sinen minder hinder te doen want wel die mynre den mees
ten hinderlick mach sijn.
Van die voghel pigaerdus ende alietus:¶ Dyalogus lxviij:
PJgaerdus is een cleyn voghelEnde wort ghetelt int
oude testament onder die voghelen die dat volck [int]
naar zijn nest om ze met zijn jongen op te eten.
Toen de vos terug kwam en hij zijn jongen niet vond, liep hij luid roepend door het veld. Ten slotte hoorde hij hun geroep vanuit het arendsnest. De vos smeekte de arend nederig zijn jongen terug te geven maar de arend deed of hij het niet hoorde. Daarover werd de vos ziedend. Hij verzamelde veel droge wijnranken en hij schikte die rond de stam van de boom. Met een brandende fakkel in zijn bek stak hij ze aan. De jonge arenden stikten door de vele rook.
Toen de arend dat zag, vloog hij omlaag en bood hij zijn excuses aan. Hij koos de minste van twee kwaden: hij moest de vos zijn jongen wel teruggeven.
De mens leert hiervan dat, al is hij de meerdere, hij toch altijd respect moet hebben voor de mensen onder hem door ze geen kwaad te doen. Van twee kwaden moet je altijd het minste kiezen. De meester zegt daarom: “Niemand moet zijn minderen dwarszitten, want op hun beurt kunnen zij je wel eens het meest hinderen.”
De 68e dialoog. Over de duif en de valk
De duif is een kleine vogel. In het Oude Testament wordt hij gerekend tot de vogels die door het volk
69r
van israhel veel eten moste Dese wort op een tijt inder lucht
van een cleyn voghel veruolghet ende op dat si ontgaen soude
vloech si tot die voghel die alietus ghenoemt is ende seyde .
Groot bystu ende moghende ende oeck ontfermhertich daer
om vlye ick tot dy om dat ick cleyn ben ende cranck ende an=
ders gheen toeulucht en heb noch my gheen ander bescermisse
en is Bescerme mi onder dine vloghelen ende verlosse mi van
den toorn des grijpende voghels . Alietus als papyas seyt is
een voghel ghelijck den aern mer meerre van lichaem : ¶Dese
wort beweghen mit bermherticheyt ende antwoorden Om
dattu een cleyn voghelkijn biste ende niet sterck sitte ende ruste
by my ende en hebt gheen vrese alsoe langhe alstu by my biste
ende seyde . DJe onnoselen selmen bescermen . ende der
krancker oeck ontfermen . ¶ Hier in schijnt dat dye krancke
ende dye arme ende oetmoedighe van den machtyghen sellen
werden bescermt ende in hoor nootdurfte worden gheholpen
want dat is ontfermherticheyt ende goedertierenheyt . Ber=
nardus. Die doecht der oetmoedicheyt is meerre inden gro=
ten ende inden eedelen claerre gherekent Seneca : dye helpen
mach den gheen dye vergaen of ontbreken soude ende nyet te
baten en coemt die dodet Die oude princen pleghen te hebben
ontfermherticheyt op dye ondersaten als men opeliken beuyn
det in horen gesten . ¶Daer of scrijft elynandus in die gesten
der romeynen van den keyser traianus .¶ Doe hy op een tijt
haesteliken ten strijde toech quam hem te ghemoet een wedu=
we myt screyenden oghen ende seyde Jck bidde heer keyser dat
tu dat bloet mijns onnoselen soons die doot gheslagen is wil=
ste ghewardighen te wrekenEnde doe die keyser seyde dat hy
dat wel doen woude als hy ghesont ende behouden weder quaem
Seyde die weduwe ¶Ende wie salt my dan gheuen oftu in=
den strijt blijfste Antwoorden hy . Die nae my keyser wesen
sal Die wedue seyde Wat salt di baten dat my een ander iusti
ci doet Traianus antwoorden . Voorwaer niet Ende si sey=
van Israël veel gegeten werden. Op een dag werd de duif door een kleine vogel in de lucht achtervolgd en omdat hij wilde ontsnappen, vloog hij naar de valk en zei: “Je bent groot, machtig en ook barmhartig. Ik vlieg naar jou omdat ik klein en zwak ben en geen andere toevlucht, noch een andere bescherming heb. Verstop mij onder je vleugels en verlos mij van de kwade vogel die mij wil grijpen.”
De valk, zoals Papias zei, is een vogel die op een arend lijkt, maar hij is groter. De valk werd bewogen door medelijden en antwoordde: “Omdat je een klein vogeltje en niet sterk bent, mag je bij mij schuilen. Zolang je bij me blijft, hoef je niet bang te zijn.” De valk zei verder: “De onschuldigen moet men beschermen en over de zwakken moeten wij ons ontfermen.”
Hieruit blijkt dat zwakke, arme en nederige mensen door machtige personen moeten worden beschermd en in hun noodzakelijke behoeften moeten worden voorzien. Want daarmee toon je barmhartigheid.
Bernardus zegt dat de deugd van goedertierenheid vooral gewaardeerd wordt in machtigen en edelen. Seneca zegt: “Wanneer je diegene die gebrek lijdt of bezwijkt niet te hulp schiet, ben je schuldig aan zijn dood.”
De oude machthebbers hadden medelijden met hun onderdanen, zoals men duidelijk kan lezen in hun geschiedverhalen. Helinandus schrijft in zijn geschiedenis van de Romeinen over keizer Trajanus. Toen deze eens haastig ten strijde trok, kwam een weduwe hem schreiend tegemoet en zei: “Heer keizer, ik smeek u zo goed te zijn het bloed van mijn onschuldige zoon, die doodgeslagen is, te wreken.” Toen de keizer zei dat hij dat wel wilde doen als hij gezond en wel terug zou komen, zei de weduwe: “Wie zal mij dan recht doen als u in de strijd blijft?” De keizer antwoordde: “Degene die na mij keizer zal zijn.” De weduwe zei: “Zou het u baten als een ander mij recht doet?” Trajanus antwoordde: “Waarachtig niet” Zij zei:
69v
de En ist niet beter dattu mi iustici does ende daer of loen ont=
fanghes . Dan dattu enen anderen dat afterlatest Doe wort
die keyser trayanus myt ontfermherticheyt beweghen ende
ghinck van sijn paert ende deede iustici van dat onnosel bloet
dat ghestortet was Jtem op een tijt reet trayanus des keysers
soen mit sinen paerde al roekeloes ouer die straten van romen
ende ouerreet ende dode eenre weduwen soon Ende doe si dat
den keyser al screyende claghede gaf hi hoor sinen soon die dat
ghedaen hadde voor hoorren soon die hi ghedoot hadde ende
maecten hoor rijck ende groot
¶ Van onocrotalus ende den ezel ¶ Dyalogus lxix.
O[O]nocrotalus als brito seyt is een voghel die een aen=
sicht heeft als een ezel ende is anders ghelijck als een
swan Dese voghel had hoor eyer inder woestinen ge
leyt ende een nest ghemaeckt ende daer ionghen in opgheuoe
det . Mer want si inder woestinen gheen spise tot hoor ende
hoorren ionghen konde crighen ghinck si inder naester stat en
de riep den ezel vriendeliken tot hoor ende seyde . O broeder
alstu sien moghes soe ben ick dijns ghelijck want ick oeck een
ezels aensicht hebbe alstu. Daer om salstu my gheloeuen ende
betrouwen Coom daer om myt my ende vreeset niet Die ezel
want hy onnosel is siende een ezels aensicht ghinck simpelick
mit hoor Onocrotalus ghinc ende brocht den ezel ter merckt
“Is het niet beter dat u mij recht doet en daarvoor beloond wordt dan dat u dat aan een ander overlaat?” Toen werd keizer Trajanus met ontferming bewogen. Hij klom van zijn paard en hij deed recht aan het onschuldig bloed dat had gevloeid.
Op een keer reed de zoon van keizer Trajanus met zijn paard roekeloos door de straten van Rome. Hij overreed de zoon van een weduwe, die daardoor dodelijk gewond raakte. Toen ze huilend haar beklag deed bij de keizer, gaf hij haar zijn eigen zoon die haar zoon had overreden en hij maakte haar rijk en groot.
De 69e dialoog. Over de pelikaan en de ezel
Zoals Brito vermeldt is de pelikaan een vogel die een kop heeft als een ezel maar verder gelijk is aan de zwaan.
Deze vogel had haar eieren in de woestijn gelegd. Ze had een nest gemaakt om daarin haar jongen groot te brengen. Omdat ze in de woestijn geen voedsel voor zichzelf en haar jongen kon vinden, ging ze naar de dichtstbijzijnde stad. Ze riep vriendelijk een ezel bij zich en zei: “O broeder, zoals je kan zien, lijk ik op jou want ik heb net als jij een ezelskop. Daarom moet je mij geloven en vertrouwen. Kom met mij mee en wees niet bang.”
De onnozele ezel zag de kop van een ezel en hij ging domweg met haar mee. De pelikaan ging vervolgens met de ezel naar de markt,
70r
copende spijse ende nootdurft voor hoor ende voor hoor ion=
ghen ende loedt den ezel daer mede alsoe veel als hy draghen
mocht ende seyde . Ganck myt my broeder ende laet ons dese
spijse ende nootdurft onsen ionghen brenghen. Jck sal dy lo=
nen nae dinen eysch . Die ezel ghinck mit hoor door die woes=
tinen langhe tijt dwalen. ende si quamen ten lesten myt gro=
ten arbeyde totten nest der ionghen . ende leyden dat pack of
ende die ezel ontfinck sijn loon . ende beghonde weder om te
gaen Mer wantet in die woestijn was ende die weghe ombe=
kent en konde hy den wech nyet vinden noch oeck weder co=
men ende sterf inden weghe in dye woestijn ende seyde .
EN wilt niet onbekenden wech bestaen . die ghi niet we
der en kent te gaen ¶ Hier wt worden wy gheleert dat nye=
mant tot verden plaetsen gaen en sal die dat weder omme co=
men of den wech niet en weet om menigher hande perikelen
die dicwijl inden weghe gheuonden warden alle die werlt o
uer Daer om seyt sinte Jan in sijn epistel Alle die werlt is ge=
set int quade Of hi segghen woude so waer die mensche is al
toes is hy in perikel .¶ Als paulus scrijft inden perikelen der
wateren periculen in valschen broederen. Daer om seyt gre=
gorius . Altoes sellen wij vresen om dat wy altoes in perikel
sijn . Als men leest inder heyligher vaderen collacien dat een
volmaeckt eensedel den heer dienden : ende die bose viant sub
tiliken sijn verlies sochte . Daer om transformeerde hem dye
viant in dye ghedaente van enen coepman hebbende packen
vol van goude ende siluer ende van costeliken ghesteenten en=
de dede een paert in dye celle des heremijts gaen daert bleef staen
mitten voorseyden packen gheladen : Die eensedel dat paert
siende verwonderden wat dat mochte wesen .¶ Ende doe hy
sach dat nyemant en quam dat te soeken began hy dat aen te
tasten ende die packen te ontdoen. Daer hy invant alle tijt=
like dynghen als cleederen ende scoon . ende ontelliken schat
van ghelde. ¶ Dyt aldus vindende wort hy van sijn becorin
ghe verwonnen ende clede hem seluen costeliken ende ghinck
waar ze voedsel en andere benodigdheden voor zichzelf en haar jongen kocht. Zij laadde alles op de ezel, zoveel als hij dragen kon. Ze zei: “Ga met me mee, broeder, om dit voedsel en de andere dingen naar mijn jongen te brengen. Ik zal je naar behoren belonen.”
De ezel dwaalde lange tijd met haar door de woestijn. Uiteindelijk bereikten ze met veel moeite het nest met de jongen en daar legden ze het pak neer. De ezel ontving zijn loon, waarna hij aan de terugreis begon. Maar omdat hij de weg niet wist in de woestijn en hij ook de terugweg niet kon vinden, verdwaalde hij. Hij stierf onderweg, nadat hij zei: “Probeer niet een onbekende weg in te slaan als je niet weet hoe terug te gaan.”
Hieruit kunnen wij leren dat je niet verder zou moeten reizen dan tot waar je de weg terug kan vinden en ook niet wanneer je de weg niet kent. Dit vanwege alle gevaren die je overal in de wereld tegen kan komen.
De apostel Johannes zegt in zijn brief: “De hele wereld is in de macht van het kwaad.” Alsof hij wilde zeggen dat de mens in gevaar is, waar hij zich ook bevindt. Paulus schrijft dat er gevaar schuilt in de zee, maar ook in valse broeders. Gregorius zegt: “We zouden altijd angst moeten hebben omdat we altijd in gevaar zijn.”
In de Gesprekken met de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een kluizenaar die een volmaakt leven in de Heer leidde. De duivel probeerde hem op subtiele wijze te verleiden. Daarom nam de duivel de gedaante van een koopman aan, die pakken vol goud, zilver en edelstenen bij zich had. Hij stalde zijn paard in de cel van de heremiet, beladen met de eerder genoemde pakken.
De kluizenaar zag het paard en vroeg zich af wat de bedoeling was. Toen hij merkte dat niemand het paard kwam zoeken, begon hij aan de pakken te voelen. Hij haalde ze van het paard af en ontdekte er vergankelijke dingen in, zoals kleding, kostbaarheden en een grote schat aan geld. Hevig in verleiding gebracht deed hij de kostbare kleren aan. Hij ging
70v
opt paert sitten ende reet mit alle dat ghelt in die stat ende ghinc
in een herberghe ende at ende dranck costeliken ende was een
goet ghesel Doe die waert van den huyse sijn grote ghelt sach
gaf hi hem sijn dochter ten wiue ende woende mit hem inden
huse : Daer nae openbaerde hem die bose viant den waert in
ghedaente eens mans end seyde : wat hebstu ghedaen wyen
hebstu dijn dochter ghegheuenBesiet hem wel het is een clerc
een verlopen monick Van rechts weghen en mach si sijn huys
vrou niet wesen Als hi dit ghehoort had besach hi subtiliken
sijn hooft ende sloech hem heymeliken dootEnde doe hi dat pac
ontbonden ende opghedaen had en vant hi daer anders niet in
dan water ende koemist . Hier om seyt die wijse man Die men
sche en weet sijn eynde nyet: Mer als dye vissche gheuanghen
wort mitten anghel . ende die voghel bedroghen wort inden
strick alsoe wort gheuanghen die sonder leuende inden sonden
Dye welke in veel periculen is Jn dye grote zee van marsilien van
vier scepen die daer in varen ontgaeter nau een van veel En=
de van die deser teghenwoodigher werlt periculen hantieren
ontgaender weynichDaer om int vader leuen seyde die abt theodorus e
nen broeder die hem seydeOch vader daer is een vanden broe
deren weder ter werlt ghegaen En wilt daer in niet verwon
deren Mer ist dattu hoorste datter een ontgaen is vander hant
des bosen viants dat salstu meest verwonderen
¶ Van die swan ende die rauen ¶ Dyalogus lxx.
op het paard zitten, reed met al het geld naar de stad en ging naar een herberg. Hij at en dronk overvloedig en hij was een goede gast. Toen de waard van het huis het vele geld zag, gaf hij hem zijn dochter tot vrouw en hij liet de man bij hen inwonen.
Daarna openbaarde de duivel zich aan de waard in de gedaante van een man. Hij zei: “Wat heeft u gedaan? Aan wie hebt u uw dochter weggegeven? Kijk eens goed naar hem: hij is een verlopen monnik. Van rechtswege kan zij zijn vrouw niet zijn.” Na dit aangehoord te hebben, keek hij sluw naar het hoofd van de monnik. Hij sloeg hem, niet door anderen opgemerkt, dood. Daarna maakte hij de pakken open. Hij vond daarin niets anders meer dan water en koemest.
Hierover zegt de wijze man: “De mens kent zijn einde niet. Zoals de vis gevangen wordt aan de haak en de vogel bedrogen wordt in een strik, zo wordt ook de mens verstrikt door de zonden. Hij wordt aan veel verleidingen blootgesteld.”
In de Middellandse Zee bij Marseille ontsnapt maar een op de vier schepen aan het gevaar. Van degenen die in de tegenwoordige wereld met gevaar omgaan, ontkomen er maar weinig.
Daarover zei een broeder tegen abt Theodorus in Het Leven van de Woestijnvaders: “Och vader, een van de broeders is weer naar de wereld teruggegaan. Dat zal u niet verbazen. Maar als u hoort dat er iemand ontsnapt is aan de greep van de duivel, dan zal u zich het meest verwonderen.”
De 70e dialoog. Over de zwaan en de raaf
71r
Swan is een voghel die al hoor lijf ouer wit is Die ra=
uen is contrari al heel swart . Daer om veruolghet
hy den swan om hoor witheyt ende reynicheyt Alsoe
dat hy op een tijt mit alre vlijticheyt arbeydende was die swan
te beulecken ende te swarten Ende want hi dat int waken des
swans niet doen en mocht socht hi dat subtiliken te doen inden
slaep . Jn eenre nacht doe die swan sliep ghinc die bose rauen
heymeliken in hoor nest ende mit swarter verwen besmette hy
den swan ende maectese al heel swart Ende alst dach ghewor
den was. ende die swan vanden slaep ontwaeck gheworden
was siende hoe dat si lelick ghemaect was heeft si haer seluen
weder ghewassen also langhe dat si weder wit ende reyn wt
ten water ghegaen is ende seyde WJe heylich wil wesen
ende onbesmit . die moet sijn altoes van binnen wit: ¶ Dye
rauen is die bose viant die niet sien en mach die reynicheyt en
de puerheyt der dienren godes : Daer om arbeyt hy mit alre
vlijt dat hise besmetten mach . Mer als hi dat int waken niet
doen en mach soe volbrenct hijt dicwijl int slapen . waer om
men altoes inder herten waken moet Augustinus ¶ Dijn vi=
ant waket ende du slapes ¶ Daer om seyt sinte pieter in sijn
eerste epistel ¶ Weest mijn alre liefste sober ende waket inden
ghebeden want uwe wedersaeck dye duuel als een brijsschen
de leeu omme gaet soekende wie dat hi verslinden mach. Di=
en seldi weder staen staerck in den gheloue ¶ Hier om seyt y=
[si]dorus ¶ Wye dye onreyn gheest wakende vindt die en mach
hy niet verwinnen : scerpelick aenuecht hy die slapende sijn.
Jnt vader leuen leestmen dattie bose vianden enen broeder bespot
teden mit becoringhen dat wanneer die broeders dat heylighe
sacrament ontfanghen souden dat si hem in sinen slaep vertoenden
in ghedaente der vrouwen daer hi dan poluci of creech Ende doe
hy den vaders vraghede wat daer in te doen waer ondersoch
ten si sijn leuen . ende beuonden dattet hem niet en quam van
oueruloedicheyt van spijse ende dranck mer wt bespottinghe
vanden bosen vianden Ende rieden hem dat hy daer om nyet
De zwaan is een geheel witte vogel. De raaf daarentegen is helemaal zwart. Hij zit achter de zwaan aan om haar witte verschijning en reinheid.
Hij wilde de zwaan eens vies en zwart gaan maken. Hij kon dat niet doen als de zwaan wakker was, dus moest hij het op een listige manier in haar slaap proberen. Op een nacht, toen de zwaan sliep, ging de boosaardige raaf heimelijk het nest op en met zwarte verf maakte hij de zwaan helemaal vies en zwart. Toen het dag was geworden en de zwaan ontwaakte, zag ze hoe lelijk ze toegetakeld was. Ze waste zich net zolang tot ze weer wit en schoon uit het water kwam. Ze zei: “Wie volmaakt en onbesmet wil zijn, moet van binnen altijd wit zijn.”
De raaf is de duivel die de reinheid en puurheid van Gods dienaren niet wil zien. Daarom doet hij zijn uiterste best om hen zwart te maken. Dat kan niet als ze wakker zijn, dus doet hij het dikwijls als ze slapen. Je moet daarom altijd waakzaam zijn.
Augustinus zegt: “De duivel waakt en jij slaapt.” Daarom zegt ook de heilige Petrus in zijn eerste brief: “Geliefden, wees nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, op zoek naar wie hij verslinden zal. Weersta hem, gesterkt door uw geloof.”
Isidorus zegt: “De duivel kan wie hij wakker aantreft niet klein krijgen, maar wie slaapt valt hij hard aan.”
In Het Leven van de Woestijnvaders lezen we dat de duivels een van de broeders met verleidingen bespotten. Wanneer de broeders het heilig sacrament ontvingen, zouden zij zich aan hem in zijn slaap vertonen in de gedaante van vrouwen waardoor hij dan een zaadlozing kreeg. Toen hij de woestijnvaders vroeg wat hij daaraan moest doen, gingen ze zijn leven na. Ze zeiden dat het niet door overvloedig eten of drinken kwam maar door de verleiding van de duivel. Ze raadden hem aan dat hij daarom niet
71v
laten en soude sijn hoochtijt te houden Daer nae en bespotte=
de hem die viant niet meer Daer men wt verstont dattie viant
dat dede op dat hi hem van soe groten goet oftrecken soude
¶ Van die velthen ende die huyshen Dyalogus lxxi :
DJe velthen sach tot eens rijken mans huys in een nest
legghen die eyer van een paeuyn die si wtten dop ge=
brocht hadde daer die heer vanden huyse seer blide of
was ende voede die velthen seer leckerliken op dat si die ionge
pauwen voort op voeden soude Hier wt wort die velthen seer
fel op die huys hennen ende beetse alre weghen wt die sony ende beet
se ende sloechse dat sijt velt niet houden en mochtenDie huys hen
nen waren hier om toornich ende verbittert ende sweghen ver=
beydende hoor tijt der wrakenEnde doe die ionghe pauwen groot
gheworden waren lieten si die velthen wesen kerende hem na
die natuer der pauwen also dat die huys heer die velthen niet
meer voede als hy plach mer si moste hoor voetsel voort meer
mitten anderen hennen soeken Doe dit gheschieden ghedachten die
hennen hoors onrechts ende wraken hoor leet na horen vermoghen
ende en lieten die velthen niet mit hem wesen Doe bekende die velt
[d]en hoor schult ende screyede segghendeOch wemi kinderen heb
ick op gheuoet ende si hebben mi versmaet Die hennen en lie
ten niet of van die velthen te veruolghen ende seyden Nie
mant en sal insijn voerspoedicheyt.die kranken oueruallen mit fellicheit
Dit sellenanmerken die geen die in officien sijn of in voerspoedicheit
ter communie zou gaan. Daarna bespotte de duivel hem niet meer. Men begreep daaruit dat de duivel dit deed om hem van dit grote goed af te houden.
De 71e dialoog. Over de patrijs en de kip
De patrijs zag bij het huis van een rijke man de eieren van een pauw in een nest liggen. Ze broedde ze uit, waar de heer des huizes erg blij mee was. Hij voedde de patrijs met heerlijke hapjes opdat zij de jonge pauwen verder zou opvoeden. Hierdoor reageerde de patrijs erg fel op de kippen. Ze verjoeg ze uit de voerbak en ze beet en sloeg zo om zich heen dat zij het veld moesten ruimen. De kippen waren kwaad en verbitterd, maar ze zwegen geduldig tot hun tijd was gekomen om wraak te nemen.
Toen de jonge pauwen groot geworden waren, lieten zij de patrijs alleen achter. Ze leefden verder zoals pauwen gewoon zijn te doen. Dus voedde de heer des huizes de patrijs niet meer zoals hij gewoonlijk deed. Ze moest voortaan haar voedsel samen met de andere kippen zoeken.
Terwijl ze zochten naar eten, peinsden de kippen over het onrecht dat hun aangedaan was. Zij wilden hun leed wreken zoveel als ze konden. Zij lieten de patrijs niet meer bij hen komen.
Toen bekende de patrijs haar schuld. Ze zei huilend: “O wee, mijn kinderen heb ik opgevoed, maar zij hebben mij geminacht.”
De kippen bleven de patrijs achtervolgen. Zij zeiden: “Niemand moet in zijn voorspoed de zwakken met wreedheid behandelen.”
Dit moeten degenen die met een ambt bekleed zijn of die in voorspoed leven, zich aantrekken.
72r
ende hem wachten van ouerlast te doen den ondersaten ende den
aermen.want dye tijden warden verwandelt ende dat rat van
auenturen dicwijl omme gaet Daer om seyt die wijse man .
Alle dinghen hebben haer tijt ende in sinen stonden gaen alle
dinghen die onder den hemel sijn. Jtem daer is tijt der voor=
spoedicheyt ende tijt der weder spoet .¶Die tijt die gaet om
als een rat daer sommighe op clymmen ende sommighe neder
gaen : Mer dye op clymmende sijn sellen wel toesien dat si die
neder clymmende niet en versmaden Want die wijse man seit
En bespotte niet den man inder bitterheyt sijns herten want
die verneedert ende verheffet dye is god die alle dinck beken=
net :¶ Jtem inden daghe der goeder dinghen en wes niet on=
ghedachtich der quader. om die wandelbaerheyt des tijts en
de der officien. ysidorus Vallende ende broes is tijtlike macht
Segghe my waer sijn dye princen . waer sijn die coninghen :
waer die keysers waer die rijcke mannen van tijtliken goeden
waer sijn die machtighe van der werlt . Ataxerses die houaer=
dighe coninck van persen ende van meeden die die berghen om=
warp ende die wateren der zee slecht makede Doe hy op een
tijt op een hoghen toorn stont ende nederwerts sach een ontel=
like grote scaer van volck . screyede hy om dat ouer hondert
iaren nyemant van allen die hy doe sach leuendich soude we=
sen : Een ander wonder seytmen van hem dat doe hi trecken
soude teghen die gryeken mit dusen dusentich ghewapender
mannen ende myt dusent twehondert scheepen van orloghe.
ende myt driedusent scheepen myt vitali ende ander harnesse
ende reeschappen tot strijden ende vechten . Als hi alsoe gro=
ten ontelliken heer van volck ende scheepen voor hem sach en
de hi denckende was van wandelbaerheyt ende cortheyt des
tijt ende hoe dat dat volck tot niet soude comen wert hi veroet=
moedicht ende seyde Een starck ende groot coninck hieten mi
die menschen te wesen Mer ick belye mi te wesen puluer ende
asse Een hartoech van lotrijkeDoe hy int leste was van sinen
leuen ende sach sijn huysen ende castelen seyde O heer god hoe
Ze moeten zich ervoor hoeden de onderdanen en de armen overlast aan te doen, want de tijden veranderen en het rad van fortuin maakt veel omwentelingen.
De wijze man zegt daarover: “Alles heeft zijn tijd. Er is een uur voor alle dingen die er onder de hemel zijn.” Hij zegt ook: “Er is een tijd van voorspoed en een tijd van tegenspoed.”
De tijd wentelt als een rad waarin sommigen omhooggaan en anderen dalen. Maar de klimmers moeten er wel op bedacht zijn dat ze de dalers niet minachten.
De wijze man zegt: “Bespot niet degene die verbitterd is, want het is God die vernedert en verheft, Hij die alles weet.” Ook zegt hij: “Onthoud in dagen van voorspoed de kwade dagen omdat er weer andere tijden kunnen komen en je je waardigheid kan verliezen.”
Isidorus schrijft: “Tijdelijke macht is kwetsbaar en zwak. Zeg mij, waar zijn de machthebbers, waar zijn de koningen, waar de keizers, waar de mannen met hun wereldse rijkdommen, waar zijn de machtigen der aarde?”
Artaxerxes, de hoogmoedige koning van de Meden en Perzen, wierp bergen omver en hij bedierf het water van de zee. Toen hij een keer op een hoge toren stond en beneden zich een ontelbaar grote menigte zag, huilde hij omdat over honderd jaar niemand van de mensen die hij nu zag nog zou leven.
Er is nog een ander wonder over hem bekend. Hij zou tegen de Grieken optrekken met een miljoen gewapende mannen, twaalfhonderd oorlogsschepen en drieduizend schepen met levensmiddelen, wapenuitrusting en andere benodigdheden om te vechten. Toen hij het ontelbare legervolk en het ontelbaar aantal schepen voor zich zag en aan de onstandvastigheid en kortheid van het leven dacht en hoe het volk aan zijn einde zou komen, voelde hij zich nederig worden en zei: “De mensen zeggen van mij dat ik een groot koning ben, maar ik beken dat ik stof en as ben.”
Een hertog van Lotharingen bekeek aan het eind van zijn leven zijn huizen en kastelen. Hij zei: “O Here God, hoe
72v
versmadelick sijn dese tijtlike dinghen Jck die soe veel castelen
ende pallacien ende soe veel herberghen ghehad heb ende veel
menschen hebbe moghen herberghen ende en weet nyet wer=
waerts ick gaen sal of waer ic gheherbercht sal warden
¶ Van die quattel ende die lewerick.¶ Dyalogus lxxij :
DJe quattel docht in haer seluen Die sperwer is een quaet
fel iagher op mijn gheslacht . Mocht ick sijn vrien=
scap crighen ende vrede mit hem hebben soe soude ick
seker ende vrij wesen Hier op riep si tot hoor den lewerick bid
dende ende seyde: Du bist waerdich gheloeft te sijn om dattu
om dijnre vroemicheyt alsoe ghenoemt bist : Daer om bid ick
di dattu van mijnre weghen wilste gaen totter sperwer ende
hem groeten en segghen Dijn onderdanighe voghel die quat=
tel begheert mitti vrienscap te maken ende een vaste vreede.
Hier om heeft si mi gheseynt tot dy dat ick hoor antwoort bren
ghen sal van dijnre hoescheyt. Die lewerick ghinck simpelick
ende seyde den sperwer dese woordenDie sperwer wort daer
of verstoort ende seyde den lewerickHart is dese reden ende swaer
te horen Nochtant wil ic dat si come mitti voer my ende spreken voor
hoer seluenDie leweric quam weder totter quattel mit blijscappen seg
ende hoer die woorden des sperwers Als die quattel dat hoorden
verachtelijk zijn deze tijdelijke dingen. Ik, die zoveel kastelen en paleizen bezit en zoveel mensen geherbergd heb, weet niet waar ik heen zal gaan of waar ik zelf terecht zal komen.”
De 72e dialoog. Over de kwartel en de leeuwerik
De kwartel dacht bij zichzelf: de sperwer is een angstaanjagend felle jager op mijn soort. Als ik vriendschap met hem zou kunnen sluiten en vrede met hem kan hebben, zou mij dat zekerheid geven en zou ik vrij zijn.
Daarop riep ze de leeuwerik bij zich en zei: ‘“Je wordt gewaardeerd omdat je bekend staat om je moed. Daarom vraag ik je dringend of je voor mij naar de sperwer wil gaan. Breng hem mijn groeten over en zeg hem: ‘Je onderdanige vogel, de kwartel, zou graag vriendschap met je willen sluiten en blijvende vrede hebben. Om die reden heeft ze mij naar jou gestuurd zodat ik haar je welwillende antwoord over kan brengen.’”
De leeuwerik ging vol vertrouwen naar de sperwer toe en bracht hem deze boodschap. De sperwer werd hier boos over en zei tegen de leeuwerik: “Dit is een ernstige zaak, die moeilijk is om aan te horen. Desondanks wil ik dat zij met jou naar mij toe komt om voor zichzelf te spreken.”
De leeuwerik ging blij terug naar de kwartel en zij bracht de woorden van de sperwer aan haar over. Toen de kwartel dat hoorde
73r
wort si verblijt ende ghinck mitter lewerick tot den sperwer
om dat si vreede ende vrienscap mit hem soude vestighen Mer
die sperwer doe hise beyde sach begheerde hise te hebben ende
voer toe ende vinckse ende atse segghende . Die cleynne en
sal hem niet gheliken . mitten groten mer van hem wijken:
Aldus soe wye vianden heeft sterker ende moghender dan hy
die en sal die nyet tot vrienscap nooden op dat hy in hoorren
strijcken niet en coemt Daer om seyt die wise [w]an : ¶ Vanden
man die macht heeft dy te doden seldi verde verscheyden we=
sen wetende wanttu int middel van sinen stricken selste ingaen
Ghelijck als men een fabel seyt dat een ezel om solaes te hebben
ghinck wanderen int wout daer hem een beer te ghemoet quam
dien hi koenliken grotede ende seyde : ¶ Ghegroet sijstu mijn
broeder ¶ Als dit die beer hoorden wort hi beroert mit toorn
ende dacht dat hien mitten tanden woude schoren Mer hy be
dwanck hem seluen nochtant ende seyde Jck soude dy versco=
ren ten waer dat mijn eedele heer god versmaden waer alsoe
snoden spijse als dijn vleysch is Du biste seker ende vrij na dij
nen begheerten: Hier in wort die mensche gheleert die onwijs
is dat hy niet gaen en sal totten wijsen of die versmade ende ar=
me totten m achtighen ende rijken mit boerten ende bespottin=
ghen Want die versmade ende arme menschen sellen hen ont=
sien ende wachten om dat si dicwijl ghetribuleert warden want
die rijke ende machtighe en ontsien hem nyet mer si sijn koen
om dat si niet ghetribuleert en warden Daer om seyt men dat
die haen den sperwer antwoorden doe hy hem vraghede waer
om ontsiestu soe seer den menschen daer ghi mede gheuoet sijt
ende wi mack sijn ende comen willens op hoor handen Seg=
ghe seyde hi oftu ye ghesien hebste twintich sperwers in enen
huyse ghelijck alstu van ons sieste Daer om vlyen wi vanden
menschen want si ons int eynde dooden
¶ Van die voghel yson ¶ Dyalogus drie ende tseuentich
werd zij blij. Ze ging met de leeuwerik naar de sperwer omdat zij vrede en vriendschap met hem wilde sluiten. Toen de sperwer hen zag, was hij er op belust ze allebei te pakken. Hij sloeg toe, ving ze en at ze op, zeggende: "De kleine moet niet op de grote willen lijken maar moet hem ontwijken."
Dus wie vijanden heeft die sterker en machtiger zijn dan hijzelf, moet geen vriendschap met ze sluiten opdat hij niet in hun macht komt. Daarom zegt de wijze man: “Je moet ver uit de buurt blijven van de man die de macht heeft je te doden. Hij weet dat je in zijn val zal lopen.”
Zo staat in een fabel geschreven dat een ezel in het bos ging wandelen om zich te ontspannen. Een beer kwam hem tegemoet. De ezel groette hem onverschrokken. Hij zei: “Gegroet mijn broeder.” De beer hoorde dit, werd overvallen door kwaadheid en wilde de ezel met zijn tanden verscheuren. Toch bedwong hij zichzelf. Hij zei: “Ik wilde jou verscheuren ware het niet dat mijn edele Here God zulk schamel vlees als het jouwe zou verachten. Je bent veilig en vrij om je verlangens te volgen.”
Hier wordt de onverstandige mens geleerd dat hij niet naar de wijzen moet gaan. De verachte en arme mens wordt geleerd niet naar de machtigen en rijken met hun grappen en spot te gaan. Want de arme mensen moeten ontzag voor hen hebben en waakzaam zijn omdat zij dikwijls verdrukt worden. De rijken en machtigen hebben geen ontzag voor hen want zij zijn sterk omdat ze niet verdrukt worden.
Daarover gaat het verhaal van de haan en de sperwer. De sperwer vroeg aan de haan: “Waarom ben je zo bang voor de mensen door wie je gevoed bent terwijl wij mak zijn en gewillig op hun handen komen zitten?” De haan antwoordde: “Zeg me of je ooit twintig sperwers in een hok gezien hebt, net zoals je bij ons ziet. Daarom vluchten wij bij de mensen vandaan, want uiteindelijk zullen ze ons doden.”
De 73e dialoog. Over de kiekendief
73v
YSon als brito dye meester seyt is een voghel vanden
gheslachte des ghiers wit van verwen ende minre dan
een ghier mer seer gripende Dese voghel had in hoor
re ioecht veel quaets ghedaen gripende andere voghelen ion=
ghen ende oeck die menschen te verscoeren . Ten lesten wort si
conpunct in hoor ouderdom ende had berou ende woude alt on
recht goet weder keeren . ende penitenci doen . ende oefenen
hoor in die werken der ontfermherticheyt ende der rechtuaerdich
heyt . Mer want si inder ioecht daer niet in ghewent en was
soe en konde sijs in die ouderdom niet volbrenghen: Daer om
bestrafte si hoer seluen. ¶Ende om dat si gheen goet beghin en
hadde inder ioecht . soe en konde si oec gheen goet eynde heb=
ben in hoer ouder ende seyde . Die inder ioecht niet goets
en beghint . dien boert dat hijt eynde niet goet en vint. Daer
om ist goet inder ioecht goede werken te vergaderen op datmen
se in die ouderdom mach vinden: ¶Dat is dat die wijse man
seyt Jn dijnre ioecht en hebste gheen goeden vergadert hoe sou
deste die vinden in dye outheyt . kint in dijnre ioecht besoeke
dijn ziel ende is si boes en ghif hoor gheen macht: ¶ Daer om
seyt een wijse .¶Dye hem nyet inder doecht en went in sijnre
ioecht .¶ Die en mach hem van sonden nyet onthouden als
hy coemt inder ouder Ende dat om der ghewoenten wil :
¶ Want aristotiles seyt :¶ Dat dye ghewoent dye ander na=
Meester Brito zegt: “De kiekendief is een vogel uit het geslacht van de gieren, wit van kleur en kleiner maar zeer roofzuchtig.”
Als jonge vogel deed zij veel kwaad omdat ze de jongen van andere vogels greep, maar ook viel ze mensen aan. Toen ze oud was geworden, kreeg ze daar wroeging over. Ze had berouw en ze wilde al dat onrecht weer goed maken, boete doen en zich oefenen in barmhartigheid en rechtvaardigheid. Maar omdat ze dat in haar jeugd nooit had geleerd, kreeg ze het toen ze oud was niet voor elkaar. Daarom strafte ze zichzelf. Omdat ze in haar jeugd geen goed begin had gemaakt, kon ze later geen goede werken meer doen. Ze zei: “Wie in zijn jeugd aan niets goeds begint, merkt aan het einde dat hij het goede niet meer vindt.”
Dus is het goed in je jeugd zoveel mogelijk goede werken te doen opdat je als je oud bent er de vruchten van kunt plukken.
Daarom zegt de wijze man: “In je jeugd heb je geen goede werken gedaan. Hoe kun je dan het goede nog vinden als je oud bent? Kind bekommer je in je jeugd om je ziel en geef haar geen macht wanneer ze slecht is.” Een andere wijze man zegt: “Wie in zijn jeugd niet gewend was deugden te doen, kan als hij oud is uit macht der gewoonte niet nalaten om te zondigen.” Want Aristoteles zegt: “De gewoonte is je tweede natuur,
74r
tuer is welck ondertijden soe sterck is als dat een mensch ghe
woen is wakende te doen dat hij oeck dat doet al slapende :
Ende dat hy ghewent is siende te doen dat hi oec dat doet mit
ghesloten oghen Aldus seytmen van enen meester van medici
nen diemen schuldich was dertien pont tot drien iaren te be=
talen . Dese als hy lach op sijn vterste des leuens ende hy ver=
maent wort sijn biecht te spreken ende dat heylighe waerdi=
ghe sacrament te ontfanghen en kondemen anders nyet van
hem crijghen dan dertien pont tot drie iaren Ende dat altoes
sprekende gaf hy den gheest om die ghewoent : Des ghelijck
doen oeck somwijlen die quade rechters. ende die valsche ad=
uocaten dwasselick in horen officien dat si oeck als si steruen
sellen ghene wijsheyt ghebruken en konnen die dan van gro=
ten node is: Als men van een scrijft diemen presenteerden dat
waerdighe heylighe sacrament int vterste sijns leuens dat hy
seyde . Laet eerst vonnisse gheuen oft recht is dat ick ontfan=
ghen soude.Waer om si seyden die daer by waren . Wij oor=
delen dattet recht ende goet is Welken hy antwoorden Dat
en ist recht oordel niet Want ghi en hebt die macht niet iustici
te doen noch oeck rechtuaerdich vonnisse te gheuenEen ander
wasser oec die doe hi vermaent wort in sijn vterste dat waer=
dighe heylighe sacrament te ontfanghen dat hijt begheerden
te vertrecken ende noch te vertoeuen Ende doe hem sijn vrien
den gheen vertreck gheuen en wouden want si saghen dattie
doot niet verde van hem was .Om dat hy ouermits die ghe=
woente der appellacien dye hy ghehantiert hadde in sinen le=
uen Antwoorden Jck appelleer van last ende ghewelt die ghi
mi an doet ende sterf daer mede
¶ Van dat duuckergen ¶Dyalogus vier ende tseuentich
die van tijd tot tijd zo sterk is dat een mens slapend kan doen wat hij gewoonlijk doet als hij wakker is. Wat hij gewend is ziende te doen, kan hij ook met zijn ogen dicht doen.
Er was een arts aan wie iemand dertien pond schuldig was, die hij in drie jaar moest aflossen. Toen de arts op zijn sterfbed lag en hij aangespoord werd om te biechten en het laatste heilig sacrament te ontvangen, kon men niets anders uit hem krijgen dan: “Dertien pond, binnen drie jaar aflossen.” Terwijl hij dit uit gewoonte bleef zeggen, gaf hij de geest.
Er zijn ook kwade rechters en valse advocaten die zich onbehoorlijk gedragen bij het uitoefenen van hun ambt. Ook als zij sterven gebruiken zij hun wijsheid niet, terwijl die dan juist hard nodig is.
Het verhaal gaat dat een rechter, die aan het eind van zijn leven het laatste heilig sacrament aangeboden kreeg, zei: “Laat eerst een oordeel vellen of het gerechtvaardigd is dat ik het laatste heilig sacrament ontvang.” Degenen die bij hem waren zeiden: “Wij vinden dat het rechtvaardig en goed is.” Waarop hij antwoordde: “Dat is geen juist oordeel want u hebt de macht niet om recht te spreken noch om een rechtvaardig oordeel te geven.”
Een ander die op sterven lag en aangespoord werd het laatste heilig sacrament te ontvangen, zei dat hij wilde vertrekken en nog wat wilde wachten. Zijn vrienden wilden niet dat hij zou vertrekken want zij zagen dat de dood nabij was. Omdat hij tijdens zijn leven gewend was in hoger beroep te gaan, antwoordde hij: “Ik ga in beroep vanwege de last en het geweld die jullie mij aandoen.”
Met deze woorden stierf hij.
De 74e dialoog. Over het duikertje
74v
Duyker is een voghel die sijn aes mit duyken crighet .
Dese was seer versumel in hem seluen gheworden ende
seyde in hem seluen wat sal ic onsalighe doen. Gheen
van allen voghelen en wint sijn aes mit so groten arbeyde als
ic want ic altoes duycken moet onder die wateren dat ic mijn
aes hael ende ick sal bi auentuer eens verdrencken. wat heb ick
dan ghewonnen.Beeter ist dat ic tot die andere voghelen gae
ende aes mit hem crighe . dat ick nyet eten en darf altoes dat
broet des arbeyts ende des perikels. Mer alsoe sonder groten
arbeyt leckerliken leuen mach Aldus toech hi opt velt op dat
hi mitten anderen voghelen sijn aes soude vercrighen . Mer
hy en vandt nyet daer hi smaeck in hadde alsoe dat hy groten
hongher leet ende is seer magher gheworden . ende en dorste
van anxte niet weder ten water keeren om te duycken als hy
plach Mer hi sterf van groten hongher ende seyde R echt
is dat hy nyet te eten en vindt : dijet nyet myt sijn arbeyt en
wynt . ¶ Veel menschen sijn dye gheen arbeyt aen nemen en
willen . mer lieuer hebben in armoeden te wesen . Job : Dye
mensch is ten arbeyt gheboren : Dye dan arbeyt versmaedt
die en doet niet dat gheen daer hi toe gheboren is . Ende daer
om als die glosa seyt en sal hy niet comen daer hy toe ghesche=
pen is dat is dat ouerste goet : Paulus die nyet en arbeyt en
sal nyet eeten :¶ Daer om seyt oeck ysidorus : Soeke dy een
profitelick werck by welken die zielen worden veruolt . :
De duiker is een vogel die zijn voedsel verkrijgt door te duiken. Hij had er genoeg van en dacht bij zichzelf: wat moet ik, ongelukkige, doen? Geen enkele vogel hoeft zoveel moeite voor zijn voedsel te doen als ik, want ik moet altijd onder water duiken om mijn voedsel te halen. Misschien verdrink ik nog eens. Wat heb ik dan gewonnen? Het is beter dat ik naar de andere vogels ga en met hen voedsel zoek. Ik hoef dan niet altijd voedsel te eten dat door arbeid en met gevaar is verkregen. Ik kan dan zonder veel inspanning een aangenaam leven leiden.
Dus trok hij naar het veld om met de andere vogels zijn voedsel te zoeken. Maar hij vond niets dat hem smaakte zodat hij grote honger leed en hij heel mager werd. Hij durfde van angst niet naar het water terug te gaan om te duiken zoals hij gewoon was. Voordat hij van honger stierf, zei hij: "Het is rechtvaardig dat iemand niet zal eten die er niet voor heeft gewerkt."
Er zijn veel mensen die geen werk willen aannemen maar liever in armoede willen leven.
In Job staat geschreven: “De mens wordt tot moeite geboren.” Wie dan werk minacht doet niet waartoe hij is geboren. Volgens een commentaar op de Bijbel zal hij daarom niet bereiken waartoe hij is geschapen: dat is het hoogste goed.
Paulus schrijft: “Wie niet wil werken, zal niet eten.” Daarover zegt Isidorus: “Zoek nuttig werk waarmee je ziel wordt vervuld.”
75r
Matighen arbeyt te hebben is ghenoechlickheyt ende ghesont
heyt der zielen ende des lichaems Een weduwe was die nyet
ghegrauen en woude wesen in dat dootcleet dat hoor gheghe
uen was Mer in dat si bearbeyt had mit hoor eyghen handen
Die abt arsenius als men int vader boeck leest die een groot se
natoor gheweest had in des keysers hof Nae doe hy een here=
mijt gheworden was ende seer heylich . Den ghenen die hem
vragheden in wat dinck hy betrouwede Antwoorden hi en=
de seyde Daer in want ic die menschen vlye ende ghesweghen
heb Mer alre meest verblijde ick my dat ick die nootturft myt
arbeyt mijnre handen ghewonnen heb
¶ Van die disteluinck inder kouwen ¶ Dyalogus lxxv .
EEn dijstelvinck stont in eenre kouwen tot eens rijkes
mans huys ende hadde wel te eten nae sinen wil want
die rijke man hadde hem seer lief om dat hy seer soete
liken conde singhen Mer hy en dacht niet van die andere hon
gherighe voghelkijnsOp een tijt waren die vincken in groter
last van hongher ende kommer . wanttet een harden kouden
winter was ende quamen tot dese dijstelvinck biddende ael=
missen van hem Mer hi en gaf hem niet dan doppen ende bols
ter van sijn spijse ende al dat hy nyet en mocht gaf hy den ar=
men. Mer die voghelkijns nament al vreedeliken dat hy hem
gaf ende seyden HOngher maeckt van snoder spijs. lec=
Matige arbeid is aangenaam en gezond voor ziel en lichaam. Er was eens een weduwe die niet begraven wilde worden in het doodskleed dat haar geschonken was, maar in het kleed dat ze met eigen handen gemaakt had.
In Het Leven van de Woestijnvaders lezen we over de abt Arsenius, die een belangrijke positie bekleed had aan het hof van de keizer. Daarna werd hij een kluizenaar die een heilig leven leidde.
Mensen vroegen hem in welke dingen hij vertrouwen stelde. Hij antwoordde: “In het feit dat ik de mensen ontvlucht ben en ik gezwegen heb, maar het meest verheugt het mij dat ik met mijn eigen handen gewerkt heb voor mijn levensbehoeften.”
De 75e dialoog. Over de distelvink in de kooi
Een distelvink zat in een kooi bij het huis van een rijke man. Hij kreeg goed te eten en hij mocht eten zoveel hij wilde, want de rijke man was dol op hem omdat hij prachtig kon zingen. Hij dacht echter niet aan al die andere hongerige vogeltjes.
Omdat het een harde, koude winter was, waren de vinken door honger en gebrek in grote problemen gekomen. Ze kwamen naar de distelvink toe en smeekten hem om hun iets te geven. Hij gaf de arme vogeltjes echter niets anders dan de lege doppen van zijn eten en alles wat hij zelf niet lustte. De vogeltjes namen alles wat hij hen gaf tevreden aan. Ze zeiden: "Dat is wat honger doet: het slechte eten smaakt ons
75v
kernij van groten prijs Aldus doen oeck sommighe menschen
die snode spijse ende dat si verwerpen den armen gheuenDit dede
oec caym gode offerende van sijn snoesten goeden ende daer om sach
god of abels offerhande die vant alre beste dat hi had offerde
ende niet op caym noch op sijn gauen Aldus seyde iacob die patri
arck vanden alre besten vruchten der aerden brenghet gauen den man
dat is gode Salomon Eer god van dijnre substancien ende van=
den eersten vruchten die die beste sijn gif den armen Jtem en wilt
nyet offeren cleyn gauen dat sijn snode want god en ontfan=
get die nietHet is seer grote onedelheit ende si sijn die alre snoodste
die snode dinghen om goods willen gheuen Meester alanus las
sijn lessen in een stat daer omtrent grote faem van hem ghinc al
so dattie rueters ende alle dat volck verhoorden datter soe groten
clerck was die antwoorden konde tot allen questienAldus gin
ghen sommighe vanden anderen wtghesent tot hem ende vraghe
den hem waer in dat geleghen was die alre meeste hoescheyt ende
eerbaerheyt Hi antwoorden Gheuen ist alre eerlickste Ende doe
si dit hoorden volghede si hem daer in Doe seyde hi hem luden
dat si mit malkanderen beraden souden ende hem segghen wat
onder dat alre ouerste dinghen dat alre oneerlicste waer . Si
ghinghen te rade mit malkander ende en mochten niet ouer een dra
ghen Ende doe hi dat ghehoort had berispedese ende seyde Jc had
iu opten wech gheset daer ghi mi soudt hebben gheantwoort.
want ghelijc als gheuen is dat alre eerlicste alsoe is oec ontne
men dat alre oneerlicste . Daer om ghi die den armen dicwijl
hoer goet ontneemt ende gode dye snoodste offert sijt die alre
archste ende oneerlicste . ghelijc als ghescreuen isGheuen is meer
saligher dan te ontfanghen Vander eerlickeyt ende vriherticheyt
titus des keysers van romen is ghescreuen inden gesten vanden
romeynen dat hi op een dach sittende des auonts ouer tafel ende
ghedenckende dat hi van alle den daghe niet ghegheuen en had
alsuchtende seyde O lieue vrienden desen dach heb ick verloren
om dat ick niet ghegheuen en heb
¶ Vanden ouvaer ende den apteeker . ¶ Dyalogus lxxvi
zoet."
Zo doen ook sommige mensen die schamel eten weigeren en dat aan de armen geven. Dit deed ook Kaïn. Hij offerde God het minste van zijn oogst. Daarom zag God dat Abels offer het allerbeste was dat hij had en God merkte de gaven van Kaïn niet op.
Zo zei Jacob de aartsvader: “Het is God welgevallig dat de mens de allerbeste vruchten van de aarde geeft.” Salomo zei: “Eer God met al je rijkdom en geef het beste van de oogst aan de armen. U zult geen onbeduidende gaven offeren. God neemt die gaven niet aan. Het is de gever onwaardig en het meest onwaardig zijn degenen die schamele dingen om Gods wil geven.”
De geleerde Alanus onderwees in een stad waar hij grote faam had. De krijgslieden en het gehele volk hoorden dat er zo’n grote geleerde was die alle vragen kon beantwoorden. Zo gingen sommigen, door de anderen uitgestuurd, naar hem toe en ze vroegen hem waarin de grootste beschaafdheid en eerbaarheid gelegen was. Hij antwoordde: “Geven is het meest eervol.” Toen ze dit hoorden, volgden ze hem daarin.
Alanus zei tegen het volk dat ze met elkaar moesten overleggen en hem moesten zeggen wat het minst eervol was van alle voorkomende dingen. Ze gingen met elkaar in overleg maar ze konden niet tot overeenstemming komen. Toen Alanus dat gehoord had, berispte hij hen. Hij zei: “Ik had jullie op weg geholpen naar het goede antwoord. Want zoals geven het meest eervol is, zo is afnemen het minst eervol.”
Daarom zijn jullie, die de armen dikwijls hun bezit ontnemen en God schamele offers brengen, de allerergsten en het minst eerbaar. Zoals geschreven is: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen.” Over de eerbaarheid en grootmoedigheid van Titus, keizer van de Romeinen, is geschreven in de geschiedverhalen over de Romeinen dat hij, toen hij op een avond aan tafel lag, overdacht dat hij de hele dag niets gegeven had. Zuchtend zei hij: “O lieve vrienden, deze dag is verloren omdat ik niets gegeven heb.”
De 76e dialoog. Over de ooievaar en de apotheker
76r
Die ouvaer is nae der ouder wet een onreyn voghel bo
uen allen voghelen want si altoes van onrey crenghen
die opt ouer der zee ende der wateren ligghen gheuoet
wort ende si reynicht hoor seluen mit horen beck ende eet oeck eyer
der serpenten¶ Het was een apteker die een ouvaer vinck ende
wanttet een onreyn voghel is woude hise reyn maken op dat
mense naden ghebode der ouder wet soude moghen eten ende set
tedese in die apoteeck op datse daer of wel soude ruyken van
die cruyden ende oec ghereynicht soude werden van die medicinen
Mer die welruykende cruyden en smaecten hoor niet ende begheer
den meer te hebben die stinckende krenghen Daer om liep si hey
melick wech wt die apoteeck want si hoor liet duncken dat si
niet langher en mochte leuen van dye costelike reyne kruyden
Ende keerden weder tot hoor onreynicheyt ende eynde hoor leuen
daer in ende seyde Dat mi smaect hou ic voor goet . en wil
niet beters oec wattet doet Aldus doen oec onreyne ende oncuijs
sche menschen die inden stanck der onsuuerheyt staen ende ghewen=
net sijn inder quader begheerlicheyt Daer om en willen si anders
niet noch anders yet en smaket hem van herten . Ende al isset dat si
by tijden een weynich daer of ghetoghen warden si lopen nochtant
haesteliken weder totter lelicheyt als die hont tot sijn wtgekoor
de stanc ende dat verken in dat slijck Daerom seyt Jheronimus
Wee den gheen die sijn leuen in onsuuerheyt eyndet Wee den
gheen die dan heeft dat eynde der onsuuerheyt
¶ Van die pellicaen:¶ Dyalogus [een] ende tseuentich.
Volgens de oude wetten is de ooievaar van alle vogels het meest onrein omdat hij zich altijd voedt met de onreine kadavers die op de oevers van de zee en de rivieren liggen. Hij wast zichzelf met zijn snavel en hij eet ook slangeneieren.
Een apotheker ving eens een ooievaar. Omdat deze vogel onrein is, wilde hij hem rein maken zodat de mensen hem volgens de oude wetten zouden mogen eten. Hij zette de vogel in de apotheek opdat hij door de kruiden goed zou gaan ruiken en hij door de medicijnen gereinigd zou worden. Maar die heerlijk ruikende kruiden smaakten hem niet. Hij wilde liever de stinkende kadavers eten. Daarom liep hij stiekem weg uit de apotheek. Hij vond dat hij niet langer kon leven van die fijne reine kruiden. Hij keerde weer terug naar zijn onreine leven en hij bleef daar tot hij stierf. Hij zei: "Wat me smaakt lijkt me goed. Ik wil niet iets beters, wat het ook met me doet."
Net zo doen onreine en onzindelijke mensen die in de stank van de onreinheid leven en gewend zijn het verkeerde te begeren. Daarom willen ze nooit iets anders en ze vinden niets anders fijn. Zelfs wanneer ze er een tijdje vandaan gebleven zijn, gaan ze toch gauw weer terug naar hun kwalijke bestaan, net zo als de hond naar zijn favoriete stank en het varken naar de modder teruggaat.
Hieronymus zegt daarover: “Wee degene die zijn leven in onreinheid eindigt, wee hem die in zonde sterft.”
De 77e dialoog. Over de pelikaan
76v
PEllicaen is een cleyn voghel die altoes inder eenicheit
begheert te wesen Op een tijt bereyden die eend en=
de die ghent een groot waerschap daer si toe noeden
alle dye tamme voghelen daer by te wesen. ¶ Mer op dattet
waerschap te groter ende hogher soude wesen ghinghen si in
der woestinen ende brochten den pellicaen mit hem totten wer=
schap Ende waren tesamen blijde ende vrolick Naden waer=
schap baden alle die voghelen vriendelic den pellicaen dat hy
onder hem luden woude bliuen wonen ende dat hi niet weder
dwalen en soude in die wildernisse ende daer soe grote armoe
de lijden Hi wort verwonnen van al hoorre beeden ende bleef
een wijl tijds myt hem wonen ende wort leckerlick myt hem
gheuoedt . Ende als hi bidden of in god scouwen woude soe
en mocht hi dat niet doen vant ghekrijt ende rumoer der an=
der voghelen . Hy en mocht oeck niet soberliken leuen als hy
ghewoenlick was . om oueruloedicheyt der spijsen ende des
drancks die hy daer hadde Daer om keerde hij weder ter her
ten . ende als hi eerst gadeliken mochte is hi weder ghekeert
inder woestinen . daer hy myt paulo een goet strijt vacht sijn
loep des leuens volbrocht sijn gheloef ende deuoci bewaerden
ende seyde WJe wil wesen ynnich ende god scouwen :
hi moet enich sijn ende die menschen scuwen ¶Alsoe seltu oec
doen alstu god dienen wilste : altoes als tijt is alleen wesen
De pelikaan is een kleine vogel die er altijd naar verlangt om alleen te zijn.
Op een keer bereidden de eend en de gans een groot feestmaal, waarvoor zij alle tamme vogels uitnodigden om aanwezig te zijn. Maar om het feestmaal meer luister bij te zetten, gingen ze de wildernis in en brachten ze de pelikaan mee naar het feest. Iedereen was blij en vrolijk.
Na de maaltijd vroegen alle vogels vriendelijk aan de pelikaan of hij bij hen wilde blijven wonen, zodat hij niet weer in de wildernis zou dwalen waar hij grote armoede zou moeten lijden. Door alle smeekbeden van de vogels liet hij zich overhalen. Hij bleef een tijd lang bij hen wonen. Daar kreeg hij heerlijk te eten.
Maar als hij bidden wilde of God innerlijk wilde ontmoeten, kon hij dit niet doen door het geschreeuw en rumoer van de andere vogels. Door de overvloedige spijzen en dranken die hij kreeg, kon hij ook niet sober leven zoals hij gewend was te doen.
Hij kwam tot inkeer en op een geschikt moment keerde hij terug naar de wildernis. Daar heeft hij net als Paulus een goede, innerlijke strijd gevoerd. Hij bracht er zijn leven tot een goed einde en hij behield zijn geloof en vroomheid. Hij zei: "Wie God wil zien en zich aan hem wil wijden, moet alleen zijn en de mensen mijden."
Zo moet ook u doen als u God wil dienen: steeds als de tijd daar is alleen zijn,
77r
op dattu mit rustigher herten in die godlike scriften in heyligen
ghedachten deuoten ghebeden . ende in contemplacien dinen
gheest moechste oefenen ende in die medespraeck des alren ouersten
verblijden Hoort wat bernardus seyt O heylighe ziel wes al=
leen dattu den heer van allen di alleen houdeste dien du wt allen
vercoren hebste Vlye die creaturen is dattu den scepper wilste heb
ben Vlye die werlt oftu anders reyn wilste sijn Want augustinus
seyt Jst dattu reyn wesen wilste en laet di die werlt niet genoegen
Men leest int vader leuen dattie heylighe abt arsenius den heer
bat ende seyde O heer stuer mi ter salicheyt Ende daer quam een stem
die hem seyde Arseni wilstu heylich wesen.vlye. swighe ende
ruste. Die gheen die inder enicheyt sittet ende rust die wort van
drie vianden verlost dat is vant horen spreken ende sien
¶ Van die tortel duyf ¶ Dyalogus acht ende tseuentich.
DJe tortel duyf is die alre cuyste onder alle voghelen die
alsoe langhe als hoor ghade leeft gheen ander lief en
heeft Ende als die sterft en soecktse gheen ander gade
weder Sy drinckt altoes water dat onclaer is ende rustet nym=
mermeer op een groen tack daer was een tortel duyf die hoer
ghade verloren hadde dye altoes droeuich was ende en wou=
de niet ghetroest wesen noch verlichtenisse hebben Mer leyden
in droefheyt hoor leuen in alre cuysheyt . Alle die andere vo=
ghelen hadden medelijden myt hoor doe si saghen dat si van rou
wen steruen woude Alsoe dat si alle tot hoor vloghen ende seyden
opdat je met een kalm gemoed door middel van de goddelijke geschriften, heilige gedachten, vrome gebeden en in contemplatie je geest mag oefenen en je je in de samenspraak met de Allerhoogste mag verblijden.
Luister naar wat Bernardus zegt: “O heilige ziel, wees alleen opdat je er alleen voor de Heer bent, die jij boven alle anderen hebt uitverkoren. Ontvlucht de andere schepselen omdat je bij de Schepper wilt zijn, ontvlucht de wereld opdat je gezuiverd wordt.” Want Augustinus zegt: “Als je rein wilt zijn, laat dan wereldse genoegens je niet smaken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders leest men dat de heilige abt Arsenius tot de Heer bad: “O Heer, laat mij zalig worden.” Toen hoorde hij een stem die zei: “Arsenius, als je heilig wilt zijn, vlucht, zwijg en rust dan.”
Degene die alleen is en rust, wordt van drie vijanden verlost, namelijk: horen, spreken en zien.
De 78e dialoog. Over de tortelduif
De tortelduif is van alle vogels de meest kuise vogel, die - zolang als haar partner leeft - geen ander liefheeft. Als ze sterft, zoekt ze geen andere partner meer. Ze drinkt dan altijd troebel water en ze rust nooit meer op een groene tak.
Er was eens een tortelduif die haar partner verloren had en daardoor altijd verdrietig was. Ze wilde getroost noch opgebeurd worden, maar ze leidde in droefheid haar kuise leven.
Alle andere vogels hadden medelijden met haar toen ze zagen dat ze wilde sterven van verdriet. Ze vlogen allemaal naar haar toe en ze zeiden:
77v
O suster waer om wilstu aldus vergaen van rouwe coem mit
ons dattu wat vert[or]est moechste warden .want wy alle ga
der dy begheeren te helpen ende te onthoudenDie tortel duyf
dit horende wort een weynich hier wt vermaect ende conuer=
seerden minliken mit hem allenEnde alle andere voghelkijns
ontfinghense vriendeliken ende leydense elck tot sijn neste ende
deelden hoer spijse mit hoerMer die tortelduyf om dat si was
seer cuys ende gheen oncuysheyt en mochte sien ende die stanc
der onsuuerheyt niet liden en mocht vloech van daen ende en
woude daer niet bliuenEnde alsoe liet si dat gheselscap der on
reyne voghelen ende keerden weder tot die puerheyt der cuys
heyt ende seyde Altoes ben ic kuys ende reyn ende wach
te mi van dat onreyn ¶ Dit souden si oeck doen die schuldich
sijn die reynicheyt te houden want niet alleen en sellen si vlyen
onreyne menschen mer oeck die steden der onreynicheyt om die
lelickheyt ende stanck der onsuuerheyt Want niet en is stinc=
kender ende versmadeliker dan die stanck der onreyne wellus
ticheyt Bernardus Der onsuuerheyt appetijt is vol bangic[h]
heyt . dat werck versmadelicke onreynicheyt . dat eynde vol
des rouwen ende der scaemten : ¶Ambrosius scrijft int derde
boeck vander reynicheyt Van eenre eerbaer vrouwe mit hoer
dochteren die malkander omuatende onderlinghe omhelseden
of si danssen souden worpen hem seluen int lopende riuier op
dat si van die borghers gheen last van hoor reynicheyt souden
lijden . Des ghelijck vertelt augustinus inden boeck vander
stat godes Van dye vrouwe lucrecia ghenoemt die vercracht
wort van terquinus des conincks soen die hoer vrienden daer toe
verwecten dat sijt souden wreeken Ende want dat grote quaet
in hoer ghesciet was wort si sieck ende onlijdsamich ende doode
hoer seluen Dat si niet ghedaen en soude hebben seyt augustinus
Want nyemant moet hem seluen verdoen om eens anders qua
de lusticheyt te scuwen want hi en sel hem seluen niet besmetten ist dat
“O zuster, waarom wil je jezelf al rouwend te gronde richten? Kom met ons mee om getroost te worden, want wij willen je allemaal graag helpen en bij ons houden.”
Toen de tortelduif dit hoorde, voelde zij zich iets opgewekter. Ze praatte vriendelijk met hen allen. Alle andere vogeltjes ontvingen haar hartelijk, brachten haar naar hun nest en deelden hun voedsel met haar.
Omdat de tortelduif echter zeer kuis was, geen onkuisheid wilde zien en ook de stank van onzuiverheid niet kon verdragen, wilde ze daar niet blijven. Ze vluchtte weg. Zo liet ze het gezelschap van de onreine vogels achter zich. Ze keerde terug tot de puurheid van het kuise leven. Ze zei: "Altijd ben ik kuis en rein en houd ik mij verre van het onreine."
Dit zouden ook degenen moeten doen die verplicht zijn een rein leven te leiden. Niet alleen moeten zij onreine mensen vermijden maar ook de steden waar onreinheid heerst, vanwege de lelijkheid en de stank van de onzuiverheid. Want niets stinkt meer en is verwerpelijker dan de stank van onreine wellust.
Bernardus zegt: “De onzuivere lust is vol benauwdheid, de daad een schandelijke onreinheid en het einde is vol rouw en schaamte.”
Ambrosius schrijft in het derde deel van zijn boek Over de maagdelijkheid: “Een eerbare vrouw en haar dochters omhelsden elkaar. Terwijl ze elkaar vasthielden alsof ze wilden dansen, wierpen ze zich in de stromende rivier opdat hun reinheid niet geschonden kon worden door de burgers van de stad.”
Iets dergelijks vertelt Augustinus in het boek De Stad van God over vrouwe Lucretia, die verkracht werd door Tarquinius, de zoon van de koning. Ze spoorde haar vrienden ertoe aan deze daad te wreken. Vanwege het grote kwaad dat haar was aangedaan werd ze ziek. Ze kon het leven niet langer verdragen en ze doodde zichzelf.
Volgens Augustinus had zij dit niet moeten doen, want niemand zou zichzelf moeten ombrengen om de kwade lust van een ander te ontlopen. Hij kan namelijk niet verontreinigd worden
78r
tet is vreemde of des anders quade lusticheyt ende hy nochtans
blijft inden opset der reinicheyt ouermids welcke dat lichaem
wort gheheylichtDen lichaem en beneemt niet sijn heylicheit
des anders ghewelt der quade lusticheyt . Welcke heylicheit
bewaert ende ghehouden wort in volstandicheyt sijnre reyn=
nicheyt Nochtant versmadenisse der oneerbaerheyt mynne der
eerbaerheyt stantachticheyt der stercheyt sijn in sulken menschen te
prijsen Vander reynicheyt eenre cuysscher vrouwen wort ge
screuen in dat boeck vanden fabulen der philosophen . Dat op
een tijt horen man mit laster verweeten wort dat hi een stinc=
kende adem had ende hy dat sijnre huysurouwen clagede waer
om si hem dat niet vermaent en had dat hi daer teghen medi=
cijn hadde moghen doen Antwoorden si dat soude ick ghedaen
hebben had ick niet ghemeent dat alle die monden der mannen
stinckende sijn Hier wt schijntet wel dat hoor mont voorden
mont enich anders mans nie gheweest en hadde. .
¶ Van den patrijse ¶ Dyalogus neghen ende tseuentich .
PAtrijs die voghel heeft sijn naem als die meesters seggen
naden latijn dattet soe loes ende diefachtich is dattet
andere voghelen eyer tot sijn nest sleept : ende voetse
wtten dop Mer die natuer en lieghet daer niet in want als die
ionghen hoorre moeder stemme horen laten si varen diese ghe
voet heeft ende loepen tot hoor diese ghewonnen hebben Dese
patrijs maket hoor nest in die doornen bosse ende leyt die eyer
door vreemde of zondige lusten van iemand anders als hij ondanks alles zijn reinheid wil blijven behouden waardoor het lichaam wordt geheiligd. Het lichaam wordt niet ontheiligd door het geweld van de zondige wellust van een ander. Deze heiligheid wordt bewaard door te volharden in reinheid. In zulke mensen zijn ook verwerping van oneerbaarheid, liefde voor eerbaarheid en volhardende geestkracht te prijzen.
In het verhalenboek van de filosofen wordt geschreven over de zuiverheid van een kuise vrouw. Op een keer kreeg haar man het verwijt dat hij een stinkende adem had. Hij klaagde tegen zijn vrouw waarom zij hem niet opgedragen had daartegen medicijnen te gebruiken. Zij antwoordde: “Ik zou het gedaan hebben als ik niet gemeend had dat alle mannen uit hun mond stinken.”
Hieruit blijkt dat haar mond nooit dichtbij de mond van een andere man geweest was.
De 79e dialoog. Over de patrijs
De patrijs heeft de naam, zoals de Latijnse geleerden zeggen, dat zij zo onbetrouwbaar en diefachtig is dat zij de eieren van andere vogels naar haar nest sleept. Zij voedt de jongen zodra ze uit het ei zijn. Maar de natuur liegt niet want als de jongen hun moeders stem horen, maken zij zich los van degene die hen gevoed heeft. Ze lopen dan naar degene uit wie ze voortgekomen zijn. Deze patrijs maakt haar nest in de doornstruiken en legt de eieren
78v
in hoor nest op puluer of sant Ende als yemant bi dat nest coemt
gaet dye moeder wtten nest ende offert hem dyen luden ende
veynst haer cranc te voet te wesen of int vlyegen dattet scijnt dat
mense haestelick soude moghen vangen om dat si gaet of vlie=
ghet also traecheliken voort datmen meent datmense alle gan=
ghe vanghen sal Mit dustanigher loosheyt be[g]rieghen si dye
se vanghen willen . op dat si se verde van dat neste brenghen
sal ende soe die eyer of ionghen moghen ontgaen Een patrijs
had eens anders voghels eyer gestolen daer die niet by en was
Die als si weder bi dat nest quam ende hoor eyer niet en vant
wort si seer droeuich ende sochte die eyer myt grooter narns=
ticheyt alsoe dat sise ten lesten vant ende ghinck myt haestich=
heyt ende gaf dat den rechter te kennen . Die rechter daghede
den dief voer hem ende examineerden subtiliken vander saec
Mer hi en woudes niet belyden ende versakedet mit al sijnre
macht Ende want die rechter geen tughen en hadde en mocht
hy den dief niet oordelen mit recht Doe seyde die beclaechster
heer rechter ghy sout hem pinighen alst behoort dan sal si die
waerheyt wel segghen Die rechter seyde Ende du biste schul
dich die diefte mit tughen te bewijsen op dat mijn oordel rech
telick gheschiede . of ick sal di oeck daer om pinen andoen En
de om dat sijs niet betughen en mocht kreech die rechter sus=
pici of quaet vermoeden ende lietse alle beyde in die wip op han
ghen ende besoeken alsoe dattie patrijs sijn diefte beliden En
de die beclaechster belijden oeck veel quaets dat si int verbur=
ghe hadde ghedaen : Alsoe datse die rechter beyde deede han=
ghen ende steruen an die galghe ende seyde Die van
misdaet enen anderen beclaecht . doet als die gheen dye hem
seluen inden stricke iaecht .¶ Daer om alstu een ander wilste
beclaghen soeck eerst in dy seluen oftu vanden ghelijken woor
den of werken berispet moechste werden Paulus Niet onscul
dich en bistu o mensche dye den anderen oordels . want ynt
gheen daerstu den anderen veroordels verdoemste di seluen om
in haar nest op stof of zand.
Als iemand het nest nadert, gaat de moeder er van af en staat ze het luidruchtig af. Ze doet of ze mank is of moeilijk vliegt, zodat het er op lijkt dat je haar snel kunt vangen. Omdat ze vliegend zo traag vooruit komt, denkt men dat je haar overal wel kunt vangen. Met zo’n list misleidt ze haar belagers door hen ver van het nest te leiden zodat hun de eieren of de jongen ontgaan.
Een patrijs had eens eieren gestolen van een andere vogel die niet op haar nest was. Toen ze weer terug bij haar nest kwam en ze haar eieren daar niet vond, werd ze heel verdrietig. Ze zocht er met grote volharding naar totdat zij ze ten slotte vond. Meteen ging ze naar de rechter om het hem te vertellen. De rechter ontbood de dievegge om haar scherpzinnig over de kwestie te ondervragen. Ze wilde geen schuld bekennen maar ze ontkende zeer stellig.
Omdat de rechter geen getuigen had, kon hij de dievegge niet gerechtelijk veroordelen. De aanklaagster zei: “Weledele rechter, volgens het recht moet u haar op de pijnbank leggen, dan zal zij de waarheid wel zeggen.” De rechter zei: “En u bent verplicht de diefstal te bewijzen met getuigen zodat ik volgens het recht kan oordelen, of ik zal ook u op de pijnbank moeten leggen.”
Omdat ze de diefstal niet kon bewijzen, kreeg de rechter argwaan. Hij liet hen allebei aan de wipgalg ophangen en folteren totdat de patrijs de diefstal bekende. Maar ook de aanklaagster gaf toe veel misdaden in het geheim te hebben gepleegd. De rechter liet hen allebei hangen en aan de galg sterven en zei: "Wie een ander van een misdaad beschuldigt, doet als iemand die zichzelf de strop omdoet."
Kijk daarom als je een ander wilt aanklagen eerst of je niet van dezelfde woorden of daden beschuldigd kan worden. Paulus zegt: “Wie een oordeel velt over anderen is niet onschuldig, want waar je de ander veroordeelt, veroordeel je je zelf
79r
dattu dat selue doeste dattu veroordels dye dan den anderen
leerste di seluen en leerstu niet Du predicste datmen niet stelen
en sal . du steelste selue Du segste datmen gheen ouerspul doen
en sal.du doetste dat selue Daer om seyt die wijse catho Dat=
tu pleechste in anderen luden lasteren sich dattu dat selue nyet
en doest Want lelic ist den meester dattie schult hem seluen be=
straffet. Het is ghesciet dat een rechter vonnisse gaf ouer enen
moordenaer dat men soude hanghen.Doe stont daer bi een phi
losooph die daer om lachchede Ende als hem die rechter vra=
ghede waer om dat hi lachchede . Antwoorden hi . want dye
grote moordenaers veroordelen die cleyne.¶ Augustinus int
derde boeck vander stat godes seyt een exempel vanden groten
alexander ende van dionides den zeerouer . welck als hi ghe=
uanghen was vanden alexander wort gheuraecht waer om
hi die zee also e verderf Hi antwoorden weder mit vrijen woor
den waer om vercrachtes du alle die werlt o heer conincMer
om dat ic dit doe mit een cleyn scheepgijn hiet ic een zeeroeuer
ende een moordenaer Ende wanttu dat doeste mit groten scee
pen hietstu te wesen die keyser Waer alexander alleen gheuan=
ghen hi soude een moordenaer wesen. Ende waert dat naden
wille dionides dat volc gheregiert worde hi soude keyser we
sen Boosheyt der quaden auenturen heeft mi een dief ghemaect
Dy heeft die onuerdrachlike houerdie ende die onuersadelike
ghiericheyt oeck ghemaect een dief Waert dattie auentuer op
mi verbetert worde ick soude bi auentueren beter warden en
de dattu quader auentuer hadste du soudste boser warden :
Als dit alexander hoorden verwonderden hi hem van die vroe
micheyt des zeeroeuers ende seyde Jck selt besoeken oftu oeck
beeter selste werden . Jck sal dijn auentuer verwandelen dat=
tet hoer schult nyet meer wesen en sal dattu quaet doeste mer
ymmer dinen quaden wil ende natuer toe sel wardegheghe=
uen Ende hi liet hem mede wesen een van sinen ridders dat hi
alsoe rechteliken soude moghen strijden ende vechten: .
omdat je hetzelfde doet wat je veroordeelt.” Wat je aan anderen leert, daar leer je niet zelf van. Je verkondigt dat men niet stelen mag maar je steelt zelf. Je zegt dat men geen overspel mag plegen maar je doet het zelf.
Daarom zegt de wijze Cato: “Wat je in andere mensen afkeurt, moet je zelf ook niet doen.” Want het strekt de leermeester tot schande als hij iemand straft terwijl hij zelf schuldig is.
Eens sprak een rechter het vonnis uit dat een moordenaar opgehangen moest worden. Er stond een filosoof bij die om de straf lachte. Toen de rechter hem vroeg waarom hij lachte, zei hij: “De grote moordenaars veroordelen de kleine.”
Augustinus geeft in het derde boek van De Stad van God een voorbeeld van Alexander de Grote en Dionides de zeerover aan wie, toen hij gevangen genomen was door Alexander, gevraagd werd waarom hij de zee zo onveilig maakte. Hij antwoordde vrijmoedig: “Waarom onderwerpt u de hele wereld, o heer koning? Omdat ik dit met een klein scheepje doe, word ik een zeerover en een moordenaar genoemd maar om wat u doet met grote schepen wordt u keizer genoemd. Was Alexander alleen gevangen genomen, dan zou hij een moordenaar zijn. Zou het volk naar de wil van Dionides geregeerd worden dan zou hij keizer zijn. Het noodlot heeft van mij een dief gemaakt, maar u bent een dief geworden door ondraaglijke hoogmoed en niet te verzadigen hebzucht. Zou het lot mij zuiveren, dan zou ik door dat lot een beter mens worden en als het noodlot u overkwam dan zou u een slechter mens worden.”
Toen Alexander dit hoorde verwonderde hij zich over de moed van de zeerover en zei: “Ik ga onderzoeken of je een beter mens kan worden. Ik zal jouw lot zo veranderen dat je daar niet meer de schuld aan kunt geven als je kwade dingen doet, maar dat ze altijd aan je kwade wil en aan je natuur toegeschreven kunnen worden.”
Hij liet hem een van zijn ridders worden zodat hij het recht had om te vechten.
79v
¶ Van die aexter ende andere voghelen Dyalogus tachtich:
Aexter is een cloec ende loos voghel als palinius die mees
ter seyt ende is wit ende swart van verwen ondersneden
Een aexter die latijn ende duytsch konde spreken was
seer wel onthouden bi enen vogelaer waer om si niet ondancbaer
wesende woude hem te lonen Ende vloech tot een hoep voge=
len ende ghinck by hem sitten ende spraeck minliken mit hem
allen daer die andere voghelkijns seer blide of waren ende wou
den oeck duytsch leren spreken waer om si eendrachteliken dye
aexter tot hem riepen ende seyden . Wij bidden di dattu ons
wilste leren spreken alstu sprekes . wij sellen dy daer of loon
gheuen tot dinen wil Die aexter seyde Jck en mach v daer op
niet antwoorden eer dat ick ghesproken heb myt minen doc=
toor diet mi gheleert heeft Mer wildi nochtans myt my vlie=
ghen daer hy is . hy sal v minliken ontfanghen . ende v leren
als ick gheleert ben ¶Die voghelkijns gheloueden der aexter
ende vloghen myt haer. Ende doe die aexter weder by horen
heer quam vertelde si hem alle die woorden ende seyde. Ganc
ende bereyde dine netten ende ick sal myt alle den hoop in dye
netten vlieghen. Dye andere voghelkijns hoorden die woor=
den . mer si en verstondense nyet : waer om sy sonder sorghe
aenvloghen. Daren binnen bereyde hem die voghelaer ende
spreyede sijn netten ¶ Ende die aexter quam weder tot dye
voghelen ende seyde . En wilt nyet twijfelen o mijn sust=
De 80e dialoog. Over de ekster en andere vogels
Zoals Plinius de Oudere schreef, is de ekster een slimme en onbetrouwbare vogel met een zwart-wit verenkleed.
Een ekster die Latijn en Nederlands kon spreken, werd zeer gastvrij onthaald door een vogelaar. Ze wilde hem belonen om niet ondankbaar over te komen. Ze vloog naar een zwerm vogels en ging bij hen zitten. Ze praatte vriendelijk met hen allen. De andere vogeltjes waren daar heel blij om en wilden ook Nederlands leren spreken. Daarom riepen ze eenstemmig de ekster bij zich. Ze zeiden: “Wij verzoeken je om ons te leren spreken zoals jij spreekt. We zullen je daarvoor belonen, wat je ook van ons vraagt.” De ekster zei: “Ik kan daarop geen antwoord geven voordat ik met mijn leermeester heb gesproken. Maar vliegen jullie toch met mij mee naar waar hij is. Hij zal jullie vriendelijk ontvangen en hij zal jullie leren wat ik geleerd heb.” De vogeltjes geloofden de ekster en vlogen met haar mee.
Toen de ekster weer bij haar baas kwam, vertelde ze hem alles en zei: “Ga je netten gereedmaken. Ik zal met de hele zwerm in je netten vliegen.” De andere vogeltjes hoorden die woorden maar begrepen ze niet. Daarom kwamen ze zorgeloos aanvliegen. Binnen bereidde de vogelvanger zich voor door zijn netten te spreiden.
De ekster vloog weer naar de andere vogels en ze zei: “O mijn zusters, aarzel niet
80r
teren vrijliken vlieghet mit mi. want ic vreedeliken ghesproken
heb mit minen meester die ons blijdeliken ontfanghen sal:Ende
na datse alle onder die netten gheuloghen waren toech hi hem dye
netten ouert hoeft ende vincse al ende vercofse ende wort rijc ende
seyde Als wi bedriechliken woorden horen.volghen wij die
soe sijn wi doren : Alsoe sellen wij ons oec wachten gheloef te
gheuen den woorden der gheenre die bedriechliken mit ons spreken
Want salomon seyt die mensch die mit smeykenden ende beueyns=
den woorden sprect tot sinen vrient die spreyt een net tot sinen
voeten Jtem die quade mensch die smeekeliken sprect is den onno=
selen een stric Men plach te vertellen dat een netteboef siende e=
nen lantman brengende een scaep an die merct om te verkopen
seyde tot sinen ghesellen.wilt ghi dat scaep hebben dattie rustier
draghet Si seyden Ja wiDoe ordineerde hi sijn ghesellen tot drye
platsen daer die man mitten scaep voerbi soude gaen ende seyde
dat elck van hem den lantman vraghen soude of hi den hont ver
copen woude Ende doe hi gaende quam daer die eerste stont doe
vraechde hem die of hi den hont vercopen woude Die lantman
antwoorden dattet gheen hont en was mer een scaep Ende doe den
anderen oec des ghelijc vraechden wort hi ten lesten versuft ende
mostet ghelouen dat si alle seyden als dattet een hont was ende
gheen scaep Also sijn oeck sommighe die al gelouen datmen hem
seyt dat groot perikel is . Als die wise man seyt En wilt niet
ghelouen alle woorden Mer in allen dinghen selmen ansien hoe
men dat volbrenghen mach ende wat eynde daer of comen sal.
Ghelijc als men een fabel seyt dattie muysen raet te samen hiel
den dat si een bel souden maken om die ander katten hals te binden
op dat sijt alle mochten horen wanneer die katte quaem daer si sijn.
dat si hem dan souden moghen berghen . Mer daer was een onder hem
die die wijste was ende seyde Als die bel al ghemaect ende rede is
wie van v salse dan der katten an den hals binden Ende want
daer nyemant en wart gheuonden dye die kat dye bel anden
hals woude hanghen . was hoor raet te niet :
Van die wouwe die des velthoens ionghen at Dyalogus lxxxi
en vlieg met mij mee. Ik heb een prettig gesprek gehad met mijn meester en hij vindt het fijn om ons te ontvangen.”
Nadat de vogels onder de netten gevlogen waren, trok hij ze dicht en hij ving hen allemaal. Daarna verkocht hij de vogels en hij werd rijk. Hij zei: "Wie luistert naar bedrieglijke woorden, zal voor de gek gehouden worden."
Zo moeten wij ervoor waken om geloof te hechten aan de woorden van degenen die ons proberen te bedriegen. Salomo zegt dat de mens die vleiende en huichelachtige woorden tot zijn vriend richt, hem in zijn netten verstrikt. Ook zet de kwaadaardige mens met zijn vleiende woorden een strik voor de onschuldigen.
Er is een verhaal over een landloper die een boer zag die naar de markt ging om een schaap te verkopen. Hij zei tegen zijn vrienden: “Willen jullie dat schaap hebben dat die lompe boer bij zich heeft?” Ze antwoordden dat ze dat wel wilden.
Toen zette hij zijn kameraden bij drie plekken neer waar de man met het schaap voorbij zou komen. Hij droeg ieder van hen op de boer te vragen of hij zijn hond wilde verkopen.
Toen de boer bij de plek kwam waar de eerste stond, vroeg deze hem of hij de hond wilde verkopen. De boer antwoordde dat het dier geen hond was maar een schaap. Toen de anderen dezelfde vraag stelden, raakte hij in de war. Hij moest nu wel geloven dat het een hond was en geen schaap. Ze zeiden het immers allemaal.
Sommige mensen geloven alles wat men hun zegt, wat een groot risico is.
De wijze man zegt: “Geloof niet alles wat gezegd wordt. Onderzoek alle dingen, kijk hoe je iets aan moet pakken en hoe je het tot een goed einde kan brengen.”
Er is een fabel over muizen die met elkaar een list bedachten. Ze zouden een bel maken om die om de hals van de kat te binden. Zo zouden ze kunnen horen wanneer de kat eraan kwam om zich dan uit de voeten te kunnen maken.
Een van hen was de slimste. Hij zei: “Als de bel gemaakt is en klaar is voor gebruik, wie van jullie gaat hem dan om de hals van de kat doen?”
Er werd niemand gevonden die de kat de bel om wilde binden. Zo ging het listige plan niet door.
De 81e dialoog. Over de wouw die de jongen van de patrijs opat
80v
WUwe is een voghel als ysidorus seyt bi nae soe groot
als die aern ende heeft clauwen voeten ende bec als
een hauic Mer heeft cromme vloghelen ende niet recht
als die hauick:weeck nochtant in crachten . ende int vlieghen
seer gripende die den huysuoghelen seer veruolghet ende vlie=
ghet omtrent die vleys halle ende bi die krenghen. koen ende
stout isse op cleyn voghelkijns ende bloe voor dye grote : Sy
wort gheiaghet vanden sperwer hoe wel dat si twewerf me=
re is dan hy ¶ Dese wu vinck op een tijt die ionghen des velt=
hoens ende atse waer om die velthoen seer toornich was en=
de veruolghedese ouer al daer hy mocht Daer nae langhe tijt
hadde die wuwe compunci ende bad verghifnisse by hoor sel
uen [sic] andere boden : ¶ Mer dat velthoen was hartsinnich ende
en woudes hem niet vergheuen ende seyde D ijn mis=
dat en wil ick dy niet vergheuen . noch nu noch oeck nae de=
sen leuen . ¶ Aldus vintmen veel hartnackighe menschen die
nymmermeer vergheuen willen die hem venij bidden . yeghen
welcke onse heer int ewangeli seyt Jst dattu niet en vergeefs
den menschen hoor sonden : soe en sal v uwe vader uwe son=
den niet vergheuen Augustinus een yghelic mensch sel alsulke ver
ghiffenisse van gode ontfanghen als hi gheeft sinen euen mensch
Daer om seit die wise man Schelt quijt dinen euen mensch die di
bescadicht endedan alstu bit sellen di dijn sonden ontbonden warden want
augustinus seyt dattie wise niet alleen en verghet dat onrecht dat
De wouw is, zoals Isidorus zegt, een vogel die bijna net zo groot is als een arend. Hij heeft klauwen en een snavel zoals een havik. Maar hij heeft kromme vleugels, die niet zo recht zijn als die van een havik en hij is bovendien minder krachtig. In de vlucht achtervolgt hij de kleine vogels. Hij is zeer roofzuchtig en hij vliegt in de buurt van de vleeshal en bij de kadavers van dieren. Dapper en brutaal is hij als het om kleine vogels gaat, maar hij is bang voor de grote. Er wordt op hem gejaagd door de sperwer hoewel hij twee keer groter is.
Deze wouw ving op een keer de jongen van een patrijs. Hij at ze op waardoor de patrijs erg woedend werd. Zij achtervolgde hem overal waar ze kon. Na lange tijd kreeg de wouw wroeging. Hij stuurde boden die namens hem om vergiffenis vroegen. Maar de patrijs was halsstarrig; ze wilde hem niet vergeven. Ze zei: "Jouw misdaad wil ik je niet vergeven, nu niet en ook niet na dit leven."
Zo zijn er veel hardnekkige mensen die nooit degenen willen vergeven die hun om vergiffenis vragen. Tegen hen zegt onze Heer in het Evangelie: “Want als jullie de zonden van anderen niet vergeven, zal jullie hemelse Vader jullie ook niet vergeven.” Augustinus zegt: “Ieder mens zal dezelfde vergeving van God ontvangen als hij zijn medemens geeft.” Daarover zegt de wijze man: “Vergeef je medemens die jou heeft beschadigd, dan zal je, als je bidt, bevrijd worden van je zonden.” Want Augustinus zegt dat de wijze niet alleen het onrecht duldt dat
81r
hem gheschiet is.mer hi versaect oec daer bouen dat hem onrecht
ghedaen is Also als seneca inden boeck vander stantafticheit der
wiser vraecht: wanneer die wijse gheslagen is wat sal hi doen
Hi antwoort wat dede die wijse cato doe hy voor sinen mont
gheslaghen wort Hi en dede gheen wraec van dat onrecht hy
en vergafs niet alleen mer versaectent oec dattet hem gheschiet
was Jtem noch scrijft seneca in den boeck van der toornicheyt
van socrates den philosooph dat hy op een tijt ouer die straet
ghinc ende wort mit vuysten gheslaghen.Dat hi doe anders niet
en seyde dan dattet verdrietelic waer dattie menschen niet we=
ten en konnen wanneer si mitten panser ende hellem gaen sellen
of niet Jtem noch seyt hi int selue boeck vanden philosooph dio
gines doe hy mit sinen discipel lentulus harde woorden had ende
lentulus toornich wesende vergaderden in sinen mont een
vette grote quad vant vette speekel ende spoechse in sijns meys=
ters dyogenes aensicht Dat hi doe sijn aensicht scoo[e]n maecten
als hi best konde ende seyde Jc sel allen menschen segghen o len=
tule dat sijt lieghen . Die segghen willen dattu ghenen mont
en hebste Seneca scrijftDat socrates die philosooph twe huys
vrouwen had die altoes teghen malkander keuen alsoe dat si
beyde op een tijt in hem verwoet wesende tot hem liepen ende
worpen hem ter aerdenOp een ander reyse als een van den wi
uen hem veel dreycheliken smadeliken woorden ghegeuen had
ende hi dat niet en achtede ende sitten ghinc buten an dye muer
vanden huyse dat doe stortede dat wijf op sijn hoeft een pot mit
onreyne pisse Mer socrates daer wt niet vertornt droechden
sijn hooft ende seyde Jc mochts oec wel dencken dat na den donre
reghen pleech te volghenHier na doe hem sijn vrienden rieden
dat hi die quade wiuen veriaghen soude. Antwoorden hi Jck
leer hoedanich ick in die straet ben.dat is Jc leer binnen huyse
verduldicheyt. Op dat icse in die marct ende onder den luden
mach ghebrucken Op een tijt doe den goedertieren keyser theo
dosius gheuraeghet wort hoe hi alsoe sijn onrecht verdraghen
mocht ende die gheen dye hem quaet deeden hoorden hy ende
hem overkomen is, maar hij ontkent bovendien dat hem onrecht is aangedaan.
Als Seneca zich in het boek Over de gelijkmoedigheid van de wijzen afvraagt wat de wijze man zal doen als hij geslagen wordt, antwoordt hij: “Wat deed de wijze Cato toen hij op zijn mond geslagen werd? Hij nam geen wraak tegen dat onrecht. Hij vergaf het niet alleen, maar ontkende ook dat het hem overkomen was.”
Seneca schrijft in het boek Over de woede dat de filosoof Socrates op een keer de straat opging en dat hij met vuisten geslagen werd. Hij zei toen niets anders dan dat het verdrietig was dat mensen niet weten kunnen of zij nu wel of niet gepantserd en met een helm op weg moeten gaan. Ook schrijft Seneca nog in hetzelfde boek over de filosoof Diogenes dat hij met zijn leerling Lentulus ruzie had. Toen Lentulus boos werd, maakte hij in zijn mond een grote klodder vet speeksel en spuugde die in het gezicht van zijn meester Diogenes. Deze maakte zijn gezicht zo goed als hij kon schoon en zei: “Lentulus, ik zal tegen alle mensen die beweren dat je geen mond hebt, zeggen dat zij liegen.”
Seneca schrijft dat de filosoof Socrates twee vrouwen had die altijd tekeer gingen tegen elkaar en dat beiden eens zo kwaad op hem waren dat zij naar hem toegingen en hem op de grond wierpen. Een andere keer, toen een van de vrouwen hem op dreigende toon en met veel beledigende woorden toegesproken had en hij daar geen acht op sloeg maar gewoon buiten tegen de muur van het huis ging zitten, stortte de vrouw een pot met vieze pis op zijn hoofd uit. Socrates werd daar niet boos om, droogde zijn hoofd af en zei: “Je moet maar denken dat na donder de regen komt.”
Nadat zijn vrienden hem aangeraden hadden dat hij de kwaadaardige vrouwen weg moest sturen, antwoordde hij: “Ik ben aan het leren hoe ik mij op straat moet gedragen, want ik oefen binnenshuis geduld te hebben zodat ik ook op de markt en onder de mensen geduldig kan zijn.”
Eens, toen aan de zachtaardige keizer Theodosius gevraagd werd hoe hij onrecht kon verdragen en hij degenen die hem kwaad deden aanhoorde
81v
en dodese oec niet Antwoorden hi Dat doen wi om dat wi ten
leuen die doden verwecken moghen Dat is te segghenDie qua
de totten doechden te brenghen want het en is niet g root leuendi
ghe menschen doot te slaen want dat moghen oec wel doen venijn=
de ende quade beesten ende dieren als sijn serpenten spynnen ende dier ge=
lijcMer bouen al ist groot ende alleen gode mogelic doden te verwecken
¶ Van die ransuyle die heerscappie hebben woude bouen die
andere voghelen. ¶Dyalogus twee ende tachtich .
RAnshuyl is een lelick voghel vol van plumen seer traech
ende kranc te vlieghen : hy suypt die eyer der duuen
hi vanct die muysen Jn die kerck is hi garen ende suypt
die oli wt die lamp die hi oeck onreyn maket mit sijn dreckAls
hy angheuochten wort van andere voghelen dye des daghes
vlieghen gaet hi op sijn rugghe legghen ende weert hem mit=
ten clauwen . Des nachtes vliecht hi hier ende daer ende des
daghes rust hi in die scueren ende gaten van die mueren Myt
desen voghel worden andere voghelen gheuanghen die omtrent
hem anulieghende sijn plumen hem onthalen om dat si alle sijn
vianden sijn Ende daer toe houdense die voghelaers op dat si
met hem andere voghelen moghen vanghen . Het is dan een
nacht voghel dye alre leelicste onder dye voghelen : ende ver=
smaet als die padde onder allen beesten . ¶Op een tijt doe al=
le voghelen verghadert waren . ¶ Ende si nae dat auentmael
zonder hen te doden, antwoordde hij: “Dat doen wij omdat wij de doden tot leven kunnen wekken. Dat wil zeggen: de kwaden deugdzaamheid bijbrengen. Het is geen verdienste levende mensen dood te slaan want dat kunnen boosaardige beesten ook doen en dieren zoals slangen en spinnen en al wat daar op lijkt. Maar uiteindelijk is het een grote daad die alleen God toekomt om doden tot leven te wekken.”
De 82e dialoog. Over de ransuil die de baas wilde zijn over de andere vogels
De ransuil is een lelijke vogel die een heleboel veren heeft, hij is zeer traag en te zwak om te vliegen. Hij slurpt de eieren van duiven leeg en hij vangt muizen. Hij is graag in de kerk en daar drinkt hij olie uit de lamp. Tegelijkertijd maakt hij die lamp onrein met zijn uitwerpselen.
Als hij aangevallen wordt door andere vogels, die overdag rondvliegen, gaat hij op zijn rug liggen en weert hij hen af met zijn klauwen. ’s Nachts vliegt hij her en der en overdag rust hij in scheuren of in gaten van muren. Met deze vogel worden andere vogels gevangen, die hem vliegend naderen en hem van zijn veren beroven omdat zij allen zijn vijanden zijn. Hij wordt door vogelaars gehouden om met hem andere vogels te kunnen vangen.
De ransuil is dus een nachtvogel die de allerlelijkste is onder de vogels en hij wordt net als de pad door alle dieren geminacht.
Op een dag waren alle vogels bijeen. Toen zij na het avondmaal
82r
vreedeliken ghinghen rusten sonder vrese:verhief hem die huyl
ende seyde Jc ben leider onder allen voghelen versmaet ende niet
verheuen als mijnre edelheyt toe behoert daer om wil ick my
seluen groot maken. want ic wil mit mijn vrienden ende magen
onder die andere oprijsen ende doden alle die grote voghelen op
dat ic dan prins ende heer der voghelen wesen mach : Onder
des worden die voghelen wt horen slaep ontwaeck siende die
verraders ende vianden . ende liepen haesteliken ende toghen
an hoor wapenen ende namense alle gheuanghen ende broch=
tense ghebonden totten aern dat hy daer of iustici soude doen
Ende doe die aern dit verhoorden gaf hi sentenci teghen die ver
raders datmense sleepen soude alle die straten om ende hanghen
se nae an die galghe Ende oeck dat alle dat gheslacht der huy
len inder ewicheyt veruolghet soude worden . ende ghehaet
wesen van allen voghelen . Dit is die saeck na dattie fabulen
segghen dat alle voghelen den huyl veruolghen . waer om si
des daghes niet en derf onder die voghelen hem vertoenen .
Mer des nachtes vlieghende soeckt sijn aes ende seyt HJ
valt die hem seluen maeckt groot . ende dye verraet doet coemt
int eynde ter doot Des ghelijck boortet in veelen steeden dye
van quaden houaerdighen regieres gheregiert warden die dic
wijl arbeyden die lantsheren willen bi verraet te nyet brengen
op dat si selue heren moghen warden Die hem wel behoeuen
te wachten dat si mit gheliker pinen nyet ghedoot en warden
Daer om seyt die wijse man en wilt niet quaet doen ende dye
quaden en sellen di niet vanghen . En wilt niet sondighen in
veelheyts des volcks vander stat ende en onderwinde di nyet
onder dat volck Die groot in regimenten of in machten sijn.
sellen te vreeden wesen in horen staet ende nyet myt ghewelt
tot hem nemen meerre macht want alre machtigher menschen
ist leuen cort als die wijse man seyt Ende die hier niet verstaen
en wil die cortheyt des leuens die sal nae desen leuen onder=
vinden die lancheyt der pinen Valerius scrijft dat die grote a
lexander ghehoort had van een van sinen dienres dattie philo=
vreedzaam en zonder angst gingen rusten, verhief de uil zich. Hij zei: “Ik word helaas door alle vogels veracht en ik sta niet in hoog aanzien zoals bij mijn stand past. Daarom wil ik mijzelf grootmaken en met mijn vrienden en bloedverwanten boven de anderen uitstijgen en alle grote vogels doden, opdat ik dan heer van de vogels kan zijn.”
Ondertussen ontwaakten de vogels uit hun slaap en zij zagen de verraders en vijanden. Ze liepen snel weg en haalden hun wapens tevoorschijn. Ze namen alle verraders gevangen en brachten hen vastgebonden naar de arend opdat deze recht zou spreken.
Nadat de arend hen had ondervraagd, vonniste hij de verraders. De vogels moesten de uilen door alle straten slepen en vervolgens aan de galg hangen. Het uilengeslacht zou ook eeuwig vervolgd en gehaat moeten worden door alle vogels.
Dit is de achtergrond van de fabels waarin verteld wordt dat alle vogels de uil vervolgen, waardoor hij zich overdag niet onder de vogels durft te vertonen.
’s Nachts vliegt hij om zijn prooi te zoeken. Hij zei: "Wie zichzelf grootmaakt komt ten val. Verraad leidt uiteindelijk tot de dood."
Iets dergelijks gebeurt in veel steden die door kwade hoogmoedige bestuurders geregeerd worden. Ze spannen zich dikwijls in om de landsheren door verraad ten val te brengen, opdat ze zelf heren kunnen worden. Ze moeten er wel voor waken dat ze niet hetzelfde lot ondergaan en gedood worden.
Daarom zegt de wijze man: “Doe geen kwaad, dan zullen de kwaden je niet te pakken krijgen. Zondig niet temidden van al het volk in de stad. Waag je niet onder het volk.”
Wie een groot bestuurder of machthebber is, moet tevreden zijn met zijn positie en niet met geweld meer macht naar zich toe trekken, want voor alle machtige mensen is het leven kort, zoals de wijze man zegt. Wie het tijdelijke van het leven hier niet wil begrijpen, die zal na dit leven de niet aflatende pijn ondervinden.
Valerius schrijft dat de grote Alexander van een van zijn dienaren had gehoord dat de filo-
82v
sooph democritus gheseyt hadde datter veel werelden souden
wesen daer om wort hi seer screyende ende seyde We mi onsaly
ghen die noch niet een werlt ghebruyct en heb Ende meynde al
le die werelden te beherenEnde onlange nochtant daer na wort
hi doot gheleyt in een graft van vijf voeten Daer om warden
wi vermaent van enen wisen die seyt O edel mensch wat sor=
gheste dus seer verganckelike dinghen te hebben veel ende meer.
Die di nochtant niet en moghen besc[r]ermen ghi en moet spij=
se wesen der wormen N Je en mocht mensch lang dueren in
macht.hi doet seer wel die des neemt acht Der werlt glori is
cort ende licht . Salich is hi die dit voorsicht Een man seyde tot=
ten groten alexander Sich wel heer als du inden top ghecomen
biste dattu niet vanden tacken gehindert en wordes ende also dan
neder selste moeten vallen Een soudaen siec wesende doe hi sach dat
hi steruen most liet hi sijn dootcleet hanghen an een glaui als een
wimpel ende dat also voeren alle die straten doer van die stat ende
daer ouer luyde roepen dat hi van alle sine groten landen ende
van alle sijn scatten ende rijcdommen anders nyet mit hem nemen
en soude inder doot dan dat doot cleet ¶ Vanden voge=
len die opter aerden leuen ende oeck inden water Dyalogus lxxxiij
DJe voghelen opter aerden leuen siende dattie voghelen
die inden water leuen alsoe wel hoor voetsel nemen op
ter aerden als inden water worden daer om seer ver=
soof Democritus gezegd had dat er vele werelden zouden bestaan. Hierop barstte hij in tranen uit en zei: “Wee mij, ongelukkige, ik heb nog niet eens de beschikking over één wereld en ik meende al die werelden te beheersen.” Kort daarna echter werd zijn dode lichaam in een graf van vijf voet lang gelegd.
Een wijze man waarschuwt ons daarom. Hij zegt: “O beste mensen, wat zijn jullie toch druk bezig om zoveel mogelijk vergankelijke dingen te vergaren. Toch kunnen die je er niet tegen beschermen dat je voedsel wordt voor de wormen.”
Wees verstandig en houd in gedachten: een mens verliest snel zijn krachten. Wereldse roem duurt kort en gewicht heeft deze niet. Zalig is hij die dit voorziet.
Een man zei eens tegen de grote Alexander: “Let op heer, dat u niet door de takken gehinderd wordt als u tot de top gekomen bent. U zou dan naar beneden kunnen vallen.”
Een zieke sultan, die wist dat hij ging sterven, liet zijn doodskleed als een wimpel aan een lans binden en dit door de straten van de stad voeren. Daarbij liet hij luid omroepen dat hij van al zijn land en al zijn schatten en rijkdommen niets anders mee kon nemen in de dood dan alleen dit doodskleed.
De 83e dialoog. Over vogels die zowel op het land als in het water leven
De op het land levende vogels zagen dat de watervogels hun voedsel zowel op het land als uit het water haalden. Ze werden daar erg kwaad over
83r
stoort ende seyden Hier in sijn wi vercort want die water voge
len berouen ons want wanneer dat si hem seluen versaet hebben
int water soe comen si opt lant ende nemen ons oeck onse porci
ende wi moetens deruen . Hier om hebben sise verdachuaert
voor hem ende seyden Van v hebben wij groot afterdeel want
ghi neemt v aes int water tot vwen wille ende nochtant en ist v
niet ghenoech Mer als ghi uwen rop int water gheuolt hebt so
coemdi opt lant ende wilt ons oec onse voetsel nemen wacht v
voortmeer dattat niet meer en ghesciede of wij sellen v allen do
den Die water voghelen antwoorden ende seyden O lieue susteren
ghi spreket te mael qualiken wij bidden v dat ghi mit ons van
onsen spijsen eten wilt want ghi ons daer seer lief in doen selt.
Als dit die aertvoghelen hoorden dye om [b]oor ghulsicheyt dye
waterspijsen hebben wouden vlogen si mitten anderen int water Mer
om dat si niet swemmen en konden leden si grote perikel int wa
ter van die gholuen dat si totten water voghelen riepen ontfer
met onser ende helpt ons dat wi niet en verdrenken Doe worden
die water voghelen mit ontfermherticheyt beweghen ende togen
tot hem ende brochtense behouden ten lande Waer om si van hen
oorlof creghen dat si tot horen wille gheuoedet mochten war
den inden water ende oec opt lant ende seyden LAngher duert
soberheyt dan die ghulsicheyt. goedertierenheyt dan die nidich
heyt Aldus varen veel gulsighe menschen die seer bedroeft war=
den als si andere luden sien eten ende meynen dat hem hoor noot=
turfte ontbreken sal Ende en weten niet dat god die werlt ghe=
scapen heeft ende al datter in is Want hi als int werck der apos=
telen ghescreuen staet is die gheen die allen creaturen dat leuen
gheeft ende al dat si behoeuen Daer om seyt sinte Jan ghuldemont
lichamelike weldaden gheeft god den ghenen also wel dies waer
dich sijn als onwaerdich. waer om wi dan content sellen we=
sen vant gheen dat god verleent Bernardus: Die cleyn vo=
ghel is content mytter lucht . ¶Die wolf mitter aerden. .
en zeiden: “Hierin zijn we tekort gedaan, want de watervogels beroven ons. Nadat zij zich in het water tegoed gedaan hebben, komen ze op de kant. Dan nemen zij ook onze portie en voor ons blijft er niets meer over.”
Daarom werden de watervogels opgeroepen om voor hen te verschijnen. De op het land levende vogels zeiden: “Wij hebben een groot nadeel, want u haalt het voedsel uit het water zoveel u wilt, maar nog is het niet genoeg. Zodra u in het water uw maag gevuld hebt, komt u op de kant en neemt u ook ons voedsel. Zorg er voor dat het niet meer gebeurt, anders zullen wij u allen doden.”
De watervogels antwoordden: “O lieve zusters, u zegt nare dingen. Wij vragen u dat u met ons van ons voedsel wilt eten, daar doet u ons een groot plezier mee.”
Toen de op het land levende vogels - die begerig waren naar het voedsel uit het water - dit hoorden, vlogen zij met de anderen het water in. Maar omdat zij niet konden zwemmen, kwamen zij door de golven in grote moeilijkheden. Zij riepen naar de watervogels: “Heb medelijden met ons en help ons opdat wij niet verdrinken.”
Toen werden de watervogels overmand door medelijden: ze gingen naar hen toe en ze brachten hen behouden op de kant. Daarna kregen ze van de op het land levende vogels toestemming om zoveel te eten als ze wilden, zowel in het water als op het land. De watervogels zeiden: "Soberheid duurt langer dan gulzigheid en goedertierenheid duurt langer dan haat en nijd."
Zo waren er veel gulzige mensen die zeer bedroefd werden als ze anderen zagen eten en meenden dat hun iets tekort werd gedaan. Zij weten niet dat God de wereld geschapen heeft en alles wat er in is. Want Hij is, zoals in het werk van de apostelen geschreven staat, degene die aan alle schepsels het leven geeft en alles wat zij nodig hebben.
Daarom zegt de heilige Johannes Chrysostomus: “Lichamelijke weldaden geeft God zowel aan degenen die het verdienen als aan degenen die het niet verdienen. Daarom moeten wij tevreden zijn met wat God geeft.” Bernardus zegt: “De kleine vogel is tevreden met de lucht, de wolf met de aarde,
83v
die snoeck inden water . Mer die ghirighe mensche neemt dye
aerde ende dat water ende oeck den hemel ende soude dese al=
le berouen van hoor voetsel had hijs macht . Aldustanighe en
waren die oude princen ende heren niet Mer die soberheyt was
in hem als die leerre vegecius scrijft vanden groten alexander
dat hi onder wijlen als hi wanderende was mitten ouden drooch
broot plach te eten . Jnden gesten vanden romeynen vintmen
dat augustus die keyser cleynlic was van spijsen ende begheer
den broot ende cleyn viskijns ende buffelen case die mit handen
ghedruct was ende onripe vighen Ende dat hi eeten plach in
allen plaetsen ende tijden dattie maghe begheerden Ende niet
alleen en was die soberheyt inden mannen mer oec onder dye
vrouwen op dat si in gheen scandelic werck vallen en souden
¶ Vanden lantman ende die bijen : ¶ Dyalogus lxxxiiij.
EEn lantman hadde veel bijen in sijn stock daer hi veel
ghelts an wan Ende nochtant somwijlen vanden bijen
gesteken wort als hi die honich daer wt te nemen plach
Op een tijt wort hi soe seer ghesteken dat hi seer toornich we=
sende den byen wraec belouende ende seyde Jc beloue gode ende
v Jst dat ghi mi meer steket dat ic v om werpen sel ende verdri
uen Doe antwoorden hem die bijen . Du salighe man wilste
wel varen vander soeticheyt des honichs:mer du en wilste niet
gheuoelen van dat steeken onser anghelen . verdrach duldeliken
die bitterheyt wilstu anders hebben die soete dinghen :of wij
de snoek met het water, maar de gulzige mens neemt de aarde, het water en ook de lucht, die hij van hun voedsel zou willen beroven als hij de macht had.”
Zo waren de oude machthebbers en heren niet. Zij leefden sober, zoals de leraar Vegetius ook schrijft over de grote Alexander. Als hij rondtrok met de oude wijze mannen was hij gewoon van tijd tot tijd droog brood te eten.
In de geschiedverhalen over de Romeinen is te lezen dat keizer Augustus van licht voedsel hield, zoals brood, kleine visjes, met de handen gewrongen buffelkaas en onrijpe vijgen. Hij was gewoon ergens te gaan eten zodra zijn maag begon te rammelen.
Niet alleen de mannen leefden sober maar ook de vrouwen, opdat ze zichzelf niet tot schande zouden brengen.
De 84e dialoog. Over de boer en de bijen
Een boer had veel bijen in zijn korf waarmee hij veel geld verdiende. Soms werd hij echter door de bijen gestoken als hij honing uit de korf haalde.
Op een keer werd hij zo erg gestoken dat hij heel kwaad werd. Hij dreigde zich op de bijen te zullen wreken. Hij zei: “Ik beloof God dat jullie ervan verzekerd kunnen zijn dat ik de korf zal omgooien en jullie zal verdrijven als jullie me weer steken.”
Toen antwoordden de bijen hem: “Jij arme man, je wilt profiteren van de zoetigheid van de honing, maar de steken van onze angels niet voelen. Verdraag deze pijn geduldig als je zoete dingen wilt hebben, anders
84r
sellen van dy trecken ende dan en salste gheen ghewyn meer van
ons hebben Hier nae gheuielt doe hi die honich winnen soude.
dat hem een bije seer stac also dat hi verwoet wort ende werp
alle die stocken om ende veriaghede also die bijen. Ende die bijen
toghen van daen ende lieten hem wesen Hier nae als hi van armoe
den ghedwonghen wort die te voren in weelden te leuen plach
van ghewin der bijen doe bekende hi die nutticheyt der bijen.
bescryende sijn eersten staet ende seyde HArde dinghen moet
hi liden.die vant soete wil verblijden Deser ghelijc vintmen veel
huden te daghe die in gode garen wel leuen wouden hem mit=
ter werlt te verblijden ende oec mit cristo regneren Veel menschen
soeken cristum in weelden daer sijs niet vinden en moghen Als
Job seyt God en wort niet gheuonden inden lande der gheenre
die leckerliken leuen Daer om seyt Jheronimus Die leuen wil na
dat heylighe ewangeli sijn leuen sal wesen een marteli Want die
heer en heeft den mensch niet wtten paradise gheworpen dathy
hem seluen hier een ander paradijs soude setten als bernardus seit
Jnt vader leuen leestmen dat een broeder den abt anchilles vraech
den ende seyde: Hoe coemt dat ic inder cellen sittende becoringe van
die traecheyt lide Die oude antwoorden wanttu nye ghesien en
hebste die ewighe ruste die wi hopende verbeyden ende die helsche
pinen die wi vresen Waert dattu dese dinghen naersteliken an
saechste al waer die celle tot dinen hals toe vol wormen du sou
deste daer blijdeliken sonder traecheyt in bliuen Noch leestmen daer
dattie broeders enen heylighen ouden vader baden dat hi wat rus
ten woude vanden swaren arbeyde Wien hi antwoorden Ghe=
looft mi kinderen want abraham sal rouwe hebben als hi die gro
te claer gauen godes sel sien om dat hi niet meer daer om ghestre=
den en heeft Oeck seyden sommighe broeders tot enen groten
ouden Hoe bistu hier te vreden ende hoe moghestu den groten ar
beyt liden Hi antwoorden Alle die tijt mijns arbeyts dien ick
hier liden is niet ghenoech te compareren tot enen dach der tor
menten die den sonders int toecomende leuen bereyt sijn .
¶ Van die leeu die teghen den aern vacht Dyalogus lxxxv
zullen wij bij je weggaan en dan heb je geen profijt meer van ons.”
Toen hij daarna de honing wilde pakken, stak een bij hem zo erg dat hij woedend werd. Hij gooide alle korven om en verjoeg zo de bijen, die daarna vertrokken en hem achterlieten.
Hierna werd hij gedwongen om in armoede te leven terwijl hij vroeger gewend was aan de weelde die hij had door het profijt van de bijen. Toen erkende hij pas het nut van de bijen. Hij huilde om het verlies van zijn vroegere leven en zei: "Je komt pas bij het zoete aan nadat je eerst narigheid hebt ondergaan."
Iets dergelijks vindt men nu vaak bij mensen die graag met God zouden willen leven, maar die genieten van alles wat de wereld te bieden heeft en ook met Christus willen heersen. Veel mensen zoeken Christus in weelde, maar vinden hem daar niet.
Job zei hierover: “God wordt niet gevonden in het land van degenen die een gemakkelijk leven hebben.” Hieronymus zegt: “Het leven zal een marteling zijn voor wie naar het heilige Evangelie wil leven.” Bernardus zegt daarover: “De mens is door de Heer niet uit het paradijs verdreven om hier voor zichzelf een ander paradijs te maken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een broeder die aan de abt Anchilles vroeg: “Hoe komt het dat ik, terwijl ik in mijn cel zit, in de verleiding kom om lui te zijn?” De oude abt antwoordde: “Omdat je de eeuwige rust waar wij hoopvol naar uitzien en de helse pijnen die wij vrezen nog niet hebt ondervonden. Wanneer je deze dingen ernstig zou nemen terwijl jouw cel tot aan je hals toe vol zat met wormen, dan zou je daar met vreugde en zonder luiheid in verblijven.”
Ook leest men dat broeders een heilige oude vader smeekten wat rust te nemen na het zware werk. Hij antwoordde hen: “Geloof mij kinderen, dat Abraham er verdriet van zou hebben wanneer hij de heerlijkheid van God zou mogen aanschouwen terwijl hij daar niet met meer ijver om gestreden heeft.”
Enkele broeders vroegen aan een belangrijke oude vader: “Hoe kan het dat u hier tevreden bent en hoe kunt u het zware werk volhouden?” Hij antwoordde: “Alle tijd die ik hier aan mijn arbeid besteed is niet te vergelijken met één dag van kwellingen die zondaars na dit leven te wachten staat.”
De 85e dialoog. Over de leeuw die tegen de arend vocht