41v
¶Van dat meerswijn ende den ael ¶ Dyalogus xxxvij
DElphin is een visch in die zee die als hi der menschen
stemmen hoort daer nae volget ende als si soet ghe
luyt hooren vergaderen si veel bi een . Jnder zee en is
niet cloecker ende vlugger dan dat meer swijn is want hi som=
wilen also weldelic springhet dat hi die scepen ouer springhet
Ende wanneer si springhen ende veel spuls in die zee maken dat is
een teyken datter grote tempeest ende onweder na volghen wil
Men vint oec in dat grote vloet nilus sommighe meerswinen die
opten rugghe scarp sijn oft yser waer dye die veruaerlike co=
codrillen in dat dun vanden buuck steken ende dooden¶ Dit
meerswijn vandt op een tijt in dye zee een ael . ende woudese
vanghen ende beheren Ende hi vattede den ael dicwijl om dat
hi en vanghen ende verdriuen woude . Mer want die ael glat
was soe en mocht hijs nyet houden alsoe dat hy seer droeuich
daer om was ende gaf dye weer . Die ael hadde sijn iock myt
hem ende woude hem bedrieghen ende seydeO meerswijn die
een groot wonderlick visch biste het yamert my dattu dy seer
vermoyste ende bedruct bist dattu na mi lopende mi niet hou
den en moghestMer doch ist al om niet dattu arbeydes want
in diep van die zee en mogheste mi doch niet vangenMer gaet
mit mi int broeck ende inden droghen sloet daer saltu mi heb
ben ende houden tot dinen wilDat sotte meerswijn om sine gul
siche begheerlicheyt ghinc mitten ael om dat hise vangen moch=
De 37e dialoog. Over de dolfijn en de aal
De dolfijn is een zeevis die mensenstemmen volgt zodra hij ze hoort. Als ze een zacht geluid horen, komen er veel naar elkaar toe. In de zee is geen vis behendiger en vlugger dan de dolfijn want hij springt soms met enorme sprongen over de schepen heen. Als zij springen en veel plezier in de zee hebben, dan is dat een teken dat er een zware storm en onweer op komst is.
Men vindt in de grote rivier de Nijl sommige dolfijnen die een scherpe rugvin hebben, alsof hij van ijzer is. Zij steken gevaarlijke krokodillen in het weke deel van hun buik en doden ze.
Er was eens een dolfijn die in de zee een aal vond. Hij wilde deze vangen en aan zich onderwerpen. Hij probeerde keer op keer de aal te vangen om hem te doden. Omdat de aal zo glad was, kon hij hem niet vasthouden en moest hij hem laten gaan. Daar was hij erg verdrietig over.
De aal had zijn streken en wilde hem bedriegen. Hij zei: “O dolfijn, je bent zo groot en wonderbaarlijk. Ik vind het jammer dat je zeer vermoeid en bedroefd bent, dat je mij achterna zit en niet vasthouden kan. Dat is allemaal werk voor niets want in de diepe zee kun je mij toch niet vangen. Ga met mij mee naar het moeras en het droge deel van de sloot. Daar kun je met me doen wat je wilt.”
De domme dolfijn ging uit gulzigheid met de aal mee zodat hij hem kon vangen
42r
te ende eten Ende doe si inden sloot ghecomen waren ghinc die
ael sitten opt hoghe daert droeghe was ende seyde coem nu tot
mi ende doet dijnen wil mit mi want hier worde ic vanden wor
telen der cruden ghehouden dat ic niet wech en mach nu moghestu
van mi versadet worden Dat meerswijn dit horende gaf een gro
ten spronck ende meenden den ael te vanghen Mer den ael croop
in dat slijck ende dat meerswijn bleef daer vast gheset opt droge
ende die ael ontghinck van hem Als dit ghesciet was quam een vis
cher daer ende sach dat swijn ende sloech mit sijn swaert doert lijf
ende seyde DJe mit sinen viant inden weghe kijft.ten is geen
wonder dat hi verloren blijft. Daer om o mensch seltu dy wach=
ten van dinen losen smeikende viant ende en wilt sinen sconen woor
den niet ghelouen ende wachte di dat hi di niet en bedriegheWant
seneca seyt het is vanden ouden geseyt te vresen voor den oetmoe=
dighen viant Jn den boeck der leerringhe der philosophen is ge
screuenDattie conynck van meden had een strijt teghen die grie
ken ende vergaderden een groot heer van volckOnder dit seyde
hem een van sinen volck Die grieken en sellen dy mitten groo
ten volck niet dorren verbeydenMer alsoe vroech als si van v
vernemen sellen si vlien ende wech lopen Een ander was daer oec
die seide Het is te duchten dattu die steden in grieken ghedestru
eert ende sonder volck selste vinden ende dattu die craft dijns gro
ten volkes niet en selste moghen vertonen Noch was daer een
ander dye oeck seyde O heer coninck ganck vri an want dijn
volck is alsoe groot dat die zee vol is van dinen schepen.die ten
ten vol ridders.ende die kampen beslaghen mit voetgangers
ende die lucht vervult mitten scutten des volcks van meden Al
soe dattu onuerwinlick biste Doe si aldus den conync toehar
dende groeten moede makede Dat hi van hoecheyt sijns har=
ten ende moghentheyt sijnre macht die vianden versmaden.sey
de hem damacus die philosoophDi duncket dat dese veelheit
des volcks seer vreselic is dinen vianden Sich nochtant voer di
wanttet seker is dat men die veelheyt des volcks niet wel bestu
ren en mach Ende dat men niet regieren en mach dat en mach
en eten. Toen ze in de sloot waren aangekomen, ging de aal aan de kant zitten waar het droog was en zei: “Kom nu naar me toe en doe met me wat je wilt, want hier zit ik vast in de plantenwortels en kan je je aan mij te goed doen.”
Toen de dolfijn dit hoorde, maakte hij een grote sprong in de veronderstelling de aal te vangen, maar de aal kroop in de modder en de dolfijn bleef vastzitten in de slootkant, terwijl de aal aan hem ontsnapte.
Nadat dit was gebeurd, kwam er een visser aan, zag de dolfijn en doorkliefde hem met zijn zwaard. Hij zei: “Het is geen wonder dat hij ten onder gaat die onderweg ruzie met zijn vijand ruzie maakt.”
Mensen, pas daarom op voor vijanden met hun mooie praatjes, hecht geen geloof aan hun mooie woorden en let op dat zij je niet bedriegen. Seneca schreef dat van de voorvaderen werd gezegd dat zij juist bang waren voor de nederige vijand.
In het boek Over de leer van de filosofen staat geschreven dat de koning van de Meden oorlog voerde tegen de Grieken en een groot legervolk op de been bracht. Een van de strijders zei tegen hem: “De Grieken zullen met zo’n grote legermacht niet durven afwachten. Zodra ze van u horen, zullen ze vluchten.” Een ander zei: “Ik ben bang dat u de steden in Griekenland verwoest en zonder inwoners zal aantreffen en dat u de kracht van uw grote legerschare niet zal kunnen tonen.”
Er was nog iemand anders die zei: “Koning, val zonder te twijfelen aan want uw legervolk is zo groot dat de zee vol is van uw schepen, de tenten vol ridders, de legerkampen tot de laatste plaats bezet met voetvolk en de lucht zwaar van het geschut van de Meden. U zal onoverwinnelijk zijn.”
Toen ze aldus de koning tot grote moed aanspoorden, wat er toe leidde dat hij door hoogmoed en overschatting de vijand ging verachten, zei de filosoof Damacus: “U denkt dat deze overmacht vreselijk is voor uw vijanden, maar denk er nog eens goed over na, want het is zeker dat men deze grote legermacht niet goed kan leiden. En waar men niet over regeert, dat kan
42v
niet durich wesenGheen dinck en is soe groot dat niet vergaen
en mach Doe hi dit gheseyt had ghinc dat volck tegen malkander
te strijde: Ende dat dye philosooph voorseyt hadde dat ghe=
sciede want dat grote volck dat sonder vreese was ende nyet
gheordineert . wort van weynich volcks verslaghen dye wel
gheordineert ende voersichtich waren
Van die meermin ende dat onreyne ionghelinc Dyalogus xxxviij
MEermin is een monster der naturen in die zee dye van
den nauel nederwerts een visch is. ende dat ouerlijf is
een scoon maghet. Dese meermyn singhet also s coon
dattie scipluy op dye zee den soeten sanck horende van groter
melodyen ontslaep worden ende alle dinck laten staen datter veel
daer om dicwijl in die zee bederuen Een onreyn ende onsuuer man
varende op die zee sach die scoonheyt der meermynnen ende wt
hoorre scoonheyt wort hi ontsteken tot onreynicheyt op hoer
ende riepse tot hem Die meermyn dat horende riep hem weder
toe ende sanck alsoe veel meer in groter soeticheyt Ende si scicke
de hoer daer toe datse hem soude bedrieghen moghen ende seyde
Als ic sie goede man so hebste mi lief. Mer wilstu bi mi wesen
soe keert di int water so mogheste mi dan hebben tot dinen wil
Ende want dese sotte also onsteken was in hoerre lieften dat hy
van hem seluen niet en wiste so ghinc hy int water onder dye
goluen swemmen op dat hi bi hoor comen soude Doe dat die
meermyn sach sloech si wech van hem ende liet hem in groten
niet lang bestaan. Al is iets nog zo groot, op den duur zal het vergaan.” Toen hij dit gezegd had, gingen de legers met elkaar in gevecht.
Wat de filosoof voorspeld had, werd waarheid. Het grote leger dat geen angst voelde en niet goed uitgerust was, werd door een klein leger, dat wel goed uitgerust en ook voorzichtig was, verslagen.
De 38e dialoog. Over de zeemeermin en de wellustige jongeman
De zeemeermin is een monsterlijk natuurverschijnsel. Vanaf haar navel naar beneden is zij een vis terwijl haar bovenlijf een mooie vrouw is. Deze zeemeermin zingt zo prachtig dat de zeelui door haar lieflijke en melodieuze klanken in slaap vallen en alles uit hun handen laten vallen. Daardoor komen veel zeelui op zee om het leven.
Een onzedelijke man die op zee voer, zag de mooie zeemeermin. Door haar schoonheid bevangen werd hij gedreven tot onbehoorlijk gedrag en riep hij haar bij zich. De zeemeermin hoorde dat en antwoordde met nog mooier gezang. Zij overlegde bij zichzelf of zij hem zou kunnen bedriegen en zei: “Goede man, ik merk dat je mij liefhebt. Als je bij me wilt zijn, kom dan het water in, dan kun je met me doen wat je wilt.”
De dwaze man was zo verliefd op haar dat hij zelf niet meer wist wat hij deed. Hij ging het water in en zwom onder de golven om bij haar te kunnen komen. Toen de zeemeermin dat zag, zwom zij van hem weg en liet hem achter
43r
laste ende perikel bliuen ende dede als si plach ende seide DJe man
die dat onreyn wijf betrouwet.die doet dicwijl dat hem rouwet
Hier om sellen hem alle menschen wachten dat si oeck om dye
scoonheyt des wijfs niet verderft en worden . Want om die
scoonheyt des wijfs sijn veel menschen bedoruen.als die wise man
seytDaer om gheeft hi den mannen raet ende seyt En wilt die ma
ghet niet begheren op dattu bi auentuer in hoor scoonheyt niet
in last en coemt Dit perikel heeft die heylighe man iob anghe=
merckt ende seyde Jc heb mit minen oghen ouerdracht ghemaect
dat scoon wijf niet te sien opt dat ick vander maghet niet soude
dencken.Glosa.mit onreynicheyt Hier om seyt bernardus dat
ansicht des wijfs is een venijnde scut . het wondet dye ziel ende
sciet venijnt Natuerliken hinderthet meer antesien een scoon wijf
dan die niet scoon en is Aldus deden die philosophen doe si dat
seer scoon wijf helena saghen dat si hoor oghen deckeden ende sey
den. laet ons vlyen laet ons vlien Men vindet ghescreuen dat
democritus die philosooph had hem seluen sijn oghen wtghe
steken Daer drie saken toe waren als andere daer of scriuen Die
eerste saeck was want dat wtwendighe ghesicht verstroyden
sijn inwendighe ghesicht desharten dat sijn die ghedachten Die an
der saeck was want hy niet sien en mocht dattie bose menschen in
die werlt bloeyden ende gheluck hadden Die derde was want
hy die vrouwen sonder begheerlicheyt niet ansien en mochte.
¶Van den zeehont ¶ Dyalogus xxxix
terwijl hij in groot gevaar verkeerde. Toen deed ze weer gewoon en zei: “Een man die een onkuise vrouw vertrouwt, doet dikwijls iets wat hem berouwt.” Daarom moeten alle mannen ervoor waken dat ze niet vanwege de schoonheid van de vrouw in het verderf gestort worden. Want de schoonheid van de vrouw heeft veel mannen te gronde gericht, zoals de wijze man zegt. Daarom geeft hij de mannen raad door te zeggen: “U moet niet op onzedelijke wijze naar een jonge vrouw verlangen opdat haar schoonheid u niet noodlottig wordt.”
Dit gevaar heeft de heilige Job onderkend. Hij zei: “Ik dwing mijn ogen ertoe niet naar een mooie vrouw te kijken. Dan kan ik niet aan haar gaan denken.” [toevoeging vertaler: “op een onkuise manier”] Daarom zegt Bernardus: “Het gezicht van een vrouw is als een giftige pijl: het verwondt de ziel en schiet met vergif.”
Natuurlijk hindert het meer om een mooie vrouw te zien dan een vrouw die niet mooi is. Dat was zo bij de filosofen toen ze de erg mooie vrouw Helena zagen. Ze bedekten hun ogen en zeiden: “Laten we maken dat we wegkomen.”
Er staat geschreven dat Democritus de filosoof zich de ogen had uitgestoken. Daar kunnen drie redenen voor geweest zijn, zoals door anderen beschreven. De eerste reden was dat het zien met de ogen zijn innerlijke ervaring ofwel zijn gedachten verduisterde. De tweede reden was dat hij niet kon aanzien dat de kwaadwillende mensen in de wereld opgewekt en gelukkig waren. De derde reden was dat hij de vrouwen niet zonder onzedelijk verlangen kon aankijken.
De 39e dialoog. Over de zeehond
43v
DJe zeehont is een beest in die zee.die sijn voetsel alsoe
wel soect opter aerden als int water . Ende int wa=
ter swemtet ende onder drijft als een vische ende opt lant gaet
tet als een dier Een van desen was seer gierich dattie spise die
hi int water vinc dye at hi optlant datse hem anderen water
beesten niet en souden nemen Ende als hi sijn spise opt lant vinc
die at hi in dat water op datse hem die wilde dieren niet en sou
den nemen Ende dit aldus doende en gaf hy nyemant niet ende
wort seer ghehaet int water ende opt lant van allen Het is ghesciet
dat hi oudt is gheworden alsoe dat hi int water niet wel swem
men en mochte noch oeck wel opt lant wanderen . waer om
dat hi arm ende behoeftich is gheworden ende moste aelmis=
sen bidden Mer want hy nyemant vanden sinen wat te ghe=
uen plach : soe en woude oec hem doe nyemant weder gheuen
segghende VEergaen moet hi ende comen niet . die den
anderen nye en woude gheuen yet ¶Aldus vint men veel men
schen dieom hoer giericheyt ende gulsicheyt niet vanden horen
ontberen en moghen hebbende anxt dat hem die aerde ontbre
ken sel ende hoor nootdurft Mer als sinte gregorius seyt Die
tijtlike substancien in dien dat si den armen ghedeelt worden
daer of worden si vermenicht Ende soe wie dat aelmissen geeft
die ontfanghet meer dan hi wtgheeft Salomon Soe wie dat
aelmissen gheeft den armen die en sal niet behoeftich wesen En
de dye den armen versmadet als hi hem bidt dye sal ghebreck
hebben Jn een cloester dat verarmt was predicten een goet man
vander aelmissen hoe goet datsi is alsoe dattie monicken hem
vraghede hoe dat si alsoe verarmt waren ende in groten scul=
den ghecomen meer dan si plaghen Jn dien dat si nu myn ver
teerden dan si plaghen ende oec meer renten hadden dan si te vo
ren hadden doe si also niet tafter en ghinghen Die goede man
antwoorden Te voren haddi een goet procurator dye v al=
le dinghen besorchden. Mer want hy nu myt sinen gheselle
dien ghy wtten cloester verdreuen hebt.Ende oeck wech ghe=
gaen is so en wil hi niet weder comen eer dat ghi sinen ghesel we=
De zeehond is een dier in de zee dat zijn voedsel zowel op het land als in het water zoekt. Hij zwemt in het water en drijft onder water als een vis en gaat het land op als een landdier.
Een van deze dieren was zo inhalig dat hij het voedsel, dat hij in het water had gevangen, op het land opat zodat andere waterdieren het niet van hem af zouden pakken. Wanneer hij zijn voedsel op het land ving, at hij het in het water op zodat het niet afgepakt kon worden door wilde dieren. Zodoende gunde hij niemand iets en werd hij erg gehaat door iedereen, in het water en op het land.
Toen hij oud geworden was, kon hij niet goed meer zwemmen en zich ook niet goed meer voortbewegen op het land. Daardoor was hij arm en behoeftig geworden en moest hij om aalmoezen bedelen. Maar omdat hij nooit iemand iets gegund had wat van hem was, wilde ook niemand hem nu iets geven. Zij zeiden: “Hij die anderen nooit iets wil geven, moet maken dat hij wegkomt.”
Zo zijn er veel mensen die uit gierigheid en gulzigheid niets willen afstaan en angst hebben om gebrek te moeten lijden op aarde.
Sint Gregorius zegt: “De aardse goederen die men met de armen deelt, zullen vermenigvuldigd worden.” Zo zal degene die aalmoezen geeft meer ontvangen dan hij gegeven heeft. Salomo zegt: “Wie aalmoezen geeft aan de armen zal nooit behoeftig worden, maar wie aan de armen voorbijgaat als zij om hulp vragen, zal gebrek lijden.”
In een verarmd klooster predikte een goede man over aalmoezen en hoe goed het is om die te geven. De monniken vroegen hem hoe het kwam dat ze verarmd waren en grotere schulden hadden dan ze gewend waren, terwijl ze juist minder uitgaven dan ze gewoon waren. Ook ontvingen ze meer rente dan tevoren, toen ze nog geen schulden hadden.
De goede man antwoordde: “Vroeger hadden jullie een bestuurder die voor alles zorgde maar nu jullie zijn metgezel uit het klooster verdreven hebben, is hij ook weggegaan. Hij wil niet terugkomen eer jullie zijn metgezel weer
44r
der in comen laetDese twe gesellen waren gheeft ende v sal gege
uen worden Mer waert dat si aelmissen gauen ende die gasten
ontfinghen soe souden si weder wtten commer comen. Ende
als si gauen soude hem ghegheuen worden als lucas seyt
¶ Van vijf snoeken ende den vischer ¶ Dyalogus xl.
Vijf ionghe snoeken kloeck ende vet liepen spelen int wa=
ter Ende daer leet voor bi een vischer dat siende ende sprey
ede sijn net om die te vanghen Ende als dat die snoeken
saghen seyden si onderling laet ons te samen onse macht toenen
ende die netten verderuen op dattet niet meer vischen en verscalct
want wi doch daer cloeck ghenoech toe sijn om dat toe te dri
uen Dit hoorden dye stoer een out visch dye opten gront lach ende
quam bouen tot hem ende seyde O kinder dat gheen dat gij denc=
kes is al sotheyt Jc rade v dat ghi die netten scuwet of ghi an=
ders ongheuanghen bliuen wilt Ende ist dat ghi dat niet en doet
soe sal dijt namaels beclaghen als ghi in die netten gheuanghen
legget Die ionghe snoeken betrowende van hore cracht versma=
den den raet des ouden ende swemmede ghelijc nae hoor macht
tottie netten om die te scoren Mer die netten weken alle gan=
ghe van hoor tanden ende wachtede opten slach ende vinghen die
snoeken Ende doe si gheuanghen waren beclaghede si hoers ende
seyde Dat die ionghen volghen raet der ouwen . plech hem
selden na te rouwen Hier om salmen altoes volghen den raet
der ouder ende wijser luden ende niet der ionghen ende dwasenWant
laten terugkeren.” Deze twee metgezellen waren: ‘Geeft’ en ‘U zal gegeven worden’. Als de kloosterlingen aalmoezen zouden geven en gasten zouden ontvangen, dan zouden ze weer uit de ellende raken. Lucas zegt: “Als ze zouden geven, zou aan hen gegeven worden.”
De 40e dialoog. Over vijf snoeken en de visser
Vijf behendige en vette jonge snoeken speelden in het water. Er kwam een visser voorbij die dat zag en zijn net uitgooide om ze te vangen. Toen de snoeken dat merkten, zeiden ze tegen elkaar: “Laten we gezamenlijk onze kracht tonen en de netten onbruikbaar maken zodat er geen vissen meer te grazen genomen worden, want wij zijn slim genoeg om dat uit te voeren.”
Dit hoorde een steur, een oude vis die op de bodem lag. Hij kwam naar boven en zei tegen hen: “O kinderen, wat jullie denken is dwaasheid. Ik raad jullie aan om uit de buurt van de netten te blijven, wil je niet gevangen worden. Als jullie dat niet doen, zullen jullie het naderhand betreuren als jullie in de netten gevangen zitten.”
De jonge snoeken vertrouwden op hun kracht, sloegen de raad van de oude vis in de wind en zwommen met alle kracht naar de netten om ze te vernielen. Maar de netten wisten steeds de tanden van de vissen te ontwijken, wachtten tot ze konden toeslaan en vingen de snoeken. Toen de snoeken gevangen waren, beklaagden zij zichzelf en zeiden: “De jongen die de raad opvolgen van de ouden, hoeven dat zelden te berouwen.”
Daarom moet men altijd de raad van de oudere en wijzere mensen opvolgen en niet van jongeren en dwazen, want
44v
die dwasen soeken sote dinghen ende trecken alle dinck tot dwaes
heyt Om dattie ionge luden gheen ripe vaste sinnen en hebben ende
alle ioechlickheyt soeken ende hem daer an houden Job inden ouden
is wisheit ende in hen die lange iaren geleeft hebben is voorsichticheyt
Daer of seyt oec die wise man Laet di niet voorbi gaen die na=
cie der ou den want si hebbent gheleert van horen vaders Tullius die
poet inden boeck vander oudheyt Niet mit craften of mit snelliche
den of mit hartheyt des lichaems worden grote dinghen gedaen
Mer mit rade ende rijpicheden ende wijsheden Die gheen die goeden
raet gheuen doen meer dan andere luden ende sijn ghelijc den man
diet roeder int scip hout Die philosophen deden meer bijden ouden he=
ren tijden inden strijden dan die prince al was hi oec gewapent
Salomon mit ordinancie gaet men te strijde ende daer is salicheyt
daer veel raeds is Ende daer om verwan die grote alexander alle die
werlt want hi mit wijsheyt sijn heer van volck regierden. Men
leest van hem dat wanneer hi gaen soude tot enighe strijt die pe=
riculoes was so en koer hi niet ionghe sterke mannen Mer ou=
de cloecke mannen dye myt sinen vader ende voer mit sinen oem
te strijden gheweest hadden die hi niet en meenden tewesen on
besochte rydders mer meesters der rydderscap ende en koor dan
gheen beneden sestich iaren van outheyt Contrari vintmen van
darius den conynck van meden ende persen daer om was de
se verwonnen ende die ander verwinre.
¶Van den snoeck ende basiliscus ¶ Dyalogus xli
DJe snoeck dye ghenoemt is een wolf vander zee he=
dwazen halen rare streken uit en steken overal de draak mee. Jonge mensen hebben nog geen rijpe denkbeelden en willen zich jong blijven voelen. Job zegt: “Wijsheid komt met de jaren en levenservaring maakt je voorzichtig.” De wijze man zegt daarover: “Verwaarloos de ouderen niet want zij hebben van hun vaders geleerd.” De schrijver Cicero zegt in zijn boek Over de ouderdom: “Niet met geweld, haast of wreedheid worden grote daden verricht maar met goede raad, rijpheid en wijsheid.”
Mensen die goede raad geven zijn waardevoller dan anderen. Zij lijken op de stuurman die het roer recht houdt. Filosofen droegen vroeger meer bij aan de strijd dan de machthebbers, ook al waren die bewapend. Salomo leerde dat je succes bereikt als je overlegt en met goed advies de strijd aangaat.
Alexander de Grote veroverde de hele wereld omdat hij zijn leger met wijsheid aanvoerde. We lezen over hem dat, wanneer hij op gevaarlijk oorlogspad ging, hij geen jonge sterke mannen koos maar dappere oude mannen die met zijn vader en daarvoor met zijn oom ten strijde waren getrokken. Die vind je niet onder onervaren ridders maar bij de meesters in ridderschap. Hij koos er dan geen onder de zestig jaar.
Anders was dat met Darius, koning van de Meden en Perzen. Daarom werd hij verslagen en wonnen de anderen.
De 41e dialoog. Over de snoek en de basilisk
De snoek, die wel een zeewolf wordt genoemd,
45r
uet in sijn rechter koen een beentghen na die figuer des cruys
Basiliscus is een venijnt dier een conync van allen serpenten want
alle serpenten vlien van hem ende vresen hem want hise doodet mit
sinen ruken ende mit sinen blasen ende ansien doodet hi al dat leuen
dich is Want van sijn ansien en blijft gheen vogel dye voor bi
hem vlieghet onghedoot ende al waer die voghel al veer van
hem si wort van sinen mont verbernt ende verslonden Dese basi=
liscus wort nochtant verwonnen van dat weselken dat die men=
schen brenghen voor sijn hol daer hi in legghet Want god ge
benediet en heeft gheenre hande quaet son der medicijn ghelaten
daer om als dat basiliscus dat wezelkijn siet soe vliedet hi wech
nochtant so volghet hem dat wezelkijn alsoe langhe dat hijt dodet
Dese basiliscus ghinc opt water inden habijt van enen ghees=
teliken man ende riep den zeewolf dat is den snoec tot hem ende
seyde O broeder wanttu draghes dat teyken des cruys. ende
daer mede gheteykent een volmaect kersten biste Coemt daer
om tot mi want ick begheer dat gheloof van di te leren ende oec
ghedoopt te worden op dat ic vntgaen mach dye ewighe verdoe
menisse ende dat ewighe leuen vercrighen Als dit dye snoeck
hoorden ende hi hem doch wel kenden seyde hi O ypocrijt die kap
en maect gheen monick uwe woorden sijn quaet ende bedrie=
ghende.Du en wilste van my niet ghedoopt worden. Mer du
gheerste mi te bedrieghen ende mit dinen venijnt mi te doden.
Daer om en hoor ic di niet Ende dit segghende werp hi hem sel
uen onder dat water ende swemmede van daen ende liet den ba=
siliscus daer myt confusien staen ende seyde. DJe ypocrijt is
valsch ende loes . ende quaet ende oeck pomboes . Van dese ghe=
biet ons onse heer te wachten int heylighe ewangeli als mathe
us bescrijft Wachtet v van die tot v comen inden clederen der
scapen dye van binnen sijn grijpende woluen . ysidorus seyt .
Die ypocrijten sijn quaet int verburghen ende vertonen hem
goet van buten .¶ Dese sprect toe die heer int ewangeli.Wee
v ghi ypocrijten want ghi ghelijc gheworden sijt den grauen
van buten verciert Dye den menschen van buten scoon scinen
heeft in zijn rechter kieuw een botje dat lijkt op een kruis.
De basilisk is een gemeen dier: de koning van alle serpenten. Alle andere serpenten vluchten weg van hem omdat ze bang zijn, want hij doodt ze met zijn stank. Met zijn gesis en voorkomen doodt hij al wat leeft. Door zijn voorkomen blijft geen vogel die voorbij vliegt in leven en al is de vogel nog ver weg, hij verbrandt hem met zijn bek en verslindt de vogel daarna.
Deze basilisk wordt echter overwonnen door de wezel als die door mensen naar het hol van de basilisk wordt gebracht.
Godzijdank is er geen enkele kwaal waar geen medicijn voor is. Zo komt het dat als de basilisk de wezel ziet, hij wegvlucht. De wezel echter achtervolgt de basilisk net zo lang totdat hij hem kan doden.
Deze basilisk ging eens het water in, gekleed in het habijt van een geestelijke en riep de zeewolf, dat is de snoek, bij zich en zei tegen hem: “O broeder, je draagt het teken van het kruis, daardoor ben je zichtbaar als een volmaakt christen. Kom daarom tot mij want ik wil graag jouw geloof leren en ook gedoopt worden zodat ik kan ontkomen aan de eeuwige verdoemenis en het eeuwige leven krijg.”
Toen de snoek dit hoorde en de basilisk wel doorhad, zei hij: “O huichelaar, de kap maakt de monnik niet. Je woorden zijn vals en bedrieglijk. Je wilt niet door mij gedoopt worden, maar je wilt mij bedriegen en mij met je gif doden. Daarom luister ik niet naar je.”
Terwijl hij dit zei ging hij onder water van hem vandaan, liet de basilisk vernederd achter en zei: “Huichelarij is vals en onheus, kwaadaardig en pompeus.”
De Heer gebiedt ons in het heilige Evangelie hiervoor op onze hoede te zijn, waar Matteüs schrijft: “Hoedt u voor de valse profeten, die in schaapskleren tot u komen. Zij zijn van binnen roofzuchtige wolven.” Isidorus zegt: “Huichelaars zijn kwaadaardig in het verborgene en tonen zich naar buiten toe als goede mensen.” De Heer spreekt ze toe in het Evangelie: “Wee, jullie huichelaars, jullie lijken op een graf dat aan de buitenkant versierd is en er voor de mensen mooi uitziet,
45v
te wesen ende nochtant binnen vol sijn van benen der dooder
menschen Alsoe scijnt ghi van buten voor den menschen recht
uaerdich Mer van binnen si di vol van ghiericheyt ende boesheit
Men leest dat op een tijt doe die heylighe biscop hilarius ghegaen
was ter plaetsen daer hy teghen dye onghelouighe soude dis=
puteren . dat die bose viant daer quam in ghelikenisse van een
knecht ende droech die cap des heylighen mans ende was hem in al
len dinghen seer bedienstachtich ende bad hem wt medeliden dat hi
den wijn die hi drincken soude nyet soe seer en soude wateren
als hi ghewoenlic was om dat hi seer moede wort van dat wan=
deren Ende doe hi dat alsoe dede. Badt hy hem daer na dat hy
puer wijn drincken soude sonder water Daer na dat hy vleysch
eten soude om dat hi also allencken sijn strenghe leuen der peniten
cien verminderen soude Hier nae doe dese heylighe man inden
weghe ghecomen was tot een dorp seyde hem dye bose viant dat
daer een gheestelike deuote maecht was die hem geerde te spre
kenEnde doe hi daer toe ghecomen was ende mit hoer hadde gespro
ken wort hi ghebrocht in groter becoringhe sijns vleyschs dat
hi bi na consent inden sonden ghegheuen hadMer onse lieue heer
ende die heilighe biscop sinte martijn vertoende hem dattet des du=
uels werck was ende hi quam tot hem seluen ende verdreef den duuel
van hem ende bekende sine loesheyt Aldus wort hilarius van=
den duuel verlosset bi den heylighen biscop sinte martijn
¶Van een stuer die totter zee ghinck Dyalogus xlij.
maar dat vol ligt met doodsbeenderen. Zo lijkt u voor de mensen uiterlijk rechtvaardig maar innerlijk bent u vol hebzucht en slechtheid.”
Over de heilige bisschop Hilarius kan men lezen dat hij eens naar een plaats ging waar hij met ongelovigen een twistgesprek wilde houden. Daar verscheen de duivel in de gedaante van een knecht. Hij droeg de kap van de heilige man en was hem in alles zeer dienstbaar. Hij drong er uit medelijden bij hem op aan de wijn die hij zou drinken niet zoveel aan te lengen als hij gewoon was te doen, omdat de bisschop moe was geworden van het reizen. Toen de bisschop dit deed, drong de duivel er daarna op aan dat hij pure wijn zou drinken, zonder water. Hij zou ook vlees moeten eten om langzamerhand een minder streng leven van boetedoening te gaan leiden. Toen deze heilige man later op weg was naar een dorp, zei de duivel tegen hem dat daar een vroom meisje woonde dat graag met hem wilde spreken. Toen hij aangekomen was en met haar had gesproken, werd hij in zo’n grote verleiding gebracht dat hij bijna aan zijn zondig verlangen had toegegeven. Maar Onze Lieve Heer en bisschop Sint Maarten verschenen aan hem om hem duidelijk te maken dat het om het werk van de duivel ging. Hij kwam tot zichzelf, verdreef de duivel en bekende zijn ontrouw.
Zo werd Hilarius van de duivel verlost door de heilige bisschop Sint Maarten.
De 42e dialoog. Over een steur die naar de zee ging
46r
Het was een ouer groet stuer int water dat padus ge
noemt wort dat inlombardien is Als hy hier in wo=
nende was wort hi van allen vischen die daer waren ont
sien om sijn grotheyt ende starckheyt Dat hi hem seluen verhief
ende seyde Wat heb ick mit desen snoden visschen te doen die hier
sijn ende myt hem te wesen ende van hem prijs ende eer te begaen
Het is beter dat ic in die zee trec die wijt ende groot is Daer gro
te wonderlike vischen ende beesten syn alsoe veel datter gheen ge
tal en is van welken ick wel om mijnre groter heerlicheit ver
heuen sal worden ende vernaemt onder die grote Dit segghende
ghinck hi wten water padus ende swemmede tot in die zee Ende
doe hi daer ghecomen was ende aldaer veel groter veruaerliken
visschen ende beesten sach wort hi seer veruaert tot hoor ansien
ende woude weer van daen ende en wist niet wat doen om die wreet
heyt der beesten die hi daer sach Als dit ghesciede was daer een
alten wreeden beest dat ghenoomt is felchus ende is een zee stier dit
sach den stuer ende seyde Waer om en hebste di niet ghescaemt son
der oorlof te comen onder die grote ende stercke visschen ende won=
deren der zee Dat en sal v seker niet te goeden vergaen. Mittien
spranck hi opten stuer ende doden hem ende seyde ALle houaerdi
ghen sellen hier an leren . datse hem niet en verheffen bouen hoor
heren ¶Hier om isset wijsheyt als yemant in enigher stede is
daer hy genoech geeert is ende wel groot gerekent soe en sal hi hem
niet vertonen noch oec versellen mitten gheen dye meerre sijn
ende machtigher dan hi Want seneca seyt Dat cleyn en mach
mitten groten niet staenEnde dat scip dat groot scijnt te wesen
in dat reuier is in die zee seer cleyn. Dat roer dat op een cleyn
scip te groot is dat is op een kogghe of een craeck veel te cleyn
Het is een fabel dat een vorssche sach een groten vetten os lig
ghen in die weyde ende begheerde so groot te worden als die
osse Hier om ghinc si blasen hoor op.op dat si wat meerre sceen
te wesen ende seyde tot horen ionghen dat si groot waer als een osse.
Die ionghen antwoorden dattet soe niet en was Doe ghinck si
noch blasen hoor noch meer op ende meynde also groot te wor=
Er was eens een grote steur die in Lombardije in een rivier leefde die Po genoemd wordt. Toen hij hier woonde, hadden alle vissen in zijn omgeving ontzag voor zijn grootte en kracht. Hij verhief zichzelf en zei: “Wat heb ik met deze armzalige vissen te maken die hier zijn en door wie ik geprezen en geëerd word? Het is beter dat ik naar de zee ga die groot en wijd is en waar ontelbare grote, wonderlijke vissen en beesten wonen. Ik verwerf liever aanzien en beroemdheid onder deze grote dieren.”
Hierna vertrok hij uit de rivier de Po en zwom naar zee. Toen hij daar aankwam en er veel grote en angstaanjagende vissen en beesten aantrof, werd hij erg bang door die aanblik en wilde er weer vandaan. Hij wist niet wat hij moest doen toen hij die wrede beesten zag.
Er leefde daar een oud en wreed dier, een zeestier die Felchus genoemd werd. Die zag de steur en zei: “Je moet je schamen om zo zonder toestemming onder de grote, sterke vissen en de wonderen van de zee te komen. Dit zal je zeker slecht bekomen.” Meteen sprong hij naar de steur toe en doodde hem. Hij zei: “Alle hooghartige mensen kunnen hieruit leren dat zij zich niet moeten verheffen boven hun heren.”
Daarom is het wijsheid dat iemand, wanneer hij in een bepaalde stad is waar hij geëerd en bewonderd wordt, zich beter niet vertoont met of het gezelschap zoekt van mensen die hoger en machtiger zijn dan hij. Seneca zegt dat de kleinen niet om moeten gaan met de groten. Een schip dat groot lijkt op de rivier, is op zee heel klein. Het roer dat op een klein schip te groot lijkt, is op een kogge of een kraak veel te klein.
Er is een fabel over een kikker die in de wei een grote, dikke os zag liggen en die ernaar verlangde om net zo groot te worden als die os. Daarom ging zij zich opblazen om wat groter te lijken. Tegen haar jongen zei ze toen dat ze nu net zo groot was als een os, maar de jongen antwoordden dat dat niet zo was. Toen ging ze zich nog meer opblazen en dacht ze op die manier net zo groot te wor-
46v
den als die osse Ende blies so langhe in hoor vel dattet vanden wint
berste ende dat si sterf Daer om sellen wy hier in leren dat hem nye
mant meer verheffen sal dan hem betaemt op dat hi oec also niet
en vergaeWant ysidorus seyt Alle houerdie leghet also seer diep
ende neder also veel als si hoor int hoge verheffetWant onder houerdien
wil is die engel gheworden een duuel Die coninc saul is oec van
den duuel ghequelt. Ende nabugodonisor is gheworden een
beest ende al om sijn houerdien wil
¶ Van die prick ende cocodryllus . ¶ Dyalogus xliij.
Pric is een visch ghelyc een ael Dese vant op een tijt der coco
drillen ionghen ende dodese Cocodrillus is een groot beest
dat in die vloet nilus woent Als dese weder quam ende sach sijn
ionghen gedoot wort hi seer verbittert ende vertoornt ende wou=
de hore iongen doot wreken hier ginc hi altoes gewapent op dat hy
die pric verslinden soude Op een tijt ist gheuallen dat si een venijn
de serpent die seer wreet was gheuonden heeft ende si meenden
dattet een pric gheweest hadde ende ghinc hoor te liue ende seyde
Nu en salstu vermaledide visch niet ontgaen mogen du hebste mijn
iongen sonder saec ghedoot daer om wil ic dy nu verderuen ende verdoen
Die slanghe antwoorden wachte di des ende en wilt dat niet doen
want ic en ben die pricke niet mer een venijnde serpent Jst dattu
so koen biste dattu mi an wilste so sal ic di op een cort mit mijn
venijnde vergheuen Die cocodril antwoorde Neen du en mo
gheste alsoe my nyet onbekennet bliuen du en biste dye slanghe
den als de os en blies ze net zo lang in haar vel dat ze door de lucht barstte en stierf.
Hieruit kunnen we leren dat niemand zich meer boven zichzelf moet verheffen dan hem past opdat hij niet ook zal vergaan. Want Isidorus zegt: “Alle hoogmoed zinkt net zo diep als dat deze zich hoog verheft. Want door de hoogmoed is de engel een duivel geworden.”
Koning Saul is ook door de duivel gekweld en Nebukadnessar is een beest geworden, alleen vanwege hun hoogmoed.
De 43e dialoog. Over de prik en de krokodil
De prik is een vis die op een aal lijkt. Deze ving eens krokodillenjongen en doodde hen.
De krokodil is een groot beest dat in de Nijl leeft. Toen hij terugkwam en zag dat zijn jongen gedood waren, werd hij zeer verbitterd en kwaad en wilde hij hun dood wreken. Telkens ging hij gewapend op pad omdat hij de prik wilde verslinden.
Zo gebeurde het dat hij een giftige slang vond die zeer wreed was en hij dacht dat deze de prik was. Hij ging haar te lijf en zei: “Vervloekte vis, nu zal ik je me niet laten ontgaan. Jij hebt mijn jongen zonder reden gedood. Daarom zal ik jou nu doden en vernietigen.”
De slang antwoordde: ”Pas op, doe het niet want ik ben de prik niet maar een giftige slang. Als je zo dapper wilt zijn door mij aan te vallen dan zal ik je spoedig met mijn gif ombrengen.” De krokodil antwoordde: “Nee, ik ken je nu; je bent de slang
47r
niet mer dye pricke want du hoor ghelijc biste daer om sal ic dy
doden Ende als hi hoor anghinc om te doden maecte hem dat ser=
pent daer teghen sterck ende beet den cocodril ende vergaffet mit sinen
venijdt ende seyde MJtten onbekenden en wilt niet vechten
noch strijden. dattu daer wt niet en coemste in meerre lijden . Al
dus en sal nyemant mytten onbekenden ofte versmaden een strijt
annemen om dat die persoen des menschen die craft niet en is
mer inder harten ende in cloeckheyt des vechters Jnden boeck
der conynghen leest men Dat die grote roese Golias dauid ver=
smadede om dat hy cleyn was ende daer om wort hi van da=
uid verslaghen ende ghedoodt Wachte dy oeck o mensche om
toornycheyt of begheerten der wraeck een strijt of ongenoecht
an te nemen Want die toornighe mensch waent dat hi starker
is dan ander luden waer om dat hi dicwijl ghekrencket wort
Seneca Altoes waent die toornighe dat hi sterker si dan hi is
Die toorn seyt hi oeck pleech die wet te verghetenDaer om seit
een wise die wet siet den toornighenMer die toornighe en siet
die wet niet Daer om sal men die toorn vander herten verdri=
uen . Salomon .Die toorn en heeft gheen ontfermharticheyt
Daer om en sal nymmer rechter sentenci gheuen als hi toornich
is . Men leest inden croniken vanden keyseren van romen dat
die keyser otto die eerste van dien namen had op een tijt inder
hoochtijd van paeschen allen sinen princen ende heren een groot
werscap bereyt Ende eerdat datmen ghinck sitten quam daer een
cleyn kijnt een vander princen kinder ende nam vander tafel
wt kijnsheyt een scuttel spisenDat sach die dienre der tafel ende
nam een stock ende sloech den ionghen dat hi ter aerden neder
viel Ende doe dit des ionghen meester sach wart hi seer toor=
nich ende voer toe ende sloech den dyenre ter stont doot . Dit
quam voer den keyser ende als hi des ionghen meester sonder
audienci verwijsen woude ter doot viel die meester op des kei
sers lijf ende werp hem ter aerden ende soude hem ghedoodt
hebben hadde hi niet vanden gheen dye daer by waren verlost
gheweest Ende doe die keyeser mitnauwer noot wt sijn han=
niet maar de prik. Omdat je op hem lijkt zal ik je doden.”
En toen hij aanviel om hem te doden, vermande het serpent zich, beet de krokodil en spoot zijn gif in hem. Hij zei: “Met onbekenden moet je niet strijden omdat je daar juist meer door kunt lijden.”
Dus met iemand die je niet kent of die je minacht moet je niet vechten, omdat het niet gaat om zijn uiterlijke kracht maar om zijn innerlijke moed. In het boek Koningen [sic] staat dat de grote reus Goliath neerkeek op David om zijn kleine postuur en dat hij juist daarom door David werd verslagen en gedood.
Mensen moeten er ook voor zorgen niet op de vuist te gaan uit kwaadheid of wraakzucht. Een kwaad mens denkt dat hij sterker is dan de ander. Daarom wordt hij vaak gekrenkt.
Seneca zegt: “Iemand die kwaad is, voelt zich altijd sterker dan hij is.” Ook zegt hij dat je in je boosheid de wet vergeet. Een wijze zei dan ook: “De wet ziet de kwade mensen, maar kwade mensen zien de wet niet.” Dus moet je woede uit je hart bannen. Salomo zegt dat woede geen barmhartigheid kent. Daarom moet een rechter ook nooit rechtspreken als hij boos is.
In de kronieken van de keizers van Rome staat dat keizer Otto de Eerste tijdens een paasfeest voor al zijn prinsen en heren een grote maaltijd bereidde. Voordat ze gingen zitten, kwam een jong kind van een van de prinsen langs de tafel en pakte in zijn onschuld een schaaltje eten. De tafelbediende zag dat, nam een stok en sloeg de jongen tegen de grond. Toen de meester van de jongen dat zag, werd hij verschrikkelijk boos, ging er op af en sloeg de bediende meteen dood.
Dit kwam de keizer ter ore. Toen hij de meester van de jongen zonder rechtspraak ter dood wou veroordelen, wierp die zich bovenop de keizer en zou hem gedood hebben als de omstanders de keizer niet hadden bevrijd. Toen de keizer ternauwernood bevrijd
47v
den was gheboet hi datmen hem op leyden soude ende vangen
Daer nae als hy hem wel bedocht riep hy dat hy scult hadde
dat hy wt toornighe moede. der hoechtijt gheen eer en hadde
bewesen ende liet den meester vrij ende quijt
¶Van den snoeck ende trincha :¶ Dyalogus xliiij.
EEn visscher ghinck wt visschen ende toenden den vis=
schen een goet aes dat si wel mochten Die snoeck en=
de een ander visch trincha ghenoemt syende die spise
begheerden die seer te hebben. Mer die snoeck want hy cloeck
van naturen is seyde totten visch trincha . Dese spijse schijnt
seer goet ende lecker te wesen . Mer om dat dye visschen daer
bi bedroghen sellen wesen is si hier ghebrocht . Daer om laet
ons scuwen dese lecker morselen op dat wi ouermits der gul=
sicheyt niet en bederuen Trincha die vissche antwoorden Het
en is niet goet alsoe leckeren morseel te laten om onnutte vre=
se . Jck selt nochtan daer om eerst besoeken ende van die soete
spise eten ende ghi selt wachten ende hongherich bliuen hent
dat ic ghegeten heb Aldus ghinc si an die spise te eten ende ter
stont als si die spise inden mont ontfanghen hadde vernam si
die anghel ende aldus vervaert woude si weder om wech swem
men. Mer dye visscher toechse tot hem . Ende dye snoeck liep
wech ende seyde. Elck beeter hem in sijn misdaet . dat hy
nyet daer in en vergaet : ¶ Alsoe sellen wy oeck beteren en
was, beval hij dat men hem gevangen moest nemen.
Toen hij nagedacht had, riep hij dat hij schuld had en dat hij uit kwaadheid het paasfeest geen eer had bewezen. Men liet de meester toen vrij.
De 44e dialoog. Over de snoek en Trincha
Op een dag ging een visser uit vissen en liet de vissen aas zien dat er goed uitzag. De snoek en een andere vis, Trincha genaamd, zagen het lokspijs dat zij graag wilden hebben.
De snoek, die van nature zeer dapper is, zei tegen Trincha: “Dit eten schijnt zeer goed en erg lekker te zijn maar omdat de vissen daarmee bedrogen worden, is het hier gebracht. Laten we daarom dit lekkere eten negeren zodat we door gulzigheid tenminste niet gedood worden.”
Trincha antwoordde: “Het is niet goed dit lekkere hapje door onnodige angst te laten liggen. Daarom zal ik er het eerst naar toe gaan en van de zoete spijs eten en jij moet wachten en hongerig blijven totdat ik gegeten heb.”
Toen ging hij van het aas eten en meteen nadat hij het eten in zijn bek had, voelde hij de haak. Geschrokken wilde hij wegzwemmen maar de visser trok hem naar zich toe.
De snoek zwom weg en zei: “Verbeter je als het om verkeerd gedrag gaat opdat je niet ten onder gaat.”
Dus moeten wij ons ook verbeteren
48r
de nemen exempel van een anders qualiken gaen. Als chatho
scrijft Dat quaet dijns ghebure sal di castijenEnde seneca Het
is goet datmen merckt in eens anders quaet watmen scuwen
sal Jtem wt eens anders misual sal die wise sijn ghebreck be=
teren Dye is wijs dye sijn dinghen wel bescicken kan ende by
andere luden exempel hem wachten kan vant quaet Jn die fa
bulen vinden wy ghescreuen Dat een leeu op een tijt veynsden
hem sieck te wesen ende ghinck legghen als sieck in sijn hol .
Daer andere beesten toe quamen om hem te vanden ende wat
ter bi hem quam vinck hi ende atse . Ten lesten quam die vos
tot hem oeck om te vanden mer si bleef buten staen om dat hoor
gruwelde voor den leeu ende en dorste niet ingaen Die leeu dit
siende riepse toe ende seyde Coom tot mi mijn lieue suster dat
wij te samen mynlike spreken moghen Die vosse antwoorden
Jck sie voetstappen der gheenre die in ghegaen sijn mer niet der
gheenre die weder wt ghecomen sijn
Van die visch regina ende dat serpent ydrus ¶ Dyalogus xlv
REgina is een visch myt veel scubben dyemen inden
lopende water vanghet . dye hoor seluen seer wel
regiert Tot hoor is ghecomen ydrus dat een serpent
is inden water leuende ende heeft veel hoefden en
de seyde O alre scoonste regina bouen allen bistu mi seer waert
Daer om wil ick mi mit di verenighen ende wittich hijlic mit
als wij het kwalijk handelen van een ander zien en er lering uit trekken. Zoals Cato schrijft: “Het kwaad van je buurman zal je op de proef stellen.” Seneca schreef: “Het is goed dat je door het kwaad van een ander beseft wat je moet mijden.” En: “Door de misstap van een ander zal de wijze zijn gebreken corrigeren.” Wijs is degene die alles goed kan regelen en het slechte voorbeeld van andere mensen gebruikt om zich voor het kwaad te hoeden.
In de fabels staat geschreven dat een leeuw op een keer deed alsof hij ziek was en daarom in zijn hol ging liggen. Er kwamen andere beesten naar toe om hem te bezoeken. Wie er bij hem kwam, ving hij en at hij op. Ten slotte kwam ook de vos om hem te bezoeken, maar zij bleef buiten staan omdat ze een afschuw had van de leeuw en niet naar binnen durfde te gaan. De leeuw zag dit, riep haar en zei: “Kom toch bij me, lieve zuster, opdat we als vrienden met elkaar kunnen spreken.”
De vos antwoordde: “Ik zie voetstappen van degenen die naar binnen zijn gegaan maar niet van degenen die weer naar buiten gekomen zijn.”
De 45e dialoog. Over Regina de vis en Ydrus het serpent
Regina is een vis met veel schubben, die men in het stromende water vangt en die zichzelf heel goed weet te beheersen.
Ydrus, een serpent met veel hoofden, die in het water leeft, kwam naar haar toe en zei: “O allermooiste Regina, je bent heel waardevol voor mij, boven alle anderen. Daarom wil ik mij met jou verenigen en een wettig huwelijk met
48v
di maken Daer om coom ick vriendeliken totti Regina ant=
woorden Dat en mach niet sijn wanttet soe niet en dient Om
dat in ecclesiastico ghescreuen is Alle vleysch sal tot sijn ghelijc
verenicht worden Ende alle mensche tot sijns ghelijck Daer
om want du van minen gh[e]slachte niet en biste soe en moghes
du nymmermeer myt my vergaderen Als dit ydrus hoorden
dat hy bedroghen was scaemde hy hem seluen ende seyde .
COnfuys ende verworpen ben ick op dese stonde. daer
om en sal ick nymmermeer vrolick wesen in minen gronde.
Also sal een yghelick kersten mensche den bosen viant antwoor
den die dat alre looste serpent is bouen allen dieren ende beesten
die onder den hemel sijn als in genesi ghescreuen is Ende segghen
Ganck van mi want du niet en biste van minen gheslachte dat
is vanden ghetal der wtuercoren : Dyt leert ons die hiylighe
apostel iacobus in sijn epistel ende seyt. weder staet den bosen
viant hi sal van di vlien Ende paulus . weest sterck inden strij
de ende vecht mitten ouden serpent. Teghen den duuel sellen
wij strijden om dat hi seer cranck is an die gheen die hem we
derstaen : ysidorus . Jnden oghen der vleyscheliker menschen
is die duuel veruaerlick . Ende in den oghen der wtuercoren
is sijn anxte snode . Ghelijck als int vader leuen ghescreuen is
Dat een broeder wt sijn clooster liep ter werlt ende gaf hem
tot allen sonden te volbrenghen Ende als hy een wijl in gro=
ter onreynycheyt sijns leuens gheweest hadde . wort hy ten
lesten weder bekeert ende ghinck legghen in een graft ende de
de penitenci . Doe die bose vianden dit saghen ghinghen si hem
an mit groten becoringhe ende beloofden hem veel rijcdommen
ende dat si hem souden doen hebben ende ghebruken onsuuer
heyt tot sinen wille. Ende sloeghen hem ten lesten ende won=
den hem totter doot Ende als hi dit al versmadende was en=
de in sijn penitenci bleef . riepen si mit luder stemmen . O du
moninck du hebste ons verwonnen du hebste ons verwonnen
ende vloeghen van hem wech . Mer dye broeder anmerkende
jou sluiten. Ik kom in vriendschap naar je toe.” Regina antwoordde: “Dat zal niet gebeuren, want zo hoort het niet. In de Wijsheid van Jezus Sirach staat namelijk geschreven: ‘Alle schepselen moeten met hun gelijken verenigd worden. Ook een mens verenigt zich met zijn gelijken.’ Omdat je niet van mijn soort bent, mag je me nooit meer benaderen.”
Toen Ydrus besefte dat hij afgewezen was, schaamde hij zich en zei: “Ik ben nu in de war en afgewezen, daarom zal ik diep in mijn hart nooit meer vrolijk kunnen wezen."
Zo zal iedere christen de duivel, waarvan in Genesis geschreven staat dat hij het listigste serpent is boven alle dieren op aarde, antwoorden: “Ga weg van mij want je bent niet van mijn soort, van het geslacht van de uitverkorenen.”
Dit leren wij uit de brief van de heilige apostel Jacobus waarin hij zegt: “Weersta de duivel en hij zal van je wegvluchten.” En Paulus zegt: “Wees sterk in de strijd en vecht met de oude slang.” Wij moeten tegen de duivel strijden omdat hij machteloos is tegen degenen die hem weerstaan. Isidorus zegt: “In de ogen van aardse mensen is de duivel gevaarlijk maar voor de uitverkorenen is er weinig te vrezen.”
Iets dergelijks is beschreven in Het Leven van de Woestijnvaders. Een broeder ging uit zijn klooster de wereld in en gaf zich over aan allerlei zonden. Toen hij een tijdje in grote onreinheid geleefd had, werd hij ten slotte weer bekeerd en ging in een graf liggen om boete te doen. Toen de duivels dit zagen, gingen zij naar hem toe om hem te verleiden. Ze beloofden hem veel rijkdommen en zoveel zinnelijk genot als hij zou willen.
Uiteindelijk sloegen ze hem en verwondden hem totdat hij bijna dood was. Toen hij niet opgaf en volhardde in zijn boetedoening, riepen zij luid: “O jij monnik, je hebt ons overwonnen, je hebt ons overwonnen!” En ze vlogen van hem vandaan. Maar de broeder, rekening houdend
49r
hoor boosheyt ende loosheit maecten sijn opset alsoe sterck dat
hy voort meer lieuer souden willen steruen dan den bosen vi=
anden te wille te wesen Ende wort daer nae verwandelt als
een engel godes volstandich int goede tot exempel veelre menschen
Van den karper ende trimalus Dyalogus ses ende veertich.
DJe visschen des riuiers op een tijt doe si grote werscap
ende hoechtijt gheho uden hadden toghen si spacieren
ende spelen in groter vredeMer die karper verstoerden
dat gheselscap verheffende hem seluen segghende Bouen allen
visschen ben ick waerdich ghepresen te worden . om dat mijn
vleysch alsoe costelick ende lecker is dattet nyemant wtspreken
en mach want ick en worde niet gheuoet inden sloten ende on=
reynen paliarden Mer doch in die reyne viuers waer om dat ic
doch waerdich ben heer te wesen bouen al.¶ Trimalus is een
visch vander zee die ghenoechelick is int aensien ende seer soe=
te van smaecke want si blenct in hoor lichaem ende ruyct als
een bloem. Dese vische als hy die houardie des karpers hoor
den wort seer toornich ende spranck int middel van allen vis=
schen segghende Het en is nyet soe alstu segghes want ick be=
ter ben dan du in goeden roeck ende soeten smaeck Wye isser
mijns ghelijck want wie mi vindet heeft een goeden scat . Al
isset dattu alleen in die nauwe viuers leefte Jc ben in die gro
te wide zee. wt desen wort onder hem beyden grote twiste al
met hun boosheid en bedrog, maakte dat zijn voornemen zo sterk werd dat hij liever meteen zou willen sterven dan de duivel ter wille te zijn. Toen veranderde hij in een engel van God, volhardend in het goede, tot voorbeeld voor veel mensen.
De 46e dialoog. Over de karper en de vlagzalm
De riviervissen hadden eens een grote feestelijke bijeenkomst en vermaakten zich in grote vrede.
Maar de karper verstoorde het feest, verhief zijn stem en zei: “Van alle vissen ben ik het meeste waard om geprezen te worden omdat mijn vlees zo kostbaar en lekker is dat daar geen woorden voor zijn. Want ik voed me niet in sloten en smerige poelen maar in schone vijvers. Daarom ben ik het waard om meester te zijn over jullie allemaal.”
De vlagzalm is een zeevis die er mooi uitziet en zeer goed van smaak is. Hij blinkt als een spiegel en ruikt als een bloem. Toen deze vis de overmoed van de karper aanhoorde, werd hij zeer kwaad, sprong tussen de andere vissen en zei: “Het is niet zoals je zegt, want met mijn lekkere geur en zoete smaak ben ik beter dan jij. Wie kan zich met mij vergelijken, want wie mij vindt heeft iets kostbaars. Ik woon in de grote wijde zee terwijl jij in kleine vijvers leeft.”
Hieruit ontstond tussen beiden een grote ruzie
49v
soe datsi alle dat vrolike gheselscap verstoorden ende oeck in
twiste brochten . want sommighe van hem stonden mitten e
nen sommighe mitten anderen. soe dattie twiste alsoe groot
wort datsi alle gader onderlinghe kiuende worden ende mal
kander wouden verderuen Als dit aldus ghesciede quam daer
voort een out wijs vissche truta ghenoemt dye oeck hem allen
veruaerlick was om dat hi sterck was ende alle visschen behe-
ren mocht mit steken ende stoten¶ Dese seyde . Het en is niet
goet broeders aldus te kiuen om die ydele prys ende lof. Jck
en prijse mijn seluen nyet al ben ick nochtant seer groot ende
waerdich Het is ghescreuen Ander luden mont sal dy prisen
nyet dye uwen want alle prijs stincket in sijn eyghen mont.
Hier om ist beter dat dese twe die hem seluen aldus die een bo
uen den anderen prijsen gaen tot den ouersten rechter vander
zee dat is dat meerswijn die een rechtuaerdich rechter is ende
godvruchtich die dese twiste rechteliken wel neder legghen sal
Dese reden behaechden hem allen wel Ende die twe voorsey=
de visschen toghen te samen totten meerswijn ende gauen hem
te kennen die saeck hore onvreden . Ende een yghelick prijsde
hem seluen voor hem na sijnre macht Doe dit dat meerswijn
hoorden seyde hi. kinderkijns ick en heb v nie ghesien om dat
ghy in die riuieren woent ende ick in der zee alsoe dat ic gheen
recht vonnisse van v ghegheuen en mach wie van beyden dye
beste is ick en moste eerst proeuen wye dat soetste smaect.
Ende dit segghende spranck hy tot hem ende atse beyde ende
seyde BOuen die ander en sal hem nyemant seluen prijsen
want dat doen die onuroede ende onwijse. ¶Aldus vijntmen
veel menschen dye hem seluen altoes prijsen . ende louen hoor
werken bouen andere menschen Die verheuen ende wijs ende
groot gherekent willen wesen in hoochharticheyt Daer dye
rechtuaerdige ende oetmoedighe hem seluen vernederen ende
versmaden Gregorius Dan wassen onse werken voor go=
de als si voor onsseluen cleyn gherekent wordenDaer om leert
zodat ze het hele vrolijke gezelschap verstoorden, dat ook aan het ruziën ging. Sommigen stonden aan de kant van de ene en sommigen aan de kant van de andere, zodat de ruzie zo groot werd dat ze elkaar allemaal wel wilden ombrengen.
Toen dat zo aan de gang was kwam er een oude wijze vis, een forel, die ze allemaal angstaanjagend vonden omdat hij sterk was en alle andere vissen met steken en stoten de baas kon. Die vis zei: “Broeders, het is niet goed zo te ruziën, alleen maar om roem en eer. Ik prijs mijzelf niet, ook al ben ik groot en eerbiedwaardig. Er staat geschreven dat lof uit andermans mond moet komen want eigen roem stinkt. Het is daarom beter dat deze twee vissen, die zichzelf beter vinden dan de andere, zich tot de hoogste rechter van de zee wenden. Dat is de dolfijn, een rechtvaardige en vrome rechter, die deze ruzie wel zal beslechten.”
Deze woorden bevielen hen allemaal wel en de twee vissen gingen samen naar de dolfijn en legden de reden van hun ruzie uit. Allebei prezen ze zichzelf zo goed als ze maar konden. Toen de dolfijn dat hoorde zei hij: “Kinderen, ik ken jullie niet omdat jullie in rivieren wonen en ik in de zee. Ik heb dus niet het recht een oordeel te vellen wie van jullie het best is. Ik zou eerst moeten proeven wie het lekkerst is.”
Toen hij dit gezegd had, sprong hij boven op ze en at ze allebei op. Hij zei: “Niemand mag zich boven een ander prijzen want dat doen alleen de dommen en onwijzen.”
Zo zie je veel mensen die zichzelf steeds op de borst slaan en hun eigen werk beter vinden dan dat van anderen. Mensen die in hun hooghartigheid beter en wijzer gevonden willen worden. Maar rechtvaardige en bescheiden mensen cijferen zichzelf weg.
Daarover leert Gregorius: “Voor God groeit ons werk pas als we het zelf onbetekenend vinden.”
Daarover leert
50r
ons die ewighe waerheyt int ewangeli ende seyt sinen disci=
pulen Als ghy al ghedaen hebt dat v beuolen is segt nochtant
dat wi onnutte knechten sijn dat wij sculdich waren dat heb
ben wy ghedaen Men seyt een fabel dat die voghelen vonden
te samen een nest van rosen ghemaeckt myt blomen vercyert
Die aern die conynck is van allen voghelen seyde dat hem dat
nest toe behoorden om dat hi die edelste voghel was Hyer op
dede hi by een roepen alle dye andere voghelen ende vraechden
hem allen wye die scoonste van allen was Die koeckoeck ant
woorde dat die koeckoeck dat was Anderwerf vraghede die
aern wye die sterckste was Dye koeckoeck antwoorden : die
koeckoeck . Als dit dye aern hoorden wort hy toornich ende
seyde O onsalighe koeckoeck die dy seluen altoes prijseste en=
de nyemant anders en loueste Ende nochtant noch scooen en
biste noch sterck noch oec wel en singhest mer altoes een sanck
singheste . Daer om gheue ick dye sentenci des doots teghen
dy dattu dit nest noch gheen meer na dese tijt hebben en salste
Aldus doen si oeck die hem seluen altoes prijsen want si altoes
mitten koeckoeck singhen enen sanck
¶Van die vorssche ende die creeft ¶ Dyalogus xlvij
DJe vorssche sach op een tijt den creeft int water swem
men ende seyde . Wye is dese leelike beest die soe koen
is dat si mijn water derf versturen Om dat ick sterck
ons ook de Eeuwige Waarheid in het Evangelie, die tegen zijn discipelen zegt: “Wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: ‘Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.’”
Er is een fabel over vogels die samen een nest vonden van rozentakken dat met bloemen was versierd. De arend, die de koning van alle vogels is, zei dat het nest hem toebehoorde omdat hij de edelste vogel was. Hierop riep hij alle andere vogels bijeen en vroeg hun wie de mooiste vogel was. De koekoek antwoordde dat dat de koekoek was. Toen vroeg de arend wie de sterkste was. De koekoek antwoordde: “De koekoek.”
Toen de arend dit hoorde werd hij boos en zei: “O jij ellendige koekoek, jij prijst altijd alleen jezelf en niemand anders terwijl je zelf mooi noch sterk bent. Je zingt wel maar dat is altijd koekoek éénzang. Daarom veroordeel ik je ter dood zodat je nooit meer gebruik kunt maken van dit nest of van welk nest dan ook na deze tijd.”
Zo doen degenen die zichzelf altijd prijzen; ze zingen net als de koekoek altijd hetzelfde liedje.
De 47e dialoog. Over de kikker en de kreeft
Op een dag zag de kikker de kreeft in het water zwemmen en zei: “Wie is dat lelijke beest dat zo onverschrokken is dat zij mijn water durft te verstoren. Omdat ik sterk
50v
ende machtich ben inden water ende oeck opt lant wil ick tot
hoor gaen ende hoor verdriuen Ende dyt segghende spranck
sij der creeften opt lijf ende seyde waer om en scaemste dy niet
te comen in mijn bedrif om dattu versmaedt ende swart biste
ende dy niet en ontsiet mijn claer scoon water vuyl te maken.
Dye creeft soe als si altoes afterwert cruypt began aftewert
te gaen ende seyde En wilt niet suster alsulke dinghen segghen
want ick begheer vrede ende vrientscap mitti te houden Daer
om en springhet niet op my Als die vorssche sach dat dye creeft
afterwert ghinck meende si dat si dat dede wt vresen van hoor
ende began hoor meer an te gaen mit scerpen werken ende woor
den hoor meer moylick te wesen ende seyde . En wilt nyet af=
terwert lopen du lelike beest wanttu doch niet ontgaen en mo
ghest Huden sal ick dijn vleysch den visschen gheuen te verslin
den ende dit segghende spranck si op hoor ende woudese doden
Doe die creeft sach dat si mit vreden niet wesen en mochte keer
de si hoor tot die vorssche ende beetse mit horen scaren ende ver=
scoordese an sticken ende seyde Sterkeliken sal hy hem
weren . die sijn lijf moet verweren . ¶Aldus sal een yghelick
mensche nae sijnre macht scuwen ende vlyen onghenoecht en=
de onvrede Mer als hy ymmer niet ontgaen en mach eer dat
hy hem doot soude laten slaen sal hy mitter macht vechten te=
ghen sine vianden Van alsulken anuechters badt die propheet
dauid verlosset te worden ende seyde inden souter Van den an
uechters die teghen my oprijsen verlosse my heer . Ende daer
nae bidt hi dat si vergaen moeten ende seyt Verslaet here dye
volcken dye strijden ende vechten willen . Wy en sellen alleen
niet vechten of strijden alst noot is voor ons seluen. Mer oeck
om onse ouders ende vrienden . ende dat ghemeyn goet te be=
scermen Valerius scrijft Dat op een tijt doe darius die conync
an vechten woude dat lant van sichien Doe ontboet hem dat
volck van sichien dat si wel goedertierliken lijden ende hengen
wouden dat si hoor ackeren ende wingaerden verdoruenMer
en machtig ben in het water en ook op het land, wil ik naar haar toe gaan om haar te verjagen.
Nadat ze dit gezegd had, sprong ze boven op de kreeft en zei: “Waarom schaam jij je niet mijn territorium binnen te dringen, terwijl je geminacht wordt, zwart bent en je het niet kan laten mijn heldere water vuil te maken.”
De kreeft begon achteruit te kruipen, zoals zij altijd gewoon is te doen, en zei: “Zuster, zeg toch niet zulke dingen want ik verlang ernaar in vrede en vriendschap met jou te leven. Spring daarom niet boven op me.”
Toen de kikker zag dat de kreeft achteruit kroop, dacht ze dat ze dat deed omdat ze bang voor haar was en ze begon het haar nog moeilijker te maken door hard tegen haar op te treden. Ze zei: “Loop niet achteruit, jij lelijk beest, want je kan me toch niet ontgaan. Ik zal je vlees nu aan de vissen geven om te verslinden.” Terwijl ze dit zei, sprong ze boven op haar om haar te doden.
Toen de kreeft besefte dat ze met vreedzaam gedrag niets kon bereiken, keerde ze zich naar de kikker, greep haar met haar scharen en scheurde haar aan stukken. Ze zei: “Wie zijn lichaam moet verdedigen, zal hard moeten vechten.”
Zo moet ieder mens naar zijn vermogen onenigheid en onvrede uit de weg gaan. Maar als hij niet kan ontsnappen voordat hij zich dood zou laten slaan, moet hij uit alle macht tegen zijn vijanden vechten.
De profeet David bad dat hij verlost zou mogen worden van zulke aanvallers. Hij zei in Psalmen: “Heer, verlos mij van alle vervolgers die tegen mij opstaan.” Daarna bad hij dat ze zouden moeten vergaan. Hij zei: “Here, versla de volken die willen vechten.”
Wij moeten niet alleen uit noodweer voor onszelf strijden maar ook voor onze ouders en vrienden en ter bescherming van gemeenschappelijk bezit.
Valerius schrijft dat Koning Darius op een keer wilde vechten tegen het land van de Scythen. Toen gaven de Scythen hem te kennen dat ze welwillend zouden toestaan dat hun akkers en wijngaarden verloren gingen. Maar
51r
waert dat hy die grauen hoorre ouderen raken woude so sou
de hi vernemen die craft des volcks van sichien want si bereyt
waren om bescermenisse hore ouderen te steruen ende oeck om
dat ghemeyn goet te behoeden Des ghelijck souden wij kersten
menschen oec voor die gherechticheyt totter doot Noch scrijft
die selue dat doe codrus die coninck van athenen van sine vy=
anden benauwet wort ende belast ontfinck hy antwoort van
sinen afgod dat sijn volck victori hebben soude. waert dat hy
hem van sinen vianden woude laten verslaen Als dyt ghesciet
was soe vernamen dat die vianden ende gauen een ghebot dat
nyemant die conync codrum slaen soude Hier om verwandel=
den codrus sijn habijt ende ghinck onder dye vianden als een
onbekent man ende sloech enen ridder mit eenre sekel dye rid=
der keerden hem om ende sloech den conynck doot. Ende doe
dit die vianden hoorden worden si ghedachtich des antwoort
van den afgod ende vloghen wech ende lieten alle goeden en
de reescappen daer bliuen .
Van den visscher ende dat viskijn.Dyalogus acht ende veertich
EEn visscher vinck op eenre tijt een cleyn vischkijn dat
doe hijt doden woude yamerliken riep O goede vis
scher ontfermt mijnre ende laet mijn leuen want al is
set dattu mi dodet soe salste nochtan daer of cleyn gewyn heb
ben Mer ist dattu mi leuendich laetste gaen soe gheloue ic go=
wanneer hij de graven van hun voorouders zou willen vernielen, dan zou hij kennismaken met de kracht van de Scythen omdat ze bereid waren te sterven om hun voorouders te beschermen en ook om hun bezittingen te verdedigen.
Zo zouden wij christenen ook tot de dood moeten strijden voor gerechtigheid.
Valerius schrijft ook dat, toen koning Codrus van Athene door zijn vijanden belaagd werd, hij van zijn god te horen kreeg dat zijn volk de overwinning zou behalen. Hij zou zich dan wel door zijn vijanden moeten laten verslaan. Toen dit gebeurd was, kwamen zijn vijanden hier achter en verboden iedereen om koning Codrus te doden.
Koning Codrus trok daarom andere kleren aan en begaf zich als een onbekende man onder zijn vijanden. Hij sloeg een ridder met een sikkel, maar de ridder draaide zich om en doodde de koning.
Toen zijn vijanden dit hoorden, herinnerden zij zich de woorden van de afgod. Zij vluchtten weg en lieten al hun bezittingen en werktuigen achter.
De 48e dialoog. Over de visser en het visje
Op een keer ving een visser een klein visje. Toen hij het visje wilde doden, jammerde het: “O goede visser, heb genade en laat me leven, want als je mij zou doden zou je daar geen voordeel van hebben. Maar wanneer je mij levend laat gaan, dan beloof ik
51v
de ende di dat ick iv grote baet sal laten hebben want ic weder
totti comen sal mit groter menichte van visschen ende dat dick
wijl ende brenghen die in dijn net Dye visscher antwoorden
hoe soude ick di moghen kennen onder den hoop van veel vis
schen Dat viskijn seyde . cortet wat van mijn stert daerstu mi
bi kennen moghest onder andere visschen Die visscher gheloof
den hem ende cortede hem sijn start ende lietet alsoe lopenDat
viskijn alset los ghynck was den visscher ondanckbaer ende
ontrouwe want altoes als hy dat net int water stack om vys=
schen te vangen soe waerscuwedet alle die visschen ende dreef
se vant net ende seyde O ghi oude ende wijse wacht iv van di
en bedriegher die my bedroghen ende gheuanghen had ende
mijn start ghecortet . want alsoe sal hi iv oeck doen ist dat ghy
v niet en wachtet. Ende gheloofdi minen worden niet so siet
an die werken ende dit segghende vertoendent sinen ghecorten
start Die andere visschen worden hier mede gheleert ende scuwe=
den dat net ende vloghen daer of dattie visscher niet meer van=
ghen en conde ende quam tot groter armoeden . Daer nae ge
sciedet dat hi dat viskijn mit andren visschen venge Ende als
hy dat bi dat teyken vanden start bekennende wort doode hijt
wredeliken en seyde DJe gheen die ondanckbaer is . dye
sal vergaen als dese visch ¶ Aldus sijn veel ondanckbaer men=
schen die altoes quaet gheuen voor goet Van welcken salomon
seyt Die quaet geuen wil voor goet dien en sal die boo[s]heyt van
horen huse niet sceyden Ondanckbaerheijt is alles goedes on=
waerdich Daer bernardus of seyt Ondanckbaerheyt is een vi
ant der zielen. verderfnisse der verdienten . der doechden ver
stroynisse . der weldaet verlies Jtem ondanckbaerheyt is een
viant der zielen.een bernende wijnt verdrogende die fonteyn
der goedertierenheyt.den douwe der ontfermherticheyt.ende die
vloede der gracien.yeghen die ondanckbare menschen die dye
weldaden nyet merken en willen . salmen merken een exem=
pel datmen vanden lantman seyt . dye alle daghe myt sinen
ezel inden bossche ghynck . ¶Daer hy op een tijt enen dra=
God en jou dat je er veel baat bij zal hebben, want ik zal dikwijls met een grote school vissen terugkomen die ik in je net zal brengen.
De visser antwoordde: “Hoe zal ik je kunnen herkennen tussen zoveel vissen?” Het visje zei: “Kort mijn staart in, dan zal je me herkennen tussen de andere vissen.” De visser geloofde hem, kortte zijn staart in en liet hem vrij.
Het vrijgelaten visje was jegens de visser ondankbaar en ontrouw, want steeds als hij het net in het water uitzette om vissen te vangen, waarschuwde het visje alle andere vissen, dreef ze van het net weg en zei: “O jullie oude wijze vissen, pas op voor de bedrieger die mij misleidde, ving en mijn staart inkortte. Want zo zal hij dat ook bij jullie doen als je niet oppast. Als jullie mij niet geloven, kijk wat mij is aangedaan.” Toen liet hij zijn ingekorte staart zien.
De andere vissen leerden hiervan en meden het net. Zij maakten dat zij wegkwamen zodat de visser niets meer kon vangen en tot grote armoede verviel.
Daarna gebeurde het dat hij het visje samen met andere vissen ving. Toen hij het visje aan het teken van de staart herkende, doodde hij het op wrede wijze en zei: “Degene die ondankbaar is, zal het net zo vergaan als deze vis.”
Zo zijn er veel ondankbare mensen die steeds goed met kwaad vergelden. Hierover zei Salomo: “Als je telkens goed met kwaad vergeldt, zal het kwaad niet uit je leven wijken.”
Ondankbaarheid is alle goeds onwaardig. Daarom zegt Bernardus: “Ondankbaarheid is een vijand van de ziel die tot verspilling van deugden en van goede werken leidt. Ondankbaarheid is als een verzengende wind die de fontein van barmhartigheid, de dauw van mededogen en de stroom van genade verdroogt. Ondankbare mensen willen deze weldaden niet zien.”
Het verhaal gaat dat een landman elke dag met zijn ezel naar het bos ging. Daar vond hij op een keer een draak
52r
ke vant die onder enen boem die gheuallen was belast ende ge
uanghen lach dien hi daer of verlossede Daer nae ghesciedent
dat die draeck den ezel eten woude segghende dat alle groote
diensten bijden ondancbaren verloren bliuenMer die lantman
ghinck te rade mitten vos die den draeck myt subtijlheyt we=
der inden last brocht daer hy te voren in gheweest hadde ende
verlossede den lantman mit sinen ezel Jtem men seit van een dwa
sen man die niet en hadde dan een soon welck doe hy sach dat
veel menschen totten keyser ghinghen ende brochten hem me
nigherhande ghiften ende gauen alsoe datse den keyser grote
[te]lick weder om begaefden Hier om docht hi in hem selue Jck
wil oeck totten keyser gaen ende brenghen hem een goelick=
heyt als den keijser wel betaemt . Aldus ghinck hi soeken dye
auentuer die hem god verlenen woude ende vinck een centau
rus dat een dier is onder als een paert ende bouen als een men
sche ende is soe snel te lopen als een paert: Daer nae vinck hy
oeck een beer daer hi op ghinck sitten ende presenteerdense bey
de den keyser ende sceynctese hem van sines heren weghen .
Die keyser ontfinck dese beesten in groten danck ende seynde
sinen heer veel ghelts ende goets weder omme alsoe dat hy rijc
wort als dyt ghesciet was veynsde hem die soon ende ghinck
legghen of hy doot hadde gheweest ende woude alsoe sinen va
der besoecken. Mer want hi onderuant dat hi op hem niet en
pasten soe wort hi toornich ende lasterden sinen vader seer van
der ondanckbaerheyt . ¶ Gregorius nyet en is hy waerdich
meer gauen te ontfanghen die nyet danckbaer en is vanden ge
gheuen gauen .¶ Augustinus dat god den danckbarighe ghe
gheuen hadde dat neemt hi weder van den ondanckbaren
Van die aern mit sinen voghelen ende den leeu mitten ande=
ren beesten ende dieren ¶Dyalogus neghen ende veertich
die vast zat onder een omgevallen boom. Hij bevrijdde de draak maar daarna wilde deze de ezel opeten. De draak zei: “Ondankbaren doen niets terug voor alle grote diensten die aan hen bewezen zijn.” De landman vroeg echter raad aan de vos, die de draak heel sluw opnieuw in de benarde positie bracht waarin hij eerst gezeten had. Daarna bevrijdde hij de landman met zijn ezel.
Zo vertelt men een verhaal over een dwaze man wiens enige bezit zijn zoon was. Hij zag dat veel mensen naar de keizer gingen om hem allerlei geschenken aan te bieden, maar ook dat de keizer hen hiervoor vorstelijk beloonde. Daarom dacht hij bij zichzelf: ik wil ook naar de keizer gaan en hem iets moois geven dat een keizer waardig is.
Daarop ging hij, op hoop van Gods’ zegen, zijn geluk beproeven. Hij ving een centaur, een dier dat van onderen een paard is en van boven een mens en dat net zo snel kan lopen als een paard. Daarna ving hij ook een beer, waar hij op ging zitten.
Hij bracht deze dieren naar de keizer en schonk ze hem uit naam van zijn heer. De keizer nam de beesten dankbaar in ontvangst en zond op zijn beurt de heer van de man veel geld en goederen, zodat hij rijk zou worden.
Nadat dit gebeurd was, verzon de zoon een list. Hij ging liggen alsof hij dood was om zijn vader op de proef stellen. Toen hij in de gaten kreeg dat hij niet op hem lette, werd hij kwaad en beschuldigde hij zijn vader van ondankbaarheid.
Gregorius zegt: “Hij die niet dankbaar is voor de geschonken gaven is het niet meer waard om gaven te ontvangen.” Augustinus zegt dat God de dankbaren geeft wat hij heeft afgenomen van de ondankbaren.
De 49e dialoog. Over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren