1v
¶ Hier begint dat prologus dat is voerspraec int boec dat gehieten
is dyalogus creaturarum dat is twispraec der creaturen datmen na den
geesteliken sin in vroliker ende stichtiger manieren appliceren mach
tot allen materien daer die mensch in gheleert mach warden.
Als die heylighe biscop ende leerre ysidorus inden boec van
dat ouerste goet seyt so vertoent ons god wt scoenheyt
der creaturen een deel van sijnre scoenheyt diemen nochtant
noch verstaen noch begripen en mach op dat die mensche biden sel
uen weghe weder keren mach tot gode in welken hi van hem ghe
keert is Ende die ouermits mynne der schoonheyt der creaturen
hem vander schoenheyt godes ofghetogen heeft weder comen mach
bi der scoenheyt der creaturen totter scoenheyt sijns sceppers Wel
ken creaturen in desen boecke bescreuen wesende al en sijn si niet
sprekende ofte oec doende als men hier na van elken scriuen sal Si
sijn nochtant wt haer natuerliker toeneychlicheyt als wijt wel
merken willen ons lerende om onse leuen te verbeteren Dat die
heylighe leerre Augustinus wel verstont doe hi seyde O guede
heer god almachtich alle dijn creaturen die du ghemaect hebste
roepen tot mi ende en houden niet op van roepen: . dat ic di god mi
nen scepper lief hebben sal bouen al Dit heeft die meester van desen
boecke anghemerct ende heeft gheordineert ende tesamen gheset eni
ghe dyalogus dat is twispraken der creaturen ende dye gheappli=
ceert tot goeder leringhen ende ghenoechliker instructienOp dat
wi ouer mits der natuerliker toeneychlicheyt der creaturen recht
of si ons daer in toesprekende waren: niet alleen geleert en sellen
warden mer oec dat verdriet des horens verdriuen sellen. ende
oec om te bet te onthouden sellen in onser memorien dat wi horen
of lesen sellen. dat sonderlanghe ghescieden mach bi fabulen ende
parabolen die in desen boecke volghen sellen . Want oec onse
heer ihesus dye alre beste ende hoechste leerrar in sinen sermonen ende
leringen parabolen ende gelikenissen ghehanteert ende bi ghebrocht
heeft op dat hy mit parabolen ende andere geli[li]kenisse des
ghelijcs oec die menschen brengen soude tot kennisse der waerheyt
Aldus appliceert oec die meester van desen boec mit soeter ende ge
noechliker manieren menige goede leringen om die ghebreken der
Hier begint het voorwoord van het boek dat Dyalogus creaturarum ofwel Twispraec der creaturen genoemd wordt. Men kan dit boek in geestelijke zin op een aangename en stichtelijke manier toepassen op alle zaken waar de mens van kan leren.
Zoals de heilige bisschop en leraar Isidorus zegt in het boek over het hoogste goed, toont God ons in de schoonheid van de schepselen een deel van zijn eigen schoonheid - die men echter niet bevatten kan - opdat de mens tot God kan terugkeren op dezelfde weg als waarvan hij van hem is afgedwaald. De mens die zich van God heeft afgekeerd vanwege zijn liefde tot de schoonheid van de schepselen, kan door die schoonheid tot de schoonheid van zijn Schepper terugkeren. Deze schepselen worden in dit boek beschreven, ook al kunnen zij niet spreken en handelen zoals elk van hen hierna in het boek wordt afgeschilderd. Niettemin worden hun natuurlijke neigingen beschreven en als we goed opletten, leren zij ons hoe we ons leven kunnen verbeteren.
Dit begreep de heilige leraar Augustinus goed toen hij zei: "O goede Here God almachtig, al uw schepselen die u gemaakt heeft, roepen voortdurend tot mij dat ik u, God mijn Schepper, boven alles lief moet hebben.”
Dat heeft de schrijver van dit boek ter harte genomen door enige dialogen, ofwel samenspraken tussen schepselen, te rangschikken en samen te brengen om ze ter lering en vermaak te laten gebruiken.
Door de natuurlijke aard van de schepselen – het is net alsof ze ons toespreken – zullen we niet alleen onderwezen worden maar zal ook het verdriet van de toehoorders verdreven worden. We kunnen wat wij horen of lezen ook beter in ons geheugen prenten door de voortreffelijke fabels en parabels die in dit boek zullen volgen. Want ook onze Heer Jezus, de allerbeste en hoogste leraar, heeft in zijn prediking en onderwijzing gelijkenissen gebruikt opdat hij daarmee de mensen op dezelfde wijze tot kennis van de waarheid zou brengen.
Zo past ook de schrijver van dit boek op een aardige en aangename manier menige goede les toe om de gebreken van de
2r
menschen wtteroeden ende die doechden weder in te planten dat seer
profitelic is als die heylighe leerraer sinte thomas van aquinen
bescrijft Hier om is dit yeghenwoordighe boec nut ende profite
lic allen predikers ende allen anderen goeden verstandighen men
schen yeghen die verdrietlicheyt des herten der gheenre diet ho=
ren ofte lesen Op dat also ouermits genoechlicheyt der soeter
materien dye herten der simpelre menschen getoghen mochten
warden tot hogher dinghen in doechden te soeken ende te verstaen
Gheliker wijs als men inder heijligher vaderen collacien bescre=
uen vindet dattie heylighe apostel ende euangelist sinte Johan op
een tijt sat mit sinen discipulen in goeder recreacien vrolic wesen
de dat daer een iongelinc voerbi liept ende daer wt ghescandali=
zeert was om dat si tesamen also vrolic waren dat doe sinte Jan
hem gheboet dat hi sinen boghe die hi in sijn hant hadde inspan
nen soude ende vraghede hem of hi den boghe also altoes wel
soude in ghetoghen moghen laten bliuen Daer hy op antwoer
den ende seide waert dat hi den boghe alsoe soude laten bliuen dat
hi dan verslappen soude ende verderuen. Doe seyde hem sinte
Johan des ghelijck soude oec die moet des menschen verderuen
ende ghebroken warden. waert dat hi niet in behoerliken tijden ende
manieren mit recreacien verlichtet warden Dyt selue seyt oec
aristotiles dat des menscen leuen ghestarcket wort mit eniger
hande spelen ofte vrolicheyt wanneer dattet doechdelick ghe=
sciet Als sinte Ambrosius leert ende seyt Dat sellen wi wach=
ten ende voerhoeden in alsulken genoechliken woorden ende wer
ken dat als wi dat hert wat verlichten willen dat wi ons sel=
uen niet alheel wt en storten ende also dat goede opset der doech
den niet en verliesen Dit boeck dan dat ghenoemt is als voer
screuen staet dyalogus creaturarum dat is twispraeck der crea=
turen settet ende bescrijft menigherhande ghenoechlike mate=
rien dye welke ouermits scriften ende autoriteyten der heyli=
gher leraren verciert ende ghestarket sijn ende lerende die menschen
bi ghenoechlike materien bi proprieteyten ofte andere manieren
der creaturen ende oec bi menighe schone historien ende warachtige
exempelen van der heylighen leuen hoe si hoer leuen sellen beeteren
mensen uit te roeien en de deugden weer in te prenten, wat heel nuttig is, zoals de heilige leraar Sint Thomas van Aquino beschrijft.
Daarom is dit voorliggende boek nuttig en lonend voor alle predikers en alle andere goede, verstandige mensen. Het kan het hartzeer van hen die het zullen aanhoren of lezen verdrijven. Aldus zouden door de aangename inhoud de harten van eenvoudige mensen aangesproken kunnen worden om hogere dingen en deugden te zoeken en te begrijpen.
Op vergelijkbare manier vindt men in Der heyligher vaderen collaciën ofwel Gesprekken met de Woestijnvaders beschreven dat de heilige apostel en evangelist Sint Johannes eens met zijn discipelen vrolijk en ontspannen zat uit te rusten, toen er een jongen voorbij liep die zich eraan ergerde dat zij zo vrolijk waren. Sint Jan gebood hem daarop de boog die hij in zijn hand had te spannen en vroeg hem of hij die boog altijd gespannen kon laten blijven. Hij antwoordde hierop dat de boog slap en onbruikbaar zou worden als hij hem zo gespannen zou laten. Toen zei Sint Johannes: "Op dezelfde manier zou ook de standvastigheid van de mens verslappen en breken als deze zich niet op gepaste tijd en wijze zou ontspannen."
Ook Aristoteles zegt dat het leven van de mens door enigerlei spel of vrolijkheid versterkt kan worden, als dat maar op deugdzame manier gebeurt.
Sint Ambrosius leert: “Als we ons willen ontspannen, moeten we er met dergelijke aangename woorden en activiteiten voor waken dat we ons er niet geheel en al aan overgeven en zo de goede intentie van de deugden niet verliezen.”
Dit boek ten slotte, dat hiervoor genoemd is Dyalogus creaturarum ofwel Twispraec der creaturen, beschrijft veel genoeglijke onderwerpen, die door geschriften en het gezag van de heilige leraren opgeluisterd en ondersteund worden. De mensen leren door middel van aangename onderwerpen, de eigenschappen of het gedrag van de schepselen, vele mooie geschiedverhalen en waarachtige, leerzame heiligenlevens hoe zij hun leven kunnen verbeteren,
2v
die sonden te scuwen ende die doechden te verkrighen. Om also
te verkrighen na desen leuen dat leuen dat inder hemelscher glorien
eweliken sel duren¶ Hier na volget een goede merkelike tafel van
desen boec die mit goeden besceide elken dyalogus settet claerliken met
sinen getal ende oec daer bi van wat materien in dat selue getracteert wort
Dat J dyalogus van die son ende die maen daer wi in warden ge
leert hoe dat die houaerdige menschen dicwijl vernedert warden
¶ Dat ij dyalogus Van saturnus die planeet ende die wolken dat
ons leert hoe die houaerdighe ghepinicht wort.
¶ Dat iij dyalogus Van die leysterre dat ons leert dat wi nyet
lichteliken goede heren ofte prelaten versetten sellen.
¶ Dat iiij Van die morghen sterre ende die auont sterre dat ons
leert dat die gheen die ombehoerlike dingen van gode ofte van
den menschen bidden dat si niet verhoert en worden
¶ Dat v van die regen boge ende dat teyken cancer genoemt dat ons leert
dat vrede cleine dinghen brenghet tot groot ende onureede grote
goeden tot niet brenghet
¶ Dat vi Vanden hemel ende die aerde dat ons leert die toornich
heyt te verwinnen mit wijsheyt
¶ Dat vij van die lucht ende den wint dat ons leert onse berispers lief hebben
¶ Dat viij van dat oeuer ende die see dat ons leert dattie prelaten
ende heren die bose menschen bedwingen sellen dat si geen quaet en doen
¶ Dat neghende van dat vuer ende dat water dat ons leert dat
wij goet gheuen sellen voer quaet
¶ Dat x van dat water ende dat vuer dat ons leert dattie goe=
de mitten quaden gheen ghemeenscap hebben en sellen:
¶ Dat elfste Van die riuier ende die see dat ons leert hoe wi bit
terheyt der tribulacien verduldelick verdraghen sellen
¶ Dat xij van berch ende dal dat ons leert hoe die knechten horen heren
obedieren sellen ¶ Dat xiij van costelike ghesteenten dat ons leert
die ledicheit te scuwen ende costelike doechden met arbeiden te weruen
¶ Dat xiiij Van smaragde ende den rinck dat ons leert hoemen
goede menschen om hoer doechden eren sal.
¶ Dat xv Vanden saphier ende den goutsmit dat ons leert hoe
gheestelike personen besloten sellen bliuen ende luttel wtgaen
¶ Dat sestiende van topasius dye costelike steen : dat ons leer
de zonden te vermijden en de deugden te verwerven. Zo kunnen de mensen na dit leven het leven verkrijgen dat in de hemelse heerlijkheid eeuwig zal duren.
Hierna volgt een goede, begrijpelijke inhoudsopgave van dit boek, die op duidelijke wijze elke dialoog apart beschrijft met daarbij het nummer en ook het onderwerp dat erin wordt behandeld.
De 1e dialoog gaat over de zon en de maan. Daarin worden wij onderwezen hoe de hoogmoedige mensen dikwijls worden vernederd.
De 2e dialoog over de planeet Saturnus en de wolk leert ons hoe de hoogmoedige wordt gestraft.
De 3e dialoog over de Poolster leert ons dat wij goede heren, bisschoppen of abten niet lichtvaardig tot aftreden moeten dwingen.
De 4e over de morgenster en de avondster leert ons dat degenen die onbehoorlijke dingen aan God of aan mensen vragen niet worden verhoord.
De 5e over de regenboog en het teken dat Kreeft wordt genoemd, leert ons dat vrede kleine dingen grootmaakt en onvrede grote dingen teniet doet.
De 6e over de hemel en de aarde leert ons woede met wijsheid te overwinnen.
De 7e over de lucht en de wind leert ons degenen die ons berispen, lief te hebben.
De 8e over het strand en de zee leert ons dat de hoge geestelijken en heren de boze mensen in toom moeten houden zodat ze geen kwaad doen.
De 9e over het vuur en het water leert ons dat wij het kwade met het goede moeten beantwoorden.
De 10e over het water en het vuur leert ons dat de goeden geen omgang moeten hebben met de kwaden.
De 11e over de rivier en de zee leert ons hoe wij de bitterheid van de ellende geduldig moeten verdragen.
De 12e over berg en dal leert ons hoe de knechten hun heren moeten gehoorzamen.
De 13e over kostbare stenen leert ons luiheid uit de weg te gaan en waardevolle deugden met inspanning te verwerven.
De 14e over de smaragd en de ring leert ons hoe men goede mensen om hun deugden moet eren.
De 15e over de saffier en de goudsmid leert ons dat geestelijke personen van de wereld afgezonderd moeten blijven en weinig buiten het klooster moeten gaan.
De 16e over de kostbare steen topaas leert ons
3r
dat begheuen menschen niet weder tot der werelt sellen keren
¶ Dat seuentiende Van die carbunckel steen ende dat spieghel.
dat ons leert dat die mensche des viants raet niet volgen en sal
¶ Dat achtiende Van achates ende serastes : dat ons leert dat
quaet te wederstaen ende niet te volghen
¶ Dat neghentiende Van gout ende loet . dat ons leert dat wi
cleyn wesen sellen in ons selfs oghen
¶ Dat twintichste Van goud ende siluer dat ons leert mitten he=
ren gheen kerssen te eten
¶ Dat een ende twintichste Van siluer ende yser dat ons leert int
spreken onsen woerden waer te nemen ende garen te swighen.
¶ Dat xxij Van tin ende coper dat ons leert wt hat ende nijt nie
mant te bedraghen of valsch ghetuych te gheuen
¶ Dat xx[i]ij van dat slot ende die sloetel dat ons leert vredelick myt
onsen euen menschen te leuen
¶ Dat vier ende twintichste van den ketel ende den hoghel dat
ons leert dat wi onsen dienst tot anderen luden profijt sellen doen.
¶ Dat xxv vanden rosmarijn ende den acker : dat ons leert dat
die ondersaten altoes een goet prelaet ofte heer kiesen sellen..
¶ Dat xxvi van wiruij ende venijnde beesten dat ons leert hoe die
ouersten die quaden sellen corrigeren
¶ dat xx[v]ij van ysoop ende marcurius dat ons leert dat dye bose
menschen quader sijn in ghesontheyt dan in sieckten.
¶ dat xxviij van aefruy ende hase dat ons le[r]rt dancbaer te we=
sen den ghenen die ons goet doen
¶ dat xxix van die wegebrede ende sceminckel dat ons leert also wel
te soeken raet yeghen die siecten der sielen als des lichaems :
¶ dat xxx van verbena ende den wolf dat ons leert dat wij nyet
voerwaer segghen en sellen dat ons onseker is.
¶ dat xxxi van mandragora ende venus dat ons leert mit onrey=
nen personen gheen ghelijck te hebben
¶ dat xxxij vanden roesboem ende dat velthoen dat ons leert dat
tijtlike rijckdom veel menschen te val brengt.
¶ dat xxxiij vanden doernen boem ende die wilde gheyt dat ons
leert wi goede werken hebben beghonnen dat wi daer ten eyn
dat kloosterlingen niet meer moeten terugkeren in de wereld.
De 17e over de robijn en de spiegel leert ons dat de mensen niet de raad van de duivel moeten opvolgen.
De 18e over de agaat en Cerastes leert ons het kwade te weerstaan en niet te volgen.
De 19e over goud en lood leert ons dat wij klein moeten zijn in onze eigen ogen.
De 20e over goud en zilver leert ons met hoge heren geen kersen te eten.
De 21e over zilver en ijzer leert ons bij het spreken op onze woorden te letten en dat het beter is te zwijgen.
De 22e over tin en koper leert ons niemand uit haat en nijd te bedriegen of valse getuigenissen af te leggen.
De 23e over het slot en de sleutel leert ons vreedzaam met onze naasten te leven.
De 24e over de ketel en de ketelhaak leert ons dat wij ons dienstbaar moeten opstellen tot nut van andere mensen.
De 25e over de rozemarijn en de akker leert ons dat de ondergeschikten altijd een goede hoge geestelijke of heer moeten kiezen.
De 26e over wijnruit en giftige beesten leert ons dat de hoger geplaatsten de kwaden moeten corrigeren.
De 27e over hysop en Mercurius leert ons dat slechte mensen gemener zijn als ze gezond zijn dan wanneer zij ziek zijn.
De 28e over citroenkruid en de haas leert ons degenen die ons goed behandelen dankbaar te zijn.
De 29e over weegbree en de aap leert ons advies te vragen bij zowel ziekte van de geest als van het lichaam.
De 30e over verbena en de wolf leert ons dat wij niet iets waar moeten noemen wat voor ons onzeker is.
De 31e over alruin en Venus leert ons om geen gelijkenis te vertonen met wellustige personen.
De 32e over de rozenstruik en de patrijs leert ons dat tijdelijke rijkdom veel mensen ten val brengt.
De 33e over de doornstruik en de wilde geit leert ons dat wij als wij met goede werken zijn begonnen die tot het einde
3v
de toe in sellen volharden
¶ Dat xxxiiij van mirtus ende dat wijf dat ons leert dat wij der
goeder menschen ghebeden altoes weruen sellen.
¶ Dat vijf ende dertichste Vanden cederboem dat ons leert dat
die heren ende prelaten haer ondersaten niet en sellen belasten
¶ Dat xxxvi Van twee bomen dat ons leert datmen gheen oer
del gheuen en sal sonder voersichticheyt
¶ Dat xxxvij Van dat meerswijn ende den ael dat ons leert dat
wij den schonen bedriechliken woorden ons viants niet ghe
louen en sellen
¶ Dat xxxviij Van dye meermin ende den onreynen ionghelinc
dat ons leert van scoenheyt der formen des wijfs te wachten
om niet bedroghen te warden
¶ Dat xxxix Van ventus marinus dat ons leert dat die ghieri-
ghe mensche altoes ghebreck heeft
¶ Dat veertichste Van vijf ionghe snoecken ende den visscher :
dat ons leert dat ionghe luden gaerne volghen sellen den raet
der ouder ende wijser luden
¶ Dat xli Vanden snoeck ende basiliscus dat ons leert te wach
ten van den ypocrijten :
¶ Dat xlij van een stoer dye totter zee ghinck . dat ons leert dat
hem niemant te seer en sal verheffen
¶ Dat drien ende veertichste van die prick ende cocodrilius dat
ons leert dat niemant vechten en sal teghen den onbekenden.
¶ Dat xliiij vanden snoeck ende trincha dat ons leert dat wij an
een anders qualick varen ons [niet] spieghelen sellen.
¶ Dat xlv van regina dye vissche ende ydrus dat serpen[t] dat ons
leert dat wi den bosen viant ende sinen raet van ons verdriu[en] sellen
¶ Dat xlvi vanden carper ende trimallus dat ons leert dat wij
ons seluen bouen ander luden niet prisen en sellen.
¶ Dat xlvij van die vorsche ende die creeft dat ons leert dat wij
scuwen ende vlien sellen onureede ende onghenoecht
¶ Dat acht ende veertichste vanden visscher ende dat viskijn . dat
vol moeten houden.
De 34e over de mirte en de vrouw leert ons dat wij altijd om de gebeden van goede mensen moeten vragen.
De 35e over de ceder leert ons dat de heren en prelaten hun ondergeschikten niet moeten onderdrukken.
De 36e over twee bomen leert ons dat men behoedzaam moet oordelen.
De 37e over de dolfijn en de aal leert ons dat wij de mooie bedrieglijke woorden van onze vijand niet geloven moeten.
De 38e over de zeemeermin en de wellustige jongeman leert ons op te passen voor de schoonheid van de vrouwelijke vormen om niet bedrogen te worden.
De 39e over de zeehond leert ons dat de gierige mens altijd gebrek heeft.
De 40e over vijf jonge snoeken en de visser leert ons dat jongelui de raad van oudere en wijzere mensen graag moeten opvolgen.
De 41e over de snoek en de basilisk leert ons op te passen voor de huichelaars.
De 42e over een steur die naar de zee ging leert ons dat niemand zich te veel moet verbeelden.
De 43e over de prik en de krokodil leert ons dat niemand moet vechten tegen een onbekende.
De 44e over de snoek en Trincha leert ons dat wij ons niet moeten spiegelen aan het slechte gedrag van iemand anders.
De 45e over Regina de vis en Ydrus het serpent leert ons dat wij de duivel en zijn raad verdrijven moeten.
De 46e over de karper en de vlagzalm leert ons dat wij onszelf niet tegenover andere mensen moeten ophemelen.
De 47e over de kikker en de kreeft leert ons dat wij onvrede en ongenoegen uit de weg moeten gaan.
De 48e over de visser en het visje
4r
ons leert dat die ondanckbaer mensche quaet voer goet gheeft
dat xlix vanden aern mit sinen voghelen ende den leeu mit si=
nen beesten dat ons leert te wachten van valschen verraders:
dat vijftichste van die aern die alle voghelen te capitel daghe=
de dat ons leert niet onghehoersaem te sijn
¶ dat li vanden valck ende den wuwe:dat ons leert dat niemant
hem setten en sal teghen sijn stercker
¶ dat lij van die craen die inder sonnen vliegen woude dat ons
leert hoe die houaerdighe mensche hem verheffen wil bouen al
¶ dat liij van die voghel sterla die den hase gheuanghen hadde.
¶ dat ons leert hoe die ydel menschen dat loen hoerre goeden wer
ken verliesen
¶ dat liiij van den struys voghel ende cyrurgijn dat ons leert dat
wij onse lichaem mit houerdien nyet meer cieren en sellen dant
god ghescheepen heeft
¶ dat lv vanden valck ende den haen dat ons leert dat een yghe
lick mensch hem regieren sal nae sinen staet
¶ dat lvi vanden voghel astur ende die vogel caridius dat ons le
ert dat veel menschen vrienden sijn in voerspoet. ende nyet in
weederspoet.
¶ dat lvij van osmarillus ende den sperwer . dat ons leert dat
wij inder noet dat minste quaet verliesen sellen.
¶ dat lviij van corflanchus die sijn leuen beeteren woude dat ons
leert dat veel menschen om anxt der penitencien in gheen cloes
ter ghaen en willen:
¶ dat lix van die hoppe ende die papegay. dat ons leert dat dye
vrijheyt des willen inden mensche veel goets vermach.
¶ dat lx van die henne ende die duue dat ons leert dat wi ons sel
len verbliden mitten vroliken menschen ende bedroeuen mit=
ten bedruckten
¶ dat lxi van den haen ende den capoen. dat ons leert niet al te
ghelouen dat wij horen
¶ dat twee ende tsestichste Vanden voghel fasianus. ende den
leert ons dat de ondankbare mens het goede met het kwade vergeldt.
De 49e over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren leert ons dat wij moeten oppassen voor valse verraders.
De 50e over de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep, leert ons niet ongehoorzaam te zijn.
De 51e over de valk en de wouw leert ons dat niemand zich tegen zijn meerdere moet verzetten.
De 52e over de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen, leert ons dat de hoogmoedige mens zich boven alles wil verheffen.
De 53e over de vogel Sterla die de haas gevangen had, leert ons hoe ijdele mensen de beloning voor hun goede werken verliezen.
De 54e over de struisvogel en de chirurgijn leert ons dat wij niet ijdel moeten zijn en ons lichaam niet meer moeten opsieren dan God het geschapen heeft.
De 55e over de valk en de haan leert ons dat ieder mens zich gedragen moet naar zijn stand.
De 56e over de havik en de plevier leert ons dat veel mensen vrienden zijn in voorspoed, maar niet in tegenspoed.
De 57e over Osmarillus en de sperwer leert ons dat wij in nood het minste kwaad te verliezen hebben.
De 58e over de giervalk die zijn leven wilde verbeteren, leert ons dat veel mensen uit angst voor boetedoening niet in een klooster willen gaan.
De 59e over de hop en de papegaai leert ons dat de vrije wil in de mens veel goeds tot stand brengt.
De 60e over de hen en de duif leert ons dat wij ons moeten verblijden met de vrolijke mensen en droevig moeten zijn met de bedrukten.
De 61e over de haan en de kapoen leert ons niet alles te geloven wat wij horen.
De 62e over de fazant en de
4v
paeu dat ons leert datmen gheen hoghen staet mit kiuen ende
vechten weruen en sal
¶ Dat lxiij van den rauen ende snip dat ons leert dat wi die be-
druckte menschen niet belasten noch bespotten en sellen.
¶ Dat lxiiij Van die ransuyl ende den lewerick dat ons leert niet
te belouen dat wij niet doen en willen
¶ Dat lxv van dat quickstertgen ende fasianus dat ons leert ons
eygen gebreken te merken als wi ander luden berispen willen.
¶ Dat lxvi van die nachtegael ende dye rauen dat ons leert dat
wi niet spreken en sellen daer gheen ghehoer en is
¶ Dat lxvij Vanden ouweuaer ende die swaluwe dat ons leert
soe wat quaet dat wij anderen luden doen dattat op ons seluen
oeck comen sal
¶ Dat lxviij van die voghelen pigaerdus ende alietus dat ons
leert die arme ende crancke mensche wt barmherticheyt te be=
schermen:
¶ Dat lxix van onocrotalus ende den ezel . dat ons leert altoes
te vresen om dat wi altoes in periculen sijn
¶ Dat lxx van die swan ende die rauen dat ons leert dat die bo
se viant altoes arbeyt onse puerheyt mit sonden te besmetten.
¶ Dat lxxi Van die velthen ende die huyshen dat ons leert dat
die machtighe in haer tijt des voerspoets die armen niet ver=
drucken en sellen
¶ Dat twe ende tseuentichte Van die quattel ende die leeuwe=
rick dat ons leert dat die cleynen hem niet ghelijcken en sellen
mitten groten dat hoer vianden sijn
¶ Dat lxxiij vanden voghel yson dat ons leert inder ioecht ons
tot goede wercke te voeghen
¶ Dat lxxiiij van dat duyckertgen dat ons leert dat wij gaerne
inden arbeyt wesen sellen
¶ Dat vijf ende tseuentichste Van dye dijstel vinck: dat ons
pauw leert ons dat men door ruziën en vechten geen hoog aanzien verwerven zal.
De 63e over de raaf en de snip leert ons dat wij kwetsbare mensen niet belasten of bespotten moeten.
De 64e over de ransuil en de leeuwerik leert ons niets te beloven wat we niet doen willen.
De 65e over het kwikstaartje en de fazant leert ons op onze eigen gebreken te letten als we andere mensen willen berispen.
De 66e over de nachtegaal en de raaf leert ons dat we niet moeten spreken waar we geen gehoor krijgen.
De 67e over de ooievaar en de zwaluw leert ons wat voor kwaad we andere mensen ook aandoen dat dit dan ook onszelf treffen zal.
De 68e over de duif en de valk leert ons de arme en zieke mens uit medelijden te beschermen.
De 69e over de pelikaan en de ezel leert ons altijd waakzaam te zijn omdat we altijd in gevaar zijn.
De 70e over de zwaan en de raaf leert ons dat de duivel er altijd op uit is onze zuiverheid met zonde te besmetten.
De 71e over de patrijs en de kip leert ons dat de machtigen in tijden van voorspoed de armen niet onderdrukken moeten.
De 72e over de kwartel en de leeuwerik leert ons dat de kleinen zich niet moeten vergelijken met de groten die hun vijanden zijn.
De 73e over de kiekendief leert ons dat wij ons in de jeugd op goede werken moeten richten.
De 74e over het duikertje leert ons dat wij met plezier ons werk moeten doen.
De 75e over de distelvink leert ons
5r
leert dat wij den armen behoeftighen menschen oeck vanden
beesten om godes willen gheuen sellen
¶ Dat lxxvi vanden ouvaer ende den apteker dat ons leert dat
onsuueren menschen altoes in horen stanc der sonden geren te bliuen
¶ Dat lxxvij van die pellicaen dat ons leert altoes alleen te we=
sen inden dienste godes.. .
dat lxxviij van die tortel duyf dat ons leert reine herten onrei
ne gheselscap altoes sal pinen te scuwen.
¶ dat neghen ende tseuentichste van patrijse dat ons leert in ons
seluen sellen gaen te sien of wij dat of dier ghelijck oeck niet en
hebben ghedaen
¶ dat lxxx van die aixter ende andere voghelen dat ons leert den
bedriegheliken woorden gheen gheloe[l]fs te gheuen
¶ dat lxxxi van die wuwe die des velthoens ionghen pleech te e=
ten dat ons leert dat wij vergheuen sellen onsen euen mensche
¶ dat hi ons misdoet
¶ dat lxxxij van die ransuyl die heerscappy hebben woude bouen
alle andere voghelen dat ons leert dat die tijtlike macht ondu
rich is.
¶ dat drie ende tachtichste vanden voghelen die opter aerden le
uen ende oeck inden water dat ons leert dat die ghierighe men
sche al begheert dat hi siet
¶ dat lxxxii[i]j vanden lantman ende dye bijen: dat ons leert dat
hi hier in deser tijt moet liden die hier nae wil verbliden.
¶ dat lxxxv van die leeu die teghen den arn vacht. dat ons leert
in gheen pertien te staen.
¶ dat ses ende tachtichste van die leeu die sijn twee ionghen ellic
een wijf gaf dat ons leert .dat wi onse ouders onderdanich
wesen sellen
¶ dat seuen ende tachtichste vanden voghel grijp den tijran. dat
ons leert dat wij ons tot anderen menschen alsoe bewijsen sel
len als wij willen dat si hem tot onswaert sellen bewijsen
leert ons dat wij om Gods wil arme behoeftige mensen ook van de dieren moeten geven.
De 76e over de ooievaar en de apotheker leert ons dat onreine mensen altijd graag in de stank van hun zonden willen blijven.
De 77e over de pelikaan leert ons dat wij altijd alleen moeten zijn als wij ons aan God wijden.
De 78e over de tortelduif leert ons dat mensen met een zuiver hart altijd moeite moeten doen om slecht gezelschap te mijden.
De 79e over de patrijs leert ons dat wij bij onszelf te rade moeten gaan om te zien of wij niet zelf iets hebben misdaan.
De 80e over de ekster en andere vogels leert ons om geen geloof te hechten aan bedrieglijke woorden.
De 81e over de wouw die de jongen van de patrijs pleegt op te eten, leert ons dat wij onze naasten die ons iets misdaan hebben, moeten vergeven.
De 82e over de ransuil die de heerschappij wilde hebben over alle andere vogels, leert ons dat tijdelijke macht voorbijgaat.
De 83e over de vogels die zowel op het land als in het water leven, leert ons dat een gulzig mens alles begeert wat hij ziet.
De 84e over de boer en de bijen leert ons dat hij hier in deze tijd moet lijden als hij zich in het hiernamaals wil verblijden.
De 85e over de leeuw die tegen de arend vocht, leert ons geen partij te kiezen.
De 86e over de leeuw die zijn twee jongen elk een wijfje gaf, leert ons dat wij aan onze ouders onderdanig moeten zijn.
De 87e over de griffioen, de tiran leert ons dat wij ons zo moeten gedragen zoals wij willen dat anderen zich ten opzichte van ons gedragen.
5v
¶ Dat lxxxviij Van leopardus ende den eenhoerne dye yeghen
den draeck vochten. dat ons leert dat wij ons niet onder win
den en sellen voer een ander te strijden ofte oeck te kiuen
¶ Dat lxxxix Van den elephant die sijn knien niet en bughet:
dat ons leert dat die rechter niemant veroerdelen en sal na dat
hem die quade clappers boosliken aenbrenghen
¶ Dat xc Van satirus die een wijf genomen hadde. dat ons leert
dattat wijf horen man onderdanich wesen sal.
¶ Dat xci. Van den dromedarius ende sinen loep . dat ons leert
inden weghe der doechden ons maeteliken ende saetliken te re
gieren
¶ Dat xcij Van die leeu die een cloester tymmerden . dat ons le
ert dat eendrachticheyt prijselic is ende goet in allen staet des
leuens
¶ Dat xciij Van onocentaurus die een casteel tymmerden. dat
ons leert dat wij ons seluen niet te seer ghelouen en sellen.
¶ Dat vier ende tneghentichste Vanden eenhoorn die dye oude
menschen versmaden . dat ons leert hoe dye ionghen menschen
den ouden reuerencij bewijsen sellen
¶ Dat xcv Van een dier orix ghenoemt dat nymmermeer sieck
en wart dat ons leert dat god den mensche sieckheyt verleent
tot sijnre salicheyt:
¶ Dat xcvi Vanden ackerman dat ons leert dat gode bedwon
ghen dienst niet behaechlick en is.
¶ Dat seuen ende tneghentichste Van die sceminkel die boecken
te scriuen plach Dat ons leert dat wij onse gebet mit aendacht
sellen doen
¶ Dat xcviij Van cameleopardus. dat ons leert gheen wraeck
opter aerden te doen.
¶ Dat xcix Van laurus den scipman dat ons leert dat wij niet
haesten en sellen te vroech rijck of groet te warden
¶ Dat honderste Vanden leeu die een fel iagher was .
¶ Dat ons leert dat wij nimmermeer niet staen en sellen nae die
De 88e over het luipaard en de eenhoorn die tegen de draak vochten, leert ons dat wij het niet op ons moeten nemen voor een ander te strijden of te twisten.
De 89e over de olifant die zijn knieën niet buigt, leert ons dat de rechter niemand moet veroordelen, die door kwaadsprekers valselijk is beschuldigd.
De 90e over de sater die een vrouw had genomen, leert ons dat de vrouw haar man onderdanig moet zijn.
De 91e over de dromedaris en zijn tred leert ons dat wij ons op de weg der deugden gematigd en fatsoenlijk moeten gedragen.
De 92e over de leeuw die een klooster bouwde, leert ons dat eendracht prijzenswaardig is en goed in alle levensomstandigheden.
De 93e over onocentaur die een kasteel bouwde, leert ons dat we onszelf niet al te zeer moeten geloven.
De 94e over de eenhoorn die de oude mensen minacht, leert ons hoe de jonge mensen de ouderen eerbied moeten bewijzen.
De 95e over een dier dat antilope wordt genoemd en nooit ziek werd, leert ons dat God de mens ziekte geeft om zalig te worden.
De 96e over de boer leert ons dat gedwongen arbeid God niet welgevallig is.
De 97e over de aap die gewoon was boeken te schrijven, leert ons dat wij ons gebed met aandacht moeten doen.
De 98e over de giraf leert ons op aarde geen wraak te nemen.
De 99e over Laurus de schipper leert ons dat wij ons niet moeten haasten te vroeg rijk of machtig te worden.
De 100e over de leeuw die een vurig jager was, leert ons dat wij de dingen die wij niet kunnen verkrijgen nooit moeten najagen.
6r
dinghen die wij niet vercrighen en moghen.
Dat C ende een Van traghelaphus die tymmermeester . dat
ons leert dat wij gheen quaet raet en sellen gheuen
¶ Dat C ende twe Van die buffel den scoemaker : dat ons leert
dat wij bliuen sellen inden staet daer wij van gode in gheroe=
pen sijn
¶ Dat C ende drie Vanden ionghen os den cock . dat ons leert
soberheyt te houden in eten ende drincken
¶ Dat C ende vier Van eenen ionghen bock die alte groten goec
kelaer was. dat ons leert dat onmaticheit in allen dingen quaet is
¶ Dat C ende vijf Vanden hase doctoer inden rechten : dat ons
leert dat dye clercken naerstelick studeren sellen om konsten te
krijghen
¶ Dat C ende ses Vanden hont ende die woluen . dat ons leert
dat een yghelick bliuen sel in sijn stede daer hi vrij ende sonder
vreese wesen mach
¶ Dat honderste ende seuen Vanden wolf ende den ezel . dat ons
leert dat dye bedrieghers dickwijl vallen inden strick die si op
ander luden hadden gheset
¶ Dat C ende acht Vanden beer ende den wolf dat ons leert dat
wij alle man ons nauste niet te kennen gheuen en sellen.
¶ Dat honderste ende neghen Van die wilde gheyt ende den wolf
dat ons leert dat die ghiericheyt niet versaet en mach warden
¶ Dat honderste ende tien Van dat eenkorengen ende squillatus
dat ons leert dat [y]delheyt des menschen gheleghen is meer in
doechden dan in coemsten
¶ Dat C ende elf van dat paert ende den beer dat ons leert dat
veel menschen ondancbaer sijn
¶ Dat C ende twalef Vanden ezel ende den osse dat ons leert dat
tet beeter is in dwanck bi huys te bliuen . dan achter lande in
armoede te lopen
¶ Dat C ende dertien Van den bock ende dat weder ofte den ram
dat ons leert dat alleen te wesen altoes niet goet en is
¶ Dat honderste ende veertien Van panthera ende dat verken:
De 101e over de antilope, die bouwmeester was, leert ons dat wij geen slechte raad moeten geven.
De 102e over de buffel die schoenmaker was, leert ons dat wij blijven in de situatie, waarin wij door God geroepen zijn.
De 103e over de jonge os, die kok was, leert ons sober te zijn met eten en drinken.
De 104e over een jonge bok, die een zeer groot goochelaar was, leert ons dat onmatigheid in alle dingen slecht is.
De 105e over de haas, die doctor in de rechten was, leert ons dat de studenten ijverig studeren moeten om kennis te vergaren.
De 106e over de hond en de wolven leert ons dat iedereen moet blijven in zijn stad waar hij vrij en zonder vrees kan wonen.
De 107e over de wolf en de ezel leert ons dat de bedriegers dikwijls in de strik verward raken die ze voor anderen hadden gezet.
De 108e over de beer en de wolf leert ons dat wij ons innerlijk niet aan iedereen prijs moeten geven.
De 109e over de wilde geit en de wolf leert ons dat gulzigheid niet verzadigd kan worden.
De 110e over het eekhoorntje en de squillatus leert ons dat adeldom van de mens meer gelegen is in deugden dan in afkomst.
De 111e over het paard en het zwijn leert ons dat veel mensen ondankbaar zijn.
De 112e over de ezel en de os leert ons dat het beter is onder dwang thuis te blijven dan in armoede door het hele land te lopen.
De 113e over de bok en de ram leert ons dat het niet altijd goed is alleen te zijn.
De 114e over de panter en het varken
6v
dat ons leert dat quade ghewoente niet goet en is te laten.
¶ Dat C ende vijftien Van die velt eesel ende dat wilde verken
dat ons leert dat wij niet voer waer segghen en sellen des wij
niet seker en sijn
¶ Dat C ende sestien Van salamandra ende ydrus dat serpent.
¶ dat ons leert hoe wij ons wachten sellen voer dye becoringhe
des bosen viants
¶ dat C ende seuentien van dye scheminckel ende taxus dat ons
leert dat wij merken ende sien sellen wien dat wij enich dinck
gheuen ofte lenen
¶ dat C ende achtien Van die muys ende die catte . dat ons leert
dat dye ghene dye twiste ende onureede onder den menschen
maecken van gode ghehaettet sijn
¶ dat C ende neghentien Van vijf lammerkijns ende den wolf
dat ons leert hoe die ionghe menschen altoes gaerne volghen
sellen der ouder luden raet .
¶ dat C ende twintich Van veel beesten die bi een vergadert wa
ren . dat ons leert dat wi ons niet verbliden en sellen als onse
vianden vernedert sijn ende dat wise oec dan niet oueruallen sellen
¶ dat C ende xxi Vanden cuyssen man die vant onreyn wijf be=
droghen wort . dat ons leert dat die scoenheyt des wijfs doot
slaet die siel der mannen
¶ dat C ende xxij Vanden leuendighe mensche ende die doot. dat
ons leert dat wi niet sekers en hebben dan die doot
leert ons dat slechte gewoonten niet makkelijk los te laten zijn.
De 115e over de ezel en het wilde zwijn leert ons dat wij iets niet als waarheid moeten verkondigen als we er niet zeker van zijn.
De 116e over de salamander en Ydrus de slang leert ons dat wij op moeten passen voor de verleidingen van de duivel.
De 117e over de aap en de das leert ons dat wij moeten opletten aan wie wij iets geven of lenen.
De 118e over de muis en de kat leert ons dat degenen die twist en onrust onder de mensen zaaien door God gehaat worden.
De 119e over de vijf lammetjes en de wolf leert ons dat jonge mensen altijd gewillig de raad van oudere mensen moeten opvolgen.
De 120e over veel dieren die in een vergadering bijeen waren, leert ons dat wij ons niet moeten verheugen als onze vijanden vernederd zijn en dat wij hen dan ook niet moeten aanvallen.
De 121e over de kuise man die door de onreine vrouw bedrogen wordt, leert ons dat de schoonheid van de vrouw de ziel van de mannen doodslaat.
De 122e over de levende mens en de dood leert ons dat we geen andere zekerheid hebben dan de dood.