Twispraec der Creaturen
Toelichting
In 1481 gaf de Goudse drukker Gheraert Leeu een verzameling van 122 fabels uit: Dyalogus creaturarum dat is Twispraec der Creaturen.
Voor transcriptie en hertaling van de dialogen of fabels, vanuit het Middelnederlands is gebruik gemaakt van het exemplaar uit het Streekarchief Midden-Holland (Gouda, SAMH, Librije, 0190. 8302, [olim 2306 E 3]).
Transcriptie en hertaling volgen de pagina indeling van het boek. De eerste pagina van de proloog heeft nummer 1v gekregen. In het Goudse boek ontbreken pagina 14r en 14v, pagina 15r, 15v, 62r en 62v zijn beschadigd. Voor transcriptie en hertaling hiervan is (aanvullend) gebruikgemaakt van het exemplaar dat zich bevindt in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (170 E 26 [2]).
Goudologie
Goudologie is de naam van een cursus die wordt georganiseerd door het Historisch Platform Gouda. Deelnemers krijgen een gedegen basiskennis van de historie van Gouda. Na afloop van de cursus van 12 dagdelen kan men examen doen. Als dat met goed gevolg wordt afgelegd mag men zich 'Goudoloog' noemen. Voor diegenen die de basiscursus hebben gevolgd en de smaak te pakken hebben, is er een vervolgcursus waarin bepaalde thema's verder worden verdiept.
Werkgroep Twispraec
De huiswerkopdracht bij de Goudologie II cursus 'De Goudse librije en de Goudse boekdrukkunst’ was het transcriberen en hertalen in modern Nederlands van een fabel uit Twispraec der creaturen. Uit deze cursus ontstond de werkgroep 'Twispraec' met als doel alle fabels te transcriberen en te hertalen. Soms leest de werkgroep de fabels ook voor, zowel in de Middeleeuwse versie als in modern Nederlands.
Proloog
1v
¶ Hier begint dat prologus dat is voerspraec int boec dat gehieten
is dyalogus creaturarum dat is twispraec der creaturen datmen na den
geesteliken sin in vroliker ende stichtiger manieren appliceren mach
tot allen materien daer die mensch in gheleert mach warden.
Als die heylighe biscop ende leerre ysidorus inden boec van
dat ouerste goet seyt so vertoent ons god wt scoenheyt
der creaturen een deel van sijnre scoenheyt diemen nochtant
noch verstaen noch begripen en mach op dat die mensche biden sel
uen weghe weder keren mach tot gode in welken hi van hem ghe
keert is Ende die ouermits mynne der schoonheyt der creaturen
hem vander schoenheyt godes ofghetogen heeft weder comen mach
bi der scoenheyt der creaturen totter scoenheyt sijns sceppers Wel
ken creaturen in desen boecke bescreuen wesende al en sijn si niet
sprekende ofte oec doende als men hier na van elken scriuen sal Si
sijn nochtant wt haer natuerliker toeneychlicheyt als wijt wel
merken willen ons lerende om onse leuen te verbeteren Dat die
heylighe leerre Augustinus wel verstont doe hi seyde O guede
heer god almachtich alle dijn creaturen die du ghemaect hebste
roepen tot mi ende en houden niet op van roepen: . dat ic di god mi
nen scepper lief hebben sal bouen al Dit heeft die meester van desen
boecke anghemerct ende heeft gheordineert ende tesamen gheset eni
ghe dyalogus dat is twispraken der creaturen ende dye gheappli=
ceert tot goeder leringhen ende ghenoechliker instructienOp dat
wi ouer mits der natuerliker toeneychlicheyt der creaturen recht
of si ons daer in toesprekende waren: niet alleen geleert en sellen
warden mer oec dat verdriet des horens verdriuen sellen. ende
oec om te bet te onthouden sellen in onser memorien dat wi horen
of lesen sellen. dat sonderlanghe ghescieden mach bi fabulen ende
parabolen die in desen boecke volghen sellen . Want oec onse
heer ihesus dye alre beste ende hoechste leerrar in sinen sermonen ende
leringen parabolen ende gelikenissen ghehanteert ende bi ghebrocht
heeft op dat hy mit parabolen ende andere geli[li]kenisse des
ghelijcs oec die menschen brengen soude tot kennisse der waerheyt
Aldus appliceert oec die meester van desen boec mit soeter ende ge
noechliker manieren menige goede leringen om die ghebreken der
Hier begint het voorwoord van het boek dat Dyalogus creaturarum ofwel Twispraec der creaturen genoemd wordt. Men kan dit boek in geestelijke zin op een aangename en stichtelijke manier toepassen op alle zaken waar de mens van kan leren.
Zoals de heilige bisschop en leraar Isidorus zegt in het boek over het hoogste goed, toont God ons in de schoonheid van de schepselen een deel van zijn eigen schoonheid - die men echter niet bevatten kan - opdat de mens tot God kan terugkeren op dezelfde weg als waarvan hij van hem is afgedwaald. De mens die zich van God heeft afgekeerd vanwege zijn liefde tot de schoonheid van de schepselen, kan door die schoonheid tot de schoonheid van zijn Schepper terugkeren. Deze schepselen worden in dit boek beschreven, ook al kunnen zij niet spreken en handelen zoals elk van hen hierna in het boek wordt afgeschilderd. Niettemin worden hun natuurlijke neigingen beschreven en als we goed opletten, leren zij ons hoe we ons leven kunnen verbeteren.
Dit begreep de heilige leraar Augustinus goed toen hij zei: "O goede Here God almachtig, al uw schepselen die u gemaakt heeft, roepen voortdurend tot mij dat ik u, God mijn Schepper, boven alles lief moet hebben.”
Dat heeft de schrijver van dit boek ter harte genomen door enige dialogen, ofwel samenspraken tussen schepselen, te rangschikken en samen te brengen om ze ter lering en vermaak te laten gebruiken.
Door de natuurlijke aard van de schepselen – het is net alsof ze ons toespreken – zullen we niet alleen onderwezen worden maar zal ook het verdriet van de toehoorders verdreven worden. We kunnen wat wij horen of lezen ook beter in ons geheugen prenten door de voortreffelijke fabels en parabels die in dit boek zullen volgen. Want ook onze Heer Jezus, de allerbeste en hoogste leraar, heeft in zijn prediking en onderwijzing gelijkenissen gebruikt opdat hij daarmee de mensen op dezelfde wijze tot kennis van de waarheid zou brengen.
Zo past ook de schrijver van dit boek op een aardige en aangename manier menige goede les toe om de gebreken van de
2r
menschen wtteroeden ende die doechden weder in te planten dat seer
profitelic is als die heylighe leerraer sinte thomas van aquinen
bescrijft Hier om is dit yeghenwoordighe boec nut ende profite
lic allen predikers ende allen anderen goeden verstandighen men
schen yeghen die verdrietlicheyt des herten der gheenre diet ho=
ren ofte lesen Op dat also ouermits genoechlicheyt der soeter
materien dye herten der simpelre menschen getoghen mochten
warden tot hogher dinghen in doechden te soeken ende te verstaen
Gheliker wijs als men inder heijligher vaderen collacien bescre=
uen vindet dattie heylighe apostel ende euangelist sinte Johan op
een tijt sat mit sinen discipulen in goeder recreacien vrolic wesen
de dat daer een iongelinc voerbi liept ende daer wt ghescandali=
zeert was om dat si tesamen also vrolic waren dat doe sinte Jan
hem gheboet dat hi sinen boghe die hi in sijn hant hadde inspan
nen soude ende vraghede hem of hi den boghe also altoes wel
soude in ghetoghen moghen laten bliuen Daer hy op antwoer
den ende seide waert dat hi den boghe alsoe soude laten bliuen dat
hi dan verslappen soude ende verderuen. Doe seyde hem sinte
Johan des ghelijck soude oec die moet des menschen verderuen
ende ghebroken warden. waert dat hi niet in behoerliken tijden ende
manieren mit recreacien verlichtet warden Dyt selue seyt oec
aristotiles dat des menscen leuen ghestarcket wort mit eniger
hande spelen ofte vrolicheyt wanneer dattet doechdelick ghe=
sciet Als sinte Ambrosius leert ende seyt Dat sellen wi wach=
ten ende voerhoeden in alsulken genoechliken woorden ende wer
ken dat als wi dat hert wat verlichten willen dat wi ons sel=
uen niet alheel wt en storten ende also dat goede opset der doech
den niet en verliesen Dit boeck dan dat ghenoemt is als voer
screuen staet dyalogus creaturarum dat is twispraeck der crea=
turen settet ende bescrijft menigherhande ghenoechlike mate=
rien dye welke ouermits scriften ende autoriteyten der heyli=
gher leraren verciert ende ghestarket sijn ende lerende die menschen
bi ghenoechlike materien bi proprieteyten ofte andere manieren
der creaturen ende oec bi menighe schone historien ende warachtige
exempelen van der heylighen leuen hoe si hoer leuen sellen beeteren
mensen uit te roeien en de deugden weer in te prenten, wat heel nuttig is, zoals de heilige leraar Sint Thomas van Aquino beschrijft.
Daarom is dit voorliggende boek nuttig en lonend voor alle predikers en alle andere goede, verstandige mensen. Het kan het hartzeer van hen die het zullen aanhoren of lezen verdrijven. Aldus zouden door de aangename inhoud de harten van eenvoudige mensen aangesproken kunnen worden om hogere dingen en deugden te zoeken en te begrijpen.
Op vergelijkbare manier vindt men in Der heyligher vaderen collaciën ofwel Gesprekken met de Woestijnvaders beschreven dat de heilige apostel en evangelist Sint Johannes eens met zijn discipelen vrolijk en ontspannen zat uit te rusten, toen er een jongen voorbij liep die zich eraan ergerde dat zij zo vrolijk waren. Sint Jan gebood hem daarop de boog die hij in zijn hand had te spannen en vroeg hem of hij die boog altijd gespannen kon laten blijven. Hij antwoordde hierop dat de boog slap en onbruikbaar zou worden als hij hem zo gespannen zou laten. Toen zei Sint Johannes: "Op dezelfde manier zou ook de standvastigheid van de mens verslappen en breken als deze zich niet op gepaste tijd en wijze zou ontspannen."
Ook Aristoteles zegt dat het leven van de mens door enigerlei spel of vrolijkheid versterkt kan worden, als dat maar op deugdzame manier gebeurt.
Sint Ambrosius leert: “Als we ons willen ontspannen, moeten we er met dergelijke aangename woorden en activiteiten voor waken dat we ons er niet geheel en al aan overgeven en zo de goede intentie van de deugden niet verliezen.”
Dit boek ten slotte, dat hiervoor genoemd is Dyalogus creaturarum ofwel Twispraec der creaturen, beschrijft veel genoeglijke onderwerpen, die door geschriften en het gezag van de heilige leraren opgeluisterd en ondersteund worden. De mensen leren door middel van aangename onderwerpen, de eigenschappen of het gedrag van de schepselen, vele mooie geschiedverhalen en waarachtige, leerzame heiligenlevens hoe zij hun leven kunnen verbeteren,
2v
die sonden te scuwen ende die doechden te verkrighen. Om also
te verkrighen na desen leuen dat leuen dat inder hemelscher glorien
eweliken sel duren¶ Hier na volget een goede merkelike tafel van
desen boec die mit goeden besceide elken dyalogus settet claerliken met
sinen getal ende oec daer bi van wat materien in dat selue getracteert wort
Dat J dyalogus van die son ende die maen daer wi in warden ge
leert hoe dat die houaerdige menschen dicwijl vernedert warden
¶ Dat ij dyalogus Van saturnus die planeet ende die wolken dat
ons leert hoe die houaerdighe ghepinicht wort.
¶ Dat iij dyalogus Van die leysterre dat ons leert dat wi nyet
lichteliken goede heren ofte prelaten versetten sellen.
¶ Dat iiij Van die morghen sterre ende die auont sterre dat ons
leert dat die gheen die ombehoerlike dingen van gode ofte van
den menschen bidden dat si niet verhoert en worden
¶ Dat v van die regen boge ende dat teyken cancer genoemt dat ons leert
dat vrede cleine dinghen brenghet tot groot ende onureede grote
goeden tot niet brenghet
¶ Dat vi Vanden hemel ende die aerde dat ons leert die toornich
heyt te verwinnen mit wijsheyt
¶ Dat vij van die lucht ende den wint dat ons leert onse berispers lief hebben
¶ Dat viij van dat oeuer ende die see dat ons leert dattie prelaten
ende heren die bose menschen bedwingen sellen dat si geen quaet en doen
¶ Dat neghende van dat vuer ende dat water dat ons leert dat
wij goet gheuen sellen voer quaet
¶ Dat x van dat water ende dat vuer dat ons leert dattie goe=
de mitten quaden gheen ghemeenscap hebben en sellen:
¶ Dat elfste Van die riuier ende die see dat ons leert hoe wi bit
terheyt der tribulacien verduldelick verdraghen sellen
¶ Dat xij van berch ende dal dat ons leert hoe die knechten horen heren
obedieren sellen ¶ Dat xiij van costelike ghesteenten dat ons leert
die ledicheit te scuwen ende costelike doechden met arbeiden te weruen
¶ Dat xiiij Van smaragde ende den rinck dat ons leert hoemen
goede menschen om hoer doechden eren sal.
¶ Dat xv Vanden saphier ende den goutsmit dat ons leert hoe
gheestelike personen besloten sellen bliuen ende luttel wtgaen
¶ Dat sestiende van topasius dye costelike steen : dat ons leer
de zonden te vermijden en de deugden te verwerven. Zo kunnen de mensen na dit leven het leven verkrijgen dat in de hemelse heerlijkheid eeuwig zal duren.
Hierna volgt een goede, begrijpelijke inhoudsopgave van dit boek, die op duidelijke wijze elke dialoog apart beschrijft met daarbij het nummer en ook het onderwerp dat erin wordt behandeld.
De 1e dialoog gaat over de zon en de maan. Daarin worden wij onderwezen hoe de hoogmoedige mensen dikwijls worden vernederd.
De 2e dialoog over de planeet Saturnus en de wolk leert ons hoe de hoogmoedige wordt gestraft.
De 3e dialoog over de Poolster leert ons dat wij goede heren, bisschoppen of abten niet lichtvaardig tot aftreden moeten dwingen.
De 4e over de morgenster en de avondster leert ons dat degenen die onbehoorlijke dingen aan God of aan mensen vragen niet worden verhoord.
De 5e over de regenboog en het teken dat Kreeft wordt genoemd, leert ons dat vrede kleine dingen grootmaakt en onvrede grote dingen teniet doet.
De 6e over de hemel en de aarde leert ons woede met wijsheid te overwinnen.
De 7e over de lucht en de wind leert ons degenen die ons berispen, lief te hebben.
De 8e over het strand en de zee leert ons dat de hoge geestelijken en heren de boze mensen in toom moeten houden zodat ze geen kwaad doen.
De 9e over het vuur en het water leert ons dat wij het kwade met het goede moeten beantwoorden.
De 10e over het water en het vuur leert ons dat de goeden geen omgang moeten hebben met de kwaden.
De 11e over de rivier en de zee leert ons hoe wij de bitterheid van de ellende geduldig moeten verdragen.
De 12e over berg en dal leert ons hoe de knechten hun heren moeten gehoorzamen.
De 13e over kostbare stenen leert ons luiheid uit de weg te gaan en waardevolle deugden met inspanning te verwerven.
De 14e over de smaragd en de ring leert ons hoe men goede mensen om hun deugden moet eren.
De 15e over de saffier en de goudsmid leert ons dat geestelijke personen van de wereld afgezonderd moeten blijven en weinig buiten het klooster moeten gaan.
De 16e over de kostbare steen topaas leert ons
3r
dat begheuen menschen niet weder tot der werelt sellen keren
¶ Dat seuentiende Van die carbunckel steen ende dat spieghel.
dat ons leert dat die mensche des viants raet niet volgen en sal
¶ Dat achtiende Van achates ende serastes : dat ons leert dat
quaet te wederstaen ende niet te volghen
¶ Dat neghentiende Van gout ende loet . dat ons leert dat wi
cleyn wesen sellen in ons selfs oghen
¶ Dat twintichste Van goud ende siluer dat ons leert mitten he=
ren gheen kerssen te eten
¶ Dat een ende twintichste Van siluer ende yser dat ons leert int
spreken onsen woerden waer te nemen ende garen te swighen.
¶ Dat xxij Van tin ende coper dat ons leert wt hat ende nijt nie
mant te bedraghen of valsch ghetuych te gheuen
¶ Dat xx[i]ij van dat slot ende die sloetel dat ons leert vredelick myt
onsen euen menschen te leuen
¶ Dat vier ende twintichste van den ketel ende den hoghel dat
ons leert dat wi onsen dienst tot anderen luden profijt sellen doen.
¶ Dat xxv vanden rosmarijn ende den acker : dat ons leert dat
die ondersaten altoes een goet prelaet ofte heer kiesen sellen..
¶ Dat xxvi van wiruij ende venijnde beesten dat ons leert hoe die
ouersten die quaden sellen corrigeren
¶ dat xx[v]ij van ysoop ende marcurius dat ons leert dat dye bose
menschen quader sijn in ghesontheyt dan in sieckten.
¶ dat xxviij van aefruy ende hase dat ons le[r]rt dancbaer te we=
sen den ghenen die ons goet doen
¶ dat xxix van die wegebrede ende sceminckel dat ons leert also wel
te soeken raet yeghen die siecten der sielen als des lichaems :
¶ dat xxx van verbena ende den wolf dat ons leert dat wij nyet
voerwaer segghen en sellen dat ons onseker is.
¶ dat xxxi van mandragora ende venus dat ons leert mit onrey=
nen personen gheen ghelijck te hebben
¶ dat xxxij vanden roesboem ende dat velthoen dat ons leert dat
tijtlike rijckdom veel menschen te val brengt.
¶ dat xxxiij vanden doernen boem ende die wilde gheyt dat ons
leert wi goede werken hebben beghonnen dat wi daer ten eyn
dat kloosterlingen niet meer moeten terugkeren in de wereld.
De 17e over de robijn en de spiegel leert ons dat de mensen niet de raad van de duivel moeten opvolgen.
De 18e over de agaat en Cerastes leert ons het kwade te weerstaan en niet te volgen.
De 19e over goud en lood leert ons dat wij klein moeten zijn in onze eigen ogen.
De 20e over goud en zilver leert ons met hoge heren geen kersen te eten.
De 21e over zilver en ijzer leert ons bij het spreken op onze woorden te letten en dat het beter is te zwijgen.
De 22e over tin en koper leert ons niemand uit haat en nijd te bedriegen of valse getuigenissen af te leggen.
De 23e over het slot en de sleutel leert ons vreedzaam met onze naasten te leven.
De 24e over de ketel en de ketelhaak leert ons dat wij ons dienstbaar moeten opstellen tot nut van andere mensen.
De 25e over de rozemarijn en de akker leert ons dat de ondergeschikten altijd een goede hoge geestelijke of heer moeten kiezen.
De 26e over wijnruit en giftige beesten leert ons dat de hoger geplaatsten de kwaden moeten corrigeren.
De 27e over hysop en Mercurius leert ons dat slechte mensen gemener zijn als ze gezond zijn dan wanneer zij ziek zijn.
De 28e over citroenkruid en de haas leert ons degenen die ons goed behandelen dankbaar te zijn.
De 29e over weegbree en de aap leert ons advies te vragen bij zowel ziekte van de geest als van het lichaam.
De 30e over verbena en de wolf leert ons dat wij niet iets waar moeten noemen wat voor ons onzeker is.
De 31e over alruin en Venus leert ons om geen gelijkenis te vertonen met wellustige personen.
De 32e over de rozenstruik en de patrijs leert ons dat tijdelijke rijkdom veel mensen ten val brengt.
De 33e over de doornstruik en de wilde geit leert ons dat wij als wij met goede werken zijn begonnen die tot het einde
3v
de toe in sellen volharden
¶ Dat xxxiiij van mirtus ende dat wijf dat ons leert dat wij der
goeder menschen ghebeden altoes weruen sellen.
¶ Dat vijf ende dertichste Vanden cederboem dat ons leert dat
die heren ende prelaten haer ondersaten niet en sellen belasten
¶ Dat xxxvi Van twee bomen dat ons leert datmen gheen oer
del gheuen en sal sonder voersichticheyt
¶ Dat xxxvij Van dat meerswijn ende den ael dat ons leert dat
wij den schonen bedriechliken woorden ons viants niet ghe
louen en sellen
¶ Dat xxxviij Van dye meermin ende den onreynen ionghelinc
dat ons leert van scoenheyt der formen des wijfs te wachten
om niet bedroghen te warden
¶ Dat xxxix Van ventus marinus dat ons leert dat die ghieri-
ghe mensche altoes ghebreck heeft
¶ Dat veertichste Van vijf ionghe snoecken ende den visscher :
dat ons leert dat ionghe luden gaerne volghen sellen den raet
der ouder ende wijser luden
¶ Dat xli Vanden snoeck ende basiliscus dat ons leert te wach
ten van den ypocrijten :
¶ Dat xlij van een stoer dye totter zee ghinck . dat ons leert dat
hem niemant te seer en sal verheffen
¶ Dat drien ende veertichste van die prick ende cocodrilius dat
ons leert dat niemant vechten en sal teghen den onbekenden.
¶ Dat xliiij vanden snoeck ende trincha dat ons leert dat wij an
een anders qualick varen ons [niet] spieghelen sellen.
¶ Dat xlv van regina dye vissche ende ydrus dat serpen[t] dat ons
leert dat wi den bosen viant ende sinen raet van ons verdriu[en] sellen
¶ Dat xlvi vanden carper ende trimallus dat ons leert dat wij
ons seluen bouen ander luden niet prisen en sellen.
¶ Dat xlvij van die vorsche ende die creeft dat ons leert dat wij
scuwen ende vlien sellen onureede ende onghenoecht
¶ Dat acht ende veertichste vanden visscher ende dat viskijn . dat
vol moeten houden.
De 34e over de mirte en de vrouw leert ons dat wij altijd om de gebeden van goede mensen moeten vragen.
De 35e over de ceder leert ons dat de heren en prelaten hun ondergeschikten niet moeten onderdrukken.
De 36e over twee bomen leert ons dat men behoedzaam moet oordelen.
De 37e over de dolfijn en de aal leert ons dat wij de mooie bedrieglijke woorden van onze vijand niet geloven moeten.
De 38e over de zeemeermin en de wellustige jongeman leert ons op te passen voor de schoonheid van de vrouwelijke vormen om niet bedrogen te worden.
De 39e over de zeehond leert ons dat de gierige mens altijd gebrek heeft.
De 40e over vijf jonge snoeken en de visser leert ons dat jongelui de raad van oudere en wijzere mensen graag moeten opvolgen.
De 41e over de snoek en de basilisk leert ons op te passen voor de huichelaars.
De 42e over een steur die naar de zee ging leert ons dat niemand zich te veel moet verbeelden.
De 43e over de prik en de krokodil leert ons dat niemand moet vechten tegen een onbekende.
De 44e over de snoek en Trincha leert ons dat wij ons niet moeten spiegelen aan het slechte gedrag van iemand anders.
De 45e over Regina de vis en Ydrus het serpent leert ons dat wij de duivel en zijn raad verdrijven moeten.
De 46e over de karper en de vlagzalm leert ons dat wij onszelf niet tegenover andere mensen moeten ophemelen.
De 47e over de kikker en de kreeft leert ons dat wij onvrede en ongenoegen uit de weg moeten gaan.
De 48e over de visser en het visje
4r
ons leert dat die ondanckbaer mensche quaet voer goet gheeft
dat xlix vanden aern mit sinen voghelen ende den leeu mit si=
nen beesten dat ons leert te wachten van valschen verraders:
dat vijftichste van die aern die alle voghelen te capitel daghe=
de dat ons leert niet onghehoersaem te sijn
¶ dat li vanden valck ende den wuwe:dat ons leert dat niemant
hem setten en sal teghen sijn stercker
¶ dat lij van die craen die inder sonnen vliegen woude dat ons
leert hoe die houaerdighe mensche hem verheffen wil bouen al
¶ dat liij van die voghel sterla die den hase gheuanghen hadde.
¶ dat ons leert hoe die ydel menschen dat loen hoerre goeden wer
ken verliesen
¶ dat liiij van den struys voghel ende cyrurgijn dat ons leert dat
wij onse lichaem mit houerdien nyet meer cieren en sellen dant
god ghescheepen heeft
¶ dat lv vanden valck ende den haen dat ons leert dat een yghe
lick mensch hem regieren sal nae sinen staet
¶ dat lvi vanden voghel astur ende die vogel caridius dat ons le
ert dat veel menschen vrienden sijn in voerspoet. ende nyet in
weederspoet.
¶ dat lvij van osmarillus ende den sperwer . dat ons leert dat
wij inder noet dat minste quaet verliesen sellen.
¶ dat lviij van corflanchus die sijn leuen beeteren woude dat ons
leert dat veel menschen om anxt der penitencien in gheen cloes
ter ghaen en willen:
¶ dat lix van die hoppe ende die papegay. dat ons leert dat dye
vrijheyt des willen inden mensche veel goets vermach.
¶ dat lx van die henne ende die duue dat ons leert dat wi ons sel
len verbliden mitten vroliken menschen ende bedroeuen mit=
ten bedruckten
¶ dat lxi van den haen ende den capoen. dat ons leert niet al te
ghelouen dat wij horen
¶ dat twee ende tsestichste Vanden voghel fasianus. ende den
leert ons dat de ondankbare mens het goede met het kwade vergeldt.
De 49e over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren leert ons dat wij moeten oppassen voor valse verraders.
De 50e over de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep, leert ons niet ongehoorzaam te zijn.
De 51e over de valk en de wouw leert ons dat niemand zich tegen zijn meerdere moet verzetten.
De 52e over de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen, leert ons dat de hoogmoedige mens zich boven alles wil verheffen.
De 53e over de vogel Sterla die de haas gevangen had, leert ons hoe ijdele mensen de beloning voor hun goede werken verliezen.
De 54e over de struisvogel en de chirurgijn leert ons dat wij niet ijdel moeten zijn en ons lichaam niet meer moeten opsieren dan God het geschapen heeft.
De 55e over de valk en de haan leert ons dat ieder mens zich gedragen moet naar zijn stand.
De 56e over de havik en de plevier leert ons dat veel mensen vrienden zijn in voorspoed, maar niet in tegenspoed.
De 57e over Osmarillus en de sperwer leert ons dat wij in nood het minste kwaad te verliezen hebben.
De 58e over de giervalk die zijn leven wilde verbeteren, leert ons dat veel mensen uit angst voor boetedoening niet in een klooster willen gaan.
De 59e over de hop en de papegaai leert ons dat de vrije wil in de mens veel goeds tot stand brengt.
De 60e over de hen en de duif leert ons dat wij ons moeten verblijden met de vrolijke mensen en droevig moeten zijn met de bedrukten.
De 61e over de haan en de kapoen leert ons niet alles te geloven wat wij horen.
De 62e over de fazant en de
4v
paeu dat ons leert datmen gheen hoghen staet mit kiuen ende
vechten weruen en sal
¶ Dat lxiij van den rauen ende snip dat ons leert dat wi die be-
druckte menschen niet belasten noch bespotten en sellen.
¶ Dat lxiiij Van die ransuyl ende den lewerick dat ons leert niet
te belouen dat wij niet doen en willen
¶ Dat lxv van dat quickstertgen ende fasianus dat ons leert ons
eygen gebreken te merken als wi ander luden berispen willen.
¶ Dat lxvi van die nachtegael ende dye rauen dat ons leert dat
wi niet spreken en sellen daer gheen ghehoer en is
¶ Dat lxvij Vanden ouweuaer ende die swaluwe dat ons leert
soe wat quaet dat wij anderen luden doen dattat op ons seluen
oeck comen sal
¶ Dat lxviij van die voghelen pigaerdus ende alietus dat ons
leert die arme ende crancke mensche wt barmherticheyt te be=
schermen:
¶ Dat lxix van onocrotalus ende den ezel . dat ons leert altoes
te vresen om dat wi altoes in periculen sijn
¶ Dat lxx van die swan ende die rauen dat ons leert dat die bo
se viant altoes arbeyt onse puerheyt mit sonden te besmetten.
¶ Dat lxxi Van die velthen ende die huyshen dat ons leert dat
die machtighe in haer tijt des voerspoets die armen niet ver=
drucken en sellen
¶ Dat twe ende tseuentichte Van die quattel ende die leeuwe=
rick dat ons leert dat die cleynen hem niet ghelijcken en sellen
mitten groten dat hoer vianden sijn
¶ Dat lxxiij vanden voghel yson dat ons leert inder ioecht ons
tot goede wercke te voeghen
¶ Dat lxxiiij van dat duyckertgen dat ons leert dat wij gaerne
inden arbeyt wesen sellen
¶ Dat vijf ende tseuentichste Van dye dijstel vinck: dat ons
pauw leert ons dat men door ruziën en vechten geen hoog aanzien verwerven zal.
De 63e over de raaf en de snip leert ons dat wij kwetsbare mensen niet belasten of bespotten moeten.
De 64e over de ransuil en de leeuwerik leert ons niets te beloven wat we niet doen willen.
De 65e over het kwikstaartje en de fazant leert ons op onze eigen gebreken te letten als we andere mensen willen berispen.
De 66e over de nachtegaal en de raaf leert ons dat we niet moeten spreken waar we geen gehoor krijgen.
De 67e over de ooievaar en de zwaluw leert ons wat voor kwaad we andere mensen ook aandoen dat dit dan ook onszelf treffen zal.
De 68e over de duif en de valk leert ons de arme en zieke mens uit medelijden te beschermen.
De 69e over de pelikaan en de ezel leert ons altijd waakzaam te zijn omdat we altijd in gevaar zijn.
De 70e over de zwaan en de raaf leert ons dat de duivel er altijd op uit is onze zuiverheid met zonde te besmetten.
De 71e over de patrijs en de kip leert ons dat de machtigen in tijden van voorspoed de armen niet onderdrukken moeten.
De 72e over de kwartel en de leeuwerik leert ons dat de kleinen zich niet moeten vergelijken met de groten die hun vijanden zijn.
De 73e over de kiekendief leert ons dat wij ons in de jeugd op goede werken moeten richten.
De 74e over het duikertje leert ons dat wij met plezier ons werk moeten doen.
De 75e over de distelvink leert ons
5r
leert dat wij den armen behoeftighen menschen oeck vanden
beesten om godes willen gheuen sellen
¶ Dat lxxvi vanden ouvaer ende den apteker dat ons leert dat
onsuueren menschen altoes in horen stanc der sonden geren te bliuen
¶ Dat lxxvij van die pellicaen dat ons leert altoes alleen te we=
sen inden dienste godes.. .
dat lxxviij van die tortel duyf dat ons leert reine herten onrei
ne gheselscap altoes sal pinen te scuwen.
¶ dat neghen ende tseuentichste van patrijse dat ons leert in ons
seluen sellen gaen te sien of wij dat of dier ghelijck oeck niet en
hebben ghedaen
¶ dat lxxx van die aixter ende andere voghelen dat ons leert den
bedriegheliken woorden gheen gheloe[l]fs te gheuen
¶ dat lxxxi van die wuwe die des velthoens ionghen pleech te e=
ten dat ons leert dat wij vergheuen sellen onsen euen mensche
¶ dat hi ons misdoet
¶ dat lxxxij van die ransuyl die heerscappy hebben woude bouen
alle andere voghelen dat ons leert dat die tijtlike macht ondu
rich is.
¶ dat drie ende tachtichste vanden voghelen die opter aerden le
uen ende oeck inden water dat ons leert dat die ghierighe men
sche al begheert dat hi siet
¶ dat lxxxii[i]j vanden lantman ende dye bijen: dat ons leert dat
hi hier in deser tijt moet liden die hier nae wil verbliden.
¶ dat lxxxv van die leeu die teghen den arn vacht. dat ons leert
in gheen pertien te staen.
¶ dat ses ende tachtichste van die leeu die sijn twee ionghen ellic
een wijf gaf dat ons leert .dat wi onse ouders onderdanich
wesen sellen
¶ dat seuen ende tachtichste vanden voghel grijp den tijran. dat
ons leert dat wij ons tot anderen menschen alsoe bewijsen sel
len als wij willen dat si hem tot onswaert sellen bewijsen
leert ons dat wij om Gods wil arme behoeftige mensen ook van de dieren moeten geven.
De 76e over de ooievaar en de apotheker leert ons dat onreine mensen altijd graag in de stank van hun zonden willen blijven.
De 77e over de pelikaan leert ons dat wij altijd alleen moeten zijn als wij ons aan God wijden.
De 78e over de tortelduif leert ons dat mensen met een zuiver hart altijd moeite moeten doen om slecht gezelschap te mijden.
De 79e over de patrijs leert ons dat wij bij onszelf te rade moeten gaan om te zien of wij niet zelf iets hebben misdaan.
De 80e over de ekster en andere vogels leert ons om geen geloof te hechten aan bedrieglijke woorden.
De 81e over de wouw die de jongen van de patrijs pleegt op te eten, leert ons dat wij onze naasten die ons iets misdaan hebben, moeten vergeven.
De 82e over de ransuil die de heerschappij wilde hebben over alle andere vogels, leert ons dat tijdelijke macht voorbijgaat.
De 83e over de vogels die zowel op het land als in het water leven, leert ons dat een gulzig mens alles begeert wat hij ziet.
De 84e over de boer en de bijen leert ons dat hij hier in deze tijd moet lijden als hij zich in het hiernamaals wil verblijden.
De 85e over de leeuw die tegen de arend vocht, leert ons geen partij te kiezen.
De 86e over de leeuw die zijn twee jongen elk een wijfje gaf, leert ons dat wij aan onze ouders onderdanig moeten zijn.
De 87e over de griffioen, de tiran leert ons dat wij ons zo moeten gedragen zoals wij willen dat anderen zich ten opzichte van ons gedragen.
5v
¶ Dat lxxxviij Van leopardus ende den eenhoerne dye yeghen
den draeck vochten. dat ons leert dat wij ons niet onder win
den en sellen voer een ander te strijden ofte oeck te kiuen
¶ Dat lxxxix Van den elephant die sijn knien niet en bughet:
dat ons leert dat die rechter niemant veroerdelen en sal na dat
hem die quade clappers boosliken aenbrenghen
¶ Dat xc Van satirus die een wijf genomen hadde. dat ons leert
dattat wijf horen man onderdanich wesen sal.
¶ Dat xci. Van den dromedarius ende sinen loep . dat ons leert
inden weghe der doechden ons maeteliken ende saetliken te re
gieren
¶ Dat xcij Van die leeu die een cloester tymmerden . dat ons le
ert dat eendrachticheyt prijselic is ende goet in allen staet des
leuens
¶ Dat xciij Van onocentaurus die een casteel tymmerden. dat
ons leert dat wij ons seluen niet te seer ghelouen en sellen.
¶ Dat vier ende tneghentichste Vanden eenhoorn die dye oude
menschen versmaden . dat ons leert hoe dye ionghen menschen
den ouden reuerencij bewijsen sellen
¶ Dat xcv Van een dier orix ghenoemt dat nymmermeer sieck
en wart dat ons leert dat god den mensche sieckheyt verleent
tot sijnre salicheyt:
¶ Dat xcvi Vanden ackerman dat ons leert dat gode bedwon
ghen dienst niet behaechlick en is.
¶ Dat seuen ende tneghentichste Van die sceminkel die boecken
te scriuen plach Dat ons leert dat wij onse gebet mit aendacht
sellen doen
¶ Dat xcviij Van cameleopardus. dat ons leert gheen wraeck
opter aerden te doen.
¶ Dat xcix Van laurus den scipman dat ons leert dat wij niet
haesten en sellen te vroech rijck of groet te warden
¶ Dat honderste Vanden leeu die een fel iagher was .
¶ Dat ons leert dat wij nimmermeer niet staen en sellen nae die
De 88e over het luipaard en de eenhoorn die tegen de draak vochten, leert ons dat wij het niet op ons moeten nemen voor een ander te strijden of te twisten.
De 89e over de olifant die zijn knieën niet buigt, leert ons dat de rechter niemand moet veroordelen, die door kwaadsprekers valselijk is beschuldigd.
De 90e over de sater die een vrouw had genomen, leert ons dat de vrouw haar man onderdanig moet zijn.
De 91e over de dromedaris en zijn tred leert ons dat wij ons op de weg der deugden gematigd en fatsoenlijk moeten gedragen.
De 92e over de leeuw die een klooster bouwde, leert ons dat eendracht prijzenswaardig is en goed in alle levensomstandigheden.
De 93e over onocentaur die een kasteel bouwde, leert ons dat we onszelf niet al te zeer moeten geloven.
De 94e over de eenhoorn die de oude mensen minacht, leert ons hoe de jonge mensen de ouderen eerbied moeten bewijzen.
De 95e over een dier dat antilope wordt genoemd en nooit ziek werd, leert ons dat God de mens ziekte geeft om zalig te worden.
De 96e over de boer leert ons dat gedwongen arbeid God niet welgevallig is.
De 97e over de aap die gewoon was boeken te schrijven, leert ons dat wij ons gebed met aandacht moeten doen.
De 98e over de giraf leert ons op aarde geen wraak te nemen.
De 99e over Laurus de schipper leert ons dat wij ons niet moeten haasten te vroeg rijk of machtig te worden.
De 100e over de leeuw die een vurig jager was, leert ons dat wij de dingen die wij niet kunnen verkrijgen nooit moeten najagen.
6r
dinghen die wij niet vercrighen en moghen.
Dat C ende een Van traghelaphus die tymmermeester . dat
ons leert dat wij gheen quaet raet en sellen gheuen
¶ Dat C ende twe Van die buffel den scoemaker : dat ons leert
dat wij bliuen sellen inden staet daer wij van gode in gheroe=
pen sijn
¶ Dat C ende drie Vanden ionghen os den cock . dat ons leert
soberheyt te houden in eten ende drincken
¶ Dat C ende vier Van eenen ionghen bock die alte groten goec
kelaer was. dat ons leert dat onmaticheit in allen dingen quaet is
¶ Dat C ende vijf Vanden hase doctoer inden rechten : dat ons
leert dat dye clercken naerstelick studeren sellen om konsten te
krijghen
¶ Dat C ende ses Vanden hont ende die woluen . dat ons leert
dat een yghelick bliuen sel in sijn stede daer hi vrij ende sonder
vreese wesen mach
¶ Dat honderste ende seuen Vanden wolf ende den ezel . dat ons
leert dat dye bedrieghers dickwijl vallen inden strick die si op
ander luden hadden gheset
¶ Dat C ende acht Vanden beer ende den wolf dat ons leert dat
wij alle man ons nauste niet te kennen gheuen en sellen.
¶ Dat honderste ende neghen Van die wilde gheyt ende den wolf
dat ons leert dat die ghiericheyt niet versaet en mach warden
¶ Dat honderste ende tien Van dat eenkorengen ende squillatus
dat ons leert dat [y]delheyt des menschen gheleghen is meer in
doechden dan in coemsten
¶ Dat C ende elf van dat paert ende den beer dat ons leert dat
veel menschen ondancbaer sijn
¶ Dat C ende twalef Vanden ezel ende den osse dat ons leert dat
tet beeter is in dwanck bi huys te bliuen . dan achter lande in
armoede te lopen
¶ Dat C ende dertien Van den bock ende dat weder ofte den ram
dat ons leert dat alleen te wesen altoes niet goet en is
¶ Dat honderste ende veertien Van panthera ende dat verken:
De 101e over de antilope, die bouwmeester was, leert ons dat wij geen slechte raad moeten geven.
De 102e over de buffel die schoenmaker was, leert ons dat wij blijven in de situatie, waarin wij door God geroepen zijn.
De 103e over de jonge os, die kok was, leert ons sober te zijn met eten en drinken.
De 104e over een jonge bok, die een zeer groot goochelaar was, leert ons dat onmatigheid in alle dingen slecht is.
De 105e over de haas, die doctor in de rechten was, leert ons dat de studenten ijverig studeren moeten om kennis te vergaren.
De 106e over de hond en de wolven leert ons dat iedereen moet blijven in zijn stad waar hij vrij en zonder vrees kan wonen.
De 107e over de wolf en de ezel leert ons dat de bedriegers dikwijls in de strik verward raken die ze voor anderen hadden gezet.
De 108e over de beer en de wolf leert ons dat wij ons innerlijk niet aan iedereen prijs moeten geven.
De 109e over de wilde geit en de wolf leert ons dat gulzigheid niet verzadigd kan worden.
De 110e over het eekhoorntje en de squillatus leert ons dat adeldom van de mens meer gelegen is in deugden dan in afkomst.
De 111e over het paard en het zwijn leert ons dat veel mensen ondankbaar zijn.
De 112e over de ezel en de os leert ons dat het beter is onder dwang thuis te blijven dan in armoede door het hele land te lopen.
De 113e over de bok en de ram leert ons dat het niet altijd goed is alleen te zijn.
De 114e over de panter en het varken
6v
dat ons leert dat quade ghewoente niet goet en is te laten.
¶ Dat C ende vijftien Van die velt eesel ende dat wilde verken
dat ons leert dat wij niet voer waer segghen en sellen des wij
niet seker en sijn
¶ Dat C ende sestien Van salamandra ende ydrus dat serpent.
¶ dat ons leert hoe wij ons wachten sellen voer dye becoringhe
des bosen viants
¶ dat C ende seuentien van dye scheminckel ende taxus dat ons
leert dat wij merken ende sien sellen wien dat wij enich dinck
gheuen ofte lenen
¶ dat C ende achtien Van die muys ende die catte . dat ons leert
dat dye ghene dye twiste ende onureede onder den menschen
maecken van gode ghehaettet sijn
¶ dat C ende neghentien Van vijf lammerkijns ende den wolf
dat ons leert hoe die ionghe menschen altoes gaerne volghen
sellen der ouder luden raet .
¶ dat C ende twintich Van veel beesten die bi een vergadert wa
ren . dat ons leert dat wi ons niet verbliden en sellen als onse
vianden vernedert sijn ende dat wise oec dan niet oueruallen sellen
¶ dat C ende xxi Vanden cuyssen man die vant onreyn wijf be=
droghen wort . dat ons leert dat die scoenheyt des wijfs doot
slaet die siel der mannen
¶ dat C ende xxij Vanden leuendighe mensche ende die doot. dat
ons leert dat wi niet sekers en hebben dan die doot
leert ons dat slechte gewoonten niet makkelijk los te laten zijn.
De 115e over de ezel en het wilde zwijn leert ons dat wij iets niet als waarheid moeten verkondigen als we er niet zeker van zijn.
De 116e over de salamander en Ydrus de slang leert ons dat wij op moeten passen voor de verleidingen van de duivel.
De 117e over de aap en de das leert ons dat wij moeten opletten aan wie wij iets geven of lenen.
De 118e over de muis en de kat leert ons dat degenen die twist en onrust onder de mensen zaaien door God gehaat worden.
De 119e over de vijf lammetjes en de wolf leert ons dat jonge mensen altijd gewillig de raad van oudere mensen moeten opvolgen.
De 120e over veel dieren die in een vergadering bijeen waren, leert ons dat wij ons niet moeten verheugen als onze vijanden vernederd zijn en dat wij hen dan ook niet moeten aanvallen.
De 121e over de kuise man die door de onreine vrouw bedrogen wordt, leert ons dat de schoonheid van de vrouw de ziel van de mannen doodslaat.
De 122e over de levende mens en de dood leert ons dat we geen andere zekerheid hebben dan de dood.
Dialogen 1-12 Hemellichamen en elementen
7r
¶ Hier beghint ten loue goods een ghenoechlic profitelic boec ghehie=
ten dyalogus creaturarum dat is twijspraeck dercreaturen ouer ghe=
set wtten latinen in goeden duytsche
¶ Van dye son ende dye maen dat eerste
dyalogus
SJnte bernardus dye heylighe leeraer
seyt in een sermoen God heeft in dat
firmament des hemels gheset twe gro
te lichten als die son ende die maen als
twe oghen inden hoefde lichtende dach
ende nacht Daer of seyt oeck aristoti=
les Die son is dat oghe der werlt vro
licheyt des daghes.scoenheyt des he=
mels.maet der tijt.cracht ende oerspronc
Hier begint tot eer van God een aangenaam en nuttig boek genaamd Dyalogus creaturarum, dat betekent Twispraec der creaturen, vertaald uit het Latijn in goed Nederlands.
De eerste dialoog. Over de zon en de maan
De heilige leraar Sint Bernardus zegt in een preek: “God heeft aan het firmament twee grote lichten geplaatst: de zon en de maan als twee ogen in het hoofd die dag en nacht schijnen.”
Aristoteles zegt over de zon: “De zon is het oog van de wereld, vrolijkheid van de dag, schoonheid van de hemel, maat van de tijd, kracht en oorsprong
7v
alre dinghen die gheboren worden een heer der planeten ende
een leyder ende volmaker alre sterren . Die maen Als ambro
sius dye heylighe leerraer seyt . is schoonheyt ende ciericheyt
des nachts . een moeder alre vuchticheyt : ende maet der tijt .
regeerster vander zee . verwandelende der lucht ende veruol=
ghende die son Ende want si die sonne veruolghende is soe be
ghan si op een tijt der sonnen achter rugghe te spreeken . ende
quaet of te segghen : Ende als dat dye son verhoorde seyde si
tot die maen Waer om sprekes du quaet van mi ende blasphe
meert mi Jck heb di altoes licht ghegheuen ende heb altoes di
voer ghegaen Ende du hateste mi altijt ende anuechtes mi al
toes Die maen antwoorden Ghanck van mi want ick di niet
lief en heb .Om dattu alsoe groten licht wtgheefste soe en ben
ick niet gheachtet in die werelt .want waer du niet lichtende
ende inder werlt verheuen soe soude ick die meeste wesen Doe
antwoordedie son O du ondanckbaer onder allen creaturen
Di soude bilker ghenoech wesen die grootheyt Al isset dat ick
inden daghe lichtende ben . du lichtes oeck inden nachte Laet
ons obedieren onsen schepper Ende en wilt dy niet verheffen
bouen mi. Mer laet mi des daghes lichten ende die creaturen
vercieren . Als dit die maen hoorden lyep si wech mit toorni=
ghen moede ende verghaderde tot hoer die sterren ende maec=
ten een groote verghaderinghe ende began te vechten teghen
die son ende schoot nae die son mit veel scerper scutten om die
te wonden Dit sach die son wantse bouen dye maen stont en=
de nam een swaert ende sloech die maen ende deeldense in tween
sticken ende werp die sterren neederwart ende seyde .¶ Aldus
seldi van mi ghebroken worden alstu ront ende vol biste Hier
om als die fabulen segghen en blijft die maen nymmermeer ront
ende die sterren schinen te schieten recht of si vielen Doe wort
die maen confuys ende seyde BEeter ist dat ick om
mijnre houaerdien ghedeelt si ende castijt.dan alheel gebrocht
van alle dingen die geboren worden, een heer van de planeten. Hij leidt alle sterren en maakt ze volmaakt.” Volgens Ambrosius, de heilige leraar, is de maan schoonheid en sier van de nacht, een moeder van alle vochtigheid, maat van de tijd en regeerster van de zee. Zij verandert de lucht en volgt de zon.
De zon volgend begon ze op een keer achter de rug van de zon om kwaad over hem te spreken. Toen de zon dat hoorde, zei hij tegen de maan: “Waarom spreek je kwaad over mij en belaster je mij? Ik heb je altijd licht gegeven en ben je altijd voorgegaan maar jij haat me en valt me altijd aan.” De maan antwoordde: “Ga weg! Ik hou niet van je. Omdat jij zo’n groot licht uitstraalt, word ik niet gerespecteerd in de wereld. Als jij niet zoveel licht gaf en zo verheven was in de wereld, dan zou ik de meeste zijn.”
Toen antwoordde de zon: “O jij ondankbaarste onder alle schepselen, jouw grootheid zou redelijkerwijs genoeg voor je moeten zijn. Al schijn ik overdag, jij schijnt in de nacht. Laten wij onze Schepper gehoorzamen en verhef je niet boven mij maar laat mij overdag schijnen en de schepselen verfraaien.”
Toen de maan dit hoorde, liep ze woedend weg en riep de sterren bijeen om een grote vergadering te beleggen. Ze begon te vechten tegen de zon en schoot met veel scherp geschut om hem te verwonden. Dit zag de zon omdat hij boven de maan stond. Hij nam een zwaard en sloeg de maan in twee stukken en wierp de sterren naar beneden. Hij zei: “Zo zul je door mij gebroken worden, nu je rond en vol bent.”
Zoals de fabels zeggen, is dit de reden dat de maan nooit rond blijft en de sterren zo snel weg schijnen te schieten alsof ze vallen.
Toen raakte de maan in verwarring en zei: “Het is beter dat ik vanwege mijn hoogmoed gedeeld en gestraft ben dan helemaal
8r
wesen tot niet Soe sijn oeck veel houaerdigher menschen dye
alleen die meeste wesen willen ende en willen nyement bouen
hem kennen . Want houerdie is als die glosa seyt een groot=
heyt van herten die die ondersaten versmadet ende arbeyden
de is om te beheren die gheen die bouen hem sijn ende oeck die
hem ghelijck sijn . Want bouen allen anderen te wesen is seer
lasterlike quaet Mer den anderen sijns ghelijck te verdraghen
is prijselick ende eerlick als sinte Jan guldemont seyt: Vanden
houaerdighen scrijft die poeet hoghe worden die houaerdighen
gheboert op dat si te swaerre moghen vallen .¶ Want hoe dat
opclymmen hogher is alsoe veel te meerre ende swaerre is die
valle Ghelick als op een euen plaetse die niet hoghe en is vallet
die staet haesteliken op ongequetset Mer dye vant hoghe neder
valt en kan alsoe haestelick niet opghestaen. Want die tacken
die hoech staen inden boem als crisostomus seyt warden dick
wijl vanden wint ende onweder ghebroken. Ende die by dye
wortel staen bliuen onghequetsset . Daer om leestmen dat een
sprack totten groten alexander Al isset dat een boem hoghe in
dye lucht wasschet hy wort nochtant lichtelick vanden wijnt
omgheworpen Ende al is die leeu een houaerdich beest hi wort
nochtant spijse der voghelen Een philosooph qaum op alexan
ders graft ende seyde Ghisteren en was die gansse werlt desen
niet groot ghenoech huden moet hi te vreeden wesen mit een
graft van vijf voeten
Van saturnus die planeet ende die wolke Dat anderde dialogus
tot niets gebracht.”
Zo zijn er ook veel hoogmoedige mensen die alleen de belangrijkste willen zijn en die niemand boven zich willen hebben. Want hoogmoed is, zoals geschreven staat, een hooghartige eigenschap van een schepsel die zijn ondergeschikten minacht en steeds bezig is diegenen die boven hem staan en ook diegenen die aan hem gelijk zijn te overheersen.
Boven alle anderen te staan, is een zeer schandelijk kwaad. Maar de ander als zijn gelijke te verdragen, is te prijzen en loffelijk, zoals Chrysostomus zegt. Over de hoogmoedigen schrijft hij dat ze hoog opgetild worden zodat zij des te dieper kunnen vallen. Want hoe hoger wordt geklommen des te groter en dieper is de val. Iemand die gevallen is op een vlakke plaats staat haastig en ongedeerd op maar iemand die van hoog valt kan niet snel overeind komen. Takken die hoog in de boom zitten worden, zoals Chrysostomus zegt, dikwijls door wind en onweer gebroken en die bij de wortel staan, blijven ongedeerd.
Iemand zei tegen de grote Alexander: “Al groeit een boom hoog in de lucht, hij wordt toch door de wind makkelijk omvergeworpen. En al is de leeuw een hoogmoedig beest, hij wordt toch voer voor de vogels.”
Een filosoof stond bij Alexanders graf en zei: “Gisteren was de hele wereld voor hem niet groot genoeg, vandaag moet hij tevreden zijn met een graf van vijf voet.”
De tweede dialoog. Over de planeet Saturnus en de wolk
8v
DJe philosophen segghen datter inden hemel sijn seuen
planeten Saturnus Jupiter Mars. Die son Venus
Marcurius ende die maen Ende als die grote mees=
ter Moyses dye grote philosooph seyt als gescreuen staet in
aurea legenda is elcke cirkel ofte hemel van elcken planeet al=
soe dick . of alsoe veer van die naeste cirkel ofte hemel des an=
deren planeten die daer naest is alsoe grote spaci tusschen bey
den als een mensche in enen planen weghe soude moghen wan
deren in vijfhondert iaren. Alsoe nochtant dat hi soude moe=
ten wanderen alle daghe veertich milen weghes .¶ Ende dat
elke mijl lanck soude moeten wesen twee dusent screeden.
Ende elke screede soude hebben vijf voeten ¶ Op een tijt was
een grote dicke wolke dye haer seluen seer began te verheffen
ende seyde: Mijn moghentheyt is seer groot : want om mijn=
re groticheyt en moghen die planeeten inder lucht niet schinen
ende hem openbaren wanneer ick mi in die lucht setten wil .
Mer want ick onder hem ghesettet ben ende ickse alsoe ver=
donckeren mach . hoe veel te meer soude ickse verdrucken en
de verdonckeren als ick bouen hem verheuen ware .¶ Ende
dit segghende beghanse haer opwaerts te boeren. Ende doe
si opclymmende quam tot saturnus . ende bouen hem wesen
De filosofen zeggen dat er in de hemel zeven planeten zijn: Saturnus, Jupiter, Mars, de zon, Venus, Mercurius en de maan. De grote meester en filosoof Moyses heeft in de Legenda Aurea geschreven dat iedere cirkel of hemel van elke planeet dezelfde dikte heeft. Elke cirkel of hemel bevindt zich even ver van de dichtstbijzijnde cirkel of hemel van de andere planeten. Er is een even grote ruimte tussen beide als een mens zou kunnen lopen op een vlakke weg in vijfhonderd jaar. Hij zou dan wel iedere dag veertig mijl moeten gaan. Elke mijl zou tweeduizend stappen lang moeten zijn en elke stap zou vijf voet moeten meten.
Op een keer was er een grote, dikke wolk die zichzelf erg belangrijk begon te vinden. Zij zei: “Mijn macht is erg groot want vanwege mijn grootte kunnen de planeten in de lucht niet schijnen en zij kunnen zich niet laten zien wanneer ik me in de lucht wil begeven. Ik ben onder hen geplaatst en ik kan ze zo verduisteren, maar hoeveel te meer zou ik ze kunnen onderdrukken en verduisteren als ik boven hen zou staan.” Terwijl ze dit zei, begon ze zich naar boven te werken.
Toen ze al klimmende bij Saturnus kwam en boven hem wilde zijn,
9r
woude. seyde saturnus Wie bistu die aldus opclimmen wil=
ste daer niemant gheweest en heeft : Die wolke antwoorden
ende seyde Jck sel bouen di opclymmen ende di neder werpen
onder mi Doe dit saturnus hoorden wort hy seer toornich
ende toech an sine wapenen ende benam die wolcke den wech
dat si daer niet comen en conde : Ende werp die wolke neder
ende verderfse ende brochtse te niet ende seyde. NEder te
vallen hoort hem toe .die hem verheft bouen die goede . hier
of leestmen in dat oude testament dat die coninck nabugodo=
nisor dye hem bouen allen coninghen ende princen verheffen
woude : op dat hi wesen soude coninck der coninghen . ende
heer der heren . Ende en wiste nyet van groter houerdien dat
god dye heer coninck ende heer is bouen dat rijck der menschen
als daniel die propheet bescrijft in sijn vierde capitel ende seyt
¶ Doe nabughodonisors hert verheuen was ende sijn gheest
inder houerdyen opgheblasen stont . is hy van sinen coninck
rijck verworpen Ende tot hem is geseyt God heeft di vanden
menschen verworpen dattu mit beesten ende den wilden dieren
wonen selste . ende hoy eeten als een os ende seuen tijden sel=
len in di verwandert worden Jn scolastica historia staet dat
hi niet verwandelt is naden lichaem ende geworden een beest
Mer nader verwandelinghe des gheestes . want hem sijn ver=
stant benomen wort ende dat spreken mitter tonghen . alsoe
dat hem seluen docht dat hi een osse was of een stier in sijn voer
lijf . ende een leeu in sijn afterlijf . ende at alsoe hoy ende gras
als een beest. Ende dit soude gheduert hebben seuen iaer lanc
Mer daniel bat voer hem dattie seuen iaren verwandelt wor
den in seuen maenden . Jn welken seuen maenden hi veertich
daghen lanck sijnre sinnen ende verstant berooft was . Ende
in die ander veertich daghen wort hem van gode sijn verstant
weder ghegheuen: Ende keerde ter herten ende screyede ende
vroeg Saturnus: “Wie ben jij, die zo hoog wil klimmen, daar waar nog niemand is geweest?”
De wolk antwoordde: “Ik zal tot boven jou klimmen en je naar beneden gooien, onder mij.” Toen Saturnus dit hoorde, werd hij woedend, pakte zijn wapens op en versperde de wolk de weg zodat zij daar niet kon komen. Hij wierp de wolk naar beneden, vernietigde haar en zei: “Iemand die zich verheft boven de goeden hoort omlaag te vallen.”
Hierover leest men in het Oude Testament dat koning Nebukadnessar zich boven alle koningen en heersers wilde verheffen opdat hij koning der koningen en heer der heren zou zijn. Door zijn grote hoogmoed wist hij niet dat God de Heer Koning en Heer is boven het rijk van de mensen, zoals Daniël de profeet beschrijft in zijn vierde hoofdstuk waarin geschreven staat: “Toen Nebukadnessars hart trots was en zijn geest door hoogmoed opgeblazen, is hem zijn koningschap ontnomen.” Er is tegen hem gezegd: “God heeft je van de mensen verstoten, zodat je met beesten en de wilde dieren zal leven en hooi zal eten als een os en er zullen zeven jaren voorbijgaan.”
In Historia Scholastica staat dat hij niet veranderd is in een beest maar geestelijk is veranderd. Want zijn verstand en het spreken met de tong zijn hem afgenomen, zodat hij zelf dacht dat hij een os of een stier was in zijn bovenlichaam en een leeuw in zijn onderlichaam. Hij at ook hooi en gras als een beest.
Dit zou zeven jaren geduurd hebben. Maar Daniël bad voor hem dat die zeven jaren veranderd zouden worden in zeven maanden. In die zeven maanden was hij veertig dagen lang van zijn verstand beroofd. In de volgende periode van veertig dagen werd hem door God zijn verstand weer teruggegeven. En hij kwam tot inkeer, huilde en
9v
dede penitencie ende badt god den heer voer dye sonden sijnre
groter houerdien Alsoe dat van groten screyen sijn oghen ghe
worden waren als vleysch . Ende alle dye menschen quamen
tot hem om dat wonder in hem te sien Ende doe die seuen maen
den volbrocht waren . quam hy al heel weder tot hem seluen .
Mer nochtant en regierde hi doe noch sijn rijck niet Mer daer
worden gheordineert seuen rechters die dat coninckrijck voer
hem regierden Ende hi dede penitencie tot dat die seuen iaren
volbrocht waren Jn welken seuen iaren sijnre penitencien hy
gheen broot noch vleysch en at ende dranck oeck geen wijn.
¶ Van die leytsterre ¶ Dat derde dyalogus :
DJe sterre dye dye ley ghehieten is staet midden inden
firmament Ende si en keert niet ten onderghanck als
die andere doen : Mer sittende int middel des hemels
regiert si die andere sterren Ende si is die gheen daer hem die
scipluyden inder zee toekeren ende in sien Tot hoer quamen alle
die ander sterren gesamender hant ende seyden Selstu altoes sitten ende
rusten ende wi moeten altoes den hemel om lopen ende alsoe arbeyden
ende di stadeliken dienen Dat en sal niet sijn Mer wijket van dijnre
deed boete. Hij bad tot God de Heer vanwege de zonde van zijn grote hoogmoed. Ook waren zijn ogen door het vele huilen opgezwollen. Alle mensen kwamen naar hem toe om dat wonder te zien. Toen de zeven maanden volbracht waren, kwam hij weer geheel tot zichzelf.
Toch regeerde hij zijn rijk nog niet. Er werden zeven rechters aangesteld die het koninkrijk voor hem regeerden. Hij deed boete totdat de zeven jaren volbracht waren. In die zeven jaren van boetedoening at hij geen brood en vlees en dronk hij ook geen wijn.
De derde dialoog. Over de Poolster
De ster die Poolster heet staat in het midden van het firmament. Zij gaat niet onder zoals de andere doen, maar gelegen in het midden van de hemel regeert zij de andere sterren. En zij is de ster waar schippers zich op zee naar richten.
Alle andere sterren kwamen gezamenlijk naar haar toe en zeiden: “Zelf zit je en rust je altijd en wij moeten aldoor de hemel doorlopen, altijd werken en jou voortdurend dienen. Dat zal niet meer gebeuren. Verlaat je
10r
stede ende ghif ons steede om dat wij alle meerder sijn dan du
alleen. Si antwoorden. O ghi en weet niet wat ghi biddet.
¶Jck maeck mi seluen seer moede in dat ick v allen regier. en=
de en hielde ick elken van v in sinen cirkel nyet: ende in sinen
loop ghi had langhe ghedwaelt ende verdoelt gheweest Daer
om rade ick v dat ghi pacient sijt ende uwe vred[e]e houdet.
Mer alle die sterren en worden myt desen woorden niet ghe=
payt ende antwoorden ende seyden Wij bidden di dattu hen=
gheste dat wij enen anderen regierre ende meyster kiesen mo=
ghen Doe dit die leytsterre hoorde wort si verstoort ende ghinc
van daen ende gaf gode die saeck te kennen Ende doe si wech
was ghegaen waren alle die sterren blijde ende ghinghen kie
sen enen anderen rectoer ende meester Mer want si inder elec
cien nyet concorderen en konden . soe worden si onderlinghe
twistende ende vochten teghen malkander . alsoe dat si ver=
stroeyt worden als scapen dye gheen herder en hebben : ende
verdoelden een yghelick wt sijn huys ende stede .¶ Ten laesten
doe si hoer dwalinghe bekenden quamen si alle gader ghelijc
tot haren eersten rectoer ende meester ende confirmeerden hem
eerliken weder ende bekenneden hem voer haren ouersten ende
seyden : ALs dijn ouerste is wijs ende recht : soe en
kiest gheen ander onwijs ende slecht . ¶ Alsoe sellen wij oeck
doen Wanneer wi enen goeden ouersten hebben dye ons wel
ende vredelick houdt dien sellen wij eeren ende lief hebben.en
de hem niet lichtelick verwandelen .¶ Mer hem myt alre ee=
ren te willen wesen om den arbeyt dien hy lijdet in ons te re=
gieren ¶ Die hoecheyt des regiments is ghehieten grote eer
te wesen mer het is mit groten laste : Daer om seyt bernardus
Wat is eer anders dan last Wat is machte te hebben dan on=
gheuallicheyt¶Wat is hoecheyt des regiments dan een on=
weder daer die schepen mede breken in die zee Wye mach we
sen in eren der hoecheyt sonder wee. wye mach wesen in pre=
plaats en geef hem aan ons omdat wij allen meer zijn dan jij alleen. Zij antwoordde: “O u weet niet wat u vraagt. Omdat ik u allemaal leid, maak ik mezelf erg moe. Als ik elk van u niet in uw baan zou houden dan was u allang verdwaald en in de war geweest. Daarom raad ik u aan om geduldig te zijn en de vrede te bewaren.”
Maar de sterren lieten zich door deze woorden niet tevreden stellen en zeiden: “Wij vragen je dat je toestaat dat wij een andere bestuurder en meester mogen kiezen.” Toen de Poolster dit hoorde werd zij woedend, ging van haar plaats en legde de zaak aan God voor.
Zodra zij weg was gegaan, waren alle sterren blij en gingen een andere bestuurder en meester kiezen. Maar omdat ze niet tot overeenstemming konden komen over de keuze begonnen ze te twisten en vochten met elkaar. Ze raakten verstrooid als schapen zonder herder en iedereen dwaalde af van zijn huis en plaats.
Op het laatst, toen zij hun dwalingen inzagen, gingen ze allemaal meteen naar hun eerste bestuurder en meester, erkenden haar weer als hun hoofd en zeiden: “Als je meerdere wijs is en oprecht, kies dan geen ander, onwijs en slecht.”
Zo moeten wij dat ook doen. Als wij een goede meerdere hebben die ons vredelievend houdt, moeten wij die eren en liefhebben en niet lichtvaardig vervangen. We moeten hem alle eer bewijzen voor de inspanning die hij moet doen om ons te regeren.
De waardigheid van het gezag wordt een grote eer genoemd maar het gaat met veel moeite gepaard. Daarom zegt Bernardus: “Wat is macht uitoefenen anders dan een last. Wie kan hoog in aanzien staan zonder ongeluk. Wat is waardigheid van een bestuurder anders dan noodweer waardoor schepen op zee schipbreuk lijden. Wie kan
10v
prelatuerscap sonder tribulaci . Wye is in hogher waerdich=
heyt sonder ydelheyt Als valerius maximus scrijft van enen
coninck die alsoe subtijl was van verstande ende wijs van ra=
de Doe hem die croen geoffert wort eer hise op sijn hoeft sou
de setten hielt hise langhe tijt in sijn handen ende als hi wel aen
sach ende merkede seyde hy . O edel croen die soe salich hietes
te wesen ende nochtant vol biste van soruoudicheden ende pe
rikelen Daer om seyt Augustinus Daer en is niet aerbeydeli
ker : niet lastigher ende nyet perikeloser dan andere luden te
regieren .¶ Daer of seyt noch valerius vanden vromen man
Cornelius scipio doe hi mit vromen strijden ende manlike da=
den verdient hadde dat hem vanden romeynen dat coninckrijc
van hispanien ghegheuen soude worden hy antwoorden dat hy
derwerts niet gaen en woude dat rijck an tenemen . want hi
niet en wiste wat hi best doen mochte Want hi en kenden hem
seluen alsoe wijs niet noch goet ghenoech tot alsulker eren en
de perikel.
Van die auont sterre ende die morgen sterre Dat iiij dyalogus
HEsperus is die sterre die auonts die son volghet ende
lucifer die des morghens die sonne voerghaet . Dese
twe sterren vergaderden alle die andere sterren tot hen
ende ghinghen tesamen voerden schepper der sterren ende sey
den O hee[e]r die een goet schepper biste :¶ Du hebste ons alte
bisschop of abt zijn zonder beproeving. Wie staat in een hoog ambt zonder ijdelheid?”
Zo schrijft Valerius Maximus over een koning die zo scherpzinnig en zo’n wijze raadsman was dat, toen hem de kroon aangeboden werd, hij deze lange tijd in zijn handen hield voordat hij hem op zijn hoofd zette. Toen hij er eens goed naar gekeken had zei hij: “O edele kroon, die zo zalig lijkt maar toch vol zorgen en gevaar is.” Daarom zegt Augustinus: “Er is niets zwaarder, niets lastiger en gevaarlijker dan andere mensen te besturen.”
Valerius schrijft over de moedige man Cornelius Scipio, die door dappere strijd en heldhaftige daden verdiend had dat hem door de Romeinen het koninkrijk Spanje gegeven zou worden. Hij vond echter dat hij er niet naartoe moest gaan om het rijk aan te nemen want hij wist niet wat hij daar het beste kon doen. Hij wist van zichzelf dat hij niet wijs en goed genoeg was voor zulke eer en de risico’s.
De 4e dialoog. Over de avondster en de morgenster
Hesperus is de ster die ’s avonds de zon volgt en Lucifer is de ster die ’s morgens voor de zon uitgaat. Deze twee sterren riepen alle andere sterren bij zich, gingen samen voor de Schepper van de sterren staan en zeiden: “O Heer, u die een goede Schepper bent, u hebt ons heel
11r
seer wel verlicht ende eerliken gheordineert inden hoghen fir
mament Mer daer sijn wi in vernedert want onse claerheyt ende
licht altoes niet en schijnt . Daer om bidden wi dattu die son
verdonckeren wilste ende van hoer licht beroeuen . op dat wij
des daghes dan moghen lichten Daer toe antwoorden die scep
per ende seyde Dat en behoert alsoe niet Want die son verciert den
dach ende is een ondersceyt der vren ende oerspronc van al datter ghebo
ren wort ende sonder hem en spruyt niet wt der aerden Daer om
en mach ic v ghebet niet verhoren Doe dit die sterren hoorden ba
den si anderwerf anden heer ende seyden O scepper alre dinghen
wilt ons doch ten minsten daer in verhoren dattu verdroghen
ende verdriuen wils dye neuel van die lucht die oec onse licht
seer benemen Want om der neuel willen die die lucht verdonc
kert en moghen wi dicwijl niet ghesien warden Daer toe an
twoorden die schepper Laet of ende swijghet al dustanighe onbe
hoorlike dinghen te bidden Want die wise Catho leert sinen
soen ende seyt Dat rechtuaerdich is selstu bidden of dat eerlic
is ofte schijnt . Want die vuchticheyt der neuelen maken alle
die werlt vruchtbaer Ende waert dattet niet en reghenden dat
aertrijck en soude gheen vrucht voertbrenghen Ende dit seg=
ghende iaghede hi die sterren van hem ende seyde DJe on
gheordineerde dinghen bidden ende ongeoorloft . sellen war
den gheweyghert ende van eren beroeft ¶ Hier in worden wij
gheleert dat die in sijn ghebeden verhoort wil wesen : die sal
bidden dat recht ende eerbaerlick is ende dat redelick is :ende
naden wille godes Daer om seyt Augustinus Wanneer dat
ghij god prijst ende louet biddet so eyschet vrij van hem dat gi
behoeft want alsulke bede sal u gegeuen warden Hier om ist waer
dattie leeraer ysidorus seyt Veel menschen hoer ghebet sprekende
en warden niet verhoert want hem god dicwijl beter dinghen
gheeft dan si bidden Seneca die heydensche meester scrijft dat=
tie grote alexander enen mensche dye hem een cleynen pen=
ninck bad . een stat ghaf : Ende doe die man die stat van hem
ontfanghen soude hem antwoorden : dat alsoe groete ghaue
goed verlicht en eervol hoog aan het firmament geplaatst, maar wij voelen ons vernederd want ons heldere licht schijnt niet altijd. Daarom vragen wij of u de zon wilt verduisteren en van haar licht wilt beroven opdat wij dan overdag kunnen schijnen.” Daarop antwoordde de Schepper: “Dat hoort zo niet. De zon immers luistert de dag op, bepaalt de uren, is de oorsprong van alles wat geboren wordt en zonder haar ontspruit er niets uit de aarde. Daarom kan ik uw gebed niet verhoren.”
Toen de sterren dit hoorden, baden zij nogmaals tot de Heer en zeiden: “O Schepper van alle dingen, verhoor ons dan in zoverre dat u de nevel in de lucht, die ons licht sterk beperkt, laat opdrogen en verdrijven. Wij kunnen namelijk door de nevel die de lucht verduistert vaak niet gezien worden.” Daarop antwoordde de Schepper: “Houd op met het vragen van zulke ongepaste dingen. De wijze Cato leerde zijn zoon al dat je moet bidden om wat rechtvaardig is of om wat eerlijk is of lijkt. Het vocht van de nevels maakt de hele wereld immers vruchtbaar. Als het niet zou regenen, zou de aarde geen vrucht dragen.” Terwijl hij dit zei, joeg hij de sterren weg. Vervolgens zei hij: “Wie om ongepaste dingen bidt, zal geen gehoor vinden en van zijn eer worden beroofd.”
Hier wordt ons geleerd dat wie zijn gebeden verhoord wil zien, moet bidden om wat juist, passend en redelijk is en in overeenstemming met de wil van God. Daarom zegt Augustinus: “Wanneer je God looft en prijst, bid Hem dan vrijmoedig om wat je nodig hebt, want zo’n gebed zal verhoord worden.”
Het is waar wat de leermeester Isidorus zegt: “Veel mensen die hun gebed uitspreken, worden niet verhoord want God geeft hun vaak betere dingen dan waar ze om vragen.”
Seneca, de heidense meester, schrijft dat de grote Alexander een man die hem om een muntje smeekte een stad gaf. Toen de man de stad van hem ontvangen zou, antwoordde die dat zo’n grote gave
11v
hem niet en betaemde Sprack weder om die coninck ende sei
de Jck en soeck niet wat v betaemt te ontfanghen . Mer dat
mi betaemt te gheuen Alsoe doet oeck onse here god Die dick
wijl niet en gheeft dat van hem ghebeeden wort op dat hi be=
tere ende meerre gauen gheuen mach .Daer om seyt ysidorus
Dickwijl en verhoort god veel menschen nyet tot horen wil:
op dat hise verhoer tot hoorre salicheyt .
Vanden regenboge ende een teyken des hemels dat cancer hiet dat v dialo[gus]
NAe die diluui wart die reghenboghe eerst ghesien in=
den wolken hebbende twierhande verwe die een was
waterachtich ende dye ander vuerachtich om dat toe=
comende oordel Ende desen reghenboghe wort ghesien veertich
iaer voer dat noe die arche tymmerden [sic] als ghescreuen staet in
scolastica historia Cancer is een teyken des hemels also ghehie
ten Dese cancer quam totten reghenboghe mit toornighen moe
de ende seyde Du biste seer stout dattu alle die lucht beuates ende
minen wech ende alle der andere sterren loop wilste hinderen
Ten si dattu di haestelick wech doeste du selste seer van ons ge
slaghen warden Die reghenboghe antwoorden Du en sprekes
niet wel broeder want ic en gheer uwen wech niet te bene=
men in dien dat ic mi des daghes vertoen Ende altoes des nach
tes uwen loep hebste Jst dattu yegens mi vechten wils so en bistuniet
hem niet toebehoorde. De koning nam het woord en zei: “Het gaat er mij niet om wat u hoort te ontvangen maar wat mij past om u te geven. Zo doet ook onze Here God, die dikwijls niet geeft waarom gebeden wordt opdat Hij meer en betere gaven kan schenken.”
Daarom zegt Isidorus: “God verhoort het gebed van veel mensen dikwijls niet op de manier zoals zij zouden willen. Hij geeft ze daarentegen wat ze voor hun zaligheid nodig hebben.”
De 5e dialoog. Over de regenboog en het teken aan de hemel dat Kreeft wordt genoemd
Na de zondvloed werd de regenboog het eerst in de wolken gezien. Hij had twee kleuren, de ene kleur was waterachtig en de andere had de kleur van vuur vanwege het toekomende oordeel. Deze regenboog werd veertig jaar voordat Noach de ark bouwde gezien [sic], zoals geschreven staat in Historia Scholastica.
Er is een teken aan de hemel dat Kreeft wordt genoemd. Deze Kreeft kwam woedend naar de regenboog en zei: “Het is erg brutaal van je dat je alle lucht in beslag neemt en dat je mijn weg en die van alle andere sterren hinderen wilt. Als je niet zorgt dat je snel wegkomt, zal je door ons hard geslagen worden.” De regenboog antwoordde: “Je spreekt onzin, broeder. Ik loop je niet in de weg omdat ik me altijd overdag laat zien. Jij loopt ’s nachts je baan. Als je tegen mij wilt vechten, dan heb je daar niet
12r
wel bedacht Al isset dat mitti een grote vergaderinghe der ster=
ren is soe wetes nochtan wel dat mit mi die wolken ende dye
donre yeghens di vechten sellen . Mer ick rade voert best dat
wij tesamen ghaen voer den rechtuaerdighen rechter die uwe
clachte horen mach ende vonnisse daer of gheuen Ende doe si
tesamen totten rechter quamen ende hoor clachten hem te ken
nen ghauen . seyde dye rechter = Du bose cancer het is teghen
recht dattu eyschende biste . Jndien dattu alleen des nachtes
dinen loep houdeste ende die boghe inden daghe verschijnt .
Soe en isset niet ghelooflick dat hy dinen wech hinderen wil.
Daer om gheue ick sentencie teghen v dattu voortmeer nym=
mermeer des daghes di vertonen selste .ende dattu daerenbo=
uen veruallen selste wesen in alle die costen die hier gesciet mo
ghen wesen . Als dit cancer hoorden wort si beschaemt ende
seyde WJe een ander mit onrecht beclaecht . het hoort
dat hi confuys beiaecht ¶ Aldus vint men dat veel luyden bi
tijden teghen recht pleyten ende twisten willen : ende sonder
reeden andere luyden oueruallen alsoe dat si dickwijl groote
scade ende schande daer of liden .¶ Als die wise man seyt dye
verkeerde mensche verwecket die twiste . ende die veel woor=
den heeft molesteert die princen Altoes soeckt die bose kiuaets
Die bose ende wreede enghel wort yeghens hem gheseynt .
¶ Want om veel kiuaedse ende twisten sijn veel rijke luyden
tot niet ghecomen : Daer om seyt ysidorus :¶ Ghelijck als een
drachticheet cleyne dinghen tot groot brenghet . alsoe bren=
ghet twidracht grote dinghen tot niet . Oeck seyt Beda dat
mit twidracht grote dinghen tot niet comen ende vergaen .
¶ Hier of leest men dat een vader drie sonen hadde : Die hi tot
hem riep doe hi steruen soude ende seyde. Gaet ende brenghet
hier tot mi veel roedekijns in een bont te samen ghebonden.
¶ Ende doe sise voer hem ghebrocht hadden . seyde hi tot hem
luden breketse nu aen stucken ende boudetse te samen . Dat
si nyet doen en mochten om dat si te samen ghebonden waren
goed over nagedacht. Al is het zo dat je een grote groep sterren achter je hebt staan, bedenk dan wel dat de wolken en de donder met mij tegen jou zullen vechten. Maar ik raad je aan dat wij gezamenlijk naar de rechtvaardige rechter gaan, die jouw klacht kan aanhoren en daar een oordeel over kan geven.”
Toen zij samen bij de rechter kwamen en hun klachten te kennen gaven, zei de rechter: “Jij boze Kreeft, wat jij eist is tegen het recht. Als je alleen ’s nachts je loop houdt en de boog overdag verschijnt, dan is het niet geloofwaardig dat hij je op je weg hinderen zal. Daarom spreek ik het vonnis uit dat je je overdag nooit meer vertonen mag en dat je bovendien verplicht wordt om alle kosten te betalen die hier gemaakt zijn.”
Toen de Kreeft dit hoorde, schaamde hij zich en zei: “Wie een ander onterecht aanklaagt, wordt terecht in verlegenheid gebracht.”
Zo ziet men dat veel mensen soms tegen het recht pleiten, ruzie zoeken en zonder reden andere mensen overvallen, zodat deze dikwijls grote schade en schande hiervan ondervinden.
Zoals de wijze man zegt: “De slechte mensen beginnen met ruzie maken en degene die veel praatjes heeft, maakt het de hooggeplaatsten lastig. De boze mens zoekt altijd ruzie. De kwade en wrede engel wordt op hem afgestuurd. Door gekijf en ruzie zijn veel rijke mensen ten val gebracht.”
Daarom zegt Isidorus: “Zoals eendracht kleine dingen groot maakt, zo zal tweedracht grote dingen tot niets brengen.” Ook Beda zegt dat door tweedracht grote dingen niet zullen blijven voortbestaan en verloren zullen gaan.
Zo kan men het volgende lezen over een vader die drie zonen had. Hij riep hen bij zich toen hij op sterven lag en zei: “Breng mij veel takjes in één bundel samengebonden.” Toen zij die bij hem gebracht hadden, zei hij: “Breek ze in stukken terwijl ze in de bundel zitten.” Dat konden ze niet omdat ze al samengebonden waren.
12v
Doe seyde die vader . Trecket een vanden roedekijns wt den
bosse ende breket alle die ander die noch tesamen ghebonden wa
ren Dat en mochten si oec niet doen: Ten laetsten seyde die vader
Neemt een vanden roedekijns ende breectse . Ende doe si dat deden
wortse terstont ghebroken an twee stucken Aldus seyde doe die
vader selt oeck wesen onder v Also langhe als ghij tesamen in
eendrachticheyt bliuet so en sal v niemant krenken mogen noch
deren. Mer als ghi mit twidracht van malkander versceyden
wort dan seldi elck bi sonder van allen menschen onder die voe=
ten ghetreden worden ende verdoruen
¶ Van den hemel ende die aerde Dat seste dyalogus :
ARistotiles seyt dat die aerde is dat middel inder we=
relt:bewaerre der vruchten:een decsel der hellen. een
voedster der leuendigher dinghen . een moeder alder
dinghen dye gheboren worden .een verslinster alre dinghen:
een onthoudster des leuens. ¶ Op een tijt liet die hemel opter
aerden ghescieden veel tempeesten ende onweder donre ende blixem alsoe
dattie aerde seer daer of belast wart Ende wort seer toornich
opten hemel ende riep die lucht tot haer ende seyde En wilt dy niet
o broeder onderwinden tusschen my ende den hemel:of ic sal di alheel
onder die voeten werpen want dye hemel heeft mi so groot last ende
verdriet an ghedaen dat ick mi daer of craftelike wreken wil
le . Die lucht antwoorden : En wilt dat niet doen o lieue sus=
ter . Mer gheeft der toornicheyt een steede . Al isset dat dye
Toen zei de vader: “Trek een van de takjes uit de bos en breek alle andere die nog samengebonden zijn.” Dat konden ze ook niet doen. Ten slotte zei de vader: “Neem een van de takjes en breek het.” Toen ze een takje namen, werd het onmiddellijk in twee stukken gebroken.
De vader sprak toen: “Zo zal dit ook met jullie gebeuren. Zolang jullie eendrachtig blijven, zal niemand jullie kunnen krenken of deren. Maar als jullie door tweedracht van elkaar gescheiden worden dan zullen jullie elk afzonderlijk door alle mensen onder de voet gelopen worden en in het verderf gestort worden.”
De zesde dialoog. Over de hemel en de aarde
Aristoteles zegt dat de aarde het middelpunt van de wereld is. Ze voorziet ons van de vruchten die ze voortbrengt, ze is het dak van de onderwereld, een voedster van alles wat leeft, een moeder van alle levende wezens, ze verslindt alle dingen en neemt ons het leven af.
Op een keer liet de hemel op aarde veel stormwinden, onweer, donder en bliksem neerkomen, zodat de aarde daardoor zeer geteisterd werd. Ze werd erg boos op de hemel, riep de lucht bij zich en zei: “O broeder, plaats je niet tussen mij en de hemel, anders zal ik je helemaal onder de voet lopen, want de hemel heeft mij zoveel last berokkend en verdriet aangedaan dat ik mij krachtig op hem wil wreken.” De lucht antwoordde: “Dat moet je niet doen, lieve zuster. Geef je boosheid een plek. Ook al heeft de
13r
hemel di nu bedroeft heeft . Du selste weder op een ander tijt
mit hem werden verblijt Die aerde bliuende in hoer toornich
heyt en woude niet te vreeden wesen . mer si dede an hoor wa
penen ende began te strijden yeghens den hemel Ende als dit
die lucht sach seynde si wt neuel duysternissen ende ander lelic
heyt dattie aerde den hemel niet en konde sien .¶ Ende die donc
kerheyt bleef alsoe langhe hent dattie aerde haren toornighen
moet sincken liet . Ende doe si weder te vreeden was seynde=
de die lucht wt wijnt ende verdreef alle dye duysternisse ende
seyde ALle menchen sellen van hem doen . die toor=
nicheyt ende maken soen ¶ Aldus soude een yghelick goet men
sche doen wanneer hi syet dat sijn euen menschen toornich sijn
want Catho seyt Die toorne hindert den moet des menschen
dat hi die waerheyt niet bekennen en mach Een mensch is bu
ten sijn lichaem dat is sonder reeden die toornich isEnde daer
om sal hy dan van sinen vrienden inder toornicheyt verkoelt
warden ende bedwonghen ter tijt toe dat hi sijn gramscap of
doe ende weder in vreeden sij .¶ Seneca seyt het ist beghin der
wijsheyt die toorne te verwinnen Want wie sijn toornicheyt
verwint die verwinnet sinen meesten viant Waer of valerius
een exempel settet . Op een tijt doe archita die philosooph op
sinen knecht toornich was : Doe seyde hi O onsalighe nu sou
de ick wraeck van di nemen en waer ick niet toornich . Daer
wij wt merken moghen dat toornicheyt vanden mensche ver=
worpen sel wesen wt sijnre hertenWant inden boeck der wijs
heyt ghesc[er]uen staet Die toornicheyt en heeft gheen barmher
ticheyt :¶ Daer om en sal nymmermeer enich rechter senten=
cie gheuen als hi toornich is:¶Daer of leestmen inden histo=
rien van romen ¶ Dat op een tijt doe dye keyser theodosius
seer toornich was ende die strenghe ende die scherpe sentencie
gheuen woudeWort hi van enen wijsen philosoophvermaent
hemel je nu verdrietig gemaakt, toch zal je ooit weer door hem worden verblijd.”
Maar de aarde bleef kwaad en wilde niet tevreden zijn. Zij pakte haar wapens en begon te vechten tegen de hemel. Zodra de lucht dit zag, stuurde hij door middel van nevel duisternis en andere narigheid zodat de aarde de hemel niet kon zien. En de duisternis bleef net zo lang hangen totdat de aarde haar woede liet zakken. Toen zij weer tevreden was, stuurde de lucht de wind, die alle duisternis verdreef en zei: “Alle mensen moeten hun boosheid van zich afdoen en zich met elkaar verzoenen.”
Elk goed mens zou dat moeten doen wanneer hij ziet dat zijn medemensen boos zijn. Want Cato zegt: “De woede zorgt ervoor dat mensen geen moed hebben om de waarheid te erkennen en een woedend mens is buiten zijn zinnen en redeloos. Daarom moet hij zijn boosheid door zijn vrienden laten kalmeren en bedwingen, totdat hij zijn woede laat varen en weer in vrede leeft.”
Seneca zegt: “Het is het begin van wijsheid de woede te overwinnen want wie zijn woede overwint, die overwint zijn grootste vijand.” Valerius geeft hier een voorbeeld van. Op een keer, toen de filosoof Archita kwaad op zijn knecht was, zei hij: “O ellendig mens, nu ik wraak op je wil nemen is mijn boosheid weg.”
Hieruit kunnen wij opmaken dat de woede van de mensen uit hun harten verdreven dient te zijn. Want in het boek Wijsheid staat geschreven dat woede geen medelijden kent. Daarom moet geen enkele rechter een vonnis uitspreken als hij kwaad is.
Daarover leest men in de geschiedenis van Rome. Op een dag, toen keizer Theodosius erg kwaad was en een streng en scherp vonnis wilde uitspreken, werd hij gewaarschuwd door een wijze filosoof
13v
dat hi toornich waer dat hy dan eerst in hem seluen ouerlesen
soude sonder haesticheyt die drie ende twintich letteren die in
die a b c staen eer hi sentencie ofte vonnisse gaue ouer enich dinc
op dat hi alsoe verkoelt vander hetten der toornicheyt mit rij
pen berade wel doersien soude watmen setten ofte oordelen soude.
¶ Van die lucht ende die wint Dat seuende dialogus .
DJe lucht als aristotiles seyt is een adomtoch alre leuen=
der dinghen sonder welcke si niet leuen en mogen ende
smoren of sticken moeten alle die onder hoer leuen: Ende
die wint is droecheyt der aerden. beroeringhe der wateren ende ver=
stoerringe der luchtEnde want si die lucht verstoert so ginc die lucht
ende daghedese voer recht anden rechter ende scepper alre dingen Ende
seyde O scepper ende maker alre dinghen sich in mi ende ontfer
me di mijns Du hebste mi hoech ende eerlick ghenoech geset daer
ic oeck of dancbaer ben wanttu dat leuen alre creaturen in mi gheset
tet hebste Mer daer ben ic in vercort Als dat die wint mi al=
toes vercoelt ende mi onghetempert houdetDaer om segge ic hem
Jsset dat hi mi voortmeer vercoelen wil so sel ic hem doch te niet
maken Doe antwoorde die scepper Du sprekeste harde qua=
liken o lucht want al isset datti die wint vercoelt ende slaet si doet
nochtant dicwijl dattu ghetempert ende ghereynicht wordeste
Ende waert daer om datti die wint niet blasende en roerden du soudeste
seer cranc ende verdrietelic ende gebreclic wesen ende hatelic alle creaturen
dat als hij boos was, hij eerst in gedachten rustig de drieëntwintig letters van het alfabet moest opnoemen voordat hij over iets zijn oordeel of vonnis gaf. Op die manier zou hij, afgekoeld van zijn woede, met rijp beraad doorzien wat men moet verordenen of oordelen.
De zevende dialoog. Over de lucht en de wind
De lucht is, zoals Aristoteles zegt, de adem van alle levende dingen. Zonder lucht kunnen ze niet leven en zullen ze stikken. De wind maakt de aarde droog, zet de wateren in beweging en verstoort de lucht.
Omdat de wind in de lucht onrust veroorzaakte, ging de lucht naar de Rechter en Schepper van alle dingen, daagde de wind voor het gerecht en zei: “O Schepper en maker van alle dingen, kijk naar mij en ontferm u over mij. U hebt mij hoog en eervol genoeg geplaatst, waarvoor ik u ook dankbaar ben want u hebt het leven van alle schepselen in mij gevestigd. Maar daarin ben ik tekortgedaan omdat de wind mij altijd afkoelt en onrustig houdt. Daarom zeg ik tegen hem, dat ik hem zal vernietigen als hij mij blijft afkoelen.”
Toen antwoordde de Schepper: “Je spreekt harde woorden, o lucht, want weliswaar verkoelt de wind je en treft hij jou maar hij zorgt er toch vaak voor dat je getemperd en gezuiverd wordt. Als het zo zou zijn dat de wind niet zou blazen of zich niet zou roeren, dan zou je zeer ellendig, verdrietig en zwak zijn en de haat opwekken van alle schepselen.
14r
Deze bladzijde ontbreekt in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
Waer om du billix hem lief hebben soudeste die dy in alre vol=
maecktheyt houdet ende purgeert . Als dit die lucht hoorden
wort hi te vreeden ende seyde. D Je ons berispen sellen
wi minnen . ende verdraghen mit herten ende sinnen : Aldus
sal een yghelick sine berispers horen ende lief hebben : Want
si hem den rechten wech wijsenWant een sieck mensche die van
den meesters van medicinen niet ontfanghen en wil bitteren
dranck die en wil niet ghesont worden ende van sijnre siecten
verlost Ende die sinen berisper haet en sal niet warden gheleert
Want dan haet dye mensche sinen meester wanneer hy haet
sinen berisper ende hem niet en wil verdraghen Daer om seyt
crisostomus hi begaet haet die den bosen berispet. Ende sene=
ca seytDie den bosen straffet die soeckt hem seluen quaet want
alsulke bose menschen niet wijs en sijn mer seer sot Als die wi
se man seyt Die gharen berispet is die is wijs Dye dwase als
hi berispet wort soe wort hi toornich . Berispet daer om den
wijsen ende hi sal di lief hebben seyt salomon die wijse ¶ Men
leest int leuen des heylighen biscops ende leerraers sinte am=
brosiusDat op een tijt doe die keyser theodosius sonder recht
vonnisse sommighe menschen hadde doen pinighen: dat hem
doe dye voorseyde arsbiscop van meylanen Ambrosius wtter
kerken veriagede Doe dit die keyser sach en wort hi niet toor
nich . mer sprack oetmoedelick . O heyli[h]he vader Al heb ick
misdaen Ghedenct dat die propheet dauid doe hi ouerspul ge
daen had ende den onnoselen had laten doden dat hem noch=
tant die heer ten ghenaden namAlsoe wilt oeck mijnre ontfer
men Ambrosius antwoorden . Alsoe du den sondaer gheuol=
ghet biste volghet hem alsoe in penitencie te doenEnde doe die
keyser dat hoorden creech hi grooten rouwe ende deede peni=
tencie ende seyde . Eenen mensch heb ick gheuonden dat een
man der waerheyt is . ende dese is AmbrosiusDoe maecte hi
een recht dat gheen rechter nyemant ter doot verwisen soude
binnen veertich dagen Op dat der binnen die toorn des rechters
Daarom spreekt het vanzelf dat je degene liefhebben moet die je op het rechte pad houdt en je zuivert.” Toen de lucht dit hoorde, maakte dit hem tevreden en hij zei: “Wie ons berispt, moeten wij liefhebben en met hart en verstand respecteren.”
Ieder mens moet luisteren naar degenen die hem berispen en moet hen liefhebben omdat zij hem de juiste weg wijzen. Want een zieke die van de dokter geen bitter drankje wil ontvangen, die wil niet gezond worden en van zijn ziekte verlost worden. En wie degenen haat die hem berispen, leert niets. Want dan haat die mens zijn meester als hij zijn berisper haat en hem niet wil respecteren.
Daarom zegt Chrysostomus: “Wie een kwaaddoener berispt, roept haat op.” Seneca zegt: “Wie de boosdoener straft, roept kwaad over zichzelf af want zulke slechte mensen zijn niet wijs maar zot.”
Zoals de wijze man zegt: “Wie graag berispt wordt, is wijs maar de dwaas wordt boos als hij gecorrigeerd wordt.” “Berisp daarom de wijze en hij zal je liefhebben”, zegt Salomo de wijze.
Men kan in de levensbeschrijving van de heilige bisschop en leraar Sint Ambrosius lezen dat op een keer, toen keizer Theodosius sommige mensen had laten martelen zonder rechtspraak, de voornoemde aartsbisschop Ambrosius van Milaan hem uit de kerk verjoeg. Toen de keizer dit overkwam, werd hij niet boos maar sprak nederig: “O heilige vader, al heb ik gezondigd, denk dan aan de profeet David: dat de Heer hem toch in genade aannam toen hij overspel had gepleegd en de onschuldige had laten doden. Wilt u zich ook zo over mij ontfermen.”
Ambrosius antwoordde: “Zoals u de zondaar gevolgd bent, volg hem zo ook in het boete doen.” Toen de keizer dit hoorde kreeg hij groot berouw, deed boete en zei: “Ik heb een man van de waarheid gevonden en dat is Ambrosius.”
Toen maakte hij een wet dat een rechter niemand ter dood veroordelen mocht binnen veertig dagen, zodat intussen de toorn van de rechter
14v
Deze bladzijde ontbreekt in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
ghesatet wart Ende hi dan bet die rechtuaerdicheyt onderscei
den mochte in dat vonnisse te gheuen mit vreedeliker herten
Van dat ouer ende die zee ¶Dat achte dyalogus .
DJe zee als aristotiles scrijft is een ommerijnck der we
relt een fonteyn des regens : ende herberghe alle der
wateren Ghelijck als in ecclesiastico ghescreuen staet
Alle die vloeden comen in die zee ende si en loopt niet ouer ende
totter steeden daer die vloeden wtghaen comen si weder op dat
si weder wtvloeyen moghen : Dese zee als dauid inden sou=
ter seyt is groot ende wijt Daer om toech si tot ten oeuer ende
seydeMi verwondert altezeer van dijnre stoutheyt Dattu mi
altoes wederstaes ende contrari biste : Alsoe dattu mi behin=
ders dat ick die aerde niet verderuen en mach . Jck bidde dy
ghanck van dijnre steede dat ick dat aertrijck verderuen mach.
Of ick en sal niet oflaten di te anuechten ende oeck dy te ver=
deruen . Hier op antwoorde dat oeuerO broeder du sprekes
zeer qualiken . Die schepper alre dinghen heeft mi alsoe ghe=
maeckt ende ghesettet Waer om ick bi ghehoorsaemheyt gro
ten arbeyt lijde in di te bedwinghen . ende dy van die aerde te
keeren Du valles dickwijl seer swaerliken op mi ende belas=
tes my te mael seer . Ende ic verdraghe dy verduldeliken om
godes willen Daer om en moghestu yeghen my nyet claghen
want ick doch mijn steede nyet verwandelen en mach Als dit
die zee hoorden wort si rasende ende seyde Wel dan Jst dattu dan
bedaard was en hij dan bij het vonnissen beter de rechtvaardigheid in het oog kon houden met een vredelievend hart.
De achtste dialoog. Over het strand en de zee
Zoals Aristoteles schrijft, omringt de zee de wereld, is hij de oorsprong van de regen en is hij een onderkomen voor alle wateren. Zoals in Prediker geschreven staat, komen alle stromen in zee uit en loopt hij niet over en de stromen komen weer terug naar de plaatsen waar ze vandaan komen zodat ze weer verder kunnen vloeien. Deze zee, zoals David in Psalmen zegt, is groot en wijd.
Daarom kwam hij naar het strand toe en zei: “Ik verbaas me zeer over je brutaliteit mij altijd te weerstaan en tegen me te zijn. Je verhindert mij dat ik de aarde vernietig. Ik verzoek je van je plaats te gaan zodat ik de aarde kan verwoesten. Doe je dat niet, dan zal ik niet nalaten tegen je te vechten en ook jou te vernietigen.”
Hierop antwoordde het strand: “O broeder, jij spreekt zeer kwalijk. De Schepper van alle dingen heeft ook mij gemaakt en mij mijn plaats toegewezen. Daarom doe ik uit gehoorzaamheid grote moeite om jou te bedwingen en van de aarde weg te houden. Jij valt dikwijls heel zwaar op me en belast mij al te vaak, terwijl ik je geduldig verdraag om Gods wil. Daarom mag je tegen mij niet klagen. Ik kan mijn plaats toch niet veranderen.”
Toen de zee dit hoorde, werd hij razend en zei: “Wel, dan moet je
15r
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
dat lijden mogeste so lijdet . want ic en sel di nymmermeer in
vreeden laten . Mer ic sal di nae mijnre macht anuaren .ende
slaen Doe scicten hem dat oeuer tot lijden ende seide Een goe
den hoert den bosen te castien.ende daer teghens te vechten in
allen tijden . Aldus sellen alle prelaten ende ouerste vechten ende
manlike staen teghen die bosen.dat si die ouerhant niet en cri=
ghen ¶Dair om seit gregorius¶Gelijc als die zee altois an=
vechtet dat ouer daert of bedwonghen wort.¶ Alsoe valtet
oic inden gheesteliken staet.dat sommighe bose menschen al=
tois weder staen horen prelaten dat sise oic niet wel bedwinghen
en moghen Mer goede pastoren ende prelaten en sellen niet ont
sien die dreigijnghe der quader menschen Ende als een goet har
der vlitich is sijn beesten te bewaren Also sellen oic goede prelaten
wakende ende sorchuoudich wesen op hoir ondersaten . ysido
rus seit.Quade harders en hebben gheen sorghe van horen sca
pen . ende alsoe als int ewangeli staet vanden huerlinghen die
den wolf sien comen op die scapen soe vlyen si. .¶Dat vlyen is
dat si swighen .ende en doruen den quaden ende den machti=
ghen niet weder staen Daer om sterket Jheronimus alle pre=
laten ende seit . Jst dat wi arbeyden gode te behaghen soe en
sellen wij die dreighementen der menschen niet ontsien. Een
leerre ghenoemt petrus die vraet scrijft . Dat doe philippus
die conijnck van macedonien mit groter macht die stat van
athenen beleghen hadde seide hi den ghenen die bynnen wa=
ren ¶Gheeft mi acht vanden wijsen die ic wt v luden kiesen
sal.ic sal mit vreden van v scheiden Dair op antwoorden de=
mostenes die alre wijste philosooph¶ Die wolf sprack totten
harderen die die scapen bewaerden Alle dat scheel dat tusschen
ons ende v is dat sijn die honden Gheeft ons die honden . ende
wi sellen goede vrienden wesen Ende doe die harders dat ghe
daen hadden quamen die woluen ende leefden mitten scapen
als si seluen wouden :¶ Hier wt machmen merken wat gro=
ter quaet dattet is wanneer die honden dat sijn predikers der
waerheit ende die prelaten hoir ondersaten begheuen ende en
het lijden maar ondergaan want ik zal je nooit meer met rust laten. Maar ik zal je uit alle macht aanvallen en slaan.” Toen schikte het strand zich in zijn lijden en zei: “De goeden horen de kwaden te straffen en altijd tegen hen te vechten.”
Zo moeten alle hoge heren en geestelijken tegen de kwaadaardige mensen vechten en moedig stand houden zodat zij niet de overhand krijgen.
Daarom zegt Gregorius: “Zoals de zee altijd het strand aanvalt dat hem probeert te bedwingen, zo gebeurt het ook in geestelijke zin dat sommige slechte mensen altijd tegen hun geestelijke leiders in opstand komen en dat zij niet goed in bedwang gehouden worden. Goede pastoors en bisschoppen moeten echter niet bang zijn voor de dreigementen van slechte mensen. Zoals een goede herder ijverig zijn dieren beschermt, zo moeten goede geestelijken over hun ondergeschikten waken en er zorg aan besteden.”
Isidorus zegt: “Slechte herders maken zich geen zorgen om hun schapen en vluchten, net als de huurlingen in het Evangelie, als ze de wolf op de schapen af zien komen.” Dat vluchten is hetzelfde als zwijgen en niet in opstand durven komen tegen slechte en machtige lieden. Daarom steunt Hieronymus alle hoge geestelijken en zegt: “Als wij werken om God te behagen, moeten wij niet bang zijn voor dreigementen van de mensen.”
Een leraar, Petrus de vraatzuchtige genaamd, schrijft dat toen Philippus, de koning van Macedonië, met veel machtsvertoon Athene belegerd had, hij tegen degenen die in de stad waren zei: “Geef mij acht wijze mannen die ik uit uw mensen kies, dan zal ik in vrede afscheid van u nemen.”
Daarop antwoordde de wijze filosoof Demosthenes: “De wolf sprak tegen de herders die de schapen hoedden: ‘Alles wat mis is tussen ons en u zijn de honden. Geef ons de honden, dan kunnen we goede vrienden zijn.’ Toen de herders dat gedaan hadden, kwamen de wolven en leefden tussen de schapen zoals zij zelf wilden.”
Hieruit kunnen we leren dat het een groter kwaad is wanneer de honden, dat zijn de predikers van de waarheid en de geestelijke leiders, hun ondergeschikten opgeven en
15v
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
willen noch en duruen niet blaffen teghen die sonders Want
also als die sachtmoedicheyt inden mensche priselic is ende die
toornicheyt hatelic also ist contrari in den hont.want een stil
goedertieren hont en is niet goet . om dat quaetheyt inden
honde ghepresen wort Ende des ghelijc oec inden prelaet be
scheidene quaetheyt op die sonden te hebben
¶ Van dat vuer ende water.¶ Dat neghende dyalogus
DAt vuer is licht pure .subtijl .beroerlic schynende.
ende warm. Ende wanttet so costelic is begant in hem
seluen verheuen te worden ende seyde .¶ Jc ben die
machtichste op alle der arden ende ick mach alle dinghen ver=
teren ende te niet maken. Mer mocht ick oeck macht crighen
inden water soe soude ick die meeste wesen bouen al.¶ Aldus
riephet dat water tot hem ende seyde Watar o alreliefste
suster du biste oeck een creatuer godes als ick . Mocht ick nv
mitti wonen ende ouercomen soe en soude ick niet alleen groot
wesen . Mer ick soude bouen allen wesen die machtichste ende
alremeeste Daer om bid ick dy henghe my dat ick mitti
mach wonen ende my groot maken .¶ Dat water veijnsde
hem ende seyde mit bedriechliken woorden. Myt langher
begheerten heb ick dat begheert:¶ Coemt vrijlic an tot my
Ende ick sal dy na mijnre macht verbeteren.¶ Ende doe dat
vuer dat hoorde worttet seer verblidet . ende trat vrijlick an
niet willen blaffen tegen de zondaars of dat niet durven.
Zachtmoedigheid is in de mens te prijzen en boosheid is af te keuren maar het tegengestelde geldt voor de hond. Want een rustige en vriendelijke hond is niet goed. Boosheid van een hond wordt geprezen. Zo moet ook de geestelijk leider zijn boosheid over de zonden uiten maar wel op een verstandige manier.
De negende dialoog. Over het vuur en het water
Het vuur is zuiver licht, subtiel, beweeglijk schijnend en warm. Omdat het zo kostbaar is, begon het zich boven zichzelf verheven te voelen en zei: “Ik ben de machtigste op aarde en ik kan alles verslinden en vernietigen, maar mocht ik ook macht over het water krijgen dan zou ik de belangrijkste zijn.”
Dus riep het vuur het water bij zich en zei: “Water, o allerliefste zuster, je bent ook een goddelijk schepsel net als ik. Als ik naar je toe mag komen en bij je kan komen wonen dan zou ik niet alleen groot zijn, maar ik zou boven allen staan als de machtigste en de allerbelangrijkste. Daarom verzoek ik je, sta mij toe dat ik bij je kan wonen en mijzelf grootmaken.”
Het water huichelde tegen hem en zei met bedrieglijke woorden: “Ik heb hier al heel lang naar verlangd. Kom gerust naar mij toe en ik zal je naar mijn vermogen groot maken.”
Toen het vuur dat hoorde, werd het erg blij en liep vrijmoedig naar
16r
[an] ende ghinc int water Ende doe dat water dat vuer in hem
hadde seyde tot den ghenen die daer bij stonden Dese is mijn
viant ende altoes mijnen gheslachte contrari gheweest. ende
heeft my dicwijl verteert ende te niet ghebrocht . Nu mach ic
mijn leet wreken . ende hem alheel te niet maken isset dat ick
wil Mer want die apostel paulus leert .en wilt gheen quaet
gheuen voer quaet..¶ Ende op dat die werlt nyet berooft en
worde van soe groten goede .¶ Soe wil ick hem nochtant.
wat veroitmoedighen .¶ Ende doe vergaderde hy hem en=
de began in dat vuer te pissen . Daer om badt doe dat vuer
den water dattet hem doch nyet alheel wt en woude ghieten
¶ Des ontfermede dat water des vuers ende en dedes alheel
nyet wt ¶Mer brochtet opt [t]lant ende seyde ¶ [G]ode singhen
wy soeten sanck . Als wy voer quaet gheuen danck HJer
sien wy nv god betert alle contrari .dat veel menschen quaet
voer goet gheuen . Jn dien dat si hoer leet wreken willen Ende
die misdaet niet vergheuen Hier of seit JheronimusGeliker=
wijs als god die vader in cristo onse sonden vergheuen heeft
alsoe sellen wy oeck vergheuen die teghen ons misdoen Ende
dat nauolghen godes breket ende wederroept .ende vergheeft
dat onrecht dat ons gheschiet is ALdus leest men inder his
torien van den groten alexander..¶ Doe hem op een tijt een
mensch swaerliken vertoernt hadde . soe en woudes hy hem
niet vergheuen . Ende als dit verhoerde sijn meester arestoti=
les ghinck hy tot hem ende seyde Jc begheer van di o heer co=
ninck dattu huden die meeste victorie wilste vercrighen.
die du op enigher tijt hebste ghehadt Die coninck antwoor=
den hoe soude dat toegaen . Die meester seide. Du hebste heer
conynck alle die werlt verwonnen ende bedwonghenMer hu=
den bistu verwonnen . ¶Want als du vanden toorn verwon
nen wordes soe bistu scandelic verwonnen .¶ Mer ist dat du
dy seluen verwinnes soe selstu een groot verwinre wesen.
Want wie hem seluen verwint die is starck teghen alle din=
ghen als die wise man seyt ¶ Doe hy dyt hoorde.vergaf hy
het water en ging erin. Toen het vuur in het water was, zei het water tot degenen die er bij stonden: “Dit is mijn vijand, die altijd tegen mijn soort is geweest en die mij dikwijls verteerd en vernietigd heeft. Nu kan ik mijn leed wreken en hem geheel vernietigen als ik dat zou willen. Maar de apostel Paulus leert ons dat wij het kwade niet met kwaad moeten beantwoorden. Opdat de wereld niet wordt beroofd van zo’n groot goed wil ik hem ondanks alles wat nederigheid leren.”
Toen verzamelde hij het vuur en begon er in te pissen. Daarop smeekte het vuur het water om hem niet helemaal uit te maken. Daarom ontfermde het water zich over het vuur. Het maakte het vuur niet helemaal uit maar bracht het op het land en zei: “Wij zingen voor God een hemels gezang als wij kwaad beantwoorden met dank.”
Hier zien wij nu dat God alle tegenstellingen opheft, maar dat veel mensen goed met kwaad beantwoorden doordat ze hun leed willen wreken en de misdaad niet willen vergeven.
Hierover zei Hieronymus: “Zoals God de Vader in Christus onze zonden heeft vergeven, zo moeten wij ook degenen vergeven die zich tegen ons misdragen. Door het navolgen van God doorbreken, herroepen en vergeven wij het onrecht dat ons is aangedaan.”
Het volgende is te lezen in de historiën van de grote Alexander. Toen iemand hem op een keer hevig kwaad had gemaakt, wilde hij hem niet vergeven. Toen zijn meester Aristoteles dit hoorde, ging hij naar hem toe en zei: “Ik verlang van u, o heer koning, dat u vandaag de grootste overwinning zou willen behalen die u ooit hebt gehad.”
De koning vroeg hoe dat in zijn werk zou gaan. De meester zei: “Heer koning, u hebt de hele wereld overwonnen en bedwongen, maar nu bent u zelf overwonnen want als u door woede wordt overweldigd, bent u op een schandelijke manier overwonnen. Maar als u zichzelf overwint, dan zal u een groot overwinnaar zijn want wie zichzelf overwint, staat sterk tegenover alle dingen.”
Toen hij dit hoorde, vergaf hij
16v
die misdaet ende was te vreden Salomon seyt ¶ Beter is
een verdraghende man .dan die starck van crachten is En=
de die sinen moet bedwinghen can.is starcker dan die een stat
beuechten can
¶ Van dat water ende van dat vuer Dat tiende dyalogus
DAt water sprack an dat vuer . ende seyde . waer om
broeder sijn wij vianden ende altoes contrari. Het
waer wel ghedaen dat wij dat ghebot des heren vol
brochten daer hy seyt.hebter lief dijn euen mensche ghelijck
dij seluen als matheus bescrijft want oeck paulus leert. vol=
heyt der wet is liefte Hier toe antwoorde dat vuer Het beha=
ghet my wel dat du segste.Want die selue apostel seyt . liefte
des euen mensche en werket gheen quaet. laet wij daer om te
samen gaen ende onse woninghe mit malcander maken. Het
gheschiede als si te samen woenden dat si nymmermeer vrede
mit malcander en hadden . want dat vuer maecte dat water
altoes warm ende verderf hem sine craft .¶ Ende dat water
dede dicwijl dat vuer wt : alsoe dat si onderlanghe nymmer=
meer sonder twist ende kijf en waren Waer om si oec weder
van malcander sijn ghescheyden ende seyden. Nyement en
sal mit sinen viant .wonen noch staen gheliker hant . Al so en
sal gheen goet mensch . hem verenighen noch wonen .mitten
verkeerden die hem contrarij is Want lichtelic wort een goet
mensche van sijn faem beroeft ende verliest alle sijn goede wer
de misdaad en was tevreden.
Salomo zegt: “Een vergevingsgezind mens is meer waard dan iemand die sterk is. En hij die zich kan beheersen is sterker dan iemand die een stad kan belegeren.”
De tiende dialoog. Over het water en het vuur
Het water zei tegen het vuur: “Waarom, broeder, zijn wij vijanden en altijd elkaars tegenstanders? Het zou goed zijn als wij het gebod van de Heer volgden dat luidt: ‘Hebt uw naaste lief als uzelf!’, zoals Matteüs het beschrijft. Ook Paulus leert ons: ‘De vervulling van de wet is de liefde’.” Hierop antwoordde het vuur: “Het bevalt me wel wat je zegt want dezelfde apostel zegt: ‘De liefde berokkent de medemens geen kwaad’. Laten we daarom samen optrekken en bij elkaar gaan wonen.”
Toen zij samenwoonden, leefden zij echter nooit in vrede met elkaar want het vuur maakte het water voortdurend warm en ontnam het zijn kracht. En het water maakte vaak het vuur uit zodat zij onderling niets anders deden dan twisten en kijven. Dit was de reden waarom zij ook weer van elkaar zijn gescheiden en zeiden: “Niemand moet bij zijn vijand wonen en op gelijke voet met hem staan.”
Zo moet een goed mens zich niet verenigen of samen gaan wonen met iemand die zijn tegenstander is, want een goed mens verliest makkelijk zijn goede naam en zijn goede werken
17r
ken om die verkeerde gheselscap Daer of seyt een philosooph
ende leert ons .¶ Dat wy altoes kiesen sellen goede menschen
ende oetmoedighe daer wy mede wonen sellen ende oeck goet
moghen worden. Daer die propheet dauid of seyt inden sou=
ter Mitten heylighen selstu worden gheheylicht ende mitten
verkeerden worden verkeert .¶ Die heylighe apostel paulus
merkende dattet seer periculoes is mitten quaden te leuen.
Scrijft ende seyt wy ontbieden iv broeders inden naem ons he
ren ihesu crist i dat ghij iv versceydt van allen menschen dye
sonder ordinancie wandert Want ysidorus seyt Het is sor=
chelic mitten quaden te leuen Ende het is quaet te wesen mit
den ghenen die quaet van willen sijn ¶Ghelijc als die hemel
mitten water dat aertrijck wasschende .antwoorde den ghe=
nen die swarte colen opt [t]lant brochten ende dat swart make
deGhij ende ic broeder en moghen niet ouer een comen want
al dat ick inden helen daghe wasschen mach ende wit maken
dat moghestu in eenre vren alheel leelick ende swart maken.
Alsoe oeck al dat een goet of een wijs mensche mit groten ar=
beyde in lancheyt van tijden vercrighen mach. dat sel die dwase
oeck die bose in een vre verderuen .
¶ Van die vloet ende die zee. ¶ Dat elfte dyalogus.
DJe vloet als die philosooph seyt. is een stadighe loop
des waters. ende een vuchtich makinghe der aerden
Dese ghinck tot die zee ende seydeMit recht wordestu ghehie
door verkeerd gezelschap.
Daarover leert ons een filosoof dat wij er altijd voor moeten kiezen om met goede en nederige mensen samen te wonen zodat wij zelf ook goed kunnen worden.
In Psalmen zegt de profeet David hierover: “Met de heiligen zult u worden geheiligd en met de verkeerden dwaalt u af.”
De heilige apostel Paulus heeft gemerkt dat het erg gevaarlijk is om met slechte mensen te leven. Hij zei: “Wij roepen u op, broeders, in de naam van onze Here Jezus Christus dat u zich zal afwenden van alle mensen die Gods weg niet bewandelen.”
Isidorus zegt: “Het is zorgelijk om met slechte mensen te leven en het is niet goed om te verkeren met hen die kwaadwillig zijn.”
Zo zei de hemel, die met water de aarde schoonspoelt, tegen degene die zwarte kolen op het land bracht en het zwart maakte: “Jij en ik, broeder, wij kunnen niet bij elkaar komen want alles wat ik in één dag was en wit maak dat kun jij in één uur helemaal lelijk en zwart maken.”
Zo zal ook alles wat een goed en wijs mens in lengte van dagen door zware arbeid verworven heeft door de dwaze en slechte mens in één uur verwoest worden.
De elfde dialoog. Over de rivier en de zee
De rivier, zoals de filosoof zegt, is een voortdurende stroom van water, die de aarde bevloeit. De rivier ging naar de zee en zei: “Met recht wordt u
17v
ten die zee dat naden latijn bitter is . Want du altoes in bit=
terheden leuesOm dat du altoes van mijnre soeticheyt drinc
kes.ende in my altoes sendeste bitterheyt uwes waters .
Waer in du seer ondancber ende bitter wordeste gheuonden.
Die zee antwoorden ¶ Siluer ende goudt en is niet met my.
mer dat gheen dat ic heb van minen binnensten dat gheue ic
dy mildelijcken als mijnen trouwen vrient Daer om behoert
tet dat du verduldeliken selste lijden mijne bitterheyt .
¶Want als du dat wel merken wilste . soe vindestu dat daer
al dine soeticheyt ende goetheyt wt sprutende is Doe dit die
vloet hoerden wortse alheel te vreden ende seyde B ittere
dinghen moet hi draghen . die die soete wil ontfanghen .
Aldus moet gheesteliken alle menschen bitterheyt der tribula=
cien verdraghen .ist dat hi die ewighe soeticheyt wil smaken
Daer om seyt gregorius. Tribulaci is die poort des hemels.
Als dauid inden souter oeck seyt . Dit is die poorte des heren
die gherechtighe sellen doer hoer in gaen .¶ Lucas die ewan=
gelist seyt int werck der apostelen. .¶ Doer veel tribulacien
moetmen gaen int rijcke der hemelen ¶Veel menschen vint=
men die der scheminckel ghelijck sijn. welck als si noten eten
wil ende daer om opten noten boem clymmet ende als si in=
den bolster bit ende die bitterheyt vindet . werpt si die noot
wech . ende en mach alsoe niet comen te smaken die soeticheit
der nooten . Des ghelijck doen oeck veel sotter menschen dye
tribulaci van hem werpen als si vernemen die bitterheyt des
lidens . Die niet smaken en sellen die soeticheyt vanden ewi=
ghen leuen . welcke soeticheyt ghegheuen wort den ghenen
die verduldeliken tribulaci verdraghen ¶ Als men leest van
enen heylighen ouden vader die blijnt was . ende gode van
hemelrijck daer of danckede ende seyde . Jc danck god minen
here die mi ghewroken heeft van minen vianden die mi alsoe
veel quaets plegen te doen.doer dese twee verraders ende rouers
mine twe oghen die hi verdoruen heeft. Des ghelijc so leestmen
de zee genoemd, wat in het Latijn bitter betekent.Want jij leeft altijd in bitterheid terwijl je altijd van mijn zoetheid drinkt en mij steeds de bitterheid van jouw water stuurt. Daardoor word je zeer ondankbaar en bitter gevonden.”
De zee antwoordde: “Zilver en goud heb ik niet maar wat ik in mijn binnenste heb dat geef ik je mild, als mijn trouwe vriend. Daarom behoor je geduldig mijn bitterheid te dragen want zoals je wel zult merken, komt daar al jouw zoetheid en goedheid uit voort.” Toen de rivier dit hoorde, werd ze helemaal tevreden en zei: “Wie zoete dingen wil ontvangen, moet de bittere ook verdragen.”
Zo moeten in geestelijke zin alle mensen het bittere van het lijden verdragen als ze de eeuwige zoetheid willen smaken. Daarom zegt Gregorius: “Lijden is de poort naar de hemel.” Zoals ook David in Psalmen zegt: “Dit is de poort van de Heer, de rechtvaardigen zullen daar doorheen gaan.” Lucas de evangelist zegt in Handelingen der Apostelen: “Men moet door veel ellende gaan om in het rijk der hemelen te komen.”
Er zijn veel mensen die op een aap lijken die als hij noten wil eten in de boom klimt en als hij in de bolster bijt de bittere smaak proeft en dan de noot weggooit. Zo kan hij de zoetheid van de noot niet proeven. Op dezelfde manier wijzen veel domme mensen de ellende af als ze de bitterheid van het lijden ondervinden. Zij zullen de zoetheid van het eeuwige leven niet smaken die gegeven wordt aan diegenen die het lijden geduldig verdragen.
Ook kan men lezen over een heilige oude vader die blind was, de hemelse God daarvoor dankte en zei: “Ik dank God mijn Heer die mijn vijanden, die mij veel kwaad plachten te doen, gewroken heeft door deze twee verraders en rovers, mijn twee ogen, te vernietigen.”
Zo leest men
18r
dat een ander gheestelick persoen . doen hi een oghe verloren
hadde hem daer of verblide . Mer doe andere luden hem daer
of bedroefden vraghede hi hem luden om wat oge dat si droe=
uich waren .Si antwoorden om dat oghe dat gy verloren hebt
Doe seyde hi weder .¶Een mensch die twee vianden hadde en
soude niet droeuich wesen van den enen dye storue mer van den
anderen die leuendich bleue . daer om screef Jheronimus tot
enen sinen vrient En wilt niet droeuich wesen van dat ver=
lies des lichtes der oghen dat die vlieghen ende serpenten oec
hebben Men vindet van veel philosophen die op dat si te bet
van binnen hoer ghedachten besluten mochten . hoer eyghen
oghen wt hebben ghesteken .
¶ Van den berch ende dal ¶ Dat twalefte dyalogus
EEn dal lach seer laghe bedruct van enen hoghen ber=
ghe die op hem lach welck om dat si alsoe belast was
onuerduldich wort .¶ Ende began te kiuen teghen
den berch ende seyde Du bose ende onsalighe waer om en la=
teste niet of mi aldus langhe te belasten Jck wil dattu ophou
deste van mi te beswaren ende dattu dijn stede verwanderen
sels want du mi ghenoech onder die voet ghetreden hebste
Of ic wil mi wreken van dy. Die berch antwoerden. Dattu
seggheste en mach niet sijn . want dye schepper alre dinghen
heeft van beghin my aldus verheuen ende di onder mi gheset
ook over een andere geestelijke dat hij zich verheugde toen hij een oog verloren had. Maar toen anderen daarover bedroefd waren, vroeg hij hun om welk oog zij zo droevig waren. Zij antwoordden: “Om het oog dat u verloren hebt.” Toen zei hij weer: “Een mens die twee vijanden had, zou niet droevig moeten zijn om degene die gestorven was maar om de andere die in leven bleef.” Daarom schreef Hieronymus aan een van zijn vrienden: “Wees niet bedroefd over het verlies van het licht in de ogen dat vliegen en slangen ook hebben.”
Men vindt veel filosofen die, opdat zij zich beter kunnen concentreren op hun gedachten, hun eigen ogen uitgestoken hebben.
De twaalfde dialoog. Over berg en dal
Een dal lag zeer laag, neergedrukt door een hoge berg die boven hem lag. Omdat die hem zo in de weg zat, werd het dal ongeduldig en begon te twisten tegen de berg. Hij zei: “Jij boze ellendeling, waarom laat je het niet om mij zo te belasten. Ik wil dat je ophoudt mij te hinderen en dat je je verplaatst want jij hebt mij genoeg onder de voet gelopen. Anders zal ik mij op je wreken.”
De berg antwoordde: “Wat je zegt, kan niet zo zijn want de Schepper van alle dingen heeft mij vanaf het begin zo hoog opgeheven en jou onder mij geplaatst.
18v
Wilt daer om verduldeliken draghen ende lijden dij totten
ionxsten daghe toe . als alle berghen ende hoeuelen vernedert
sellen worden .¶ Als dye propheet ysayas bescrijft . Om dese
woerden wort dat dal seer vertoornt Ende began metten bo=
men ende allen cruden te strijden yeghen den berch dien si mit
scutten ende pilen grote wonden in scoten ende maecten. En=
de doe die berch dit sach wort hi verwoedt van toornicheyt en
de seyde totten dal. Van dinen werke sal ic di veroordelen du
bose knecht wanttu di niet en ontsieste tegens dinen heer strijt
ende vechtelis an te nemen . Ende dit segghende warp hi een
sarcksteen in dat dal ende te brack die ommerinck vanden dal
ende stoetse alheel toe . Dat dal als si aldus veroetmoedicht
was van den slaghen seyde. D Je knechten moeten horen
heren obediren . ende niet teghen hem murmurieren ¶ Aldus
staen oeck veel ondersaten mit boesheyt ende houerdicheyt te
ghen horen ouersten .¶ Waer om mense houden moet onder
dwanck Als die wise man seyt Den ezel selmen gheuen voet=
sel swiep ende last.ende den knecht sijn noetdruft werck ende
bedwanck want als hi onder dwanck staet doet hi sijn werck
ende begheert wt loesicheyt te rusten Jst dat ghi hem laet ver
slappen in den dwanck hy soeckt hoe dat hi vri mach worden
Ende den quaetwillighen knecht selmen gheuen slaghen en=
de dwanck ende sel[t]en houden opt werck dat hy niet loesich
en worde Set hem int werck want dat betaemt hem.¶Men
leest van enen heer die enen verkeerden ende wederspannighen
knecht had : die om dat hy ledich was sinen heer wederstont
mit kiuaetschen woorde Ende die heer gaf hem wel ende bet
sijn deel mit harden slagen ende ontoech hem die ghenoechli=
ke spijse ende spijsede hem mit grouen spise ende hielt hem stren
ghelick in sine wercken te doen Ende doe hi aldus ghehantiert
wort.wort hi te lesten moede ende corrigeerde hem seluen en=
de bedwanck sijn tonghe ende wort saftmoedich in sinen heer
antwoort te gheuenDit is dat salomon seyt Die sinen knecht
van sijrre ioecht leckerliken op voet die sel hem namaels weder
spannich vinden
Daarom moet je dit geduldig dragen en lijden tot aan de jongste dag wanneer alle bergen en heuvels geteisterd zullen worden, zoals de profeet Jesaja beschrijft.”
Het dal werd erg kwaad om deze woorden en begon samen met de bomen en alle kruiden tegen de berg te vechten, waar zij met geschut en pijlen grote gaten in schoten.
Toen de berg dit zag werd hij razend van woede en zei tegen het dal: “Ik veroordeel je om je daden, jij kwade knecht, omdat je niet hebt geaarzeld tegen je heer strijd te voeren.” Terwijl hij dit zei, gooide hij een groot rotsblok in het dal, waarbij de rand van het dal instortte en het helemaal afgesloten werd. Het dal voelde zich klein worden door de klap. Hij zei: “Knechten moeten hun heren gehoorzamen en niet tegen hen morren.”
Zo komen ook veel ondergeschikten met boosheid en trots in opstand tegen hun meerderen en daarom moet men ze in bedwang houden. Zoals de wijze man zegt: “Zoals je de ezel voedsel, de zweep en een last geeft, zo moet je de knecht zijn levensbehoeften en werk geven. Je moet hem in bedwang houden want als hij gedwongen wordt, doet hij zijn werk maar hij verlangt er uit luiheid naar te gaan rusten. Als je de dwang laat verslappen gaat hij zoeken naar hoeveel vrijheid hij kan krijgen. Je moet de kwaadwillige knecht slaag geven en in bedwang houden op het werk zodat hij niet te lui wordt. Zet hem aan het werk want dat hoort bij hem.”
Er was eens een heer die een slechte en opstandige knecht had die, omdat hij lui was, zich met twistzieke woorden tegen zijn heer verzette. En die heer gaf hem er goed van langs met harde klappen. Hij onthield hem het fijne eten, gaf hem alleen maar grof voedsel en zag er streng op toe dat hij zijn werk deed. Toen hij op deze manier behandeld werd, kreeg hij er uiteindelijk genoeg van en ging zichzelf corrigeren. Hij hield zijn tong in bedwang en ging zijn heer op een vriendelijker manier antwoord geven.
Salomo zegt het volgende: “Wie zijn knecht vanaf zijn jeugd te veel verwent, zal later ervaren dat hij opstandig is.”
Dialogen 13-24 Edelstenen en metalen
19r
¶ Van costeliken ghesteenten. Dat dertiende dyalogus
Alle die costelike ghesteenten quamen te samen ende sey
den . wij sijn die alre costelickste dinghen die den men
schen alre waerdste sijn Ende ist dat wij na den wil=
le der menschen ghecoft worden soe sellen wij min ende cleyn
gherekent worden Laet wij daer om in verren steden onse wo
ninghe maken op dat wij niet gheuonden en moghen worden
dan mit groten arbeyde ende coste want dat wort vanden coop
luden seer waert ghehouden ende niet sonder groet goet ghe
coft dat selsen is Ende daer om dier wanthet niet veel ghesien
ende gheuonden wort. Daer om seyden si DJe costelike
dinghe hebben willen . moeten hem daer om oeck wel in gro
ten arbeyt ende costen stellen ¶ Alsoe sal oeck die goede men
sche arbeyt doen ende na sinen vermoghen niet vertraghen
om die doechden te weruen want ledicheyt is een viant der zielen
Daer om staet ghescreuen int vader leuen die werckende monic
wort alleen becoort van enen duuel . Mer den ledigen anuechten
dusent vianden Hier om seyt Jheronimus.Wilt altoes doende we
sen in wat goets wercks op datti die duuel onledich vindet.
Die onledighe mensche is als een casteel dat wel ghesloten is.
welken die viant gheen schade doen en mach Aldus seyt oeck
augustinus niet lichteliken en wort hi beuanghen vanden be=
coorre die onledich is in goeder oefeninghe .¶ Daer om sellen
die ouders haer kinderen stellen tot hantwercke ter wijlen dat
De dertiende dialoog. Over kostbare stenen
Alle kostbare stenen kwamen bij elkaar en zeiden: “Wij zijn de aller kostbaarste voorwerpen, die voor mensen het meeste waard zijn. Omdat wij naar believen door mensen gekocht kunnen worden, zal er te weinig voor ons worden betaald. Laten wij daarom in verre steden onze woningen bouwen zodat wij pas na grote inspanning en kosten gevonden kunnen worden. Dat wordt door kooplieden voor zeer waardevol gehouden en wat zeldzaam is, wordt voor veel geld gekocht en is duur omdat het niet veel gezien en gevonden wordt.” Daarom zeiden zij: “Hij die kostbare voorwerpen wil hebben, moet er veel moeite voor doen en er veel voor betalen.”
Zo moet ook de goede mens moeite doen en niet nalaten naar zijn vermogen de deugden te verwerven, want ledigheid is des duivels oorkussen. Daarom staat er in Het Leven van de Woestijnvaders geschreven: “De werkende monnik wordt slechts in verzoeking gebracht door één duivel maar luiaards door duizend.” Daarover zegt Hieronymus: “Doe altijd goede werken zodat de duivel je druk bezig ziet.”
De drukbezette mens is als een kasteel dat goed gesloten is en waar de vijand geen schade kan aanrichten. Zo zegt ook Augustinus: “Degene die bezig is met goede werken wordt niet gauw in verleiding gebracht.”
Daarom moeten ouders hun kinderen aanzetten tot werken als
19v
si ionck sijn op dat si in hoer oude daghen van armoeden ende
behoefticheyt niet en ontbreken Men vint dat een wijs lant
man hadde enen wingaert gheplantet . welck doe hy steruen
soude sprack tot sinen kinderen segghende. dat hi een groten
scat daer in verburghen had. Mer die stede daer hi die begra=
uen hadde en wijsde hi niet . Daer nae doe die vader ghestor=
uen was begonden si den wijngaert doer ende weder doer om
me te grauen om den scat te vinden alsoe dat dye wijngaert
seer vruchtbaer wort ende dat si daer veel vruchten of ontfin
ghen Ende als si dit saghen verstonden si dat hoer vader hem
vanden scat gheseit had om dat si arbeiden souden inden wijn
gaert ende die leedicheyt scuwen ¶Een philosooph leerden si
nen soon ende seyde.¶ Sich kint dat die formijck niet wijser
en si dan du. die inden somer mit groten arbeyde sorchuoude
liken vergadert Daer si in den winter of leuen moghe Ende
dat die haen niet wackerre en si of sterker dan du dye den tijt
des nachtes bewaert ende alsoe vliteliken waket dat hi hem
seluen slaende andere menschen oeck wecket. tot des nachtes
te singhen Ende wie is soe sterck dat hi veel wiuen houden can
dat si cuyseliken leuen ende hem onderdanich sijnEnde du cla
gheste dattu een wijf niet beheren en mogheste . .
¶Van den smaragde ende den rinck Dat viertiende dyalogus
zij jong zijn opdat zij verlost zijn van armoede en zorgen als zij oud zijn.
Men leest over een wijze boer die een wijngaard aangelegd had. Toen hij zou gaan sterven, zei hij tegen zijn kinderen dat hij er een grote schat in verborgen had, maar de plaats waar hij deze begraven had, wees hij niet aan. Nadat de vader gestorven was, begonnen zij de wijngaard steeds weer om te spitten om de schat te vinden zodat de wijngaard zeer vruchtbaar werd en veel vruchten gaf. Toen zij dit merkten, begrepen zij dat hun vader hun over de schat verteld had opdat zij in de wijngaard zouden werken en niet zouden gaan luieren.
Een filosoof onderwees zijn zoon en zei: “Zorg ervoor, kind, dat de mier niet wijzer is dan jij, want zij verzamelt in de zomer met hard werken zorgvuldig datgene waar zij in de winter van leven kan. Zorg er ook voor dat de haan niet bedrijviger of sterker is dan jij, want hij houdt ’s nachts de tijd in de gaten en hij waakt zo vlijtig dat hij, als hij aanslaat, ook mensen wekt door ’s nachts te kraaien. Wie is er zo sterk dat hij veel vrouwen kan hebben, ervoor kan zorgen dat zij kuis leven en hem onderdanig zijn. En jij klaagt dat je één vrouw niet de baas kunt.”
De veertiende dialoog. Over de smaragd en de ring
20r
SMaragdus als die meester seyt is een costelike steen
daer gheen groen dinck bi compareeren mach we
sen. want alle cruden ende alle spruten maect si
groen te schinen in hoer teghenwoerdicheyt.¶ Sy veruollet
die oghen mer si en machse niet versaden Het was een gou
wen rijnck daer een smaragde in ghewrocht was die den rijnc
alsoe vercierden dat alle man den rijnck begheerden te sien.
Op een tijt sprack die rijnck totten smaragde wt onweten=
heyt ende seyde .¶ Langhe tijt hebstu dijn staci in mi ghehadt
Ende noch en hebste mi nye loon daer of ghegheuen .¶ Daer
om betael nv dat loon van dijnre woninghe en de ganck van
mi Of ic sal di al beroeyt van mi werpen . Die smaragde ant
woorden . Dat ic mitti ghewoent hebbe daer bistu altoes of
gheeert gheweest ende daer om in des conincks vingher ghe=
draghen Ende isset dattu mi van di verdriuen wilste . ganck
ende vercoep mi ende van die costelicheyt mijnre waerden neem
dat loon van dat ick mitti ghewoent heb. want mi en sel gheen
stede ende woninghe ontbreken Daer nae doe dye rinck hem
wech ghedreuen had ende sonder hem verworpen ende onge
acht bleef . wort hij ten lesten van onwaerden ghesmouten.
ende seyde DJe mit sijn beeter ende costeliker staet . wort
verworpen als die costeliker van hem gaet .¶ Aldus is oeck
die knecht goods alre eren waert alsoe langhe als hi die cos=
telike doechden in hem heeft . Mer als hi die laet varen wort
hi onwaerdt ¶Seneca seyt die man is goet die in sinen wer
ken goet gheuondenwort ende gheproeft. ¶ Op een tyt doe
die grote alexander seyde . dat hy dye heer waer van alle dye
werlt . antwoordede hem dyogenes die philosooph . Du en
biste gheen sins heer als du segste Mer een dienre mijnre knech
ten want die houerdie is dyn vrouwe . ende si is mijn dienst
maecht . want si regiert ende beheert dy . ende ic hebse onder
die voeten ghetreden Die vleyschelike ghenoecht gulsicheyt
ende toornicheyt beheren di ende sijn dijnre machtich . die ick
al verwonnen heb ende beheert Ende daer om heb ick gheseit
Zoals de meester zegt is smaragd een kostbare steen, waarmee geen enkel groen ding vergeleken kan worden, want alle kruiden en uitspruitsels laat hij groen oplichten in zijn tegenwoordigheid.
Onze ogen worden er vol van, maar kunnen er niet door verzadigd worden.
Op een gouden ring was een smaragd aangebracht, die de ring zo verfraaide dat iedereen ernaar verlangde de ring te zien. Op een keer sprak de ring uit onwetendheid tot de smaragd: “Je hebt lang bij mij gewoond maar je hebt mij daarvoor nooit beloond. Betaal daarom nu het loon voor jouw woning. Ga weg of ik zal je, van alles berooid, van mij afwerpen.”
De smaragd antwoordde: “Omdat ik bij je heb gewoond, ben je altijd geëerd en daarom heeft de koning je om zijn vinger gedragen. Ga en verkoop me als je mij wilt verdrijven. Neem van de kostbare opbrengst het loon voor de periode waarin ik bij jou gewoond heb, want het zal mij aan geen plek en woning ontbreken.”
Toen de ring de smaragd verdreven had en hij zonder hem vernederd en veracht achterbleef, werd hij ten slotte verteerd door verontwaardiging en zei: “Iemand met een betere en kostbaarder staat wordt verworpen als het kostbare bij hem weggaat.”
Zo is ook de knecht van God alle eer waard zolang hij de kostelijke deugden bezit. Maar zodra hij die laat varen, wordt hij geminacht. Seneca zegt, dat die mens goed is die in zijn werken goed bevonden wordt en op de proef is gesteld.
Op een keer, toen de grote Alexander zei dat hij de heerschappij had over de gehele wereld, antwoordde Diogenes de filosoof hem: “Je bent helemaal niet de heer die je zegt te zijn maar een dienaar van mijn knechten, want de hoogmoed is jouw vrouw en zij is mijn dienstmaagd. Ze regeert je en ik heb haar in bedwang gekregen. De aardse genoegens gulzigheid en boosheid beheersen jou en hebben macht over jou. Ik heb ze overwonnen en beheers ze. Daarom heb ik gezegd
20v
dat du biste een dienre mijnre knechten Ende doe alexanders
knechten den philosooph wouden slaen verboedt hijt hem ende
seyde Siet daer toe dat hem nyemant en misdoe .want hy
waerlike goet is ende mi die waerheyt seyt Gregorius seyt
die mensche is van groter waerdicheyt die hem vindet inden
staet daer hi in wesen soude want sonder sonden te wesen is
een teyken van groter waerdicheyt.
¶ Vanden saphier ende den goutsmit Dat vijftiende dyalogus
SAphirus is een costelike steen van verwen blaeu als
die hemel is als si claer is ende wanneer die son hoer
radien daer op seyndt soe gheeft hi blinckende schijn
van hem Het was een goutsmit die den saphier setten wou
de in die croon des keysersEnde als dat die saphier sach seyde
hiEn wilt mi niet goede meester sluten ende setten in die croon want ic
bin noch ionck ende onghebonden ende mijns leuens lustet mi
seer in die werlt te ghebruken Daer om en wil ic niet vander
werlt verscheyden wesen ende besloten .¶ Mer ick wil mijnre
ioecht ghebruken ende alle die werlt doer lopen ende die be=
sien . Die goutsmit antwoorden .¶ Dijn beslutinghe sal dijn
heylicheyt wesen want ic sal di in een seker ende eerlike stede setten
daer du altoes sonder sorghen mogheste leuenWant ick mer=
ke dijn costelicheyt ende dijn waerdicheyt Alsoe dat ick duch
te Jst dat du after lande loopes . dat du verloren selste bliuen
dat jij een dienaar van mijn knechten bent.” Toen de knechten van Alexander de filosoof wilden slaan, verbood hij het hun en zei: “Zie erop toe dat niemand hem iets aandoet omdat hij waarachtig goed is en mij de waarheid zegt.”
Gregorius zegt: “De mens die zich in de staat bevindt waarin hij behoort te verkeren, is zeer waardevol want zonder zonden te zijn is een teken van grote waarde.”
De vijftiende dialoog. Over de saffier en de goudsmid
Saffier is een kostbare steen in dezelfde kleur blauw als de heldere hemel. Als de zon haar stralen erop schijnt, dan geeft dat een schitterende glans.
Er was eens een goudsmid, die de saffier in de kroon van de keizer wilde zetten. Toen de saffier dat merkte zei hij: “Wil je mij, goede meester, niet in de kroon zetten en opsluiten, want ik ben nog jong en ongebonden en mijn leven wil ik graag in de wereld leiden. Daarom wil ik niet van de wereld afgescheiden en opgesloten zijn maar wil ik mijn jeugd gebruiken om over de hele wereld te reizen en alles te ontdekken.”
De goudsmid antwoordde: “Jouw opsluiting zal tot je heil dienen want ik zal je in een veilige en eerlijke plek zetten waar je altijd zonder zorgen kan leven. Ik besef dat je kostbaar bent.
Daarom ben ik bang dat je verloren zult blijven als je door de wereld trekt,
21r
na dat die heylige sint ian ewangelist seyt in syn epistolenWant
alle die werlt is op alle quaet ghestelt Om datter alle so veel
periculen inder werlt sijn datse gheen hart begripen en mach
noch gheen tonghe wtspreken Daer om seyt gregorius. Altoes
sellen wij sorghen.want wij altoes in perikel sijn Hier om sey=
de die goutsmit totten saphier lieue kint ic en derf v niet laten
gaen noch achter lande lopen Mer ic wil v in goeder hoeden hou
den Ende doe hi dit seyde settede hi den saphier in die croon daer
si altoes mit groter eren staende bleef besloten ende seyde Be
ter is besloten te wesen ende in behoudenre hant . Dan bijster te
wesen ende lopen achter dat lant Aldus isset den gheesteliken men=
sche dat alre best dat hi in sijn clooster ende inder cellen blijftAls
een heilich vader seyde totten ionghen broederGanc in dijn celle
ende si sal di alle dijnc leren want het een oudt segghen is Vrede
is binnen der cellen Ende daer buten en is anders niet dan onrust
ende kijf Daer om seyt iheronimus. Die cristum begheert die en
soect gheen dinghen van die werlt Mer die celle wort hem een
paradijs der heyligher scriften.ende buten der cellen te lopen
een pijn. Die abt euagrius seyde tot enen int vader leuen die
tot hem seyde Jck en mach niet vasten noch arbeyden noch oec
den sieken dienen .¶ Ganck eet ende drincke ende slaep alleen
en ganck niet wter cellen Want dat volhardende bliuen inder
cellen . brenghet den monick tot sijnre ordinancie
¶ Van topasius den costeliken steen Dat sestiende dyalogus
zoals de heilige Johannes de evangelist in zijn brieven zegt: ‘Want de hele wereld is in de macht van het kwaad.’”
Omdat er zoveel onheil is in de wereld dat geen hart het kan begrijpen en geen tong het kan uitspreken, zegt Gregorius: “Wij moeten altijd waakzaam zijn want wij zijn altijd in gevaar.” Daarom zei de goudsmid tegen de saffier: “Lieve kind, ik mag je niet laten gaan om door de wereld te trekken. Ik wil je onder mijn hoede houden.” Toen hij dit zei, zette hij de saffier in de kroon waar hij altijd eervol bleef vastzitten. Vervolgens zei hij: “Het is beter veilig opgesloten te zijn dan verdwaald in de wereld te lopen.”
Zo is het voor de geestelijke mens het allerbeste in de cel van het klooster te blijven. Zoals een heilige vader tegen een jonge broeder zei: “Ga in je cel. Die zal je alle dingen leren. Het is immers een oud gezegde dat er vrede is binnen in de cel terwijl erbuiten niets anders is dan onrust en ruzie.” Daarom zegt Hieronymus: “Wie Christus begeert, zoekt geen dingen van de wereld, maar de cel wordt voor hem een paradijs van de heilige geschriften en buiten de cel te zijn wordt als pijn ervaren.”
In Het Leven van de Woestijnvaders zei abt Evagrius tegen iemand die hem gezegd had dat hij niet mocht vasten, werken of de zieken verzorgen: “Ga eten en drinken en slaap slechts. Ga niet uit je cel want met volharding in de cel blijven, brengt de monnik tot zijn gelofte.”
De zestiende dialoog. Over de kostbare steen topaas
21v
TOpasius is een costelike steen. in der naturen groen
hebbende nochtant in hoor dye verwen van allen
costeliken ghesteenten . Dese wort eerst gheuonden
in arabien . Van waer een topasius ghebrocht wort te roem
ende wort in sinte peters kerck gheset in een gulden cruijs.
Daer hy seer scoon in blenckende was alsoe dat hy van allen
menschen seer garn wort ghesien Dese viel in becoringhe en=
de verdrietlickheyt segghende . Wat isset dat ic altoes in die
kerck bliuen moet ende vandaen nymmermeer en mach scey=
den noch oeck niet vander werelt weten . Jck en mach aldus
niet wesen. mer ick wil ter werlt gaen . ende mitten waerli=
ken mensche mine recreaci ende ghenoechten maken ende oec
nochtant nae myt gode regneren inder ewicheyt .¶ Hier nae
doe si ter werlt ghekeert was ende ghegaen van die heylighe
stede wort hi beuanghen vanden ghenoechten des vleysches
ende der werlt alsoe dat hy hem gheenre sonden en ontsach te
doen Ende ten lesten wort hy gheuonden vanden wilden men
schen die sijn waerde niet en kenden ende wort onaerdeliken
ghehantiert ende verstroeijt . datmens niet meer en vandt.
Ende als hy aldus ten lesten ghebroken ende te niet ghecomen
was seyde hy mit groten rouwe. WJe hem seluen wt=
ter heyligher steden verwerpt . Recht ist dat hy alheel wort
verderft . Des ghelijcks behoeuen hem te wachten die ghees=
telike menschen van weder ter werlt te keren .¶ Op dat hem
des ghelijck oeck niet en gheboert. Want die quade begheer
ten verderuen dicwijl die gheestelike menschen .¶ Daer om
seyt augustinus. Ghelijck dat die liefte goods. een fonteyn
is van allen doechden Alsoe is die liefte der werlt oerspronc
alles quades .¶ Soe wie god hebben wil dye versaeck dye
werlt. op dat hem god si een salighe besittinghe. ¶Bernar
dus . Dye volmaeckte knecht godes . die en heuet niet dan
cristum .¶ Ende ist dat hy yet heeft sonder cristo soe en is hy
nyet volmaeckt. . ¶ Dye myt gheesteliken rijcdommen
Topaas is een kostbare steen, die van nature groen is maar toch de kleuren van alle kostbare gesteenten in zich heeft. Hij werd voor het eerst gevonden in Arabië. Van daar werd een topaas naar Rome gebracht en in de Sint Pieter in een gouden kruis gezet, waarin hij zeer fraai stond te blinken zodat hij door alle mensen heel graag werd bekeken.
Hij kwam in verleiding en verdrietig zei hij: “Waarom moet ik altijd in de kerk blijven en kan ik daar nooit uit weggaan en niets over de wereld te weten komen. Ik kan zo niet leven. Ik wil de wereld ingaan en met echte mensen plezier maken maar daarna ook met God in eeuwigheid heersen.”
Hierna, toen hij voor de wereld had gekozen en uit de heilige plaats was vertrokken, werd hij overspoeld door vleselijke en wereldse genoegens zodat hij alle mogelijke zonden beging. Ten slotte werd hij gevonden door eenvoudige mensen, die zijn waarde niet kenden en hij werd slecht bewerkt en in stukken gedeeld zodat men hem niet meer kon vinden.
Toen hij ten slotte zo gebroken en nietig gemaakt was, zei hij vol berouw: “Het is terecht dat degene die zich van de heilige plaatsen afkeert geheel en al wordt vernietigd.”
Zo moeten de geestelijken ervoor waken niet in de wereld terug te keren opdat hun niet hetzelfde overkomt, want kwade verlangens storten de vrome mensen vaak in het verderf.
Daarom zegt Augustinus: “Zoals de liefde tot God de fontein is van alle deugden, zo is de liefde voor de wereld de oorsprong van alle kwaad.” Dus wie God bij zich wil hebben, moet de wereld verzaken opdat God voor hem een zalig bezit is.
Bernardus, de volmaakte knecht van God, heeft niets dan Christus. Zou het zo zijn dat hij iets heeft buiten Christus, dan is hij niet volmaakt. Wie met geestelijke rijkdommen
22r
sijn begaeft die en sellen hem niet onderwinden vanden aert=
schen dynghen ¶ Men leest int vader leuen dat een broeder
vraechde enen ouden vader ende seyde . ¶ Wat sal ick doen
want mijn ghedachten en laten my nyet een vre inder cellen
sitten ¶ Die oude antwoorden keer weder kint in dijn celle
ende arbeyde mit dijnen handen . ende bidde god sonder op=
houden . ende sette dijn ghemoede in gode . op dat dy nije=
mant en bedryeghe wtter cellen te gaen .¶ Ende vertelleden
hem een exempel.hoe datter een ionghelinc inder werlt was
die sijnen vader badt . dat hy monic mochte worden ende sijn
vader en woude dat nyet henghen .¶ Ten lesten wort hy oeck
van anderen goeden menschen sijn vrienden daer toegebrocht
dat hijt nauwelic consenteerde .¶ Doe ghinck dye ionghe
wt ende ghinck in een cloester ende wort monick. ende vol=
brocht alle dat werck des cloesters volcomeliken ende alle da
ghe te vasten ende twe daghen sonder spijse te wesen . Ende
dicwijl nyet meer dan eens in die weke te eten. Dit anmerc=
kede sijn abt . ende verwonderde hem des . ende benediede
god in sijn abstinencie ende arbeyt . Daer nae gheschiede dat
die broeder sinen abt bad . dat hy hem oorlof woude gheuen
dat hy mochte gaen in die woestijn om alleen daer te wonen.
Ende die abt seyde hem . kint en wilt dat niet dencken want
du en moghes dien arbeyt niet verdraghen noch dye bekorin
ghe des viants noch sine loosheyt . ¶ Ende waert dat du al=
daer bekoort wordes . du en soudeste daer nyemant vynden.
dye dy troosten mochte . ende onderwisen vander tribulacie
des viants dye dy daer gheschieden soudeDie broeder en lyet
niet of hem meer te bidden dat hi hem oorlof woude gheuen.
om inder enicheyt te gaen Ende doe die abt sach dat hijs niet
houden en mocht.dede hi sine ghebet ende liet hem gaenDoe
seyde hy Jc bidde dy vader abba dat ghy mi een vanden broe
ders doen wilt dye myt my gaen wil . ende den wech wijsen
mach dien ick wanderen sal Ende die abt gaf hem twee broe=
ders van sijn cloester die mit hem ghingenEnde doe si twee daghen
begiftigd is, zal zich niet bezighouden met aardse dingen.
Men leest in Het Leven van de Woestijnvaders over een broeder die aan een oude vader vroeg: “Wat moet ik doen, want mijn gedachten laten mij nog geen uur in de cel zitten.”
De oude vader antwoordde: “Ga terug naar je cel kind, werk met je handen, bid tot God zonder ophouden en richt je verlangen naar God opdat je niemand bedriegt door je cel uit te gaan.”
Hij vertelde een verhaal over een jongeman die een werelds leven leidde en zijn vader vroeg of hij monnik mocht worden, maar zijn vader wilde dat niet toestaan. Op het laatst werd de vader ook door andere goede mensen, zijn vrienden, overtuigd zodat hij met moeite toestemde.
Toen ging de jongen het klooster in en werd monnik. Hij voerde al het kloosterwerk op volmaakte wijze uit door iedere dag te vasten en twee dagen helemaal niet te eten. Dikwijls at hij zelfs maar één keer in de week. Dit werd opgemerkt door de abt, die zich erover verwonderde en God prees over de onthouding en het werk van de monnik.
Daarna gebeurde het dat de broeder vroeg of de abt hem toestemming wilde geven om naar de woestijn te gaan om daar alleen te wonen. De abt zei tegen hem: “Kind, daar mag je niet aan denken want je zal het werk niet kunnen verdragen en de verleidingen en de valsheid van de duivel niet kunnen weerstaan. Stel dat je verleid wordt, dan zou je daar niemand vinden die je kan troosten en die je kan onderwijzen over de kwellingen van de duivel, die je zouden kunnen overkomen.”
De broeder bleef de abt maar vragen of hij hem toestemming wilde geven om de eenzaamheid op te zoeken. Toen de abt zag dat hij hem niet tegen kon houden, bad hij tot God en liet hem gaan. De broeder zei toen: “Ik vraag u, vader abt, dat u één van de broeders met mij mee wil laten gaan die mij de weg kan wijzen die ik moet gaan.”
De abt gaf hem toen twee broeders mee uit zijn klooster die met hem op pad gingen. Toen zij twee dagen
22v
inder woestinen mit hem ghewandert hadden worden si moe
de van groter hetten ende ginghen legghen rusten op die aer
de Ende doe si een weynich inden slaep gherust waren quam
daer een aern ende sloechse mit sinen vloghelen an ende wecke=
se ende vloech een stuck weges van hem ende bleef daer sitten
Ende als si ontwaeck ghe worden waren .saghen si den aern
ende seiden totten broeder Sich dijn enghel is hier stant op ende
volghe hem Doe hi dit sach stont hi op ende nam oorlof an die
twee broeders ende volghede den aern ende quam ter steeden
daer die aern sat Doe vloech die aern noch een stuck weghes
voort ende ghinck weder sitten .¶ Ende die broeder volghede
hem daer nae des ghelijc vloech die aern echter voort ende ghinc
weder sitten Ende dit duerde aldus drie vren lanc Daer nae doe
hi den aern aldus volghede vloech die aern ter rechter sijde
des broeders die hem volghede ende en wort daer nae niet meer
ghesien Ende die broeder volghede haer darwarts daer si ghe
vloghen was Ende als hy daer ghecomen was vant hy daer
drie palm bomen ende een fonteyne mit water ende een spelunck
ende seide in hem seluen Sich dit is die steede die god heeft
bereydt. Daer ghinck hij wonen ende at van die vruchten der
bomen ende dranck water van die fonteyne . Ende bleef daer
ses iaer lanck ende en sach gheen mensch binnen dier tijt Op
een tijt daer nae quam die duuel op enen dach tot hem in ghe
likenissen eens ouden vaders hebbende een veruaerlic ansicht
Alsoe dat dye broeder doe hy hem sach .seer veruaert wort.
ende viel ter aerden in sijn ghebet. ende stont doe op.¶ Ende
die duuel seyde hem.¶Laet ons broeder anderwerf onse ghe=
bet doen . Ende doe si dat ghedaen hadden .ende op ghestaen
waren seyde die viant Hoe langhe ist gheleden liue broeder dat
du hier ghewoent hebste Die broeder antwoorde Jc heb hier
ses iaren gheweest Doe seide hem die viant Siet ic heb di also
langhe ghehadt tot een buerman . ende ic en hebs niet ghewe=
ten voer dese tijt van vier daghen hyer te voren . dat du hier
ghewoent hebste. ¶Ende ick heb een cloester nyet varde van
met hem door de woestijn getrokken hadden, werden ze moe door de grote hitte en gingen ze op de grond liggen rusten. Toen ze een tijdje sliepen, kwam er een arend aan die hen wekte door ze met zijn vleugels aan te raken. Hij vloog een stukje verderop alwaar hij ging zitten.
Zodra ze wakker waren geworden, zagen ze de arend en zeiden tegen de broeder: “Zie, jouw engel is hier, sta op en volg hem.” Toen hij dit zag, stond hij op en nam afscheid van de twee broeders, volgde de arend en kwam op de plek waar de arend zat.
Daarna vloog de arend nog een stuk verder en ging weer zitten. De broeder volgde hem maar de arend vloog gelijk weg en ging weer zitten. Dit ging drie uur lang door.
Toen hij de arend zo bleef volgen, vloog deze rechts van de broeder die hem volgde en hij werd daarna niet meer gezien. De broeder volgde hem in de richting waar hij naartoe was gevlogen. Daar aangekomen trof hij drie palmbomen aan, een fontein met water en een spelonk. Hij zei tegen zichzelf: zie, dit is de plek die God voor je heeft gekozen. Daar ging hij wonen. Hij at er van de vruchten van de bomen en dronk het water van de fontein. Hij bleef er zes jaar lang en zag geen mens in die tijd.
Op een dag kwam de duivel bij hem. Hij leek op een oude vader met een angstaanjagend gezicht. De broeder werd dan ook erg bang toen hij hem zag, viel biddend ter aarde en stond weer op. De duivel zei tegen hem: “Broeder, laten wij nogmaals ons gebed doen.” Nadat ze dat gedaan hadden en opgestaan waren, vroeg de duivel: “Hoe lang heb je hier gewoond, lieve broeder?” De broeder antwoordde: “Ik woon hier nu zes jaar.”
Toen zei de duivel tegen hem: “Zie, ik heb je even lang als buurman gehad en ik heb tot vier dagen geleden niet geweten dat jij hier woonde. Ik heb een klooster niet ver van
23r
v Ende het sijn nu elf iaren dat ick nye wt mijn cloester en quam
dan huden indien dat ick verno[n]e[m] heb dattu mi aldus nae wo
nes Dus heb ic in mi seluen ghedocht Jc moet gaen tot desen man
godes ende spreken mit hem van mijnre sielen salicheyt Dit seg
ick daer om lieue broeder Om dat wij niet vorderen en moghen
aldus in onsen cellen te sitten ende dat lichaem ende dat waerdi=
ge bloet ons heren niet te ontfangen Daer om heb ic anxt dat wij van
gode vreemde worden mochten in dien dat wi ons vervreemden
van dat heylighe sacrament ons heren Daer om seg ick di broe
der dat hier op drie milen nae een cloester is dat een priester heeft
Laet ons gaen alle sonnendaghes of ten twee weeken eens ende
ontfanghen dat heylighe sacrament des lichaems ons heren ende
weder keren tot onsen cellen Dese raet des bosen viants behaech
de den broeder seer wel Ende doe die sonnendach ghecomen was
quam die duuel tot hem ende seydeCoemt laet wij gaen het is nu
tijt Dus ghinghen si te samen ende quamen ten clooster daer die
priester was Endeghinghen in die kerck ende gauen hem in hoer
ghebeden Doe die broeder op stont wt sinen ghebede ende omsien
de den anderen die hem daer ghebrocht had niet en vant . seyde
hi in hem seluen waer meendi mach dese broeder wesen hi mach
licht ghegaen wesen om sijn gheuoech te doen. Ende als hi lan=
ghe ghewacht had ende hi niet en quam ghinck hi te lesten bu
ten die kerck ende socht hem . Ende als hi hem nerghent en vant
seyde hi totten broederen die daer woenden waer is die oude va
der ghebleuen die mit mi in die kercke quam Doe antwoorden
si ende seyden Wij en hebben niemant ghesien dan di alleen Doe
bekende hi dattet die viant was ende seyde in hem seluen Sich
mit wat groter listen die duuel mi wt mijnre cellen ghebrocht
heeft. Nochtant en berouwet mi dat goede werck niet Jck wil
dat heylighe waerdighe sacrament ontfanghen ende keren we
der in mijnre cellen Ende doe die missen wtwaren ende hi wech
woude gaen . hielt hem die abt des cloosters ende seyde . Jck en
laet di niet van my gaen . du en hebste eerst myt dye broeders
ghegheten . Ende nae dattet mael ghedaen was ende weder
je vandaan. Er zijn elf jaar verstreken waarin ik niet uit mijn klooster kwam. Tot vandaag, omdat ik vernomen heb dat je zo dicht bij mij woont. Ik dacht bij mezelf: ik moet naar deze man van God gaan en met hem spreken over het heil van mijn ziel. Dit zeg ik, lieve broeder, omdat wij van onszelf niet kunnen eisen om alsmaar in onze cel te blijven zitten en het lichaam en het kostbare bloed van onze Heer niet te ontvangen. Ik ben bang dat wij vreemden voor God worden omdat wij ons vervreemden van het heilige sacrament van onze Heer. Daarom zeg ik je, broeder, dat op drie mijl hier vandaan een klooster is dat een priester heeft. Laten we elke zondag of eens in de twee weken daar naar toe gaan om het heilige sacrament van het lichaam van onze Heer te ontvangen. Daarna keren we terug naar onze cel.”
Dit plan van de duivel beviel de broeder erg goed. Toen de zondag was aangebroken, kwam de duivel naar hem toe en zei: “Kom laten we gaan, het is nu tijd.”
Ze gingen samen op weg en kwamen bij het klooster waar de priester was. Ze gingen de kerk binnen, waar ze zich overgaven aan hun gebeden. Toen de broeder opstond uit zijn gebed, omkeek naar de ander die hem meegenomen had en hij hem niet zag, zei hij in zichzelf: waar kan deze broeder dan wel zijn? Wellicht is hij weggegaan om zijn behoefte te doen.
Hij wachtte lang, maar de broeder kwam niet opdagen. Uiteindelijk ging hij de kerk uit om hem te zoeken. Toen hij hem nergens vond, vroeg hij de broeders die daar woonden: “Waar is de oude vader gebleven die samen met mij de kerk binnenkwam?” Zij antwoordden: “Wij hebben behalve u niemand gezien.”
Toen besefte hij dat het de duivel geweest was en hij zei in zichzelf: zie hoe listig de duivel mij uit mijn cel gekregen heeft. Toch heb ik geen spijt van mijn goede daad. Ik wil het heilige sacrament ontvangen en terugkeren naar mijn cel.
Toen de mis afgelopen was en hij weg wilde gaan, hield de abt van het klooster hem tegen en zei: “Ik laat je niet gaan, je moet eerst met de broeders eten.” Toen de maaltijd afgelopen was en hij weer
23v
gaen woude tot sijnre cellen : quam die duuel weder tot hem
in een ghelikenisse van enen waerliken ionghelinck ende began
hem wel te besien vanden hoefden totten voet en ende seyde Hi
isset neen hi en isset niet Ende sach hem noch bet an also dat die
broeder seyde tot wien siestu alsoe degher an Die duuel ant=
woorde En kennestu mi nietMer doch het is so langhe gheleden
hoe soudeste mi moghen kennen Jck ben des mans soon die dijns
vaders buerman is Ende hiet dijn vader niet aldus ende dijn moe
der alsoe Ende en hietes du niet aldus Ende en sijn sijn knechten
oec niet aldus ghenoemt Mer leyder dijn moeder ende dijn suster
sijn ouer drie iaren ghestoruen Ende dijn vader is nu corts ghe=
storuen ende heeft dy ghelaten erfnaem sijns groten goets segghen=
de Wien mach ick mijn goet bet afterlaten dan mijnen soon dat
een heylich man is die die werlt ghelaten heeft ende gode gheuol
ghet Hem soe laet ic al mijn goet Wie mach hier nu wesen onder
alle mijn vrienden ende buren die god ontsiet die vernemen mach
waer mijn soon is die hem segghen wil.dat hy come ende ghe=
ue dit goet den armen voer mijn ziel Aldus sijn veel goeden man=
nen ghetoghen om v te soecken ende en hebben v niet connen vin
den Ende siet ick coem hier bi auenturen om een ander saec
die ick te doen hadde ende als god wil heb ic v hier gheuonden
En wilt daer om nyet merren mer coemt ende deelt dat goet
den armen ende volbrenghe den wille dijns vaders. Die broe
der antwoorden ende seyde . Jck en wil niet weder ter werlt
keren Die duuel antwoorden hem Jst dattu niet en coems en
de dat goet verbijstert worde soe selstu voer gode daer of reden
moeten gheuen . Wat ist dat ick dy segghe . Jck rade dy dattu
coemste als een goet dispensier ende deelt den armen ende be=
hoeftighen . dijns vaders goet om uwer beyder zielen dattet
niet onnutteliken vanden bo[e]uen ende quaden vrouwen ver=
daen en worde dat den armen ghelaten is wat laste ist datt[t]u
comes ende does gheuen aelmissen naeden wille dijns vaders
voer zijn ziele . ende voer die ziele van dy . Ende dat ghedaen
hebbende . weder keres tot dijnre cellen. Nae dese ende deser
naar zijn cel wilde gaan, verscheen de duivel weer maar nu in de gedaante van een jonge man. De duivel bekeek hem eens goed van top tot teen en zei: “Hij is het, nee, hij is het niet.” Hij bekeek hem nog beter totdat de broeder zei: “Voor wie zie je me helemaal aan?”
De duivel antwoordde: “Ken je mij niet? Het is zo lang geleden, hoe zou je mij ook moeten kennen. Ik ben de zoon van je vaders buurman. Zijn je vader, moeder, jij en je vaders knechten niet die en die? Helaas zijn je moeder en je zuster ruim drie jaar geleden gestorven. Je vader is onlangs overleden en heeft je als zijn erfgenaam veel bezittingen nagelaten.”
Hij zei: ‘Aan wie kan ik mijn bezittingen beter nalaten dan aan mijn zoon, een heilig man, die God gevolgd is en de wereld achter zich gelaten heeft. Aan hem geef ik mijn hele bezit. Wie van al mijn vrienden en buren die hier zijn en God vrezen, kan achterhalen waar mijn zoon is en wil hem vragen hierheen te komen om deze bezittingen onder de armen te verdelen voor mijn zielenheil.’
Toen zijn er veel goede mannen naar je op zoek gegaan maar zij hebben je niet kunnen vinden. En zie, ik kom hier toevallig voor een andere zaak die ik moest doen en door Gods wil heb ik je gevonden. Treuzel daarom niet maar kom en verdeel het bezit onder de armen en volbreng de wil van je vader.”
De broeder antwoordde: “Ik wil niet naar de wereld terugkeren.” Daarop zei de duivel: “Als je niet komt en de bezittingen raken verloren, dan zul je je voor God moeten verantwoorden. Dat is wat ik je zeggen wil. Ik raad je voor jullie beider zielenheil aan om te komen en je vaders bezittingen goed te verdelen onder de behoeftige mensen. Zo wordt er niet aan boeven en slechte vrouwen nutteloos verkwist wat aan de armen is nagelaten. Wat voor moeite is het om te komen en aalmoezen te geven, naar de wil van je vader, voor zijn ziel en de jouwe. Nadat je dat gedaan hebt keer je terug naar je cel.”
Na deze en andere
24r
gheliken veel raden heeft hy den broeder ter werlt ghebrocht
ende ghinc mit hem tot an die stat daer sijn vader woenden ende
sceyde doe weder van hem Die broeder ghynck in sijns vaders
huys meynende dat hi doot waer ende siet die vader quam hem
te gemoete wtgaende wt sijn huys ende was leuendich Ende
hi en kennede sinen soon niet ende seyde tot hem wie bistu .
Die broeder wort van scaemten seer verstoort ende en mocht niet
spreken Ende die vader vraghede hem anderwerf. ende derdewerf
wie dat hi was Ten laetsten seyde hy Jck ben dijn soon Die vader
seyde Waer om bistu wten clooster ghecomenDie broeder scaem
de hem die waerheyt te segghen ende seyde¶Die liefte van dy
heeft my weder doen comen want ick dy seer begheerden Hij
bleef daer in sijns vaders huys Ende nae corter tijt viel hi in
onsuuerheyt. Alsoe dat hi van sinen vader daer of veel slaghen
ende lasten ontfinck. Mer die onsalighe verblint inder sonden en
dede gheen penitenci ende bleef inder werlt verloren Aldus en sal
gheen monick oec wt sijn clooster gaen soe wie oec hem dat radet
Van den carbunckel ende den spieghel Dat seuentiende dyalogus
CArbunckel is een costelike steen die inder nacht licht ende
die nacht en mach sijn licht niet verdonckeren alsoe dat
hi scarpe radien sciet tot dye oghen der gheenre dien ansien
¶ Tot den carbunckel quam een spieghel van glas ghemaect
ende seyde Onder den sconen costeliken ghesteenten bistu seer
soortgelijke raadgevingen heeft hij de broeder naar de wereld gebracht en ging met hem naar de plaats waar zijn vader woonde en verliet hem weer. De broeder ging naar het huis van zijn vader in de veronderstelling dat hij dood was maar zag dat zijn vader naar buiten kwam en leefde. Hij herkende zijn zoon echter niet en vroeg hem wie hij was. De broeder werd door schaamte overmand en kon niet spreken. De vader vroeg hem nogmaals en nog een keer wie hij was. Ten slotte zei hij: “Ik ben je zoon.”
De vader vroeg: “Waarom ben je uit het klooster weggegaan?” De broeder schaamde zich om de waarheid te zeggen en zei: “De liefde van u heeft mij weer doen terugkomen want ik verlangde erg naar u.”
Hij bleef daar in zijn vaders huis. Na korte tijd verviel hij in verkeerd gedrag zodat hij van zijn vader veel slaag en straf kreeg. Maar de ongelukkige broeder, verblind door zonden, deed geen boete en bleef in de wereld leven. Dus moet geen monnik uit zijn klooster treden, wie hem dat ook aanraadt.
De zeventiende dialoog. Over de robijn en de spiegel
Een robijn is een kostbare steen die oplicht in de nacht. De nacht kan zijn licht niet verduisteren omdat hij scherpe stralen schiet naar de ogen van degenen die ernaar kijken.
Een glazen spiegel kwam naar de robijn en zei: “Onder de schone kostbare gesteenten ben je zeer
24v
claer ende lichtende ende ic ben oeck seer claer ende lichtende al
soe dat alle dinghen in mi ende doer mi ghesien worden Ende
daer om waren wij te samen gheuoecht soe soude onser beyder
claerheyt meerre wesen ende wy souden seuen werf costeliker we
sen dan wy nu sijn Die carbunckel antwoorden Dat gheen dat
tu segghes en wil ick niet consentieren anghemerct dattu ge=
maect biste van een broesse materie dat glas is Ende ick vander edel
re natueren der costeliker steenen Daer om en isset niet behoerlic
bi mi te wesen Ganck daer om van mi Ende die carbunckel sey=
de doe voert NJet en sel hem vernederen die edele.noch oec
twisten mit die onedele Aldus sal die kersten mensche die seer e
del is want hi van cristo kersten hiet. dese en sal mitten bosen
viant gheen ghemeenscap hebben noch oeck hem horen want hy
die alre onedelste ende die snooste isHier om seyt die heylighe
paeus clemens Soe wie hem willichlike onder des bosen vy=
ants wille ende macht gheeft die en can gheen vrede an god ende
den menschen hebben Augustinus Die bose viant en mach nie
mant bedrieghen dan dye hem consent gheuen wil sijns qua=
den willes Daer oec of seyt Jheronimus Men en sal des bosen
viants machte niet ontsien . want sijn vreese of sijn macht is
altoes in des menschen wille want dat vleysch en kan niet be
driuen dat dye moet niet en wil :¶ Men leest int vader leuen
dat een heylich vader vanden heylighen enghel gheuoert en=
de ghebrocht wort ter plaetsen daer veel heyligher menschen
vergadert waren. Daer hy sach dat omtrent dier stede veel=
heyt van bose vianden vlieghende waren oft vliegen hadden
gheweest . Daer nae brocht hem dye enghel tot eenre groter
stat daert iaermerct was daermen grote comenscappen han=
tierden. Daer hy alleen enen duuel sach leedich staende opter
poortenDie heylighe vader dit siende vraghede den heylighen
enghel myt groten verwonderen wat dese dinghen beduden
mochten Die enghel antwoorden hem ende seyde Jnder stat
alle die daer wonen doen des bosen viants wille ende daer om isser
een ghenooch die te bewaren ende te houden onder sinen wil.
helder en lichtgevend en ik ben ook heel helder en lichtgevend zodat alle dingen in en door mij gezien worden. Als wij ons dus zouden verenigen, zou de helderheid van ons beiden groter zijn en zouden we zeven keer kostbaarder zijn dan we nu zijn.”
De robijn antwoordde: “Ik ben het niet eens met wat je zegt, als je in aanmerking neemt dat jij gemaakt bent van een breekbaar materiaal als glas terwijl ik de edele aard van de kostbare stenen bezit. Daarom is het niet passend dat je in mijn buurt bent. Ga dus bij me vandaan!”
Vervolgens zei de robijn: “De edele moet zich niet vernederen en ook niet twisten met iemand die niet edel is.”
Dit gaat ook op voor de christenmens, die zeer edel is omdat hij vanwege Christus christen heet. Hij moet geen omgang hebben met de duivel en ook niet naar hem luisteren want hij is de laagste en allerminste. Daarom zegt de heilige paus Clemens: “Wie zich uit eigen beweging onder de wil en de macht van de duivel plaatst, kan niet in vrede met God en de mensen leven.” Augustinus leert: “De duivel kan niemand bedriegen dan degene die hem door zijn kwade wil daarvoor toestemming geeft.” Daarover zegt Hieronymus: “Men moet de macht van de duivel niet vrezen want diens gevaar of macht is onderworpen aan de wil van de mens, omdat het vlees niets kan doen wat de geest niet wil.”
Men leest in Het Leven van de Woestijnvaders dat een heilige vader door een heilige engel werd meegevoerd naar een plaats waar veel heilige mensen bij elkaar waren. Daar zag hij dat om deze plaats heen veel duivels rondvlogen of dat hadden gedaan. Daarna bracht de engel hem naar een grote stad waar het jaarmarkt was en volop handel werd gedreven. Daar zag hij slechts één duivel die nietsdoend bij de poort rondhing. Toen de heilige vader dit zag, vroeg hij verwonderd aan de engel wat deze dingen konden betekenen. De engel antwoordde dat in de stad allen die daar wonen de wil van de duivel doen. Daarom is het genoeg dat er slechts één toezicht houdt of diens wil wel wordt gehandhaafd.
25r
Mer inden clooster sijn die brooders den bosen viant rebel ende
niet tot sinen wille Daer om sijn daer veel duuelen die gheeste
like deuote menschen becoren ende anuechten.
Van achates ende cerastes . Dat [neghentiende] dyalogus
AChates is een costelike steen ende heeft witte ende swar
te circulen die menigherhande sijn van verwen Dye
eerste is gheuonden in cicilien Cerastes is een serpent
dat achte hoornen op sijn hooft staende heeft Dese hoorn van
dit serpent daert op die tafel gheset wort mit spisen verdrijft al
le venijnt Ende men maect van die hoornen heften der messen die
men op des keysers tafel voer alle spise opset ende hebben die na
tuer dat si nat worden van sweet als daer enich venijnt op ghe
set wort . Dit serpent wantet van allen dieren ghehaet is ende
versmaet wort ghinck tot achatem den costeliken steen ende seyde
O costelike ouerscoon gemme come tot my ende sette di tusschen
minen hoorn ende ick sal di heerliken draghen wanttu die craft heb
ste gracioos ende allen creaturen ontfancklic te maken den gheen
die di draghet Ende oeck beloue ick di ist dattu mi aldus graci=
oes makeste dat ick die grote heren ende oeck die ondersaten ende alle
onnosele berouen sal ende di die helft vanden roof gheuen Die steen
achates antwoorden ende seyde: Dattu segste en behaghet my
niet ¶ Om dat paulus dye heylighe apostel scrijft Dat dye
gheen die quaet doen ende die dat oeckconsenteren dat die mit ge
liker pinen der ewigher doot worden ghepinicht Ende men oeck
Maar in het klooster komen de broeders in opstand tegen de duivel en willen zijn zin niet doen. Daarom zijn er veel duivels die vrome mensen in verleiding brengen.
De achttiende dialoog. Over de agaat en Cerastes
De agaat is een kostbare steen met witte en zwarte cirkels waar veel kleuren in te zien zijn. De eerste steen is gevonden op Sicilië.
Cerastes is een draak die acht hoorns op zijn kop heeft. Alle gif wordt uit het voedsel verdreven wanneer een hoorn van deze draak op tafel gezet wordt. Ook maakt men van die hoorns messenheften voor het eten op de tafel van de keizer. Deze hebben de eigenschap dat ze gaan zweten als er gif op terecht komt.
Deze draak wordt door alle dieren gehaat en geminacht. Hij ging naar de agaat, de kostbare steen, en zei: “O kostbaar, prachtig juweel, kom bij me en neem plaats tussen mijn hoorns en ik zal er prachtig uitzien, want jij hebt de macht om schoonheid te geven en alle schepselen ontvankelijk te maken voor degene die jou draagt. Omdat jij het bent die me op deze manier mooi maakt, beloof ik je ook dat ik de voorname heren, de ondergeschikten en alle onschuldige mensen zal beroven en jou de helft van de buit zal geven.”
De agaat antwoordde: “Wat je daar zegt bevalt me niet, want de heilige apostel Paulus schrijft, dat degenen die kwaad doen en degenen die daarmee instemmen dezelfde pijn van de eeuwige dood zullen ondervinden. Ook
25v
ghemeenlick seyt dat hy alsoe veel misdoet die die koe hout als
diese steelt of vilt Daer om ganck van mi want dijn geselscap my
niet en betaemt Ende dit segghende ghinc achates van daer ende sey
de DAt quaet te doen sellen wij wederstaen.ende niet mit consent
daer ouer gaen ¶ Dit dede die heylighe propheet als hi inden
souter spreect dye gheen dye dat ghebot goods ouertredet heb
ick ghehaet al waer hi vader moeder suster ofte broederOf dat
hi mi vrient waer of biscop priester of in enigher macht waer
of hi gheestelic of waerlick is Die godes wille niet en dede dien
pleghe ick te vlyen of icse niet en kende Aldus vintmen dat sin
te Jheronimus van sijn tafel verdreef drie onsedighe clercken
ende seyde Dattet den eerbaren man niet en betaemt dat in sijn geselscap
wesen souden onsedighe of oneerbare menschen van wesen ende leuen
¶ Van gout ende loot ¶ Dat neghentiende dyalogus
TOt dat gout quam dat loot mit opgheblasen sinnen en=
de seyde waer om verheffes di teghen mi En ben ic niet
alsoe wel vanden gheslachte des metaels als du waer
om versmades mi ende doeste dat ic opter werlt alsoe warde
ende costelike niet en ben alstu Coemt tot mi ende proue di mit my
inden vuer . dan salstu wel sien die craft die in mi bliuen sal.Dat
gout antwoorden Jck weet broeder dattu alsoe wel metael biste
als ick want di alsoe wel die scepper ghescepen heeft als mi Ende
ic en doe dy geen onrecht neem dat dijn is ende ganck van mi ende en wilt
niet tegens mi kiuen want het noet is dat wij in allen onsendingen geproeft
zegt men gewoonlijk dat hij die een gestolen koe koopt zich net zoveel misdraagt als degene die haar steelt of vilt. Ga daarom weg want jouw gezelschap bevalt mij niet.” Voordat de agaat verdween zei hij nog: “Wij zullen ons tegen het doen van dit kwaad te weer stellen en het niet toelaten.” Dit deed de heilige profeet toen hij in Psalmen sprak: “Degene die het gebod van God overtreedt, heb ik gehaat, al was diegene mijn vader, moeder, zuster of broeder.” Ook al is iemand je vriend, bisschop of priester, ook al heeft hij macht, of hij nu geestelijk of wereldlijk is, wie Gods wil niet doet, dien je te ontwijken alsof je hem niet kent. Zo kan men lezen dat de heilige Hieronymus drie onfatsoenlijke klerken van zijn tafel wegjoeg en zei dat het voor een eerzaam man niet passend is als er in zijn gezelschap onfatsoenlijke of oneerbare mensen zouden zijn.
De negentiende dialoog. Over goud en lood
Het lood kwam verwaand naar het goud toe en zei: “Waarom toon je je hoogmoedig tegenover mij? Ben ik niet net zo goed een metaal als jij? Waarom minacht je mij en doe je alsof ik op de wereld niet net zo waardevol en kostbaar ben als jij? Kom bij me en doe met mij de proef in het vuur. Dan zal je eens zien welke kracht er in mij zal blijven.” Het goud antwoordde: “Ik weet, broeder, dat je net zo goed een metaal bent als ik want jij bent even zo goed door de Schepper geschapen als ik. En ik doe jou geen onrecht, neem wat van jou is en verdwijn. Maak geen ruzie met mij want het is noodzakelijk dat wij in alle dingen beproefd
26r
ende besocht moeten worden als paulus leert Proeft alle dinc
ende datter goet is dat houdet . Ganck daer om int vuer ende
vechte mit my want dan sel hem dijn doecht ende victorie verto
nen Doe si aldus tesamen int vuer ghinghen is dat loot ghe=
smouten ende te niet ghecomen . ende dat gout ghinck wten
vuer ghepurgeert ende verbetert segghende . SOnder
cracht sijn houaerdighe ende vermetele woorden ende sonder
macht Aldus vindet men veel houaerdighe menschen die seer
scoon ende vermetel sijn van woorden die gheen doecht in hen
hebben daer of si hem vermeteliken beroemen. Ende daer om
als si becoort of gheproeft worden comen si te niet alst loot dat
int smelten verswijnt Daer om wilstu in den oghen godes duer
baer ende waerde wesen sich dattu oetmoedich biste in dijn selfs
oghen . Daer om seyt die leerre ysidorus weest cleyn in dijns
selfs oghen op dattu groot moechste wesen in dye oghen goods
Want die in hem seluen cleyn is die is groot bi gode Daer om
seyt oeck gregorius Hoe du glorioser biste voer dijns selfs o=
ghen . alsoe veel bistu voer gode ende sijn enghelen snooder
Te romen was een heylighe vrouwe dye soe oetmoedich ende
cleyn in haer seluen was dat hoer docht dat si onwaerdich was
ten heylighen outaer te gaen ende oeck inder eleuacien op des
priesters handen dat lichaem cristi te ansien Op een tijt ghe=
sciedent dat alle dat volck ten heylighen outaer ghinck om dat
heylighe sacrament te ontfanghen dat si om hoer groter oet=
moedicheyt niet voort en dorste gaen Daert wt groten mira
kel ghesciede . dat dye vrouwe van eenre duyf die van bouen
quam ende nam dat heylighe sacrament vanden outaer alsoe
ghemundicht wort daert alle dat volk sach .
¶ Van gout ende siluer ¶ Dat twintichste dyalogus
moeten worden. Zoals Paulus leert: ‘Onderzoek alle dingen en behoud het goede.’ Ga daarom het vuur in en vecht met mij want dan zullen jouw kracht en overwinning zich openbaren.”
Toen zij vervolgens samen het vuur ingingen, smolt het lood en ging het teniet. Het goud kwam gezuiverd uit het vuur en zei: “Hoogmoedige en brutale woorden zijn zonder macht en kracht.”
Zo zijn er veel verwaande mensen die mooie woorden spreken maar die niet de deugd in zich hebben waarop zij zich beroemen. Daarom bezwijken zij die op de proef worden gesteld, zoals het lood dat bij het smelten verdwijnt. Als je daarom in de ogen van God kostbaar wilt zijn, zorg dan dat je nederig bent.
Daarom zegt de leraar Isidorus: “Wees bescheiden opdat je groot kunt zijn in de ogen van God. Want degene die bescheiden is, wordt groot bevonden door God.” Daarover zegt Gregorius: “Hoe beter je jezelf vindt, des te geringer je bent voor God en de engelen.”
In Rome was een heilige vrouw die zo nederig en bescheiden was dat zij zichzelf als onwaardig beschouwde naar het heilige altaar te gaan om daar de opheffing van de hostie, het lichaam van Christus, in de handen van de priester te aanschouwen.
Op een keer gebeurde het dat iedereen naar het heilige altaar ging om het heilige sacrament te ontvangen maar dat zij door haar grote bescheidenheid niet naar voren durfde te lopen.
Toen gebeurde er een groot wonder: iedereen zag dat er een duif van boven kwam, het heilige sacrament van het altaar nam en de hostie bij de vrouw op haar tong legde.
De twintigste dialoog. Over goud en zilver
26v
DAt gout ghinck tot dat siluer ende seyde. Verblijt dy
broeder om dat wij onder alle metael dye ouerhant
hebben Daer om waert dat wij te samen in een veree
nicht waren wij souden dan noch meere wesen. Daer op an=
twoorden dat siluer ende seyde Dat gheen dattu segghes broe
der dat segghes wt goeder mynnen Mer want ick meerck dat
du root biste van verwen ende ick wit ende oec dencke dattu
costelick ende van groter waerden bist . Daer om meen ick dat
ghelijck als wij contrari sijn . ende ghedeelt inder verwen ende
waerden dat wij oeck soe wesen souden inden wille Daer om
ist beter niet te beghinnen dan nae mit onmynne van malcander
te sceyden Ende seyde daer toe . Niemant en sal hem bi sijn
meere.gheliken noch mit hem veel hanteren .¶ Want die wi
se man seyt Hy belast hem seluen dye hem versellet mit sinen
meerren Jtem noch seyt hy En wilt gheen gheselle wesen mit
den gheen dye rijker is dan du . Daer of seyt een philosooph
¶ Waer die arme teghen den rijken pleytet. Daer ontbreect
hi ende vergaet: Daer of leestmen een fabel dat die geyt ende
dat scaep ende die eezel vrientscap maecte mit die leeu ende te
samen souden trecken iaghen om wilbraet te vanghen Ende het
gheburden dat si een hart vinghen Ende doe die tijt quam datmen
den roof soude deelen seyde die leeu Dat eerste vierendeel hoort
my toe als van eren weghen want ick dye meeste ben . Ende
want ick die eerste stem heb van allen soe coemt my dat ander
Het goud ging naar het zilver en zei: “Wees blij, broeder, omdat wij van alle metalen de voornaamste zijn. Daarom zouden wij in hoger aanzien staan als wij verenigd waren.”
Het zilver antwoordde: “Wat je zegt, broeder, dat zeg je met de beste bedoelingen maar het is mij opgevallen dat je roodgekleurd bent en ik wit en ik denk ook dat je kostbaarder bent. Daarom ben ik van mening dat wij niet alleen verschillend zijn in kleur en waarde maar ook zo moeten zijn in wat wij willen. We kunnen daarom beter niets met elkaar beginnen dan na ruzie van elkaar scheiden.” Hij voegde er nog aan toe: “Niemand moet zijn meerdere als zijn gelijke zien of veel met hem omgaan.”
Want de wijze man zegt: “Men belast zichzelf als men zich inlaat met zijn meerdere.” Hij zegt ook nog: “Je moet geen kameraad zijn met degene die rijker is dan jij.” Een filosoof zegt daarover: “Wanneer de arme in het nadeel van de rijke getuigt, zal hij tekortschieten en het onderspit delven.”
Zo kan men in een fabel lezen, dat de geit, het schaap en de ezel vriendschap sloten met de leeuw en samen zouden optrekken om te jagen en wild te vangen. Ze vingen een hert en toen het tijd werd om de vangst te verdelen zei de leeuw: “Het eerste vierde deel komt mij toe omdat ik in rangorde de belangrijkste ben. Omdat ik als eerste mag kiezen, komt mij ook het tweede deel toe
27r
Ende die meeste arbeyt gheeft mi dat dorde. Ende ten si dat
ghi mi oeck dat vierde laet volghen soe wil ic die vrede die onder
ons is breken ende niet langher houden Ende dit segghende
sloech hi mit sijn staert vreselick op die aerde ende dreyghede
mitten tanden alsoe dat si alle veruaert worden ende liepen wech
latende dat hart den leeu alheelHier wt worden wi gheleert
dat hem een mensche wachten sal dat hy gheen mant en heb
mitten gheen die machtigher sijn dan hy want hy altoes dat
quaetste deel sal hebben als men ghemelick seenyt dattet mitten
heren quaet kerssen is te eeten.
¶ Van siluer ende yser ¶ Dat eenendetwintichste dyalogus
DAt siluer sprack een ganck ondoechdeliken tot dat yser
O du bose vermaledijt is dijn gheslacht want by dy
worden ouer alle die werlt ontalliken quaden ghedaen Om
dat van di ghemaeckt worden glauien pijlen scutten pansysers
borstplaten harnes ende swaerden dye menschen mede te rech=
ten ende te pijnighen.By dy vallen oeck oorloghen strijden en=
de vechteles waers du niet gheschepen die werlt soude wel in
vreden wesen ¶ Als dyt dat yser hoorden antwoorden wel
reedeliken ende ontsculdichden hem ende seyde O lieue broe=
der het is mi leet datter ghesciet als du gheseyt hebt Nochtan
en doe ick dy gheen onrecht Mer ist als du segst dat ic boes ende
quaet ben soe merket die waerheyt ende du sels vinden datmen
sonder mi gheen werck maken en mach want bi mi worden alle
en omdat ik het meeste werk heb gedaan, geeft mij dat recht op het derde deel. Ik wil de vrede die onder ons is verbreken en niet langer in stand houden tenzij jullie mij ook het vierde deel geven.” Nadat hij dit gezegd had, sloeg hij met zijn staart heftig op de grond en dreigde zo met zijn tanden dat ze allemaal met vrees vervuld werden en wegliepen, de leeuw met het hele hert achterlatend.
Hieruit leren wij dat een mens er voor moet waken dat hij geen band heeft met hen die machtiger zijn dan hij. Het is ellendig om te zien dat hij altijd het slechtste deel zal krijgen want met hoge heren is het kwaad kersen eten.
De 21e dialoog. Over zilver en ijzer
Het zilver zei op ongepaste wijze tot het ijzer: “O jij ellendeling, vervloekt is jouw geslacht dat over de gehele wereld tallozen kwaad heeft aangedaan omdat van jou lansen, pijlen, schietbogen, pantsers, maliënkolders, harnassen en zwaarden gemaakt worden om mensen mee te berechten en te martelen. Door jou zijn er ook oorlogen en vechtpartijen. Was jij niet geschapen, dan zou er wel vrede in de wereld zijn.”
Toen het ijzer dat hoorde, antwoordde hij verstandig en verontschuldigde zich door te zeggen: “O, lieve broeder, het doet me verdriet dat er gebeurt wat je hebt gezegd. Toch doe ik je geen onrecht. Maar als het is zoals je zegt, dat ik boos en kwaad ben, let dan op de waarheid en je zult beseffen dat men zonder mij niet kan werken, want door mij worden alle
27v
hantwercken ende consten ghemaeckt.ende dat aertrijck wort
bi mi vruchtbaer ghemaeckt. Ende als die menschen doer my
werken sij recken my ende maken van mi wat si willen ende ick
en ben niet wederspannich mer ben ghehoorsaem als die scep
per dat gheordineert heeftEnde daer om ist dat die menschen van
mi quaet maken dat en is mijn scult niet want ick doe dat ick
sculdich ben Mer du sieste een caf in mijn oghe ende en merkes
niet den balck in dijn oghe want doer dy alle quaet gheschiet
ouerspul diefte manslachte ende dier ghelijck dye die menschen
doen Ouermits di vergaen rechtuaerdicheyt ende die waerheyt
woeker ende roof ghescieden om dy du verleydeste die zielen der
menschen ende brenghester veel ten duueluolen Daer om hadt
beeter gheweest dattu hadste ghesweghen. ende soe qualiken
niet ghesproken Daer om ist een ghemeen segghen Die dwase
en kan niet spreken want hi niet swighen en kan Aldus ghe=
uielt dat een philosooph al swighende bleef daer alle dye ander
spraken. Ende doe hy daer of gheuraghet wort waer om dat
hy oeck niet en sprack antwoorden hy daer op Dye dwase en
kan niet swighen Jn desen wort dat siluer bescaemt ende sey=
de Wy sellen ons seluen altoes eerst wel merken. eer wy
willen straffen ander luden werken .¶ Daer om seyt augus
tinus.Die reden die men wtspreken wil sal men eerst brenghen
an dye vijl der reeden dan an dye tonghe . Een phi[s]osooph
doe hy sweech daer veel luden spraken wort gheuraghet waer
om hy dat dede. Hy antwoorden Het heeft my dicwijl be=
rouwet dat ick ghesproken heb. Mer dat swijghen nye Daer
om seyt catho . Nyemant en heeft dat swijghen ye ghescha=
det mer dat spreken wel Een man hadde op sinen werf gaen
de drye hanen. Ende onder alle sijn ghesin was een knecht
dye oneerbaerlick leefden Dat dye hanen seer wel merkeden
Soe dat een van hem sanck Die knecht doet alsulken werck dat
onsen heer niet en sel behaghen Ende dit die knecht horende dode den
haen daer om Des anderen daghes hief die anderen haen sijn stemme
beroepen en ambachten mogelijk gemaakt en de aarde wordt met behulp van mij vruchtbaar. Als de mensen met mij werken, rekken zij me op en maken van mij wat ze maar willen. Ik ga daar niet tegenin maar ben gehoorzaam zoals de Schepper dat bepaald heeft. Daarom is het niet mijn schuld als de mensen mij voor slechte dingen gebruiken want ik doe slechts wat mij is opgedragen. Maar jij ziet een splinter in mijn oog en bemerkt niet de balk in je eigen oog, want door jou gebeuren er kwade zaken die mensen doen, zoals overspel, diefstal, moord en dergelijke dingen. Dankzij jou gaan rechtvaardigheid en waarheid verloren, woeker en roof gebeuren vanwege jou: jij verleidt de zielen van de mensen en brengt velen op het pad van de duivel. Daarom zou het beter geweest zijn als je had gezwegen en niet zo onaangenaam had gesproken. Er is een bekend gezegde: de dwaas spreekt want hij kan niet zwijgen. Zo gebeurde het dat een filosoof bleef zwijgen terwijl alle anderen aan het praten waren. Toen hem gevraagd werd waarom hij niet ook sprak, antwoordde hij: ‘De dwaas kan niet zwijgen.’”
Na deze woorden schaamde het zilver zich en zei: “We moeten altijd eerst goed naar onszelf kijken voordat wij bestraffend over andermans werk spreken.” Daarom zegt Augustinus: “De woorden die men wil uitspreken, zal men eerst langs de vijl van het verstand halen voordat zij naar de tong gaan.”
Aan een filosoof werd gevraagd waarom hij zweeg terwijl veel mensen praatten. Hij antwoordde: “Ik heb vaak spijt gehad over wat ik had gezegd maar nooit over datgene waarover ik heb gezwegen.” Daarom zegt Cato: “Het zwijgen heeft nooit iemand schade berokkend maar het spreken wel.”
Een man had op zijn erf drie hanen lopen en er was in zijn huishouden een knecht die onfatsoenlijk leefde. Dit laatste zagen de hanen heel goed zodat een van hen kraaide: “De knecht doet dingen die onze heer niet zullen bevallen.” Toen de knecht dit hoorde, doodde hij daarom de haan.
De volgende dag verhief de andere haan zijn stem
28r
op ende ghinck singhen Om dat onse broeder die waerheyt heeft
gheseyt is hi ghedoot Doe ghinck oeck die quade knecht ende
dooden oeck dien haen terstont Die derde haen was vroet en
de dit siende began hi te singhen hoor sich ende swijch of du an
ders in vreden wilste leuen . Dese om dat hy sweech en wort
oeck niet ghedoot
¶ Van tin ende koper Dat tweentuintichste dyalogus
DAt tijn ende coper stonden in hat ende nijt opt gout=
Daer om hebben si ghemaect een suuerlic watervat
blenckende als gout ende vercoften dat inden marct
voer goutDie coopman betaeldet wel ende dier ende brochtet
te huys ende was wel blijde Mer doe hijt te huys hadde ghe=
brocht ende wel besien beuant hi dattet koper was Ende al=
dus toornich gheworden daghede hi dat gout voer recht cla=
gende dat hy vant gout bedroghen was Dat gout voer recht
comende ontsculdichde hem dat hijt wateruat niet vercoft en
hadde noch oeck ghemaect ende dattet oeck van sine gheslacht
niet en was . Doe ghinck die rechter ende daghede voer hem
die vercopers te recht te comen Ende doe si int recht verwon
nen worden sette hise inden stock ende besochse alsoe mit pi=
nenDat si beleden dat si dat van hadt ende nijt hadden ghedaen
op dat si dat gout souden diffameren om dattet soe waert inden
werlt niet wesen en soude Aldus pinichden die rechter die twe
vercopers ende gaf dat gout den prijs ende seyde . WJe
en kraaide: “Omdat onze broeder de waarheid heeft gezegd, is hij gedood.” Toen kwam de slechte knecht en doodde meteen ook deze haan.
De derde haan was slim. Toen hij dit zag, begon hij te kraaien: “Hoor, zie en zwijg als je in vrede wil leven.” Daarom zweeg hij en werd niet gedood.
De 22e dialoog. Over tin en koper
Het tin en het koper waren vreselijk jaloers op het goud. Daarom hadden ze een schoon watervat zo gepoetst dat het blonk als goud en ze verkochten het op de markt alsof het van goud was.
Een koopman betaalde er goed voor en nam het vat blij mee naar huis. Toen hij het thuis gebracht had en het eens goed bekeken had, ontdekte hij dat het van koper was. Hij was zo kwaad geworden dat hij het goud voor de rechter daagde en een aanklacht indiende dat hij door het goud bedrogen was.
Het goud verscheen voor de rechter en verklaarde dat hij het watervat niet verkocht had, het ook niet gemaakt had en dat het ook niet van zijn soort metaal was. Daarop daagde de rechter de verkopers voor de rechtbank. Nadat hij ze schuldig had verklaard, zette hij ze gevangen en legde ze op de pijnbank. Toen bekenden ze dat ze het uit afgunst hadden gedaan. Ze wilden het goud in een kwaad daglicht stellen zodat het zijn waarde in de wereld zou verliezen. Daarop strafte de rechter de twee verkopers en herstelde hij het goud in zijn waarde. Hij zei: “Wiens
28v
sijn saeck is goet ende claer.die mach altijt wesen sonder vaer
¶ Aldus vindet men veel menschen dye van hat ende nijt be=
draghen die gheen die beter sijn dan si Die alsoe om der loghen
wil onghepijnt niet en bliuen als salomon seyt Jtem die val=
sche tuuch moet vergaen Men leset inder vader collacien Dat
die abt pafuncius doe hi noch ionck was ende inder cellen sat
was daer een vanden broeders die wt hat ende nijt sijn boeck
verberch onder pafun[n]cius bedde Ende ghinck ter stede daer
die vergaderinghe van die brueders was als die missen in die
kerck wt waren ende claghede dat hem sijn boeck ghestolen was
Als dit die vaders hoorden seynden si drie vanden broederen
wt om dye cellen der broederen te ondersoecken ende si vonden
ten lesten dat boeck onder pafuncius bed Daer nae als hi voer
dye broeders besculdicht wort. ende hy der saeck onwetende
ende onsculdich was soe dede hy nochtans penitenci recht of
hi inder dieften sculdich hadde gheweest Hieren binnen wort
die nidighe broeder beseten mitten bosen viant Dat hi mit lu
der stemmen ouer alle sijn droch openbaerde ende seyde hoe hi
dat boeck verburghen hadde ende dat hijt ghedaen had om den
heylighen man te diffameren Ende bad datmen woude bren=
ghen totten heylighen man op dat hij mit sinen ghebede ver=
losset mochte worden Ende doe hij voer hem ghebrocht was
wort hij verlosset mitten ghebede des heylighen man pafun=
cius Vanden valschen ghetuuchnissen seyt gregorius Die geen
die valsch ghetuuch gheeft die is drie personen sculdich. Ten
eersten gode van hemelrijck wes teghenwoordicheyt hy ver=
smaet Ten anderen den rechter dien hi lieghende bedriecht Ten
derden den gheen dyen hy myt sinen valschen ghetuughe
hindert ende bescaet ¶ Daer om naden recht is die valsche
tuych sculdich tot restitucie te doen alle der goeden die sijn euen
mensche bi sijn valsche ghetuychnisse verloren heeft .
Van dat slot ende die slotel Dat drieendetwintichste dyalogus
zaak is goed en klaar, zal altijd zijn zonder gevaar.”
Zo zijn er veel mensen die degenen die beter zijn dan zij haat en nijd toedragen. Zoals Salomo zegt, blijven deze betere mensen omwille van de leugen niet zonder pijn en worden zij vals beschuldigd.
Daarover kan men lezen in Gesprekken met de Woestijnvaders. Toen de abt Pafuncius nog jong was en in zijn kloostercel zat, verborg een van de broeders daar uit haat en nijd zijn boek onder diens bed. Nadat de mis was afgelopen, ging hij naar de plek waar een vergadering van de broeders was. Hij klaagde erover dat zijn boek was gestolen. Toen de paters dit hoorden, stuurden zij drie broeders om de cellen van de broeders te doorzoeken.
Uiteindelijk vonden zij het boek onder het bed van Pafuncius. Toen hij ten overstaan van de broeders beschuldigd werd, terwijl hij onwetend van de zaak en dus onschuldig was, deed hij toch boete alsof hij de diefstal op zijn geweten had.
De kwaadaardige broeder, die door de duivel bezeten was geweest, bekende nu met luide stem zijn bedrog en vertelde hoe hij het boek had verborgen en dat hij het had gedaan om de heilige man te belasteren. Hij smeekte of men hem naar de heilige man wilde brengen opdat hij door diens gebeden bevrijd kon worden. Toen hij bij hem werd gebracht, werd hij verlost door het gebed van de heilige Pafuncius.
Gregorius zegt over valse getuigenissen: “Hij die vals getuigt, is voor drie personen schuldig. Ten eerste voor de hemelse God, wiens tegenwoordigheid hij veracht, ten tweede voor de rechter die hij liegende bedriegt en ten derde voor degene die hij met zijn valse getuigenis hindert en beschadigt.”
Daarom is de valse getuige volgens het recht verplicht om alles te vergoeden wat zijn naaste door zijn valse getuigenis heeft verloren.
De 23e dialoog. Over het slot en de sleutel
29r
EEn slotel wasser die seer goet was ende sijn slot lichte
lick op dede ende oeck toe tesluten plach alsoe dat die
man dye dat slot ende slotel hadde . daer seer blide of
was. Op een tijt wort dat slot seer ongadelick ende verdrie=
telick ende began te murmureren teghens dien slotel ende sey
de Du bose slotel wat heb ick di misdaen dattu altoes in mijn
binnensten heymelickheyden ingaende daer doeste al dattu wils=
te laet of van desen laste mise voort meer te doen of ick sal dy
crom maken ende verderuen Die slotel antwoorden Seer qua
liken sprekes du suster wanttu bi mi besloten ende bewaert bis
te wilstu mi verwerpen ende verderuen soe seltu ghebroken wor
den ende verworpen.Dat slot en wort van desen woorden niet
versaft mer meer vertoornt ende verstoppede dat gat ende en
liet den slotel niet meer in hem comen . alsoe dat die man dye
doer niet op crighen en mochte .¶ Waer om hy seer toornich
wort ende dede dat slot breken ende of slaen want hijs niet op
doen en mocht Doe dit ghesciet was bespottede die slotel dat
slot ende seyde . ALtoes wilt eendrachticheyt houden.
daerstu wilste wesen onthouden ¶ Wilt di daer om wachten
o mensche te kiuen ende te kibbelen mitten gheen daerstu me=
de ouer haert gaes. Want seneca seyt . Niet en is leliker dan
mit dien kijf te hebben daerstu by ende mede leuen moetste.
Daer om die ghene die vredeliken myt malcander leuen wil=
len die sellen onderlijnghe elcks des anders laste draghen als
Er was eens een sleutel die heel goed was. Het openen en sluiten van het slot ging zo makkelijk dat de man van wie het slot en de sleutel waren er heel blij mee was.
Op een keer deed het slot erg lastig en vervelend, begon te mopperen tegen de sleutel en zei: “Jij slechte sleutel, zeg me wat ik je misdaan heb. Je gaat altijd mijn verborgen binnenste in waar je alles doet wat je maar wilt. Ga je door met mij lastig te vallen, dan zal ik je krom en onbruikbaar maken.” De sleutel antwoordde: “Spreek niet zo lelijk, zuster, want ik heb je beschermd en bewaard. Als je mij afkeurt en kapot maakt, dan zal jij zelf gebroken en verstoten worden.”
Het slot werd door deze woorden niet gesust maar werd kwader. Het dichtte het sleutelgat zodat de sleutel er niet meer in kon. Hierdoor kon de man de deur niet meer openmaken. Daar werd hij erg boos om, brak het slot en sloeg er op.
Toen dit gebeurd was, bespotte de sleutel het slot en zei: “Wij moeten altijd de eendracht bewaren terwijl jij je daaraan wilt onttrekken.”
Mensen, pas daarom op om ruzie te maken en te kibbelen met diegenen met wie je je huis en haard deelt. Seneca zegt: “Er is niets erger dan ruzie te hebben met degene met wie je moet leven.”
Daarom moeten zij die in vrede met elkaar willen leven onderling elk de last van de ander dragen, zoals
29v
paulus seyt. Oeck seyt tullius die poeet. Niet en isset dat hy
vanden anderen niet verdraghet die den anderen lief heeft.
Menleest in scolastica hystoria dat antipater des groten hero
des vader in enen strijt om des keysers wille van rome seer ge=
slaghen ende ghewont wort dat hy omder lieften des keysers
duldeliken verdroech Ten lesten wort hy voor den keyser val
scheliken beloghen ende bedraghen doe seyde hy totten keyser
.Heer keyser . Jck en wil mi voor di niet ontsculdighen myt
woorden Mer siet dese wonden die ick om dijnre lieften ont=
fanghen heb die mogen spreeken voer my of ick dij lief heb of
niet. Doe dit die keyser hoorden nam hi hemweder in genaden
Oeck leest men van . Julius den keyser dat doe op een tijt een
out ridder in een vechteles gheuanghen ende voorden rechter
ghepresenteert wort badt hy den keyser dat hi mit hem gaen
wilde voort recht om hem te helpen Die keyser dit horende
gaf hem een aduocaet Die ridder antwoorden ende seyde. O
heer keyser doe du in den lande van asien te strijden togest doe
en socht ick nyemant dien ick in mijn stede soude setten . Mer
ick toech daer selue mitten liue als dese litteyken der wonden
die ick daer ontfinck goet ghetuych gheuen ende dit segghen=
de sloech hy sijn mantel ende lyet sijn ghewonde lichaem sien
Doe dit dye keyser sach ende hoorden wort hy bescaemt ende
ginck mit hem te recht om dat hy niet alleen niet houaerdich
mer oeck niet ondancbaer gheuonden en soude worden
¶ Ende seyde .¶ Die keyser ofte heer die niet en arbeydt
dat hem sijn ridderen ende knechten lief hebben die en kan die
sine niet lief hebben Daer om vintmen tot sinen lof ghescreuen
dat hy nymmermeer sinen heren toe en seyde gaet te strijden.
mer altoes coemt ende seyde dattie arbeyt daer die heer mede
in lijdet die wort den onder heren soe veel te lichter.
¶ Van den ketel ende den hoghelDat vierendetwintichste dyalogus
Paulus zegt. Ook zegt de schrijver Cicero: “Wie de ander liefheeft, kan alles van hem verdragen.”
In Historia Scholastica kan men lezen over Antipater, de vader van Herodus de Grote, dat hij ernstig gewond was geraakt bij een gevecht om de gunst van de keizer van Rome maar dit uit liefde voor de keizer geduldig verdroeg. Ten overstaan van de keizer werd hij ten slotte vals beschuldigd. Toen zei hij tegen de keizer: “Heer keizer, ik wil mij voor u niet verontschuldigen met woorden. Maar zie, deze voor u opgelopen wonden tonen overduidelijk mijn liefde voor u.” De keizer hoorde dit en nam hem weer in genade aan.
Ook kan men het volgende lezen over Julius Caesar, de keizer. Op een keer werd een oude ridder tijdens een gevecht gevangen genomen en voor de rechter geleid. Hij smeekte de keizer of hij met hem mee wilde gaan naar het gerecht om hem te helpen. Toen de keizer dit hoorde, gaf hij hem een advocaat.
Vervolgens zei de ridder: “O heer keizer, toen u naar Azië trok om te vechten zocht ik niemand die in mijn plaats zou gaan. Maar ik ging zelf en de littekens van de wonden die ik daar opgelopen heb, getuigen daarvan.” Terwijl hij dit zei, sloeg hij zijn mantel open en liet zijn gewonde lichaam zien. De keizer zag dit, schaamde zich en ging met hem mee naar het gerecht omdat hij niet hoogmoedig maar ook niet ondankbaar gevonden wilde worden.
Hij zei: “De keizer of de heer, die er niet voor zorgt dat hij zijn ridders en knechten liefheeft, wordt door hen ook niet liefgehad.”
Daarom strekt hem tot eer dat hij nooit meer zijn heren opriep om alleen te gaan strijden, maar altijd zelf ook meeging.
Hij zei: “Als de heer ook arbeid verricht, wordt het voor zijn ondergeschikten zoveel te lichter.”
De 24e dialoog. Over de ketel en de ketelhaak
30r
DJe hoghel sprack op een tijt totten ketel ende seyde du
biste seer ondanckber om dat ick dy altoes opt vuer
draghe daerstu lecker spijsen kokest dattu nochtant
mi niet op enigher tijt daer of en gheeft Dijn gulsicheyt is soe
groot dattu al verslinen wilste ende laetste my hongerich bliuen.
Die ketel antwoorden dattu mi dienste dat is tot mijnre scaden
ende verderfnisse. daer om en biste niet waerdich loon daer of
te ontfanghen mer meer pijn wanttu mi altoes opt vuer hou
dest ende doeste mi bernen ende verderuen Daer om waert mi mo
ghelick ick soude di doden . Mer wilstu mi te willen dienen soe
besorghet mi des mi noot is ende oerbaer ende niet dat mi contra
ri is ende seyde voort DJe diensten diemen den luden doet.als
si ten oerbaer gheschieden sijn si goet. ¶ Daer om alstu andere
luden dienen wilste soe diene hem te wille dat si dij dancber mo
ghen sijn anders seltu die weldaet verliesenDat is dat seneca
seyt die den anderen niet mit oerbaerlicheyt en dient die eyschet
mit onrecht dat hi daer of loon ontfanghen sal Men leset een
fabel dat die muys op een tijt op een[n]eeu ghinck spelen daer hy
lach ende sliep Ende die leeu als hi ontwaeck wort vinck die muys
ende woudese eeten Die muys sanck grote ghenade ende seyde
hebt pacienci mit mi ende ontfermt mijnre . Jck salt v weder
lonen als ick vermach Die leeu lachede daer om ende bespot=
tede die muys denckende wat goet si hem soude moghen doen
Ende als hi aldus dye muys bespottede . gheschiedet dat dye
De ketelhaak zei op een keer tegen de ketel: “Jij bent zeer ondankbaar. Ik houd je altijd boven het vuur waar je lekkere gerechten kookt maar mij geef je er nooit iets van. Jouw gulzigheid is zo groot dat je alles wilt verslinden en je mij hongerig laat blijven.”
De ketel antwoordde: “Dat je mij dient, is tot mijn schade en ondergang. Daarom ben je het niet waard daar loon voor te ontvangen maar eerder pijn, omdat je mij altijd boven het vuur houdt en mij laat branden en mij beschadigt. Daarom zou ik je doden als ik daartoe in staat was. Als je mij wilt dienen, bezorg mij dan wat ik nodig heb en nuttig is en werk me niet tegen.”
Vervolgens zei hij: “De diensten die men de mensen aanbiedt zijn goed als zij hun tot voordeel strekken.”
Als je daarom andere mensen wilt dienen doe het dan zo dat zij je dankbaar kunnen zijn, anders zul je hun welwillendheid verliezen. Dat is wat Seneca zegt: “Wie de anderen niet tot nut is, eist onterecht dat hij daar loon voor ontvangt.”
Men leest in een fabel dat op een keer een muis op een leeuw ging spelen die lag te slapen. Toen de leeuw ontwaakte, ving hij de muis en wilde hem opeten. De muis smeekte om genade en zei: “Heb geduld met mij en ontferm u over mij. Ik zal u belonen zo goed als ik kan.” De leeuw lachte erom en bespotte de muis terwijl hij zich afvroeg wat voor goeds zij zou kunnen doen voor hem.
Toen hij zo de muis bespotte, gebeurde het dat de
30v
leeu gheuanghen wort in dye strick die op hem ghesettet was.
Doe dit die muys sach ghinck si toe en bete die coorden en twee
daer die leeu mede gheuanghen was ende verlossede den leeu.
¶ Merket hier wt hoe ons die cleyne beesten danckbaer leren
wesen Nochtant valtet dat die heren van hoerre quader ende fel=
le natuer mit weldaden die hem hoer ondersaten doen dicwijl
niet verbetert en worden mer ymmer soe veel te meer verargert
ende bliuen in hoer quade natuer ¶ Als men seyt dat een ion=
ghelinc int velt sach een serpent die van groter kouden seer ge
cruust wort ende hy ontfermde hoers ende settese in sinen scoot
Ende doe die serpent wel verwarmt was stack si hoer venijnt
inden ionghen ende dooden hem Daer om seyt seneca dat serpent
en wort sonder vrese inden wijnter niet anghetast al ist verkout
want het niet of en laet sijn venijnt te scieten hoe koudt dattet is:
Van den rosmarijn ende den acker Dat vijfentwintichste dyalo=[gus]
ROsmarijn als men vint inden boeck van dye craft der
cruden heeft onder al die virtuyt Jst dattu hem in dinen
wingaert of acker plantest ende hem eerlick ende reynliken
houdes dat die wingaert ende acker daer of seer vruchbaer sel war
den Hier om een acker die vol oncruyts ende onuruchbaer was
op dat hi vruchten soude brenghen ghinck oetmoedeliken ende de=
uoteliken totten rosmarijnboem ende seydeO grote harder ende goe
de bewaerre ghewaerdighe di tot mi te comen ende bescerme mi
leeuw gevangen werd in de strik die voor hem was uitgezet. Toen de muis dit zag, ging zij er naar toe en beet de koorden waarmee de leeuw gevangen zat door en bevrijdde de leeuw.
Begrijp hieruit dat de kleine dieren ons leren dankbaar te zijn. Toch gebeurt het vaak dat door de goede daden van de onderdanen het slechte en kwaadaardige karakter van de heren niet verbeterd wordt, maar daarentegen juist verergert en dat zij volharden in hun kwade geaardheid. Zo vertelt men dat een jongeman in het veld een slang zag, die door grote kou zeer ernstig leed. Hij ontfermde zich over haar en nam haar op schoot. Toen de slang goed opgewarmd was, spoot zij haar vergif in de jongen en doodde hem.
Daarom zegt Seneca dat de slang in de winter niet zonder gevaar kan worden aangeraakt, ook al is zij koud, want zij zal niet nalaten haar gif te spuiten hoe koud zij het ook heeft.
De 25e dialoog. Over de rozemarijn en de akker
Rozemarijn heeft, zoals men kan vinden in het boek over de kracht van de kruiden, de krachtigste uitwerking van alle kruiden. Als je hem in je wijngaard of akker plant en hem goed verzorgt, dan zal de wijngaard of akker daardoor zeer vruchtbaar worden. Een akker, die vol onkruid stond en onvruchtbaar was, ging daarom nederig en eerbiedig naar de rozemarijn opdat hij vruchtbaar zou worden.
Hij zei: “O grote opzichter en goede bewaarder, verwaardig u naar mij toe te komen en bescherm mij.
Dialogen 25-36 Kruiden, planten en bomen
30v
leeu gheuanghen wort in dye strick die op hem ghesettet was.
Doe dit die muys sach ghinck si toe en bete die coorden en twee
daer die leeu mede gheuanghen was ende verlossede den leeu.
¶ Merket hier wt hoe ons die cleyne beesten danckbaer leren
wesen Nochtant valtet dat die heren van hoerre quader ende fel=
le natuer mit weldaden die hem hoer ondersaten doen dicwijl
niet verbetert en worden mer ymmer soe veel te meer verargert
ende bliuen in hoer quade natuer ¶ Als men seyt dat een ion=
ghelinc int velt sach een serpent die van groter kouden seer ge
cruust wort ende hy ontfermde hoers ende settese in sinen scoot
Ende doe die serpent wel verwarmt was stack si hoer venijnt
inden ionghen ende dooden hem Daer om seyt seneca dat serpent
en wort sonder vrese inden wijnter niet anghetast al ist verkout
want het niet of en laet sijn venijnt te scieten hoe koudt dattet is:
Van den rosmarijn ende den acker Dat vijfentwintichste dyalo=[gus]
ROsmarijn als men vint inden boeck van dye craft der
cruden heeft onder al die virtuyt Jst dattu hem in dinen
wingaert of acker plantest ende hem eerlick ende reynliken
houdes dat die wingaert ende acker daer of seer vruchbaer sel war
den Hier om een acker die vol oncruyts ende onuruchbaer was
op dat hi vruchten soude brenghen ghinck oetmoedeliken ende de=
uoteliken totten rosmarijnboem ende seydeO grote harder ende goe
de bewaerre ghewaerdighe di tot mi te comen ende bescerme mi
leeuw gevangen werd in de strik die voor hem was uitgezet. Toen de muis dit zag, ging zij er naar toe en beet de koorden waarmee de leeuw gevangen zat door en bevrijdde de leeuw.
Begrijp hieruit dat de kleine dieren ons leren dankbaar te zijn. Toch gebeurt het vaak dat door de goede daden van de onderdanen het slechte en kwaadaardige karakter van de heren niet verbeterd wordt, maar daarentegen juist verergert en dat zij volharden in hun kwade geaardheid. Zo vertelt men dat een jongeman in het veld een slang zag, die door grote kou zeer ernstig leed. Hij ontfermde zich over haar en nam haar op schoot. Toen de slang goed opgewarmd was, spoot zij haar vergif in de jongen en doodde hem.
Daarom zegt Seneca dat de slang in de winter niet zonder gevaar kan worden aangeraakt, ook al is zij koud, want zij zal niet nalaten haar gif te spuiten hoe koud zij het ook heeft.
De 25e dialoog. Over de rozemarijn en de akker
Rozemarijn heeft, zoals men kan vinden in het boek over de kracht van de kruiden, de krachtigste uitwerking van alle kruiden. Als je hem in je wijngaard of akker plant en hem goed verzorgt, dan zal de wijngaard of akker daardoor zeer vruchtbaar worden. Een akker, die vol onkruid stond en onvruchtbaar was, ging daarom nederig en eerbiedig naar de rozemarijn opdat hij vruchtbaar zou worden.
Hij zei: “O grote opzichter en goede bewaarder, verwaardig u naar mij toe te komen en bescherm mij.
31r
Ick sal di eerliken ende reynlike setten ende di trouweliken die
nen Sit alleen ende ruste in mi op dat ick ouermits dy vrucht
baer mach worden Die rosmarijn wort van sinen ghebede ende
wt goedertierenheyt beweghen ende ghinck mit hem ende ghinck
sitten int middel van den ackerMit desen alsdie rosmarijn in
den acker aldus eerliken ende reynliken ghehantiert wort is
die acker vruchtbaer gheworden ende gaf tsestichuoudighe ende
hondertuoudighe vrucht in paciencie ende seyde . EEn
goet regiere inden rijck.doet groet goet ende profijt ¶ Aldus
sal dat goede volck doen als si sonder regiere sijn dat si dan kie
sen enen goeden wysen rechtuaerdighen eerbaren man . dyet
volck bewaren ende bescermen mach ende mit wijsheyt regie
ren want die wise man seytWaerlike is die wise coninck een ves
ticheyt sijns volcks . Jtem . Jst dattu ghenughet inden regi=
ment o ghy conynghen hebt lief die wijsheytHebt lief dat licht
der wijsheyt ghy die bouen dat volck sijt ¶ Ecclesiasticus seyt
dye wise rechter sal sijn volck oordelen ¶ Jtem dye onvroede
conynck sal sijn volck verliesen .¶ Hier om badt salomon van
gode een hart dat leerlick was inder wijsheyt . op dat hy sijn
volck mochte oordelen ende ondersceyden tusschen goet ende
quaet Vegecius dye leerre seyt . Niemant en isser dient noot is
meer goets ende onderscheydes te weten dan den prins wes
leerringhe profitelick wesen sel alle sinen ondersaten . Want
nyemant en kyeset ionghe heren om dat dat gheen oerbaer en
is wantmen niet en weet of si wijs sijn als aristotiles leert.
Plato seyt Doe was dat aertrijck salich doe die wise begons
ten te regieren ende doe dye princen begonsten te verstaen.
Daer om segghen valerius ende boecius . Dattet een gulden
werlt was doe dye stoel des wisen princen dat rijck was.
Seneca seyt oeck Doe dat ghemeen goet van romen in eeren
was doe waren die roemsche keysers ende heren niet onghe=
leert .¶ Jck en weet nyet hoet aldus gheualt onder den prin=
cen dat die craft der consten of der letteren aldus sieck is want
sonder wijsheyt en mach dat regiment niet duerachtich wesen
Ik zal u op een eervolle en mooie plek zetten en u trouw dienen. Ga maar rustig hier zitten zodat ik door u vruchtbaar kan worden.”
De rozemarijn werd door zijn verzoek met medelijden vervuld, ging met hem mee en ging in het midden van de akker zitten. Doordat de rozemarijn op deze respectvolle manier behandeld werd, is de akker vruchtbaar geworden en droeg, na geduldig wachten, zestigvoudig en zelfs honderdvoudig vrucht. Hij zei: “Een rijk dat goed bestuurd wordt is een groot goed en brengt voordeel.”
Daarom moet een goed volk, als het zonder regering is, een goede, eerbare man kiezen, die wijs en rechtvaardig is, die het volk kan besturen, beschermen en met wijsheid regeren.
De wijze man zegt dat het waar is dat een wijze koning zekerheid betekent voor zijn volk. Ook zegt hij: “Als u genoegen beleeft aan het besturen, o koningen, heb dan de wijsheid lief. U, die boven het volk staat, heb het licht van de wijsheid lief.”
In het boek De Wijsheid van Jezus Sirach staat geschreven: “Zoals de wijze koning de juiste oordelen zal vellen over zijn volk, zo zal de dwaze koning zijn volk verliezen.” Daarom bad Salomo tot God om een verstandig hart opdat hij zijn volk kon besturen en onderscheid kon maken tussen goed en kwaad.
De leraar Vegetius zegt: “Niemand heeft er meer belang bij om de goede dingen te leren onderscheiden dan de machthebber, wiens voorschriften aan al zijn onderdanen ten goede moeten komen.”
Niemand kiest voor jonge heren omdat dat geen voordeel brengt want men weet niet of zij wijs genoeg zijn, zoals Aristoteles leert. Plato zegt: “Het was een gelukkige tijd op aarde toen de wijzen begonnen te regeren en de hoge heren hen gingen begrijpen.” Daarom zeggen Valerius en Boëthius dat het een gouden wereld was toen de wijze machthebbers op de troon zaten.
Seneca zegt ook: “Toen het Romeinse Rijk nog in aanzien stond, waren de keizers en heren van Rome niet ongeletterd. Ik weet niet hoe het is onder machthebbers als de kunsten en de letteren verwaarloosd worden want zonder wijsheid kan hun bestuur niet duurzaam zijn.”
31v
Want dye godlike wijsheyt seyt inder wijsheyt boeck die co=
ninghen regnieren bi mi . Men leset dat die keyser van ro=
men screef totten conynck van vranckrijck vermanende hem
dat hy sijn kinderen soude laten leren in den vrien konsten ende
seyde Een ongheleert conynck is als een ghecroont ezel . So=
crates scrijft in sijn leste boeck dat inden lande van campani=
en als men daer een conynck sal kiesen soe en helpt daer niet
toe eedelheyt van gheboorten Mer die stemmen des volcks .
Want dat volck kiest enen dye wel besettet is in goeden zeeden
Goederhande in iusticien ende goedertierenheyt . Oudt van
iaren dye gheen kinder en heeft welck als hy in enigher daet
misdoet soe moet hy steruen
Van wijnruy ende venijnde beesten ses ende t wintichste dyalogus
Wijnruy heeft in hoor veel virtuten Mer sonderlanck
wanneer dat mense stoot mit loock sout ende noten ende
mense alsoe eet of drincket datse goet is teghen alle ve
nijnt al waer een mensch oeck van venijnde dieren ghebeten.
Hier om wantse aldus venijnt verdriuet soe vergaderden op
een tijt alle die venijnde beesten ende quamen tot hoer ende seyden
Wi bidden di dattu dy van die werlt wechdoeste ende dattu dy
niet en onderwindes tusschen ons ende dat gheslachte der men=
schen Want si onse vianden sijn waer om dat wy alle onse best daer
toe doen om onse venijt onder hem te saijen want si ons gheren
Want de goddelijke wijsheid zegt in het boek Wijsheid: “De heerschappij van de koningen is hun door mij gegeven.”
In een brief van de keizer van Rome aan de koning van Frankrijk kan men lezen dat hij hem aanspoort zijn kinderen de vrije kunsten te laten studeren en hij voegt er aan toe dat een ongeletterde koning te vergelijken is met een gekroonde ezel.
Socrates schrijft in zijn laatste boek dat in Campanië bij het kiezen van een koning adellijke geboorte niet telt maar alleen de stem van het volk. Want het volk kiest iemand van onberispelijk gedrag bij wie rechtspraak en edele gezindheid in goede handen zijn. Hij moet levenservaring en geen opgroeiende kinderen meer hebben en als hij een misdaad begaat, moet hij sterven.
De 26e dialoog. Over wijnruit en giftige beesten
Wijnruit heeft veel geneeskrachtige eigenschappen. Dat geldt in het bijzonder wanneer men haar fijnstampt met look, zout en noten en dit mengsel vervolgens eet of drinkt. Ze is dan goed tegen alle gif, zelfs als een mens door een giftig dier is gebeten.
Omdat ze dus gif uitdrijft, kwamen op een keer alle giftige beesten bij elkaar en gingen naar haar toe. Zij zeiden: “Wij gebieden je dat je uit de wereld verdwijnt. Waag het niet meer tussen ons en de mensen te gaan staan want zij zijn onze vijanden. Daarom doen wij allemaal ons best hen te vergiftigen want zij willen ons graag
32r
te verderuen ende veruolghen o[u]s sonder ophouden Die wyn
ruy antwoorden uwe woorden sijn boes ende bedriechlic als
inden souter van v ghescreuen is dat vernijnt der serpenten is
onder hoor lippen verburghenO quade beesten waer om wil dy
den menschen verderuen dien god inden beghin ghescepen heeft
ende gheset een heer bouen ons allen Ende want ghi segt dat
ick graci ende cracht teghen v heb ende teghen v venijnt soe en
sal die graci godes in my niet ydel wesen mer sal altoes in my
bliuen . ende sal altoes v contrari wesen op dat ghy dat grote
quaet niet en doet Ende seyde voort . DJe goeden sellen
wesen in machtigher staden.bouen die quade op dat si niet en
scaden Aldus sellen die prelaten ende ouersten altoes wijselick
die quade bestueren ende hem teghen staen ende corrigeren om hoor
misdaet want seneca seyt die den quaden spaert bescaet den goe
denDie rechter en sal den quaden niet sparen want dye rechter
die den misdoende niet en corrigeert dye ghebiet quaet te doen
als hy oeck seyt Hier om seyt ambrosius . Wanneermen den on
waerdighen vergheeft . soe worden veel luden tot die sonden
verwrect ¶ Valerius scrijft van bruto den senatoer van romen
dat hy sijn eighen sonen dede vanghen ende binden an een pael
ende mit roeden seer gheesselen ende ten lasten mit een bijl dat
hooft of slaen om dat si tarquinum die hy van romen als viant
verdreuen had weder inbrenghen woude.want hi lieuer had
de sonder kinder te wesen dan gheen iustici te doen ¶ Des ge
lijck vertelde oeck augustinus inden boeck vander stat goods
dat op een tijt doe dye keyser van romen gheboden had opt
lijf te verburen dat nyemant teghen dye vianden vechten en
soude .dat doe sijn soon dicwijl vanden vianden gheeysschet
wort teghens hem te vechten. dat hem sijn vader daer om de
de dooden om dat hy syn ghebot hadde ghebroken op dat hy
die rechtuaerdicheyt strenghelick soude houden hoe wel noch
tant die soen die vianden verwonnen had ende romen van hoer
vianden verlostOeck leest men inder coninghen boeck dat saul
dye eerste conynck van ysrahel sinen soon ¶ Jonathas woude
zonder ophouden vervolgen en te gronde richten.” De wijnruit antwoordde: “Jullie woorden zijn slecht en vals. Zoals in Psalmen over jullie staat geschreven, zit het gif van de slang onder de lippen van de kwaadaardigen verborgen. O slechte dieren, waarom willen jullie de mens, die God in het begin geschapen heeft en als heer boven ons allen gesteld heeft, te gronde richten? Want jullie zeggen dat ik de gave en de kracht heb om tegen jullie en jullie gif in te gaan. Zo zal die gave van God niet vruchteloos zijn maar altijd in mij blijven. Die zal altijd tegen je werken opdat je het grote kwaad niet doet.” Vervolgens sprak zij: “De goeden moeten machtiger zijn dan de kwaden opdat deze de goeden niet zullen schaden.”
Zo moeten hoge geestelijken en gezagsdragers altijd met wijsheid de slechte mensen besturen, zich tegen hen te weer stellen en hun misdaad bestraffen. Want Seneca zegt: “Wie de kwaden spaart, beschadigt de goeden.” Ook zegt hij: “De rechter moet de kwaden niet sparen want de rechter die de misdadiger niet straft, moedigt het kwaad aan.” Hierover zegt Ambrosius: “Wanneer men de kwaadwilligen vergeeft, worden veel mensen tot zonden aangezet.”
Valerius schrijft over Brutus, de senator van Rome, dat deze zijn eigen zonen gevangen liet nemen, hen aan een paal liet vastbinden en met een roede liet geselen. Ten slotte werden hun hoofden er met een bijl afgeslagen. Dit alles omdat zij Tarquinius, die door Brutus als vijand uit Rome verdreven was, weer terug wilden laten keren. Brutus wilde liever zonder kinderen zijn dan dat het recht niet zijn loop zou hebben.
Hierover vertelde ook Augustinus in het boek Over de stad van God. De keizer van Rome had het gebod uitgevaardigd dat je gedood zou worden als je tegen de vijand zou vechten. Nadat zijn zoon dikwijls door zijn vijanden uitgedaagd was tegen hen te vechten, liet zijn vader hem doden omdat hij zijn gebod overtreden had en hij het recht streng wilde handhaven, ook al had zijn zoon de vijanden overwonnen en Rome van zijn vijanden verlost.
Men kan in het boek Koningen lezen dat Saul, de eerste koning van Israël, zijn zoon Jonathan wilde
32v
dooden om dat hij bouen sijn ghebot dede ende nochtans dye
vianden verslooch ende grote victorie had op dye philistinen.
¶ Van ysoop ende mercurius . Dat [ses] ende twintichste dyalogus
Ysoop is een cruyt dat dye longhen purgeert ende ver
drijft dat slimachtich flegma . Om dese grote craft
Mercurius dien dye heyden voer een afgod houden en
de een man was doe hy leefden seer ghierich een gokelaer en=
de van allen sonden vol desen castijede god om sine boesheyt al
soe dat hy groot ghebrec in sine longhen had ende vol van fleg
ma was dat hy omder siecten wil nyet meer quaets en mochte
doen waer om hy ghinck totter ysoop ende seyde Die cracht go
des is in dy die siecken te ghenesen alsoe god die crachten ghe=
set heeft inden cruden ende costelike ghesteentenDaer om bid ic di
vertoen dijn cracht in mi ende ghenese mijn longhen ende purgeert
in mi dat flegma Jck gheloue gode ende di dat ic van mijn dief=
ten ende van mijn gheroofden goede dijn deel trouwelic sal gheuen
Die ysoop antwoordenHet is kenlic dattu in dijnre ghesontheyt
alle quaet bedreuen hebsteEnde waert dattu ghesont wordste ghe
maect dattu dan noch veel meerre quaet s[uo]dste doen . Mer dye
cracht godes dye alstu segghes in my is dye en mach dye son=
den gheen hulp gheuen Ganc daer om van mi wanttu bi my
nymmermeer ghesont en selste worden gemaect Ende alsoe verdreef
si hem van daenende seyde D ie bose wort arger in ghesont
heyt dan hy was inder sieckheyt . ¶Wanneer onse here god
doden, omdat Jonathan tegen Sauls gebod in handelde ondanks dat Jonathan de vijand verslagen had en een grote overwinning op de Filistijnen behaalde.
De 27e dialoog. Over hysop en Mercurius
Hysop is een kruid dat de longen reinigt en het teveel aan slijm afdrijft.
Mercurius, die de heidenen voor een afgod houden, was een zeer gierig man, een woekeraar en een zondaar. Hij werd door God om zijn slechtheid met een ernstige kwaal gestraft, waardoor zijn longen vol slijm kwamen te zitten en hij door zijn ziekte geen kwaad meer kon doen.
Hij ging naar de hysop, die een grote geneeskracht had, en zei: “Jij hebt de kracht van God in je om zieken te genezen want God heeft kracht gegeven aan kruiden en kostbare stenen. Daarom verzoek ik je, toon je kracht door mijn longen te genezen en reinig ze van het teveel aan slijm. Ik beloof God en jou dat ik je van mijn van diefstal afkomstige en geroofde goederen eerlijk je deel zal geven.”
Hysop antwoordde: “Het is wel duidelijk dat je al het kwaad bedreven hebt toen je gezond was. Maar als je nu weer gezond gemaakt zou worden, dan zou je nog veel meer kwaad kunnen doen. De kracht van God die, zoals je zegt, in mij is, kan jouw zonden geen hulp bieden. Maak dat je wegkomt want je zult door mij nooit gezond gemaakt worden.” Toen verjoeg zij hem en zei: “De kwaadwillige doet meer kwaad als hij gezond is dan als hij ziek is.” Als onze Here God
33r
die bose gheesselt mit menigherhande passien van siecheyt al
soe dat si nyet meer sondighen en moghen ende hem dan nyet
en beteren dat is een seker teyken der ewigher verdoemenissen
Jn dustanighen menschen is dye godlike castijnghe een beghin
der ewigher nauolghender pinen Want sommighen menschen
als die heylighe leerars segghen beghinnen hoor gheesselen in de
sen leuen op dat si inden ewighen slaghen moghen duren Jtem van
sommighen menschen die in desen leuen ghecastijt worden pleech
men te segghen dat god niet tweewarf en oordelt op een.dat si hem
daer op verlatenEnde en anmercken niet dat die heer god verlossen
de dat volck van israhel wten landen van egypten dat [s]i nochtant die
gheen verdoemde die in hem niet en gheloofden Al gheualtet oec
dicwijl dat een sonde twewarf gheslaghen wort nochtant en hie
tet mer een slach te wesen die al hier inder tijt beghinnen hier
nae inder ewicheyt wort volbrochtAlsoe dat inden gheen die
hem inden plaghen hier niet en beteren die voergaende plagen
der gheesselen een beghin is der nauolghender tormenten .
Hier om seit dauid inden souter die bose sel ghecleedt worden
mit confuus als mit een dubbelt cleet Mitten dubbelden cle=
de warden si ghecleedt dye ghecastijt warden mitter tijtliker
pinen ende der ewighe tormenten. ¶ Het is een fabel dat een
wouwe was alsoe grijpende dat hijt ouer al vynck daer hy
mocht ende dat hi oeck die heylighe kerck niet en spaerden al=
soe dat hi ghehatet wort van allen anderen voeghelen. want
hi veel quaets hadde ghedaenTen lesten doe hi sieck was ghe
worden totter doot toe wort hy seer conpunct ende veruaert
ende sendede om sijn moederEnde als si ghecomen was seyde
hy O lieue moeder ic ben seer sieck ende cranck ende heb anxt dat
ic steruen sal Ende want icse alle vertoornt heb wilt doch gaen
ten tempel der goden offerende hen sacrificie op dat ic den doot
ontgaen moghe want ick bereyt ben mi tot een beter leuen te
bekeren Die moeder antwoorden hem . Jn dijn leuen hebstu
die goden vertoornt mit allen horen heyligen. Hoer rechtuaerdic=
heit geeft een ygheliken na syn wercken Jn dine ghesontheyt
de kwaden straft met vele soorten ziekten zodat zij niet meer kunnen zondigen, is dat, wanneer zij zich niet beteren, een zeker teken van eeuwige verdoemenis. Voor zulke mensen is de goddelijke bestraffing een begin van de eeuwigdurende pijn. Want voor sommige mensen, zoals de heilige leraren zeggen, beginnen hun kwellingen al tijdens het leven opdat zij in het eeuwige leven pijn kunnen verduren.
Ook zegt men gewoonlijk over sommige mensen die in dit leven bestraft worden, dat God niet tweemaal oordeelt over hetzelfde en dat zij daarop vertrouwen en niet opmerken dat de Here God het volk Israël uit Egypte verloste, maar toch degenen vervloekte die niet in hem geloofden.
Al gebeurt het ook dikwijls dat een zonde tweemaal bestraft wordt, toch gaat het om één straf die al in de aardse tijd begint en daarna in de eeuwigheid voortgezet wordt. Dus voor degenen die zich door de bestraffing hier niet beteren, is de aardse pijn een begin van de toekomstige kwellingen.
Hierover zegt David in Psalmen: “De zondaar zal bekleed worden met schaamte en schande als met een dubbel kleed.” Met dubbele kleding worden zij bekleed die bestraft worden met tijdelijke pijnen en eeuwige kwellingen.
Een fabel zegt dat een wouw alles pakte wat hij kon vangen en dat hij ook de heilige kerk niet spaarde en daarom werd gehaat door alle andere vogels, want hij had veel kwaad gedaan. Op het laatst toen hij doodziek was, kreeg hij wroeging, werd bang en riep om zijn moeder. Toen zij gekomen was, zei hij: “O lieve moeder, ik ben erg ziek en ben bang dat ik sterven zal. Omdat ik iedereen kwaad gedaan heb, vraag ik u naar de tempel van de goden te gaan om hun een offer te brengen en om vergeving te vragen opdat ik de dood kan ontlopen, want ik ben bereid een beter leven te gaan leiden.”
De moeder antwoordde: “In je leven heb je de goden met al hun heiligen kwaad gemaakt. Hun rechtvaardigheid geeft iedereen loon naar werken. Toen je gezond was
33v
hebtstu veel quaets ghedaenEnde si weten dattu argher wor
den soudest waert dattu dese siecte ontghinghest . Ende dat
berou dattu hebste dat doet die vrees des dootsDoch soudes=
tu di niet beteren mer arger worden Ende als hi dit hoorden
wort hi meer kranker ende sterf in groter droefheyt .
Van aefruy ende den hase. Dat achtendetwintichste dyalogus
Aefruy als een meester seyt ghemenget mit smout trect
wten leeden doornen of ander hout dat daer in steket.
Het was een haes die al hinckende an die merct quam
want hi een doorn in sijn voet had ghesteken ende seyde totter aef
ruy O meester van groter konsten ontferme di mijnre ende maect
mi ghesont Ende dit seggende stack hiden voet voort daer die doorn
in wasDie aefruy mit goedertierenheyt bewegen ende sette hem seluen
op sine wonde ende haelde die doorn daer wt ende maecte hem ghe=
sont Die hae[f] niet verghetel wesende der weldaet die hem ghe=
sciet was . brocht daghelix op sine scouderen een grote vlessche
mit water ende stortede die an die wortel van die aefruy also dat die
aefruy seer wel was groen ende wel wasschende ende seyde AL
toes sellen wi tot onsen weldaenres. wesen goede ghetrouwe
dienres¶Alsoe en doen niet die quade ende ondancbere menschen
die altoes vergheten die weldaden diemen hen doet Een wijsman
wort gheuraghet wat onder den menschen eerst vergheten wort
hij antwoorden: Dat is weldaet dye men den ondanckbaren
doet Daer om seyt oeck catho tot sinen soon wes ghedachtich
heb je veel kwade dingen gedaan en ze weten dat je slechter zou worden als je aan deze ziekte zou ontsnappen. Het berouw dat je nu hebt, komt voort uit angst voor de dood. Zonder deze ernstige ziekte zou je je leven niet beteren maar slechter worden.”
Toen hij dit hoorde, werd hij nog zieker en stierf in grote droefheid.
De 28e dialoog. Over citroenkruid en de haas
Citroenkruid gemengd met vet trekt, zoals een heelmeester zegt, doornen en andere stukjes hout uit de ledematen.
Er was eens een haas die hinkend op de markt kwam omdat er een doorn in zijn poot stak. Hij zei tegen het citroenkruid: “O zeer kundige meester, heb medelijden met mij en maak mij gezond.” Terwijl hij dit zei, stak hij de poot waarin de doorn zat naar voren. Het citroenkruid kreeg medelijden en behandelde de wond, haalde de doorn eruit en maakte hem beter. De haas, die niet vergat welke goede daad aan hem verricht was, droeg iedere dag op zijn schouders een grote fles water naar het citroenkruid en goot die uit over de wortels. Het citroenkruid werd hierdoor prachtig groen, groeide heel goed en de haas zei: “Wij moeten onze weldoeners altijd trouw dienen.” Slechte en ondankbare mensen doen dit niet en vergeten altijd de goede daden die voor hen worden verricht.
Aan een wijze man werd gevraagd wat door mensen het eerst vergeten wordt. Hij antwoordde: “Dat is de goede daad die men de ondankbare mens bewijst.” Daarom zegt Cato tegen zijn zoon: “Vergeet niet
34r
der weldaet diestu ontfanghen hebste . Jtem dye selue Als dy
dijn arme vryent een cleyn ghifte gheeft . dat saltu mynliken
ontfanghen ende wesen daer of danckbaer Daer om selstu dy
nen weldoenres weder gheuen mit verbeterden ghiften oftu
moghes Anders en salstu dat staliken inder memori nyet heb=
ben die weldaet die dy vanden vrienden ghedaen wordet dat
du den gheuer daer of salste dancken. Want seneca seyt . Het
is een grote winninghe ghedenckenisse vander weldaet. Jtem
dye selue Ondanckbaer is hy dye weldaet nyet weder en be=
taelt mit verbeterheyt Men leset in scolastica historia Dat een
leeuynne hadde hoor hol bijder cellen des heylyghen vaders
macharius dese vant dat hoor ionghen die si gheworpen had
de blijnt waren dese brocht si voer des heylighen mans voeten
daer hy wt verstont dat si nae hoorre manyeren oetmoedeli=
ken badt voer die ionghen . Die heylighe man dede sijn ghe=
bet ende si worden siende Ende die leeuynne dat siende en wou
de niet ondancbaer gheuonden worden want die vellen van alle
die beesten ende dieren die si plach te vanghen plach si te bren=
ghen an dye door van sijnre cellen als te loen van dat goet dat
hoor io[n]ghen van hem ontfanghen hadden Des ghelijcks leest
men oeck int heyligher vader leuen . Dat een ander beest oeck
ghecomen is totter cellen des heylighen macharius . mit een
van hoor ionghe dat oeck blijnt gheworpen was doende een
teyken als si best const dat hi die ionghe siende woude maken
Dat die heylighe man verstaende bad gode voer den blijnden
ionghe. Ende ter stont wordet siende . Doe ghinck die oude
ende dat ionghe van daen mit groter danckbaerheyt Ende on
langhe daer nae quam si weder mit alle hoor ionghen ghela=
den mit schapen vellen gheuende die den heilighen man voor
sijn loon mit gheneychden hoefden hem danckbaerheyt bewi
sende
Van die wegebrede ende die scemynckel neghenendetwintichste dialogus
de weldaad die je ontvangen hebt.” Ook zegt hij: “Als je arme vriend je een kleine gift schenkt, moet je dat liefdevol aannemen en er dankbaar voor zijn. Daarom moet je, als je dat kunt, je weldoeners een grotere gift teruggeven en zo laten zien dat je je vrienden niet vergeten hebt te bedanken voor het goede dat ze voor je gedaan hebben.”
Want Seneca zegt: “Het is een grote verdienste om je een goede daad te blijven herinneren.” Ook zegt hij: “Ondankbaar is degene die een weldaad niet met een grotere weldaad terugbetaalt.”
In Historia Scholastica leest men over een leeuwin die een hol had bij de cel van de heilige vader Macharius. Ze zag dat de jongen die ze geworpen had, blind waren. Ze legde ze voor de voeten van de heilige man neer, waaruit hij begreep dat ze op haar manier nederig om genezing vroeg voor haar jongen. De heilige man deed zijn gebed en zij konden meteen zien. Toen de leeuwin dat zag, wilde ze niet ondankbaar gevonden worden en daarom legde ze de huiden van alle dieren die ze gevangen had voor de deur van zijn cel als beloning voor het goede dat hij voor haar jongen gedaan had.
Iets dergelijks leest men in Het Leven van de Woestijnvaders: ook een ander dier kwam naar de cel van de heilige Macharius met één van haar jongen dat blind geboren was en zij maakte zo goed als ze kon duidelijk dat ze wilde dat hij haar jong van zijn blindheid zou genezen.
De heilige man begreep het, bad tot God voor het blinde jong en meteen kon het zien. Toen ging de moeder met haar jong dankbaar weg.
Niet lang daarna kwam ze met al haar jongen terug, beladen met schapenvachten als beloning voor de heilige man, terwijl ze hem met gebogen hoofden bedankten.
De 29e dialoog. Over weegbree en de aap
34v
WEghebrede is een cruyt dat seer goet is die quarteyn
mede te verdriuen Dit heeft ghemerckt een scemynkel
die een sieck ionck had van die quarteyn dien si niet ge
sont maken en conde wat si daer oeck toe dede Ende si hadde gro=
ten kost daer om ghedaen in medicinen bi die meesters raet daer
gheen baet of en quam Daer om wort si seer begaen ende quam
tot macer mester vanden cruden ende seyde Jck heb hemel ende
aerde omme ghewandert . ende en conden nerghent hulp of
baet vernemen Ende ten lesten heb ick dy gheuonde[u] dye ick
hoor dat een groot meester biste van medicinen Daer om bid
ick di ghif mi raet ende hulp dat ick mijn kint ghenesen mach
van die quarteyn Macer die meester van allen cruyden op dat
die craft des wegebrets warachtich geuonden mochte worden
seyde Ganc neem vier wortelen van die weghebrede ende ghif
die dijnen kinde ende het sal haest van dye quarteyn verlosset
worden Als dit die schemynckel hoorde maecte si die medicijn
bereyt ende gafse haren kinde ende het wort ter stont ghesont
ende seyde . LAet ons soecken den besochten meester van
medicinen . op dat wy onse sieken verlossen moghen van py=
nen ¶ Alsoe sellen wy oeck doen als wy salicheyt onser sielen
soecken ons keeren totten gheleerden ende besochten priester
ende biechtuader . dye onderscheydt weet tusschen goet ende
quaet die binden kan ende mach ende ontbinden . op dat wy
alsoe salicheyt der zielen moghen vinden . ysidorus Alle son=
Weegbree is een kruid waarmee malaria heel goed verdreven kan worden.
Een aap ontdekte dit toen haar jong malaria had. Zij kon het niet gezond maken, wat ze er ook aan deed. Ze had op advies van de dokters veel kosten gemaakt voor medicijnen maar die hielpen niet.
Ze was hierdoor erg overstuur en ging naar Macer, de kruidenmeester, en zei: “Ik ben overal geweest maar niets baatte. Uiteindelijk heb ik u gevonden en ik heb gehoord dat u een groot medicijnmeester bent. Daarom smeek ik u om raad en hulp opdat ik mijn kind van de malaria kan genezen.”
Macer stond als meester van alle kruiden in voor de kracht van de weegbree. Hij zei: “Trek erop uit, neem vier wortels van de weegbree, geef die aan je kind en het zal spoedig van de malaria worden verlost.” Toen de aap dit hoorde, bereidde zij het medicijn, gaf het aan haar kind en het werd onmiddellijk gezond. Ze zei:
“Wij moeten altijd zoeken naar een bekwame medicijnmeester opdat wij onze zieken kunnen verlossen van pijnen.”
Zo moeten wij ook doen als wij zaligheid voor onze ziel zoeken: ons wenden tot de geleerde en ervaren priester en biechtvader, die onderscheid kent tussen goed en kwaad, die kan en mag binden en ontbinden opdat wij zo zaligheid van de ziel kunnen vinden.
Isidorus zegt dat iedere zondaar
35r
der ontfanct ouermits penitencien salicheyt ende ghesontheyt
der wonden . Mer nae dat die siecte is daer nae salmen medi=
cijn gheuen Ende nader wonden grootheyt salmen daer raet
ende plaesteren op doen . Men leset dat sommighe zeerouers
op een tijt op die zee van groter tempeest ende onweer in groten
last waren alsoe dat si god van hemelrijck loueden waert dat
si behouden hoers lijfs ontgaen mochten dat si dan hoor son=
den souden biechten .¶ Ende doe si te lande ghecomen waren
spraken si hoor biechtEnde die capiteyn van hem luden sprac
sijn biecht ane enen heremijt die hem om grootheyt sijnre son
den tot penitencien settede dat hi te romen gaen soude totten
paeus om van hem absolueert te worden Doe wort hi toor=
nich opten heremijt ende sloech hem doot Ende ghinck voort
tot enen anderen te biecht dien hy oeck doot sloech Ende ghinc
totten derden ende sprack oeck sine biecht dese want hi bescey
den was.tracteerde hem mynliken ende safteliken. Ende als
hijs aldus van sijnre boesheyt nyet vermorwen en mochte of
van sijnre quaetheyt trecken Als een goet medicus der zielen
settede hy hem tot sijn penitenci . dat hy als hy saghe of ver=
hoorden daer enich mensche ghestoruen waer dat hi dien int
graft setten soude Dit dede hi garen ende hanteerdent alsoe
langhe dat hi began te dencken hoedanich hij oeck worden sou
de ende dat hem des ghelijcks oeck haest ghescieden soude En
de dit dicwijl doende ende van sijn doot peynsende wort hi ge
brocht tot groten berouwe sijnre sonden ende ordeneerde sinen
staet in een beter leuen. Ende ghinck in die woestijn ende leef
den daer yn groter strengher penitencien altoes voor oghen
hebbende die vrees sijns doots Daer om seyt die glosaGheen
dinck is dat alsoe veel helpet tot die begheerten des vleysches
te bedwinghen ende verwinnen als stadelick te peynsen hoe
dat sijn doot wesen sal
¶ Van verbena ende den wolf. ¶ Dat dertichste dyalogus.
zaligheid en genezing van wonden ontvangt mits hij boete doet.
Afhankelijk van de soort ziekte zal men medicijnen geven. Naar gelang de grootte van de wond moet men er honingraat en een pleister op doen.
Men leest dat er eens enkele zeerovers op zee waren die door hevige stormen en onweer in grote problemen kwamen. Zij baden tot de hemelse God en zouden hun zonden opbiechten als zij aan het gevaar konden ontsnappen en hun leven zouden behouden.
Toen zij aan land gekomen waren, gingen ze biechten. Hun kapitein biechtte bij een kluizenaar die hem er om de grootte van zijn zonden toe aanzette naar Rome te gaan om bij de Paus vergeving te gaan vragen. Toen werd hij kwaad op de kluizenaar en doodde hem. Hij ging bij iemand anders biechten die hij ook doodde. Hij ging bij een derde dezelfde biecht doen. Door deze bescheiden man werd hij vriendelijk en zacht behandeld. Hij liet zich echter niet vermurwen om zijn boosheid te laten varen. Als een goede medicus van de ziel spoorde de kluizenaar hem aan tot boetedoening. Als hij ergens zag of hoorde dat er iemand gestorven was, moest hij deze persoon begraven.
Dit deed de kapitein graag. Hij deed dit werk zo lang, dat hij zich begon af te vragen hoe het met hem zou aflopen. Hij dacht dat hem spoedig hetzelfde zou kunnen overkomen. Terwijl hij mensen begroef en tegelijkertijd aan zijn eigen dood dacht, kreeg hij groot berouw over zijn zonden en zette hij zich geheel in voor een beter leven. De zondaar trok de woestijn in en deed daar veel boete omdat hij steeds angst voor zijn eigen dood had.
De toelichting bij dit verhaal zegt, dat niets beter helpt om de lusten te bedwingen en te overwinnen dan voortdurend te bedenken hoe je eigen dood zal zijn.
De 30e dialoog. Over verbena en de wolf
35v
[E]En vindet inden boec vanden craften der cruden dat yement die
dat cruyt verbena an hem dragende enigen sieken visiteert ende hen
vraget hoe dattet mit hen is Jst dat hi dan antwoordtMi is wel
so sal hi die siecte ontgaen Ende ist dat hi seyt mi is seer qualiken dattan
die sieke gheen hope hebben en mach dat hi ontgaen sel Het was een
wolf die een groot vermaert medicus was die tot enen sieken comen
de hem troestede ende seide dat hi gheen noet vanden liue hebben en soude
Dit verhoorden die vos die bekennende was die craft van dat crijyt ver
bena op dat hi den wolf bescamen soude ghinc totten sieken brengende
met hem een tacke van datcruyt verbena ende vragede hem hoet met hem was
Die sieke antwoorde Mi is seer qualic Als die vos dit antwoort
gehoort had was hi seker van des sieken staet dat hi steruen soude
ende ginc totten groten meester den wolf ende seyde wat segstu meester
van dien sieken Die wolf antwoorden hi sel haest gesont worden want
hi begint seer te beteren na dat sijn puls ende sijn water wtwisen Dye
vos dit horende wort lachende ende seideO meester die siecte heeft
di bedrogen wanttu en weetste niet veel vanden medicinen te seggen want
die sieke en mach den doot niet ontgaen om dat hy die sentenci des doots
op hem geladen heeft Die wolf seide daer tegen ende die vos bleef by
sinen woorden Also dat si groten twist onder malkander hadden daer veel
menscen bi waren ende wedden tegen malkander ende settede panden bi so wie
dattat winnen soude Hier na sterf die sieke na achte dagen Ende die
wolf bleef bescaemt ende verloes die weddinge ende oec dat onderpant ende sei
de Van onsekere dingen wedden om pande.is onwijsheit ende dicwijl
grote schande Daer om selstu o mensche wachten dattu di niet en ver
bindest of weddest van dinghen diestu niet seker en weetste op dattu niet
bedrogen en wordest Als socrates die philosooph antwoorden den
ghenen die hem vraechden hoe hi best die waerheyt soude seg=
ghen ende seide Jst dattu nyet voor waer en segste dattu nyet wel
Je vindt in het boek over de kracht van de kruiden dat iemand met het kruid verbena bij zich enige zieken bezoekt om te vragen hoe het met hen gaat. Wanneer de zieke zegt dat het goed gaat, dan zal hij van zijn ziekte genezen, maar zegt hij dat het heel slecht met hem gaat, dan kan hij geen hoop hebben dat hij er bovenop zal komen.
Er was eens een wolf die een beroemd medicus was. Hij kwam bij een zieke, troostte hem en zei dat hij niet lijden zou door lichamelijk ongemak. Dit kwam de vos, die bekend was met de kracht van het kruid verbena, ter ore. Omdat hij de wolf voor gek wilde zetten, ging hij met een tak van het kruid verbena naar de zieke en vroeg hem hoe het met hem was. De zieke antwoordde: “Het gaat erg slecht met mij.” Na dit antwoord wist de vos zeker dat de zieke in deze toestand zou sterven. Hij ging naar de geleerde wolf en zei: “Meester, wat is je mening over de zieke?” De wolf antwoordde: “Hij is aan de beterende hand en zal spoedig weer gezond worden, zoals zijn polsslag en urine uitwijzen." De vos begon te lachen en zei: “O meester, deze ziekte heeft je om de tuin geleid, omdat je niet veel van medicijnen weet. De zieke zal niet aan de dood ontsnappen want hij is al ten dode opgeschreven.” De wolf sprak hem tegen, maar de vos bleef bij zijn standpunt zodat ze ontzettende ruzie met elkaar kregen waar veel mensen bij waren. Ze sloten onderling een weddenschap af met een inzet voor wie er winnen zou. Na acht dagen stierf de zieke. De wolf schaamde zich, verloor de weddenschap en zei: “Als je iets niet zeker weet, is het onverstandig om te wedden met een inzet. Dat brengt dikwijls grote schande.”
Daarom mensen, let op dat je geen weddenschap aangaat over dingen waar je niet zeker van bent, anders kom je bedrogen uit.
Zo antwoordde Socrates de filosoof degene die hem vroeg hoe hij het beste de waarheid kon zeggen: “Je kunt niet de waarheid zeggen over iets dat je niet goed
36r
en weetste Als oec een philosooph seyde Jst dattu vrees hebste
te segghen datti na mochte berouwen dat ist dat bestVeel men
schen vindetmen die of si waer segghen of niet dat altijt ver=
antwoorden willen also souden si oec daer vechten ende kiuen Het
was een wijf die ghewoen was veel te kiuen Dese ghinck op
een tijt mit horen man ouer een schoon velt dat seer plaen ende
slecht was also dat die man seyde dattet also slecht ende euen was of
ghemayet waer Dat wijf seyde daer teghen dattet also of ghe
scoren was ende worden also onderlinghe twistendeAlso datse die
man na dat hy hoor veel quaden woorden ghegeuen had oec wel ende
bet sloech ende sneet hoor ten lesten die tonghe of Ende doe si niet
ghespreken en konde bewees si mit horen vingheren dattet velt
ghescoren was een teyken doende oft scheren hadde gheweest Des
ghelijcks seytmen oec van een ander wijf dit mit horen man ki=
uende hiet hem lusich te wesen waer om hy toornich wort ende
sloechse seer.Mer want si niet swighen en woude brocht hise voer
den bueren ende bestrafstese daer om dat si hoor soude scamenMer
want si nyet of en lyet werp hy se int water ende tratse myt
voeten onder Ende doe si aldus onder water legghende niet
spreken en mochte stack si hoor handen bouen dat water ende
knippede mit horen naghelen van hoor dumen recht of si lusen
hadde gheknipt Daer om seyt die wise man veel menschen sijn
mitten swaerde verslaghen mer niet soe veel alster bi hoor ton=
ghen veloren sijn ghebleuen.
Van mandragora ende venusDat eenendedertichste dyalogus
weet.” Een andere filosoof zei: “Wanneer je bang bent om iets te zeggen waarvan je later berouw hebt, dan is dat goed. Er zijn veel mensen die, of ze nu de waarheid spreken of niet, zich altijd willen verdedigen, zelfs door te willen vechten en ruzie te maken.”
Er was eens een vrouw die de gewoonte had om veel ruzie te maken. Zij liep op een keer met haar man over een mooi veld dat zeer vlak was zodat de man zei dat het leek alsof het gemaaid was. De vrouw zei echter dat het kaal gemaakt was. Ze kregen daarover onderling ruzie. Nadat de man haar had uitgescholden en haar ook hard sloeg, sneed hij ten slotte haar tong af. Toen zij niet meer spreken kon, maakte zij naar het kaal gemaakte veld een gebaar met haar vingers alsof ze knipte met een schaar.
Iets dergelijks wordt ook van een andere vrouw gezegd die met haar man ruzie maakte en hem verweet dat hij vol luizen zat waardoor hij kwaad werd en haar flink sloeg. Omdat zij niet wilde zwijgen, bracht hij haar naar het burengerecht om daar zo bestraft te worden dat zij zich zou schamen. Maar ze hield niet op. Hij gooide haar in het water en trapte haar met zijn voeten onder. Toen zij zo onder water lag en niet meer praten kon, stak zij haar handen boven het water uit en knipte met de nagels van haar duimen alsof zij luizen had geplet.
Daarover zegt de wijze man: “Veel mensen zijn door het zwaard verslagen maar meer nog zijn er verloren gegaan door hun tong.”
De 31e dialoog. Over alruin en Venus
36v
MAndragora als augustinus scrijft is eenrehande cruyt
Daer sommighe menschen of segghen dattet die on=
uruchtbaer luden vruchtbaer maect. Om dat venus
die vanden heyden ghehouden wort voer een afgodyn ende een
ouerspoelster was veel onsuuerheyden bedriuende mit maers
ende myt anchises ende andere mannen ghinck si tot dat cruyt
mandragora ende seideOdu alre beste edelste cruyt die vruchbaer
biste ende andere vruchbaer maket sich in mi ende en wilt niet ver
smaden mine ghebede ende ghif mi van di te eten op dat ick van
also veel goeder lieuer boelen vrucht ontfanghen mach want
ick onvruchbaer ben ende want ic sonder di gheen vrucht ontfan
ghen en mach Alleen verhoort nv mijn ghebet ende eysche van mi
dattu wilsteMandragora antwoordenO du onscamel wijf wat
bitstu die lucht ende die aerde is besmet van den stanc dijnre on=
suuerheyt hoe veel te meer oftu kinderen wonnest dye dy sa=
gen groot ghemaect van mi. Ganc van mi alstu eerst moghes
want die stanc dijnre onsuuerheyt stincket voer my Ende also
verdreef mandragora dat onreyn wijf ende seyde . M en
sal scuwen ende laten onreyn vrouwen.want nyemant en mach
mit hoor spraeck mit eren houden ¶ Die wise man die mede
spraeck des onreynen wijfs onsteket als vuerDat sal een cuys
man doen die sijn cuysheyt bewaren wil Wy en sellen mitten
onreynen vrouwen gheen spraeck houden noch onsen oren ho=
ren woorden verlenen . Mer sellense veriaghen ende van ons
verdriuen Jheronimus vertelt van enen heylighen martelaer
die als hy veel tormenten verwonnen had ghebrocht wort in
een scoon prieel ende sijn handen ende voeten ghebonden gheleit
op een bed dat mit blomen ende mit alreley ghenoechten ver
ciert was ende daer wort een vuyl wijf gebrocht die syn lichaem ende
leden onhoesseliken handelden Ende die heylige man wt lieften
der reynicheyt beet sijn tonge wt sijn mont ende spoech die dat
onreyn wijf mitten bloede in haer aensicht ende verdreefse al
soe van hem .¶ Het was een conyncynne van vranckrijck dye
eenen goeden wisen man sach . dat hy seer suuerliken han=
Zoals Augustinus schrijft is alruin een kruid waarvan sommige mensen zeggen dat het onvruchtbare mensen vruchtbaar maakt.
Venus, die door de heidenen voor een godin gehouden wordt, een overspelige vrouw was en veel ontucht bedreef met Mars, Anchises en andere mannen, ging naar het kruid alruin en zei: “O allerbeste en edelste kruid, je bent vruchtbaar en je maakt anderen vruchtbaar. Kijk naar mij en wijs mijn verzoek niet af. Geef mij van jou te eten opdat ik door veel lieve minnaars vrucht ontvangen kan, want ik ben onvruchtbaar en zonder jou kan ik niet zwanger worden. Willig nu slechts mijn verzoek in en vraag mij maar wat je wilt hebben.”
De alruin antwoordde: “Wat ben jij een schaamteloze vrouw. De lucht en de aarde zijn besmet door de stank van je onreinheid. Hoeveel te meer zou dat zijn als je kinderen krijgt die met mijn hulp zijn ontstaan. Ga weg zo snel je kunt, want de stank van je onkuisheid is ondraaglijk.”
Zo verdreef de alruin de onkuise vrouw en zei: “Men moet zedeloze vrouwen mijden want niemand kan in ere met hen spreken.”
De wijze man die over de zedeloze vrouw sprak, ontstak in vurige woede. Dat moet ook een kuise man doen die zijn kuisheid wil bewaren. Wij moeten niet met zedeloze vrouwen spreken of naar hen luisteren. Maar we moeten hen wegjagen.
Hieronymus vertelt over een heilige martelaar die, nadat hij veel kwellingen overwonnen had, met gebonden handen en voeten in een mooi prieel gebracht werd. Hij werd op een bed gelegd dat met bloemen versierd was en allerlei aantrekkelijkheden bevatte. Er werd een onzedige vrouw binnengebracht, die zijn lichaam en ledematen onbetamelijk betastte. Uit liefde voor reinheid beet de man zijn tong af en spuugde die met bloed en al in het gezicht van de vrouw en verjoeg haar op deze manier.
Er was eens een koningin van Frankrijk die een goede wijze man zag met zeer mooie handen.
37r
den had ende riep hem tot hoor ende greep hem by den handen
ende seydeOch voerwaer dese scone vingheren sijn doch waer
dich te handelen dieheymelicheyden der conyncynnenDie wi
se eerbare man toech sijn wtgherecte handen na hem ende seyde
Neen lieue vrouwe dat en moet doch nyet gescieden dattu segste
Want waert dat mijn reyne vingheren uwe ontamelike lee=
den raecten soe souden mijn vingheren onreyn worden . daer
ic mede eten soude van dat roeren ende raecken van uwen lichaem
alsoe dat ick altoes daer nae my des ontsien ende veronwaerdi=
ghen soude dye tot mynen mont wt te steeken om daer mede
spisen ofte ander noodruftighe dinghen tot minen mont of tot
anderen leeden ofte dinghen te dienen.
Vanden roosboom ende dat velthoenDat tweendertichste dyalogus
[D]En roosboem vol scoenre bloemen stont gheplant in
een scoen prieel Daer voer by ghinck een patrijs of een
velthoen ende aensach den roosboem ende vertrat van die
roosen onder sijn voeten ende ghinck totten roosboom ende seydeObloem
bouen allen bloemen ghif mi van dinen roosen op dat ick mi ver=
maecken mach in den soeten roeck van diDie rooseboem antwoor
den Coem tot mi mijn alre liefste suster ende neem van minen vruch
ten die alre scoonste ende ghebruke die tot dinen willeDoe vloech
die patrijs anden roosboem om roosen daer of te plocken ende die doornen
staken hoor in die been ende alt lyf ouer alsoe dat hi wech vloech
vanden boom sonder rosen ende seyde. AL sijn die rosen scoon
Ze riep hem bij zich, greep zijn handen vast en zei: “Deze mooie vingers zijn het werkelijk waard om de verborgen plekken van de koningin aan te raken.” De wijze, eerzame man trok zijn uitgestrekte handen terug en zei: “Nee, lieve vrouw, wat u zegt, mag echt niet gebeuren want mijn zuivere vingers zouden onrein worden als zij uw intieme lichaamsdelen zouden aanraken. Door de aanraking van uw lichaam zou ik in uw onreinheid delen. Dus zou ik mij altijd ongemakkelijk voelen als ik mijn vingers met tegenzin naar mijn mond moet brengen om te eten of wanneer ik ze moet gebruiken voor andere noodzakelijke dingen.”
De 32e dialoog. Over de rozenstruik en de patrijs
Er stond een rozenstruik vol met mooie bloemen in een prieel. Een patrijs liep voorbij, keek naar de rozenstruik en vertrapte de rozen onder zijn poten. Hij liep op de rozenstruik af en zei: “O bloem boven alle bloemen, geef mij wat van jouw rozen opdat ik kan genieten van de zoete geur.” De rozenstruik antwoordde: “Kom bij me allerliefste zuster, neem de mooiste bloemen en gebruik ze naar believen.” Toen vloog de patrijs in de rozenstruik om er rozen af te plukken. Hij bezeerde zich zo erg aan de doornen die in zijn poot en oude lijf staken dat hij zonder rozen uit de struik wegvloog. Hij zei: “Ook al zijn de rozen mooi
37v
ende duer . si sijn nochtant hart ende suer¶Na een gheestelike syn
is die roosboom die werlt Die rosen onder die doornen sijn die tijt
like rijcdommen als onse heer int heylige ewangeli seyt Daer gre
gorius opseyt wie soude mi ye ghelooft hebben als ic hadde willen
beduden die rijcdom doornen te wesen om dat die doornen steken ende
die rijcdommen ghenoechlic sijn Ende si nochtant steken dat hart des
menschen mit menigherhande sorghe ende ghedochte ende oec verstoren
Ende wanneer si totter sonden den mensche ghetoghen hebben soe
wonden si dat hart mitter wonden der sonden Bernardus o mensche
uwe rijcdommen sijn seer ydel ende quaet .si dooden horen heer ende
maken hem horen knecht.si belouen sekerheyt ende steecken den men
sche in groter sorghen Paulus Die rijck worden willen vallen in be
coringe ende inden stric des bosen viants ende worden gebrocht in veel
hinderlike ende onnutte begheerten die den mensche leyden int vergaen ende
verlies Jheronimus vertelt van een philosooph thebanus ghenoemt die
vergadert hadde een groot klomp gouds welck hi in die zee warp
ende seyde Gaet wech quade begheerlickheden int afgront der wa
teren Jc sal v verdrencken op dat ic van v niet verdrencket en worde
Des ghelijc seyt oec gregorius van een philosooph dye een groot
ghewicht gouts mit hem drouch ouer den wech ouerleggen =
de ende ouerdenckende in sinen moet dat hi niet te samen doech
den vergaderen soude moghen ende rijcdommen besitten En=
de warp dat gout ten lesten van hem ende seyde o rijcdommen
gaet wech ende sijt veer van ons .
Vanden doornen boom ende die wilde geytDat driendertichste dyalogus
en kostbaar, toch zijn ze hard en stekelig.” In geestelijke zin kan men de rozenstruik als de wereld beschouwen. De rozen onder de doornen zijn de tijdelijke rijkdommen, zoals onze Heer in het heilige Evangelie zegt. Gregorius heeft daarover gezegd: “Wie zou mij geloofd hebben als ik had willen uitleggen dat de doornen rijkdom betekenen, terwijl doornen juist steken en rijkdom plezierig hoort te zijn. De doornen bestoken het hart van de mensen echter met allerlei zorgen, gepieker en ook met verwarring. Wanneer ze de mensen tot zonden gebracht hebben, verwonden ze het hart met de pijn van de zonden.” Bernardus zegt: “O mens, uw rijkdommen zijn zeer ijdel en slecht. Zij doden hun heer en maken hem tot knecht. Ze beloven zekerheid maar geven de mensen grotere zorgen.” Paulus zegt: “Degenen die rijk willen worden, komen in verleiding en in de ban van de duivel. Ze worden tot veel nadelige en onnutte begeerten gebracht die hen tot ondergang en verderf brengen.” Hieronymus vertelt over een filosoof, Thebanus genaamd, die een grote klomp goud die hij verzameld had in zee wierp en daarbij zei: “Slechte verlangens, verdwijn in de afgrond van de zee. Ik zal jullie verdrinken opdat ik niet door jullie verdronken zal worden.” Zo zegt ook Gregorius over een filosoof die een groot gewicht aan goud bij zich droeg, dat hij bij zichzelf te rade ging en in zijn hart overdacht dat hij niet zoveel rijkdommen zou mogen verzamelen en bezitten.
Ten slotte gooide hij het goud weg en zei: “O rijkdom, verdwijn en blijf ver van mij vandaan.”
De 33e dialoog. Over de doornstruik en de wilde geit
38r
[C]Ampnus als augustinus seyt in die gloos op dye sou
ter is eenrehande doorn dat seer dick is ende is sacht ende
weeck in dye wtsprutinghe ende scoon daer nochtant
nae witte doornen wt wassen. Tot desen boem is ghecomen
een wilde gheyt doe die doorn noch nyet wt ghecomen en was
mer seer schoon was int bloeyen ende soft in antasten. ende voede
hoer daer ende at daer of mit grote soeticheyt . Daer nae alst
een wijl gheleden was wort si ghedachtich des goeden soeten
smakes. Ende tooch weder an den boom willende eten als si te
voren hadde ghedaen Mer want hoor spruten nu verhardet
waren ende daer veel doornen in waren ghewassen ende die gheyt
die tacken began te eten ghinghen die doornen in hoor mont ende
keele staen ende deden hoor grote pijn alsoe dat die gheyt den
boom vermalediede ende seyde ONsalighe du hebste wel be
gonnen . mer int eynde en biste soe niet gheuonden .¶Alsoe vin
det men veel menschen die int beginne dat goet werc wel begin
nen mer ten eyde daer niet in en vorderen waer om si oeck dye
maledixi godes op hem verhalen Jheronimus Jnden kersten men
sche en wort niet ghesocht dat begin mer dat eynde Paulus die
heylighe apostel began qualiken Mer eynde dat seer wel On
derwijlen worden dye beghinnen ghepresen . Mer dat eynde
int ouertreden wort verdoomt . ysidorus Dat eijnde is altoes
te soeken int leuen des menschen . want god en siet niet hoe=
danich wi voer hebben gheweestMer hoedanich wij in dat eyn
de gheuonden worden Ciprianus .wt sinen eynde sal ellic
mensche gherechtuaerdicht worden of verdoemt ¶ Het was
een ridder die te clooster woude gaen ende hi anmercten die son
den dye hy mitter tonghen bedreuen had .ende seynden sinen
knecht tot ten abt vanden cloester . dat hi hem te kennen sou=
de gheuen sinen goeden wil dye hi had om te clooster te gaen
ende segghen dat hi stom waerEnde nochtant hem ondergheuen
woude om inder ghehoorsaemheyt te staenDese ridder wort
ontfanghen ende men en wist anders niet dan hy stom was
ende nam seer toe in doechdelike leuen Daer nae soude die abt
Zoals Augustinus in het commentaar op Psalmen zegt, is wegedoorn een struik die heel dik en mooi is. De uitlopers zijn zacht en soepel, hoewel er later witte doornen aan groeien.
Er kwam eens een wilde geit bij deze struik toen de doornen nog niet uitgekomen waren. De struik bloeide prachtig en voelde zacht aan. Zij voedde zich ermee en at er smakelijk van.
Een tijdje later herinnerde ze zich de zoete smaak en ging opnieuw naar de struik omdat ze weer zo wilde eten als ze eerder gedaan had. De loten waren nu hard geworden en er groeiden veel doornen aan. Toen de geit van de takken begon te eten, kreeg zij veel doornen in haar bek en keel die haar veel pijn bezorgden, zodat de geit de struik vervloekte en zei: ”O ellendige plant, je bent weliswaar goed begonnen maar ten slotte heb ik je zo niet gevonden.”
Zo zijn er veel mensen die aan goede werken beginnen maar dat niet volhouden waardoor zij ook de vloek van God over zich afroepen.
Hieronymus zegt: “Bij de christenen wordt niet gekeken naar het begin maar naar het einde. De heilige apostel Paulus leefde eerst verkeerd maar eindigde heel goed. Soms wordt het begin geprezen maar het eindigen in zonde brengt verdoemenis.”
Isidorus zegt: “Men moet in het leven van mensen altijd letten op het einde, want God kijkt niet hoe wij eerder geweest zijn, maar hoe wij ten slotte geworden zijn.” Cyprianus merkt op: “Afhankelijk van zijn levenseinde zal ieder mens genade ondervinden of verdoemd worden.”
Er was eens een ridder die in het klooster wilde treden en bedacht welke zonden hij bedreven had door met een kwade tong te spreken. Hij stuurde zijn knecht naar de abt van het klooster om deze te laten weten dat hij de bedoeling had om in het klooster in te treden en aan de abt te zeggen dat hij stom was, maar zich aan de gelofte van gehoorzaamheid wilde onderwerpen.
De ridder werd opgenomen en men wist niet beter dan dat hij stom was. Hij werd steeds deugdzamer.
Enige tijd later zou de abt
38v
reysen tot enen ridder dye in groter kranckheyt lach ende hy
nam desen stommen ridder mit hem Ende daer comende sach
die stomme dat die sieke ridder int versceyden der zielen wten
lichaem van den bosen vianden seer wort ghepijnt waer om
hi seer screyede Ende doe si weder ten clooster souden gaen quam
hem luden temoete loepen een ridder die den abt gheloueden
dat hi een monick worden woude als hi sine dinghen bescicket
had Ende doe hi dit den abt ghelouet hadde ghinck hi voer hem
luden ende viel van een brugghe daer hi ouer gaen soude int wa=
ter ende verdrenckede wes siel die stomme sach inden habijt des mo
nicks inden ewighen leuen brenghen vande heylighen enghel
waer om hy wt groter blijscappen lachende wort te mael seer
Als dit die abt sach gheboet hy hem by dye ghehoorsaemheyt
waert dat hi spreken mochte dat hi hem segghen woude waer
om hi soe seer ghelachet hadDoe antwoorden hi O vader du
en hebste niet wel ghedaen mi aldus ghebieden te spreken tegen
mijn opset Ende vertellede hem al dat hi ghesien hadde Ende
als die abt dat hoorden viel hy hem te voeten Mer hy nam hem
haesteliken op .ende badt hem dat hy hem besluten woude in
een cluse dat hi sijn opset houden mochte .
Van mirtus ende dat wijf . Dat vierendedertichste dyalogus
MJrtus is een boom dat op die kant van dye zee was
chet ende is den vrouwen tot velen dinghen nut. Het
was een wijf die sieck was ende al hoor goet vermeystert
naar een ridder reizen die erg ziek was. Hij nam de stomme ridder mee en daar aangekomen, zag deze dat de zieke ridder bij het loslaten van de ziel uit het lichaam door de duivel werd gepijnigd waardoor hij erg moest huilen.
Toen zij weer naar het klooster terug zouden gaan, kwam een ridder hen tegemoet lopen die aan de abt beloofde dat hij een monnik zou worden zodra hij zijn zaken geregeld had. Nadat hij dit aan de abt beloofd had, liep hij voor hen uit, viel van de brug waar hij overheen liep in het water en verdronk. De stomme ridder zag in de habijt van de monnik dat de ziel van de verdronken ridder door de heilige engel naar het eeuwige leven geleid werd, waar hij uit grote blijdschap meermalen om moest lachen.
Nu de abt gemerkt had dat hij kon spreken, gebood hij hem gehoorzaam te zijn door hem te zeggen waarom hij zo gelachen had. Toen antwoordde hij: “O vader, u heeft er geen goed aan gedaan mij op deze manier te gebieden tegen mijn vaste voornemen in te spreken.” Hij vertelde hem alles wat hij gezien had. Toen de abt dit hoorde, viel hij op zijn knieën maar hij werd snel overeind gezet.
De ridder smeekte de abt dat hij hem in een cel zou opsluiten opdat hij zich aan zijn vaste voornemen zou kunnen houden.
De 34e dialoog. Over de mirte en de vrouw
De mirte is een struik die bij de zee groeit en die voor vrouwen heel nuttig is. Er was een vrouw die ziek was en al haar bezittingen aan geneesmiddelen
39r
had ende nochtant nerghent troest van hore siecten en vant De
se toech ten lesten op die zee ende vant daer dit voerseyde cruyt
Ende sprac dat an mit groter begheerlicheytO edele boem ont
ferme di mijnre ende ghif mi onsalighe wijf een tack van dy dat
ic mine wonden ghenesen mach Die boem antwoorden Of ic di wat
vanden mijnen gaef wat loen soude ic van di hebben Dat wijf ant
woorden. Siluer of gout en heb ic niet want ic al mijn goet inden
siecten heb verteert ende vermeystert Mer dat loue ic god ende di dat ick
dijnre altoes in minen ghebede ghedencken sal Ende van dat selue
goet dat mi god verleent sel ic di dijn deel of geuen Die boem antwoor
de Dat alre beste dattu mi gheuen moges dat is dattu in dinen
ghebeden god voer mi biddest Ganc vrij an ende clym in mi ende neem
datti gelieft Alleen sich dattu die geloften houdest ende seyde voort
D ien sijn wi schuldich dat onse te geuen. die onser gedencken in
hoor ghebeden. Also sellen wi oec weldoen den goeden menschen op
dat si an gode voor ons hoor ghebeden willen wtstorten Want die
heylighe gebeden vercrigen van gode dat si begeren als dye glosa
seyt Dat ghebet goeder menschen is als een scilt die van die toorn
godes bescermet Daer om seyt Origenes Meer vermach ee[n] hey
lich mensche mit sinen gebede dan veel menschen dye sterc sijn
inden strijde Als wi lesen in dat oude testament in exodo dat in
dier tijt doe die kinder van ysrahel inder woestinen waren. was
daer een coninck amalech ghenoemt die dat volck van israhel
sterkeliken anvechtende was also dat si hem nyet weder staen
en mochten Ende doe moyses sach dat hi mit sijn volck verwon
nen soude werden . liep hy totten ghebede ende buerden sine
handen op tot gode endesloech sijn oghen inden hemel ende bad
den heer naernstelic om sine vianden te verwinnen Ende also
langhe als hi sijn handen op gherect had totten heer in sinen
ghebede soe verwan sijn volck Ende als hi sijn handen neder
lyet gaen verwan amalech ¶ Ende want moyses handen van
dat langhe ophouden swaer worden ende hise niet langher op
houden en mocht staet daer ghescreuen dat aaron ende hur gin
ghen die een ander rechter side ende dye ander ter lufter side ende
had uitgegeven en toch nergens hulp voor haar ziekten vond. Ten slotte ging de vrouw naar de zee en vond daar het voornoemde kruid. Zij sprak het kruid aan met groot verlangen: “O edele mirte, heb medelijden en geef mij, onzalige vrouw, een tak van jou om mijn wonden te kunnen genezen.” De mirte antwoordde: “Als ik jou een tak van mij zou geven, kun je mij dan betalen?” De vrouw zei: “Zilver of goud heb ik niet want door mijn ziekten heb ik alles wat ik had, besteed aan geneesmiddelen maar ik beloof God en jou dat ik je altijd in mijn gebeden zal gedenken. Van al het goede dat God mij toebedeelt, zal ik jou je deel geven.” De mirte antwoordde: “Het allerbeste dat je mij kunt geven, is voor mij te bidden tot God. Ga je gang, klim omhoog en neem wat je nodig denkt te hebben, alleen moet je je wel aan je belofte houden.” De mirte sprak verder:
“Degenen die ons gedenken in hun gebeden moeten we het onze geven, dat zijn wij verschuldigd aan hen.”
Daarom moeten wij ook de goede mensen goed behandelen opdat zij zich voor ons willen uitspreken in hun gebeden tot God.
In een commentaar op de Bijbel staat: “Door de heilige gebeden krijgen zij van God wat zij verlangen.” Het gebed van de goede mensen is als een schild dat beschermt tegen de woede van God. Daarom zegt Origenes: “Een heilig mens krijgt meer voor elkaar met zijn gebed dan veel mensen die sterk zijn in de strijd.”
We lezen in het boek Exodus van het Oude Testament dat in de tijd dat de kinderen van Israël in de woestijn waren er een koning was, Amalek geheten, die het volk van Israël zo hevig bevocht dat zij hem niet konden weerstaan. Toen Mozes zag dat hij met zijn volk zou gaan verliezen, liep hij naar de gebedsplaats, hief zijn handen op tot God, sloeg zijn ogen ten hemel en bad vurig tot de Heer om een overwinning op zijn vijanden. Zolang als hij in zijn gebed zijn handen opgeheven had tot de Heer, was zijn volk aan de winnende hand, maar zodra hij zijn handen liet zakken was Amalek de sterkste. De handen van Mozes werden van het lange omhooghouden zwaar waardoor hij ze niet langer omhoog kon houden. Daarom staat er geschreven dat Aäron en Hur aan weerszijden van hem gingen staan en
39v
hielden elck een van moyses handen op ter tijt toe dat amalech hoor
viant verwonnen wort ende hi van hen luden veriaghet wort ende vloet
Daer om seyt een leerre dat goeden menschen ghebet oec inden strij
de victori crijghet Men leest in die storie van gouert van belyoen
dat op een tijt doe hi mit sinen heren ende volcke die grote stat van
anthiochien beleghen had Dat carbara maersscalc des conyncs
van persen hem luden beleghen had mit groter macht van volc=
ke van turken ende saracijnen Also dat hi ende sijn volck seer benau
wet waren van hongher ende dorste want si niet en hadden daer
si langher of mochten leuen . Ende dat hoer paerden eten mosten
basten ende scillen van bomen Dat si doe ynnichliken wtstor=
tende an god den heer ende ghinghen also te strijde tegen dye
saracinen daer si horen doet voer oghen saghen Dat god doe
van bouen seynden op hem luden ende op dye paerden een hemel
schen douwe van wes soeticheyt si ende dye paerden alsoe ghe=
uoet ende ghesterket worden dat si daer of drye daghen lanc sterck
ghemaect alle die saracinen verwonnen versloghen ende ver=
iagheden ende namen hem alle hoor grote goeden
¶Van den cederboem ¶ Dat vijf ende dertichste dyalogus
EEn cederboom hoech stont inden berch lybano bouen
allen anderen bomen also scoon dat veel luden opten
berch te clymmen pleghen om die te sien mit groter ge
noechten ende plegense seer te prisen Daer of began hem dye
cederboem te verheffen seggende in hem seluen Van veel menschen wor
elk van hen ondersteunde een hand van Mozes net zolang totdat Amalek verslagen was, door zijn volk verjaagd werd en vluchtte. Daarom zegt een leraar dat het gebed van goede mensen ook in de strijd de overwinning zal brengen.
Zo leest men in de geschiedenis van Godfried van Bouillon dat hij met zijn ridders en volk de grote stad Antiochië belegerde. Carbara, de maarschalk van de koning van de Perzen, sloot toen met een groot leger van Turken en Saracenen het leger van Godfried van Bouillon in. Hij en zijn volk verkeerden in benarde omstandigheden door honger en dorst want ze hadden niets meer en zouden niet lang meer te leven hebben. Hun paarden moesten de schillen en de bast van de bomen eten. Zij baden vurig tot God de Heer en trokken daarna ten strijde tegen de Saracenen waarbij zij de dood voor ogen hadden. God zond toen van boven een hemelse zoete dauw naar het volk en hun paarden zodat mens en paard gevoed en aangesterkt werden. Na drie dagen waren ze zo aangesterkt dat alle Saracenen verslagen en verjaagd werden en al hun bezittingen in beslag genomen konden worden.
De 35e dialoog. Over de cederboom
Een cederboom stond hoog op de berg Libanon boven alle andere bomen. Hij was zo mooi dat veel mensen de berg beklommen om hem met groot genoegen te bekijken en hun bewondering uit te spreken. Daardoor werd de cederboom zeer hoogmoedig en zei tegen zichzelf: door veel mensen word
40r
de ick seer ghepresen want icks doch wel waerdich ben Ende ic
meen waert dat alle cleyn boemkens ende struycken die bi mi staen
groen ende wasschende op ghehouwen worden ende wt geroedet dat
ic dan alsoe veel meer te scoonre soude schinen Daer om isset be
ter dat si vernedert ende op ghehouwen worden eer si groot wor
den op dat si mijne glorie niet en benemen Doe ghinc si ophou
wen ende wtroden aldatter omtrent hem was dat si bloet staen=
de bleef Cort daer nae quam een sterc wijnt wten noorden ende
wayde sterc an den berch alsoe dattie boom wt gheroet wort
ende om gheworpen ende seyde Sonder subiecten ende on
dersaten.en moghen niet sijn heren ende prelaten. Dit en willen
veel heren ende prelaten niet weten die alleen die meeste willen
wesen ende dye ondersaten verdrucken ende te niet brenghen
daer si conen ende moghen Ghelijc als men vertelt in een fabel dat
die olijf boom ende dat riet hadden onderlanc strijt ende twist.
Want die olijfboom sprack wt houaerdigen moede tot dat riet
du biste onsalich ende onnutte. Mer ick ben alre eren waert
want ick gheef den menschen olij tot sijn profijt ¶ Dat riet
antwoorden Du selste haest sien van wat nutticheyt dat ick
ben Daer quam doe ter stont een grote storm van wint ende on=
weder welck dat riet niet en hinderden want het ouer ende we=
der ouer boech na dat die wint quam sonder breken dattie olijf
boem niet sonder groten last ende scade doen en mochte Doe sei
de dat ryet totten olijfboem . BEter is dye crancke myt
nutticheyt . dan die stercken mitter houaerdicheyt. Dat kint
dat gheboren wort gheeft ons exempel der oetmoedicheyt om
dattet gheboren wort crom als een beest dat vier voeten heeft
want het wort screyende gheboren ende niet lachende Sinte io
han die heylighe apostel ende ewangelist scrijft in sijn ewangeli
dat onse heer ihesus screyede doe hy lazarum vander doot verwrec
kede om dat hy sinen lieuen vrient om ander luden int gheloof
te stercken vander doot tot desen verdrieteliken leuen weder
verwrecken moste. Jn sommighen nacien van menschen ist een
ghewoent als solinus scrijft inden boec vanden wonderliken din
ik zeer geprezen omdat ik dat toch wel waard ben. Ik vind dat ik des te mooier zou schitteren wanneer alle groen opgeschoten boompjes en struiken die om mij heen staan omgehakt en uitgeroeid worden. Het is beter dat ze omvergehaald en omgehakt worden voordat ze groot worden, opdat ze aan mijn roem geen eind maken.
Toen ging hij alles wat om hem heen was omhakken en uitroeien zodat hij als enige bleef staan. Kort daarna kwam er een harde wind uit het noorden, die zo hevig tegen de berg aan blies dat de boom werd ontworteld en omgeworpen. De wind zei: “Zonder onvrijen en onderdanen kunnen er geen heren en hoge geestelijken zijn.”
Dit willen veel heren en geestelijken niet weten, die alleen de meeste willen zijn en de onderdanen onderdrukken en tenietbrengen waar ze maar kunnen, zoals wordt verteld in een fabel waarin de olijfboom en het riet ruzie met elkaar maken. De olijfboom zei hoogmoedig tegen het riet: “Je bent verachtelijk en nutteloos maar ik ben alle eer waard, want ik geef de mensen olie tot hun voordeel.” Het riet antwoordde: “Je zal spoedig zien hoe nuttig ik kan zijn.”
Het ging plotseling hard waaien en onweren, wat voor het riet niet hinderlijk was, want het kon met de wind meebuigen zonder te breken. De olijfboom kon dat alleen met grote moeite en schade doen.
Toen zei het riet tegen de olijfboom: “Een zwakke die van nut kan zijn, is beter af dan een sterke die hoogmoedig is.”
Het kind dat geboren wordt, geeft ons een voorbeeld van nederigheid omdat het wordt geboren zo krom als een dier dat vier poten heeft. Het wordt huilend geboren en niet lachend.
Johannes, de heilige apostel en evangelist, schrijft in zijn Evangelie dat onze Here Jezus huilde toen Hij Lazarus uit de dood opwekte, omdat Hij zijn lieve vriend om andere mensen in het geloof te sterken tot dit verdrietige leven uit de dood moest opwekken.
Bij sommige volken is het de gewoonte, zoals Solinus schrijft in het boek Over de wonderen
40v
gen der werlt dat als een kint gheboren wort dattet dan vanden
ouders ende den vrienden bescreyt wortEnde als het sterft dat
tet mit blijschappen wort begrauen
¶Van twee bomen .¶ Dat ses ende dertichste dyalogus
Twee bomen stonden te samen gheplant wassende op een plaet
se van welcken die een seer scoon was vanhoochten.groen
van bladen ende een schoon apparenci had inden vruchten
Die ander boom was seer onghedaen ende scheen onprofitelick te
wesen Tot desen bomen quamen veel menschen ende als si die gro
te onghelijcheyt saghen seyden si dattet recht waer datmen die le
liken boom ophouwen ende wt soude roden om dat si alsoe seer ont
sierden die schoonheyt des anderen boems Ende doe si den leliken
boem ophouwen ende verderuen wouden sprack si ende seyde. O ghy
wise mannen merct wat die heer int oude testament ghebiedt
daer hi seyt in leuitico Du selste dinen euen mensche recht oor=
del doen Men leest in genesiDat doe god woude gaen om sodo
man te laten versincken ende mit alle den volck vergaen dat hi seyde
tot abraham Dat gheroep der sonden van die stat van sodoma is
alseer groot voer mi ghecomen ende ic sal neder clymmen ende besien
of sijt alsoe qualiken hebben ghemaeckt als dat gheroep daer
of is Of hi segghen woudeGhij en selt al niet ghelouen van dat
quaet dat ghy hoort eer dat ghijt beuonden hebt dattet alsoe
is . Hier om ist dat een rechter niet rechten en mach van enich
quaet dat hy alleen weet sonder tughen . Aldus sprack dye
van de wereld, dat ouders en vrienden huilen als een kind geboren wordt maar dat het met blijdschap begraven wordt als het gestorven is.
De 36e dialoog. Over twee bomen
Twee bomen groeiden op een open plek en waren dicht bij elkaar geplant. De ene was een mooie, hoge boom met groene bladeren en naar verwachting vruchtdragend, de andere zag er niet zo mooi uit en leek ook niet zoveel op te brengen.
Er kwamen veel mensen naar deze bomen toe. Toen zij het grote verschil zagen, zeiden ze dat het goed zou zijn om de lelijke boom om te hakken en te vernietigen, ook omdat hij de schoonheid van de andere boom ontsierde.
Toen ze de lelijke boom wilden omhakken en vernietigen zei hij: “O wijze mannen, denk aan wat de Heer in het Oude Testament gebiedt. Hij zegt in Leviticus: ‘Je moet je medemensen op de juiste wijze beoordelen.’”
In Genesis staat: “Toen God Sodom wilde vernietigen, samen met de hele bevolking, zei Hij tegen Abraham: ‘Ik heb het verhaal over de zonden van de stad Sodom met ontzetting aangehoord. Ik zal naar beneden komen om te zien of de mensen echt zo slecht zijn als verteld wordt.’” Alsof Hij wilde zeggen dat je niet alle kwaadsprekerij moet geloven voordat je uitgezocht hebt of het echt wel zo is.
Om deze reden mag een rechter niet rechtspreken als er geen getuigen zijn en hij als enige van het kwaad weet. Zo sprak de
41r
heer tot dat wijfgen dat in ouerspul begrepen was wijf heeft
die nyemant veroordelt. Si antwoorden neen heer nyemant en
isser . doe seyde onse heer Ende ick en sal di oec niet veroordelen
Hier om seide die boem en wilt mi niet veroordelen eer dat gi
mijn vruchten proeft.want onse heer seit int heylighe ewangeli
van den valschen propheten By horen vruchten sel dise bekennen
Ende als die mannen dat hoorden en bedoruen si den boem nietMer
smaecten die vruchten om te besien welck best van smaec sijn Ende
ghinghen totten scoonsten boom ende vonden dat sijn vruchten ge
nen smaeck en hadden ende vermaledieden sijn scoonheyt die also
sonder soeticheyt der vruchten wasEnde namen van die vruchten
des ongesienen boems ende onderuonden dat hoor vruchten goet
waren ende goet van smaeck ende loofden hem van sinen goeden vruchten
ende smaeck ende seyden TJs wijsheyt die saeck te ondertasten.
eermen mit vonnissen yemant wil belasten . ysidorus . En wilt
nyemant veroordelen proeft voer dat vonnisse die saeck ende
dan gheeft oordel . daer om saltu eerst proeuen eer du oordel
gheues Gregorius . Wie den gherechtigen verwijst dodet den
gheen die niet steruen en soude Ende die den sculdigen des doots
wil verlossen. die wil leuendich houden die den doot heeft verdient
Nyement en sal een rechter in toornicheyt sonder ondersoeck eni
ghe sentencie gheuen Om dat salomon seyt . Die toorn en he=
uet gheen barmherticheyt Valerius scrijft dattie coninc philps
op een tijt doe hi droncken was . een onrecht vonnisse gaf tegen
een weduwe. Dat die weduwe tot hem ghinc ende seyde dat
si appelleren woude vanden droncken conynck totten nuchte=
ren conynck Ende daer nae doe hy nuchteren wort weder riep
hi die sentencie die hi in dronckenscappen ghegeuen hadDes
ghelijc vindet men oeck van een misdadich wijf .dat veroordelt
wort vanden wreetheyt des wisen conyncs tholomei Ende si sonder vaer
appelleerden tottie goedertierenheyt des conyncs Dat hy na=
maels hem wel versinnende die wreede sentenci weder riep seg
ghende dat die goedertierenheyt ende saftmoedicheyt des co=
nyncs van rechtes wegen voor hoort te gaen voor des wreetheyt
Heer tot de vrouw die overspel gepleegd had: “‘Heeft niemand u veroordeeld?’ Zij antwoordde: ‘Nee Heer, niemand.’ Daarop zei onze Heer: ‘Ik zal u ook niet veroordelen.’” Daarom zei de boom: “Wilt u mij dan ook niet veroordelen voordat u mijn vruchten proeft. Want onze Heer vertelt in het heilige Evangelie over de valse profeten: ‘Aan hun vruchten zal men ze herkennen.”’
Toen de mannen dat hoorden, vernielden zij de boom niet maar proefden de vruchten om te ontdekken welke het beste smaakten. Zij gingen naar de mooiste boom en vonden dat zijn vruchten niet lekker smaakten. Ze vervloekten de schoonheid van de boom omdat hij geen zoete vruchten droeg. Zij plukten vruchten van de lelijke boom en merkten dat zijn vruchten lekker smaakten. Zij prezen hem om zijn smakelijke vruchten en zeiden: “Het is wijsheid de zaak te onderzoeken alvorens je iemand veroordeelt.”
Isidorus zegt: “Veroordeel niemand voordat het bewijs geleverd is en geef dan pas een oordeel.”
Gregorius zegt: “Wie de rechtvaardige veroordeelt, doodt degene die niet sterven moet en wie de schuldige van de dood wil verlossen, wil degene die de dood heeft verdiend in leven houden.”
Een rechter mag in zijn boosheid zonder onderzoek niemand veroordelen. Salomo zegt immers: “Kwaadheid kent geen barmhartigheid.”
Valerius schrijft dat koning Philippus op een dag dronken was en toen een onterecht vonnis velde over een weduwe. De weduwe ging naar hem toe en zei dat zij in beroep wilde gaan tegen de dronken koning zodra hij weer nuchter was. Toen hij nuchter was, herriep hij het vonnis dat hij in dronkenschap gegeven had.
Iets dergelijks vindt men ook bij een misdadige vrouw tegen wie een hardvochtig vonnis werd uitgesproken door de wijze koning Ptolemaeus. Zonder angst deed zij een beroep op de welwillendheid van de koning. Na rijp beraad herriep hij het wrede vonnis, zeggende dat goedheid en zachtmoedigheid van de koning van rechtswege voor hoort te gaan boven wreedheid.
Dialogen 37-48 Vissen en reptielen
41v
¶Van dat meerswijn ende den ael ¶ Dyalogus xxxvij
DElphin is een visch in die zee die als hi der menschen
stemmen hoort daer nae volget ende als si soet ghe
luyt hooren vergaderen si veel bi een . Jnder zee en is
niet cloecker ende vlugger dan dat meer swijn is want hi som=
wilen also weldelic springhet dat hi die scepen ouer springhet
Ende wanneer si springhen ende veel spuls in die zee maken dat is
een teyken datter grote tempeest ende onweder na volghen wil
Men vint oec in dat grote vloet nilus sommighe meerswinen die
opten rugghe scarp sijn oft yser waer dye die veruaerlike co=
codrillen in dat dun vanden buuck steken ende dooden¶ Dit
meerswijn vandt op een tijt in dye zee een ael . ende woudese
vanghen ende beheren Ende hi vattede den ael dicwijl om dat
hi en vanghen ende verdriuen woude . Mer want die ael glat
was soe en mocht hijs nyet houden alsoe dat hy seer droeuich
daer om was ende gaf dye weer . Die ael hadde sijn iock myt
hem ende woude hem bedrieghen ende seydeO meerswijn die
een groot wonderlick visch biste het yamert my dattu dy seer
vermoyste ende bedruct bist dattu na mi lopende mi niet hou
den en moghestMer doch ist al om niet dattu arbeydes want
in diep van die zee en mogheste mi doch niet vangenMer gaet
mit mi int broeck ende inden droghen sloet daer saltu mi heb
ben ende houden tot dinen wilDat sotte meerswijn om sine gul
siche begheerlicheyt ghinc mitten ael om dat hise vangen moch=
De 37e dialoog. Over de dolfijn en de aal
De dolfijn is een zeevis die mensenstemmen volgt zodra hij ze hoort. Als ze een zacht geluid horen, komen er veel naar elkaar toe. In de zee is geen vis behendiger en vlugger dan de dolfijn want hij springt soms met enorme sprongen over de schepen heen. Als zij springen en veel plezier in de zee hebben, dan is dat een teken dat er een zware storm en onweer op komst is.
Men vindt in de grote rivier de Nijl sommige dolfijnen die een scherpe rugvin hebben, alsof hij van ijzer is. Zij steken gevaarlijke krokodillen in het weke deel van hun buik en doden ze.
Er was eens een dolfijn die in de zee een aal vond. Hij wilde deze vangen en aan zich onderwerpen. Hij probeerde keer op keer de aal te vangen om hem te doden. Omdat de aal zo glad was, kon hij hem niet vasthouden en moest hij hem laten gaan. Daar was hij erg verdrietig over.
De aal had zijn streken en wilde hem bedriegen. Hij zei: “O dolfijn, je bent zo groot en wonderbaarlijk. Ik vind het jammer dat je zeer vermoeid en bedroefd bent, dat je mij achterna zit en niet vasthouden kan. Dat is allemaal werk voor niets want in de diepe zee kun je mij toch niet vangen. Ga met mij mee naar het moeras en het droge deel van de sloot. Daar kun je met me doen wat je wilt.”
De domme dolfijn ging uit gulzigheid met de aal mee zodat hij hem kon vangen
42r
te ende eten Ende doe si inden sloot ghecomen waren ghinc die
ael sitten opt hoghe daert droeghe was ende seyde coem nu tot
mi ende doet dijnen wil mit mi want hier worde ic vanden wor
telen der cruden ghehouden dat ic niet wech en mach nu moghestu
van mi versadet worden Dat meerswijn dit horende gaf een gro
ten spronck ende meenden den ael te vanghen Mer den ael croop
in dat slijck ende dat meerswijn bleef daer vast gheset opt droge
ende die ael ontghinck van hem Als dit ghesciet was quam een vis
cher daer ende sach dat swijn ende sloech mit sijn swaert doert lijf
ende seyde DJe mit sinen viant inden weghe kijft.ten is geen
wonder dat hi verloren blijft. Daer om o mensch seltu dy wach=
ten van dinen losen smeikende viant ende en wilt sinen sconen woor
den niet ghelouen ende wachte di dat hi di niet en bedriegheWant
seneca seyt het is vanden ouden geseyt te vresen voor den oetmoe=
dighen viant Jn den boeck der leerringhe der philosophen is ge
screuenDattie conynck van meden had een strijt teghen die grie
ken ende vergaderden een groot heer van volckOnder dit seyde
hem een van sinen volck Die grieken en sellen dy mitten groo
ten volck niet dorren verbeydenMer alsoe vroech als si van v
vernemen sellen si vlien ende wech lopen Een ander was daer oec
die seide Het is te duchten dattu die steden in grieken ghedestru
eert ende sonder volck selste vinden ende dattu die craft dijns gro
ten volkes niet en selste moghen vertonen Noch was daer een
ander dye oeck seyde O heer coninck ganck vri an want dijn
volck is alsoe groot dat die zee vol is van dinen schepen.die ten
ten vol ridders.ende die kampen beslaghen mit voetgangers
ende die lucht vervult mitten scutten des volcks van meden Al
soe dattu onuerwinlick biste Doe si aldus den conync toehar
dende groeten moede makede Dat hi van hoecheyt sijns har=
ten ende moghentheyt sijnre macht die vianden versmaden.sey
de hem damacus die philosoophDi duncket dat dese veelheit
des volcks seer vreselic is dinen vianden Sich nochtant voer di
wanttet seker is dat men die veelheyt des volcks niet wel bestu
ren en mach Ende dat men niet regieren en mach dat en mach
en eten. Toen ze in de sloot waren aangekomen, ging de aal aan de kant zitten waar het droog was en zei: “Kom nu naar me toe en doe met me wat je wilt, want hier zit ik vast in de plantenwortels en kan je je aan mij te goed doen.”
Toen de dolfijn dit hoorde, maakte hij een grote sprong in de veronderstelling de aal te vangen, maar de aal kroop in de modder en de dolfijn bleef vastzitten in de slootkant, terwijl de aal aan hem ontsnapte.
Nadat dit was gebeurd, kwam er een visser aan, zag de dolfijn en doorkliefde hem met zijn zwaard. Hij zei: “Het is geen wonder dat hij ten onder gaat die onderweg ruzie met zijn vijand ruzie maakt.”
Mensen, pas daarom op voor vijanden met hun mooie praatjes, hecht geen geloof aan hun mooie woorden en let op dat zij je niet bedriegen. Seneca schreef dat van de voorvaderen werd gezegd dat zij juist bang waren voor de nederige vijand.
In het boek Over de leer van de filosofen staat geschreven dat de koning van de Meden oorlog voerde tegen de Grieken en een groot legervolk op de been bracht. Een van de strijders zei tegen hem: “De Grieken zullen met zo’n grote legermacht niet durven afwachten. Zodra ze van u horen, zullen ze vluchten.” Een ander zei: “Ik ben bang dat u de steden in Griekenland verwoest en zonder inwoners zal aantreffen en dat u de kracht van uw grote legerschare niet zal kunnen tonen.”
Er was nog iemand anders die zei: “Koning, val zonder te twijfelen aan want uw legervolk is zo groot dat de zee vol is van uw schepen, de tenten vol ridders, de legerkampen tot de laatste plaats bezet met voetvolk en de lucht zwaar van het geschut van de Meden. U zal onoverwinnelijk zijn.”
Toen ze aldus de koning tot grote moed aanspoorden, wat er toe leidde dat hij door hoogmoed en overschatting de vijand ging verachten, zei de filosoof Damacus: “U denkt dat deze overmacht vreselijk is voor uw vijanden, maar denk er nog eens goed over na, want het is zeker dat men deze grote legermacht niet goed kan leiden. En waar men niet over regeert, dat kan
42v
niet durich wesenGheen dinck en is soe groot dat niet vergaen
en mach Doe hi dit gheseyt had ghinc dat volck tegen malkander
te strijde: Ende dat dye philosooph voorseyt hadde dat ghe=
sciede want dat grote volck dat sonder vreese was ende nyet
gheordineert . wort van weynich volcks verslaghen dye wel
gheordineert ende voersichtich waren
Van die meermin ende dat onreyne ionghelinc Dyalogus xxxviij
MEermin is een monster der naturen in die zee dye van
den nauel nederwerts een visch is. ende dat ouerlijf is
een scoon maghet. Dese meermyn singhet also s coon
dattie scipluy op dye zee den soeten sanck horende van groter
melodyen ontslaep worden ende alle dinck laten staen datter veel
daer om dicwijl in die zee bederuen Een onreyn ende onsuuer man
varende op die zee sach die scoonheyt der meermynnen ende wt
hoorre scoonheyt wort hi ontsteken tot onreynicheyt op hoer
ende riepse tot hem Die meermyn dat horende riep hem weder
toe ende sanck alsoe veel meer in groter soeticheyt Ende si scicke
de hoer daer toe datse hem soude bedrieghen moghen ende seyde
Als ic sie goede man so hebste mi lief. Mer wilstu bi mi wesen
soe keert di int water so mogheste mi dan hebben tot dinen wil
Ende want dese sotte also onsteken was in hoerre lieften dat hy
van hem seluen niet en wiste so ghinc hy int water onder dye
goluen swemmen op dat hi bi hoor comen soude Doe dat die
meermyn sach sloech si wech van hem ende liet hem in groten
niet lang bestaan. Al is iets nog zo groot, op den duur zal het vergaan.” Toen hij dit gezegd had, gingen de legers met elkaar in gevecht.
Wat de filosoof voorspeld had, werd waarheid. Het grote leger dat geen angst voelde en niet goed uitgerust was, werd door een klein leger, dat wel goed uitgerust en ook voorzichtig was, verslagen.
De 38e dialoog. Over de zeemeermin en de wellustige jongeman
De zeemeermin is een monsterlijk natuurverschijnsel. Vanaf haar navel naar beneden is zij een vis terwijl haar bovenlijf een mooie vrouw is. Deze zeemeermin zingt zo prachtig dat de zeelui door haar lieflijke en melodieuze klanken in slaap vallen en alles uit hun handen laten vallen. Daardoor komen veel zeelui op zee om het leven.
Een onzedelijke man die op zee voer, zag de mooie zeemeermin. Door haar schoonheid bevangen werd hij gedreven tot onbehoorlijk gedrag en riep hij haar bij zich. De zeemeermin hoorde dat en antwoordde met nog mooier gezang. Zij overlegde bij zichzelf of zij hem zou kunnen bedriegen en zei: “Goede man, ik merk dat je mij liefhebt. Als je bij me wilt zijn, kom dan het water in, dan kun je met me doen wat je wilt.”
De dwaze man was zo verliefd op haar dat hij zelf niet meer wist wat hij deed. Hij ging het water in en zwom onder de golven om bij haar te kunnen komen. Toen de zeemeermin dat zag, zwom zij van hem weg en liet hem achter
43r
laste ende perikel bliuen ende dede als si plach ende seide DJe man
die dat onreyn wijf betrouwet.die doet dicwijl dat hem rouwet
Hier om sellen hem alle menschen wachten dat si oeck om dye
scoonheyt des wijfs niet verderft en worden . Want om die
scoonheyt des wijfs sijn veel menschen bedoruen.als die wise man
seytDaer om gheeft hi den mannen raet ende seyt En wilt die ma
ghet niet begheren op dattu bi auentuer in hoor scoonheyt niet
in last en coemt Dit perikel heeft die heylighe man iob anghe=
merckt ende seyde Jc heb mit minen oghen ouerdracht ghemaect
dat scoon wijf niet te sien opt dat ick vander maghet niet soude
dencken.Glosa.mit onreynicheyt Hier om seyt bernardus dat
ansicht des wijfs is een venijnde scut . het wondet dye ziel ende
sciet venijnt Natuerliken hinderthet meer antesien een scoon wijf
dan die niet scoon en is Aldus deden die philosophen doe si dat
seer scoon wijf helena saghen dat si hoor oghen deckeden ende sey
den. laet ons vlyen laet ons vlien Men vindet ghescreuen dat
democritus die philosooph had hem seluen sijn oghen wtghe
steken Daer drie saken toe waren als andere daer of scriuen Die
eerste saeck was want dat wtwendighe ghesicht verstroyden
sijn inwendighe ghesicht desharten dat sijn die ghedachten Die an
der saeck was want hy niet sien en mocht dattie bose menschen in
die werlt bloeyden ende gheluck hadden Die derde was want
hy die vrouwen sonder begheerlicheyt niet ansien en mochte.
¶Van den zeehont ¶ Dyalogus xxxix
terwijl hij in groot gevaar verkeerde. Toen deed ze weer gewoon en zei: “Een man die een onkuise vrouw vertrouwt, doet dikwijls iets wat hem berouwt.” Daarom moeten alle mannen ervoor waken dat ze niet vanwege de schoonheid van de vrouw in het verderf gestort worden. Want de schoonheid van de vrouw heeft veel mannen te gronde gericht, zoals de wijze man zegt. Daarom geeft hij de mannen raad door te zeggen: “U moet niet op onzedelijke wijze naar een jonge vrouw verlangen opdat haar schoonheid u niet noodlottig wordt.”
Dit gevaar heeft de heilige Job onderkend. Hij zei: “Ik dwing mijn ogen ertoe niet naar een mooie vrouw te kijken. Dan kan ik niet aan haar gaan denken.” [toevoeging vertaler: “op een onkuise manier”] Daarom zegt Bernardus: “Het gezicht van een vrouw is als een giftige pijl: het verwondt de ziel en schiet met vergif.”
Natuurlijk hindert het meer om een mooie vrouw te zien dan een vrouw die niet mooi is. Dat was zo bij de filosofen toen ze de erg mooie vrouw Helena zagen. Ze bedekten hun ogen en zeiden: “Laten we maken dat we wegkomen.”
Er staat geschreven dat Democritus de filosoof zich de ogen had uitgestoken. Daar kunnen drie redenen voor geweest zijn, zoals door anderen beschreven. De eerste reden was dat het zien met de ogen zijn innerlijke ervaring ofwel zijn gedachten verduisterde. De tweede reden was dat hij niet kon aanzien dat de kwaadwillende mensen in de wereld opgewekt en gelukkig waren. De derde reden was dat hij de vrouwen niet zonder onzedelijk verlangen kon aankijken.
De 39e dialoog. Over de zeehond
43v
DJe zeehont is een beest in die zee.die sijn voetsel alsoe
wel soect opter aerden als int water . Ende int wa=
ter swemtet ende onder drijft als een vische ende opt lant gaet
tet als een dier Een van desen was seer gierich dattie spise die
hi int water vinc dye at hi optlant datse hem anderen water
beesten niet en souden nemen Ende als hi sijn spise opt lant vinc
die at hi in dat water op datse hem die wilde dieren niet en sou
den nemen Ende dit aldus doende en gaf hy nyemant niet ende
wort seer ghehaet int water ende opt lant van allen Het is ghesciet
dat hi oudt is gheworden alsoe dat hi int water niet wel swem
men en mochte noch oeck wel opt lant wanderen . waer om
dat hi arm ende behoeftich is gheworden ende moste aelmis=
sen bidden Mer want hy nyemant vanden sinen wat te ghe=
uen plach : soe en woude oec hem doe nyemant weder gheuen
segghende VEergaen moet hi ende comen niet . die den
anderen nye en woude gheuen yet ¶Aldus vint men veel men
schen dieom hoer giericheyt ende gulsicheyt niet vanden horen
ontberen en moghen hebbende anxt dat hem die aerde ontbre
ken sel ende hoor nootdurft Mer als sinte gregorius seyt Die
tijtlike substancien in dien dat si den armen ghedeelt worden
daer of worden si vermenicht Ende soe wie dat aelmissen geeft
die ontfanghet meer dan hi wtgheeft Salomon Soe wie dat
aelmissen gheeft den armen die en sal niet behoeftich wesen En
de dye den armen versmadet als hi hem bidt dye sal ghebreck
hebben Jn een cloester dat verarmt was predicten een goet man
vander aelmissen hoe goet datsi is alsoe dattie monicken hem
vraghede hoe dat si alsoe verarmt waren ende in groten scul=
den ghecomen meer dan si plaghen Jn dien dat si nu myn ver
teerden dan si plaghen ende oec meer renten hadden dan si te vo
ren hadden doe si also niet tafter en ghinghen Die goede man
antwoorden Te voren haddi een goet procurator dye v al=
le dinghen besorchden. Mer want hy nu myt sinen gheselle
dien ghy wtten cloester verdreuen hebt.Ende oeck wech ghe=
gaen is so en wil hi niet weder comen eer dat ghi sinen ghesel we=
De zeehond is een dier in de zee dat zijn voedsel zowel op het land als in het water zoekt. Hij zwemt in het water en drijft onder water als een vis en gaat het land op als een landdier.
Een van deze dieren was zo inhalig dat hij het voedsel, dat hij in het water had gevangen, op het land opat zodat andere waterdieren het niet van hem af zouden pakken. Wanneer hij zijn voedsel op het land ving, at hij het in het water op zodat het niet afgepakt kon worden door wilde dieren. Zodoende gunde hij niemand iets en werd hij erg gehaat door iedereen, in het water en op het land.
Toen hij oud geworden was, kon hij niet goed meer zwemmen en zich ook niet goed meer voortbewegen op het land. Daardoor was hij arm en behoeftig geworden en moest hij om aalmoezen bedelen. Maar omdat hij nooit iemand iets gegund had wat van hem was, wilde ook niemand hem nu iets geven. Zij zeiden: “Hij die anderen nooit iets wil geven, moet maken dat hij wegkomt.”
Zo zijn er veel mensen die uit gierigheid en gulzigheid niets willen afstaan en angst hebben om gebrek te moeten lijden op aarde.
Sint Gregorius zegt: “De aardse goederen die men met de armen deelt, zullen vermenigvuldigd worden.” Zo zal degene die aalmoezen geeft meer ontvangen dan hij gegeven heeft. Salomo zegt: “Wie aalmoezen geeft aan de armen zal nooit behoeftig worden, maar wie aan de armen voorbijgaat als zij om hulp vragen, zal gebrek lijden.”
In een verarmd klooster predikte een goede man over aalmoezen en hoe goed het is om die te geven. De monniken vroegen hem hoe het kwam dat ze verarmd waren en grotere schulden hadden dan ze gewend waren, terwijl ze juist minder uitgaven dan ze gewoon waren. Ook ontvingen ze meer rente dan tevoren, toen ze nog geen schulden hadden.
De goede man antwoordde: “Vroeger hadden jullie een bestuurder die voor alles zorgde maar nu jullie zijn metgezel uit het klooster verdreven hebben, is hij ook weggegaan. Hij wil niet terugkomen eer jullie zijn metgezel weer
44r
der in comen laetDese twe gesellen waren gheeft ende v sal gege
uen worden Mer waert dat si aelmissen gauen ende die gasten
ontfinghen soe souden si weder wtten commer comen. Ende
als si gauen soude hem ghegheuen worden als lucas seyt
¶ Van vijf snoeken ende den vischer ¶ Dyalogus xl.
Vijf ionghe snoeken kloeck ende vet liepen spelen int wa=
ter Ende daer leet voor bi een vischer dat siende ende sprey
ede sijn net om die te vanghen Ende als dat die snoeken
saghen seyden si onderling laet ons te samen onse macht toenen
ende die netten verderuen op dattet niet meer vischen en verscalct
want wi doch daer cloeck ghenoech toe sijn om dat toe te dri
uen Dit hoorden dye stoer een out visch dye opten gront lach ende
quam bouen tot hem ende seyde O kinder dat gheen dat gij denc=
kes is al sotheyt Jc rade v dat ghi die netten scuwet of ghi an=
ders ongheuanghen bliuen wilt Ende ist dat ghi dat niet en doet
soe sal dijt namaels beclaghen als ghi in die netten gheuanghen
legget Die ionghe snoeken betrowende van hore cracht versma=
den den raet des ouden ende swemmede ghelijc nae hoor macht
tottie netten om die te scoren Mer die netten weken alle gan=
ghe van hoor tanden ende wachtede opten slach ende vinghen die
snoeken Ende doe si gheuanghen waren beclaghede si hoers ende
seyde Dat die ionghen volghen raet der ouwen . plech hem
selden na te rouwen Hier om salmen altoes volghen den raet
der ouder ende wijser luden ende niet der ionghen ende dwasenWant
laten terugkeren.” Deze twee metgezellen waren: ‘Geeft’ en ‘U zal gegeven worden’. Als de kloosterlingen aalmoezen zouden geven en gasten zouden ontvangen, dan zouden ze weer uit de ellende raken. Lucas zegt: “Als ze zouden geven, zou aan hen gegeven worden.”
De 40e dialoog. Over vijf snoeken en de visser
Vijf behendige en vette jonge snoeken speelden in het water. Er kwam een visser voorbij die dat zag en zijn net uitgooide om ze te vangen. Toen de snoeken dat merkten, zeiden ze tegen elkaar: “Laten we gezamenlijk onze kracht tonen en de netten onbruikbaar maken zodat er geen vissen meer te grazen genomen worden, want wij zijn slim genoeg om dat uit te voeren.”
Dit hoorde een steur, een oude vis die op de bodem lag. Hij kwam naar boven en zei tegen hen: “O kinderen, wat jullie denken is dwaasheid. Ik raad jullie aan om uit de buurt van de netten te blijven, wil je niet gevangen worden. Als jullie dat niet doen, zullen jullie het naderhand betreuren als jullie in de netten gevangen zitten.”
De jonge snoeken vertrouwden op hun kracht, sloegen de raad van de oude vis in de wind en zwommen met alle kracht naar de netten om ze te vernielen. Maar de netten wisten steeds de tanden van de vissen te ontwijken, wachtten tot ze konden toeslaan en vingen de snoeken. Toen de snoeken gevangen waren, beklaagden zij zichzelf en zeiden: “De jongen die de raad opvolgen van de ouden, hoeven dat zelden te berouwen.”
Daarom moet men altijd de raad van de oudere en wijzere mensen opvolgen en niet van jongeren en dwazen, want
44v
die dwasen soeken sote dinghen ende trecken alle dinck tot dwaes
heyt Om dattie ionge luden gheen ripe vaste sinnen en hebben ende
alle ioechlickheyt soeken ende hem daer an houden Job inden ouden
is wisheit ende in hen die lange iaren geleeft hebben is voorsichticheyt
Daer of seyt oec die wise man Laet di niet voorbi gaen die na=
cie der ou den want si hebbent gheleert van horen vaders Tullius die
poet inden boeck vander oudheyt Niet mit craften of mit snelliche
den of mit hartheyt des lichaems worden grote dinghen gedaen
Mer mit rade ende rijpicheden ende wijsheden Die gheen die goeden
raet gheuen doen meer dan andere luden ende sijn ghelijc den man
diet roeder int scip hout Die philosophen deden meer bijden ouden he=
ren tijden inden strijden dan die prince al was hi oec gewapent
Salomon mit ordinancie gaet men te strijde ende daer is salicheyt
daer veel raeds is Ende daer om verwan die grote alexander alle die
werlt want hi mit wijsheyt sijn heer van volck regierden. Men
leest van hem dat wanneer hi gaen soude tot enighe strijt die pe=
riculoes was so en koer hi niet ionghe sterke mannen Mer ou=
de cloecke mannen dye myt sinen vader ende voer mit sinen oem
te strijden gheweest hadden die hi niet en meenden tewesen on
besochte rydders mer meesters der rydderscap ende en koor dan
gheen beneden sestich iaren van outheyt Contrari vintmen van
darius den conynck van meden ende persen daer om was de
se verwonnen ende die ander verwinre.
¶Van den snoeck ende basiliscus ¶ Dyalogus xli
DJe snoeck dye ghenoemt is een wolf vander zee he=
dwazen halen rare streken uit en steken overal de draak mee. Jonge mensen hebben nog geen rijpe denkbeelden en willen zich jong blijven voelen. Job zegt: “Wijsheid komt met de jaren en levenservaring maakt je voorzichtig.” De wijze man zegt daarover: “Verwaarloos de ouderen niet want zij hebben van hun vaders geleerd.” De schrijver Cicero zegt in zijn boek Over de ouderdom: “Niet met geweld, haast of wreedheid worden grote daden verricht maar met goede raad, rijpheid en wijsheid.”
Mensen die goede raad geven zijn waardevoller dan anderen. Zij lijken op de stuurman die het roer recht houdt. Filosofen droegen vroeger meer bij aan de strijd dan de machthebbers, ook al waren die bewapend. Salomo leerde dat je succes bereikt als je overlegt en met goed advies de strijd aangaat.
Alexander de Grote veroverde de hele wereld omdat hij zijn leger met wijsheid aanvoerde. We lezen over hem dat, wanneer hij op gevaarlijk oorlogspad ging, hij geen jonge sterke mannen koos maar dappere oude mannen die met zijn vader en daarvoor met zijn oom ten strijde waren getrokken. Die vind je niet onder onervaren ridders maar bij de meesters in ridderschap. Hij koos er dan geen onder de zestig jaar.
Anders was dat met Darius, koning van de Meden en Perzen. Daarom werd hij verslagen en wonnen de anderen.
De 41e dialoog. Over de snoek en de basilisk
De snoek, die wel een zeewolf wordt genoemd,
45r
uet in sijn rechter koen een beentghen na die figuer des cruys
Basiliscus is een venijnt dier een conync van allen serpenten want
alle serpenten vlien van hem ende vresen hem want hise doodet mit
sinen ruken ende mit sinen blasen ende ansien doodet hi al dat leuen
dich is Want van sijn ansien en blijft gheen vogel dye voor bi
hem vlieghet onghedoot ende al waer die voghel al veer van
hem si wort van sinen mont verbernt ende verslonden Dese basi=
liscus wort nochtant verwonnen van dat weselken dat die men=
schen brenghen voor sijn hol daer hi in legghet Want god ge
benediet en heeft gheenre hande quaet son der medicijn ghelaten
daer om als dat basiliscus dat wezelkijn siet soe vliedet hi wech
nochtant so volghet hem dat wezelkijn alsoe langhe dat hijt dodet
Dese basiliscus ghinc opt water inden habijt van enen ghees=
teliken man ende riep den zeewolf dat is den snoec tot hem ende
seyde O broeder wanttu draghes dat teyken des cruys. ende
daer mede gheteykent een volmaect kersten biste Coemt daer
om tot mi want ick begheer dat gheloof van di te leren ende oec
ghedoopt te worden op dat ic vntgaen mach dye ewighe verdoe
menisse ende dat ewighe leuen vercrighen Als dit dye snoeck
hoorden ende hi hem doch wel kenden seyde hi O ypocrijt die kap
en maect gheen monick uwe woorden sijn quaet ende bedrie=
ghende.Du en wilste van my niet ghedoopt worden. Mer du
gheerste mi te bedrieghen ende mit dinen venijnt mi te doden.
Daer om en hoor ic di niet Ende dit segghende werp hi hem sel
uen onder dat water ende swemmede van daen ende liet den ba=
siliscus daer myt confusien staen ende seyde. DJe ypocrijt is
valsch ende loes . ende quaet ende oeck pomboes . Van dese ghe=
biet ons onse heer te wachten int heylighe ewangeli als mathe
us bescrijft Wachtet v van die tot v comen inden clederen der
scapen dye van binnen sijn grijpende woluen . ysidorus seyt .
Die ypocrijten sijn quaet int verburghen ende vertonen hem
goet van buten .¶ Dese sprect toe die heer int ewangeli.Wee
v ghi ypocrijten want ghi ghelijc gheworden sijt den grauen
van buten verciert Dye den menschen van buten scoon scinen
heeft in zijn rechter kieuw een botje dat lijkt op een kruis.
De basilisk is een gemeen dier: de koning van alle serpenten. Alle andere serpenten vluchten weg van hem omdat ze bang zijn, want hij doodt ze met zijn stank. Met zijn gesis en voorkomen doodt hij al wat leeft. Door zijn voorkomen blijft geen vogel die voorbij vliegt in leven en al is de vogel nog ver weg, hij verbrandt hem met zijn bek en verslindt de vogel daarna.
Deze basilisk wordt echter overwonnen door de wezel als die door mensen naar het hol van de basilisk wordt gebracht.
Godzijdank is er geen enkele kwaal waar geen medicijn voor is. Zo komt het dat als de basilisk de wezel ziet, hij wegvlucht. De wezel echter achtervolgt de basilisk net zo lang totdat hij hem kan doden.
Deze basilisk ging eens het water in, gekleed in het habijt van een geestelijke en riep de zeewolf, dat is de snoek, bij zich en zei tegen hem: “O broeder, je draagt het teken van het kruis, daardoor ben je zichtbaar als een volmaakt christen. Kom daarom tot mij want ik wil graag jouw geloof leren en ook gedoopt worden zodat ik kan ontkomen aan de eeuwige verdoemenis en het eeuwige leven krijg.”
Toen de snoek dit hoorde en de basilisk wel doorhad, zei hij: “O huichelaar, de kap maakt de monnik niet. Je woorden zijn vals en bedrieglijk. Je wilt niet door mij gedoopt worden, maar je wilt mij bedriegen en mij met je gif doden. Daarom luister ik niet naar je.”
Terwijl hij dit zei ging hij onder water van hem vandaan, liet de basilisk vernederd achter en zei: “Huichelarij is vals en onheus, kwaadaardig en pompeus.”
De Heer gebiedt ons in het heilige Evangelie hiervoor op onze hoede te zijn, waar Matteüs schrijft: “Hoedt u voor de valse profeten, die in schaapskleren tot u komen. Zij zijn van binnen roofzuchtige wolven.” Isidorus zegt: “Huichelaars zijn kwaadaardig in het verborgene en tonen zich naar buiten toe als goede mensen.” De Heer spreekt ze toe in het Evangelie: “Wee, jullie huichelaars, jullie lijken op een graf dat aan de buitenkant versierd is en er voor de mensen mooi uitziet,
45v
te wesen ende nochtant binnen vol sijn van benen der dooder
menschen Alsoe scijnt ghi van buten voor den menschen recht
uaerdich Mer van binnen si di vol van ghiericheyt ende boesheit
Men leest dat op een tijt doe die heylighe biscop hilarius ghegaen
was ter plaetsen daer hy teghen dye onghelouighe soude dis=
puteren . dat die bose viant daer quam in ghelikenisse van een
knecht ende droech die cap des heylighen mans ende was hem in al
len dinghen seer bedienstachtich ende bad hem wt medeliden dat hi
den wijn die hi drincken soude nyet soe seer en soude wateren
als hi ghewoenlic was om dat hi seer moede wort van dat wan=
deren Ende doe hi dat alsoe dede. Badt hy hem daer na dat hy
puer wijn drincken soude sonder water Daer na dat hy vleysch
eten soude om dat hi also allencken sijn strenghe leuen der peniten
cien verminderen soude Hier nae doe dese heylighe man inden
weghe ghecomen was tot een dorp seyde hem dye bose viant dat
daer een gheestelike deuote maecht was die hem geerde te spre
kenEnde doe hi daer toe ghecomen was ende mit hoer hadde gespro
ken wort hi ghebrocht in groter becoringhe sijns vleyschs dat
hi bi na consent inden sonden ghegheuen hadMer onse lieue heer
ende die heilighe biscop sinte martijn vertoende hem dattet des du=
uels werck was ende hi quam tot hem seluen ende verdreef den duuel
van hem ende bekende sine loesheyt Aldus wort hilarius van=
den duuel verlosset bi den heylighen biscop sinte martijn
¶Van een stuer die totter zee ghinck Dyalogus xlij.
maar dat vol ligt met doodsbeenderen. Zo lijkt u voor de mensen uiterlijk rechtvaardig maar innerlijk bent u vol hebzucht en slechtheid.”
Over de heilige bisschop Hilarius kan men lezen dat hij eens naar een plaats ging waar hij met ongelovigen een twistgesprek wilde houden. Daar verscheen de duivel in de gedaante van een knecht. Hij droeg de kap van de heilige man en was hem in alles zeer dienstbaar. Hij drong er uit medelijden bij hem op aan de wijn die hij zou drinken niet zoveel aan te lengen als hij gewoon was te doen, omdat de bisschop moe was geworden van het reizen. Toen de bisschop dit deed, drong de duivel er daarna op aan dat hij pure wijn zou drinken, zonder water. Hij zou ook vlees moeten eten om langzamerhand een minder streng leven van boetedoening te gaan leiden. Toen deze heilige man later op weg was naar een dorp, zei de duivel tegen hem dat daar een vroom meisje woonde dat graag met hem wilde spreken. Toen hij aangekomen was en met haar had gesproken, werd hij in zo’n grote verleiding gebracht dat hij bijna aan zijn zondig verlangen had toegegeven. Maar Onze Lieve Heer en bisschop Sint Maarten verschenen aan hem om hem duidelijk te maken dat het om het werk van de duivel ging. Hij kwam tot zichzelf, verdreef de duivel en bekende zijn ontrouw.
Zo werd Hilarius van de duivel verlost door de heilige bisschop Sint Maarten.
De 42e dialoog. Over een steur die naar de zee ging
46r
Het was een ouer groet stuer int water dat padus ge
noemt wort dat inlombardien is Als hy hier in wo=
nende was wort hi van allen vischen die daer waren ont
sien om sijn grotheyt ende starckheyt Dat hi hem seluen verhief
ende seyde Wat heb ick mit desen snoden visschen te doen die hier
sijn ende myt hem te wesen ende van hem prijs ende eer te begaen
Het is beter dat ic in die zee trec die wijt ende groot is Daer gro
te wonderlike vischen ende beesten syn alsoe veel datter gheen ge
tal en is van welken ick wel om mijnre groter heerlicheit ver
heuen sal worden ende vernaemt onder die grote Dit segghende
ghinck hi wten water padus ende swemmede tot in die zee Ende
doe hi daer ghecomen was ende aldaer veel groter veruaerliken
visschen ende beesten sach wort hi seer veruaert tot hoor ansien
ende woude weer van daen ende en wist niet wat doen om die wreet
heyt der beesten die hi daer sach Als dit ghesciede was daer een
alten wreeden beest dat ghenoomt is felchus ende is een zee stier dit
sach den stuer ende seyde Waer om en hebste di niet ghescaemt son
der oorlof te comen onder die grote ende stercke visschen ende won=
deren der zee Dat en sal v seker niet te goeden vergaen. Mittien
spranck hi opten stuer ende doden hem ende seyde ALle houaerdi
ghen sellen hier an leren . datse hem niet en verheffen bouen hoor
heren ¶Hier om isset wijsheyt als yemant in enigher stede is
daer hy genoech geeert is ende wel groot gerekent soe en sal hi hem
niet vertonen noch oec versellen mitten gheen dye meerre sijn
ende machtigher dan hi Want seneca seyt Dat cleyn en mach
mitten groten niet staenEnde dat scip dat groot scijnt te wesen
in dat reuier is in die zee seer cleyn. Dat roer dat op een cleyn
scip te groot is dat is op een kogghe of een craeck veel te cleyn
Het is een fabel dat een vorssche sach een groten vetten os lig
ghen in die weyde ende begheerde so groot te worden als die
osse Hier om ghinc si blasen hoor op.op dat si wat meerre sceen
te wesen ende seyde tot horen ionghen dat si groot waer als een osse.
Die ionghen antwoorden dattet soe niet en was Doe ghinck si
noch blasen hoor noch meer op ende meynde also groot te wor=
Er was eens een grote steur die in Lombardije in een rivier leefde die Po genoemd wordt. Toen hij hier woonde, hadden alle vissen in zijn omgeving ontzag voor zijn grootte en kracht. Hij verhief zichzelf en zei: “Wat heb ik met deze armzalige vissen te maken die hier zijn en door wie ik geprezen en geëerd word? Het is beter dat ik naar de zee ga die groot en wijd is en waar ontelbare grote, wonderlijke vissen en beesten wonen. Ik verwerf liever aanzien en beroemdheid onder deze grote dieren.”
Hierna vertrok hij uit de rivier de Po en zwom naar zee. Toen hij daar aankwam en er veel grote en angstaanjagende vissen en beesten aantrof, werd hij erg bang door die aanblik en wilde er weer vandaan. Hij wist niet wat hij moest doen toen hij die wrede beesten zag.
Er leefde daar een oud en wreed dier, een zeestier die Felchus genoemd werd. Die zag de steur en zei: “Je moet je schamen om zo zonder toestemming onder de grote, sterke vissen en de wonderen van de zee te komen. Dit zal je zeker slecht bekomen.” Meteen sprong hij naar de steur toe en doodde hem. Hij zei: “Alle hooghartige mensen kunnen hieruit leren dat zij zich niet moeten verheffen boven hun heren.”
Daarom is het wijsheid dat iemand, wanneer hij in een bepaalde stad is waar hij geëerd en bewonderd wordt, zich beter niet vertoont met of het gezelschap zoekt van mensen die hoger en machtiger zijn dan hij. Seneca zegt dat de kleinen niet om moeten gaan met de groten. Een schip dat groot lijkt op de rivier, is op zee heel klein. Het roer dat op een klein schip te groot lijkt, is op een kogge of een kraak veel te klein.
Er is een fabel over een kikker die in de wei een grote, dikke os zag liggen en die ernaar verlangde om net zo groot te worden als die os. Daarom ging zij zich opblazen om wat groter te lijken. Tegen haar jongen zei ze toen dat ze nu net zo groot was als een os, maar de jongen antwoordden dat dat niet zo was. Toen ging ze zich nog meer opblazen en dacht ze op die manier net zo groot te wor-
46v
den als die osse Ende blies so langhe in hoor vel dattet vanden wint
berste ende dat si sterf Daer om sellen wy hier in leren dat hem nye
mant meer verheffen sal dan hem betaemt op dat hi oec also niet
en vergaeWant ysidorus seyt Alle houerdie leghet also seer diep
ende neder also veel als si hoor int hoge verheffetWant onder houerdien
wil is die engel gheworden een duuel Die coninc saul is oec van
den duuel ghequelt. Ende nabugodonisor is gheworden een
beest ende al om sijn houerdien wil
¶ Van die prick ende cocodryllus . ¶ Dyalogus xliij.
Pric is een visch ghelyc een ael Dese vant op een tijt der coco
drillen ionghen ende dodese Cocodrillus is een groot beest
dat in die vloet nilus woent Als dese weder quam ende sach sijn
ionghen gedoot wort hi seer verbittert ende vertoornt ende wou=
de hore iongen doot wreken hier ginc hi altoes gewapent op dat hy
die pric verslinden soude Op een tijt ist gheuallen dat si een venijn
de serpent die seer wreet was gheuonden heeft ende si meenden
dattet een pric gheweest hadde ende ghinc hoor te liue ende seyde
Nu en salstu vermaledide visch niet ontgaen mogen du hebste mijn
iongen sonder saec ghedoot daer om wil ic dy nu verderuen ende verdoen
Die slanghe antwoorden wachte di des ende en wilt dat niet doen
want ic en ben die pricke niet mer een venijnde serpent Jst dattu
so koen biste dattu mi an wilste so sal ic di op een cort mit mijn
venijnde vergheuen Die cocodril antwoorde Neen du en mo
gheste alsoe my nyet onbekennet bliuen du en biste dye slanghe
den als de os en blies ze net zo lang in haar vel dat ze door de lucht barstte en stierf.
Hieruit kunnen we leren dat niemand zich meer boven zichzelf moet verheffen dan hem past opdat hij niet ook zal vergaan. Want Isidorus zegt: “Alle hoogmoed zinkt net zo diep als dat deze zich hoog verheft. Want door de hoogmoed is de engel een duivel geworden.”
Koning Saul is ook door de duivel gekweld en Nebukadnessar is een beest geworden, alleen vanwege hun hoogmoed.
De 43e dialoog. Over de prik en de krokodil
De prik is een vis die op een aal lijkt. Deze ving eens krokodillenjongen en doodde hen.
De krokodil is een groot beest dat in de Nijl leeft. Toen hij terugkwam en zag dat zijn jongen gedood waren, werd hij zeer verbitterd en kwaad en wilde hij hun dood wreken. Telkens ging hij gewapend op pad omdat hij de prik wilde verslinden.
Zo gebeurde het dat hij een giftige slang vond die zeer wreed was en hij dacht dat deze de prik was. Hij ging haar te lijf en zei: “Vervloekte vis, nu zal ik je me niet laten ontgaan. Jij hebt mijn jongen zonder reden gedood. Daarom zal ik jou nu doden en vernietigen.”
De slang antwoordde: ”Pas op, doe het niet want ik ben de prik niet maar een giftige slang. Als je zo dapper wilt zijn door mij aan te vallen dan zal ik je spoedig met mijn gif ombrengen.” De krokodil antwoordde: “Nee, ik ken je nu; je bent de slang
47r
niet mer dye pricke want du hoor ghelijc biste daer om sal ic dy
doden Ende als hi hoor anghinc om te doden maecte hem dat ser=
pent daer teghen sterck ende beet den cocodril ende vergaffet mit sinen
venijdt ende seyde MJtten onbekenden en wilt niet vechten
noch strijden. dattu daer wt niet en coemste in meerre lijden . Al
dus en sal nyemant mytten onbekenden ofte versmaden een strijt
annemen om dat die persoen des menschen die craft niet en is
mer inder harten ende in cloeckheyt des vechters Jnden boeck
der conynghen leest men Dat die grote roese Golias dauid ver=
smadede om dat hy cleyn was ende daer om wort hi van da=
uid verslaghen ende ghedoodt Wachte dy oeck o mensche om
toornycheyt of begheerten der wraeck een strijt of ongenoecht
an te nemen Want die toornighe mensch waent dat hi starker
is dan ander luden waer om dat hi dicwijl ghekrencket wort
Seneca Altoes waent die toornighe dat hi sterker si dan hi is
Die toorn seyt hi oeck pleech die wet te verghetenDaer om seit
een wise die wet siet den toornighenMer die toornighe en siet
die wet niet Daer om sal men die toorn vander herten verdri=
uen . Salomon .Die toorn en heeft gheen ontfermharticheyt
Daer om en sal nymmer rechter sentenci gheuen als hi toornich
is . Men leest inden croniken vanden keyseren van romen dat
die keyser otto die eerste van dien namen had op een tijt inder
hoochtijd van paeschen allen sinen princen ende heren een groot
werscap bereyt Ende eerdat datmen ghinck sitten quam daer een
cleyn kijnt een vander princen kinder ende nam vander tafel
wt kijnsheyt een scuttel spisenDat sach die dienre der tafel ende
nam een stock ende sloech den ionghen dat hi ter aerden neder
viel Ende doe dit des ionghen meester sach wart hi seer toor=
nich ende voer toe ende sloech den dyenre ter stont doot . Dit
quam voer den keyser ende als hi des ionghen meester sonder
audienci verwijsen woude ter doot viel die meester op des kei
sers lijf ende werp hem ter aerden ende soude hem ghedoodt
hebben hadde hi niet vanden gheen dye daer by waren verlost
gheweest Ende doe die keyeser mitnauwer noot wt sijn han=
niet maar de prik. Omdat je op hem lijkt zal ik je doden.”
En toen hij aanviel om hem te doden, vermande het serpent zich, beet de krokodil en spoot zijn gif in hem. Hij zei: “Met onbekenden moet je niet strijden omdat je daar juist meer door kunt lijden.”
Dus met iemand die je niet kent of die je minacht moet je niet vechten, omdat het niet gaat om zijn uiterlijke kracht maar om zijn innerlijke moed. In het boek Koningen [sic] staat dat de grote reus Goliath neerkeek op David om zijn kleine postuur en dat hij juist daarom door David werd verslagen en gedood.
Mensen moeten er ook voor zorgen niet op de vuist te gaan uit kwaadheid of wraakzucht. Een kwaad mens denkt dat hij sterker is dan de ander. Daarom wordt hij vaak gekrenkt.
Seneca zegt: “Iemand die kwaad is, voelt zich altijd sterker dan hij is.” Ook zegt hij dat je in je boosheid de wet vergeet. Een wijze zei dan ook: “De wet ziet de kwade mensen, maar kwade mensen zien de wet niet.” Dus moet je woede uit je hart bannen. Salomo zegt dat woede geen barmhartigheid kent. Daarom moet een rechter ook nooit rechtspreken als hij boos is.
In de kronieken van de keizers van Rome staat dat keizer Otto de Eerste tijdens een paasfeest voor al zijn prinsen en heren een grote maaltijd bereidde. Voordat ze gingen zitten, kwam een jong kind van een van de prinsen langs de tafel en pakte in zijn onschuld een schaaltje eten. De tafelbediende zag dat, nam een stok en sloeg de jongen tegen de grond. Toen de meester van de jongen dat zag, werd hij verschrikkelijk boos, ging er op af en sloeg de bediende meteen dood.
Dit kwam de keizer ter ore. Toen hij de meester van de jongen zonder rechtspraak ter dood wou veroordelen, wierp die zich bovenop de keizer en zou hem gedood hebben als de omstanders de keizer niet hadden bevrijd. Toen de keizer ternauwernood bevrijd
47v
den was gheboet hi datmen hem op leyden soude ende vangen
Daer nae als hy hem wel bedocht riep hy dat hy scult hadde
dat hy wt toornighe moede. der hoechtijt gheen eer en hadde
bewesen ende liet den meester vrij ende quijt
¶Van den snoeck ende trincha :¶ Dyalogus xliiij.
EEn visscher ghinck wt visschen ende toenden den vis=
schen een goet aes dat si wel mochten Die snoeck en=
de een ander visch trincha ghenoemt syende die spise
begheerden die seer te hebben. Mer die snoeck want hy cloeck
van naturen is seyde totten visch trincha . Dese spijse schijnt
seer goet ende lecker te wesen . Mer om dat dye visschen daer
bi bedroghen sellen wesen is si hier ghebrocht . Daer om laet
ons scuwen dese lecker morselen op dat wi ouermits der gul=
sicheyt niet en bederuen Trincha die vissche antwoorden Het
en is niet goet alsoe leckeren morseel te laten om onnutte vre=
se . Jck selt nochtan daer om eerst besoeken ende van die soete
spise eten ende ghi selt wachten ende hongherich bliuen hent
dat ic ghegeten heb Aldus ghinc si an die spise te eten ende ter
stont als si die spise inden mont ontfanghen hadde vernam si
die anghel ende aldus vervaert woude si weder om wech swem
men. Mer dye visscher toechse tot hem . Ende dye snoeck liep
wech ende seyde. Elck beeter hem in sijn misdaet . dat hy
nyet daer in en vergaet : ¶ Alsoe sellen wy oeck beteren en
was, beval hij dat men hem gevangen moest nemen.
Toen hij nagedacht had, riep hij dat hij schuld had en dat hij uit kwaadheid het paasfeest geen eer had bewezen. Men liet de meester toen vrij.
De 44e dialoog. Over de snoek en Trincha
Op een dag ging een visser uit vissen en liet de vissen aas zien dat er goed uitzag. De snoek en een andere vis, Trincha genaamd, zagen het lokspijs dat zij graag wilden hebben.
De snoek, die van nature zeer dapper is, zei tegen Trincha: “Dit eten schijnt zeer goed en erg lekker te zijn maar omdat de vissen daarmee bedrogen worden, is het hier gebracht. Laten we daarom dit lekkere eten negeren zodat we door gulzigheid tenminste niet gedood worden.”
Trincha antwoordde: “Het is niet goed dit lekkere hapje door onnodige angst te laten liggen. Daarom zal ik er het eerst naar toe gaan en van de zoete spijs eten en jij moet wachten en hongerig blijven totdat ik gegeten heb.”
Toen ging hij van het aas eten en meteen nadat hij het eten in zijn bek had, voelde hij de haak. Geschrokken wilde hij wegzwemmen maar de visser trok hem naar zich toe.
De snoek zwom weg en zei: “Verbeter je als het om verkeerd gedrag gaat opdat je niet ten onder gaat.”
Dus moeten wij ons ook verbeteren
48r
de nemen exempel van een anders qualiken gaen. Als chatho
scrijft Dat quaet dijns ghebure sal di castijenEnde seneca Het
is goet datmen merckt in eens anders quaet watmen scuwen
sal Jtem wt eens anders misual sal die wise sijn ghebreck be=
teren Dye is wijs dye sijn dinghen wel bescicken kan ende by
andere luden exempel hem wachten kan vant quaet Jn die fa
bulen vinden wy ghescreuen Dat een leeu op een tijt veynsden
hem sieck te wesen ende ghinck legghen als sieck in sijn hol .
Daer andere beesten toe quamen om hem te vanden ende wat
ter bi hem quam vinck hi ende atse . Ten lesten quam die vos
tot hem oeck om te vanden mer si bleef buten staen om dat hoor
gruwelde voor den leeu ende en dorste niet ingaen Die leeu dit
siende riepse toe ende seyde Coom tot mi mijn lieue suster dat
wij te samen mynlike spreken moghen Die vosse antwoorden
Jck sie voetstappen der gheenre die in ghegaen sijn mer niet der
gheenre die weder wt ghecomen sijn
Van die visch regina ende dat serpent ydrus ¶ Dyalogus xlv
REgina is een visch myt veel scubben dyemen inden
lopende water vanghet . dye hoor seluen seer wel
regiert Tot hoor is ghecomen ydrus dat een serpent
is inden water leuende ende heeft veel hoefden en
de seyde O alre scoonste regina bouen allen bistu mi seer waert
Daer om wil ick mi mit di verenighen ende wittich hijlic mit
als wij het kwalijk handelen van een ander zien en er lering uit trekken. Zoals Cato schrijft: “Het kwaad van je buurman zal je op de proef stellen.” Seneca schreef: “Het is goed dat je door het kwaad van een ander beseft wat je moet mijden.” En: “Door de misstap van een ander zal de wijze zijn gebreken corrigeren.” Wijs is degene die alles goed kan regelen en het slechte voorbeeld van andere mensen gebruikt om zich voor het kwaad te hoeden.
In de fabels staat geschreven dat een leeuw op een keer deed alsof hij ziek was en daarom in zijn hol ging liggen. Er kwamen andere beesten naar toe om hem te bezoeken. Wie er bij hem kwam, ving hij en at hij op. Ten slotte kwam ook de vos om hem te bezoeken, maar zij bleef buiten staan omdat ze een afschuw had van de leeuw en niet naar binnen durfde te gaan. De leeuw zag dit, riep haar en zei: “Kom toch bij me, lieve zuster, opdat we als vrienden met elkaar kunnen spreken.”
De vos antwoordde: “Ik zie voetstappen van degenen die naar binnen zijn gegaan maar niet van degenen die weer naar buiten gekomen zijn.”
De 45e dialoog. Over Regina de vis en Ydrus het serpent
Regina is een vis met veel schubben, die men in het stromende water vangt en die zichzelf heel goed weet te beheersen.
Ydrus, een serpent met veel hoofden, die in het water leeft, kwam naar haar toe en zei: “O allermooiste Regina, je bent heel waardevol voor mij, boven alle anderen. Daarom wil ik mij met jou verenigen en een wettig huwelijk met
48v
di maken Daer om coom ick vriendeliken totti Regina ant=
woorden Dat en mach niet sijn wanttet soe niet en dient Om
dat in ecclesiastico ghescreuen is Alle vleysch sal tot sijn ghelijc
verenicht worden Ende alle mensche tot sijns ghelijck Daer
om want du van minen gh[e]slachte niet en biste soe en moghes
du nymmermeer myt my vergaderen Als dit ydrus hoorden
dat hy bedroghen was scaemde hy hem seluen ende seyde .
COnfuys ende verworpen ben ick op dese stonde. daer
om en sal ick nymmermeer vrolick wesen in minen gronde.
Also sal een yghelick kersten mensche den bosen viant antwoor
den die dat alre looste serpent is bouen allen dieren ende beesten
die onder den hemel sijn als in genesi ghescreuen is Ende segghen
Ganck van mi want du niet en biste van minen gheslachte dat
is vanden ghetal der wtuercoren : Dyt leert ons die hiylighe
apostel iacobus in sijn epistel ende seyt. weder staet den bosen
viant hi sal van di vlien Ende paulus . weest sterck inden strij
de ende vecht mitten ouden serpent. Teghen den duuel sellen
wij strijden om dat hi seer cranck is an die gheen die hem we
derstaen : ysidorus . Jnden oghen der vleyscheliker menschen
is die duuel veruaerlick . Ende in den oghen der wtuercoren
is sijn anxte snode . Ghelijck als int vader leuen ghescreuen is
Dat een broeder wt sijn clooster liep ter werlt ende gaf hem
tot allen sonden te volbrenghen Ende als hy een wijl in gro=
ter onreynycheyt sijns leuens gheweest hadde . wort hy ten
lesten weder bekeert ende ghinck legghen in een graft ende de
de penitenci . Doe die bose vianden dit saghen ghinghen si hem
an mit groten becoringhe ende beloofden hem veel rijcdommen
ende dat si hem souden doen hebben ende ghebruken onsuuer
heyt tot sinen wille. Ende sloeghen hem ten lesten ende won=
den hem totter doot Ende als hi dit al versmadende was en=
de in sijn penitenci bleef . riepen si mit luder stemmen . O du
moninck du hebste ons verwonnen du hebste ons verwonnen
ende vloeghen van hem wech . Mer dye broeder anmerkende
jou sluiten. Ik kom in vriendschap naar je toe.” Regina antwoordde: “Dat zal niet gebeuren, want zo hoort het niet. In de Wijsheid van Jezus Sirach staat namelijk geschreven: ‘Alle schepselen moeten met hun gelijken verenigd worden. Ook een mens verenigt zich met zijn gelijken.’ Omdat je niet van mijn soort bent, mag je me nooit meer benaderen.”
Toen Ydrus besefte dat hij afgewezen was, schaamde hij zich en zei: “Ik ben nu in de war en afgewezen, daarom zal ik diep in mijn hart nooit meer vrolijk kunnen wezen."
Zo zal iedere christen de duivel, waarvan in Genesis geschreven staat dat hij het listigste serpent is boven alle dieren op aarde, antwoorden: “Ga weg van mij want je bent niet van mijn soort, van het geslacht van de uitverkorenen.”
Dit leren wij uit de brief van de heilige apostel Jacobus waarin hij zegt: “Weersta de duivel en hij zal van je wegvluchten.” En Paulus zegt: “Wees sterk in de strijd en vecht met de oude slang.” Wij moeten tegen de duivel strijden omdat hij machteloos is tegen degenen die hem weerstaan. Isidorus zegt: “In de ogen van aardse mensen is de duivel gevaarlijk maar voor de uitverkorenen is er weinig te vrezen.”
Iets dergelijks is beschreven in Het Leven van de Woestijnvaders. Een broeder ging uit zijn klooster de wereld in en gaf zich over aan allerlei zonden. Toen hij een tijdje in grote onreinheid geleefd had, werd hij ten slotte weer bekeerd en ging in een graf liggen om boete te doen. Toen de duivels dit zagen, gingen zij naar hem toe om hem te verleiden. Ze beloofden hem veel rijkdommen en zoveel zinnelijk genot als hij zou willen.
Uiteindelijk sloegen ze hem en verwondden hem totdat hij bijna dood was. Toen hij niet opgaf en volhardde in zijn boetedoening, riepen zij luid: “O jij monnik, je hebt ons overwonnen, je hebt ons overwonnen!” En ze vlogen van hem vandaan. Maar de broeder, rekening houdend
49r
hoor boosheyt ende loosheit maecten sijn opset alsoe sterck dat
hy voort meer lieuer souden willen steruen dan den bosen vi=
anden te wille te wesen Ende wort daer nae verwandelt als
een engel godes volstandich int goede tot exempel veelre menschen
Van den karper ende trimalus Dyalogus ses ende veertich.
DJe visschen des riuiers op een tijt doe si grote werscap
ende hoechtijt gheho uden hadden toghen si spacieren
ende spelen in groter vredeMer die karper verstoerden
dat gheselscap verheffende hem seluen segghende Bouen allen
visschen ben ick waerdich ghepresen te worden . om dat mijn
vleysch alsoe costelick ende lecker is dattet nyemant wtspreken
en mach want ick en worde niet gheuoet inden sloten ende on=
reynen paliarden Mer doch in die reyne viuers waer om dat ic
doch waerdich ben heer te wesen bouen al.¶ Trimalus is een
visch vander zee die ghenoechelick is int aensien ende seer soe=
te van smaecke want si blenct in hoor lichaem ende ruyct als
een bloem. Dese vische als hy die houardie des karpers hoor
den wort seer toornich ende spranck int middel van allen vis=
schen segghende Het en is nyet soe alstu segghes want ick be=
ter ben dan du in goeden roeck ende soeten smaeck Wye isser
mijns ghelijck want wie mi vindet heeft een goeden scat . Al
isset dattu alleen in die nauwe viuers leefte Jc ben in die gro
te wide zee. wt desen wort onder hem beyden grote twiste al
met hun boosheid en bedrog, maakte dat zijn voornemen zo sterk werd dat hij liever meteen zou willen sterven dan de duivel ter wille te zijn. Toen veranderde hij in een engel van God, volhardend in het goede, tot voorbeeld voor veel mensen.
De 46e dialoog. Over de karper en de vlagzalm
De riviervissen hadden eens een grote feestelijke bijeenkomst en vermaakten zich in grote vrede.
Maar de karper verstoorde het feest, verhief zijn stem en zei: “Van alle vissen ben ik het meeste waard om geprezen te worden omdat mijn vlees zo kostbaar en lekker is dat daar geen woorden voor zijn. Want ik voed me niet in sloten en smerige poelen maar in schone vijvers. Daarom ben ik het waard om meester te zijn over jullie allemaal.”
De vlagzalm is een zeevis die er mooi uitziet en zeer goed van smaak is. Hij blinkt als een spiegel en ruikt als een bloem. Toen deze vis de overmoed van de karper aanhoorde, werd hij zeer kwaad, sprong tussen de andere vissen en zei: “Het is niet zoals je zegt, want met mijn lekkere geur en zoete smaak ben ik beter dan jij. Wie kan zich met mij vergelijken, want wie mij vindt heeft iets kostbaars. Ik woon in de grote wijde zee terwijl jij in kleine vijvers leeft.”
Hieruit ontstond tussen beiden een grote ruzie
49v
soe datsi alle dat vrolike gheselscap verstoorden ende oeck in
twiste brochten . want sommighe van hem stonden mitten e
nen sommighe mitten anderen. soe dattie twiste alsoe groot
wort datsi alle gader onderlinghe kiuende worden ende mal
kander wouden verderuen Als dit aldus ghesciede quam daer
voort een out wijs vissche truta ghenoemt dye oeck hem allen
veruaerlick was om dat hi sterck was ende alle visschen behe-
ren mocht mit steken ende stoten¶ Dese seyde . Het en is niet
goet broeders aldus te kiuen om die ydele prys ende lof. Jck
en prijse mijn seluen nyet al ben ick nochtant seer groot ende
waerdich Het is ghescreuen Ander luden mont sal dy prisen
nyet dye uwen want alle prijs stincket in sijn eyghen mont.
Hier om ist beter dat dese twe die hem seluen aldus die een bo
uen den anderen prijsen gaen tot den ouersten rechter vander
zee dat is dat meerswijn die een rechtuaerdich rechter is ende
godvruchtich die dese twiste rechteliken wel neder legghen sal
Dese reden behaechden hem allen wel Ende die twe voorsey=
de visschen toghen te samen totten meerswijn ende gauen hem
te kennen die saeck hore onvreden . Ende een yghelick prijsde
hem seluen voor hem na sijnre macht Doe dit dat meerswijn
hoorden seyde hi. kinderkijns ick en heb v nie ghesien om dat
ghy in die riuieren woent ende ick in der zee alsoe dat ic gheen
recht vonnisse van v ghegheuen en mach wie van beyden dye
beste is ick en moste eerst proeuen wye dat soetste smaect.
Ende dit segghende spranck hy tot hem ende atse beyde ende
seyde BOuen die ander en sal hem nyemant seluen prijsen
want dat doen die onuroede ende onwijse. ¶Aldus vijntmen
veel menschen dye hem seluen altoes prijsen . ende louen hoor
werken bouen andere menschen Die verheuen ende wijs ende
groot gherekent willen wesen in hoochharticheyt Daer dye
rechtuaerdige ende oetmoedighe hem seluen vernederen ende
versmaden Gregorius Dan wassen onse werken voor go=
de als si voor onsseluen cleyn gherekent wordenDaer om leert
zodat ze het hele vrolijke gezelschap verstoorden, dat ook aan het ruziën ging. Sommigen stonden aan de kant van de ene en sommigen aan de kant van de andere, zodat de ruzie zo groot werd dat ze elkaar allemaal wel wilden ombrengen.
Toen dat zo aan de gang was kwam er een oude wijze vis, een forel, die ze allemaal angstaanjagend vonden omdat hij sterk was en alle andere vissen met steken en stoten de baas kon. Die vis zei: “Broeders, het is niet goed zo te ruziën, alleen maar om roem en eer. Ik prijs mijzelf niet, ook al ben ik groot en eerbiedwaardig. Er staat geschreven dat lof uit andermans mond moet komen want eigen roem stinkt. Het is daarom beter dat deze twee vissen, die zichzelf beter vinden dan de andere, zich tot de hoogste rechter van de zee wenden. Dat is de dolfijn, een rechtvaardige en vrome rechter, die deze ruzie wel zal beslechten.”
Deze woorden bevielen hen allemaal wel en de twee vissen gingen samen naar de dolfijn en legden de reden van hun ruzie uit. Allebei prezen ze zichzelf zo goed als ze maar konden. Toen de dolfijn dat hoorde zei hij: “Kinderen, ik ken jullie niet omdat jullie in rivieren wonen en ik in de zee. Ik heb dus niet het recht een oordeel te vellen wie van jullie het best is. Ik zou eerst moeten proeven wie het lekkerst is.”
Toen hij dit gezegd had, sprong hij boven op ze en at ze allebei op. Hij zei: “Niemand mag zich boven een ander prijzen want dat doen alleen de dommen en onwijzen.”
Zo zie je veel mensen die zichzelf steeds op de borst slaan en hun eigen werk beter vinden dan dat van anderen. Mensen die in hun hooghartigheid beter en wijzer gevonden willen worden. Maar rechtvaardige en bescheiden mensen cijferen zichzelf weg.
Daarover leert Gregorius: “Voor God groeit ons werk pas als we het zelf onbetekenend vinden.”
Daarover leert
50r
ons die ewighe waerheyt int ewangeli ende seyt sinen disci=
pulen Als ghy al ghedaen hebt dat v beuolen is segt nochtant
dat wi onnutte knechten sijn dat wij sculdich waren dat heb
ben wy ghedaen Men seyt een fabel dat die voghelen vonden
te samen een nest van rosen ghemaeckt myt blomen vercyert
Die aern die conynck is van allen voghelen seyde dat hem dat
nest toe behoorden om dat hi die edelste voghel was Hyer op
dede hi by een roepen alle dye andere voghelen ende vraechden
hem allen wye die scoonste van allen was Die koeckoeck ant
woorde dat die koeckoeck dat was Anderwerf vraghede die
aern wye die sterckste was Dye koeckoeck antwoorden : die
koeckoeck . Als dit dye aern hoorden wort hy toornich ende
seyde O onsalighe koeckoeck die dy seluen altoes prijseste en=
de nyemant anders en loueste Ende nochtant noch scooen en
biste noch sterck noch oec wel en singhest mer altoes een sanck
singheste . Daer om gheue ick dye sentenci des doots teghen
dy dattu dit nest noch gheen meer na dese tijt hebben en salste
Aldus doen si oeck die hem seluen altoes prijsen want si altoes
mitten koeckoeck singhen enen sanck
¶Van die vorssche ende die creeft ¶ Dyalogus xlvij
DJe vorssche sach op een tijt den creeft int water swem
men ende seyde . Wye is dese leelike beest die soe koen
is dat si mijn water derf versturen Om dat ick sterck
ons ook de Eeuwige Waarheid in het Evangelie, die tegen zijn discipelen zegt: “Wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: ‘Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.’”
Er is een fabel over vogels die samen een nest vonden van rozentakken dat met bloemen was versierd. De arend, die de koning van alle vogels is, zei dat het nest hem toebehoorde omdat hij de edelste vogel was. Hierop riep hij alle andere vogels bijeen en vroeg hun wie de mooiste vogel was. De koekoek antwoordde dat dat de koekoek was. Toen vroeg de arend wie de sterkste was. De koekoek antwoordde: “De koekoek.”
Toen de arend dit hoorde werd hij boos en zei: “O jij ellendige koekoek, jij prijst altijd alleen jezelf en niemand anders terwijl je zelf mooi noch sterk bent. Je zingt wel maar dat is altijd koekoek éénzang. Daarom veroordeel ik je ter dood zodat je nooit meer gebruik kunt maken van dit nest of van welk nest dan ook na deze tijd.”
Zo doen degenen die zichzelf altijd prijzen; ze zingen net als de koekoek altijd hetzelfde liedje.
De 47e dialoog. Over de kikker en de kreeft
Op een dag zag de kikker de kreeft in het water zwemmen en zei: “Wie is dat lelijke beest dat zo onverschrokken is dat zij mijn water durft te verstoren. Omdat ik sterk
50v
ende machtich ben inden water ende oeck opt lant wil ick tot
hoor gaen ende hoor verdriuen Ende dyt segghende spranck
sij der creeften opt lijf ende seyde waer om en scaemste dy niet
te comen in mijn bedrif om dattu versmaedt ende swart biste
ende dy niet en ontsiet mijn claer scoon water vuyl te maken.
Dye creeft soe als si altoes afterwert cruypt began aftewert
te gaen ende seyde En wilt niet suster alsulke dinghen segghen
want ick begheer vrede ende vrientscap mitti te houden Daer
om en springhet niet op my Als die vorssche sach dat dye creeft
afterwert ghinck meende si dat si dat dede wt vresen van hoor
ende began hoor meer an te gaen mit scerpen werken ende woor
den hoor meer moylick te wesen ende seyde . En wilt nyet af=
terwert lopen du lelike beest wanttu doch niet ontgaen en mo
ghest Huden sal ick dijn vleysch den visschen gheuen te verslin
den ende dit segghende spranck si op hoor ende woudese doden
Doe die creeft sach dat si mit vreden niet wesen en mochte keer
de si hoor tot die vorssche ende beetse mit horen scaren ende ver=
scoordese an sticken ende seyde Sterkeliken sal hy hem
weren . die sijn lijf moet verweren . ¶Aldus sal een yghelick
mensche nae sijnre macht scuwen ende vlyen onghenoecht en=
de onvrede Mer als hy ymmer niet ontgaen en mach eer dat
hy hem doot soude laten slaen sal hy mitter macht vechten te=
ghen sine vianden Van alsulken anuechters badt die propheet
dauid verlosset te worden ende seyde inden souter Van den an
uechters die teghen my oprijsen verlosse my heer . Ende daer
nae bidt hi dat si vergaen moeten ende seyt Verslaet here dye
volcken dye strijden ende vechten willen . Wy en sellen alleen
niet vechten of strijden alst noot is voor ons seluen. Mer oeck
om onse ouders ende vrienden . ende dat ghemeyn goet te be=
scermen Valerius scrijft Dat op een tijt doe darius die conync
an vechten woude dat lant van sichien Doe ontboet hem dat
volck van sichien dat si wel goedertierliken lijden ende hengen
wouden dat si hoor ackeren ende wingaerden verdoruenMer
en machtig ben in het water en ook op het land, wil ik naar haar toe gaan om haar te verjagen.
Nadat ze dit gezegd had, sprong ze boven op de kreeft en zei: “Waarom schaam jij je niet mijn territorium binnen te dringen, terwijl je geminacht wordt, zwart bent en je het niet kan laten mijn heldere water vuil te maken.”
De kreeft begon achteruit te kruipen, zoals zij altijd gewoon is te doen, en zei: “Zuster, zeg toch niet zulke dingen want ik verlang ernaar in vrede en vriendschap met jou te leven. Spring daarom niet boven op me.”
Toen de kikker zag dat de kreeft achteruit kroop, dacht ze dat ze dat deed omdat ze bang voor haar was en ze begon het haar nog moeilijker te maken door hard tegen haar op te treden. Ze zei: “Loop niet achteruit, jij lelijk beest, want je kan me toch niet ontgaan. Ik zal je vlees nu aan de vissen geven om te verslinden.” Terwijl ze dit zei, sprong ze boven op haar om haar te doden.
Toen de kreeft besefte dat ze met vreedzaam gedrag niets kon bereiken, keerde ze zich naar de kikker, greep haar met haar scharen en scheurde haar aan stukken. Ze zei: “Wie zijn lichaam moet verdedigen, zal hard moeten vechten.”
Zo moet ieder mens naar zijn vermogen onenigheid en onvrede uit de weg gaan. Maar als hij niet kan ontsnappen voordat hij zich dood zou laten slaan, moet hij uit alle macht tegen zijn vijanden vechten.
De profeet David bad dat hij verlost zou mogen worden van zulke aanvallers. Hij zei in Psalmen: “Heer, verlos mij van alle vervolgers die tegen mij opstaan.” Daarna bad hij dat ze zouden moeten vergaan. Hij zei: “Here, versla de volken die willen vechten.”
Wij moeten niet alleen uit noodweer voor onszelf strijden maar ook voor onze ouders en vrienden en ter bescherming van gemeenschappelijk bezit.
Valerius schrijft dat Koning Darius op een keer wilde vechten tegen het land van de Scythen. Toen gaven de Scythen hem te kennen dat ze welwillend zouden toestaan dat hun akkers en wijngaarden verloren gingen. Maar
51r
waert dat hy die grauen hoorre ouderen raken woude so sou
de hi vernemen die craft des volcks van sichien want si bereyt
waren om bescermenisse hore ouderen te steruen ende oeck om
dat ghemeyn goet te behoeden Des ghelijck souden wij kersten
menschen oec voor die gherechticheyt totter doot Noch scrijft
die selue dat doe codrus die coninck van athenen van sine vy=
anden benauwet wort ende belast ontfinck hy antwoort van
sinen afgod dat sijn volck victori hebben soude. waert dat hy
hem van sinen vianden woude laten verslaen Als dyt ghesciet
was soe vernamen dat die vianden ende gauen een ghebot dat
nyemant die conync codrum slaen soude Hier om verwandel=
den codrus sijn habijt ende ghinck onder dye vianden als een
onbekent man ende sloech enen ridder mit eenre sekel dye rid=
der keerden hem om ende sloech den conynck doot. Ende doe
dit die vianden hoorden worden si ghedachtich des antwoort
van den afgod ende vloghen wech ende lieten alle goeden en
de reescappen daer bliuen .
Van den visscher ende dat viskijn.Dyalogus acht ende veertich
EEn visscher vinck op eenre tijt een cleyn vischkijn dat
doe hijt doden woude yamerliken riep O goede vis
scher ontfermt mijnre ende laet mijn leuen want al is
set dattu mi dodet soe salste nochtan daer of cleyn gewyn heb
ben Mer ist dattu mi leuendich laetste gaen soe gheloue ic go=
wanneer hij de graven van hun voorouders zou willen vernielen, dan zou hij kennismaken met de kracht van de Scythen omdat ze bereid waren te sterven om hun voorouders te beschermen en ook om hun bezittingen te verdedigen.
Zo zouden wij christenen ook tot de dood moeten strijden voor gerechtigheid.
Valerius schrijft ook dat, toen koning Codrus van Athene door zijn vijanden belaagd werd, hij van zijn god te horen kreeg dat zijn volk de overwinning zou behalen. Hij zou zich dan wel door zijn vijanden moeten laten verslaan. Toen dit gebeurd was, kwamen zijn vijanden hier achter en verboden iedereen om koning Codrus te doden.
Koning Codrus trok daarom andere kleren aan en begaf zich als een onbekende man onder zijn vijanden. Hij sloeg een ridder met een sikkel, maar de ridder draaide zich om en doodde de koning.
Toen zijn vijanden dit hoorden, herinnerden zij zich de woorden van de afgod. Zij vluchtten weg en lieten al hun bezittingen en werktuigen achter.
De 48e dialoog. Over de visser en het visje
Op een keer ving een visser een klein visje. Toen hij het visje wilde doden, jammerde het: “O goede visser, heb genade en laat me leven, want als je mij zou doden zou je daar geen voordeel van hebben. Maar wanneer je mij levend laat gaan, dan beloof ik
51v
de ende di dat ick iv grote baet sal laten hebben want ic weder
totti comen sal mit groter menichte van visschen ende dat dick
wijl ende brenghen die in dijn net Dye visscher antwoorden
hoe soude ick di moghen kennen onder den hoop van veel vis
schen Dat viskijn seyde . cortet wat van mijn stert daerstu mi
bi kennen moghest onder andere visschen Die visscher gheloof
den hem ende cortede hem sijn start ende lietet alsoe lopenDat
viskijn alset los ghynck was den visscher ondanckbaer ende
ontrouwe want altoes als hy dat net int water stack om vys=
schen te vangen soe waerscuwedet alle die visschen ende dreef
se vant net ende seyde O ghi oude ende wijse wacht iv van di
en bedriegher die my bedroghen ende gheuanghen had ende
mijn start ghecortet . want alsoe sal hi iv oeck doen ist dat ghy
v niet en wachtet. Ende gheloofdi minen worden niet so siet
an die werken ende dit segghende vertoendent sinen ghecorten
start Die andere visschen worden hier mede gheleert ende scuwe=
den dat net ende vloghen daer of dattie visscher niet meer van=
ghen en conde ende quam tot groter armoeden . Daer nae ge
sciedet dat hi dat viskijn mit andren visschen venge Ende als
hy dat bi dat teyken vanden start bekennende wort doode hijt
wredeliken en seyde DJe gheen die ondanckbaer is . dye
sal vergaen als dese visch ¶ Aldus sijn veel ondanckbaer men=
schen die altoes quaet gheuen voor goet Van welcken salomon
seyt Die quaet geuen wil voor goet dien en sal die boo[s]heyt van
horen huse niet sceyden Ondanckbaerheijt is alles goedes on=
waerdich Daer bernardus of seyt Ondanckbaerheyt is een vi
ant der zielen. verderfnisse der verdienten . der doechden ver
stroynisse . der weldaet verlies Jtem ondanckbaerheyt is een
viant der zielen.een bernende wijnt verdrogende die fonteyn
der goedertierenheyt.den douwe der ontfermherticheyt.ende die
vloede der gracien.yeghen die ondanckbare menschen die dye
weldaden nyet merken en willen . salmen merken een exem=
pel datmen vanden lantman seyt . dye alle daghe myt sinen
ezel inden bossche ghynck . ¶Daer hy op een tijt enen dra=
God en jou dat je er veel baat bij zal hebben, want ik zal dikwijls met een grote school vissen terugkomen die ik in je net zal brengen.
De visser antwoordde: “Hoe zal ik je kunnen herkennen tussen zoveel vissen?” Het visje zei: “Kort mijn staart in, dan zal je me herkennen tussen de andere vissen.” De visser geloofde hem, kortte zijn staart in en liet hem vrij.
Het vrijgelaten visje was jegens de visser ondankbaar en ontrouw, want steeds als hij het net in het water uitzette om vissen te vangen, waarschuwde het visje alle andere vissen, dreef ze van het net weg en zei: “O jullie oude wijze vissen, pas op voor de bedrieger die mij misleidde, ving en mijn staart inkortte. Want zo zal hij dat ook bij jullie doen als je niet oppast. Als jullie mij niet geloven, kijk wat mij is aangedaan.” Toen liet hij zijn ingekorte staart zien.
De andere vissen leerden hiervan en meden het net. Zij maakten dat zij wegkwamen zodat de visser niets meer kon vangen en tot grote armoede verviel.
Daarna gebeurde het dat hij het visje samen met andere vissen ving. Toen hij het visje aan het teken van de staart herkende, doodde hij het op wrede wijze en zei: “Degene die ondankbaar is, zal het net zo vergaan als deze vis.”
Zo zijn er veel ondankbare mensen die steeds goed met kwaad vergelden. Hierover zei Salomo: “Als je telkens goed met kwaad vergeldt, zal het kwaad niet uit je leven wijken.”
Ondankbaarheid is alle goeds onwaardig. Daarom zegt Bernardus: “Ondankbaarheid is een vijand van de ziel die tot verspilling van deugden en van goede werken leidt. Ondankbaarheid is als een verzengende wind die de fontein van barmhartigheid, de dauw van mededogen en de stroom van genade verdroogt. Ondankbare mensen willen deze weldaden niet zien.”
Het verhaal gaat dat een landman elke dag met zijn ezel naar het bos ging. Daar vond hij op een keer een draak
52r
ke vant die onder enen boem die gheuallen was belast ende ge
uanghen lach dien hi daer of verlossede Daer nae ghesciedent
dat die draeck den ezel eten woude segghende dat alle groote
diensten bijden ondancbaren verloren bliuenMer die lantman
ghinck te rade mitten vos die den draeck myt subtijlheyt we=
der inden last brocht daer hy te voren in gheweest hadde ende
verlossede den lantman mit sinen ezel Jtem men seit van een dwa
sen man die niet en hadde dan een soon welck doe hy sach dat
veel menschen totten keyser ghinghen ende brochten hem me
nigherhande ghiften ende gauen alsoe datse den keyser grote
[te]lick weder om begaefden Hier om docht hi in hem selue Jck
wil oeck totten keyser gaen ende brenghen hem een goelick=
heyt als den keijser wel betaemt . Aldus ghinck hi soeken dye
auentuer die hem god verlenen woude ende vinck een centau
rus dat een dier is onder als een paert ende bouen als een men
sche ende is soe snel te lopen als een paert: Daer nae vinck hy
oeck een beer daer hi op ghinck sitten ende presenteerdense bey
de den keyser ende sceynctese hem van sines heren weghen .
Die keyser ontfinck dese beesten in groten danck ende seynde
sinen heer veel ghelts ende goets weder omme alsoe dat hy rijc
wort als dyt ghesciet was veynsde hem die soon ende ghinck
legghen of hy doot hadde gheweest ende woude alsoe sinen va
der besoecken. Mer want hi onderuant dat hi op hem niet en
pasten soe wort hi toornich ende lasterden sinen vader seer van
der ondanckbaerheyt . ¶ Gregorius nyet en is hy waerdich
meer gauen te ontfanghen die nyet danckbaer en is vanden ge
gheuen gauen .¶ Augustinus dat god den danckbarighe ghe
gheuen hadde dat neemt hi weder van den ondanckbaren
Van die aern mit sinen voghelen ende den leeu mitten ande=
ren beesten ende dieren ¶Dyalogus neghen ende veertich
die vast zat onder een omgevallen boom. Hij bevrijdde de draak maar daarna wilde deze de ezel opeten. De draak zei: “Ondankbaren doen niets terug voor alle grote diensten die aan hen bewezen zijn.” De landman vroeg echter raad aan de vos, die de draak heel sluw opnieuw in de benarde positie bracht waarin hij eerst gezeten had. Daarna bevrijdde hij de landman met zijn ezel.
Zo vertelt men een verhaal over een dwaze man wiens enige bezit zijn zoon was. Hij zag dat veel mensen naar de keizer gingen om hem allerlei geschenken aan te bieden, maar ook dat de keizer hen hiervoor vorstelijk beloonde. Daarom dacht hij bij zichzelf: ik wil ook naar de keizer gaan en hem iets moois geven dat een keizer waardig is.
Daarop ging hij, op hoop van Gods’ zegen, zijn geluk beproeven. Hij ving een centaur, een dier dat van onderen een paard is en van boven een mens en dat net zo snel kan lopen als een paard. Daarna ving hij ook een beer, waar hij op ging zitten.
Hij bracht deze dieren naar de keizer en schonk ze hem uit naam van zijn heer. De keizer nam de beesten dankbaar in ontvangst en zond op zijn beurt de heer van de man veel geld en goederen, zodat hij rijk zou worden.
Nadat dit gebeurd was, verzon de zoon een list. Hij ging liggen alsof hij dood was om zijn vader op de proef stellen. Toen hij in de gaten kreeg dat hij niet op hem lette, werd hij kwaad en beschuldigde hij zijn vader van ondankbaarheid.
Gregorius zegt: “Hij die niet dankbaar is voor de geschonken gaven is het niet meer waard om gaven te ontvangen.” Augustinus zegt dat God de dankbaren geeft wat hij heeft afgenomen van de ondankbaren.
De 49e dialoog. Over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren
Dialogen 49-84 Vogels
49. de arend met zijn vogels en de leeuw met andere dieren
50. de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep
51. de valk en de wouw
52. de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen
53. de vogel Sterla die de haas had gevangen
54. de struisvogel en de chirurgijn
55. de valk en de haan
56. de havik en de plevier
57. Osmerillus en de sperwer
58. de giervalk die zijn leven wilde verbeteren
59. de hop en de papegaai
60. de hen en de duif
61. de haan en de kapoen
62. de fazant en de pauw
63. de raaf en de snip
64. de ransuil en de leeuwerik
65. het kwikstaartje en de fazant
66. de nachtegaal en de raaf
52r
ke vant die onder enen boem die gheuallen was belast ende ge
uanghen lach dien hi daer of verlossede Daer nae ghesciedent
dat die draeck den ezel eten woude segghende dat alle groote
diensten bijden ondancbaren verloren bliuenMer die lantman
ghinck te rade mitten vos die den draeck myt subtijlheyt we=
der inden last brocht daer hy te voren in gheweest hadde ende
verlossede den lantman mit sinen ezel Jtem men seit van een dwa
sen man die niet en hadde dan een soon welck doe hy sach dat
veel menschen totten keyser ghinghen ende brochten hem me
nigherhande ghiften ende gauen alsoe datse den keyser grote
[te]lick weder om begaefden Hier om docht hi in hem selue Jck
wil oeck totten keyser gaen ende brenghen hem een goelick=
heyt als den keijser wel betaemt . Aldus ghinck hi soeken dye
auentuer die hem god verlenen woude ende vinck een centau
rus dat een dier is onder als een paert ende bouen als een men
sche ende is soe snel te lopen als een paert: Daer nae vinck hy
oeck een beer daer hi op ghinck sitten ende presenteerdense bey
de den keyser ende sceynctese hem van sines heren weghen .
Die keyser ontfinck dese beesten in groten danck ende seynde
sinen heer veel ghelts ende goets weder omme alsoe dat hy rijc
wort als dyt ghesciet was veynsde hem die soon ende ghinck
legghen of hy doot hadde gheweest ende woude alsoe sinen va
der besoecken. Mer want hi onderuant dat hi op hem niet en
pasten soe wort hi toornich ende lasterden sinen vader seer van
der ondanckbaerheyt . ¶ Gregorius nyet en is hy waerdich
meer gauen te ontfanghen die nyet danckbaer en is vanden ge
gheuen gauen .¶ Augustinus dat god den danckbarighe ghe
gheuen hadde dat neemt hi weder van den ondanckbaren
Van die aern mit sinen voghelen ende den leeu mitten ande=
ren beesten ende dieren ¶Dyalogus neghen ende veertich
die vast zat onder een omgevallen boom. Hij bevrijdde de draak maar daarna wilde deze de ezel opeten. De draak zei: “Ondankbaren doen niets terug voor alle grote diensten die aan hen bewezen zijn.” De landman vroeg echter raad aan de vos, die de draak heel sluw opnieuw in de benarde positie bracht waarin hij eerst gezeten had. Daarna bevrijdde hij de landman met zijn ezel.
Zo vertelt men een verhaal over een dwaze man wiens enige bezit zijn zoon was. Hij zag dat veel mensen naar de keizer gingen om hem allerlei geschenken aan te bieden, maar ook dat de keizer hen hiervoor vorstelijk beloonde. Daarom dacht hij bij zichzelf: ik wil ook naar de keizer gaan en hem iets moois geven dat een keizer waardig is.
Daarop ging hij, op hoop van Gods’ zegen, zijn geluk beproeven. Hij ving een centaur, een dier dat van onderen een paard is en van boven een mens en dat net zo snel kan lopen als een paard. Daarna ving hij ook een beer, waar hij op ging zitten.
Hij bracht deze dieren naar de keizer en schonk ze hem uit naam van zijn heer. De keizer nam de beesten dankbaar in ontvangst en zond op zijn beurt de heer van de man veel geld en goederen, zodat hij rijk zou worden.
Nadat dit gebeurd was, verzon de zoon een list. Hij ging liggen alsof hij dood was om zijn vader op de proef stellen. Toen hij in de gaten kreeg dat hij niet op hem lette, werd hij kwaad en beschuldigde hij zijn vader van ondankbaarheid.
Gregorius zegt: “Hij die niet dankbaar is voor de geschonken gaven is het niet meer waard om gaven te ontvangen.” Augustinus zegt dat God de dankbaren geeft wat hij heeft afgenomen van de ondankbaren.
De 49e dialoog. Over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren
52v
DJe aern hem stercmakende myt veel andere voghelen
had een strijt inden velde teghen die leeu ende veel an
deren beesten Ende quamen daghelixe teghen mal=
kander te velde ende an beyden sijden vergaderden daer veel
toe Hyer en bynnen riep die vosse heymelick tot hem die swa=
lu ende seyde nu isset tijt dat wij ons wreken moghen van on
sen princen die ons altoes beheren Laet ons nu substijlheyt be
zighen dat wijse te samen coppelen op dat si hem seluen onder
linghe verslaen Desen raet behaechden der swalu seer wel en=
de vloech totten aern ende prijseden hem te mael seer ende sey
de Du biste conyncynne van allen voghelen ende hebste grote
macht ende moghentheyt . Jst dattu nu mijn raet horen wilt
ende volghen soe seldi oeck worden conynck ende prince van
alle dieren ende wilde beesten . Die aern belouede hoor dat si
in allen horen raet soude doen ende volghen . Doe quam dye
swalu weder totten vos ende si mit sommighen vanden ande
ren ordineerden als dat die aern yeghen den leeu alleen soude
vechten Ende wie van beyden die ouerhant hadde diesoude
wesen conynck ende prynce vanden voghelen ende beesten te
samen . Ende ghinghen doe teghens malkander te velde om
te strijden. Endedoe si inden kamp teghens malkander strij=
dende waren seyde dye aern .¶ O hoghe edelheyt des leeu=
wen ist dat du dyt werck wel doersien wylste du salste vyn=
den dat wij van valsschen verraders verraden sijn ende aldus te
De arend, geholpen door veel andere vogels, voerde een strijd in het veld tegen de leeuw en vele andere dieren. Elke dag stonden ze tegenover elkaar en aan beide zijden verzamelden zich veel dieren.
In het diepst geheim vroeg de vos de zwaluw bij zich en zei: “Nu is het tijd dat wij ons op onze leiders kunnen wreken, die ons altijd overheersen. Laten we nu zo slim zijn om hen samen te brengen opdat ze elkaar te gronde richten.”
Dit advies beviel de zwaluw heel goed. Hij vloog naar de arend, roemde hem zeer en zei: “U bent de koning van alle vogels en u bent zeer machtig. Luister nu naar mijn raad en volg die ook op opdat u koning en heerser wordt van alle dieren.”
De arend beloofde het advies op te volgen. Toen ging de zwaluw weer naar de vos en met de anderen samen besloten ze dat de arend tegen de leeuw alleen moest vechten. Wie won zou koning en heerser zijn van de vogels en alle andere dieren samen.
Zo gingen ze naar het strijdperk. Toen ze samen aan het vechten waren, zei de arend: “O edele leeuw, als u deze list zou doorzien zou u merken dat wij door valse verraders ten val gebracht worden en zo tegen
53r
ghen malkander verwrect op dat si van onser heerscappien ver
losset mochten worden Het is seker beter dat yghelic van ons
beyden heer blijft elcke op die sine dan ons bijden valschen raet
onderlinghe te verslaenDie leeu gheloofden dyer worden ende
si worden onderlinghe te vreden ende seyden . ALle ghe=
uen si valschen raet . die int harte draghen verraet ¶ Hier om
sellen hem alle goede princen wachten van alsulken valschen
verraders ende dat si nyet haesteliken beroert en worden van
sconen ende smeykeliken woorden want men veel bedrieghers
vindet Als seneca seyt An die werken salstu beweghen wor=
den ende betrouwen ende nyet an die scone smeykelike woor=
den Een yghelick sal hem hoeden ende wachten van valschen
raetsluden op dat si niet bedroghen en worden. Salomon van
den quaden raetsman wachte dijn ziel . Die prince sal hebben
verstant vanden periculen die gheboeren moghen ende sonder
linghe van dat bedriech der pluymstrikers . Spe[n]sippus die
philosooph die plato neef was als men ghescreuen vindet sey
de tot enen pluymstriker . swijch ende houdet op van dijnen
woorden want ick di wel verstae
Van die aern die alle voghelen te capittel daghedeDyalogus l
DIe aern liet vergaderen alle voghelen ten capittel En=
de doe si sittende waren te capittel om dye ghebreken
te corrigeren soe quamen daer omtrent vogelaers en=
de stelden hoor netten ende stricken om die te vanghenEnde als
elkaar opgezet worden zodat zij van onze macht verlost worden. Het is ongetwijfeld beter dat ieder van ons op zijn eigen manier heerser blijft dan dat wij elkaar verslaan door valse raad.”
De leeuw geloofde die woorden. Zij werden het onderling eens en zeiden: “Al diegenen geven valse raad in wier hart schuilt verraad.”
Daarom moeten alle goede heersers zulke gemene verraders in de gaten houden en erop toezien dat zij niet plotseling geraakt worden door mooie en vleiende woorden, want er zijn veel bedriegers.
Seneca zegt dat je op je gedrag beoordeeld en vertrouwd wordt en niet op je mooie en vleiende woorden. Een ieder moet zich hoeden voor valse raadgevers opdat hij niet bedrogen wordt.
Salomo zegt: “Behoed je ziel voor slechte raadgevers.”
De heerser moet verstand hebben van gevaren die kunnen gebeuren, in het bijzonder het bedrog van de pluimstrijkers. Speusippos de filosoof, die een neef van Plato was, heeft eens tegen een pluimstrijker gezegd: “Zwijg en stop met je gezwets want ik heb je heus wel door.”
De 50e dialoog. Over de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep
De arend nodigde alle vogels uit voor een vergadering. Nadat zij allen bij elkaar zaten om elkaars gebreken te corrigeren, kwamen er vogelvangers in de buurt die hun vogelnetten en strikken klaarzetten om de vogels te vangen. Toen
53v
dit die aern sach ende dat perikel verstont sendede si hoor am
baciaten ende deden allen voghelen segghen dat si volghen sou
den dat banier des aerns ende mit hoer wech vlieghen op dat
si niet gheuanghen en worden Sommighe die ghehoorsaem wa
ren ende mit hoor wech vloghen dye ontghinghen dye stricken
Mer daer waren sommighe oeck die der aes gherich waren dat
in die netten gheset was die die begheerden ende onghehoor=
saem waren ende vloghen op dye netten om dye spijse te eten
ende worden daer gheuanghen ende ryepen yamerliken myt
clagheliken stemmen ende seyden DJe niet en wil ghehoor
saem sijn . dien volghet dickwijl last ende pijn ¶ Seer salmen
scuwen dat ghebreck der ongehoorsaemheyt want ongehoor
saemheyt gheeft den doot ende maledixi inden teghenwoordi
ghen leuen ende ewighe pijn int toecomende leuen Hier om sey
de god tot adam wanttu ghegheten hebste van dat hout ofte
vrucht die ick di verboden hadde niet te eten . soe sal die aerde
wesen vermaledijt in dinen werke ende sal dy voort brenghen
dijstelen ende doornen Oeck seyde die propheet samuel den co=
nynck saulOm dattu verworpen hebste dat woort des heren
sijn ghebot niet te houden daer om heeft hi di verworpen dat
tu gheen conynck wesen en selste op dat volck van ysrahel Ber
nardus groot is dye sonde der onghehoorsaemheyt by wel=
ker dye enghel den hemel adam dat paradijs . saul dat rijcke
salomon verloren heeft dye godlike liefte ¶Valerius bewisen
de hoe dattie vaders hoor kijnder om die onghehoorsaemheit
plaghen te castien. vertelt een exempel. Dat aurelius die key
ser van romen sinen eyghen soen om dat hi sijn ghebot niet ge
houden had gheboet te wesen onder die voetganghers dat doe
grote scande was. Oeck leest men in dye croniken van romen
Dat die keyser Julius doe hi voor een stat lach om die te wyn
nen ende hem daer toe ghegheuen was tijt van vijf iaren :
ende hi nae dye vijf iaren dye stat verwan myt groter glorien
soe en mochte hy nochtant in dye stat dye hy alsoe heerliken
ghewonnen hadde nyet in gaen .¶ Ende dye eer der groter
de arend dit zag en zich van het gevaar bewust werd, zond hij zijn afgevaardigden, die alle vogels opriepen het teken van de arend te volgen en met hem weg te vliegen, opdat ze niet gevangen genomen zouden worden.
Sommige vogels, die gehoorzaam waren en met hem wegvlogen, ontsnapten aan de strikken. Maar er waren andere vogels die aangetrokken werden door het aas dat in de netten was gelegd. Zij waren ongehoorzaam, vlogen op de netten af om van het aas te eten en werden daar gevangen. Ze riepen met klagende stemmen: “Wie niet gehoorzaam wil zijn, wordt dikwijls geplaagd door last en pijn.”
Men moet de ongehoorzaamheid als een slechte eigenschap uit de weg gaan, want ongehoorzaamheid leidt tot vervloeking en de dood in het tegenwoordige leven en tot eeuwige pijn in het leven na de dood.
Daarom zei God tegen Adam: “Je hebt gegeten van de boom, waarvan ik je had verboden de vruchten te eten. Vervloekt is de aarde om wat jij hebt gedaan. Ze zal distels en doornen voortbrengen.”
Ook zei de profeet Samuel tegen koning Saul: “U heeft het Woord van de Heer om zijn geboden te onderhouden verworpen. Daarom heeft Hij u verworpen als koning over het volk Israël.”
Bernardus schreef: “Groot is de zonde van de ongehoorzaamheid, die de engel de hemel deed verliezen, Adam het paradijs, Saul zijn koninkrijk en Salomo de goddelijke liefde.”
Valerius, die er op wees dat vaders hun kinderen gewoonlijk straffen als ze ongehoorzaam zijn, vertelt het volgende verhaal: Aurelius, de keizer van Rome, beval zijn eigen zoon, omdat hij zich niet aan het gebod van zijn vader had gehouden, zich bij de voetknechten te voegen, wat toen een grote schande was.
Ook leest men in de kronieken van Rome dat keizer Julius [sic] voor een stad lag om die te veroveren. Hem was daarvoor vijf jaar de tijd gegeven. Na die vijf jaar had hij een glorieuze overwinning op de stad behaald, maar desondanks mocht hij de stad, die hij zo glansrijk had veroverd, niet binnengaan. De eer van de grote
54r
victorien dye hy wel verdient hadde wort hem gheweyghert
om dat hidaer langer voor die stat gelegen hadde dan die tijt van vijf
iaren die hem daer toe gedeputeert was dat hi bouen den termijn ginc
¶ Van den valck ende den wuwe ¶ Dyalogus li.
DJe valck is een seer gripende voghel meerre dan enige
van dien gheslachte der gripender voghelen dese ver=
wint den aern als die glosa opten souter seytDese vloech
spacieren in die lucht.die wuwe als hi dit sach sloech hi hem die
ghuuch na mit bespottinge ende riep hem nae verbeyde mijns o
du bose rouer ic sal di al heel naect maken van dinen plumen om
dattu alle die voghelen beheren wils.beyt mijnre een weynich
ic selt in di wreken van hore alre weghen Mer die valck vliegen
de in die lucht en achtede die woorden niet Dit merkende die wu
verhaelden sine spitighe woorden also datte valck ten lesten toor
nich wort ende hoech vlieghende viel hi opten wu ende tescoer
dese mit sinen clauwen ende doodese segghende WJe sijn
sterker quetsen wyl ende bespotten . dye soeckt den doot als
doen die sotten Daer om sellen wy merken dattet gheen cleyn
perikel en is leliken ende bespotteliken te spreken teghen dye
sterker sijn dan wij ende die willen te krencken Als die wise man
seyt en wilt nyet kiuen mitten machtighen mensche op dattu
niet en valles in sinen handen Hier om vintmen een fabel dat
een wolf drincken quam int water daer oec een scaep in dranck
onder hem.alsoe dat die wolf toornich was ende riep dat scaep
overwinning die hij wel verdiend had, werd hem geweigerd omdat hij langer voor de stad had gelegen dan de termijn van vijf jaar die hem toegestaan was.
De 51e dialoog. Over de valk en de wouw
De valk is een roofvogel, meer nog dan enige andere vogel in het geslacht van de roofvogels. Hij overtreft de arend, zoals in een commentaar op Psalmen geschreven wordt.
Een valk ging de lucht in om rond te vliegen. Toen de wouw dit zag, bespotte hij de valk door de draak met hem te steken en riep naar hem: “Wacht op mij, o jij slechte rover, ik zal je je veren afpakken omdat je de baas wilt zijn over alle vogels. Wacht even op me zodat ik hen in alle opzichten kan wreken.” Maar de valk vloog rond en schonk geen aandacht aan die woorden. Toen de wouw dit merkte, herhaalde hij zijn beledigende woorden, net zo lang tot de valk kwaad werd en vanuit de hoogte de wouw aanviel. Hij pakte hem met zijn klauwen en doodde hem. Hij zei: “Wie de sterkere wil kwetsen en bespotten, zoekt de dood en doet hetzelfde als de zotten.”
Daarom moeten wij bedenken dat het niet zonder gevaar is om lelijke en kwetsende dingen te zeggen tegen degenen die sterker zijn dan wij. De wijze man zegt: “Maak geen ruzie met machtige personen opdat je niet in hun handen valt.”
Er is een fabel over een wolf die water ging drinken vlakbij een plek waar ook al een schaap aan het drinken was. De wolf werd kwaad en riep het schaap
54v
toe waer om verstoerste ende makes onreyn dat water dat ic
drinc Dat scaep antwoorden mit hoemoedicheyt Jc en doe di heer
gheen onrecht ende ick en verstoer dijn water niet . Die wolf
seide Ja wilstu mi oec dreygen toe En weetstu niet wat ic dinen
ouders ghedaen heb des noch gheen ses maenden gheleden sijn
Dat scaep antwoorde Noch ben ic ymmer leuendich al ist di leet
Die wolf seyde sprekes du noch groue beest Ende mittien voer
hy toe ende dode dat scaep ende attet op Aldus doen oeck dye
machtighe vander werlt dye sonder scult die onnoselen on=
dersaten verdriuen ende bederuen daer si konnen ende mogen.
Waer om het een ghemeen segghen is datten heer gheen oer=
saeck en ontbreket op sijn ondersaten :
Van die kraen die inder sonnen vlieghen woude : Dyalogus lij.
DJe kraen in hoer seluen verhouaerdicht doe hi sach
dat dye aern in dye sonne vloech ende daer sonder
ghebreck in mochte sien seyde in hem seluen Jck ben
schoon ende groot als dye aern . Daer om wil ick
oeck alsoe wel in dye sonne vlieghen ende sonder weyncken myt
minen oghen daer in sien als dye aern . Ende dan sal ick oeck
groot ende moghende gherekent worden als die aern Aldus
began dye kraen hoor seluen optwarts te verheffen ende nae
dye sonne te vlieghen ende bouen sijn macht te arbeyden ende
toe: “Waarom bederf je het water dat ik drink?” Het schaap antwoordde hoogmoedig: “Heer, ik doe u geen onrecht aan; ik bederf uw water niet.” De wolf zei: “Ja, ga je nu ook nog dreigen. Weet je niet wat ik nog geen zes maanden geleden met je ouders heb gedaan?” Het schaap antwoordde: “Ik ben nog steeds in leven, ook al spijt het je.” De wolf zei: “Durf je nog wat te zeggen, lomp beest.” Meteen sloeg hij toe, doodde het schaap en at het op.
Zo doen ook de machtigen op de wereld die de onschuldige onderdanen kleineren en in het ongeluk storten waar zij maar kunnen. Daarom zegt men gewoonlijk dat een heer elke aanleiding zal aangrijpen om zijn onderdanen te kwellen.
De 52e dialoog. Over de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen
De kraanvogel werd hoogmoedig toen hij zag dat de arend naar de zon vloog en daar zonder moeite in kon kijken. Hij zei tegen zichzelf: ik ben net zo mooi en groot als de arend. Daarom wil ik ook naar de zon vliegen en zonder met mijn ogen te knipperen er in kijken zoals de arend. Dan zal ik net als de arend ook tot de groten en sterken gerekend worden.
Dus sloeg de kraanvogel zijn vleugels uit om naar de zon te vliegen. Hij werkte boven zijn macht, maar
55r
en mocht nochtant die sonne niet genaken Ende woude noch
tant om sijn houerdien nyet weder dalen. mer vloech hogher
dan hi vermocht alsoe dat hi seer beswaert ende vermoyt wort
ende die son nochtant niet raken en mocht ende hem seluen niet
langher draghen dat hy neder viel ende seyde. WJe dat
bouen sijn macht hoghe climmen wil . dye moet namaels ne=
der dalen mit sinen onwil ¶ Aldus sijn veel homoedighe en=
de houaerdighe menschen die vlieghen ende hem seluen bouen
al verheffen willen Ende om dat die houerdie altoes vallen moet
soe worden dye houaerdighen teghen horen wil vernedert.
Want als onse heer seyt alle dye hem seluen inder aerden ver=
heft die sal worden verneedert Daer om seyt bernardus die
hem seluen verheft nae sijnre macht . dien sal god vernederen
nae sijnre macht Ende augustinus Jst dattu di seluen verhef=
ste god sal dy vernederen.ende ist dat dy seluen verneders
god sal dy verheffen Dyt is die sentenci godes daer nyemant
toe doen en mach ofte ofnemen : Leo dye paeus seyt . Syet
broeders een groot wonder Hoech is god dye heer . Jst dattu
di verhefste hi vliet van di Jst dattu di verneders hy clymmet
totti. Ozosius die leerre scrijft dattie keyser valerius dye dye
achte keyser nae nero was om sijnre groter houerdien ende on
ghelouicheyt een grote persecuci verweckten in die ghelouige
menschen ouer alle die werlt ende woude den naem cristi wt
doen ende verdriuen van die werlt waer om hi dooden liet al
le die gheen die den naem cristi anriepen Daer nae ghesciedet
dat hy strijt had mitten conynck van persen die hem verwan
ende gheuanghen hielt dat hi om sijn houerdien wille verne=
dert wort ende was alle sijn leuen lanck een knecht des conyncs
dien hy alsoe moste dienen dat alsoe dicke als dye conynck op
sijn paert soude op sitten dat hy dan voor hem moste legghen
dat hem die conynck myt voeten ouertreden soude ende dat
ghedaen sat die conynck opt paert .
¶Van d[e]e voghel sterla die den hase gheuangen hadDyalogus liij
kon desondanks niet in de buurt van de zon komen. Hij was zo hoogmoedig dat hij niet wilde dalen maar juist hoger vloog dan hij kon, zodat hij erg moe werd en daardoor de zon niet kon bereiken. Hij kon zichzelf niet langer in de lucht houden zodat hij naar beneden viel. Hij zei: “Wie boven zijn macht wil klimmen, moet naderhand dalen tegen zijn wil.”
Zo zijn er veel hoogmoedige mensen die tot aan de hemel willen vliegen en zich boven alles willen verheffen. Aangezien hoogmoed altijd ten val komt, worden de hoogmoedigen tegen hun wil vernederd. Want allen die zich op aarde verheffen, zullen vernederd worden, zoals onze Heer zegt.
Daarover zegt Bernardus: “Wie zijn macht gebruikt om zich te verheffen, zal door Gods almacht vernederd worden.” Augustinus zei: “Als je jezelf verheft, zal God je vernederen en als je jezelf vernedert, zal God je verheffen.”
Dit is het oordeel van God, waar niemand iets aan toevoegen of van afnemen kan. Paus Leo zei: “Zie broeders, een groot wonder: God de Heer is hoog verheven. Als je je verheft, zal Hij van je wijken maar als je je vernedert, komt Hij je nabij.”
De leraar Ozosius schrijft dat keizer Valerianus, die de achtste keizer na Nero was, vanwege zijn grote hoogmoed en ongeloof een grote vervolging onder de gelovige mensen in de gehele wereld op gang bracht. Hij wilde de naam Christus uitbannen en daarom liet hij iedereen doden die de naam Christus aanriep.
Later gebeurde het dat hij strijd voerde met de koning van Perzië, die hem overwon en gevangen hield. Hij werd om zijn hoogmoed vernederd en was zijn verdere leven een knecht van de koning.
De vernedering was zo groot dat iedere keer als de koning zijn paard wilde bestijgen de keizer voor hem moest gaan liggen, waarna de koning zijn voeten op hem zette en vervolgens op zijn paard ging zitten.
De 53e dialoog. Over de vogel Sterla die de haas had gevangen
55v
Sterla is een voghel ghelijck als een kraen dye een grote
anxteliken nebbe heeft . Dese hadde op een tijt een ha
se gheuanghen mit horen beck ofte nebbe Ende al was
si seer hongherich si en woude nochtan die edele spijse niet eten
si en hadse eerst den anderen voghelen laten sien op dat si van hoor
daer of prijs hebben soude dat si so edele spise soude eten Ende
als si den hase voor die voghelen vertoenden waren daer ander
sterker voghelen dan si die die spise begheerden diese hoor oeck
ontnamen ende en gauen hoor niet een stuck daer of Also dat
si hongherich bliuende mit groter droefheyt seyde WJe
sijn goeden den anderen vertoent . wort dickwijl mit verlies
gheloont ¶Aldus vint men veel menschen die wt ydelre glo=
rien andere menschen alle hoor goeden vertonen willen op dat
si daer of ghepresen moghen worden Gregorius berooft wil
hy woorden dye sijn scatte openbaerliken byden weghe dra=
ghet . Het sijn oeck veel menschen die alle hoor goede werken
die si doen anderen luden te kennen gheuen . welcken augus=
tinus seyt Verberghe dat goet dattu doeste also veel alstu mo
ghest ende ist dattet niet al verholen en mach bliuen laet dijn
wille sijn dattet verburghen si . Gregorius dat goede werck
moet alsoe ghescieden int openbaer dattie meyninge int ver=
borghen si Jtem onder die beest dye hi ghedoot heeft sterft hy
dye vander victorien dye hy heeft hem verblidet . Een fabel
seytmen dat dye wolf had op een tijt een bock gheuanghen
Sterla is een vogel die, net als een kraanvogel, een grote angstaanjagende snavel heeft. Ze had eens met haar bek of snavel een haas gevangen en al had ze erge honger, ze wou toch die heerlijke prooi niet opeten voor ze hem aan de andere vogels had laten zien. Ze wou eerst bewondering krijgen voor de heerlijke buit die ze ging eten.
Toen ze de haas aan de vogels liet zien, waren er ook nog andere vogels bij, sterker dan zij. Zij wilden de prooi ook wel en pakten hem af zonder haar een stukje te geven. Zo bleef ze hongerig achter en zei ze heel bedroefd: “Wie zijn bezit aan anderen toont, wordt vaak met het verlies ervan beloond.”
Veel mensen willen alleen om de roem anderen hun hele bezit laten zien opdat ze bewonderd worden.
Volgens Gregorius vraagt iemand erom van zijn schatten beroofd te worden als hij ze te kijk zet. Ook zijn er veel mensen die alle goede werken die ze doen aan anderen laten blijken. Tegen hen zei Augustinus: “Verberg je goede daden zoveel mogelijk. Als dat niet kan en ze worden toch bekend, laat het je dan spijten.” Gregorius zei dat goede werken wel gezien mogen worden maar dat je je bedoeling moet verzwijgen en dat je zal sterven onder het dier dat je gedood hebt als je je op de overwinning beroemt.
In een fabel wordt verteld over een wolf die eens een bok had gevangen
56r
dat seer lecker ende ionck was Ende dat bockxkijn seyde tot=
ten wolf Verblide dy mit groter blijscap om dattu soe leckeren
boxskijn in dijn ghewout hebsteMer eer dattu mi eteste bid ic
dat ic v mach horen singhen ende alstu singhes soe sal ick dan
sen Doe began die wolf te singhen ende dat boxskijn te sprin=
ghen Alsoe langhe dattie honden dat gherucht hoorden ende
veriaghede den wolf dien si na liepen ende dwonghen hem dat
hijt boxskijn most laten gaen ende dat boxskijn liep wechDit
is tot een leringhe gheseyt dat een yghelick sijn goet ghebru=
ken ende hebben sal ende niet lude daer of te roepen
¶Van den voghel struys ende den cirurgijn Dyalogus liiij.
Struys voghel is een grote sterke voghel mit veren en=
de vloghelen verciert die nochtant nyet hoghe vliegen
en kan om ghebreck van sine vloghelen . Een struys
voghel was die seer schoon was ende sterke vloghelen hadde
die nochtant in sijn vlogelen hadde twe pipen ofte pennen die
crom ende niet recht en stonden daer hi seer om bedroeft was
waer om dat hi ghinck tot een cyrurgijn ende seyde Jn allen ben
ick scoon ende wel ghemaect op mijn lijf Mer heb nochtan in
mijn vloghelen twe cromme veren die ic wil dat gi wttrecket
want si mi een deel ontcieren daer ick mi oeck of scame Die cy=
rurgijn toech dye twe leelike veren wt ende smeerden dye vlo
ghelen mit alsulker saluen dat alle die veeren hem ontuielen.
alsoe dat hy heel onmachtich wort te vlyeghen Hier om wort
die erg lekker en jong was. Het bokje zei tegen de wolf: “Verheug je er maar op dat je zo’n lekker bokje in je macht hebt. Maar voordat je mij opeet, vraag ik je om voor mij te zingen en terwijl jij zingt zal ik dansen.” Toen begon de wolf te zingen en het bokje te springen.
Dat ging door tot de honden het gezang van de wolf hoorden. Ze zaten de wolf achterna, verjoegen hem en dwongen hem het bokje te laten lopen. Toen liep het bokje weg.
Dit kan een les zijn voor een ieder om zijn bezittingen te gebruiken maar er niet luidkeels over op te scheppen.
De 54e dialoog. Over de struisvogel en de chirurgijn
De struisvogel is een grote sterke vogel getooid met veren en vleugels. De struisvogel kan echter niet hoog vliegen door een gebrek aan zijn vleugels.
Er was eens een mooie struisvogel die sterke vleugels had. Hij was erg bedroefd omdat hij twee pennen in zijn vleugels had die krom waren. Daarom ging hij naar de chirurgijn en zei: “In alle opzichten ben ik mooi en welgeschapen. Ik heb echter in mijn vleugels twee kromme veren. Ik wil dat u die eruit trekt want ze ontsieren een deel van mijn lijf en daar schaam ik mij voor.”
De chirurgijn trok die twee lelijke veren eruit en smeerde de vleugels met zulke sterke zalf in dat alle veren loslieten en hij helemaal niet meer kon vliegen.
Hierdoor werd
56v
dye voghel drouich totter doot toe ende seyde . ALs ons
god heeft ghescapen. laet ons soe bliuen ende niet anders ma
ken ¶. Veel menschen vint men alsoe houaerdich ende curioes
dye van horen scepper inden lichaem wel ghescepen ende ver=
ciert sijn in allen leeden . dye den scepper daer of nyet danck=
baer en sijn. Ende ist dat si enighe vlack ofte ghebreck int lich
aem hebben dat arbeyden si al dat si moghen myt medicinen
of te doen ende te beteren. Dye nochtant van dye vlacken der
eedelre scoonre zielen gheen werck en maken . Augustinus .
Niet en soeket wtwendighe scoonheyt dye onsienlike brude=
gom Daer om seyt Salomon Een bedriechlike gracie ende y=
del is scoonheyts des lichaems Augustinus ¶ Siet alle din=
ghen hebben die menschen mit hem scoon ende selue sijn sy le=
lick ¶ Een conynck hadde ghemaeckt een groot werscap al=
le sinen princen daer alle die scone salen ende cameren mit cos
teliken kleeden behanghen waren ende verciert . alsoe datter
gheen hoeck en was si en was myt pu[r]puren kleeden ende an=
dere cyericheyden gheciert . ¶ Daer was onder allen mede
ghenoedt ten waerscap een philosooph dye als hi wt spuwen
woude spoech hy in des conincks aensicht : Hier om wouden
hem des conincks dienres vanghen ende ter galghen leyden.
Mer die coninck verboetet den sinen vraghende vanden phy=
losooph waer om hi dat ghedaen hadde Hy antwoorden Jck
sach alle ander steeden vol siluers ende gouts . ende costeliker
ghesteenten ende purpure laken daer om spoech ick inden dicken
baert des conyncks . dye lelick ende vet ende onreyn was van
spise ende dranck want ick anders gheen leliker stede en vant
Als dit die coninck hoorden wort hi veroetmoedicht ende be=
scaemt van sijnre houaerdigher curioesheyt .¶ Jtem dye hem
seluen myt siluer ende gout vercyeren ende andere cyericheyt worden
dicwijl haest beroeft Als men een fabel seyt dattie krai die swart
ende lelic is soude trecken ter bruloften Mer want si swart ende onge=
daen was ende wel geciert comen woude ten warscap ginc si stelen van
de vogel dodelijk bedroefd en zei: “Laten we ons niet mooier maken dan God ons heeft geschapen.”
Er zijn veel hoogmoedige en veeleisende mensen die van hun Schepper een lichaam zonder gebreken hebben gekregen, voorzien van fraaie ledematen, maar die de Schepper daarvoor niet dankbaar zijn. Mocht hun lichaam enige smet of een gebrek vertonen, dan doen ze alles wat ze kunnen om die met medicijnen te herstellen. Zij maken echter geen werk van de smetten op hun edele en schone zielen.
Augustinus zei: “De onzienlijke Bruidegom zoekt geen uiterlijke schoonheid.” Daarover zei Salomo: “De schoonheid van het lichaam is bedrieglijk en vergaat.” Augustinus zei ook: “Zie, de mensen ontvangen allemaal mooie dingen van Hem maar zelf zijn ze lelijk.”
Een koning had een groot feestmaal aangericht voor al zijn prinsen. Alle mooie zalen en kamers waren met kostbare kleden behangen en versierd. Er was geen hoekje meer over dat niet met purperen kleden en andere versierselen was aangekleed.
Onder alle voor het feestmaal uitgenodigde gasten bevond zich een filosoof die, toen hij wilde spugen, in het gezicht van de koning spuugde. De dienaren van de koning wilden hem daarom oppakken en naar de galg brengen, maar de koning verbood het hen en vroeg aan de filosoof waarom hij dit had gedaan.
Hij antwoordde: “Ik zag dat alle andere plekken vol zilver en goud waren en met kostbare gesteenten en purperen kleden versierd waren. Daarom spuugde ik in de dikke baard van de koning, die lelijk, vet en vies was van het eten en de drank. Ik kon geen lelijker plek vinden.”
Toen de koning dit hoorde, vernederde hij zich en schaamde hij zich voor zijn hoogmoed en overdadigheid.
Ook zullen degenen die met zilver, goud en andere kostbaarheden versierd zijn vaak de kans lopen beroofd te worden. Zo wordt in een fabel verteld dat een zwarte en lelijke kraai een bruiloft wilde bezoeken. Omdat zij zwart en heel lelijk was, wilde zij zichzelf mooi maken voor de bruiloft. Daarom stal zij van
57r
elken voghel een veer ofte pluym.ende vercierden hoor seluen
alsoe dat si seer scoon was niet van hoor natuer mer van gemaec
te scoonheyt Ende doe si in ghinck int werscap verwonderden al
le voghelen van hoor scoonheyden Ende als dit ghesciet was
quamen alle die voghelen die si hoor plumen ende veren of ge=
leent hadde ende ghestolen ende elck nam dye sijn weder al=
soe dat si swart bleef ende lelic als si te voren was . Te parijs
gesciedet op een tijt Dat een scemynkel eenre vrouwen die hoor
seer gheciert hadde dat hellem myt alle dye cyerheyt vanden
hoofde tooch also dattat wijf voor alle dat volck bescaemt stont
ghescernobt op hoor hooft ende lelick doe die cyeringhe wech
was die si selue ghemaect had Ende dat verhenghede god om
allen vrouwen te leren
¶ Vanden valck ende den haen ¶Dyalogus vijf ende vijftich.
EEn ridder had een valck dien hi seer lief hadde ende dic=
wijl op sijn hant te dragen plach ende leckerlike voe
den Op een tijt als hy den valck van sijn hant in dye
lucht had laten vliegen ende hem weder woude hebben op sijn
hant te comen riep hi ende floeytede hem nae dat hy weder sou
de comen Mer die valck en woude niet neder comen als hi ge=
woenlick was waer om die ridder droeuich bleef Als dit dye
haen sach seyde hi in hem seluen Jck onsalighe wat gae ic ma
ken. Jck legghe altoes ende scrobbe int slijck ende vuylnisse en
de heb een arm leuen Jc ben ymmer so scoon ende groot als die valck
elke vogel een veer of pluim. Zij versierde zichzelf daarmee tot ze er heel mooi uitzag, niet door natuurlijke maar door gemaakte schoonheid. Toen ze naar het feest ging, werd ze vanwege haar schoonheid door alle vogels bewonderd.
Daarna kwamen alle vogels die pluimen en veren aan haar geleend hadden, of die van hen gestolen waren, naar haar toe en pakten alles van haar af zodat ze weer zo zwart en lelijk was als daarvoor.
In Parijs was er eens een aap die bij een vrouw die zich mooi gemaakt had de hoed met alle versiering van het hoofd trok. Beschaamd stond de vrouw voor het volk, met geschoren hoofd en lelijk, doordat de versiering die ze voor zichzelf gemaakt had verdwenen was.
God stond dit toe om alle vrouwen een lesje te leren.
De 55e dialoog. Over de valk en de haan
Een ridder had een valk waar hij zeer op gesteld was. Hij droeg hem dikwijls op zijn hand en gaf hem lekkere hapjes te eten.
Op een keer liet hij de valk van zijn hand wegvliegen. Omdat hij hem weer op zijn hand wilde hebben, riep en floot hij naar de valk om hem terug te laten komen. De valk wilde echter niet naar beneden komen zoals hij anders wel deed. De ridder was hier erg bedroefd om.
Toen de haan dit zag, zei hij tegen zichzelf: wat zal ik, ongelukkige, gaan doen? Ik zit altijd maar te krabben in modder en vuilnis en heb een arm leven. Toch ben ik net zo mooi en groot als die valk.
57v
Daer om wil ick op mijns heren hant vlieghen ende dye lec=
ker morselen van sijnre hant eten Ende doe hi aldus op des rid
ders hant gheulogen was ende die ridder sorchuoudich was
om den valck weder te hebben was hy blide van den haen en=
de sneet hem die keele of ende lockede den valck mit sijn vleysch
Als die valck sach dat lecker vleysch dat hy seer begeerde quam
hi haesteliken tot sinen heer ende seyde WJe hem verhef=
fet bouen sijn staet . die doet hem seluen dic wijl quaet¶ Hier
om sal hem een yghelick mensche veroetmoedighen ende hou
den hem nae sijn staet . ende niet sijn oghen hogher boeren dan
het betaemt . Daer om seyt salomon en wilt niet soeken din=
ghen dye dy te hoghe sijn ende nyet besoeken dye dy te sterck
sijn Ende seneca Dat soecke dattu mogheste vinden Dat selste
leren dattu weten mogheste :¶ Een fabel ist dat een eedel man
een cleyn hondekijn hadde dat seer ghenoechlic was . ende oec
enen ezelDen ezel seyndede hy ter molen om swaren arbeyt te
doen . Mer dat hondekijn spoelde myt sinen heer dat hy oeck
voeden wt sijn eyghen scuttel . Die ezel siende dat hi van gro=
ten arbeyde moede wort ende dattet hondekijn sonder arbeyt
goet leuen hadde . Docht hy in hem seluen Dit hondekijn en
doet niet dant mit sine poetkijns sinen heer aentast ende mit=
ter tonghen hem licket ende daer om soe lief ghehouden wort
Jck wil dat oeck gaen doen Ende hy hief op sijn groue vorste
voeten ende werpse op sijns heren scouderen ende balckten luy
ende lelick Also dat dye here veruaert wort ende began te roe
pen dattie knechten quamen mit stocken ende stauen ende sloe
ghen den ezel ter doet toe Dit aldus voelende docht hi in hem
seluen . Jck hadde veel bet moghen rusten want ick niet ghe=
wonnen en heb dan slaghen .¶ Hier wt worden wij gheleert
dat die mensch hem niet onderwijnden sal te doen dat hi na=
tuerlick niet en kan Daer om seyde een wijs man Niemant en
doet dat profitelick dat hem die natuer verbiet Die sotte mis
haghet daer of den menschen daer hi in behaghen wil.
Daarom wil ik op de hand van mijn meester vliegen en de lekkere hapjes uit zijn hand eten. Toen hij op de hand van de ridder gevlogen was en de ridder zich zorgen maakte hoe de valk weer terug te krijgen, was hij blij met de haan, sneed zijn keel door en lokte de valk met zijn vlees.
Toen de valk dat lekkere vlees zag, dat hij erg graag wilde hebben, vloog hij snel naar zijn heer en zei: “Wie zich verheft boven zijn staat doet zichzelf dikwijls kwaad.”
Daarom moet ieder mens zich nederig opstellen, zijn plaats kennen en zijn ogen niet hoger richten dan hem betaamt. Salomo zegt daarover: “Je moet niet zoeken naar dingen die te hoog gegrepen zijn en niet omgaan met degenen die te sterk zijn”. En Seneca zegt: “Het gezochte dat u hebt mogen vinden, zal u uw mogelijkheden leren.”
Er is een fabel dat een edelman een klein hondje had dat zeer veel voldoening gaf. Hij had ook een ezel. De ezel stuurde hij naar de molen om zwaar werk te doen maar het hondje speelde met zijn baas, die hem ook te eten gaf van zijn eigen bord.
De ezel merkte dat hij moe werd van het zware werk en dat het hondje zonder te werken een goed leven had. De ezel dacht bij zichzelf: dit hondje doet niets anders dan met zijn pootjes tegen zijn baas opspringen en hem met de tong likken. Daarom wordt hij zo lief gevonden. Ik wil dit ook gaan doen.
Hij tilde zijn grote lompe voorpoten op, zette die op de schouders van zijn baas en balkte luidkeels en nog lelijk ook. Zijn baas schrok en riep zijn knechten die met stokken en staven kwamen waarmee zij de ezel bijna doodsloegen.
Toen hij dit allemaal onderging dacht hij bij zichzelf: ik had dit veel beter kunnen laten rusten want ik heb niets gewonnen maar slaag gekregen.
Hieruit kunnen wij leren dat de mens niets moet ondernemen wat hij van nature niet kan. Daarover zei een wijs man: “Niemand strekt tot voordeel wat zijn natuur hem verbiedt.” De dwaze mishaagt de mensen die hij juist wil behagen.
58r
Vanden voghel astur ende die voghel caridius Dyalogus lvi.
Astur die voghel veruolghede den kraen alsoe lange dat
hien ter aerden werp Mer die kraen verhaelden ende
vermanden hem seluen ende wondede astur myt sinen
nebbe totter doot . Ende als hy aldus swaerlick ghewondet
was seynde hi boden ende gauen tot een voghel die caridius hiet
ende dede hem segghen . O goede meyster van medicinen wel
groot ende vernaemt wilt comen mi ende mine wonden te ge
nesen Jck sal di gheuen dattu wilste Caridius als die meester
seyt is een wit vogel wes inghedoenten donckere oghen ghene=
sen Ende heeft inder natuer dat hi bi den mensche coemt die hi
weet dat leuen sal. Mer van die steruen sellen vliet hi Ende want
hi bekenden dattie voghel astur steruen most soe en woude hi
niet tot hem comen ende seyde DJe steruen sellen wil ic laten.
die leuen sellen coem ic te baten ¶ Veel menschen vintmen dyer
ghelijc die vrienden sijn inder voorspoedicheyt ende inder tijt
des blijschaps die niemant en willen kennen int lijden ende ver=
driet Daer om seyt seneca het is swaer in dye voorspoet vrien
den te proeuen Jn wederspoet ist licht Hier om seyt die wise man
Daer is een vrient die alleen inden naem vrient is . Ende ysi=
dorus Selden sijn daer vrienden die int eynde vrienden sijn.
Een man vraghede sinen soon of hy enighen trouwen vrient
hadde Hi anwoorden Ja ick hebber noch wel drieDie vader
De 56e dialoog. Over de havik en de plevier
Een havik zat een kraanvogel zo lang achterna dat die ter aarde neerviel. Maar de kraanvogel kwam weer bij, vermande zich en pikte de havik met zijn snavel tot hij bijna dood was. Zwaar gewond als hij was, zond hij giften en een bode naar een plevier. Hij liet de bode zeggen: “O goede meester, beroemd en bekend om uw kennis van medicijnen, wilt u komen om mijn wonden te genezen? Ik zal u geven wat u maar wenst.”
Men zegt over de plevier dat het een witte vogel is die met zijn diepliggende donkere ogen kan genezen. Instinctief komt hij alleen bij mensen van wie hij weet dat ze blijven leven maar ontloopt hij hen die gaan sterven. Omdat hij wist dat de havik moest sterven, wilde hij niet naar hem toe.
Hij zei: “Zij die dood gaan zal ik mijden, die blijven leven zal ik genezen.”
Zo zijn er veel mensen die vrienden zijn in tijden van voorspoed en geluk maar ze willen niemand kennen die pijn heeft en verdriet. Daarom zegt Seneca: “Het is moeilijk je vrienden in voorspoed op de proef te stellen. In tegenspoed is dat makkelijk.” Hierover zei de wijze man: “Er zijn vrienden die alleen in naam je vriend zijn.” En Isidorus zei: “Weinig vrienden blijven tot het einde je vrienden.”
Een man vroeg zijn zoon of hij ook een trouwe vriend had. Hij antwoordde: “Ja, ik heb er wel drie.” De vader
58v
seyde Die broeder ende vrient die wort inder banghicheyt ge
proeft Ganck daer om ende besoectse Hi ghinck ende nam een
verken ende sneet dat dat hooft of ende oeck dye voeten ende
stackt in een sack . Ende ghinck daer mede tot alle drie vrien=
den ende seyde tot elken Siet lieue vrient een ongheual is my
god betert ghesciet . siet ick heb een man doot gheslaghen ick
bid v wiltten nemen ende grauen hem heymeliken dat ic daer
by nyet ghemeldet ende gheuanghen worde . Ende niemant
van hem drien wort gheuonden inder noot vrient ende trou=
weDit dede die vader dat hi hem soude leren kennen wie sijn
vrienden waren . Ende vertellede hem een exempel van twee
ghesellen van welken dye een den anderen beual sine huysurou
we te bewaren ende hi toech tot sijn ouders te visiteren . ende
verloes onder weghen alle sijn goet op dye zee . Ende doe hy
weder ghecomen was daer sijn ghesel was en dorste hy hem
niet openbaren om dat hi mismoedich was ende seyde dat hi
een man vermoort hadde dat hi nochtant niet ghedaen en had
ende woude steruen van mistroest des verlies sijns goets ende
van scaemten Ten lesten vernam sijn gesel dat hijt selue was
ende wort van hem bekent ende want hi sach dat hi van doot
slach op sijn lijf gheuanghen sat soe seyde sijn ghesel den rech=
ter op dat hi sinen vrient verlossen soude dat die ghesel gheen
schult en had . mer dat hy selue den moort ghedaen hadde .
Alsoe dat die maer voorden man spranck ende die rechtscou=
wighe man die dat ghedaen hadde meldede hem seluen op dat
die onsculdighe niet steruen en souden ¶ Valerius scrijft van
der rechter vrienschap van twee vrienden .¶ Daer dye een of
hiet amon ende dye ander phicia .¶ Dat dye tyran dyonisius
een van desen tween dooden woude dye den rechter badt dat
hy hem tijt woude gheuen dat hy trecken mocht yn sijn lant
om alle sijn dynghen te beschycken . . ¶ Ende dye ander
wort sijn borghe nyet twijfelende van sinen vryent . ¶ Op=
zei: “Broer en vriend worden in hun angst op de proef gesteld. Ga daarom naar hen toe.”
Hij ging, nam een varken, sneed de kop eraf en ook zijn poten en deed die in een zak. Hij ging ermee naar zijn drie vrienden en zei tegen ieder: “Kijk, lieve vriend, mij is een ongeluk overkomen, God betere het. Zie, ik heb een man doodgeslagen. Ik smeek je hem aan te nemen en heimelijk te begraven zodat ik niet aangegeven en gevangen genomen word.”
Geen van drieën bleek in nood een trouwe vriend te zijn. De vader wilde zijn zoon leren ondervinden wie zijn vrienden waren.
Hij vertelde hem een verhaal over twee vrienden van wie de een de ander opdracht gaf zijn vrouw te beschermen. De ene vriend ging op weg om zijn ouders te bezoeken. Hij verloor onderweg al zijn bezittingen op zee.
Toen hij weer terugkwam waar zijn vriend was, durfde hij zich niet bekend te maken omdat hij neerslachtig was. Hij zei dat hij een man vermoord had wat hij echter niet gedaan had. Hij wilde sterven van ellende om het verlies van zijn bezittingen en uit schaamte.
Ten slotte besefte zijn vriend wie hij was en werd hij door hem herkend. Omdat hij zag dat zijn vriend voor doodslag gevangen zat en hem de doodstraf wachtte, zei hij tegen de rechter, opdat deze zijn vriend zou vrijlaten, dat zijn vriend geen schuld had maar dat hij zelf de moord gepleegd had. Hij sprong voor zijn vriend in de bres. De man die het werkelijk had gedaan, meldde zich opdat de onschuldige niet sterven zou.
Valerius schrijft over oprechte vriendschap van twee vrienden. Een van de twee heette Amon en de andere Phicia. De tiran Dionysius wilde een van de twee doden. Deze verzocht de rechter om hem tijd te geven zodat hij naar zijn land kon vertrekken om al zijn zaken te regelen. De ander stond borg voor hem en twijfelde niet over zijn vriend. Op
59r
ten lesten dach die hem gheset was en was hi noch niet gheco
men daer om seyden alle menschen tot hem die borghe ghewor
den was al had hi dwaeslick voor sijn ghesel ghelooft hy sou=
det mitten liue wijslick moeten ghelden Mer hy en wort hier
wt niet veruaert ende seide stanttafteliken dat hi niet en twi
felde van sijns vrients trouwe .¶ Daer nae als die leste vre
ghecomen was dat hy soude moeten ghesturuen hebben quam
die ander ghesel ende quiten sinen borghe . Als dit die tyran
sach dat si malcander alsoe trouwe waren ende soe grote vri=
enscap hadden verwonderden hem des seer ende verlossedese
beyde gader ende badt hem tween dat si hem nemen wouden
tot den derden ghesel dier vrienscapppen ¶Jst dat dit doet dye
een mensche voor den anderen.wat soude dan die mensche doen
om godes willen die hem seluen heyt laten crucen om den men=
sche Hier seyt die wise man En wilt niet vergheten die vrien=
scap des gheens die voor v borghe gheworden is want hi sijn
ziel dat is sijn leuen voor di ghegheuen heeft
¶ Van osmerillus ende den sperwer ¶ Dyalogus lvij.
Osmerillus een vogel also genoemt ende die sperwer wa
rens eens ende alle dat si vingen dat deelden si tesamenOp
een tijt ghesciedet dat si een quattelvingen buten hoor
nest ende seyden hoor kiest van tween een of dat wi di alleen eten of dat
tu ons leydeste tot dijn nest dat wi dan dy ende dijn ionghen eten
de laatste dag die hem gegeven was, was hij nog niet teruggekomen. Daarom zeiden alle mensen tegen hem die borg stond voor zijn vriend dat hij dwaas was geweest om hem te geloven en dat hij dat met zijn leven zou moeten bekopen. Maar hij werd door deze uitspraak niet bang en zei met grote zekerheid dat hij niet twijfelde aan de trouw van zijn vriend.
Toen het uur waarin hij zou moeten sterven aangebroken was, kwam de andere vriend terug en loste zijn belofte in. De tiran verwonderde zich zeer toen hij zag dat zij elkaar zo trouw waren en zulke goede vrienden waren. Hij stelde alle twee in vrijheid en verzocht hun of zij hem als derde vriend in hun midden op wilden nemen.
Als een mens dit al doet voor een ander hoeveel temeer zal hij de wil van God doen, die zichzelf voor de mensen heeft laten kruisigen?
De wijze man zegt: “Vergeet niet de vriendschap van degene die borg gestaan heeft voor jou, want hij heeft zijn ziel en leven voor jou gegeven.”
De 57e dialoog. Over Osmerillus en de sperwer
Een vogel, genaamd Osmerillus, en een sperwer trokken samen op. Al het voedsel dat zij vingen, deelden zij samen.
Op een keer vingen zij een kwartel die buiten het nest was. Zij zeiden tegen de kwartel: “Kies uit deze twee mogelijkheden: wij eten alleen jou op of je brengt ons naar jouw nest zodat wij dan jou en je jongen kunnen opeten.”
59v
Die quattel antwoorden . Nv ben ick in groten last ende en
weet nyet wat ick kyesen sal . Mer doch ist my beter alleen in
uwen handen te vallen dan mit mine ionghen te samen te ster
uen . Ende eer dat si ghedoot wort seyde si . Beter ist dat
cleyn quaet te kiesen . dan int meerre quaet verliesen.¶ Des
ghelijck sellen wij nae den exempel der quattelen als wij dye
periculen niet ontgaen en moghen altoes dat minste verkye=
sen : Als die wise leere scrijft van twee quaden ist dat mynste
te verkiesen . Lieuer souden wij kiesen te steruen voor dat ghe
meyn goet.dan leuendich te bliuen voor eygen goet Sinte augustijn
seyt int eerste boeck vander stat godes Dat doe marcus die co
ninc van die van kartaginen geuangen was ende dye van romen
veel iongher mannen van karthagynen gheuanghen hadden
wort hi te romen gheseynt of si wissel doen wouden hoor ion
ghe luden quijt te laten om hem oeck te lossen Eer hi van kar
thagine ghelaten wort dede hi sijn eet by eer ende trouwe dat
hi weder comen soude waert dat die wisselinghe niet toe gaen
en mocht . Ende doe hi te romen quam gaf hi den romeynen
den raet dat si hem niet lossen en soude mit wissel te doen om
dat hi out was ende niet langhe en mochte leuen ende die ion
ghen die si gheuanghen hadden den romeynen noch veel quaets
mochten doen Doe die romeynen dit hoorden ende sine trou=
we an merckten baden si hem dat hi daer bliuen woude om le
uendich te bliuen :¶Dat hy gheens syns en woude consente=
ren.Mer hy toech weder te athenen ende wort ghedodet myt
wreder doot . Het hadde hem nut gheweest dat hi ghebleuen
had Mer om den eet die hi ghedaen hadde en haddet niet eer=
lick gheweest . ende om den profijt vanden romeynen en had
det niet oorbaerlick gheweest
¶ Van carflanchus die sijn leuen woude beterenDyalogus lviij.
De kwartel antwoordde: “Nu ben ik in groot gevaar en weet ik niet wat ik moet kiezen. Het lijkt me echter beter om alleen in jullie handen te vallen dan met mijn jongen samen te sterven.”
Voordat ze zou worden gedood, zei ze: “Het is beter om het kleine kwaad te kiezen dan door het grote kwaad verloren te gaan.”
Evenzo moeten wij het voorbeeld van de kwartels volgen door altijd voor het kleinste te kiezen als wij het gevaar niet kunnen ontlopen. Zoals de wijze leermeester schrijft, is van twee kwaden het minste kwaad te verkiezen. We kunnen er beter voor kiezen te sterven voor het algemeen belang dan in leven te blijven voor eigen gewin.
De heilige Augustinus zegt in het eerste boek van De stad van God dat koning [sic] Marcus door de Carthagers gevangen genomen was en de Romeinen veel Carthaagse jonge mannen gevangen genomen hadden. Hij werd toen naar Rome gestuurd met het voorstel gevangenen te ruilen. De Carthaagse jonge mannen moesten vrijgelaten worden, dan zou hij ook vrijkomen. Voordat hij in Carthago werd vrijgelaten, deed hij zijn gelofte van eer en trouw dat hij terug zou komen als de ruil niet door zou gaan. Toen hij in Rome aankwam, gaf hij de Romeinen het advies dat ze hem niet vrij zouden laten komen door middel van een ruil omdat hij oud was en niet lang meer zou leven. Bovendien zouden de jonge mannen die ze gevangen hielden nog veel kwaad kunnen doen. Toen de Romeinen dit hoorden en zijn trouw ervoeren, verzochten ze hem te blijven om zijn leven te sparen. Daar was hij het helemaal niet mee eens. Hij keerde terug naar Athene [sic] en werd op wrede wijze gedood. Het zou in zijn voordeel zijn geweest als hij was gebleven, maar vanwege de gelofte die hij had gedaan, zou het niet eerlijk zijn geweest en vanwege het voordeel voor de Romeinen zou het niet gepast zijn geweest.
De 58e dialoog. Over de giervalk die zijn leven wilde verbeteren
60r
Carflanchus is een voghel ghelijc den valck ende is seer
starck ende craftich. Dese woude in sijnre ioecht doe
hi opt beste van sijn leuen was te cloester gaen Mer om
dat hem gruwelden van strengicheyt der oorden vertoech hijt
ende seyde Jck duchte dat ick niet en soude moghen vasten . op
staen te metten . reynicheyt houden noch oec mijn eyghen wil
breken Ende want hy dat goede leuen om vrese der penitenci
en niet en began soe was dat middel sijns leuen quaet ende quam
tot een quaet eynde ende seyde DJe om scarpicheyt der pe
nitencien niet te cloesteren gaet . dickwijl valt hem sijn eynde
quaet .¶ Aldus vint men sommighe menschen die garen gode
dienen souden mer si en moghen die weelden niet ontberenDie
liefte godes trecktse mer die ghenoecht der werlt houtse daer
of. Dustanighe menschen pleghen te segghen Jck soude go=
de garen dienen ende ock te cloester gaen Mer ick heb anxt dat
ick die scarpe oorden niet en soude moghen houden Mer si en
merken niet dattie apostel seyt .¶Alle dinghen vermach ick in
hem die mi sterket cristus . Bernardus Den gheen die in hem
hopen is god een scat : in armoeden is hy solaes . in enicheyt
glorie . in hoecheyt eer . in versmadenis een bescerminghe van
reghen ende hetten Men seyt een fabel dat een valck gheuan=
ghen had een wouwe ende werpse onder sijn voeten ende betrad
se mit sinen enen voet ende seyde Du onsalighe du biste groot
De giervalk is een zeer sterke en krachtige valk. Deze vogel wilde in zijn jeugd, die de beste tijd van zijn leven was, intrede doen in het klooster maar omdat hij de strengheid van de kloosterregels verschrikkelijk vond, stelde hij het almaar uit. Hij zei: “Ik ben bang dat ik niet zal kunnen vasten, voor de vroegmis opstaan, mezelf rein houden of mijn wil laten breken.”
Omdat hij, uit angst voor boetedoening, niet aan dat goede leven wilde beginnen, verliep zijn verdere leven slecht en kwam hij ook op een slechte manier aan zijn eind. Hij zei: “Wie om de strenge boetedoening niet het klooster in gaat, heeft het bij zijn einde vaak te kwaad.”
Zo zouden sommige mensen graag God willen dienen maar zij willen de weelde niet missen. De liefde voor God trekt ze aan maar het genoegen van de wereld houdt ze ervan af.
Zulke mensen plegen te zeggen: “Ik wil graag God dienen en ook het klooster ingaan maar ik ben bang dat ik de strenge kloosterregels niet kan volhouden.” Zij slaan echter geen acht op wat de apostel zegt: “Alle dingen zijn voor mij mogelijk door Christus die mij kracht geeft.” Bernardus zegt: “Degenen die hun hoop op hem stellen hebben in God een schat gevonden: bij armoede geeft hij verlichting, bij eenzaamheid glorie, bij hoogmoedige behandeling eer en bij verstoting geeft hij bescherming tegen regen en hitte.”
Er is een fabel over een valk die met zijn klauwen een wouw gevangen had. Hij hield hem met één poot vast en zei: “Jij ongelukkige, je bent groot
60v
ende sterck als ick waer om en weerstu di niet want ick di ver
trede ende dy doden wilDie wouwe antwoorde Du seggest
waer want ick groot ende sterck ben iae sterker dan du want
mijn beck ende voeten sterker sijn dan die v sijn.Mer dat hart
ontbreckt miDes gelijck souden veel menschen wel veel goets
doen Mer dat hert ende die wil ontbreckt hem Een man was
int water gheuallen ende want hy nyet swemmen en conde
began hi te roepen O goede sint iorijs coemt mi te hulpen .
Daer sint iorijs ter stont bi quam ende seyde O du traghe men
sche help di seluen roert handen ende voeten du selste wel ver=
losset worden want die hem seluen helpt dien helpt god. Al=
soe sal hi oeck doen die in sonden gheuallen is dat hy niet al=
leen van gode ghenade bidden sal mitten monde mer oec wer
ken der penitencien doen ouermits welcken si vanden sonden
op staen . Augustinus in een epistel die hi tot sinte ieronimus
scrijft vertelt hoe dat een man in een put gheuallen was ende een
ander daer voorbi leet ende vragede hem hoe dat hy daer in gheuallen
waer dattie ander antwoorden Jc bidde en wilt niet vragen hoe ic
hier in gheuallen ben mer soect raet hoe gi mi wt helpen moghet
¶ Van die hoppe ende die papagay ¶ Dyalogus lix.
HOppe is een voghel dye hoor laet dencken dat si scoon
is ende een croon opt hooft heuet ende hoor veren van meni
gerhande verwen sijn dese began hoor seluen te verheffen doe sidie papa
en sterk zoals ik. Waarom verdedig je je niet want ik zal je vertrappen en doden. De wouw antwoordde: “Je spreekt de waarheid dat ik groot en sterk ben want mijn snavel en poten zijn sterker dan die van jou, maar de moed ontbreekt mij.”
Zo ook zouden veel mensen goed willen doen maar de moed en wil ontbreken hen.
Een man was in het water gevallen. Omdat hij niet zwemmen kon, begon hij te roepen: “O goede Sint Joris, kom mij helpen.”
Sint Joris was onmiddellijk ter plaatse en zei: “O jij trage man, help je zelf, beweeg je handen en voeten en je zult geholpen worden want degene die zichzelf helpt, wordt door God geholpen.” Zo moet ook degene doen die gezondigd heeft. Hij moet niet alleen om Gods genade bidden met de mond maar ook boete doen, waardoor hij van de zonden wordt verlost.
Augustinus schrijft in een epistel aan Sint Hieronymus over een man die in een put gevallen was. Toen er iemand passeerde, vroeg hij hoe het kwam dat hij in de put gevallen was. Hij antwoordde: “Vraag me niet hoe ik hierin gevallen ben maar bedenk hoe u mij hier uit kunt helpen.”
De 59e dialoog. Over de hop en de papegaai
De hop is een vogel die van zichzelf vindt dat hij mooi is, een kroon op zijn hoofd heeft en veren die veelsoortige kleuren hebben. Hij begon te pronken toen hij de papegaai
61r
gay staen sach mit een vergulden kouwe in des conincks sael
ende gheuoet wort mit conincliker spijsen ende seyde Jck ben
ymmer so scoon als die papagay ende moet nochtans mijn voet
sel mit groten arbeyde weruen Daer die papagay mit groter
eren gehouden wort ende gheuoedet tot horen wil sonder ar=
beyt Jc wil totten coninck gaen ende doen mi setten in die kou
we ende singhen ende huppelen ende springhen ende eten als
die papagay Ende doe si totten coninck ghecomen was ende
in die kouwe gheset .had sijs groten rouwe dat si also gheuan
ghen was ende in die obedienci van een ander Alsoe datse van
groter droefheyt onlanghe leuede ende seyde Gheen dinc
en is te compareren . der vriheyt als si staet in eeren. ¶ Veel
menschen vintmen dye segghen die lollaert dese baghinen in=
den cloosteren hebben alle armoede om godes willen ouer ghe
gheuen ende hebben een ghemackelick leuenMer als sijt besoe
ken willen ende sien dat si ghesloten ende ghebonden sijn on=
der een reghel ende onder eens andern obedienci staan : dat si
hoor eygen wil niet ghebruken moghen . ende hoor vriheyt
niet besighen en moghen soe berouwet hem die coopDaer om
seyt oec een philosooph beter is vrijheyt dan alt gout der werlt
Valerius vertelt dat literonides dye hartoch van spartanien
mit drie hondert van sinen burghers vacht teghen den coninc
van persen om vrijheyt sijns lants ende toehardede sijn volck
mit vromer stemmen ende seyde . O mijn lieue ghesellen doet
nu u middaechs mael hier . want ghy selt by auentuerenv a=
uentmael inder hellen doen . Myt deser ende deser gheliken
woorden worden sy vroom ende onuersaecht dat si hem wil=
lichliken bereydt obedieren wouden totter doot . Ende al en
was daer gheen raet of hope den strijt te winnen dat oec seer
onghesien was si worden n[e]chtant wt sinen woorden bereyt
al te liden dat hem op comen mocht dan den persen te dienen
ende hoor eyghen vrijtheyt te verliesen . Orosius scrijft Doe
deometrius conync van ponten ende van armenien van sijn
zag staan in een vergulde kooi in de koningszaal, die gevoerd werd met koninklijke spijzen. De hop zei: “Ik ben net zo mooi als de papegaai en toch moet ik met veel moeite voedsel vinden terwijl de papegaai geëerd wordt en naar believen mag eten zonder er iets voor te doen. Ik ga naar de koning, ga de kooi in en zal zingen, dansen, springen en eten, net als de papegaai.”
Maar toen hij bij de koning kwam en in de kooi werd gezet, had hij er al direct heel veel spijt van dat hij zich gevangen had laten zetten en een ander moest gehoorzamen. Hij zou door groot verdriet niet lang meer leven en zei: “Vrijheid is meer waard dan al het andere.”
Veel mensen vinden dat de lekenbroeders en lekenzusters, die zich in het klooster om Gods wil onderwerpen aan armoede, een gemakkelijk leven hebben. Maar als deze mensen het klooster zouden bezoeken en merken dat de broeders en zusters opgesloten zijn en aan regels gebonden en aan een ander gehoorzaam moeten zijn, dat ze hun eigen wil niet kunnen doen en hun vrijheid niet kunnen uitoefenen, dan zullen deze mensen spijt hebben van hun vooroordeel.
Een filosoof zegt hierover dat al het goud ter wereld minder waard is dan je vrijheid.
Valerius vertelt dat Leonidas, de hertog [sic] van Sparta, met driehonderd burgers tegen de koning van de Perzen vocht om de vrijheid van zijn land. Hij spoorde hen met krachtige stem aan en zei: “Geliefde wapenbroeders, eet je middagmaal nu nog maar hier, want misschien eet je je avondmaal wel in de hel.”
Door deze en soortgelijke woorden werden ze zo moedig dat ze bereid waren hem te gehoorzamen tot in de dood. Al was er geen redmiddel of hoop om deze onmogelijke strijd te winnen, toch waren ze door deze woorden eerder bereid te lijden door wat zich voor zou doen, dan de Perzen te dienen en hun eigen vrijheid te verliezen.
Orosius schrijft dat Deometrius, koning van de Pontiërs en Armeniërs, door zijn
61v
eyghen soon beleghen was ende doe hy hem nyet ontgaen en
mocht wort hi bedroeft ende vergaderden alle sijn huysvrou
wen ende kinderen ende gaf hem venijnt te drincken ende hy
nam dat oeck daer nae wt desperacien¶ Ende doe hi niet hae=
steliken daer of en starf . offerden hy hem seluen enen vanden
vyanden dye ouer die mueren gheclommen was dat hy hem
doden soude hebbende lieuer te steruen dan si hem onder hoor
vianden setten souden ende hoor eygen vrijheden te verliesen.
Jtem noch scrijft hi dat sommighe menschen beleghen waren
van scipio affricaen ende vanden romeynen.ende saghen dat
si nyet ontgaen en souden moghen si en souden gheuangen en
de verwonnen worden Op dat die romeynen van horen goe=
den gheen bliden roof hebben en souden sloten si hoor poorten
ende verbarnden hem seluen ende al hoor goeden . dat lieuer
te willen doen eer si horen vianden vrijheden gheuen souden
op hem seluen
¶ Van die henne ende die duue dyalogus tsestich
Die henne ende die duue hadden te samen een nest ghe=
maect ende woenden mit malcander Mer dicwijl keuen
si onderlinghe om dat die een veel sanck ende die anderveel
huylden daer om als die henne sach datter duuen iongen dicwijl
gheworcht worden was seer blide ende kakelde veelEnde dan
eigen zoon belegerd was. Hij kon niet ontsnappen en werd bedroefd. Hij riep al zijn vrouwen en kinderen bijeen en gaf hen gif te drinken. Uit radeloosheid nam hij daarna zelf ook gif in.
Toen hij daaraan niet direct stierf, bood hij een van zijn vijanden, die over de muren geklommen was, aan om hem te doden. Hij wilde liever sterven dan dat hij en zijn volk aan de vijand onderworpen zouden worden en hun eigen vrijheden zouden verliezen.
Orosius schrijft ook dat er mensen belegerd waren door de Romeinen onder aanvoering van Scipio de Afrikaan. Zij zagen dat zij niet konden ontsnappen, dat ze gevangen genomen en overwonnen zouden worden. Opdat de Romeinen geen plezier zouden hebben van hun oorlogsbuit sloten zij de poorten en verbrandden zij zichzelf en al hun goederen.
Dit deden zij liever dan hun vijanden de vrije hand geven.
De 60e dialoog. Over de hen en de duif
De hen en de duif hadden samen een nest gemaakt en ze woonden daar beiden in.
Zij ruzieden echter dikwijls met elkaar omdat de een veel zong en de ander veel huilde.
Toen de hen zag dat de duivenjongen dikwijls gedood werden, was zij zeer blij en zij kakelde veel.
62r
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
dye duue daer om seer verstoort wort ende seyde . Du henne
en wils mit my niet droeuen alstu mijn ionghen sieste dooden
Die henne antwoorden Jck heb meer di te beclagen dattu mit
mi niet singen en wils als ic wt minen liue een ey voort brenge
ende van dien perikel worde verlost Aldus claechden si altoes
onderlinghe ouer malkander. ende waren altoes in twiste so
dat si ouerdroeghen totten aern te gaen horen coninynne elck
sijn clacht an hem te doen ende seyde Ghif onder ons vonnisse
o coninynne oft goet is dat wy langher te samen wonen Die
aern gaf daer of een sentenci int openbaer ende seyde Die
verlosset sijn sellen staen mitten blijden . die droeuich sijn mit
den gheen die sijn in lijden . ¶ Het en [en] wil niet tieren dattie
gheen dye vrolick sijn gheselscap hebben mytten bedructen of
dattye bittere menschen spelen mytten gheen die vrolick ende
ghenoechlick sijnMer doen als paulus leert verblijdet mitten
verblijdende screyet mitten screyenden :¶ Hier salmen weten
dat ommate grote blijscap ondertijden den mensch haestelick
doodet Daer of scrijft valerius dat eenre vrouwen een onrech
te boetscap gheseydt wort . dat hoor soon dye buten landes
was ghestoruen waer daer si droeuich om was ende screyede
seer . Ende ter wil en dat si aldus sat ende bescreyeden horen
soen soe quam dye soen daer teghenwoordich ende leuende .
Ende doe si hem sach voer si hem van groter blijscappen om
sijn hals ende starf ter stont van groter blijscappen . Hier wt
moghen wy leeren dat dye blyscap der werlt is als wijn dye
puer ende seer craftich is die den mensch haestelick neder wer
pet ende verwinnet . ten si datmense myt saligher droefheyt
tempereet .¶Als dye wise man seyt. Het is beter te gaen tot
dat huys des screyens dan totten huyse des weerscaps Tullius die
poeet scrijft dat wanneer enighe romeynsche princen weder te
huys quamen mit victorien soe wort hem drierhande eer be=
wesen die eerste was dat hem alt volck mit blijscappen te ge=
moet ghinck. die anderde dat alle die sy gheuanghen hadden
De duif was daarover dan erg boos en zei tegen de hen: “Jij wilt niet met mij treuren als je ziet dat mijn jongen worden gedood.” De hen antwoordde: “Ik heb meer te klagen over jou omdat je niet met mij wilt zingen als ik een ei uit mijn lijf pers en van deze last wordt bevrijd.”
Ze klaagden en ruzieden dus alsmaar over elkaar zodat ze onderling besloten om naar de arend, hun koningin, te gaan om bij haar hun beklag te doen. Zij zeiden: “Koningin, wilt u uw oordeel geven of het goed is dat wij nog langer samenwonen.”
De arend sprak in het openbaar een vonnis uit en zei: “Zij die verlost zijn, moeten omgaan met de blijden, zij die droevig zijn met degenen die lijden.”
Het past niet dat degenen die vrolijk zijn het gezelschap van de bedrukten zoeken of dat treurige mensen omgaan met degenen die vrolijk en aangenaam zijn. Zij moeten doen zoals Paulus leert: “Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.”
Men moet zich realiseren dat door buitengewoon grote blijdschap een mens plotseling kan sterven.
Daarover schrijft Valerius dat een vrouw een onware boodschap ontving: haar zoon, die in het buitenland was, zou zijn gestorven. Ze was daar bedroefd over en ze moest erg huilen. Terwijl ze zat te treuren om haar zoon, kwam hij in levende lijve op haar af. Toen ze hem zag, viel zij hem met grote blijdschap om de hals maar zij stierf terstond door die grote blijdschap.
Hieruit kunnen we leren dat aardse vreugde als wijn is die zuiver en zeer krachtig is, maar die de mens plotseling kan neerhalen en overwinnen tenzij men zich met zalige droefheid matigt. Zoals de wijze man zegt: “Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer.”
Cicero schrijft dat toen enige Romeinse aanvoerders met hun behaalde overwinning thuis kwamen, hun driewerf eer bewezen werd. De eerste was dat het gehele volk hen met blijdschap tegemoet ging. De andere was dat allen die zij gevangen genomen hadden
62v
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
mosten mytten handen aen hoor waghen ghebonden daer si
op saten nae lopen Die derde was dat die verwinre ghecledet
mit iupiter des afgods rock eerliken gheset was in een wagen
die van vier witte paerden ghetoghen wort tot dat capitoli=
um dat was dat heeren huys van romen . Mer op dat si hem
niet alte seer verheffen en souden soe wort dese drierhande eer
mit drierhande oneer getempereert Die eerste was dat een on
vrij knecht die eyghen was by hoor in die waghen sat dat een
yghelicken hope ghegheuen wort tot alsulker eeren te comen
waert dat hijt verdienden Dye anderde was dat dye onedel
eyghen knecht an hoor wanghen sloech ende seyde . bekent v
seluen . Dye derde dat allen luden gheoorloft was allen dien
dach scande ende laster aen te doen den verwinreHierwt wor
den wij gheleert Jst dattie heyden hoor wertlike blijscap aldus
tempeerden dat soe veel te meer dye kersten menschen hen daer in
sellen bedwinghen Als gregorius seyt . want nae dese tijtli=
ke blijscappen volghen ewighe screyen Augustinus Blijscap
der werlt is ydelheyt. si wort mit groten verlanghen verbeyt
ende als si ghecomen is en machmense niet houden
¶ Van den haen ende den capoen. ¶ Dyalogus lxi.
DJe haen ende dye capoen woenden tesamen in een
hofMer den haen hadde heerscappie ouer [die hen=]
achter de wagen aan moesten lopen waarop de overwinnaars zaten, met hun handen eraan vastgebonden. De derde was dat de overwinnaars, gekleed als de god Jupiter, eervol naar het machtscentrum van Rome, het Capitool, mochten rijden in een wagen die getrokken werd door vier witte paarden. Om te voorkomen dat ze al te trots zouden worden, werd deze drievoudige eer door drievoudige vernedering getemperd. De eerste was dat een onvrije knecht, een lijfeigene, in hun wagen zat zodat iedereen kon hopen ook eens zoveel eer te krijgen, mits hij het verdiende. De andere was dat die onedele lijfeigene hen op de wangen sloeg en zei: “Ken uzelf.” De derde was dat het aan iedereen toegestaan was om op die dag kwaad te spreken over de overwinnaars. Hieruit kunnen wij leren dat als de heidenen hun wereldse blijdschap al zo temperden, christenen zichzelf daarin des te meer zouden moeten bedwingen. Zoals Gregorius zegt: “Want op deze tijdelijke blijdschap volgt het eeuwige verdriet.”
Augustinus zegt: “De wereldse blijdschap is ijdelheid. Er wordt met veel verlangen naar uitgekeken maar als die blijdschap er is, kan men deze niet vasthouden.”
De 61e dialoog. Over de haan en de kapoen
De haan en de kapoen woonden samen op een erf, maar de haan was de baas over
63r
die hennen ende die capoen ghinck daer oetmoedeliken by als
nullus . Op een tijt gheschiedet dat een vosse den haen vinck
ende athen in sijn lijfMer hi hielt die croon van sijn hoeft heel
ende brocht die totten capoen ende seyde ¶ Sich broeder dye
haen dijn ghesel is vander werlt ghesceyden . ende om grote
liefte dye ick tot dy hebbe soe brenghe ick dy dye alre scoonste
croon die hi opt hoeft te draghen plach Coemt tot mi ic sal dy
cronen ende dan salstu voortan die prince der hennen wesen
als hi te wesen plach. Als dit die capoen hoorden dat hy heer
wesen soude ouer dye hennen ghinck hi wt sijn huysgen ende
quam totten vosse . die vos als die capoen tot hem verbliden
de quam beet hem ter stont die keel of ende seyde EN wilt
niet louen al datmen seyt . mer wachten v van loser feyt .
Van alsulken valschen losen menschen ghebiet die heer int e=
wangeli te wachten daer hi seyt Wachtet v van die gheen die
tot v comen int habijt der scapen want si van binnen sijn gri
pende woluen ¶ Men seyt een fabel dat die rauen had op een
tijt een stuck vleys in sinen mont ende sat hoech op enen boem
Dit siende die vos dochtOch mocht ick den rauen verscalken
ende dat vleys crighen dat hi heeftHier om seyde hi totten ra
uen. O broeder dine scoonheyt gaet bouen scoonheyt alre vo=
ghelen ende du biste oeck stercker bouen allen voghelen. Mer
des bedroue ic my van dijnre weghen dattu gheen stemme en
hebste ende dattu niet en conste singhen Als die vos dit geseit
had began die rauen te singhen ende dat stick vleys viel wt si=
nen mont ende die vos namt ende ghinc lopen ende attetDes
ghelijck boert den mensche oeck dickwijl als hy hoort dat hy
ghepresen wort Daer om seyt die heylighe propheet Jeremi=
as . Een yghelick die sal hem wachten van sinen euen mensche ende
en sal in allen broeder gheen betrouwen hebben. Du en sels=
te altoes niet di seluen van di seluen meer ghelouen dan ande
ren luden Die wise man seyt Soe wie haestelic ghelouet die is
licht van harten Paulus . en wilt alle[e]n gheesten niet ghelo=
uen Jtem alle dinck saltu proeuen ende houden datter goet is
de hennen en de kapoen onderging dit nederig en voelde zich nietig.
Op een keer gebeurde het dat een vos de haan ving en hem op at maar hij hield de kam van zijn kop intact. Hij bracht hem naar de kapoen en zei: “Zie, broeder, jouw vriend de haan heeft de wereld verlaten en om de grote liefde die ik voor je heb, breng ik je deze allermooiste kam die hij op zijn kop droeg. Kom bij me, dan zal ik je kronen. Voortaan zal jij de heerser zijn over de hennen zoals hij altijd was.”
Toen de kapoen hoorde dat hij meester zou zijn over de hennen, kwam hij uit zijn hok en liep hij blij naar de vos, die hem meteen de keel doorbeet en zei: “Geloof niet alle mooie praat maar hoedt u voor de bedrieglijke daad.”
Jezus gebiedt ons op je hoede te zijn voor zulke valse en onbetrouwbare mensen waar Hij zegt: “Pas op voor degenen die in schaapskleren op jullie afkomen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.”
In een fabel staat dat de raaf eens een stuk vlees in zijn snavel had en in een hoge boom zat. De vos zag dit en dacht: ik zou graag de raaf voor de gek willen houden om het vlees te pakken dat hij heeft. Daarom zei hij tegen de raaf: “O broeder, jouw schoonheid gaat boven de schoonheid van alle vogels en je bent ook sterker dan alle andere vogels, maar ik ben bedroefd dat je geen stem hebt en niet kan zingen.” Toen de vos dit gezegd had, begon de raaf te zingen en het stuk vlees viel uit zijn snavel. De vos pakte het op, rende weg en at het op.
Iets dergelijks overkomt de mens ook dikwijls als hij geprezen wordt. Daarom zegt de heilige profeet Jeremia: “Een ieder moet op zijn hoede zijn voor zijn evenmens en moet niet in alle broeders vertrouwen hebben.” Zelfs broeders moet je niet meer geloven dan andere mensen.
De wijze man zegt: “Wie zo goedgelovig is handelt lichtzinnig.” Paulus zei: “Vertrouw niet iedere geest” en: “Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.”
63v
Vanden voghel fasianus ende vanden paeu. Dyalogus lxij.
DJe voghelen daer si alle vergadert waren om te seggen
wie die scoonste ware setteden twee voor die scoonsten
als fasianus ende die paeu Als dit aldus ouerdraghen
was bider electien soe waren si onder malcander in twiste en=
de konden niet ouerdragen onderlinge Doe dit die ander voghelen sagen
liepen si totten aern ende seyden . wij hebben o conincinne elec=
ci ghedaen nu bidden wij dattu als een rechter dye confirma=
ci daer of gheues dat die ghecoren warden gheconfirmeert:
Die aern dede tot hem comen dye ghecoren willende die ghe=
coren examineren . Fasianus is een voghel die eerstwerf ghe=
brocht is wt gryeken wes vleys seer soet is te eten. Dese pri=
sede hoor seluen te mael seer ende seyde.¶ O rechtuaerdighe
rechter alstu wel sieste . Jck ben een teeder voghel schoon ende
menichuoudich van verwen in mijnen veeren Mijn vleys is
inden smaeck oft ghecruyt waer mit kaneel ende ander goede
cruyden alsoe dattet bouen al wel smaecket ende soet ruket .
waer om my die ouerhant toe behoort .¶ Doe verantwoor
den haar die paeu nae hoorre macht ende seyde . Neen coninc=
ynne alsoe en ist nyet als fasianus seyt .¶ Want ick grooter
ende scoonre ben dan sy . ende oeck ghecroont . Mijn start be=
wijst dat my dye hoechste eer toe behoort . ende dit segghende
sloech sy hoor staert seer breet wt . Ende hadde daer groo=
De 62e dialoog. Over de fazant en de pauw
De vogels waren bijeen om uit te maken wie de mooiste was. Ze wezen daar de twee knapsten onder hen aan: de fazant en de pauw. Na deze uitslag kregen ze ruzie met elkaar en konden ze zich er onderling niet mee verzoenen. Toen de andere vogels dat zagen, gingen ze naar de arend en zeiden: “Koningin, we hebben een verkiezing gehouden en nu vragen wij u, als rechter, er uw goedkeuring aan te geven zodat de gekozenen zich er bij neerleggen.” De arend liet de winnaars bij zich komen om ze te ondervragen.
De fazant, van oorsprong een vogel uit Griekenland, heeft vlees dat lekker smaakt. Hij schepte over zichzelf op en zei: “Rechtvaardige rechter, ik ben een fijngebouwde vogel zoals u ziet, mooi en met veren in allerlei kleuren. Mijn vlees smaakt alsof het gekruid is met kaneel en andere fijne kruiden, zodat het overheerlijk smaakt en lekker ruikt. Daarom komen mij de meeste stemmen toe.”
Daarna verdedigde de pauw zich zo goed mogelijk en zei: ”Nee, koningin, het is niet zoals de fazant zegt. Ik ben groter en mooier dan hij en ik heb, net als u, een kroon op. Mijn sleep bewijst wel dat mij de hoogste eer toekomt.” Terwijl hij dit zei, zette hij zijn sleep op. Hij was daar
64r
te glori in : Dye aern horende al dyt dat gheseyt is seyde den
paeu . ¶Du paeu hebste dy heel bescaemt in dyen dattu dijn
staert wtghereckt heefste wanttu ons vertoent hebste leelike
voeten ende daer om en bistu niet waerdich die scoonste te hie
ten: Voort seyde die aern tot fasiaen endu biste altoes wate=
rich inden oghen oftu screyende waers ende oeck bistu cranck
ende en konnet niet singhen: Daer om dattu ghebreck inden
oghen hebste soe beneem ick dy oeck die ouerhant . Aldus ble=
uen si beyde beroeft vander heerlicheyt ende seyden Hy en
sal niet wesen heer noch vrou. diet mit vechten ende kiuen hout
Dit sien wy dicwijl hoe dattet ghesciet inden ghenen dye tot
enigher prelatuerscap ghecoren warden als si daer om teghen
malkander perlament ende onrust maken dattet volck hoor
ghebreken kennet alsoe dat si daer om dicwijl beroeft warden
Daer om en ist niet goet om hoocheyt te strijden ende te vech=
ten Want gregorius seyt dat begheerte der hoecheyt coemt wt
vermetelheyt des herten Ende soe wie hoecheyt inder aerden
soeckt die sal confuys vinden inden hemel . Daer om ist sor=
ghelick nae prelatuerscap te staen Om dat gregorius seyt die
in die hoechste stede pastoer is die staet soe veel te meer in gro
ten perikel . Men vint dat dye oude princen ende heren nyet
henghen en wouden datmen hoor kinderen in hoocheyt ver=
heffen soude eer dat si soe goet ende wijs waren dat si den on
dersaten profitelick mochten wesen Alsoe als elynandus be=
scrijft van helius dye van een senatoer keyser ghecoren wart
die ander senatoers hem baden dat hi sinen soon nemen wou
tot een ghesel des keyserrijcks dat hi oeck keyser mit hem we
sen soude ende hieten . dat hi doe seyde . En ist niet ghenoech
dat ic alleen onwillich regnier dat ick nochtant niet verdient
en heb . want die hoecheyt des keysers staet nyet en hoort te
volghen nae dat gheslachte mer der verdienten Dicwijl wort
hi totten rijck coninck gheboren die den rijck onnutte is .
Sonder twijfel ist dat hy die mynne der ouders niet en heeft
die sijn kinderen mit een ondrachtelike last belast want dat is
heel trots op.
De arend hoorde alles wat gezegd werd en zei tegen de pauw: “Je hebt jezelf te schande gezet door je sleep op te zetten, want nu hebben wij je lelijke poten gezien. Daarom ben je het niet waard de mooiste te zijn.” Vervolgens zei ze tegen de fazant: “Jij hebt altijd waterige ogen, het lijkt alsof je huilt. Ook ben je zwak en kun je niet zingen. Omdat je een gebrek aan je ogen hebt, ontneem ik ook jou de overwinning.”
Beiden bleven verstoken van de eer en zeiden: “Met vechten en ruzie maken verwerf je geen hoog aanzien.”
Wij zien dikwijls wat er gebeurt met degenen die tot een of ander hoog ambt gekozen worden. Ze praten luid tegen elkaar en ze maken ruzie. Het volk leert zo hun gebreken kennen, waardoor zij dikwijls uit hun ambt gezet worden. Daarom is het niet goed te strijden om aanzien.
Gregorius zegt dat verlangen naar aanzien uit hoogmoed voortkomt. Wie aanzien op aarde zoekt, zal zich schamen in de hemel. Daarom is het bedenkelijk om hoge ambten na te streven.
Gregorius zegt immers dat wie in de belangrijkste stad kerkleider is daar des temeer gevaar loopt.
Het is bekend dat de oude machthebbers niet wilden toestaan dat hun kinderen aanzien zouden verwerven voordat zij zo deugdelijk en verstandig waren dat zij hun onderdanen van nut konden zijn.
Helinandus schrijft over Hadrianus, die van senator tot keizer gekozen was, dat de andere senatoren hem smeekten zijn zoon mederegeerder van het keizerrijk te maken, zodat deze dan samen met hem keizer zou zijn en ook ‘keizer’ genoemd zou worden. Hij zei toen: “Is het niet voldoende dat ik met tegenzin alleen regeer terwijl ik dat niet verdiend heb?”
Het aanzien van de keizer hangt immers niet af van afkomst maar van verdienste. Dikwijls wordt iemand als een koning geboren die niet van nut is voor het rijk.
Hij die zijn kinderen een ondraaglijke last oplegt, ontbreekt het zonder twijfel aan ouderliefde, want
64v
die kinderen te versmoren niet om hoor verdienten promoue=
ren. Men sal dye kinderen eerst inden doechden opuoeden op
dat als si in doechden voortghegaen sijn dan gheproeft ende
gheuonden mochten worden in doechden dien voor te gaen di=
en si in prelatuerscap voor gheset sullen worden Want die wi
se man seyt . En wilt niet soeken rechter te warden ten si dat
tu mit machten die boesheyt benemen moechte. Jnden ouden
gesten vintmen ghescreuen dattie keyser octauianus nyet hen
ghen en woude dat men sijn kinderen tot hogher eren promo
ueren soude eer dat si myt cracht ende wijsheyt hoor eyghen
goet ende der ondersaten bescermen mochten Daer om liet hi
sijn sonen leren scieten ende scermen lopen ende springhen swem
men ende den steen werpen ende mit die slingher werpen en=
de alrehande gheradicheyt leren Ende sijn dochteren drapenie
ren . op oft bi snoder auentueren daer toe quaem dat si in ar=
moeden comen mochten dat si den cost mytter consten moch=
ten winnen Aldus ghebiet die wise man Jst dattu sonen hebs
te leertse totten arbeyde hebstu dochteren bewaert hoor lichaem
¶ Van den rauen ende die snep ¶Dyalogus lxiij .
DJe rauen is een voghel als die meesters segghen die
leuen mach tot dusent iaren toe. Dese had op een
tijt een nest ghemaeckt daer si hoor ionghen in voe
den mit groter armoedenalsoe dat hoor die plumen outuielen en=
de kinderen worden zo verhinderd om vanwege hun verdiensten vooruit te komen. Men moet de kinderen eerst opvoeden in deugdzaamheid opdat zij, wanneer zij daarin voortgang hebben gemaakt, beproefd zullen worden de deugden na te leven waarmee zij in hun hoge ambt te maken krijgen. Want de wijze man zegt: “Verlang er niet naar om rechter te worden, tenzij je met gezag een eind aan het kwaad kan maken.”
In de oude geschiedverhalen staat geschreven dat keizer Octavianus niet wilde toestaan dat men zijn kinderen tot een hoog ambt zou bevorderen voordat zij met kracht en wijsheid hun eigen bezittingen en die van hun onderdanen konden beschermen. Daarom moesten zijn zonen leren schieten en schermen, hardlopen en springen, zwemmen en steenwerpen, slingeren en allerlei behendigheden leren. Zijn dochters moesten leren weven, zodat ze met hun vaardigheden de kost zouden kunnen verdienen als zij door een ongelukkig toeval tot armoede zouden vervallen.
De wijze man gebiedt aldus: “Als je zonen hebt, leer ze dan om te werken; als je dochters hebt, bescherm ze dan.”
De 63e dialoog. Over de raaf en de snip
Zoals de geleerden zeggen, is de raaf een vogel die wel duizend jaar oud kan worden. Op een keer had zij een nest gemaakt waarin zij haar eieren uitbroedde. Zij kwam zelf zoveel voedsel tekort dat haar veren uitvielen en
65r
de magher wort . Tot hoor quam die snep ende bescemptese
om dat si bloet wart ende queldese dat si niet mit vreden moch
te wesen . Mer want die rauen hoor eyer niet laten en mocht
wort si op die snep seer verstoort ende hieltet al stilswighen=
de int hert Ende doe die ionghen wten dop ghecomen waren
began si oeck wel op hoor lijf te werden ende tot hoor ouden
staet te comenDoe quam die snep weder ende was hoor moy
lick als si te voren ghedaen hadde waer om die rauen seer toor
nich wort ende woude hoor verwijt wreken . ende toech dye
snep al hoor veren of ende dodese ten lesten ende seyde. :
WJe die bedructe willen bespotten.die doen qualiken als
doen die sotten .¶ Alsoe vintmen veel menschen die als si ye=
mant sien dye belast ende bedruct is . dat si dien belasten ende
veruolghen . Mer du goede mensche alstu yemant sieste dye
in druck ende lijden is . soe salstu of laten die te belasten Want
aristotiles seyt Datten bedruckten tebelasten ende quellen swaer
re is dan hoor lijden dat si hebben Ende mitten gheen dye in
lijden is nyet te lijden is onrecht Die oude princen ende goe=
de heren plaghen altoes mitten bedructen ende belasten men=
schen medeliden te hebben . Valerius scrijft dat doe een key=
ser sach sijns viants hooft ofslaen stortede hi tranen wt mede
liden Jtem noch scrijft hi dat marcus marcellus doe hi die stat
syracusana ghewonnen had ende hy int hoechste van der stat
staende sach dat bedructe volck dat hoor verlies bescreyede .
Dat hy hem van tranen oeck niet onthouden en mocht Noch
seyt hy vander goedertierenheyt des mans pompeyus die hy
bewijsden inden coninck van armonien die teghen den romei
nen grote strijde ende oorloghe ghehad hadde ende hi gheuan
ghen ende verwonnen was ende voor sijn voeten oetmoedeli
ken neder gheuallen was dat hem pompeyus ter stont op nam
ende troestede hem mit soeten woorden ghebieden datmen sijn
croon op sijn hooft weder setten soude ende settede hem in sijn eers
te maiesteyt segghende dattet al euen eerlick is coninghen te
verwinnen ende coninghen te maken.Des ghelijck vertelt hi
ze mager werd. De snip kwam naar haar toe, lachte haar uit omdat ze naakt was, viel haar lastig en liet haar niet met rust. Ze werd heel boos op de snip, maar ze kon haar eieren niet alleen laten. Daarom zei ze niets maar ze onthield het wel.
Toen de jongen uit het ei gekomen waren, begon ze weer goed voor zichzelf te zorgen. Ze kreeg zo haar oude uiterlijk terug. De snip kwam opnieuw naar haar toe. Ze deed weer net zo vervelend als eerst. Hier werd de raaf zo kwaad over dat ze dat getreiter wilde wreken. Ze trok de snip al haar veren uit en ze doodde haar ten slotte. Ze zei: “Wie de kwetsbare bespot, gedraagt zich zo slecht als een zot.”
Zo zijn er veel mensen die iemand lastig vallen en vervolgen als ze zien dat die persoon het moeilijk heeft. Maar goede mensen, val toch niemand lastig die het zwaar heeft!
Aristoteles zegt dat je het leed van mensen die het al moeilijk hebben, zwaarder maakt door ze te kwellen en lastig te vallen. Het is onrechtvaardig om niet mee te voelen met degene die lijdt.
De machthebbers uit vroeger tijden hadden altijd medelijden met mensen die het zwaar hadden.
Valerius schrijft dat er eens een keizer was, die uit medelijden huilde toen hij zag dat zijn vijand onthoofd werd. Ook schrijft hij over Marcus Marcellus die de stad Syracuse veroverd had. Toen hij op het hoogste punt van de stad stond, hoorde hij het overwonnen volk jammeren over het verlies en kon hij zijn tranen niet bedwingen.
Verder vertelt Valerius over de welwillendheid van Pompeius ten aanzien van de koning van Armenië. Deze had hevige strijd gevoerd tegen de Romeinen maar hij was nu overwonnen en gevangen genomen. Hij viel nederig voor de voeten van Pompeius neer, die hem meteen ophief en met vriendelijke woorden troostte. Hij gebood dat men de kroon weer op het hoofd van de koning moest zetten en hem de hoogste eer moest bewijzen. Hij zei dat het even eervol is om koningen te overwinnen als koningen te kronen.
Iets dergelijks vertelt Valerius
65v
oeck van een raetheer van romen ghenoomt paulus . dat als
hi hoorden dat men enen gheuanghen coninck tot hem brocht
ghinck hy hem teghen int ghemoet Ende den coninck die hem
te voeten vallen woude boerde hi op mit sijn rechter hant en=
de gaf hem grote hope tot sijn verlossinghe . ende settede hem
inden raet an sijn side Ende en rekenden hem niet onwaerdich te
wesen der eren sijnre tafelenEnde seyde al ist groot den viant te verwinnen
ten is nochtant niet min priselic den onsaligen konnen te ontfermen
¶ Van die ransule ende die lewerick ¶ Dyalogus lxiiij
DJe ransuyl hiet men die nacht rauen want si des nach
tes alleen vlyeghet ende des nachtes waket Tot de=
ser quam die lewerick ende seyde : O mijn alre liefste
suster dy so bid ick als ick alre vriendelickste mach dattu mor
ghen te middaghe by my wesen wilste . want mijn wtuerco=
ren vrient wil my dan inder sonnen scouwen Jst dan dat ic bi di
gheset ben soe sal ick alsoe veel te scoonre schinen te wesenDie
ransuyl louede hoor dat sijt doen soude al dat si begheerden om
dat si hoor scaemden dat te weygheren Des anderen daghes
opten middach doe dye son seer scoon scheen verwachtede die
lewerick die beloften vander ransuyl mer si en dorste niet wt=
gaen om dat si des daghes niet en siet : Daer om en quam si
oeck nyet . alsoe dat die lewerick daer om toornich wort en=
de hoor v[i]ant ende veruolghedese daer sy konde ende mochte
¶Hier om dyt vernemende die ransuyl en dorste des daghes
nyet vlyeghen om vreese van dye leeuwerick : . ¶ Ende
over een senator uit Rome, genaamd Paulus. Toen hij hoorde dat een gevangen koning naar hem werd gebracht, ging hij hem tegemoet. De koning wilde zich voor zijn voeten werpen maar hij hief hem op met zijn rechterhand en hij gaf hem hoop op zijn vrijlating. Hij plaatste hem in de senaat aan zijn zijde en hij vond hem niet onwaardig om zijn tafel te delen. Hij zei: “Al is het groots de vijand te overwinnen, toch is het niet minder prijzenswaardig als je je ontfermt over de ongelukkigen.”
De 64e dialoog. Over de ransuil en de leeuwerik
De ransuil wordt wel nachtraaf genoemd want zij vliegt ’s nachts en is alleen dan wakker. Een leeuwerik kwam bij haar en zei: “O mijn allerliefste zuster, ik verzoek je allervriendelijkst morgenmiddag bij mij te zijn want mijn uitverkoren vriend wil mij dan in het zonlicht zien. Als ik dan bij jou zit zal ik veel mooier lijken.” De ransuil beloofde haar alles te doen wat zij verlangde omdat zij zich schaamde dat te weigeren.
De volgende middag, toen de zon volop scheen, wachtte de leeuwerik op de beloofde komst van de ransuil. Maar deze durfde niet weg te gaan omdat zij overdag niets ziet. De leeuwerik werd boos omdat ze niet kwam. Ze ging haar zoeken waar zij maar kon.
Dit kwam de ransuil te weten waardoor zij uit angst voor de leeuwerik niet durfde te vliegen.
66r
vlieghet des nachtes ende haelt hoor aes ende seyt NJe=
mant en sal louen ter goeder trouwen.dat hi niet en meent te
houwen. Daer om sellen wij ons wachten niet te belouen dat
niet moghelic en is te volbrenghen op dat hi niet loghenach=
tich gheuonden wort Ende en behaghet dy nyet dinen vrient
te belouen dat hi di bidt soe en wil nochtant niet belouen om
scaemte te weygheren . want aristotiles seyt.wachte di voor
die scaemte te weygheren op dattet dy niet brenghe tot noot
turfticheyt des lieghens want also wort hi te min bedroghen
die men haesteliken weyghert:Men vindet nochtant veel men
schen die om vrijheyt hoors herten hem scamen te weygheren
dat hem ghebeden wort Alsoe als men scrijft inden gesten der
romeynen Dat die keyser titus gheboden had Dat nyemant
dye tot hem quam om van hem te bidden sonder hope tever=
crighen en soude warden laten gaen Ende doe hem sijn vrien=
den vraechden waer om dat hy meer beloefden dan hi gheuen
mochte antwoorden hy om dattet niet behoorlick en waer dat
yemant bedroeft soude gaen van dat aensicht des princen Jtem
noch leestmen daer van trayanus den keyser Doe hem sine vri
enden berispeden dat hy meer dan den keyser betaemlic waer
elken mensche te wille was waer om in hem luden dochte dat
hi vermindert was Antwoorden hi dat hi hem also tot allen men
schen bewisen woude als si wouden dat si hem vinden moch
ten tot horen wille . .
¶ Van dat quickstertgen ende fasiaen Dyalogus lxv .
Zij vloog ’s nachts uit, ving haar prooi en zei: “Je moet niet uit goedheid iets beloven waarvan je weet dat je het niet kan nakomen.”
Daarom moeten we er voor waken iets toe te zeggen dat we niet kunnen volbrengen, zodat je niet voor een leugenaar wordt uitgemaakt. Doe aan een vriend die jou iets vraagt geen loze beloften waarvoor je je later zult schamen.
Aristoteles zegt: “Pas op uit schaamte iets te beloven, opdat je niet gedwongen wordt te liegen. Zo wordt iemand die meteen wordt afgewezen niet bedrogen.” Toch zijn er veel mensen die zo ruimhartig zijn dat zij zich schamen ook maar iets te weigeren dat van hen gevraagd wordt.
In de geschiedverhalen over de Romeinen staat dat keizer Titus geboden had dat men niemand van de mensen die hem iets kwamen vragen zonder hoop weg mocht laten gaan. Toen zijn vrienden hem vroegen waarom hij meer toezegde dan hij geven kon, zei hij: “Omdat het niet gepast is om iemand bedroefd bij een keizer weg te laten gaan.”
Over keizer Trajanus staat in die verhalen geschreven dat zijn vrienden hem kapittelden omdat hij, meer dan een keizer betaamt, iedereen ter wille was en de mensen dan zouden denken dat hij geen aanzien meer had. Trajanus antwoordde toen dat hij de mensen duidelijk wilde maken dat hij bereikbaar was voor iedereen die hem nodig had.
De 65e dialoog. Over het kwikstaartje en de fazant
66v
Quicksterte is een voghel die altoes sijn staert beeft de=
se quam tot den voghel fasianus ende seyde. Onsali=
ghe waer om en droeghes du dijn oghen niet . die du
altoes screyende vertoenste. Die stanck dynre oeghen maeckt
dy versmadelick . Fasianus antwoorden myt onwaerdicheyt
ende seyde en scaemstu dy niet dattu die minste biste van allen
voghelen ende die alre versmadelicste : Du hebste een beuende
staert ende wilste mijn ghebreken onderscheydenGanck eerst
ende corrigeer dijn ghebreken ende dan moghestu die mine straf
fen Als dit die quicksterte hoorden scaemde si haer ende wech
gaende seyde si Elck sal hem seluen eerst proeuen . eer dat
hy den anderen beghint tewroeghen . ¶ Aldus sijn veel men=
schen die haer eyghen ghebreken niet en mercken die nochtant
der anderen menschen sonden lasteren willen Bernardus veel
menschen weeten veel die andere luden ansien ende vergheten
hem seluen . Tot desen seyt onse behouder int ewangeli wat
siestu die vese in dijns broeders oghe ende den balck die in dijn
oghe is niet en merkeste Of hoe moghestu dinen broeder seggen
Broeder henghe dat ick wtwerp die vese wt dijn oghe den
balck in dijn eyghen oghe niet siendeO du ypocrijt werp eerst
den balck wt dinen oghe ende dan selstu voorsien dattu wtrec
kes dat kaf ofte vese wt dijns broeders oghe .¶ Men leset int
vader leuen dat op een tijt doe die broeders vergadert waren
beschuldichden een vanden broeders enen anderen broeder van
sijnre misdaet Ende baden den abt peyor dat hi dien schuldi=
ghen broeder corrigeren soude Als dit die abt hoorden sweech
hy stil .¶ Ende quam inder steede daer die broeders vergadert
waren . ende droech een grooten sack myt sande after op sijn
rugghe ende een cleyn mandekijn myt sande voor hem Die broe
ders dit siende vraghede hem wat hi daer mede meyndenDaer op
antwoorden hi ende seyde Die groten sac mitten sant sijn mijn eygen
sonden die ic after mi drage recht of icse niet ende sage: Ende dit luttelkijn
dat ic voor myn ansicht drage dat sijn mijn broeders sonden die ghi wilt
De kwikstaart is een vogel die voortdurend zijn staart beweegt. Deze vogel kwam op een keer bij de fazant en zei: “Ellendeling, waarom droog jij je tranen niet? Je huilt altijd. De stank die uit je ogen komt maakt je verachtelijk.” De fazant antwoordde met minachting: “Schaam jij je niet dat je de minste van alle vogels en het meest veracht bent? Jouw staart beweegt constant en jij wilt mij mijn gebreken vertellen? Ga eerst je eigen gebreken na, corrigeer die en dan mag je wat over die van mij zeggen.”
Toen de kwikstaart dit hoorde schaamde zij zich. Terwijl ze wegliep zei ze: “Iedereen zal eerst zichzelf moeten onderzoeken voordat hij anderen afkeurt.”
Zo zijn er veel mensen die hun eigen gebreken niet zien maar wel op de zonden van andere mensen wijzen.
Bernardus zei dat veel mensen weten hoe andere mensen moeten zijn, maar zij vergeten naar zichzelf te kijken. Tot deze mensen zei onze Redder in het Evangelie: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeders terwijl je de balk in je eigen ogen niet opmerkt?” Oftewel: “Hoe kun je tegen je broeder zeggen: ‘Laat mij de splinter in je oog verwijderen’, terwijl je de balk in je eigen ogen niet ziet? Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog. Pas dan zal je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen.”
In Het Leven van de Woestijnvaders leest men dat, toen de broeders op een keer bijeen waren, een van de broeders een andere beschuldigde van de misdaad die hij begaan had. Zij vroegen de prior of hij de schuldige broeder straffen wilde. De prior hoorde dit aan maar zweeg.
Hij ging naar de plek waar de broeders bijeen waren en hij droeg een grote zak met zand op zijn rug. Ook droeg hij een mandje met zand voor zich. Toen de broeders dit zagen, vroegen ze hem wat hij daarmee bedoelde. Daarop antwoordde hij: “De grote zak met zand staat voor mijn eigen zonden. Die draag ik op mijn rug zodat het net lijkt alsof ik ze niet zie. En dit kleintje, dat ik voor me draag, staat voor de zonden van mijn broeders waarvan jullie willen
67r
dat ick veroordelen soude. Ende seyde voort . Alsoe broeders
en salt niet wesen . mer ick moet mijn sonden voor mijn oghen
hebben ende daer op dencken Doe dyt die broederen hoorden
seyden si voorwaer dat is die wech der salicheyt
¶Van die nachtegael ende den rauen. ¶ Dyalogus lxvi..
OP een grote hoochtijt als dye aern myt alle die vo=
ghelen een vrolike warscap had riep si den nachtegael
tot hoor ende seydeGanck dochter breck dijn stemme
kijn ende singhe ons soeteliken als du wel konste dat onse her
ten daer of vervroghet moghen werden Die nachtegael was
ghehoorsaem ende began te singhen ende dat soe soeteliken dat
alle die voghelen myt groter begheerlicheyt daer na hoorden
Hieren binnen quam die rauen daer bi ende dit merkende seyde
hi in hem seluen Jc wil oec mitter nachtegael singhen ic heb een
groue stemme ic sel veer warden ghehoort Ende hi began leliken
te ropen cras cras also dattie nachtegael sweech om dat si niet
horen en mochte soe leliken te singhen Hier om worden alle die
voghelen verstoert opten rauen om dat hi hoor hoochtijt ver
stoerde Doe gheboet hem die aern dat hi wech gaen soude of=
te swighen Hy antwoorden dat hi oeck mitten voghelen festi
ueren woude ende oec niet om horen wille wech gaen en wou
de Die aern ontboot hem anderwerf dat hi wech soude gaen
wantter nyemant was dye hem gaern hoorden . Dye rauen
niet horen willende den aern. began noch luder ende leeliker
dat ik die zou veroordelen.” Vervolgens zei hij: “Zo moet het niet gaan, broeders. Ik moet mijn eigen zonden onder ogen zien en daaraan denken.” Toen de broeders dit hoorden, zeiden zij: “Voorwaar, dat is de weg naar zaligheid.”
De 66e dialoog. Over de nachtegaal en de raaf
Toen de arend met alle vogels bijeen was voor een vrolijk feestmaal riep hij de nachtegaal bij zich en zei: “Kom dochter, laat je stemmetje eens horen en zing zo liefelijk als je maar kunt om vreugde in ons hart te brengen.”
De nachtegaal was gehoorzaam en ze begon te zingen. Ze deed dat zo aangenaam dat het gemoed van alle vogels door haar gezang volschoot. Ook de raaf kwam er bij zitten. Terwijl hij dit aanhoorde, zei hij tegen zichzelf: ik wil met de nachtegaal meezingen, ik heb een zware stem en zal ver worden gehoord. Hij begon op onaangename wijze “kras, kras” te roepen, wat de nachtegaal deed zwijgen omdat ze niet kon aanhoren dat er zo lelijk werd gezongen. Alle vogels werden boos op de raaf omdat hij hun feestje verstoorde.
Toen gebood de arend hem dat hij moest vertrekken of zwijgen. De raaf antwoordde dat ook hij met de vogels feest wilde vieren en hij niet weg wilde gaan omdat zij dat wilden. De arend gebood hem nogmaals dat hij weg moest gaan, want er was niemand die hem graag hoorde. De raaf wilde niet naar de arend luisteren. Hij begon nog luider en lelijker
67v
te kroesen. Waer om dye aern hem gheboot te doden ende sey
de Dwaesheyt isset te singhen aldaer . daert nyemant ho
ren en wil voor waer . Aldus isset oeck dwaesheyt te spreken
daert den ghenen diet horen verdriet Daer om vermaent ons
die wise man Daer gheen horen en is en wilt niet wtstorten dijn
sermoen Jtem. Jnt middel der groter luden en wilt di niet ver=
meten te spreken ende daer oude menschen sijn en wilt niet veel
spreken Ghelijck als die rauen qualiken sanck alsoe dede oeck
een ambaciaet der stat van athenen voor den coninc philippus.
Als seneca scrijft int derde boeck vanden toorn Dat als die bo
den der stat van athenen voor den coninck quamen ende hi hoor
boetscap minliken hadde ghehoort seyde hi Segt mi wat sou
de ick doen moghen dat der stat van athenen ghenaem waer.
Doe antwoorden democritus een vanden legaten. dattu ghe
hanghen waerste dat soude dyen van athenen seer ghenaem
wesen : Ende doe die daer by stonden toornich worden ende
hem dootslaen wouden gheboet den coninck datmen hem on=
ghepijnt soude laten . Ende seyde den andere ambaciatoren:
Bootscapt die van athenen dat si veel houaerdigher sijn die dit
ontbieden ende segghen dan diet verduldeliken horen
¶ Van den ouvaer ende die swaluwe Dyalogus lxvij.
HOghe op enen toorn had dye ouvaer een nest ghe=
maect ende die swaluwen nestelden oec daer bin=
nen: Mer die swaluwe riep dicwijl ende maecten seer
te krassen, waarop de arend gebood hem te doden. Hij zei: “Het is dwaasheid om daar te zingen waar niemand echt wil luisteren.”
Dus is het ook dwaasheid om te spreken wanneer dat de luisteraars verdriet doet.
Daarom roept de wijze man ons op om geen rede te gaan houden op een plek waar niet geluisterd wordt. Verder zegt hij: “Je moet je niet aanmatigen om te spreken in het gezelschap van belangrijke mensen. Praat ook niet teveel waar oude mensen zijn.”
Zo lelijk als de raaf zong, zo lelijk sprak een afgezant van de stad Athene die bij koning Philippus kwam. Seneca schrijft in het derde deel van zijn boek Over de woede hierover het volgende: ‘“Toen de afgevaardigden van de stad Athene bij de koning kwamen en hij hun boodschap minzaam aangehoord had, zei hij: ‘Zeg me wat ik voor goeds zou kunnen doen voor de stad Athene.’ Een van de afgevaardigden, Democritus, antwoordde: ‘De mensen van Athene zouden graag zien dat u opgehangen werd.’ Degenen die erbij stonden werden woedend en wilden hem doodslaan, maar de koning gebood dat men hem ongedeerd zou laten. Hij zei tegen de andere gezanten: ‘Zeg de Atheners dat zij die mij deze boodschap brengen veel hooghartiger zijn dan degenen die haar geduldig aanhoren.’”
De 67e dialoog. Over de ooievaar en de zwaluw
De ooievaar had een nest gemaakt hoog op een toren waarin ook zwaluwen nestelden.
De zwaluwen kwetterden echter dikwijls en ze maakten zeer
68r
groot ghescal als si ionghen had.ende die ouvaer bedroefde hem
daer of want als hy mit sinen ionghen rusten soude so en mocht
si niet van dat gheruft der swaluwen Hier om op een tijt doe
die swalu in sijn nest niet en was brack die ouvaer dat nest en
de doode oeck die ionghenEnde doe die swalu weder tot hoor
nest was ghecomen siende watter gheschiet was . wort sy soe
droeuich datmens nyet ghelouen en soude van dat hoor ion=
ghen ghedoot waren . Mer want si nyet en wiste wie dattet
ghedaen hadde soe en dede si daer gheen wraeck of Daer nae
een wijl scicktese hoor op dye natuerlike wijse . ende maeckte
hoor nest weder ende leyde daer hoor ander ionghen in : Daer
si seer blijde of was ende maecten weder groot gherucht van
ropen ende ghieren Die ouvaer wort anderwerf toornich en=
de began wt onlijdsaemheyt te roepen ende seyde : Jck sal dy
seker noch eens doen als ick dy eens ghedaen hebbe ende sal
die ionghen mytten nest van bouen neder werpen om dat du
myt dinen ghieren mi myt mijnen ionghen niet en laet rusten
Doe dit die swalu hoorden bekennende si dat die ouvaer hoor
ionghen ghedoot hadde . begheerde si myt alre naernsticheyt
hoor daer of te wreeken Daer om op een reyse als dye ouvaer
myt sijn ionghen sliep brocht dye swalu dat vuer in sinen nest
ende verbranden den ouvaer myt sinen ionghen te puluer en=
de seyde Wie hem wreket van sijn onghelijck.die siet daer
hy of wort verblijt . ¶ Hier wt machmen merken dattet den
heren nyet gheoorloft en is dye ondersaten te moyen . of on=
recht te doen. op dat si heymeliken horen heren dat niet en ver=
ghelden want dicwijl ontfanghet dye mensche van een ander
dat hy den anderen heeft ghedaen . ¶ Seneca . verwachte dat
van anderen menschen dattu den anderen ghedaen hebste .
¶ Daer om seyt oeck dye apostel paulus . wye dat onrecht
doet die sal ontfanghen dat hi boeslicken heeft ghedaen Hier
of vindetmen een fabel Dye aern hadde op een hoghen berch
sijn nest ghemaeckt ende als hi derwarts vloech vandt hi ion
ghe vossen die hi wtten hool ende nest nam ende droechse mit
veel lawaai als zij jongen hadden. De ooievaar was daarover erg bedroefd want als zij met haar jongen wilde rusten dan kon dat niet vanwege de luidruchtigheid van de zwaluwen. Daarom vernielde de ooievaar op een keer, toen de zwaluw er niet was, het nest en ze doodde ook de jongen. Toen de zwaluw weer bij haar nest gekomen was, zag zij wat er gebeurd was. Zij werd ongelooflijk verdrietig omdat haar jongen gedood waren, maar omdat zij niet wist wie dat gedaan had, kon ze geen wraak nemen.
Na een tijdje legde zij zich er bij neer en hervatte zij haar natuurlijk gedrag: ze maakte haar nest opnieuw en ze legde daar haar andere jongen in. Ze was er erg blij mee. De gulzige jongen maakten weer veel lawaai.
De ooievaar werd voor de tweede keer kwaad, begon ongeduldig te schreeuwen en zei: “Ik zal je nog eens aandoen wat ik al eerder gedaan heb. Ik zal het nest met de jongen naar beneden gooien omdat jij met jouw gekrijs mij en mijn jongen niet tot rust laat komen.”
Toen de zwaluw dit hoorde en besefte dat de ooievaar haar jongen had gedood, wilde zij grondig wraak nemen.
Op een keer toen de ooievaar en haar jongen sliepen, bracht de zwaluw vuur mee en stak het nest in brand. De ooievaar en haar jongen verbrandden tot as. De zwaluw zei: “Wie zich kan wreken voor het onrecht dat hem is aangedaan, weet waarover hij verheugd kan zijn.”
Hieruit kan men opmaken dat het de heren niet is toegestaan om hun ondergeschikten overlast of onrecht aan te doen. In het geheim zal er wraak op hen worden genomen, want dikwijls krijgt de mens terug wat hij de anderen aangedaan heeft.
Seneca zegt: ”Verwacht van andere mensen wat je die andere mensen hebt aangedaan.” Daarover zegt de apostel Paulus: “Wie een ander onrecht doet, zal ontvangen wat hij in zijn kwaadheid heeft gedaan.”
Er is een fabel over een arend die op een hoge berg zijn nest had gemaakt. Toen hij wegvloog vond hij jonge vossen die hij uit hun hol en nest haalde en meenam
68v
hem tot sijn nest om dat hy die eten soude myt sinen ionghen
Ende doe die vosse quam ende sijn ionghen niet en vandt liep hy
al omme int velt al luide roepende ende hoorden ten lesten sijn
ionghen roepen in dat neest des aerns Die vosse bat den aern
oetmoedeliken dat hy hem sine ionghen weder gheuen soude
Mer die aern en woude die vosse gheens sijns horen. Hier om
wort die vosse toornich ende vergaderde veel droegher wijn=
rancken ende leyde dye ront om den boem ende brocht mit ho
ren monde een bernende fackel ende dode die ionghen des aerns
ende versmoerdense van groten roock . Doe dit die aern sach
quam hi beneden ende veroetmoedichden hem seluen kiesende
van twee quaden dat minste ende gaf den vos sijn ionghen we
der wt bedwanck . Hier in wort die mensche gheleert al is hy
oeck meerre dat hy altoes den minre onder hem ontsien sal te
misdoen ende altoes kiesen van twee grote quaden dat mins=
te. Daer om seyt die meester Daer en si nyemant die arbeyden
sal sinen minder hinder te doen want wel die mynre den mees
ten hinderlick mach sijn.
Van die voghel pigaerdus ende alietus:¶ Dyalogus lxviij:
PJgaerdus is een cleyn voghelEnde wort ghetelt int
oude testament onder die voghelen die dat volck [int]
naar zijn nest om ze met zijn jongen op te eten.
Toen de vos terug kwam en hij zijn jongen niet vond, liep hij luid roepend door het veld. Ten slotte hoorde hij hun geroep vanuit het arendsnest. De vos smeekte de arend nederig zijn jongen terug te geven maar de arend deed of hij het niet hoorde. Daarover werd de vos ziedend. Hij verzamelde veel droge wijnranken en hij schikte die rond de stam van de boom. Met een brandende fakkel in zijn bek stak hij ze aan. De jonge arenden stikten door de vele rook.
Toen de arend dat zag, vloog hij omlaag en bood hij zijn excuses aan. Hij koos de minste van twee kwaden: hij moest de vos zijn jongen wel teruggeven.
De mens leert hiervan dat, al is hij de meerdere, hij toch altijd respect moet hebben voor de mensen onder hem door ze geen kwaad te doen. Van twee kwaden moet je altijd het minste kiezen. De meester zegt daarom: “Niemand moet zijn minderen dwarszitten, want op hun beurt kunnen zij je wel eens het meest hinderen.”
De 68e dialoog. Over de duif en de valk
De duif is een kleine vogel. In het Oude Testament wordt hij gerekend tot de vogels die door het volk
69r
van israhel veel eten moste Dese wort op een tijt inder lucht
van een cleyn voghel veruolghet ende op dat si ontgaen soude
vloech si tot die voghel die alietus ghenoemt is ende seyde .
Groot bystu ende moghende ende oeck ontfermhertich daer
om vlye ick tot dy om dat ick cleyn ben ende cranck ende an=
ders gheen toeulucht en heb noch my gheen ander bescermisse
en is Bescerme mi onder dine vloghelen ende verlosse mi van
den toorn des grijpende voghels . Alietus als papyas seyt is
een voghel ghelijck den aern mer meerre van lichaem : ¶Dese
wort beweghen mit bermherticheyt ende antwoorden Om
dattu een cleyn voghelkijn biste ende niet sterck sitte ende ruste
by my ende en hebt gheen vrese alsoe langhe alstu by my biste
ende seyde . DJe onnoselen selmen bescermen . ende der
krancker oeck ontfermen . ¶ Hier in schijnt dat dye krancke
ende dye arme ende oetmoedighe van den machtyghen sellen
werden bescermt ende in hoor nootdurfte worden gheholpen
want dat is ontfermherticheyt ende goedertierenheyt . Ber=
nardus. Die doecht der oetmoedicheyt is meerre inden gro=
ten ende inden eedelen claerre gherekent Seneca : dye helpen
mach den gheen dye vergaen of ontbreken soude ende nyet te
baten en coemt die dodet Die oude princen pleghen te hebben
ontfermherticheyt op dye ondersaten als men opeliken beuyn
det in horen gesten . ¶Daer of scrijft elynandus in die gesten
der romeynen van den keyser traianus .¶ Doe hy op een tijt
haesteliken ten strijde toech quam hem te ghemoet een wedu=
we myt screyenden oghen ende seyde Jck bidde heer keyser dat
tu dat bloet mijns onnoselen soons die doot gheslagen is wil=
ste ghewardighen te wrekenEnde doe die keyser seyde dat hy
dat wel doen woude als hy ghesont ende behouden weder quaem
Seyde die weduwe ¶Ende wie salt my dan gheuen oftu in=
den strijt blijfste Antwoorden hy . Die nae my keyser wesen
sal Die wedue seyde Wat salt di baten dat my een ander iusti
ci doet Traianus antwoorden . Voorwaer niet Ende si sey=
van Israël veel gegeten werden. Op een dag werd de duif door een kleine vogel in de lucht achtervolgd en omdat hij wilde ontsnappen, vloog hij naar de valk en zei: “Je bent groot, machtig en ook barmhartig. Ik vlieg naar jou omdat ik klein en zwak ben en geen andere toevlucht, noch een andere bescherming heb. Verstop mij onder je vleugels en verlos mij van de kwade vogel die mij wil grijpen.”
De valk, zoals Papias zei, is een vogel die op een arend lijkt, maar hij is groter. De valk werd bewogen door medelijden en antwoordde: “Omdat je een klein vogeltje en niet sterk bent, mag je bij mij schuilen. Zolang je bij me blijft, hoef je niet bang te zijn.” De valk zei verder: “De onschuldigen moet men beschermen en over de zwakken moeten wij ons ontfermen.”
Hieruit blijkt dat zwakke, arme en nederige mensen door machtige personen moeten worden beschermd en in hun noodzakelijke behoeften moeten worden voorzien. Want daarmee toon je barmhartigheid.
Bernardus zegt dat de deugd van goedertierenheid vooral gewaardeerd wordt in machtigen en edelen. Seneca zegt: “Wanneer je diegene die gebrek lijdt of bezwijkt niet te hulp schiet, ben je schuldig aan zijn dood.”
De oude machthebbers hadden medelijden met hun onderdanen, zoals men duidelijk kan lezen in hun geschiedverhalen. Helinandus schrijft in zijn geschiedenis van de Romeinen over keizer Trajanus. Toen deze eens haastig ten strijde trok, kwam een weduwe hem schreiend tegemoet en zei: “Heer keizer, ik smeek u zo goed te zijn het bloed van mijn onschuldige zoon, die doodgeslagen is, te wreken.” Toen de keizer zei dat hij dat wel wilde doen als hij gezond en wel terug zou komen, zei de weduwe: “Wie zal mij dan recht doen als u in de strijd blijft?” De keizer antwoordde: “Degene die na mij keizer zal zijn.” De weduwe zei: “Zou het u baten als een ander mij recht doet?” Trajanus antwoordde: “Waarachtig niet” Zij zei:
69v
de En ist niet beter dattu mi iustici does ende daer of loen ont=
fanghes . Dan dattu enen anderen dat afterlatest Doe wort
die keyser trayanus myt ontfermherticheyt beweghen ende
ghinck van sijn paert ende deede iustici van dat onnosel bloet
dat ghestortet was Jtem op een tijt reet trayanus des keysers
soen mit sinen paerde al roekeloes ouer die straten van romen
ende ouerreet ende dode eenre weduwen soon Ende doe si dat
den keyser al screyende claghede gaf hi hoor sinen soon die dat
ghedaen hadde voor hoorren soon die hi ghedoot hadde ende
maecten hoor rijck ende groot
¶ Van onocrotalus ende den ezel ¶ Dyalogus lxix.
O[O]nocrotalus als brito seyt is een voghel die een aen=
sicht heeft als een ezel ende is anders ghelijck als een
swan Dese voghel had hoor eyer inder woestinen ge
leyt ende een nest ghemaeckt ende daer ionghen in opgheuoe
det . Mer want si inder woestinen gheen spise tot hoor ende
hoorren ionghen konde crighen ghinck si inder naester stat en
de riep den ezel vriendeliken tot hoor ende seyde . O broeder
alstu sien moghes soe ben ick dijns ghelijck want ick oeck een
ezels aensicht hebbe alstu. Daer om salstu my gheloeuen ende
betrouwen Coom daer om myt my ende vreeset niet Die ezel
want hy onnosel is siende een ezels aensicht ghinck simpelick
mit hoor Onocrotalus ghinc ende brocht den ezel ter merckt
“Is het niet beter dat u mij recht doet en daarvoor beloond wordt dan dat u dat aan een ander overlaat?” Toen werd keizer Trajanus met ontferming bewogen. Hij klom van zijn paard en hij deed recht aan het onschuldig bloed dat had gevloeid.
Op een keer reed de zoon van keizer Trajanus met zijn paard roekeloos door de straten van Rome. Hij overreed de zoon van een weduwe, die daardoor dodelijk gewond raakte. Toen ze huilend haar beklag deed bij de keizer, gaf hij haar zijn eigen zoon die haar zoon had overreden en hij maakte haar rijk en groot.
De 69e dialoog. Over de pelikaan en de ezel
Zoals Brito vermeldt is de pelikaan een vogel die een kop heeft als een ezel maar verder gelijk is aan de zwaan.
Deze vogel had haar eieren in de woestijn gelegd. Ze had een nest gemaakt om daarin haar jongen groot te brengen. Omdat ze in de woestijn geen voedsel voor zichzelf en haar jongen kon vinden, ging ze naar de dichtstbijzijnde stad. Ze riep vriendelijk een ezel bij zich en zei: “O broeder, zoals je kan zien, lijk ik op jou want ik heb net als jij een ezelskop. Daarom moet je mij geloven en vertrouwen. Kom met mij mee en wees niet bang.”
De onnozele ezel zag de kop van een ezel en hij ging domweg met haar mee. De pelikaan ging vervolgens met de ezel naar de markt,
70r
copende spijse ende nootdurft voor hoor ende voor hoor ion=
ghen ende loedt den ezel daer mede alsoe veel als hy draghen
mocht ende seyde . Ganck myt my broeder ende laet ons dese
spijse ende nootdurft onsen ionghen brenghen. Jck sal dy lo=
nen nae dinen eysch . Die ezel ghinck mit hoor door die woes=
tinen langhe tijt dwalen. ende si quamen ten lesten myt gro=
ten arbeyde totten nest der ionghen . ende leyden dat pack of
ende die ezel ontfinck sijn loon . ende beghonde weder om te
gaen Mer wantet in die woestijn was ende die weghe ombe=
kent en konde hy den wech nyet vinden noch oeck weder co=
men ende sterf inden weghe in dye woestijn ende seyde .
EN wilt niet onbekenden wech bestaen . die ghi niet we
der en kent te gaen ¶ Hier wt worden wy gheleert dat nye=
mant tot verden plaetsen gaen en sal die dat weder omme co=
men of den wech niet en weet om menigher hande perikelen
die dicwijl inden weghe gheuonden warden alle die werlt o
uer Daer om seyt sinte Jan in sijn epistel Alle die werlt is ge=
set int quade Of hi segghen woude so waer die mensche is al
toes is hy in perikel .¶ Als paulus scrijft inden perikelen der
wateren periculen in valschen broederen. Daer om seyt gre=
gorius . Altoes sellen wij vresen om dat wy altoes in perikel
sijn . Als men leest inder heyligher vaderen collacien dat een
volmaeckt eensedel den heer dienden : ende die bose viant sub
tiliken sijn verlies sochte . Daer om transformeerde hem dye
viant in dye ghedaente van enen coepman hebbende packen
vol van goude ende siluer ende van costeliken ghesteenten en=
de dede een paert in dye celle des heremijts gaen daert bleef staen
mitten voorseyden packen gheladen : Die eensedel dat paert
siende verwonderden wat dat mochte wesen .¶ Ende doe hy
sach dat nyemant en quam dat te soeken began hy dat aen te
tasten ende die packen te ontdoen. Daer hy invant alle tijt=
like dynghen als cleederen ende scoon . ende ontelliken schat
van ghelde. ¶ Dyt aldus vindende wort hy van sijn becorin
ghe verwonnen ende clede hem seluen costeliken ende ghinck
waar ze voedsel en andere benodigdheden voor zichzelf en haar jongen kocht. Zij laadde alles op de ezel, zoveel als hij dragen kon. Ze zei: “Ga met me mee, broeder, om dit voedsel en de andere dingen naar mijn jongen te brengen. Ik zal je naar behoren belonen.”
De ezel dwaalde lange tijd met haar door de woestijn. Uiteindelijk bereikten ze met veel moeite het nest met de jongen en daar legden ze het pak neer. De ezel ontving zijn loon, waarna hij aan de terugreis begon. Maar omdat hij de weg niet wist in de woestijn en hij ook de terugweg niet kon vinden, verdwaalde hij. Hij stierf onderweg, nadat hij zei: “Probeer niet een onbekende weg in te slaan als je niet weet hoe terug te gaan.”
Hieruit kunnen wij leren dat je niet verder zou moeten reizen dan tot waar je de weg terug kan vinden en ook niet wanneer je de weg niet kent. Dit vanwege alle gevaren die je overal in de wereld tegen kan komen.
De apostel Johannes zegt in zijn brief: “De hele wereld is in de macht van het kwaad.” Alsof hij wilde zeggen dat de mens in gevaar is, waar hij zich ook bevindt. Paulus schrijft dat er gevaar schuilt in de zee, maar ook in valse broeders. Gregorius zegt: “We zouden altijd angst moeten hebben omdat we altijd in gevaar zijn.”
In de Gesprekken met de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een kluizenaar die een volmaakt leven in de Heer leidde. De duivel probeerde hem op subtiele wijze te verleiden. Daarom nam de duivel de gedaante van een koopman aan, die pakken vol goud, zilver en edelstenen bij zich had. Hij stalde zijn paard in de cel van de heremiet, beladen met de eerder genoemde pakken.
De kluizenaar zag het paard en vroeg zich af wat de bedoeling was. Toen hij merkte dat niemand het paard kwam zoeken, begon hij aan de pakken te voelen. Hij haalde ze van het paard af en ontdekte er vergankelijke dingen in, zoals kleding, kostbaarheden en een grote schat aan geld. Hevig in verleiding gebracht deed hij de kostbare kleren aan. Hij ging
70v
opt paert sitten ende reet mit alle dat ghelt in die stat ende ghinc
in een herberghe ende at ende dranck costeliken ende was een
goet ghesel Doe die waert van den huyse sijn grote ghelt sach
gaf hi hem sijn dochter ten wiue ende woende mit hem inden
huse : Daer nae openbaerde hem die bose viant den waert in
ghedaente eens mans end seyde : wat hebstu ghedaen wyen
hebstu dijn dochter ghegheuenBesiet hem wel het is een clerc
een verlopen monick Van rechts weghen en mach si sijn huys
vrou niet wesen Als hi dit ghehoort had besach hi subtiliken
sijn hooft ende sloech hem heymeliken dootEnde doe hi dat pac
ontbonden ende opghedaen had en vant hi daer anders niet in
dan water ende koemist . Hier om seyt die wijse man Die men
sche en weet sijn eynde nyet: Mer als dye vissche gheuanghen
wort mitten anghel . ende die voghel bedroghen wort inden
strick alsoe wort gheuanghen die sonder leuende inden sonden
Dye welke in veel periculen is Jn dye grote zee van marsilien van
vier scepen die daer in varen ontgaeter nau een van veel En=
de van die deser teghenwoodigher werlt periculen hantieren
ontgaender weynichDaer om int vader leuen seyde die abt theodorus e
nen broeder die hem seydeOch vader daer is een vanden broe
deren weder ter werlt ghegaen En wilt daer in niet verwon
deren Mer ist dattu hoorste datter een ontgaen is vander hant
des bosen viants dat salstu meest verwonderen
¶ Van die swan ende die rauen ¶ Dyalogus lxx.
op het paard zitten, reed met al het geld naar de stad en ging naar een herberg. Hij at en dronk overvloedig en hij was een goede gast. Toen de waard van het huis het vele geld zag, gaf hij hem zijn dochter tot vrouw en hij liet de man bij hen inwonen.
Daarna openbaarde de duivel zich aan de waard in de gedaante van een man. Hij zei: “Wat heeft u gedaan? Aan wie hebt u uw dochter weggegeven? Kijk eens goed naar hem: hij is een verlopen monnik. Van rechtswege kan zij zijn vrouw niet zijn.” Na dit aangehoord te hebben, keek hij sluw naar het hoofd van de monnik. Hij sloeg hem, niet door anderen opgemerkt, dood. Daarna maakte hij de pakken open. Hij vond daarin niets anders meer dan water en koemest.
Hierover zegt de wijze man: “De mens kent zijn einde niet. Zoals de vis gevangen wordt aan de haak en de vogel bedrogen wordt in een strik, zo wordt ook de mens verstrikt door de zonden. Hij wordt aan veel verleidingen blootgesteld.”
In de Middellandse Zee bij Marseille ontsnapt maar een op de vier schepen aan het gevaar. Van degenen die in de tegenwoordige wereld met gevaar omgaan, ontkomen er maar weinig.
Daarover zei een broeder tegen abt Theodorus in Het Leven van de Woestijnvaders: “Och vader, een van de broeders is weer naar de wereld teruggegaan. Dat zal u niet verbazen. Maar als u hoort dat er iemand ontsnapt is aan de greep van de duivel, dan zal u zich het meest verwonderen.”
De 70e dialoog. Over de zwaan en de raaf
71r
Swan is een voghel die al hoor lijf ouer wit is Die ra=
uen is contrari al heel swart . Daer om veruolghet
hy den swan om hoor witheyt ende reynicheyt Alsoe
dat hy op een tijt mit alre vlijticheyt arbeydende was die swan
te beulecken ende te swarten Ende want hi dat int waken des
swans niet doen en mocht socht hi dat subtiliken te doen inden
slaep . Jn eenre nacht doe die swan sliep ghinc die bose rauen
heymeliken in hoor nest ende mit swarter verwen besmette hy
den swan ende maectese al heel swart Ende alst dach ghewor
den was. ende die swan vanden slaep ontwaeck gheworden
was siende hoe dat si lelick ghemaect was heeft si haer seluen
weder ghewassen also langhe dat si weder wit ende reyn wt
ten water ghegaen is ende seyde WJe heylich wil wesen
ende onbesmit . die moet sijn altoes van binnen wit: ¶ Dye
rauen is die bose viant die niet sien en mach die reynicheyt en
de puerheyt der dienren godes : Daer om arbeyt hy mit alre
vlijt dat hise besmetten mach . Mer als hi dat int waken niet
doen en mach soe volbrenct hijt dicwijl int slapen . waer om
men altoes inder herten waken moet Augustinus ¶ Dijn vi=
ant waket ende du slapes ¶ Daer om seyt sinte pieter in sijn
eerste epistel ¶ Weest mijn alre liefste sober ende waket inden
ghebeden want uwe wedersaeck dye duuel als een brijsschen
de leeu omme gaet soekende wie dat hi verslinden mach. Di=
en seldi weder staen staerck in den gheloue ¶ Hier om seyt y=
[si]dorus ¶ Wye dye onreyn gheest wakende vindt die en mach
hy niet verwinnen : scerpelick aenuecht hy die slapende sijn.
Jnt vader leuen leestmen dattie bose vianden enen broeder bespot
teden mit becoringhen dat wanneer die broeders dat heylighe
sacrament ontfanghen souden dat si hem in sinen slaep vertoenden
in ghedaente der vrouwen daer hi dan poluci of creech Ende doe
hy den vaders vraghede wat daer in te doen waer ondersoch
ten si sijn leuen . ende beuonden dattet hem niet en quam van
oueruloedicheyt van spijse ende dranck mer wt bespottinghe
vanden bosen vianden Ende rieden hem dat hy daer om nyet
De zwaan is een geheel witte vogel. De raaf daarentegen is helemaal zwart. Hij zit achter de zwaan aan om haar witte verschijning en reinheid.
Hij wilde de zwaan eens vies en zwart gaan maken. Hij kon dat niet doen als de zwaan wakker was, dus moest hij het op een listige manier in haar slaap proberen. Op een nacht, toen de zwaan sliep, ging de boosaardige raaf heimelijk het nest op en met zwarte verf maakte hij de zwaan helemaal vies en zwart. Toen het dag was geworden en de zwaan ontwaakte, zag ze hoe lelijk ze toegetakeld was. Ze waste zich net zolang tot ze weer wit en schoon uit het water kwam. Ze zei: “Wie volmaakt en onbesmet wil zijn, moet van binnen altijd wit zijn.”
De raaf is de duivel die de reinheid en puurheid van Gods dienaren niet wil zien. Daarom doet hij zijn uiterste best om hen zwart te maken. Dat kan niet als ze wakker zijn, dus doet hij het dikwijls als ze slapen. Je moet daarom altijd waakzaam zijn.
Augustinus zegt: “De duivel waakt en jij slaapt.” Daarom zegt ook de heilige Petrus in zijn eerste brief: “Geliefden, wees nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, op zoek naar wie hij verslinden zal. Weersta hem, gesterkt door uw geloof.”
Isidorus zegt: “De duivel kan wie hij wakker aantreft niet klein krijgen, maar wie slaapt valt hij hard aan.”
In Het Leven van de Woestijnvaders lezen we dat de duivels een van de broeders met verleidingen bespotten. Wanneer de broeders het heilig sacrament ontvingen, zouden zij zich aan hem in zijn slaap vertonen in de gedaante van vrouwen waardoor hij dan een zaadlozing kreeg. Toen hij de woestijnvaders vroeg wat hij daaraan moest doen, gingen ze zijn leven na. Ze zeiden dat het niet door overvloedig eten of drinken kwam maar door de verleiding van de duivel. Ze raadden hem aan dat hij daarom niet
71v
laten en soude sijn hoochtijt te houden Daer nae en bespotte=
de hem die viant niet meer Daer men wt verstont dattie viant
dat dede op dat hi hem van soe groten goet oftrecken soude
¶ Van die velthen ende die huyshen Dyalogus lxxi :
DJe velthen sach tot eens rijken mans huys in een nest
legghen die eyer van een paeuyn die si wtten dop ge=
brocht hadde daer die heer vanden huyse seer blide of
was ende voede die velthen seer leckerliken op dat si die ionge
pauwen voort op voeden soude Hier wt wort die velthen seer
fel op die huys hennen ende beetse alre weghen wt die sony ende beet
se ende sloechse dat sijt velt niet houden en mochtenDie huys hen
nen waren hier om toornich ende verbittert ende sweghen ver=
beydende hoor tijt der wrakenEnde doe die ionghe pauwen groot
gheworden waren lieten si die velthen wesen kerende hem na
die natuer der pauwen also dat die huys heer die velthen niet
meer voede als hy plach mer si moste hoor voetsel voort meer
mitten anderen hennen soeken Doe dit gheschieden ghedachten die
hennen hoors onrechts ende wraken hoor leet na horen vermoghen
ende en lieten die velthen niet mit hem wesen Doe bekende die velt
[d]en hoor schult ende screyede segghendeOch wemi kinderen heb
ick op gheuoet ende si hebben mi versmaet Die hennen en lie
ten niet of van die velthen te veruolghen ende seyden Nie
mant en sal insijn voerspoedicheyt.die kranken oueruallen mit fellicheit
Dit sellenanmerken die geen die in officien sijn of in voerspoedicheit
ter communie zou gaan. Daarna bespotte de duivel hem niet meer. Men begreep daaruit dat de duivel dit deed om hem van dit grote goed af te houden.
De 71e dialoog. Over de patrijs en de kip
De patrijs zag bij het huis van een rijke man de eieren van een pauw in een nest liggen. Ze broedde ze uit, waar de heer des huizes erg blij mee was. Hij voedde de patrijs met heerlijke hapjes opdat zij de jonge pauwen verder zou opvoeden. Hierdoor reageerde de patrijs erg fel op de kippen. Ze verjoeg ze uit de voerbak en ze beet en sloeg zo om zich heen dat zij het veld moesten ruimen. De kippen waren kwaad en verbitterd, maar ze zwegen geduldig tot hun tijd was gekomen om wraak te nemen.
Toen de jonge pauwen groot geworden waren, lieten zij de patrijs alleen achter. Ze leefden verder zoals pauwen gewoon zijn te doen. Dus voedde de heer des huizes de patrijs niet meer zoals hij gewoonlijk deed. Ze moest voortaan haar voedsel samen met de andere kippen zoeken.
Terwijl ze zochten naar eten, peinsden de kippen over het onrecht dat hun aangedaan was. Zij wilden hun leed wreken zoveel als ze konden. Zij lieten de patrijs niet meer bij hen komen.
Toen bekende de patrijs haar schuld. Ze zei huilend: “O wee, mijn kinderen heb ik opgevoed, maar zij hebben mij geminacht.”
De kippen bleven de patrijs achtervolgen. Zij zeiden: “Niemand moet in zijn voorspoed de zwakken met wreedheid behandelen.”
Dit moeten degenen die met een ambt bekleed zijn of die in voorspoed leven, zich aantrekken.
72r
ende hem wachten van ouerlast te doen den ondersaten ende den
aermen.want dye tijden warden verwandelt ende dat rat van
auenturen dicwijl omme gaet Daer om seyt die wijse man .
Alle dinghen hebben haer tijt ende in sinen stonden gaen alle
dinghen die onder den hemel sijn. Jtem daer is tijt der voor=
spoedicheyt ende tijt der weder spoet .¶Die tijt die gaet om
als een rat daer sommighe op clymmen ende sommighe neder
gaen : Mer dye op clymmende sijn sellen wel toesien dat si die
neder clymmende niet en versmaden Want die wijse man seit
En bespotte niet den man inder bitterheyt sijns herten want
die verneedert ende verheffet dye is god die alle dinck beken=
net :¶ Jtem inden daghe der goeder dinghen en wes niet on=
ghedachtich der quader. om die wandelbaerheyt des tijts en
de der officien. ysidorus Vallende ende broes is tijtlike macht
Segghe my waer sijn dye princen . waer sijn die coninghen :
waer die keysers waer die rijcke mannen van tijtliken goeden
waer sijn die machtighe van der werlt . Ataxerses die houaer=
dighe coninck van persen ende van meeden die die berghen om=
warp ende die wateren der zee slecht makede Doe hy op een
tijt op een hoghen toorn stont ende nederwerts sach een ontel=
like grote scaer van volck . screyede hy om dat ouer hondert
iaren nyemant van allen die hy doe sach leuendich soude we=
sen : Een ander wonder seytmen van hem dat doe hi trecken
soude teghen die gryeken mit dusen dusentich ghewapender
mannen ende myt dusent twehondert scheepen van orloghe.
ende myt driedusent scheepen myt vitali ende ander harnesse
ende reeschappen tot strijden ende vechten . Als hi alsoe gro=
ten ontelliken heer van volck ende scheepen voor hem sach en
de hi denckende was van wandelbaerheyt ende cortheyt des
tijt ende hoe dat dat volck tot niet soude comen wert hi veroet=
moedicht ende seyde Een starck ende groot coninck hieten mi
die menschen te wesen Mer ick belye mi te wesen puluer ende
asse Een hartoech van lotrijkeDoe hy int leste was van sinen
leuen ende sach sijn huysen ende castelen seyde O heer god hoe
Ze moeten zich ervoor hoeden de onderdanen en de armen overlast aan te doen, want de tijden veranderen en het rad van fortuin maakt veel omwentelingen.
De wijze man zegt daarover: “Alles heeft zijn tijd. Er is een uur voor alle dingen die er onder de hemel zijn.” Hij zegt ook: “Er is een tijd van voorspoed en een tijd van tegenspoed.”
De tijd wentelt als een rad waarin sommigen omhooggaan en anderen dalen. Maar de klimmers moeten er wel op bedacht zijn dat ze de dalers niet minachten.
De wijze man zegt: “Bespot niet degene die verbitterd is, want het is God die vernedert en verheft, Hij die alles weet.” Ook zegt hij: “Onthoud in dagen van voorspoed de kwade dagen omdat er weer andere tijden kunnen komen en je je waardigheid kan verliezen.”
Isidorus schrijft: “Tijdelijke macht is kwetsbaar en zwak. Zeg mij, waar zijn de machthebbers, waar zijn de koningen, waar de keizers, waar de mannen met hun wereldse rijkdommen, waar zijn de machtigen der aarde?”
Artaxerxes, de hoogmoedige koning van de Meden en Perzen, wierp bergen omver en hij bedierf het water van de zee. Toen hij een keer op een hoge toren stond en beneden zich een ontelbaar grote menigte zag, huilde hij omdat over honderd jaar niemand van de mensen die hij nu zag nog zou leven.
Er is nog een ander wonder over hem bekend. Hij zou tegen de Grieken optrekken met een miljoen gewapende mannen, twaalfhonderd oorlogsschepen en drieduizend schepen met levensmiddelen, wapenuitrusting en andere benodigdheden om te vechten. Toen hij het ontelbare legervolk en het ontelbaar aantal schepen voor zich zag en aan de onstandvastigheid en kortheid van het leven dacht en hoe het volk aan zijn einde zou komen, voelde hij zich nederig worden en zei: “De mensen zeggen van mij dat ik een groot koning ben, maar ik beken dat ik stof en as ben.”
Een hertog van Lotharingen bekeek aan het eind van zijn leven zijn huizen en kastelen. Hij zei: “O Here God, hoe
72v
versmadelick sijn dese tijtlike dinghen Jck die soe veel castelen
ende pallacien ende soe veel herberghen ghehad heb ende veel
menschen hebbe moghen herberghen ende en weet nyet wer=
waerts ick gaen sal of waer ic gheherbercht sal warden
¶ Van die quattel ende die lewerick.¶ Dyalogus lxxij :
DJe quattel docht in haer seluen Die sperwer is een quaet
fel iagher op mijn gheslacht . Mocht ick sijn vrien=
scap crighen ende vrede mit hem hebben soe soude ick
seker ende vrij wesen Hier op riep si tot hoor den lewerick bid
dende ende seyde: Du bist waerdich gheloeft te sijn om dattu
om dijnre vroemicheyt alsoe ghenoemt bist : Daer om bid ick
di dattu van mijnre weghen wilste gaen totter sperwer ende
hem groeten en segghen Dijn onderdanighe voghel die quat=
tel begheert mitti vrienscap te maken ende een vaste vreede.
Hier om heeft si mi gheseynt tot dy dat ick hoor antwoort bren
ghen sal van dijnre hoescheyt. Die lewerick ghinck simpelick
ende seyde den sperwer dese woordenDie sperwer wort daer
of verstoort ende seyde den lewerickHart is dese reden ende swaer
te horen Nochtant wil ic dat si come mitti voer my ende spreken voor
hoer seluenDie leweric quam weder totter quattel mit blijscappen seg
ende hoer die woorden des sperwers Als die quattel dat hoorden
verachtelijk zijn deze tijdelijke dingen. Ik, die zoveel kastelen en paleizen bezit en zoveel mensen geherbergd heb, weet niet waar ik heen zal gaan of waar ik zelf terecht zal komen.”
De 72e dialoog. Over de kwartel en de leeuwerik
De kwartel dacht bij zichzelf: de sperwer is een angstaanjagend felle jager op mijn soort. Als ik vriendschap met hem zou kunnen sluiten en vrede met hem kan hebben, zou mij dat zekerheid geven en zou ik vrij zijn.
Daarop riep ze de leeuwerik bij zich en zei: ‘“Je wordt gewaardeerd omdat je bekend staat om je moed. Daarom vraag ik je dringend of je voor mij naar de sperwer wil gaan. Breng hem mijn groeten over en zeg hem: ‘Je onderdanige vogel, de kwartel, zou graag vriendschap met je willen sluiten en blijvende vrede hebben. Om die reden heeft ze mij naar jou gestuurd zodat ik haar je welwillende antwoord over kan brengen.’”
De leeuwerik ging vol vertrouwen naar de sperwer toe en bracht hem deze boodschap. De sperwer werd hier boos over en zei tegen de leeuwerik: “Dit is een ernstige zaak, die moeilijk is om aan te horen. Desondanks wil ik dat zij met jou naar mij toe komt om voor zichzelf te spreken.”
De leeuwerik ging blij terug naar de kwartel en zij bracht de woorden van de sperwer aan haar over. Toen de kwartel dat hoorde
73r
wort si verblijt ende ghinck mitter lewerick tot den sperwer
om dat si vreede ende vrienscap mit hem soude vestighen Mer
die sperwer doe hise beyde sach begheerde hise te hebben ende
voer toe ende vinckse ende atse segghende . Die cleynne en
sal hem niet gheliken . mitten groten mer van hem wijken:
Aldus soe wye vianden heeft sterker ende moghender dan hy
die en sal die nyet tot vrienscap nooden op dat hy in hoorren
strijcken niet en coemt Daer om seyt die wise [w]an : ¶ Vanden
man die macht heeft dy te doden seldi verde verscheyden we=
sen wetende wanttu int middel van sinen stricken selste ingaen
Ghelijck als men een fabel seyt dat een ezel om solaes te hebben
ghinck wanderen int wout daer hem een beer te ghemoet quam
dien hi koenliken grotede ende seyde : ¶ Ghegroet sijstu mijn
broeder ¶ Als dit die beer hoorden wort hi beroert mit toorn
ende dacht dat hien mitten tanden woude schoren Mer hy be
dwanck hem seluen nochtant ende seyde Jck soude dy versco=
ren ten waer dat mijn eedele heer god versmaden waer alsoe
snoden spijse als dijn vleysch is Du biste seker ende vrij na dij
nen begheerten: Hier in wort die mensche gheleert die onwijs
is dat hy niet gaen en sal totten wijsen of die versmade ende ar=
me totten m achtighen ende rijken mit boerten ende bespottin=
ghen Want die versmade ende arme menschen sellen hen ont=
sien ende wachten om dat si dicwijl ghetribuleert warden want
die rijke ende machtighe en ontsien hem nyet mer si sijn koen
om dat si niet ghetribuleert en warden Daer om seyt men dat
die haen den sperwer antwoorden doe hy hem vraghede waer
om ontsiestu soe seer den menschen daer ghi mede gheuoet sijt
ende wi mack sijn ende comen willens op hoor handen Seg=
ghe seyde hi oftu ye ghesien hebste twintich sperwers in enen
huyse ghelijck alstu van ons sieste Daer om vlyen wi vanden
menschen want si ons int eynde dooden
¶ Van die voghel yson ¶ Dyalogus drie ende tseuentich
werd zij blij. Ze ging met de leeuwerik naar de sperwer omdat zij vrede en vriendschap met hem wilde sluiten. Toen de sperwer hen zag, was hij er op belust ze allebei te pakken. Hij sloeg toe, ving ze en at ze op, zeggende: "De kleine moet niet op de grote willen lijken maar moet hem ontwijken."
Dus wie vijanden heeft die sterker en machtiger zijn dan hijzelf, moet geen vriendschap met ze sluiten opdat hij niet in hun macht komt. Daarom zegt de wijze man: “Je moet ver uit de buurt blijven van de man die de macht heeft je te doden. Hij weet dat je in zijn val zal lopen.”
Zo staat in een fabel geschreven dat een ezel in het bos ging wandelen om zich te ontspannen. Een beer kwam hem tegemoet. De ezel groette hem onverschrokken. Hij zei: “Gegroet mijn broeder.” De beer hoorde dit, werd overvallen door kwaadheid en wilde de ezel met zijn tanden verscheuren. Toch bedwong hij zichzelf. Hij zei: “Ik wilde jou verscheuren ware het niet dat mijn edele Here God zulk schamel vlees als het jouwe zou verachten. Je bent veilig en vrij om je verlangens te volgen.”
Hier wordt de onverstandige mens geleerd dat hij niet naar de wijzen moet gaan. De verachte en arme mens wordt geleerd niet naar de machtigen en rijken met hun grappen en spot te gaan. Want de arme mensen moeten ontzag voor hen hebben en waakzaam zijn omdat zij dikwijls verdrukt worden. De rijken en machtigen hebben geen ontzag voor hen want zij zijn sterk omdat ze niet verdrukt worden.
Daarover gaat het verhaal van de haan en de sperwer. De sperwer vroeg aan de haan: “Waarom ben je zo bang voor de mensen door wie je gevoed bent terwijl wij mak zijn en gewillig op hun handen komen zitten?” De haan antwoordde: “Zeg me of je ooit twintig sperwers in een hok gezien hebt, net zoals je bij ons ziet. Daarom vluchten wij bij de mensen vandaan, want uiteindelijk zullen ze ons doden.”
De 73e dialoog. Over de kiekendief
73v
YSon als brito dye meester seyt is een voghel vanden
gheslachte des ghiers wit van verwen ende minre dan
een ghier mer seer gripende Dese voghel had in hoor
re ioecht veel quaets ghedaen gripende andere voghelen ion=
ghen ende oeck die menschen te verscoeren . Ten lesten wort si
conpunct in hoor ouderdom ende had berou ende woude alt on
recht goet weder keeren . ende penitenci doen . ende oefenen
hoor in die werken der ontfermherticheyt ende der rechtuaerdich
heyt . Mer want si inder ioecht daer niet in ghewent en was
soe en konde sijs in die ouderdom niet volbrenghen: Daer om
bestrafte si hoer seluen. ¶Ende om dat si gheen goet beghin en
hadde inder ioecht . soe en konde si oec gheen goet eynde heb=
ben in hoer ouder ende seyde . Die inder ioecht niet goets
en beghint . dien boert dat hijt eynde niet goet en vint. Daer
om ist goet inder ioecht goede werken te vergaderen op datmen
se in die ouderdom mach vinden: ¶Dat is dat die wijse man
seyt Jn dijnre ioecht en hebste gheen goeden vergadert hoe sou
deste die vinden in dye outheyt . kint in dijnre ioecht besoeke
dijn ziel ende is si boes en ghif hoor gheen macht: ¶ Daer om
seyt een wijse .¶Dye hem nyet inder doecht en went in sijnre
ioecht .¶ Die en mach hem van sonden nyet onthouden als
hy coemt inder ouder Ende dat om der ghewoenten wil :
¶ Want aristotiles seyt :¶ Dat dye ghewoent dye ander na=
Meester Brito zegt: “De kiekendief is een vogel uit het geslacht van de gieren, wit van kleur en kleiner maar zeer roofzuchtig.”
Als jonge vogel deed zij veel kwaad omdat ze de jongen van andere vogels greep, maar ook viel ze mensen aan. Toen ze oud was geworden, kreeg ze daar wroeging over. Ze had berouw en ze wilde al dat onrecht weer goed maken, boete doen en zich oefenen in barmhartigheid en rechtvaardigheid. Maar omdat ze dat in haar jeugd nooit had geleerd, kreeg ze het toen ze oud was niet voor elkaar. Daarom strafte ze zichzelf. Omdat ze in haar jeugd geen goed begin had gemaakt, kon ze later geen goede werken meer doen. Ze zei: “Wie in zijn jeugd aan niets goeds begint, merkt aan het einde dat hij het goede niet meer vindt.”
Dus is het goed in je jeugd zoveel mogelijk goede werken te doen opdat je als je oud bent er de vruchten van kunt plukken.
Daarom zegt de wijze man: “In je jeugd heb je geen goede werken gedaan. Hoe kun je dan het goede nog vinden als je oud bent? Kind bekommer je in je jeugd om je ziel en geef haar geen macht wanneer ze slecht is.” Een andere wijze man zegt: “Wie in zijn jeugd niet gewend was deugden te doen, kan als hij oud is uit macht der gewoonte niet nalaten om te zondigen.” Want Aristoteles zegt: “De gewoonte is je tweede natuur,
74r
tuer is welck ondertijden soe sterck is als dat een mensch ghe
woen is wakende te doen dat hij oeck dat doet al slapende :
Ende dat hy ghewent is siende te doen dat hi oec dat doet mit
ghesloten oghen Aldus seytmen van enen meester van medici
nen diemen schuldich was dertien pont tot drien iaren te be=
talen . Dese als hy lach op sijn vterste des leuens ende hy ver=
maent wort sijn biecht te spreken ende dat heylighe waerdi=
ghe sacrament te ontfanghen en kondemen anders nyet van
hem crijghen dan dertien pont tot drie iaren Ende dat altoes
sprekende gaf hy den gheest om die ghewoent : Des ghelijck
doen oeck somwijlen die quade rechters. ende die valsche ad=
uocaten dwasselick in horen officien dat si oeck als si steruen
sellen ghene wijsheyt ghebruken en konnen die dan van gro=
ten node is: Als men van een scrijft diemen presenteerden dat
waerdighe heylighe sacrament int vterste sijns leuens dat hy
seyde . Laet eerst vonnisse gheuen oft recht is dat ick ontfan=
ghen soude.Waer om si seyden die daer by waren . Wij oor=
delen dattet recht ende goet is Welken hy antwoorden Dat
en ist recht oordel niet Want ghi en hebt die macht niet iustici
te doen noch oeck rechtuaerdich vonnisse te gheuenEen ander
wasser oec die doe hi vermaent wort in sijn vterste dat waer=
dighe heylighe sacrament te ontfanghen dat hijt begheerden
te vertrecken ende noch te vertoeuen Ende doe hem sijn vrien
den gheen vertreck gheuen en wouden want si saghen dattie
doot niet verde van hem was .Om dat hy ouermits die ghe=
woente der appellacien dye hy ghehantiert hadde in sinen le=
uen Antwoorden Jck appelleer van last ende ghewelt die ghi
mi an doet ende sterf daer mede
¶ Van dat duuckergen ¶Dyalogus vier ende tseuentich
die van tijd tot tijd zo sterk is dat een mens slapend kan doen wat hij gewoonlijk doet als hij wakker is. Wat hij gewend is ziende te doen, kan hij ook met zijn ogen dicht doen.
Er was een arts aan wie iemand dertien pond schuldig was, die hij in drie jaar moest aflossen. Toen de arts op zijn sterfbed lag en hij aangespoord werd om te biechten en het laatste heilig sacrament te ontvangen, kon men niets anders uit hem krijgen dan: “Dertien pond, binnen drie jaar aflossen.” Terwijl hij dit uit gewoonte bleef zeggen, gaf hij de geest.
Er zijn ook kwade rechters en valse advocaten die zich onbehoorlijk gedragen bij het uitoefenen van hun ambt. Ook als zij sterven gebruiken zij hun wijsheid niet, terwijl die dan juist hard nodig is.
Het verhaal gaat dat een rechter, die aan het eind van zijn leven het laatste heilig sacrament aangeboden kreeg, zei: “Laat eerst een oordeel vellen of het gerechtvaardigd is dat ik het laatste heilig sacrament ontvang.” Degenen die bij hem waren zeiden: “Wij vinden dat het rechtvaardig en goed is.” Waarop hij antwoordde: “Dat is geen juist oordeel want u hebt de macht niet om recht te spreken noch om een rechtvaardig oordeel te geven.”
Een ander die op sterven lag en aangespoord werd het laatste heilig sacrament te ontvangen, zei dat hij wilde vertrekken en nog wat wilde wachten. Zijn vrienden wilden niet dat hij zou vertrekken want zij zagen dat de dood nabij was. Omdat hij tijdens zijn leven gewend was in hoger beroep te gaan, antwoordde hij: “Ik ga in beroep vanwege de last en het geweld die jullie mij aandoen.”
Met deze woorden stierf hij.
De 74e dialoog. Over het duikertje
74v
Duyker is een voghel die sijn aes mit duyken crighet .
Dese was seer versumel in hem seluen gheworden ende
seyde in hem seluen wat sal ic onsalighe doen. Gheen
van allen voghelen en wint sijn aes mit so groten arbeyde als
ic want ic altoes duycken moet onder die wateren dat ic mijn
aes hael ende ick sal bi auentuer eens verdrencken. wat heb ick
dan ghewonnen.Beeter ist dat ic tot die andere voghelen gae
ende aes mit hem crighe . dat ick nyet eten en darf altoes dat
broet des arbeyts ende des perikels. Mer alsoe sonder groten
arbeyt leckerliken leuen mach Aldus toech hi opt velt op dat
hi mitten anderen voghelen sijn aes soude vercrighen . Mer
hy en vandt nyet daer hi smaeck in hadde alsoe dat hy groten
hongher leet ende is seer magher gheworden . ende en dorste
van anxte niet weder ten water keeren om te duycken als hy
plach Mer hi sterf van groten hongher ende seyde R echt
is dat hy nyet te eten en vindt : dijet nyet myt sijn arbeyt en
wynt . ¶ Veel menschen sijn dye gheen arbeyt aen nemen en
willen . mer lieuer hebben in armoeden te wesen . Job : Dye
mensch is ten arbeyt gheboren : Dye dan arbeyt versmaedt
die en doet niet dat gheen daer hi toe gheboren is . Ende daer
om als die glosa seyt en sal hy niet comen daer hy toe ghesche=
pen is dat is dat ouerste goet : Paulus die nyet en arbeyt en
sal nyet eeten :¶ Daer om seyt oeck ysidorus : Soeke dy een
profitelick werck by welken die zielen worden veruolt . :
De duiker is een vogel die zijn voedsel verkrijgt door te duiken. Hij had er genoeg van en dacht bij zichzelf: wat moet ik, ongelukkige, doen? Geen enkele vogel hoeft zoveel moeite voor zijn voedsel te doen als ik, want ik moet altijd onder water duiken om mijn voedsel te halen. Misschien verdrink ik nog eens. Wat heb ik dan gewonnen? Het is beter dat ik naar de andere vogels ga en met hen voedsel zoek. Ik hoef dan niet altijd voedsel te eten dat door arbeid en met gevaar is verkregen. Ik kan dan zonder veel inspanning een aangenaam leven leiden.
Dus trok hij naar het veld om met de andere vogels zijn voedsel te zoeken. Maar hij vond niets dat hem smaakte zodat hij grote honger leed en hij heel mager werd. Hij durfde van angst niet naar het water terug te gaan om te duiken zoals hij gewoon was. Voordat hij van honger stierf, zei hij: "Het is rechtvaardig dat iemand niet zal eten die er niet voor heeft gewerkt."
Er zijn veel mensen die geen werk willen aannemen maar liever in armoede willen leven.
In Job staat geschreven: “De mens wordt tot moeite geboren.” Wie dan werk minacht doet niet waartoe hij is geboren. Volgens een commentaar op de Bijbel zal hij daarom niet bereiken waartoe hij is geschapen: dat is het hoogste goed.
Paulus schrijft: “Wie niet wil werken, zal niet eten.” Daarover zegt Isidorus: “Zoek nuttig werk waarmee je ziel wordt vervuld.”
75r
Matighen arbeyt te hebben is ghenoechlickheyt ende ghesont
heyt der zielen ende des lichaems Een weduwe was die nyet
ghegrauen en woude wesen in dat dootcleet dat hoor gheghe
uen was Mer in dat si bearbeyt had mit hoor eyghen handen
Die abt arsenius als men int vader boeck leest die een groot se
natoor gheweest had in des keysers hof Nae doe hy een here=
mijt gheworden was ende seer heylich . Den ghenen die hem
vragheden in wat dinck hy betrouwede Antwoorden hi en=
de seyde Daer in want ic die menschen vlye ende ghesweghen
heb Mer alre meest verblijde ick my dat ick die nootturft myt
arbeyt mijnre handen ghewonnen heb
¶ Van die disteluinck inder kouwen ¶ Dyalogus lxxv .
EEn dijstelvinck stont in eenre kouwen tot eens rijkes
mans huys ende hadde wel te eten nae sinen wil want
die rijke man hadde hem seer lief om dat hy seer soete
liken conde singhen Mer hy en dacht niet van die andere hon
gherighe voghelkijnsOp een tijt waren die vincken in groter
last van hongher ende kommer . wanttet een harden kouden
winter was ende quamen tot dese dijstelvinck biddende ael=
missen van hem Mer hi en gaf hem niet dan doppen ende bols
ter van sijn spijse ende al dat hy nyet en mocht gaf hy den ar=
men. Mer die voghelkijns nament al vreedeliken dat hy hem
gaf ende seyden HOngher maeckt van snoder spijs. lec=
Matige arbeid is aangenaam en gezond voor ziel en lichaam. Er was eens een weduwe die niet begraven wilde worden in het doodskleed dat haar geschonken was, maar in het kleed dat ze met eigen handen gemaakt had.
In Het Leven van de Woestijnvaders lezen we over de abt Arsenius, die een belangrijke positie bekleed had aan het hof van de keizer. Daarna werd hij een kluizenaar die een heilig leven leidde.
Mensen vroegen hem in welke dingen hij vertrouwen stelde. Hij antwoordde: “In het feit dat ik de mensen ontvlucht ben en ik gezwegen heb, maar het meest verheugt het mij dat ik met mijn eigen handen gewerkt heb voor mijn levensbehoeften.”
De 75e dialoog. Over de distelvink in de kooi
Een distelvink zat in een kooi bij het huis van een rijke man. Hij kreeg goed te eten en hij mocht eten zoveel hij wilde, want de rijke man was dol op hem omdat hij prachtig kon zingen. Hij dacht echter niet aan al die andere hongerige vogeltjes.
Omdat het een harde, koude winter was, waren de vinken door honger en gebrek in grote problemen gekomen. Ze kwamen naar de distelvink toe en smeekten hem om hun iets te geven. Hij gaf de arme vogeltjes echter niets anders dan de lege doppen van zijn eten en alles wat hij zelf niet lustte. De vogeltjes namen alles wat hij hen gaf tevreden aan. Ze zeiden: "Dat is wat honger doet: het slechte eten smaakt ons
75v
kernij van groten prijs Aldus doen oeck sommighe menschen
die snode spijse ende dat si verwerpen den armen gheuenDit dede
oec caym gode offerende van sijn snoesten goeden ende daer om sach
god of abels offerhande die vant alre beste dat hi had offerde
ende niet op caym noch op sijn gauen Aldus seyde iacob die patri
arck vanden alre besten vruchten der aerden brenghet gauen den man
dat is gode Salomon Eer god van dijnre substancien ende van=
den eersten vruchten die die beste sijn gif den armen Jtem en wilt
nyet offeren cleyn gauen dat sijn snode want god en ontfan=
get die nietHet is seer grote onedelheit ende si sijn die alre snoodste
die snode dinghen om goods willen gheuen Meester alanus las
sijn lessen in een stat daer omtrent grote faem van hem ghinc al
so dattie rueters ende alle dat volck verhoorden datter soe groten
clerck was die antwoorden konde tot allen questienAldus gin
ghen sommighe vanden anderen wtghesent tot hem ende vraghe
den hem waer in dat geleghen was die alre meeste hoescheyt ende
eerbaerheyt Hi antwoorden Gheuen ist alre eerlickste Ende doe
si dit hoorden volghede si hem daer in Doe seyde hi hem luden
dat si mit malkanderen beraden souden ende hem segghen wat
onder dat alre ouerste dinghen dat alre oneerlicste waer . Si
ghinghen te rade mit malkander ende en mochten niet ouer een dra
ghen Ende doe hi dat ghehoort had berispedese ende seyde Jc had
iu opten wech gheset daer ghi mi soudt hebben gheantwoort.
want ghelijc als gheuen is dat alre eerlicste alsoe is oec ontne
men dat alre oneerlicste . Daer om ghi die den armen dicwijl
hoer goet ontneemt ende gode dye snoodste offert sijt die alre
archste ende oneerlicste . ghelijc als ghescreuen isGheuen is meer
saligher dan te ontfanghen Vander eerlickeyt ende vriherticheyt
titus des keysers van romen is ghescreuen inden gesten vanden
romeynen dat hi op een dach sittende des auonts ouer tafel ende
ghedenckende dat hi van alle den daghe niet ghegheuen en had
alsuchtende seyde O lieue vrienden desen dach heb ick verloren
om dat ick niet ghegheuen en heb
¶ Vanden ouvaer ende den apteeker . ¶ Dyalogus lxxvi
zoet."
Zo doen ook sommige mensen die schamel eten weigeren en dat aan de armen geven. Dit deed ook Kaïn. Hij offerde God het minste van zijn oogst. Daarom zag God dat Abels offer het allerbeste was dat hij had en God merkte de gaven van Kaïn niet op.
Zo zei Jacob de aartsvader: “Het is God welgevallig dat de mens de allerbeste vruchten van de aarde geeft.” Salomo zei: “Eer God met al je rijkdom en geef het beste van de oogst aan de armen. U zult geen onbeduidende gaven offeren. God neemt die gaven niet aan. Het is de gever onwaardig en het meest onwaardig zijn degenen die schamele dingen om Gods wil geven.”
De geleerde Alanus onderwees in een stad waar hij grote faam had. De krijgslieden en het gehele volk hoorden dat er zo’n grote geleerde was die alle vragen kon beantwoorden. Zo gingen sommigen, door de anderen uitgestuurd, naar hem toe en ze vroegen hem waarin de grootste beschaafdheid en eerbaarheid gelegen was. Hij antwoordde: “Geven is het meest eervol.” Toen ze dit hoorden, volgden ze hem daarin.
Alanus zei tegen het volk dat ze met elkaar moesten overleggen en hem moesten zeggen wat het minst eervol was van alle voorkomende dingen. Ze gingen met elkaar in overleg maar ze konden niet tot overeenstemming komen. Toen Alanus dat gehoord had, berispte hij hen. Hij zei: “Ik had jullie op weg geholpen naar het goede antwoord. Want zoals geven het meest eervol is, zo is afnemen het minst eervol.”
Daarom zijn jullie, die de armen dikwijls hun bezit ontnemen en God schamele offers brengen, de allerergsten en het minst eerbaar. Zoals geschreven is: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen.” Over de eerbaarheid en grootmoedigheid van Titus, keizer van de Romeinen, is geschreven in de geschiedverhalen over de Romeinen dat hij, toen hij op een avond aan tafel lag, overdacht dat hij de hele dag niets gegeven had. Zuchtend zei hij: “O lieve vrienden, deze dag is verloren omdat ik niets gegeven heb.”
De 76e dialoog. Over de ooievaar en de apotheker
76r
Die ouvaer is nae der ouder wet een onreyn voghel bo
uen allen voghelen want si altoes van onrey crenghen
die opt ouer der zee ende der wateren ligghen gheuoet
wort ende si reynicht hoor seluen mit horen beck ende eet oeck eyer
der serpenten¶ Het was een apteker die een ouvaer vinck ende
wanttet een onreyn voghel is woude hise reyn maken op dat
mense naden ghebode der ouder wet soude moghen eten ende set
tedese in die apoteeck op datse daer of wel soude ruyken van
die cruyden ende oec ghereynicht soude werden van die medicinen
Mer die welruykende cruyden en smaecten hoor niet ende begheer
den meer te hebben die stinckende krenghen Daer om liep si hey
melick wech wt die apoteeck want si hoor liet duncken dat si
niet langher en mochte leuen van dye costelike reyne kruyden
Ende keerden weder tot hoor onreynicheyt ende eynde hoor leuen
daer in ende seyde Dat mi smaect hou ic voor goet . en wil
niet beters oec wattet doet Aldus doen oec onreyne ende oncuijs
sche menschen die inden stanck der onsuuerheyt staen ende ghewen=
net sijn inder quader begheerlicheyt Daer om en willen si anders
niet noch anders yet en smaket hem van herten . Ende al isset dat si
by tijden een weynich daer of ghetoghen warden si lopen nochtant
haesteliken weder totter lelicheyt als die hont tot sijn wtgekoor
de stanc ende dat verken in dat slijck Daerom seyt Jheronimus
Wee den gheen die sijn leuen in onsuuerheyt eyndet Wee den
gheen die dan heeft dat eynde der onsuuerheyt
¶ Van die pellicaen:¶ Dyalogus [een] ende tseuentich.
Volgens de oude wetten is de ooievaar van alle vogels het meest onrein omdat hij zich altijd voedt met de onreine kadavers die op de oevers van de zee en de rivieren liggen. Hij wast zichzelf met zijn snavel en hij eet ook slangeneieren.
Een apotheker ving eens een ooievaar. Omdat deze vogel onrein is, wilde hij hem rein maken zodat de mensen hem volgens de oude wetten zouden mogen eten. Hij zette de vogel in de apotheek opdat hij door de kruiden goed zou gaan ruiken en hij door de medicijnen gereinigd zou worden. Maar die heerlijk ruikende kruiden smaakten hem niet. Hij wilde liever de stinkende kadavers eten. Daarom liep hij stiekem weg uit de apotheek. Hij vond dat hij niet langer kon leven van die fijne reine kruiden. Hij keerde weer terug naar zijn onreine leven en hij bleef daar tot hij stierf. Hij zei: "Wat me smaakt lijkt me goed. Ik wil niet iets beters, wat het ook met me doet."
Net zo doen onreine en onzindelijke mensen die in de stank van de onreinheid leven en gewend zijn het verkeerde te begeren. Daarom willen ze nooit iets anders en ze vinden niets anders fijn. Zelfs wanneer ze er een tijdje vandaan gebleven zijn, gaan ze toch gauw weer terug naar hun kwalijke bestaan, net zo als de hond naar zijn favoriete stank en het varken naar de modder teruggaat.
Hieronymus zegt daarover: “Wee degene die zijn leven in onreinheid eindigt, wee hem die in zonde sterft.”
De 77e dialoog. Over de pelikaan
76v
PEllicaen is een cleyn voghel die altoes inder eenicheit
begheert te wesen Op een tijt bereyden die eend en=
de die ghent een groot waerschap daer si toe noeden
alle dye tamme voghelen daer by te wesen. ¶ Mer op dattet
waerschap te groter ende hogher soude wesen ghinghen si in
der woestinen ende brochten den pellicaen mit hem totten wer=
schap Ende waren tesamen blijde ende vrolick Naden waer=
schap baden alle die voghelen vriendelic den pellicaen dat hy
onder hem luden woude bliuen wonen ende dat hi niet weder
dwalen en soude in die wildernisse ende daer soe grote armoe
de lijden Hi wort verwonnen van al hoorre beeden ende bleef
een wijl tijds myt hem wonen ende wort leckerlick myt hem
gheuoedt . Ende als hi bidden of in god scouwen woude soe
en mocht hi dat niet doen vant ghekrijt ende rumoer der an=
der voghelen . Hy en mocht oeck niet soberliken leuen als hy
ghewoenlick was . om oueruloedicheyt der spijsen ende des
drancks die hy daer hadde Daer om keerde hij weder ter her
ten . ende als hi eerst gadeliken mochte is hi weder ghekeert
inder woestinen . daer hy myt paulo een goet strijt vacht sijn
loep des leuens volbrocht sijn gheloef ende deuoci bewaerden
ende seyde WJe wil wesen ynnich ende god scouwen :
hi moet enich sijn ende die menschen scuwen ¶Alsoe seltu oec
doen alstu god dienen wilste : altoes als tijt is alleen wesen
De pelikaan is een kleine vogel die er altijd naar verlangt om alleen te zijn.
Op een keer bereidden de eend en de gans een groot feestmaal, waarvoor zij alle tamme vogels uitnodigden om aanwezig te zijn. Maar om het feestmaal meer luister bij te zetten, gingen ze de wildernis in en brachten ze de pelikaan mee naar het feest. Iedereen was blij en vrolijk.
Na de maaltijd vroegen alle vogels vriendelijk aan de pelikaan of hij bij hen wilde blijven wonen, zodat hij niet weer in de wildernis zou dwalen waar hij grote armoede zou moeten lijden. Door alle smeekbeden van de vogels liet hij zich overhalen. Hij bleef een tijd lang bij hen wonen. Daar kreeg hij heerlijk te eten.
Maar als hij bidden wilde of God innerlijk wilde ontmoeten, kon hij dit niet doen door het geschreeuw en rumoer van de andere vogels. Door de overvloedige spijzen en dranken die hij kreeg, kon hij ook niet sober leven zoals hij gewend was te doen.
Hij kwam tot inkeer en op een geschikt moment keerde hij terug naar de wildernis. Daar heeft hij net als Paulus een goede, innerlijke strijd gevoerd. Hij bracht er zijn leven tot een goed einde en hij behield zijn geloof en vroomheid. Hij zei: "Wie God wil zien en zich aan hem wil wijden, moet alleen zijn en de mensen mijden."
Zo moet ook u doen als u God wil dienen: steeds als de tijd daar is alleen zijn,
77r
op dattu mit rustigher herten in die godlike scriften in heyligen
ghedachten deuoten ghebeden . ende in contemplacien dinen
gheest moechste oefenen ende in die medespraeck des alren ouersten
verblijden Hoort wat bernardus seyt O heylighe ziel wes al=
leen dattu den heer van allen di alleen houdeste dien du wt allen
vercoren hebste Vlye die creaturen is dattu den scepper wilste heb
ben Vlye die werlt oftu anders reyn wilste sijn Want augustinus
seyt Jst dattu reyn wesen wilste en laet di die werlt niet genoegen
Men leest int vader leuen dattie heylighe abt arsenius den heer
bat ende seyde O heer stuer mi ter salicheyt Ende daer quam een stem
die hem seyde Arseni wilstu heylich wesen.vlye. swighe ende
ruste. Die gheen die inder enicheyt sittet ende rust die wort van
drie vianden verlost dat is vant horen spreken ende sien
¶ Van die tortel duyf ¶ Dyalogus acht ende tseuentich.
DJe tortel duyf is die alre cuyste onder alle voghelen die
alsoe langhe als hoor ghade leeft gheen ander lief en
heeft Ende als die sterft en soecktse gheen ander gade
weder Sy drinckt altoes water dat onclaer is ende rustet nym=
mermeer op een groen tack daer was een tortel duyf die hoer
ghade verloren hadde dye altoes droeuich was ende en wou=
de niet ghetroest wesen noch verlichtenisse hebben Mer leyden
in droefheyt hoor leuen in alre cuysheyt . Alle die andere vo=
ghelen hadden medelijden myt hoor doe si saghen dat si van rou
wen steruen woude Alsoe dat si alle tot hoor vloghen ende seyden
opdat je met een kalm gemoed door middel van de goddelijke geschriften, heilige gedachten, vrome gebeden en in contemplatie je geest mag oefenen en je je in de samenspraak met de Allerhoogste mag verblijden.
Luister naar wat Bernardus zegt: “O heilige ziel, wees alleen opdat je er alleen voor de Heer bent, die jij boven alle anderen hebt uitverkoren. Ontvlucht de andere schepselen omdat je bij de Schepper wilt zijn, ontvlucht de wereld opdat je gezuiverd wordt.” Want Augustinus zegt: “Als je rein wilt zijn, laat dan wereldse genoegens je niet smaken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders leest men dat de heilige abt Arsenius tot de Heer bad: “O Heer, laat mij zalig worden.” Toen hoorde hij een stem die zei: “Arsenius, als je heilig wilt zijn, vlucht, zwijg en rust dan.”
Degene die alleen is en rust, wordt van drie vijanden verlost, namelijk: horen, spreken en zien.
De 78e dialoog. Over de tortelduif
De tortelduif is van alle vogels de meest kuise vogel, die - zolang als haar partner leeft - geen ander liefheeft. Als ze sterft, zoekt ze geen andere partner meer. Ze drinkt dan altijd troebel water en ze rust nooit meer op een groene tak.
Er was eens een tortelduif die haar partner verloren had en daardoor altijd verdrietig was. Ze wilde getroost noch opgebeurd worden, maar ze leidde in droefheid haar kuise leven.
Alle andere vogels hadden medelijden met haar toen ze zagen dat ze wilde sterven van verdriet. Ze vlogen allemaal naar haar toe en ze zeiden:
77v
O suster waer om wilstu aldus vergaen van rouwe coem mit
ons dattu wat vert[or]est moechste warden .want wy alle ga
der dy begheeren te helpen ende te onthoudenDie tortel duyf
dit horende wort een weynich hier wt vermaect ende conuer=
seerden minliken mit hem allenEnde alle andere voghelkijns
ontfinghense vriendeliken ende leydense elck tot sijn neste ende
deelden hoer spijse mit hoerMer die tortelduyf om dat si was
seer cuys ende gheen oncuysheyt en mochte sien ende die stanc
der onsuuerheyt niet liden en mocht vloech van daen ende en
woude daer niet bliuenEnde alsoe liet si dat gheselscap der on
reyne voghelen ende keerden weder tot die puerheyt der cuys
heyt ende seyde Altoes ben ic kuys ende reyn ende wach
te mi van dat onreyn ¶ Dit souden si oeck doen die schuldich
sijn die reynicheyt te houden want niet alleen en sellen si vlyen
onreyne menschen mer oeck die steden der onreynicheyt om die
lelickheyt ende stanck der onsuuerheyt Want niet en is stinc=
kender ende versmadeliker dan die stanck der onreyne wellus
ticheyt Bernardus Der onsuuerheyt appetijt is vol bangic[h]
heyt . dat werck versmadelicke onreynicheyt . dat eynde vol
des rouwen ende der scaemten : ¶Ambrosius scrijft int derde
boeck vander reynicheyt Van eenre eerbaer vrouwe mit hoer
dochteren die malkander omuatende onderlinghe omhelseden
of si danssen souden worpen hem seluen int lopende riuier op
dat si van die borghers gheen last van hoor reynicheyt souden
lijden . Des ghelijck vertelt augustinus inden boeck vander
stat godes Van dye vrouwe lucrecia ghenoemt die vercracht
wort van terquinus des conincks soen die hoer vrienden daer toe
verwecten dat sijt souden wreeken Ende want dat grote quaet
in hoer ghesciet was wort si sieck ende onlijdsamich ende doode
hoer seluen Dat si niet ghedaen en soude hebben seyt augustinus
Want nyemant moet hem seluen verdoen om eens anders qua
de lusticheyt te scuwen want hi en sel hem seluen niet besmetten ist dat
“O zuster, waarom wil je jezelf al rouwend te gronde richten? Kom met ons mee om getroost te worden, want wij willen je allemaal graag helpen en bij ons houden.”
Toen de tortelduif dit hoorde, voelde zij zich iets opgewekter. Ze praatte vriendelijk met hen allen. Alle andere vogeltjes ontvingen haar hartelijk, brachten haar naar hun nest en deelden hun voedsel met haar.
Omdat de tortelduif echter zeer kuis was, geen onkuisheid wilde zien en ook de stank van onzuiverheid niet kon verdragen, wilde ze daar niet blijven. Ze vluchtte weg. Zo liet ze het gezelschap van de onreine vogels achter zich. Ze keerde terug tot de puurheid van het kuise leven. Ze zei: "Altijd ben ik kuis en rein en houd ik mij verre van het onreine."
Dit zouden ook degenen moeten doen die verplicht zijn een rein leven te leiden. Niet alleen moeten zij onreine mensen vermijden maar ook de steden waar onreinheid heerst, vanwege de lelijkheid en de stank van de onzuiverheid. Want niets stinkt meer en is verwerpelijker dan de stank van onreine wellust.
Bernardus zegt: “De onzuivere lust is vol benauwdheid, de daad een schandelijke onreinheid en het einde is vol rouw en schaamte.”
Ambrosius schrijft in het derde deel van zijn boek Over de maagdelijkheid: “Een eerbare vrouw en haar dochters omhelsden elkaar. Terwijl ze elkaar vasthielden alsof ze wilden dansen, wierpen ze zich in de stromende rivier opdat hun reinheid niet geschonden kon worden door de burgers van de stad.”
Iets dergelijks vertelt Augustinus in het boek De Stad van God over vrouwe Lucretia, die verkracht werd door Tarquinius, de zoon van de koning. Ze spoorde haar vrienden ertoe aan deze daad te wreken. Vanwege het grote kwaad dat haar was aangedaan werd ze ziek. Ze kon het leven niet langer verdragen en ze doodde zichzelf.
Volgens Augustinus had zij dit niet moeten doen, want niemand zou zichzelf moeten ombrengen om de kwade lust van een ander te ontlopen. Hij kan namelijk niet verontreinigd worden
78r
tet is vreemde of des anders quade lusticheyt ende hy nochtans
blijft inden opset der reinicheyt ouermids welcke dat lichaem
wort gheheylichtDen lichaem en beneemt niet sijn heylicheit
des anders ghewelt der quade lusticheyt . Welcke heylicheit
bewaert ende ghehouden wort in volstandicheyt sijnre reyn=
nicheyt Nochtant versmadenisse der oneerbaerheyt mynne der
eerbaerheyt stantachticheyt der stercheyt sijn in sulken menschen te
prijsen Vander reynicheyt eenre cuysscher vrouwen wort ge
screuen in dat boeck vanden fabulen der philosophen . Dat op
een tijt horen man mit laster verweeten wort dat hi een stinc=
kende adem had ende hy dat sijnre huysurouwen clagede waer
om si hem dat niet vermaent en had dat hi daer teghen medi=
cijn hadde moghen doen Antwoorden si dat soude ick ghedaen
hebben had ick niet ghemeent dat alle die monden der mannen
stinckende sijn Hier wt schijntet wel dat hoor mont voorden
mont enich anders mans nie gheweest en hadde. .
¶ Van den patrijse ¶ Dyalogus neghen ende tseuentich .
PAtrijs die voghel heeft sijn naem als die meesters seggen
naden latijn dattet soe loes ende diefachtich is dattet
andere voghelen eyer tot sijn nest sleept : ende voetse
wtten dop Mer die natuer en lieghet daer niet in want als die
ionghen hoorre moeder stemme horen laten si varen diese ghe
voet heeft ende loepen tot hoor diese ghewonnen hebben Dese
patrijs maket hoor nest in die doornen bosse ende leyt die eyer
door vreemde of zondige lusten van iemand anders als hij ondanks alles zijn reinheid wil blijven behouden waardoor het lichaam wordt geheiligd. Het lichaam wordt niet ontheiligd door het geweld van de zondige wellust van een ander. Deze heiligheid wordt bewaard door te volharden in reinheid. In zulke mensen zijn ook verwerping van oneerbaarheid, liefde voor eerbaarheid en volhardende geestkracht te prijzen.
In het verhalenboek van de filosofen wordt geschreven over de zuiverheid van een kuise vrouw. Op een keer kreeg haar man het verwijt dat hij een stinkende adem had. Hij klaagde tegen zijn vrouw waarom zij hem niet opgedragen had daartegen medicijnen te gebruiken. Zij antwoordde: “Ik zou het gedaan hebben als ik niet gemeend had dat alle mannen uit hun mond stinken.”
Hieruit blijkt dat haar mond nooit dichtbij de mond van een andere man geweest was.
De 79e dialoog. Over de patrijs
De patrijs heeft de naam, zoals de Latijnse geleerden zeggen, dat zij zo onbetrouwbaar en diefachtig is dat zij de eieren van andere vogels naar haar nest sleept. Zij voedt de jongen zodra ze uit het ei zijn. Maar de natuur liegt niet want als de jongen hun moeders stem horen, maken zij zich los van degene die hen gevoed heeft. Ze lopen dan naar degene uit wie ze voortgekomen zijn. Deze patrijs maakt haar nest in de doornstruiken en legt de eieren
78v
in hoor nest op puluer of sant Ende als yemant bi dat nest coemt
gaet dye moeder wtten nest ende offert hem dyen luden ende
veynst haer cranc te voet te wesen of int vlyegen dattet scijnt dat
mense haestelick soude moghen vangen om dat si gaet of vlie=
ghet also traecheliken voort datmen meent datmense alle gan=
ghe vanghen sal Mit dustanigher loosheyt be[g]rieghen si dye
se vanghen willen . op dat si se verde van dat neste brenghen
sal ende soe die eyer of ionghen moghen ontgaen Een patrijs
had eens anders voghels eyer gestolen daer die niet by en was
Die als si weder bi dat nest quam ende hoor eyer niet en vant
wort si seer droeuich ende sochte die eyer myt grooter narns=
ticheyt alsoe dat sise ten lesten vant ende ghinck myt haestich=
heyt ende gaf dat den rechter te kennen . Die rechter daghede
den dief voer hem ende examineerden subtiliken vander saec
Mer hi en woudes niet belyden ende versakedet mit al sijnre
macht Ende want die rechter geen tughen en hadde en mocht
hy den dief niet oordelen mit recht Doe seyde die beclaechster
heer rechter ghy sout hem pinighen alst behoort dan sal si die
waerheyt wel segghen Die rechter seyde Ende du biste schul
dich die diefte mit tughen te bewijsen op dat mijn oordel rech
telick gheschiede . of ick sal di oeck daer om pinen andoen En
de om dat sijs niet betughen en mocht kreech die rechter sus=
pici of quaet vermoeden ende lietse alle beyde in die wip op han
ghen ende besoeken alsoe dattie patrijs sijn diefte beliden En
de die beclaechster belijden oeck veel quaets dat si int verbur=
ghe hadde ghedaen : Alsoe datse die rechter beyde deede han=
ghen ende steruen an die galghe ende seyde Die van
misdaet enen anderen beclaecht . doet als die gheen dye hem
seluen inden stricke iaecht .¶ Daer om alstu een ander wilste
beclaghen soeck eerst in dy seluen oftu vanden ghelijken woor
den of werken berispet moechste werden Paulus Niet onscul
dich en bistu o mensche dye den anderen oordels . want ynt
gheen daerstu den anderen veroordels verdoemste di seluen om
in haar nest op stof of zand.
Als iemand het nest nadert, gaat de moeder er van af en staat ze het luidruchtig af. Ze doet of ze mank is of moeilijk vliegt, zodat het er op lijkt dat je haar snel kunt vangen. Omdat ze vliegend zo traag vooruit komt, denkt men dat je haar overal wel kunt vangen. Met zo’n list misleidt ze haar belagers door hen ver van het nest te leiden zodat hun de eieren of de jongen ontgaan.
Een patrijs had eens eieren gestolen van een andere vogel die niet op haar nest was. Toen ze weer terug bij haar nest kwam en ze haar eieren daar niet vond, werd ze heel verdrietig. Ze zocht er met grote volharding naar totdat zij ze ten slotte vond. Meteen ging ze naar de rechter om het hem te vertellen. De rechter ontbood de dievegge om haar scherpzinnig over de kwestie te ondervragen. Ze wilde geen schuld bekennen maar ze ontkende zeer stellig.
Omdat de rechter geen getuigen had, kon hij de dievegge niet gerechtelijk veroordelen. De aanklaagster zei: “Weledele rechter, volgens het recht moet u haar op de pijnbank leggen, dan zal zij de waarheid wel zeggen.” De rechter zei: “En u bent verplicht de diefstal te bewijzen met getuigen zodat ik volgens het recht kan oordelen, of ik zal ook u op de pijnbank moeten leggen.”
Omdat ze de diefstal niet kon bewijzen, kreeg de rechter argwaan. Hij liet hen allebei aan de wipgalg ophangen en folteren totdat de patrijs de diefstal bekende. Maar ook de aanklaagster gaf toe veel misdaden in het geheim te hebben gepleegd. De rechter liet hen allebei hangen en aan de galg sterven en zei: "Wie een ander van een misdaad beschuldigt, doet als iemand die zichzelf de strop omdoet."
Kijk daarom als je een ander wilt aanklagen eerst of je niet van dezelfde woorden of daden beschuldigd kan worden. Paulus zegt: “Wie een oordeel velt over anderen is niet onschuldig, want waar je de ander veroordeelt, veroordeel je je zelf
79r
dattu dat selue doeste dattu veroordels dye dan den anderen
leerste di seluen en leerstu niet Du predicste datmen niet stelen
en sal . du steelste selue Du segste datmen gheen ouerspul doen
en sal.du doetste dat selue Daer om seyt die wijse catho Dat=
tu pleechste in anderen luden lasteren sich dattu dat selue nyet
en doest Want lelic ist den meester dattie schult hem seluen be=
straffet. Het is ghesciet dat een rechter vonnisse gaf ouer enen
moordenaer dat men soude hanghen.Doe stont daer bi een phi
losooph die daer om lachchede Ende als hem die rechter vra=
ghede waer om dat hi lachchede . Antwoorden hi . want dye
grote moordenaers veroordelen die cleyne.¶ Augustinus int
derde boeck vander stat godes seyt een exempel vanden groten
alexander ende van dionides den zeerouer . welck als hi ghe=
uanghen was vanden alexander wort gheuraecht waer om
hi die zee also e verderf Hi antwoorden weder mit vrijen woor
den waer om vercrachtes du alle die werlt o heer conincMer
om dat ic dit doe mit een cleyn scheepgijn hiet ic een zeeroeuer
ende een moordenaer Ende wanttu dat doeste mit groten scee
pen hietstu te wesen die keyser Waer alexander alleen gheuan=
ghen hi soude een moordenaer wesen. Ende waert dat naden
wille dionides dat volc gheregiert worde hi soude keyser we
sen Boosheyt der quaden auenturen heeft mi een dief ghemaect
Dy heeft die onuerdrachlike houerdie ende die onuersadelike
ghiericheyt oeck ghemaect een dief Waert dattie auentuer op
mi verbetert worde ick soude bi auentueren beter warden en
de dattu quader auentuer hadste du soudste boser warden :
Als dit alexander hoorden verwonderden hi hem van die vroe
micheyt des zeeroeuers ende seyde Jck selt besoeken oftu oeck
beeter selste werden . Jck sal dijn auentuer verwandelen dat=
tet hoer schult nyet meer wesen en sal dattu quaet doeste mer
ymmer dinen quaden wil ende natuer toe sel wardegheghe=
uen Ende hi liet hem mede wesen een van sinen ridders dat hi
alsoe rechteliken soude moghen strijden ende vechten: .
omdat je hetzelfde doet wat je veroordeelt.” Wat je aan anderen leert, daar leer je niet zelf van. Je verkondigt dat men niet stelen mag maar je steelt zelf. Je zegt dat men geen overspel mag plegen maar je doet het zelf.
Daarom zegt de wijze Cato: “Wat je in andere mensen afkeurt, moet je zelf ook niet doen.” Want het strekt de leermeester tot schande als hij iemand straft terwijl hij zelf schuldig is.
Eens sprak een rechter het vonnis uit dat een moordenaar opgehangen moest worden. Er stond een filosoof bij die om de straf lachte. Toen de rechter hem vroeg waarom hij lachte, zei hij: “De grote moordenaars veroordelen de kleine.”
Augustinus geeft in het derde boek van De Stad van God een voorbeeld van Alexander de Grote en Dionides de zeerover aan wie, toen hij gevangen genomen was door Alexander, gevraagd werd waarom hij de zee zo onveilig maakte. Hij antwoordde vrijmoedig: “Waarom onderwerpt u de hele wereld, o heer koning? Omdat ik dit met een klein scheepje doe, word ik een zeerover en een moordenaar genoemd maar om wat u doet met grote schepen wordt u keizer genoemd. Was Alexander alleen gevangen genomen, dan zou hij een moordenaar zijn. Zou het volk naar de wil van Dionides geregeerd worden dan zou hij keizer zijn. Het noodlot heeft van mij een dief gemaakt, maar u bent een dief geworden door ondraaglijke hoogmoed en niet te verzadigen hebzucht. Zou het lot mij zuiveren, dan zou ik door dat lot een beter mens worden en als het noodlot u overkwam dan zou u een slechter mens worden.”
Toen Alexander dit hoorde verwonderde hij zich over de moed van de zeerover en zei: “Ik ga onderzoeken of je een beter mens kan worden. Ik zal jouw lot zo veranderen dat je daar niet meer de schuld aan kunt geven als je kwade dingen doet, maar dat ze altijd aan je kwade wil en aan je natuur toegeschreven kunnen worden.”
Hij liet hem een van zijn ridders worden zodat hij het recht had om te vechten.
79v
¶ Van die aexter ende andere voghelen Dyalogus tachtich:
Aexter is een cloec ende loos voghel als palinius die mees
ter seyt ende is wit ende swart van verwen ondersneden
Een aexter die latijn ende duytsch konde spreken was
seer wel onthouden bi enen vogelaer waer om si niet ondancbaer
wesende woude hem te lonen Ende vloech tot een hoep voge=
len ende ghinck by hem sitten ende spraeck minliken mit hem
allen daer die andere voghelkijns seer blide of waren ende wou
den oeck duytsch leren spreken waer om si eendrachteliken dye
aexter tot hem riepen ende seyden . Wij bidden di dattu ons
wilste leren spreken alstu sprekes . wij sellen dy daer of loon
gheuen tot dinen wil Die aexter seyde Jck en mach v daer op
niet antwoorden eer dat ick ghesproken heb myt minen doc=
toor diet mi gheleert heeft Mer wildi nochtans myt my vlie=
ghen daer hy is . hy sal v minliken ontfanghen . ende v leren
als ick gheleert ben ¶Die voghelkijns gheloueden der aexter
ende vloghen myt haer. Ende doe die aexter weder by horen
heer quam vertelde si hem alle die woorden ende seyde. Ganc
ende bereyde dine netten ende ick sal myt alle den hoop in dye
netten vlieghen. Dye andere voghelkijns hoorden die woor=
den . mer si en verstondense nyet : waer om sy sonder sorghe
aenvloghen. Daren binnen bereyde hem die voghelaer ende
spreyede sijn netten ¶ Ende die aexter quam weder tot dye
voghelen ende seyde . En wilt nyet twijfelen o mijn sust=
De 80e dialoog. Over de ekster en andere vogels
Zoals Plinius de Oudere schreef, is de ekster een slimme en onbetrouwbare vogel met een zwart-wit verenkleed.
Een ekster die Latijn en Nederlands kon spreken, werd zeer gastvrij onthaald door een vogelaar. Ze wilde hem belonen om niet ondankbaar over te komen. Ze vloog naar een zwerm vogels en ging bij hen zitten. Ze praatte vriendelijk met hen allen. De andere vogeltjes waren daar heel blij om en wilden ook Nederlands leren spreken. Daarom riepen ze eenstemmig de ekster bij zich. Ze zeiden: “Wij verzoeken je om ons te leren spreken zoals jij spreekt. We zullen je daarvoor belonen, wat je ook van ons vraagt.” De ekster zei: “Ik kan daarop geen antwoord geven voordat ik met mijn leermeester heb gesproken. Maar vliegen jullie toch met mij mee naar waar hij is. Hij zal jullie vriendelijk ontvangen en hij zal jullie leren wat ik geleerd heb.” De vogeltjes geloofden de ekster en vlogen met haar mee.
Toen de ekster weer bij haar baas kwam, vertelde ze hem alles en zei: “Ga je netten gereedmaken. Ik zal met de hele zwerm in je netten vliegen.” De andere vogeltjes hoorden die woorden maar begrepen ze niet. Daarom kwamen ze zorgeloos aanvliegen. Binnen bereidde de vogelvanger zich voor door zijn netten te spreiden.
De ekster vloog weer naar de andere vogels en ze zei: “O mijn zusters, aarzel niet
80r
teren vrijliken vlieghet mit mi. want ic vreedeliken ghesproken
heb mit minen meester die ons blijdeliken ontfanghen sal:Ende
na datse alle onder die netten gheuloghen waren toech hi hem dye
netten ouert hoeft ende vincse al ende vercofse ende wort rijc ende
seyde Als wi bedriechliken woorden horen.volghen wij die
soe sijn wi doren : Alsoe sellen wij ons oec wachten gheloef te
gheuen den woorden der gheenre die bedriechliken mit ons spreken
Want salomon seyt die mensch die mit smeykenden ende beueyns=
den woorden sprect tot sinen vrient die spreyt een net tot sinen
voeten Jtem die quade mensch die smeekeliken sprect is den onno=
selen een stric Men plach te vertellen dat een netteboef siende e=
nen lantman brengende een scaep an die merct om te verkopen
seyde tot sinen ghesellen.wilt ghi dat scaep hebben dattie rustier
draghet Si seyden Ja wiDoe ordineerde hi sijn ghesellen tot drye
platsen daer die man mitten scaep voerbi soude gaen ende seyde
dat elck van hem den lantman vraghen soude of hi den hont ver
copen woude Ende doe hi gaende quam daer die eerste stont doe
vraechde hem die of hi den hont vercopen woude Die lantman
antwoorden dattet gheen hont en was mer een scaep Ende doe den
anderen oec des ghelijc vraechden wort hi ten lesten versuft ende
mostet ghelouen dat si alle seyden als dattet een hont was ende
gheen scaep Also sijn oeck sommighe die al gelouen datmen hem
seyt dat groot perikel is . Als die wise man seyt En wilt niet
ghelouen alle woorden Mer in allen dinghen selmen ansien hoe
men dat volbrenghen mach ende wat eynde daer of comen sal.
Ghelijc als men een fabel seyt dattie muysen raet te samen hiel
den dat si een bel souden maken om die ander katten hals te binden
op dat sijt alle mochten horen wanneer die katte quaem daer si sijn.
dat si hem dan souden moghen berghen . Mer daer was een onder hem
die die wijste was ende seyde Als die bel al ghemaect ende rede is
wie van v salse dan der katten an den hals binden Ende want
daer nyemant en wart gheuonden dye die kat dye bel anden
hals woude hanghen . was hoor raet te niet :
Van die wouwe die des velthoens ionghen at Dyalogus lxxxi
en vlieg met mij mee. Ik heb een prettig gesprek gehad met mijn meester en hij vindt het fijn om ons te ontvangen.”
Nadat de vogels onder de netten gevlogen waren, trok hij ze dicht en hij ving hen allemaal. Daarna verkocht hij de vogels en hij werd rijk. Hij zei: "Wie luistert naar bedrieglijke woorden, zal voor de gek gehouden worden."
Zo moeten wij ervoor waken om geloof te hechten aan de woorden van degenen die ons proberen te bedriegen. Salomo zegt dat de mens die vleiende en huichelachtige woorden tot zijn vriend richt, hem in zijn netten verstrikt. Ook zet de kwaadaardige mens met zijn vleiende woorden een strik voor de onschuldigen.
Er is een verhaal over een landloper die een boer zag die naar de markt ging om een schaap te verkopen. Hij zei tegen zijn vrienden: “Willen jullie dat schaap hebben dat die lompe boer bij zich heeft?” Ze antwoordden dat ze dat wel wilden.
Toen zette hij zijn kameraden bij drie plekken neer waar de man met het schaap voorbij zou komen. Hij droeg ieder van hen op de boer te vragen of hij zijn hond wilde verkopen.
Toen de boer bij de plek kwam waar de eerste stond, vroeg deze hem of hij de hond wilde verkopen. De boer antwoordde dat het dier geen hond was maar een schaap. Toen de anderen dezelfde vraag stelden, raakte hij in de war. Hij moest nu wel geloven dat het een hond was en geen schaap. Ze zeiden het immers allemaal.
Sommige mensen geloven alles wat men hun zegt, wat een groot risico is.
De wijze man zegt: “Geloof niet alles wat gezegd wordt. Onderzoek alle dingen, kijk hoe je iets aan moet pakken en hoe je het tot een goed einde kan brengen.”
Er is een fabel over muizen die met elkaar een list bedachten. Ze zouden een bel maken om die om de hals van de kat te binden. Zo zouden ze kunnen horen wanneer de kat eraan kwam om zich dan uit de voeten te kunnen maken.
Een van hen was de slimste. Hij zei: “Als de bel gemaakt is en klaar is voor gebruik, wie van jullie gaat hem dan om de hals van de kat doen?”
Er werd niemand gevonden die de kat de bel om wilde binden. Zo ging het listige plan niet door.
De 81e dialoog. Over de wouw die de jongen van de patrijs opat
80v
WUwe is een voghel als ysidorus seyt bi nae soe groot
als die aern ende heeft clauwen voeten ende bec als
een hauic Mer heeft cromme vloghelen ende niet recht
als die hauick:weeck nochtant in crachten . ende int vlieghen
seer gripende die den huysuoghelen seer veruolghet ende vlie=
ghet omtrent die vleys halle ende bi die krenghen. koen ende
stout isse op cleyn voghelkijns ende bloe voor dye grote : Sy
wort gheiaghet vanden sperwer hoe wel dat si twewerf me=
re is dan hy ¶ Dese wu vinck op een tijt die ionghen des velt=
hoens ende atse waer om die velthoen seer toornich was en=
de veruolghedese ouer al daer hy mocht Daer nae langhe tijt
hadde die wuwe compunci ende bad verghifnisse by hoor sel
uen [sic] andere boden : ¶ Mer dat velthoen was hartsinnich ende
en woudes hem niet vergheuen ende seyde D ijn mis=
dat en wil ick dy niet vergheuen . noch nu noch oeck nae de=
sen leuen . ¶ Aldus vintmen veel hartnackighe menschen die
nymmermeer vergheuen willen die hem venij bidden . yeghen
welcke onse heer int ewangeli seyt Jst dattu niet en vergeefs
den menschen hoor sonden : soe en sal v uwe vader uwe son=
den niet vergheuen Augustinus een yghelic mensch sel alsulke ver
ghiffenisse van gode ontfanghen als hi gheeft sinen euen mensch
Daer om seit die wise man Schelt quijt dinen euen mensch die di
bescadicht endedan alstu bit sellen di dijn sonden ontbonden warden want
augustinus seyt dattie wise niet alleen en verghet dat onrecht dat
De wouw is, zoals Isidorus zegt, een vogel die bijna net zo groot is als een arend. Hij heeft klauwen en een snavel zoals een havik. Maar hij heeft kromme vleugels, die niet zo recht zijn als die van een havik en hij is bovendien minder krachtig. In de vlucht achtervolgt hij de kleine vogels. Hij is zeer roofzuchtig en hij vliegt in de buurt van de vleeshal en bij de kadavers van dieren. Dapper en brutaal is hij als het om kleine vogels gaat, maar hij is bang voor de grote. Er wordt op hem gejaagd door de sperwer hoewel hij twee keer groter is.
Deze wouw ving op een keer de jongen van een patrijs. Hij at ze op waardoor de patrijs erg woedend werd. Zij achtervolgde hem overal waar ze kon. Na lange tijd kreeg de wouw wroeging. Hij stuurde boden die namens hem om vergiffenis vroegen. Maar de patrijs was halsstarrig; ze wilde hem niet vergeven. Ze zei: "Jouw misdaad wil ik je niet vergeven, nu niet en ook niet na dit leven."
Zo zijn er veel hardnekkige mensen die nooit degenen willen vergeven die hun om vergiffenis vragen. Tegen hen zegt onze Heer in het Evangelie: “Want als jullie de zonden van anderen niet vergeven, zal jullie hemelse Vader jullie ook niet vergeven.” Augustinus zegt: “Ieder mens zal dezelfde vergeving van God ontvangen als hij zijn medemens geeft.” Daarover zegt de wijze man: “Vergeef je medemens die jou heeft beschadigd, dan zal je, als je bidt, bevrijd worden van je zonden.” Want Augustinus zegt dat de wijze niet alleen het onrecht duldt dat
81r
hem gheschiet is.mer hi versaect oec daer bouen dat hem onrecht
ghedaen is Also als seneca inden boeck vander stantafticheit der
wiser vraecht: wanneer die wijse gheslagen is wat sal hi doen
Hi antwoort wat dede die wijse cato doe hy voor sinen mont
gheslaghen wort Hi en dede gheen wraec van dat onrecht hy
en vergafs niet alleen mer versaectent oec dattet hem gheschiet
was Jtem noch scrijft seneca in den boeck van der toornicheyt
van socrates den philosooph dat hy op een tijt ouer die straet
ghinc ende wort mit vuysten gheslaghen.Dat hi doe anders niet
en seyde dan dattet verdrietelic waer dattie menschen niet we=
ten en konnen wanneer si mitten panser ende hellem gaen sellen
of niet Jtem noch seyt hi int selue boeck vanden philosooph dio
gines doe hy mit sinen discipel lentulus harde woorden had ende
lentulus toornich wesende vergaderden in sinen mont een
vette grote quad vant vette speekel ende spoechse in sijns meys=
ters dyogenes aensicht Dat hi doe sijn aensicht scoo[e]n maecten
als hi best konde ende seyde Jc sel allen menschen segghen o len=
tule dat sijt lieghen . Die segghen willen dattu ghenen mont
en hebste Seneca scrijftDat socrates die philosooph twe huys
vrouwen had die altoes teghen malkander keuen alsoe dat si
beyde op een tijt in hem verwoet wesende tot hem liepen ende
worpen hem ter aerdenOp een ander reyse als een van den wi
uen hem veel dreycheliken smadeliken woorden ghegeuen had
ende hi dat niet en achtede ende sitten ghinc buten an dye muer
vanden huyse dat doe stortede dat wijf op sijn hoeft een pot mit
onreyne pisse Mer socrates daer wt niet vertornt droechden
sijn hooft ende seyde Jc mochts oec wel dencken dat na den donre
reghen pleech te volghenHier na doe hem sijn vrienden rieden
dat hi die quade wiuen veriaghen soude. Antwoorden hi Jck
leer hoedanich ick in die straet ben.dat is Jc leer binnen huyse
verduldicheyt. Op dat icse in die marct ende onder den luden
mach ghebrucken Op een tijt doe den goedertieren keyser theo
dosius gheuraeghet wort hoe hi alsoe sijn onrecht verdraghen
mocht ende die gheen dye hem quaet deeden hoorden hy ende
hem overkomen is, maar hij ontkent bovendien dat hem onrecht is aangedaan.
Als Seneca zich in het boek Over de gelijkmoedigheid van de wijzen afvraagt wat de wijze man zal doen als hij geslagen wordt, antwoordt hij: “Wat deed de wijze Cato toen hij op zijn mond geslagen werd? Hij nam geen wraak tegen dat onrecht. Hij vergaf het niet alleen, maar ontkende ook dat het hem overkomen was.”
Seneca schrijft in het boek Over de woede dat de filosoof Socrates op een keer de straat opging en dat hij met vuisten geslagen werd. Hij zei toen niets anders dan dat het verdrietig was dat mensen niet weten kunnen of zij nu wel of niet gepantserd en met een helm op weg moeten gaan. Ook schrijft Seneca nog in hetzelfde boek over de filosoof Diogenes dat hij met zijn leerling Lentulus ruzie had. Toen Lentulus boos werd, maakte hij in zijn mond een grote klodder vet speeksel en spuugde die in het gezicht van zijn meester Diogenes. Deze maakte zijn gezicht zo goed als hij kon schoon en zei: “Lentulus, ik zal tegen alle mensen die beweren dat je geen mond hebt, zeggen dat zij liegen.”
Seneca schrijft dat de filosoof Socrates twee vrouwen had die altijd tekeer gingen tegen elkaar en dat beiden eens zo kwaad op hem waren dat zij naar hem toegingen en hem op de grond wierpen. Een andere keer, toen een van de vrouwen hem op dreigende toon en met veel beledigende woorden toegesproken had en hij daar geen acht op sloeg maar gewoon buiten tegen de muur van het huis ging zitten, stortte de vrouw een pot met vieze pis op zijn hoofd uit. Socrates werd daar niet boos om, droogde zijn hoofd af en zei: “Je moet maar denken dat na donder de regen komt.”
Nadat zijn vrienden hem aangeraden hadden dat hij de kwaadaardige vrouwen weg moest sturen, antwoordde hij: “Ik ben aan het leren hoe ik mij op straat moet gedragen, want ik oefen binnenshuis geduld te hebben zodat ik ook op de markt en onder de mensen geduldig kan zijn.”
Eens, toen aan de zachtaardige keizer Theodosius gevraagd werd hoe hij onrecht kon verdragen en hij degenen die hem kwaad deden aanhoorde
81v
en dodese oec niet Antwoorden hi Dat doen wi om dat wi ten
leuen die doden verwecken moghen Dat is te segghenDie qua
de totten doechden te brenghen want het en is niet g root leuendi
ghe menschen doot te slaen want dat moghen oec wel doen venijn=
de ende quade beesten ende dieren als sijn serpenten spynnen ende dier ge=
lijcMer bouen al ist groot ende alleen gode mogelic doden te verwecken
¶ Van die ransuyle die heerscappie hebben woude bouen die
andere voghelen. ¶Dyalogus twee ende tachtich .
RAnshuyl is een lelick voghel vol van plumen seer traech
ende kranc te vlieghen : hy suypt die eyer der duuen
hi vanct die muysen Jn die kerck is hi garen ende suypt
die oli wt die lamp die hi oeck onreyn maket mit sijn dreckAls
hy angheuochten wort van andere voghelen dye des daghes
vlieghen gaet hi op sijn rugghe legghen ende weert hem mit=
ten clauwen . Des nachtes vliecht hi hier ende daer ende des
daghes rust hi in die scueren ende gaten van die mueren Myt
desen voghel worden andere voghelen gheuanghen die omtrent
hem anulieghende sijn plumen hem onthalen om dat si alle sijn
vianden sijn Ende daer toe houdense die voghelaers op dat si
met hem andere voghelen moghen vanghen . Het is dan een
nacht voghel dye alre leelicste onder dye voghelen : ende ver=
smaet als die padde onder allen beesten . ¶Op een tijt doe al=
le voghelen verghadert waren . ¶ Ende si nae dat auentmael
zonder hen te doden, antwoordde hij: “Dat doen wij omdat wij de doden tot leven kunnen wekken. Dat wil zeggen: de kwaden deugdzaamheid bijbrengen. Het is geen verdienste levende mensen dood te slaan want dat kunnen boosaardige beesten ook doen en dieren zoals slangen en spinnen en al wat daar op lijkt. Maar uiteindelijk is het een grote daad die alleen God toekomt om doden tot leven te wekken.”
De 82e dialoog. Over de ransuil die de baas wilde zijn over de andere vogels
De ransuil is een lelijke vogel die een heleboel veren heeft, hij is zeer traag en te zwak om te vliegen. Hij slurpt de eieren van duiven leeg en hij vangt muizen. Hij is graag in de kerk en daar drinkt hij olie uit de lamp. Tegelijkertijd maakt hij die lamp onrein met zijn uitwerpselen.
Als hij aangevallen wordt door andere vogels, die overdag rondvliegen, gaat hij op zijn rug liggen en weert hij hen af met zijn klauwen. ’s Nachts vliegt hij her en der en overdag rust hij in scheuren of in gaten van muren. Met deze vogel worden andere vogels gevangen, die hem vliegend naderen en hem van zijn veren beroven omdat zij allen zijn vijanden zijn. Hij wordt door vogelaars gehouden om met hem andere vogels te kunnen vangen.
De ransuil is dus een nachtvogel die de allerlelijkste is onder de vogels en hij wordt net als de pad door alle dieren geminacht.
Op een dag waren alle vogels bijeen. Toen zij na het avondmaal
82r
vreedeliken ghinghen rusten sonder vrese:verhief hem die huyl
ende seyde Jc ben leider onder allen voghelen versmaet ende niet
verheuen als mijnre edelheyt toe behoert daer om wil ick my
seluen groot maken. want ic wil mit mijn vrienden ende magen
onder die andere oprijsen ende doden alle die grote voghelen op
dat ic dan prins ende heer der voghelen wesen mach : Onder
des worden die voghelen wt horen slaep ontwaeck siende die
verraders ende vianden . ende liepen haesteliken ende toghen
an hoor wapenen ende namense alle gheuanghen ende broch=
tense ghebonden totten aern dat hy daer of iustici soude doen
Ende doe die aern dit verhoorden gaf hi sentenci teghen die ver
raders datmense sleepen soude alle die straten om ende hanghen
se nae an die galghe Ende oeck dat alle dat gheslacht der huy
len inder ewicheyt veruolghet soude worden . ende ghehaet
wesen van allen voghelen . Dit is die saeck na dattie fabulen
segghen dat alle voghelen den huyl veruolghen . waer om si
des daghes niet en derf onder die voghelen hem vertoenen .
Mer des nachtes vlieghende soeckt sijn aes ende seyt HJ
valt die hem seluen maeckt groot . ende dye verraet doet coemt
int eynde ter doot Des ghelijck boortet in veelen steeden dye
van quaden houaerdighen regieres gheregiert warden die dic
wijl arbeyden die lantsheren willen bi verraet te nyet brengen
op dat si selue heren moghen warden Die hem wel behoeuen
te wachten dat si mit gheliker pinen nyet ghedoot en warden
Daer om seyt die wijse man en wilt niet quaet doen ende dye
quaden en sellen di niet vanghen . En wilt niet sondighen in
veelheyts des volcks vander stat ende en onderwinde di nyet
onder dat volck Die groot in regimenten of in machten sijn.
sellen te vreeden wesen in horen staet ende nyet myt ghewelt
tot hem nemen meerre macht want alre machtigher menschen
ist leuen cort als die wijse man seyt Ende die hier niet verstaen
en wil die cortheyt des leuens die sal nae desen leuen onder=
vinden die lancheyt der pinen Valerius scrijft dat die grote a
lexander ghehoort had van een van sinen dienres dattie philo=
vreedzaam en zonder angst gingen rusten, verhief de uil zich. Hij zei: “Ik word helaas door alle vogels veracht en ik sta niet in hoog aanzien zoals bij mijn stand past. Daarom wil ik mijzelf grootmaken en met mijn vrienden en bloedverwanten boven de anderen uitstijgen en alle grote vogels doden, opdat ik dan heer van de vogels kan zijn.”
Ondertussen ontwaakten de vogels uit hun slaap en zij zagen de verraders en vijanden. Ze liepen snel weg en haalden hun wapens tevoorschijn. Ze namen alle verraders gevangen en brachten hen vastgebonden naar de arend opdat deze recht zou spreken.
Nadat de arend hen had ondervraagd, vonniste hij de verraders. De vogels moesten de uilen door alle straten slepen en vervolgens aan de galg hangen. Het uilengeslacht zou ook eeuwig vervolgd en gehaat moeten worden door alle vogels.
Dit is de achtergrond van de fabels waarin verteld wordt dat alle vogels de uil vervolgen, waardoor hij zich overdag niet onder de vogels durft te vertonen.
’s Nachts vliegt hij om zijn prooi te zoeken. Hij zei: "Wie zichzelf grootmaakt komt ten val. Verraad leidt uiteindelijk tot de dood."
Iets dergelijks gebeurt in veel steden die door kwade hoogmoedige bestuurders geregeerd worden. Ze spannen zich dikwijls in om de landsheren door verraad ten val te brengen, opdat ze zelf heren kunnen worden. Ze moeten er wel voor waken dat ze niet hetzelfde lot ondergaan en gedood worden.
Daarom zegt de wijze man: “Doe geen kwaad, dan zullen de kwaden je niet te pakken krijgen. Zondig niet temidden van al het volk in de stad. Waag je niet onder het volk.”
Wie een groot bestuurder of machthebber is, moet tevreden zijn met zijn positie en niet met geweld meer macht naar zich toe trekken, want voor alle machtige mensen is het leven kort, zoals de wijze man zegt. Wie het tijdelijke van het leven hier niet wil begrijpen, die zal na dit leven de niet aflatende pijn ondervinden.
Valerius schrijft dat de grote Alexander van een van zijn dienaren had gehoord dat de filo-
82v
sooph democritus gheseyt hadde datter veel werelden souden
wesen daer om wort hi seer screyende ende seyde We mi onsaly
ghen die noch niet een werlt ghebruyct en heb Ende meynde al
le die werelden te beherenEnde onlange nochtant daer na wort
hi doot gheleyt in een graft van vijf voeten Daer om warden
wi vermaent van enen wisen die seyt O edel mensch wat sor=
gheste dus seer verganckelike dinghen te hebben veel ende meer.
Die di nochtant niet en moghen besc[r]ermen ghi en moet spij=
se wesen der wormen N Je en mocht mensch lang dueren in
macht.hi doet seer wel die des neemt acht Der werlt glori is
cort ende licht . Salich is hi die dit voorsicht Een man seyde tot=
ten groten alexander Sich wel heer als du inden top ghecomen
biste dattu niet vanden tacken gehindert en wordes ende also dan
neder selste moeten vallen Een soudaen siec wesende doe hi sach dat
hi steruen most liet hi sijn dootcleet hanghen an een glaui als een
wimpel ende dat also voeren alle die straten doer van die stat ende
daer ouer luyde roepen dat hi van alle sine groten landen ende
van alle sijn scatten ende rijcdommen anders nyet mit hem nemen
en soude inder doot dan dat doot cleet ¶ Vanden voge=
len die opter aerden leuen ende oeck inden water Dyalogus lxxxiij
DJe voghelen opter aerden leuen siende dattie voghelen
die inden water leuen alsoe wel hoor voetsel nemen op
ter aerden als inden water worden daer om seer ver=
soof Democritus gezegd had dat er vele werelden zouden bestaan. Hierop barstte hij in tranen uit en zei: “Wee mij, ongelukkige, ik heb nog niet eens de beschikking over één wereld en ik meende al die werelden te beheersen.” Kort daarna echter werd zijn dode lichaam in een graf van vijf voet lang gelegd.
Een wijze man waarschuwt ons daarom. Hij zegt: “O beste mensen, wat zijn jullie toch druk bezig om zoveel mogelijk vergankelijke dingen te vergaren. Toch kunnen die je er niet tegen beschermen dat je voedsel wordt voor de wormen.”
Wees verstandig en houd in gedachten: een mens verliest snel zijn krachten. Wereldse roem duurt kort en gewicht heeft deze niet. Zalig is hij die dit voorziet.
Een man zei eens tegen de grote Alexander: “Let op heer, dat u niet door de takken gehinderd wordt als u tot de top gekomen bent. U zou dan naar beneden kunnen vallen.”
Een zieke sultan, die wist dat hij ging sterven, liet zijn doodskleed als een wimpel aan een lans binden en dit door de straten van de stad voeren. Daarbij liet hij luid omroepen dat hij van al zijn land en al zijn schatten en rijkdommen niets anders mee kon nemen in de dood dan alleen dit doodskleed.
De 83e dialoog. Over vogels die zowel op het land als in het water leven
De op het land levende vogels zagen dat de watervogels hun voedsel zowel op het land als uit het water haalden. Ze werden daar erg kwaad over
83r
stoort ende seyden Hier in sijn wi vercort want die water voge
len berouen ons want wanneer dat si hem seluen versaet hebben
int water soe comen si opt lant ende nemen ons oeck onse porci
ende wi moetens deruen . Hier om hebben sise verdachuaert
voor hem ende seyden Van v hebben wij groot afterdeel want
ghi neemt v aes int water tot vwen wille ende nochtant en ist v
niet ghenoech Mer als ghi uwen rop int water gheuolt hebt so
coemdi opt lant ende wilt ons oec onse voetsel nemen wacht v
voortmeer dattat niet meer en ghesciede of wij sellen v allen do
den Die water voghelen antwoorden ende seyden O lieue susteren
ghi spreket te mael qualiken wij bidden v dat ghi mit ons van
onsen spijsen eten wilt want ghi ons daer seer lief in doen selt.
Als dit die aertvoghelen hoorden dye om [b]oor ghulsicheyt dye
waterspijsen hebben wouden vlogen si mitten anderen int water Mer
om dat si niet swemmen en konden leden si grote perikel int wa
ter van die gholuen dat si totten water voghelen riepen ontfer
met onser ende helpt ons dat wi niet en verdrenken Doe worden
die water voghelen mit ontfermherticheyt beweghen ende togen
tot hem ende brochtense behouden ten lande Waer om si van hen
oorlof creghen dat si tot horen wille gheuoedet mochten war
den inden water ende oec opt lant ende seyden LAngher duert
soberheyt dan die ghulsicheyt. goedertierenheyt dan die nidich
heyt Aldus varen veel gulsighe menschen die seer bedroeft war=
den als si andere luden sien eten ende meynen dat hem hoor noot=
turfte ontbreken sal Ende en weten niet dat god die werlt ghe=
scapen heeft ende al datter in is Want hi als int werck der apos=
telen ghescreuen staet is die gheen die allen creaturen dat leuen
gheeft ende al dat si behoeuen Daer om seyt sinte Jan ghuldemont
lichamelike weldaden gheeft god den ghenen also wel dies waer
dich sijn als onwaerdich. waer om wi dan content sellen we=
sen vant gheen dat god verleent Bernardus: Die cleyn vo=
ghel is content mytter lucht . ¶Die wolf mitter aerden. .
en zeiden: “Hierin zijn we tekort gedaan, want de watervogels beroven ons. Nadat zij zich in het water tegoed gedaan hebben, komen ze op de kant. Dan nemen zij ook onze portie en voor ons blijft er niets meer over.”
Daarom werden de watervogels opgeroepen om voor hen te verschijnen. De op het land levende vogels zeiden: “Wij hebben een groot nadeel, want u haalt het voedsel uit het water zoveel u wilt, maar nog is het niet genoeg. Zodra u in het water uw maag gevuld hebt, komt u op de kant en neemt u ook ons voedsel. Zorg er voor dat het niet meer gebeurt, anders zullen wij u allen doden.”
De watervogels antwoordden: “O lieve zusters, u zegt nare dingen. Wij vragen u dat u met ons van ons voedsel wilt eten, daar doet u ons een groot plezier mee.”
Toen de op het land levende vogels - die begerig waren naar het voedsel uit het water - dit hoorden, vlogen zij met de anderen het water in. Maar omdat zij niet konden zwemmen, kwamen zij door de golven in grote moeilijkheden. Zij riepen naar de watervogels: “Heb medelijden met ons en help ons opdat wij niet verdrinken.”
Toen werden de watervogels overmand door medelijden: ze gingen naar hen toe en ze brachten hen behouden op de kant. Daarna kregen ze van de op het land levende vogels toestemming om zoveel te eten als ze wilden, zowel in het water als op het land. De watervogels zeiden: "Soberheid duurt langer dan gulzigheid en goedertierenheid duurt langer dan haat en nijd."
Zo waren er veel gulzige mensen die zeer bedroefd werden als ze anderen zagen eten en meenden dat hun iets tekort werd gedaan. Zij weten niet dat God de wereld geschapen heeft en alles wat er in is. Want Hij is, zoals in het werk van de apostelen geschreven staat, degene die aan alle schepsels het leven geeft en alles wat zij nodig hebben.
Daarom zegt de heilige Johannes Chrysostomus: “Lichamelijke weldaden geeft God zowel aan degenen die het verdienen als aan degenen die het niet verdienen. Daarom moeten wij tevreden zijn met wat God geeft.” Bernardus zegt: “De kleine vogel is tevreden met de lucht, de wolf met de aarde,
83v
die snoeck inden water . Mer die ghirighe mensche neemt dye
aerde ende dat water ende oeck den hemel ende soude dese al=
le berouen van hoor voetsel had hijs macht . Aldustanighe en
waren die oude princen ende heren niet Mer die soberheyt was
in hem als die leerre vegecius scrijft vanden groten alexander
dat hi onder wijlen als hi wanderende was mitten ouden drooch
broot plach te eten . Jnden gesten vanden romeynen vintmen
dat augustus die keyser cleynlic was van spijsen ende begheer
den broot ende cleyn viskijns ende buffelen case die mit handen
ghedruct was ende onripe vighen Ende dat hi eeten plach in
allen plaetsen ende tijden dattie maghe begheerden Ende niet
alleen en was die soberheyt inden mannen mer oec onder dye
vrouwen op dat si in gheen scandelic werck vallen en souden
¶ Vanden lantman ende die bijen : ¶ Dyalogus lxxxiiij.
EEn lantman hadde veel bijen in sijn stock daer hi veel
ghelts an wan Ende nochtant somwijlen vanden bijen
gesteken wort als hi die honich daer wt te nemen plach
Op een tijt wort hi soe seer ghesteken dat hi seer toornich we=
sende den byen wraec belouende ende seyde Jc beloue gode ende
v Jst dat ghi mi meer steket dat ic v om werpen sel ende verdri
uen Doe antwoorden hem die bijen . Du salighe man wilste
wel varen vander soeticheyt des honichs:mer du en wilste niet
gheuoelen van dat steeken onser anghelen . verdrach duldeliken
die bitterheyt wilstu anders hebben die soete dinghen :of wij
de snoek met het water, maar de gulzige mens neemt de aarde, het water en ook de lucht, die hij van hun voedsel zou willen beroven als hij de macht had.”
Zo waren de oude machthebbers en heren niet. Zij leefden sober, zoals de leraar Vegetius ook schrijft over de grote Alexander. Als hij rondtrok met de oude wijze mannen was hij gewoon van tijd tot tijd droog brood te eten.
In de geschiedverhalen over de Romeinen is te lezen dat keizer Augustus van licht voedsel hield, zoals brood, kleine visjes, met de handen gewrongen buffelkaas en onrijpe vijgen. Hij was gewoon ergens te gaan eten zodra zijn maag begon te rammelen.
Niet alleen de mannen leefden sober maar ook de vrouwen, opdat ze zichzelf niet tot schande zouden brengen.
De 84e dialoog. Over de boer en de bijen
Een boer had veel bijen in zijn korf waarmee hij veel geld verdiende. Soms werd hij echter door de bijen gestoken als hij honing uit de korf haalde.
Op een keer werd hij zo erg gestoken dat hij heel kwaad werd. Hij dreigde zich op de bijen te zullen wreken. Hij zei: “Ik beloof God dat jullie ervan verzekerd kunnen zijn dat ik de korf zal omgooien en jullie zal verdrijven als jullie me weer steken.”
Toen antwoordden de bijen hem: “Jij arme man, je wilt profiteren van de zoetigheid van de honing, maar de steken van onze angels niet voelen. Verdraag deze pijn geduldig als je zoete dingen wilt hebben, anders
84r
sellen van dy trecken ende dan en salste gheen ghewyn meer van
ons hebben Hier nae gheuielt doe hi die honich winnen soude.
dat hem een bije seer stac also dat hi verwoet wort ende werp
alle die stocken om ende veriaghede also die bijen. Ende die bijen
toghen van daen ende lieten hem wesen Hier nae als hi van armoe
den ghedwonghen wort die te voren in weelden te leuen plach
van ghewin der bijen doe bekende hi die nutticheyt der bijen.
bescryende sijn eersten staet ende seyde HArde dinghen moet
hi liden.die vant soete wil verblijden Deser ghelijc vintmen veel
huden te daghe die in gode garen wel leuen wouden hem mit=
ter werlt te verblijden ende oec mit cristo regneren Veel menschen
soeken cristum in weelden daer sijs niet vinden en moghen Als
Job seyt God en wort niet gheuonden inden lande der gheenre
die leckerliken leuen Daer om seyt Jheronimus Die leuen wil na
dat heylighe ewangeli sijn leuen sal wesen een marteli Want die
heer en heeft den mensch niet wtten paradise gheworpen dathy
hem seluen hier een ander paradijs soude setten als bernardus seit
Jnt vader leuen leestmen dat een broeder den abt anchilles vraech
den ende seyde: Hoe coemt dat ic inder cellen sittende becoringe van
die traecheyt lide Die oude antwoorden wanttu nye ghesien en
hebste die ewighe ruste die wi hopende verbeyden ende die helsche
pinen die wi vresen Waert dattu dese dinghen naersteliken an
saechste al waer die celle tot dinen hals toe vol wormen du sou
deste daer blijdeliken sonder traecheyt in bliuen Noch leestmen daer
dattie broeders enen heylighen ouden vader baden dat hi wat rus
ten woude vanden swaren arbeyde Wien hi antwoorden Ghe=
looft mi kinderen want abraham sal rouwe hebben als hi die gro
te claer gauen godes sel sien om dat hi niet meer daer om ghestre=
den en heeft Oeck seyden sommighe broeders tot enen groten
ouden Hoe bistu hier te vreden ende hoe moghestu den groten ar
beyt liden Hi antwoorden Alle die tijt mijns arbeyts dien ick
hier liden is niet ghenoech te compareren tot enen dach der tor
menten die den sonders int toecomende leuen bereyt sijn .
¶ Van die leeu die teghen den aern vacht Dyalogus lxxxv
zullen wij bij je weggaan en dan heb je geen profijt meer van ons.”
Toen hij daarna de honing wilde pakken, stak een bij hem zo erg dat hij woedend werd. Hij gooide alle korven om en verjoeg zo de bijen, die daarna vertrokken en hem achterlieten.
Hierna werd hij gedwongen om in armoede te leven terwijl hij vroeger gewend was aan de weelde die hij had door het profijt van de bijen. Toen erkende hij pas het nut van de bijen. Hij huilde om het verlies van zijn vroegere leven en zei: "Je komt pas bij het zoete aan nadat je eerst narigheid hebt ondergaan."
Iets dergelijks vindt men nu vaak bij mensen die graag met God zouden willen leven, maar die genieten van alles wat de wereld te bieden heeft en ook met Christus willen heersen. Veel mensen zoeken Christus in weelde, maar vinden hem daar niet.
Job zei hierover: “God wordt niet gevonden in het land van degenen die een gemakkelijk leven hebben.” Hieronymus zegt: “Het leven zal een marteling zijn voor wie naar het heilige Evangelie wil leven.” Bernardus zegt daarover: “De mens is door de Heer niet uit het paradijs verdreven om hier voor zichzelf een ander paradijs te maken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een broeder die aan de abt Anchilles vroeg: “Hoe komt het dat ik, terwijl ik in mijn cel zit, in de verleiding kom om lui te zijn?” De oude abt antwoordde: “Omdat je de eeuwige rust waar wij hoopvol naar uitzien en de helse pijnen die wij vrezen nog niet hebt ondervonden. Wanneer je deze dingen ernstig zou nemen terwijl jouw cel tot aan je hals toe vol zat met wormen, dan zou je daar met vreugde en zonder luiheid in verblijven.”
Ook leest men dat broeders een heilige oude vader smeekten wat rust te nemen na het zware werk. Hij antwoordde hen: “Geloof mij kinderen, dat Abraham er verdriet van zou hebben wanneer hij de heerlijkheid van God zou mogen aanschouwen terwijl hij daar niet met meer ijver om gestreden heeft.”
Enkele broeders vroegen aan een belangrijke oude vader: “Hoe kan het dat u hier tevreden bent en hoe kunt u het zware werk volhouden?” Hij antwoordde: “Alle tijd die ik hier aan mijn arbeid besteed is niet te vergelijken met één dag van kwellingen die zondaars na dit leven te wachten staat.”
De 85e dialoog. Over de leeuw die tegen de arend vocht
Dialogen 85-120 Dieren
85. de leeuw die tegen de arend vocht
86. de leeuw die zijn twee jongen elk een wijfje gaf
87. de griffioen, de tiran
88. het luipaard en de eenhoorn die met de draak vochten
89. de olifant die zijn knieën niet boog
90. de sater die een vrouw had genomen
91. de dromedaris en zijn loop
92. de leeuw die een klooster bouwde
93. de onocentaur die een paleis bouwde
94. de eenhoorn die ouderen minacht
95. een dier, antilope genoemd, dat nooit ziek wordt
96. de boer
97. de aap die boeken schreef
98. de giraf
99. Laurus de schipper
100. de leeuw die een jager was
101. de antilope die bouwmeester was
102. de buffel die schoenmaker was
103. de jonge os die kok was
104. een jonge bok die een groot goochelaar was
105. de haas die een doctor in de rechten was
106. de hond en de wolven
107. de wolf en de ezel
108. de beer en de wolf
109. de wilde geit en de wolf
110. het eekhoorntje en de squillatus
111. het paard en het zwijn
84r
sellen van dy trecken ende dan en salste gheen ghewyn meer van
ons hebben Hier nae gheuielt doe hi die honich winnen soude.
dat hem een bije seer stac also dat hi verwoet wort ende werp
alle die stocken om ende veriaghede also die bijen. Ende die bijen
toghen van daen ende lieten hem wesen Hier nae als hi van armoe
den ghedwonghen wort die te voren in weelden te leuen plach
van ghewin der bijen doe bekende hi die nutticheyt der bijen.
bescryende sijn eersten staet ende seyde HArde dinghen moet
hi liden.die vant soete wil verblijden Deser ghelijc vintmen veel
huden te daghe die in gode garen wel leuen wouden hem mit=
ter werlt te verblijden ende oec mit cristo regneren Veel menschen
soeken cristum in weelden daer sijs niet vinden en moghen Als
Job seyt God en wort niet gheuonden inden lande der gheenre
die leckerliken leuen Daer om seyt Jheronimus Die leuen wil na
dat heylighe ewangeli sijn leuen sal wesen een marteli Want die
heer en heeft den mensch niet wtten paradise gheworpen dathy
hem seluen hier een ander paradijs soude setten als bernardus seit
Jnt vader leuen leestmen dat een broeder den abt anchilles vraech
den ende seyde: Hoe coemt dat ic inder cellen sittende becoringe van
die traecheyt lide Die oude antwoorden wanttu nye ghesien en
hebste die ewighe ruste die wi hopende verbeyden ende die helsche
pinen die wi vresen Waert dattu dese dinghen naersteliken an
saechste al waer die celle tot dinen hals toe vol wormen du sou
deste daer blijdeliken sonder traecheyt in bliuen Noch leestmen daer
dattie broeders enen heylighen ouden vader baden dat hi wat rus
ten woude vanden swaren arbeyde Wien hi antwoorden Ghe=
looft mi kinderen want abraham sal rouwe hebben als hi die gro
te claer gauen godes sel sien om dat hi niet meer daer om ghestre=
den en heeft Oeck seyden sommighe broeders tot enen groten
ouden Hoe bistu hier te vreden ende hoe moghestu den groten ar
beyt liden Hi antwoorden Alle die tijt mijns arbeyts dien ick
hier liden is niet ghenoech te compareren tot enen dach der tor
menten die den sonders int toecomende leuen bereyt sijn .
¶ Van die leeu die teghen den aern vacht Dyalogus lxxxv
zullen wij bij je weggaan en dan heb je geen profijt meer van ons.”
Toen hij daarna de honing wilde pakken, stak een bij hem zo erg dat hij woedend werd. Hij gooide alle korven om en verjoeg zo de bijen, die daarna vertrokken en hem achterlieten. Hierna werd hij gedwongen om in armoede te leven terwijl hij vroeger gewend was aan de weelde die hij had door het profijt van de bijen. Toen erkende hij pas het nut van de bijen. Hij huilde om het verlies van zijn vroegere leven en zei: “Je komt pas bij het zoete aan nadat je eerst narigheid hebt ondergaan.”
Iets dergelijks vindt men nu vaak bij mensen die graag met God zouden willen leven, maar die genieten van alles wat de wereld te bieden heeft en ook met Christus willen heersen. Veel mensen zoeken Christus in weelde, maar vinden hem daar niet.
Job zei hierover: “God wordt niet gevonden in het land van degenen die een gemakkelijk leven hebben.” Hieronymus zegt: “Het leven zal een marteling zijn voor wie naar het heilige Evangelie wil leven.” Bernardus zegt daarover: “De mens is door de Heer niet uit het paradijs verdreven om hier voor zichzelf een ander paradijs te maken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een broeder die aan de abt Anchilles vroeg: “Hoe komt het dat ik, terwijl ik in mijn cel zit, in de verleiding kom om lui te zijn?” De oude abt antwoordde: “Omdat je de eeuwige rust waar wij hoopvol naar uitzien en de helse pijnen die wij vrezen nog niet hebt ondervonden. Wanneer je deze dingen ernstig zou nemen terwijl jouw cel tot aan je hals toe vol zat met wormen, dan zou je daar met vreugde en zonder luiheid in verblijven.”
Ook leest men dat broeders een heilige oude vader smeekten wat rust te nemen na het zware werk. Hij antwoordde hen: “Geloof mij kinderen, dat Abraham er verdriet van zou hebben wanneer hij de heerlijkheid van God zou mogen aanschouwen terwijl hij daar niet met meer ijver om gestreden heeft.”
Enkele broeders vroegen aan een belangrijke oude vader: “Hoe kan het dat u hier tevreden bent en hoe kunt u het zware werk volhouden?” Hij antwoordde: “Alle tijd die ik hier aan mijn arbeid besteed is niet te vergelijken met één dag van kwellingen die zondaars na dit leven te wachten staat.”
De 85e dialoog. Over de leeuw die tegen de arend vocht
84v
DJe leeu die coninc is van allen dieren vacht sterkeliken
teghen den aern dye conincynne is van dye voghelen
ende hadden by hem alle dieren staende opter aerden
Mer die aern mit horen voghelen sat bouen optie boemen ende
werpende scutte ende pijlen vacht si sterkeliken teghen die bees=
ten Dit sach een voghel grijp die daer voorbi lijden soude dient
wonderlike seer mishaghede. ende ghinc sitten op een houelkijn
daer by ende en vloech daer niet toeHier om wort die leeu seer
veruaert ende seyde in hem seluen Jst dat dese voghel grijp tegen
mi valt soe sal ic verwonnen wesen Des ghelijc docht die aern
ende seyde Dese voghel grijp heeft een start ende voeten als een dier
Jc sorghe ist dat hi mitten beesten toeualt teghen mi ic en sels
niet moghen houden. Hier om seynden si beyde totten voghel=
grijp hoor boden om hem te vraghen wie hi waer ende dat hi
hem ontbieden woude waer om hy daer sate Welken die vo=
ghel grijp antwoorden Jc ben een voghel ende oec een dier Mer
ic en ben niet inder pertijen h of k Ende dat ic hier sitte dat is om
vreede ende niet om die pertije te sterken Ende doe hi dat antwoort
ghegeuen had wort hi vriendeliken van hen allen ontfanghen.
De leeuw, die koning is van alle dieren, vocht krachtdadig tegen de arend, de koningin van de vogels. Hij had alle dieren op aarde om zich heen staan. De arend zat met haar vogels bovenin de bomen. Ze vocht vol overgave met pijl en boog tegen de dieren. Een griffioen, die daar toevallig langs kwam, zag dit en was zeer misnoegd over deze wonderlijke vertoning. Hij ging op een heuveltje vlakbij zitten, maar hij vloog niet naar hen toe. De leeuw werd daar heel bevreesd om. Hij zei bij zichzelf: als deze griffioen mij aanvalt dan zal hij het van me winnen. De arend dacht hetzelfde. Ze zei: “Deze griffioen heeft een staart en poten als een dier. Ik maak me zorgen dat hij me samen met de dieren aanvalt en ik hem niet kan verslaan.”
Daarom stuurden ze allebei boodschappers naar de griffioen om hem te vragen wie hij was en hun te komen vertellen waarom hij daar zat. De griffioen antwoordde daarop: “Ik ben een vogel en ook een dier, maar ik ben niet voor één van beide partijen. Ik zit hier om vrede te stichten en niet om de ene of de andere partij te versterken.”
Nadat hij dat antwoord gegeven had, werd hij door iedereen vriendelijk ontvangen.
85r
Ende hi ghinc spacieren waer dat hi woude mit den beesten ende
voghelen ende was des an beyden siden wel gheloeft Hieren bin
nen tracteerden die voghel grijp om paeys ende vrede te maken
ende want hi an gheenre side susspect en was soe gauen hem bey
de die partijen in sinen handen te doen dat hem belieuen soude
Doe gaf hi die sentenci ende gheboet dat si alle gader vandaen
souden trecken ende voortmeer niet vergaderen om te strijden
ende vechten mer in vreden bliuen ende seyde WJe in vreden
wil verbliden . en sal niet kiesen enighe side . Aldus sel oec een
yghelic goet mensche gaen tusschen die partijen op dat hi we=
sen mach een soen des gheens dye int heylighe ewangeli seyt .
Salich sijn si die vrede maken tusschen dye partijende menschen
want si ghehieten sellen wesen kinderen godes ysaias die hey
lighe propheet seytO hoe scoen sijn die voeten der gheenre die
vreden bootscappen ¶ Mer die voeten der gheenre die twist en=
de onurede brenghen warden vermaledijt . als die wise man
seyt Die onurede maect ende mit tween tonghen spreket is ver=
maledijt om dat hi veel menschen verstoort heeft die vrede had
den ¶ Men leset int vader leuen dattet op een tijt gheschiede
datter twist was tusschen enen heydenschen man . ende enen
kersten alsoe dat si teghen malkander quamen ghewapent elck
mit sinen vrienden om te vechtenDie heylighe vader appollo
nius dit vernemende sprac tusschen beyden om vrede te maken
Mer daer was een wreet hart man diet hooft vander onure=
den was die behinderdert daer hy mocht ende seyde dattet gheen
vrede wesen en soude also langhe als hi leefden Doe seyde die
heylighe man Het sal dan gheschieden alstu segste Want hier
nyemant huden gheslaghen en sal warden dan du Ende dijn
graft sal wesen inden buyck der beesten ende der voghelen .
Dat alsoe gheschieden Want hy wort ter stont inden strijt ver=
slaghen ende int sant ghegrauen : Ende doe sijn vrienden des
anderen daghes vroech quamen om hem te halen ende eerliken
te begrauen beuonden si dat hi vanden ghieren ende beesten op
ghegrauen was ende ghegheten:
Hij ging wandelen waar hij maar wilde, samen met de beesten en de vogels en hij werd daarvoor aan beide zijden zeer geprezen.
Intussen onderhandelde de griffioen om vrede te sluiten. Geen van beide partijen vond hem verdacht. Daarom vertrouwden ze hem toe om te doen wat hem zou goeddunken. Toen gaf hij zijn oordeel door te gebieden dat zij allemaal zouden vertrekken en voortaan niet meer bij elkaar moesten komen om te strijden maar de vrede zouden moeten bewaren.
Hij zei: “Wie zich in vrede wil verblijden, moet niet kiezen voor enige zijde.”
Zo moet ook elk goed mens tussen de partijen staan opdat hij een zoon mag zijn van degene die in het heilige Evangelie zegt: “Zalig zijn zij die vrede stichten tussen de strijdende partijen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.” De heilige profeet Jesaja zegt: “Hoe mooi zijn de voeten van degenen die de vredesboodschap brengen.”
Maar de voeten van degenen die ruzie en onvrede brengen worden vervloekt. De wijze man zegt: “Degene die onvrede brengt en met twee tongen spreekt, wordt vervloekt omdat hij onrust heeft gesticht onder veel mensen die in vrede leefden.”
Men kan lezen in Het Leven van de Woestijnvaders dat er eens een ongelovige man en een christen ruzie hadden. Ze stonden gewapend tegenover elkaar om te vechten, elk met zijn vrienden. De heilige vader Apollonius vernam dat en hij sprak met beiden om vrede te sluiten. Maar er was een wrede harteloze man, die de aanstichter van de onvrede was en ruzie maakte waar hij maar kon. Hij zei dat er geen vrede zou zijn zolang als hij leefde.
Toen zei de heilige man: “Het zal gebeuren zoals je zegt. Want vandaag zal hier niemand verslagen worden behalve jij en je graf zal in de buik van de beesten en vogels zijn.” Zo gebeurde het, want hij werd meteen in de strijd verslagen en in het zand begraven. Toen zijn vrienden de volgende dag vroeg kwamen om hem te halen en hem fatsoenlijk te begraven, ontdekten ze dat hij door gieren en wilde beesten was opgegraven en opgegeten.
85v
Van die leeu die sijn twe iongen elck een wijf gaf Dyalogus lxxxvi.
EEn leeu gaf sijn twe ionghen elck een wijf ende gaf hen el=
ken voer die mede gaue een bosch Mer eer hijse van hem
woude laten sceyden leerde hijse in drien dinghen ende
seyde. O mijn kinderen onthout ende bewaert dese drie dinghen
die ic v leer ende ghi selt dan wel staen Dat eerste is dat ghi vreede
houden salt mit vwen volckDat anderde den bosch dien ic v gheef
seldi also regieren ende bewaren dattie beesten ende die dieren daer in
vermenichfoudicht mogen warden Dat derde is dat ghi niet vech
ten en selt teghen den mensche Dese leeringhe hielt die oude wel
ende wort groet ende rijc van goede Mer die iongher verstoerden sijn
volck ende en had geen vrede binnens huys waer om hi mit toor=
nighen moede inden bosch liep ende dode alle dieren die daer wa
ren ende verderf den bosch ende quam tot groter armoeden: Op een
tijt quam hi visiteren sinen broeder ende siende dat hy rijc wort ende
groot seyde hi Jc onsalighe leue in armoeden ende groter onureden
ende du verblijdeste di in weelden ende vrede. Doe antwoorden
die oudeste Die gheboden ons vaders en hebste niet ghehouden
ende daer om comen alle dese quaden opti Mer ganc mit my in
den bosche ende sich hoe ic ons vaders goeden heb bewaert : Ende
doe si te samen inden bosch quamen was daer een iagher dye
sijn stricken settede op dat hi sommighe beesten soude mogen
vanghen Als dit die ionghe leeu sach seyde hi totten ouden.
Siestu niet dit menskijn dat di begheert te verderuen Die ou
De 86e dialoog. Over de leeuw die zijn twee jongen elk een wijfje gaf
Een leeuw gaf zijn twee jongen elk een wijfje en gaf hun als huwelijksgift een stuk bos. Voordat hij hen alleen achterliet, leerde hij hun drie dingen. Hij zei: “O mijn kinderen, onthoud en bewaar deze drie dingen die ik jullie leer opdat jullie je behoorlijk zullen gedragen. Leef ten eerste in vrede met jullie volk, ten tweede moeten jullie het bos dat ik jullie geef zo beheren en bewaken dat de dieren zich daarin kunnen vermenigvuldigen en ten derde moeten jullie niet vechten tegen de mensen.”
De oudste hield zich goed aan deze nuttige les. Hij werd machtig en hij kreeg veel bezit. Maar de jongste stichtte onrust onder zijn volk. Hij liep in een boze stemming door het bos omdat hij geen vrede met zijn leefgebied had. Hij doodde alle dieren die er waren en hij vernielde het bos. Hij verviel in grote armoede.
Op een keer zocht hij zijn broer op en hij zag dat deze rijk en machtig was geworden. Hij zei: “Ik, ongelukkige, leef in armoede en grote onvrede en jij koestert je in weelde en vrede.” Toen antwoordde de oudste: “Je hebt je niet aan de geboden van onze vader gehouden. Daarom komt al dit kwaad op je af. Ga met mij het bos in en zie hoe goed ik het bezit van onze vader heb beheerd.”
Toen ze samen in het bos kwamen, was daar een jager die zijn strikken zette om enkele beesten te kunnen vangen. Toen de jongste leeuw dit zag, zei hij tegen de oudste: “Zie je dit mensje niet dat jou zou willen vernietigen?” De oudste
86r
de antwoorden En weetstu niet dat wi ons vaders gebot heb
ben dat wij teghen den mensche niet vechten en sellen Die ion=
gher antwoorden O hoe sot bistu:wilstu dijn edelheyt des leeu
wen alsoe verliesen om alsulke woorden die niet en sijn te ach
ten Jc sal hem an sticken scoerenEnde als hi aldus totten mensch
liep ende die stricken niet en wachten wort hi gheuanghen in
die netten Ende die oude ghinck te huys ende seyde WJe
sijn vaders ghebot volbrenct . en wort van nyemants quaet
ghekrenct. Hier wt machmen merken hoe seker ende goet dat
tet is dye gheboden onser ouders te houden ende dattet recht
is te obedieren horen gheboden . Paulus scrijft ad colocenses
kinderkijns obediert uwen ouders inden here want dat is recht
Men seyt een fabel dat een leeu van ouderdom in een kuyl lach
ende tot hem quam sijn ionghe dye seer sterck was . wien dye
vader seyde Verblide di wantti alle dieren ontsien . Mer een
dinck leer ic dy als dattu nymmermeer en wilste vechten tegen
den mensche want hi die alre sterckste is bouen al Die ionghe
wort hier wt becoort ende socht den mensch om teghen hem
te vechten ende vant twe ossen in een coppel tesamen ghebon=
den ende vraechden hem ende seyde Sijdi menschen . Si sey
den neen[wij] mer wij sijn vanden menschen aldus ghedwon=
ghen Daer nae vant hi een tellenaer mit hoef ysers beslaghen
ende een sadel op sijn rugghe desen vraghede hi ende seyde .
Bistu die mensch dien ick soeck Hi antwoorden neen mer ick
ben vanden mensche aldus bereytDie leeu verwonderde hem
van desen ende voortgaende vandt hi een lantman die een gro
ten boem doer saghede Tot desen seyde die leeu Maect die haes
teliken bereyt want ic teghen di vechten wil Die man antwoor
den laet ons eerst dit hout sniden. Dan sellen wi nae strijden
Ende hi leerden den leeu dat hy sijn poten steeken soude in die
sneede vanden hout .op dat sijt soe veel te eer dat hout souden
moghen sniden Die leeu stac sijn poten in.ende die man toech
dye saghe wt ende clemmede des leeuwen poten int hout alsoe
dat hi grote hulpe riep vanden boeren die daer bi woenden Ende tot=
ten geroep des lewen quam alle dat volck vanden dorp mit stocken ende
antwoordde: “Weet je niet dat onze vader verboden heeft om tegen de mens te vechten?” De jongere leeuw antwoordde: “O wat ben jij dom, wil je de grootheid van de leeuw soms verliezen om zulke woorden? Wij hoeven die niet te eerbiedigen. Ik zal hem aan stukken scheuren.”
Toen hij op de man afliep, had hij de strikken niet in de gaten en werd hij gevangen in de netten. De oudste ging naar huis en zei: “Neem je vaders gebod nu maar aan, dan word je door niemand kwaad gedaan.”
Hieruit kunnen wij leren hoe veilig en goed het is als we ons aan de geboden van onze ouders houden en dat het juist is om hen te gehoorzamen. Paulus schrijft in zijn brief aan de Kolossenzen: “Kinderen, gehoorzaam je ouders want dat is de wil van de Heer.”
Er is een fabel over een leeuw die vanwege zijn hoge leeftijd in een kuil lag. Zijn jong, dat erg sterk was, kwam naar hem toe. De vader zei: “Wees blij, want alle dieren hebben ontzag voor je. Maar één ding wil ik je zeggen: vecht nooit tegen de mens want hij is het sterkst van allemaal.”
Het jong werd hierdoor juist in verleiding gebracht en ging op zoek naar een mens om tegen te vechten. Hij kwam twee ossen tegen die in een koppel samengebonden waren. Hij vroeg aan hen: “Zijn jullie mensen?” Zij zeiden: “Nee, maar de mensen doen ons dit aan.” Daarna vond hij een paard, met hoefijzers beslagen en met een zadel op zijn rug. Aan hem vroeg hij: “Ben jij de mens die ik zoek?” Het paard antwoordde: “Nee, maar de mens heeft mij in deze toestand gebracht.”
De leeuw verwonderde zich hierover en terwijl hij verder ging kwam hij een boer tegen die bezig was een grote boom om te zagen. De leeuw zei tegen hem: “Zorg snel dat je klaar bent want ik wil tegen je vechten.” De man antwoordde: “Laten we eerst dit hout zagen, daarna gaan we vechten.” Hij vertelde de leeuw dat hij zijn poten in de inkeping van het hout moest steken zodat ze veel sneller het hout zouden kunnen zagen. De leeuw stak zijn poten erin. De man trok de zaag eruit en klemde zo de leeuwenpoten vast in het hout.
Hij riep daarna luid om hulp naar de boeren die daar in de buurt woonden. Alle mensen van het dorp kwamen met stokken en zwaarden op het gebrul van de leeuw af
86v
swaerden om den leeu doot te slaen Als die leeu dit sach ende hi int
gat was liet hi sijn clauwen int hout steken ende also mit bloedigen
voeten wech lopende mocht hi nauwe ontgaen. Ende keerde weder
tot sijn vader ende bekenden doe mit onderuinden dat sijns va=
ders leeringhe goet ende profitelick was.
¶ Van den voghel grijp den tyran ¶ Dyalogus lxxxvij.
VOghel grijp als ysidorus scrijft is een voghel die vier
voeten heeft.ende is int hooft ende den vloeghelen ghelijc den
aern ende voort int ander deel sijns lijf ghelijc den leeu Ende
is den mensch ende den paerden seer haetich Hi leit in sijn nest een
smaragd teghen die venijnde dieren. Hi is so sterck ende wreet dat
hi leuendighe menschen verscoert Dese had[d]de ontfanghen een
prouincie te regieren Daer hi om sijn wreetheyt ende ghiericheyt
ten eersten een ghebot ghegeuen had datmen daer gheen coepluden van
buten en soude laten comen te copen of te vercopen Ten anderen
dat niemant van anderen landen daer en soude moeten comen in
sijn lant Ten dorden dat nyemant van sinen volck reysen en sou
de tot anderen landen Als hi aldus dese drie dinghen strenghe
liken bewaerden ende in groter weel[d]icheyt leuende was verga
derde hi voor hem seluen grote goeden ende en deelde daer nye=
mant anders of Daer nae ghesciede wt die verhenghenisse go
des dat die donre ende blixem alle die prouincie verbernden ende ver
doruen Alsoe dat sijn volck tot hem quam biddende oorlof van
hem mit screyenden oghen dat si tot andere landen mochten rey
om de leeuw dood te slaan. Toen de leeuw dit zag, terwijl hij vast zat in het gat, liet hij zijn nagels in het hout zitten. Hij liep met bloederige poten weg en hij kon ternauwernood ontsnappen. Hij keerde terug naar zijn vader, aan wie hij bekende dat hij had ondervonden dat zijn vaders lessen goed en nuttig waren.
De 87e dialoog. Over de griffioen, de tiran
Isidorus schrijft dat de griffioen een vogel is die vier poten heeft en dezelfde kop en vleugels als de arend heeft terwijl de rest van zijn lijf gelijk is aan een leeuw. Hij haat mensen en paarden. Hij legt in zijn nest een smaragd tegen de giftige dieren en is zo sterk en wreed dat hij mensen levend verscheurt.
Deze griffioen had een landstreek gekregen om over te regeren. Vanwege zijn wreedheid en hebzucht had hij ten eerste een gebod uitgevaardigd dat men geen kooplieden van buiten mocht laten komen om te kopen of om te verkopen, vervolgens dat niemand uit andere landen zijn land in mocht komen en ten derde dat niemand van zijn volk naar andere landen mocht reizen.
Terwijl hij streng toezicht hield op deze drie geboden en in grote weelde leefde, verzamelde hij voor zichzelf kostbare goederen en deelde die met niemand anders.
Daarna beschikte God dat het ging donderen en bliksemen. De gehele landstreek verbrandde en werd vernietigd. Zijn volk kwam bij hem en smeekte hem huilend hun toe te staan om naar andere landen te reizen
87r
sen op dat si niet van hongher en souden vergaen Doe sende hy sine bo
den in vremden landen dat si daer copen souden dat sinen volck noot
turftich waer ende si weder ontfanghen souden ghelt ende goet ge=
noech Mer die luden van anderen landen antwoorden Segt uwen
heer du en hebtste nye vercopen willen tot onser behoef Daer om en
willen wi di oec nu niet vercopen Anderwerf seynde hi ande=
re boden ontbiedende desen vreemden luyden dat si vrilic comen wou=
den tot sijn lant om hoor goeden te vercopen Si antwoorden Du en
woudeste ons nye ontfangen daer om en selstu oec nu niet krighen
Derdewerf ontboet hi hen dat si hem mitten sinen wilden ontfan
gen op dat si van hongher ende kommer niet en souden vergaen.
Doe antwoorden si du en woudeste nie tot ons comen Daer om
en sellen wi di oec niet ontfangen Ende waert dattu oec tot ons co=
men woudeste wi souden di van ons verdriuen Aldus is hi in sijn
re noot van allen menschen gelaten ende is vergaen mit alle die sinen van
groot kommer ende ghebrec ende seyde D Je niemant en dient en
wort niet ghedient. in sijnre noot en heeft hi niet enen vrientDaer
om ist profitelic dattie comenscap gaet ende keert onder die ghe
meen[cs]scap der coopluden ende datmen in allen lantscappen waer
ende goet brenghet ende haelt om dye nootturfte ende ghebreck der
menschen te verhoeden Hier of seyt onse heer int heylighe ewan
geli Alle dat ghi wilt dat v die menschen souden doen dat doet hen
oec in alre wijs dit is die wet ende dattie propheten gescreuen heb
ben Ende basilius die heylighe man seyt Alsodanich wese den an
deren als [b]u wilste dattie anderen teghen di sijnMen leest dat doe
die grote alexander mit sinen volck wanderden inden weghe ende
van groten dorste ghepinicht worden quam daer een goet man die
hem voer een grote gaue een nap mit water gaf dien hi danc=
baerliken ontfinc ende gheboet sinen dienres datmen dat water wt
soude gieten want hi en woude niet alleen drincken ende laten sijn
ridders versmachten van dorst Hier contrari seyt die ghierighe
inden boec der wijsheyt Jc heb mijn rust gheuonden ende sel alleen
van minen goeden eten Daer om en sel men alsulke ghierige men
schen niet ordineren tot prelaten ofte regieres vanden volckGhe
opdat zij niet door honger zouden sterven. Hij zond zijn boden naar vreemde landen om daar handel te drijven omdat zijn volk gebrek had. Dan zouden zij weer genoeg geld en goederen ontvangen. Maar de bewoners van de andere landen antwoordden: “Zeg tegen uw heer dat jullie niets hebben willen verkopen toen wij daar behoefte aan hadden. Daarom willen wij nu ook niets aan jullie verkopen.”
Een andere keer zond hij andere boden om deze vreemdelingen te laten weten dat zij in vrijheid naar zijn land mochten komen om hun goederen te verkopen. Zij antwoordden: “Jij wilde ons nooit ontvangen, daarom zal je ook nu onze goederen niet krijgen.”
Voor de derde keer verzocht hij hen dringend hem met zijn volk te willen ontvangen opdat zij niet door honger en gebrek zouden sterven. Daarop antwoordden zij: “Jij wilde nooit naar ons toe komen, daarom zullen wij jou ook niet ontvangen. Mocht je toch naar ons toekomen, dan zullen wij je wegjagen.”
Zo is hij in zijn benarde omstandigheid door alle mensen verlaten en is hij met zijn volk door groot gebrek bezweken. Hij zei: “Wie niemand dient, wordt niet gediend. In nood heeft hij geen enkele vriend.”
Daarom is het nuttig als er een handelsgeest heerst onder de gemeenschap der kooplieden en men overal koopwaar en goederen brengt en haalt om gebrek onder de mensen te voorkomen.
Hierover zei onze Heer in het heilige Evangelie: “Alle dingen dan die u wilt dat u de mensen zouden doen, doet u hun evenzo; want dat is de Wet en de Profeten.” De heilige Basilius zegt: “Behandel anderen zoals jezelf behandeld wilt worden.”
Men kan lezen dat de grote Alexander eens met zijn volk ten strijde trok en door grote dorst gekweld werd. Hij ontmoette een goede man, die hem als een groot geschenk een nap met water gaf. Alexander nam deze dankbaar aan en beval zijn dienaren het water er uit te gieten want hij wilde niet alleen drinken en zijn ridders laten versmachten van dorst.
In tegenstelling hiermee zei de hebzuchtige in de Wijsheid van Jezus Sirach: “Ik heb mijn rust gevonden en ik zal alleen van mijn bezit genieten.” Daarom moet men zulke hebzuchtige mensen niet in hoge geestelijke ambten of tot bestuurders van het volk aanstellen,
87v
lijc als die oude philosophen ende heren nie en wouden enigen setten
dat volck te regieren die mit giericheyt bekommert was als vale
rius bescrijft dat op een tijt doe die romeynen twe raetsheren seyn
den wouden om hispanien te regieren seide die wijse man scipio geen
van beyden en duncket mi te dienen of nutte te wesen om dat lant
te regieren. want die een arm is ende niet en heeft ende die ander nim=
mermeer genoech en heeft ¶ Aldus rekendet hy al euen quaet te
wesen inden bosen tyrannen armoede ende giericheyt Noch scrijft die
selue valerius ende seyt dat tiberius die keyser die rechters ende dien
res der lantscappen selden plach te vernuwen om dattie niewe altoes
gheneicht waren om ghelt ende giften te nemen. Hier om vindet men
een exempel van enen ghewonden man dien die vlieghen sijn bloet
sugende bedect hadden daer een ander voerbi leet ende dye vliegen
wt medeliden van hem veriagede dattoe die gewonde man tot hem
seyde O goede vrient du hebste mi quaet gedaen om dat dese vol
waren ende sat ende daer nu ander hongerige weder sellen comen ende mi
meerder pijn an doen. Des gelijc sijn alle officiers als si arm sijn
altoes gierich ende bereyt om ghelt te hebben Men leset in die fabu
len dat een coninc bat sinen afgod appollo dattet al gout mochte
wesen dat hi hantierden ende het wort hem ghegeuen na sinen wil Hier
na gesciedet als hi spise of dranc in sinen mont soude nemen dat=
tet verwandelt wort in gout ende most van honger steruen. Aldus
doet oec die rijcdom die den rijken gierighen meer gierich maect ende
hen brenget in die ewighe verdoemnissen Men vindet in die croni=
ken gescreuen dattie conincynne tharis doe si den coninc van parsen
hadde geuangen datsi hem sijn hoeft of deede slaen ende dat setten in een
becken vol bloets ende seyde du hebste dorst ghehadt nae bloet
drincke nu so veel alstu wilste Aldus selt den ghierighen ende on
genadighen rechters ende officiers ghescieden na desen leuen dye
hier dorst hebben ghehat int bloet dat is dat goet ende den
arbeyt der armer menschen want dye gierighe menschen sellen
inder hellen drincken ghesmouten gout Een philosooph scrijft
dattie keyser nero ghesien was inder hellen hem seluen te waschen
ende baden in ghesmouten gout Ende doe hi sach een scaer volcks die
zoals de oude wijsgeren en machthebbers nooit een hebzuchtige wilden aanstellen om het volk te regeren.
Valerius schrijft dat de Romeinen eens twee consuls naar Spanje wilden sturen om het land te regeren. De wijze man Scipio zei toen: “Ik denk dat geen van beiden dienstbaar of nuttig kan zijn om het land te regeren, want de een is arm en heeft niets en de ander heeft nooit genoeg.” Zo rekende hij armoede en hebzucht bij boosaardige tirannen tot hetzelfde kwaad.
Dezelfde Valerius schrijft dat keizer Tiberius de rechters en bestuurders van de landstreken zelden placht te vervangen, omdat de nieuw benoemden altijd geneigd waren om geld en giften aan te nemen.
Een leerzaam verhaal gaat over een gewonde man die met bloedzuigende vliegen overdekt was. Er kwam iemand aan die de vliegen uit medelijden verjoeg. De gewonde man zei toen tegen hem: “Goede vriend, je hebt me kwaad gedaan omdat de vliegen zich volgezogen hebben. Nu zullen andere hongerige vliegen op me afkomen en mij nog meer pijn doen.”
Zo zijn alle beambten als ze arm zijn altijd hebzuchtig en begerig om geld te verkrijgen.
In een fabel is te lezen dat een koning zijn god Apollo bad of alles waarvan hij gebruik maakte van goud mocht zijn. Het werd hem overeenkomstig zijn wens gegeven. Daarna gebeurde het, toen hij spijs en drank in zijn mond wilde nemen, dat die in goud veranderd werden en hij van honger moest sterven.
Zo doet ook de rijkdom, die de rijke hebzuchtigen hebzuchtiger maakt en hen naar de eeuwige verdoemenis voert.
In de kronieken staat geschreven dat koningin Tomyris de koning van Perzië gevangen genomen had. Ze liet hem onthoofden en zette het hoofd in een kom vol met bloed. Ze zei: “Je was dorstig naar bloed, drink nu zo veel als je wilt.”
Zo zal het de hebzuchtige en genadeloze rechters en beambten vergaan na dit leven, die hier op aarde op bloeddorstige wijze het bezit en het arbeidsloon van arme mensen afhandig maakten. Want hebzuchtige mensen moeten in de hel gesmolten goud drinken.
Een filosoof schrijft dat keizer Nero in de hel was gezien, zich wassend en badend in gesmolten goud. Toen hij een groep mensen zag die
88r
voorspraken ende aduocaten hadden gheweest seide hi tot dien
coemt ghi o gheslachte der menschen die veyl of te coop wart ende
badet v mit mi want ick v dat beste bad nae ghehouden heb
Van leopardus ende den eenhoorn die mitten draec vochten Dyalogus lxxxviij
Solinus die meester scrijft dat leopardus is een dier dat
ghewonnen is van een leeu ende pardus dat een dyer is
van menigherhande verwe Die wijfgens van desen sijn
koenre dan die mannekijns Plinius dye meester scrijft Als ye
mant den toornighen leoparden wederstaen wil dat hi dan in sinen
handen vyen of loeck wriuen ende breken sal.ende om dat hi den roock
des vyens niet ruken en mach sal hi vlien ende wech lopen ende niet
mogen wederstaen. leopardus is rootachtich van verwen hebbende
swarte vlacken ouer sijn lijf ghestroeijt ende si sijn veel minre dan
leeuwen Ende als hi enich venijnt etet soeket hy menschen drec ende
dat etet hi ende wordet dan daer of genesen Ambrosius die heyli
ge leeraer scrijft dat dese beesten alsoe natuerlike wreetende wilt
sijn datmense also niet temmen en mach dat si hoer wreetheit vergeten
Si worden nochtant wel ghetemmet datmender andere beesten
mede vanget Ende wanneer datmense ontbindet ende ontlaet ende hy
ten vierden often vijften spronc gheen ander beest en vanget so blijft hy
staen in grote felheyt ende toornicheyt Ende ten si dattie iager den
rasende beest gheen ander beest en gheeft van wes bloet sijn toor
ne besaft mach warden hy sel den iagher of wie dat hem te ge
moet coemt opt lyf varen ende aen sticken scoren want hi niet te vreden
ghemaect mach warden dan mit bloet Dese leopardus hadde
verdedigers en advocaten waren geweest, zei hij: “Kom hier, mensensoort die te koop was, baad met mij want ik heb het beste bad voor u bewaard.”
De 88e dialoog. Over het luipaard en de eenhoorn die met de draak vochten
Meester Solinus schrijft dat het luipaard een dier is dat voortgekomen is uit een leeuw en een panter, een veelkleurig dier. De wijfjes van deze dieren zijn moediger dan de mannetjes.
Meester Plinius schrijft: “Als iemand weerstand wil bieden aan een kwaad luipaard, moet hij in zijn handen uien of knoflook fijnwrijven of breken. Omdat het dier niet tegen de geur van uien kan, zal hij niet kunnen aanvallen en vlucht hij.” Het luipaard is roodachtig van kleur, met zwarte vlekken verspreid over zijn lijf. Ze zijn veel kleiner dan leeuwen. Als hij iets giftigs eet, gaat hij op zoek naar uitwerpselen van mensen. Hij eet die op en wordt daardoor genezen.
De heilige leraar Ambrosius schrijft dat deze beesten van nature wreed en wild zijn. Mensen kunnen hen daarom niet temmen en er ook niet voor zorgen dat ze hun wreedheid kwijtraken. Toch worden ze wel getemd om er andere dieren mee te vangen. Wanneer men het luipaard losmaakt en laat gaan en hij bij de vierde of vijfde sprong geen ander dier vangt, blijft hij trillend van woede stilstaan. De jager moet het razende beest dan een ander dier geven zodat door diens bloed de woede van het luipaard kan zakken. Anders zal hij de jager, of wie hem dan ook tegemoet komt, te lijf gaan en aan stukken scheuren. Hij kan namelijk alleen tevreden gesteld worden met bloed. Dit luipaard had
88v
strijt toghen den draec dien hi niet verwinnen en mocht waer
om hi ghinc tot den eenhoorn ende bad hem oetmoedeliken ende seyde.
Du biste groot ende sterck ende gheleert int strijden ende vechten . Jck
bids di seer dattu mi bescermen ende helpen wilt vander verwoet
heyt des drakes Die eenhoorn als hi hoorde dat hi also gepre
sen wort ende alsulke grote dingen van hem gheseyt worden began
hi hem seluen te verheffen ende seyde Du seggheste waer dat ick in
vechten ende strijden wel gheleert ben waer om du blijde selt sijn want
ic di wel helpen ende bescermen sal en wilt daer om niet ontsien:want
als die drake sinen mont opdoen sal wil ic hem mit minen scerpen
hoorne doer steken ende also verwinnen Ende doe si te samen tot den
draec quamen began die leopardus den strijt hopende van die hulpe
des eenhoorns Mer die draec sette hem tegen hen beyden te vechten
ende blies vuer ende stanc wt sinen mont Ende doe hi den mont op ghe
daen had liep die eenhoorn haesteliken an ende woude hem doer sijn
keel steecken Mer die draec scuddede sijn hoeft gins ende weer dat
die eenhoorn dat hoeft des drakes missende sijn hoorn in dye
aerde stac also dat hi daer om starf ende seyde Soe wie wil vechten
voer een ander:die settet hem seluen in des doots handen .¶ Daer om
ist grote sotheyt van sijn eyghen starcheyt te betrouwen daert hem
niet en behoort te vechtenHier om seyt die wijse man van dat dinc
datti niet moyt of lettet en wilt niet kiuen ofte vechtenDaer om
o mensche ondersoec in dinen moet wie du biste:ende wattu doen wil
ste ende of oec die sake totdi behoert Ten minsten en selstu di niet
van eens anders saec onderwindenEn wilt niet voor een ander vechten of
kiuen noch oec onder die twidrachtige die twidracht vermeerderen
Mer doet als seneca leert Altoes sal twidracht beginnen van enen
anderen. van di die vreeden ende versoenige Het gesciede op een tijt
dat sommige menschen kiuende waren tegen horen viant datter een ander
was die toe liep om die van malkanderen te sceyden ende den enen
te bescermen dat hi doe ghinc ende wapenden hem tegen des mans
vyanden dat die vianden seyden tot hemVrient wi en doen di geen
onrecht weset te vreden ende ganc wech want wi wraec soeken
van onsen viant Mer hi en achtede hoer woorden niet ende bereyden
een gevecht met de draak, die hij niet kon verslaan. Daarom ging hij naar de eenhoorn en deed hem nederig een verzoek. Hij zei: “Jij bent groot en sterk en een ervaren strijder. Ik vraag je mij te beschermen tegen de woestheid van de draak.”
Toen de eenhoorn hoorde hoezeer hij werd geprezen en dat er ook allemaal grote dingen over hem gezegd werden, voelde hij zich groter worden. Hij zei: “Je hebt gelijk dat ik een ervaren vechter ben. Daar mag je wel blij om zijn. Want ik wil je helpen en beschermen, dus wees maar niet bang. Als de draak zijn bek open doet, zal ik hem met mijn scherpe hoorn doorboren en hem zo verslaan.”
Toen ze samen bij de draak aankwamen zette het luipaard, vertrouwend op de hulp van de eenhoorn, de aanval in. Maar de draak richtte zijn aanval op beiden en spuwde vuur en stank uit zijn bek. Zodra hij zijn bek had geopend, rende de eenhoorn erheen en wilde hij zijn keel doorboren. Maar de draak schudde zijn kop zo heen en weer dat de eenhoorn de kop van de draak miste. Hij stak zijn hoorn zo diep in de aarde dat hij stierf. Hij zei nog: “Wie voor een ander in de plaats wil vechten levert zichzelf over aan de dood.”
Het is heel dom om te vertrouwen op je eigen kracht, omdat je nu eenmaal niet hoort te vechten. De wijze man zegt hierover dat je iemand geen last moet bezorgen en ook niet moet schelden of vechten. Onderzoek daarom bij jezelf wie je bent, wat je wilt en of de zaak jou wel aangaat. Je moet je zeker niet met andermans zaken bemoeien. Maak geen ruzie, vecht niet voor een ander en maak de verdeeldheid van de tweedrachtzaaiers niet groter. Doe zo als Seneca ons leert: altijd begint de tweedracht bij een ander. Laat van jouzelf vrede en verzoening uitgaan.
Het gebeurde eens dat, toen een paar mensen tegen hun vijand aan het vechten waren, er een ander op hen toeliep om ze uit elkaar te halen teneinde de man die alleen was te beschermen. Toen hij zich wapende tegen de vijanden van die man zeiden ze: “Vriend, we doen jou geen kwaad, dus wees gerust en ga weg, want wij willen ons wreken op onze vijand.” Maar hij sloeg geen acht op hun woorden en maakte zich klaar
89r
hem teghen hem luden te vechten Ende als si dat saghen wor=
den si toornich ende sloeghen hem ende horen viant beyde doot
Vanden eliphant die sijn knijen niet en bughet Dyalogus lxxxix
Brito die meester seyt dat elephant ghenoemt is na die
griexe tael om dat hi groot is als een berch Dese bees
ten plachmen in die strijden te besighen want die men
schen van persen ende van meden maecten grote castelen van hout
optie elephanten daer si of vochten recht of si op een muer ghe
staen hadden Dese beesten sijn sonder verstant ende memori ende
gaen mit malcander ende ontsien die muys.twe iaer draghen si
hoer iongen ende en voeden niet meer dan eens in hoer leuen ende en
winnen niet meer dan een ionghe ende leuen tot driehondert iaren
toe Jn den historien vintmen bescreuen dat die elephant gheuan=
ghen wort in dustaniger manieren. twe reine maechden die hoer
borsten ende scouderen bloet gemaect hebben comen daer die elephant
sijn ende een van hem beyden draghet een vat die ander een swaert
Ende als si lude ende soeteliken singhen ende die elephant dat hoort
loopt hi daer toe Ende wt natuerliker ingeuen bekennenden die on
beulectheyt des maechdeliken lichaems eert hi in haer die rey=
nicheyt Ende lickende hoer borsten wort hi wt groter genoechten
ontslaep Ende dan soe neemt een van die maechden dat swaert
ende wondet hem in dat dun van sinen buyc sijn bloet alsoe wt=
stortende ende dan is die ander bereyt mit dat vat ende ontfanghet
dat bloet daer men die purpuer des keysers mede verwet Ele=
phant is die alre meeste ende vernoomste onder dye wilde beest
om tegen deze mensen te vechten. Toen zij dat zagen werden ze kwaad. Ze sloegen hem en hun vijand beiden dood.
De 89e dialoog. Over de olifant die zijn knieën niet boog
Meester Brito zegt dat de olifant zijn naam ontleent aan de Griekse taal omdat hij zo groot is als een berg.
Deze dieren gebruikte men gewoonlijk in de strijd, want de Perzen en Meden maakten grote kastelen van hout op de olifanten zodat het leek alsof ze op een muur stonden wanneer zij daarin vochten.
Ze trekken met elkaar op, zijn zonder verstand en geheugen en ze ontzien de muizen. Ze dragen hun jongen twee jaar. Ze voeden hen niet meer dan eens in hun leven, want ze brengen maar één jong voort. Ze kunnen tot driehonderd jaar oud worden.
In de geschiedenisverhalen staat geschreven dat de olifant als volgt gevangen wordt: twee reine maagden ontbloten hun borsten en schouders en gaan naar de olifant. Een van beiden draagt een vat en de andere een zwaard. Als de olifant ze luid en lieflijk hoort zingen, gaat hij naar hen toe. Door zijn natuurlijk inzicht onderkent hij de onbevlektheid van de maagdelijke lichamen. Hij eert hun reinheid. Terwijl hij hun borsten likt, valt hij tevreden in slaap.
Dan neemt een van de maagden het zwaard. Ze steekt het in het dunne gedeelte van zijn buik totdat het bloed naar buiten stroomt. De andere maagd staat klaar met het vat en vangt het bloed op. Hiermee wordt de mantel van de keizer purper geverfd.
De olifant is de grootste en voornaamste onder de wilde dieren.
89v
ende en mach sine knien niet bugen want hi geen knien en heeft :Op een
tijt ginc die leeu die coninc is van allen dieren doer den bossche ende
alle die beesten bogen horen knien voer hem als voer horen conincMer
die elephant en dede dat niet want hijs niet doen en mochte Hier
om waren sommigen beesten wt nijt die si op hem hadden toornich
ende gingen totten leeu beclappende hem daer ofDoe ginc die leeu tot
ten elephant ende seyde Hoe bistu also hart ende oneerbaer dattu dijn
knien voer mi niet en buges Die elephant antwoorden Weet goe=
de heer dat ic di na minen vermogen lief heb ende ere bewise Mer ic
en buge mijn knien niet want ic dat niet doen en mach om dat ic geen
knien en heb Doe seyde die leeu Jst dattu mitter herten my eer
bewiseste so groetestu mi al eerlic genoech want hi sinen heer eren
ghenoech bewijst dye mit alle sijnre macht voer hem arbeydet
Doe versprac die leeu die geen die den elephant onrechteliken bedragen
hadden ende gaf hem prijs ende seyde Niemant en sel mit valscheit
worden bedroeft .eer dat sijn werken sijn gheproeft Dit sellen aen
merken die rechters die nyemant en sellen veroordelen na dat die qua=
de clappers hem [t]onrecht anbrengen mer na die rechte waerheyt.
Want hi altoes niet sculdich en is die besculdicht wort.mer die
verwonnen wort Daer om seit ysidorus proeft ende ondersoect eerst ende oor
delt naValerius scrijft van den senatoer ma[u]lius torquatus wies soen
doe hi voer hem besculdicht wort ende verwonnen gaf hi sentencie van hem
ende seide want mijn soen dye raetheer is verwonnen is dat hi ghelt
van sinen gesellen genomen heeft.oordele ic hem sculdich te wesen dat
men hem pinigen sal ende van minen huse wesen verdreuen Hier om wort hy
doe onthoeft na sijns vaders vonnisse Aldus soude oec doen een goet
rechter die rechtuaerdicheit niet te verkeren om liefte ofte hat want
bernardus seyt liefte ende haet en kent niet dat oordeel der waerheyt.
Daer om scrijft valerius dattie coninck calericus in die stat die hy
selue getymmert hadde ende myt goeden rechtuaerdighen hantuesten
wel bewaert was Onder allen was daer een recht ende hantuest geset
dattie gheen die beuonden worden in ouerspul dat hi beroeft soude
warden van beyde sijn ogen Het is gesciet dat sijn eygen soen daer in
beuonden wort ende alle de stat den vader biddende was voer sinen soen
dathi langhe tijt teghen stont niet willende horen Ende hi nochtant ten
Hij kan zijn knieën niet buigen omdat hij geen knieën heeft. Op een dag liep de leeuw, die koning is van alle dieren, door het bos en alle dieren bogen hun knieën voor hem als voor hun koning. Maar de olifant boog niet omdat hij dat niet kon. Sommige dieren waren hier boos over. Zij gingen naar de leeuw en spraken kwaad over de olifant. De leeuw ging naar de olifant toe en vroeg hem: “Ben je zo hard en onfatsoenlijk dat je jouw knieën niet voor mij buigt?” De olifant antwoordde: “Weet goede heer, dat ik u naar mijn beste vermogen liefheb en eer bewijs. Ik buig niet voor u omdat ik geen knieën heb en daardoor niet kan buigen.” Daarop zei de leeuw: “Je bewijst mij een grote eer door mij met heel je hart te groeten. Dat is voor mij al eervol genoeg. Want hij die zijn heer van harte eer bewijst, zal met al wat hij kan voor hem werken.” Toen berispte de leeuw degenen die de olifant onterecht beschuldigd hadden. Hij herstelde de olifant in zijn eer en zei: “Niemand zal valselijk worden beschuldigd voordat zijn daden zijn bewezen.”
De rechters moeten erop letten dat iemand niet veroordeeld wordt als boze kwaadsprekers hem ten onrechte aangeven. Zij moeten zoeken naar waarheid. Want degene die beschuldigd wordt, is niet altijd schuldig, maar wel degene wiens schuld bewezen is. Daarom zegt Isidorus: “Onderzoek en bewijs eerst en oordeel daarna.”
Valerius schrijft over de senator Titus Manlius Torquatus dat, toen diens zoon beschuldigd werd en schuldig verklaard werd, hij hem straf gaf. Hij zei: “Mijn zoon de consul is schuldig bevonden omdat hij geld van zijn metgezellen afgenomen heeft. Daarom veroordeel ik hem en als straf moet men hem martelen en moet hij uit mijn huis verdreven worden.” Na zijn vaders vonnis werd hij onthoofd.
Zo moet een goede rechter de rechtspraak niet omwille van liefde of haat verdraaien. Bernardus zegt: “Liefde en haat kennen niet het oordeel van de waarheid.”
Valerius schrijft dat rechter Zaleucus de stad die hij zelf had gesticht, goed had beschermd door rechtvaardige handvesten. Onder deze handvesten bevond zich een wet waarin was vastgelegd dat bij degene die overspel pleegde beide ogen uitgestoken zouden worden. Eens gebeurde het dat zijn eigen zoon overspel pleegde. Alle mensen uit de stad smeekten de vader zijn zoon niet te straffen. Dit stond hem lange tijd tegen en hij wilde er niet over horen. Hij werd echter
90r
lesten vanden beden sijns volcks verwo[o]nen wart Ende dede ius
tici als hem seluen sijn een oge eerst wt dede steken daer na oeck sijn
soon des ghelijck een oghe Also dat si beyde siende bleuen.ende dye
wet ghehouden wort ende gaf der rechtuaerdicheyt een wonderlic
temperament ende machticheyt hem seluen deylende ende splitten=
de in enen goedertieren vader ende strenghen rechter Noch scrijft
hi vanden heer cariundius tirius dat hi een wet hadde gheset .
waert dat yemant onder dat volck quaem hebbende een swaert an hem
dat die ter stont mit den swaerde ofte yser ghedoet soude war
den Het gheuiel langhe tijt daer nae dat hi selue van buten in quam
om te huys te gaen hebbende een swaert an sijn side Ende doe hi ver=
maent wort dat hi een ouertreder was van dye wet die hi ghegeuen
had.toech hi dat swaert ter stont wt ende viel daer op ende dode hem
seluen want hi en woude hem seluen nyet ontschuldigen noch quaet
exempel achter laten Ende had lieuer te steruen dan die wet te breken.
Oec scriuet hi dat doe een rechter quaet vonnisse ghegeuen had
dattie coninc cambises dien rechter dede villen ende dat vel dede spi
keren op die rechters stoel ende dede den soen na sinen vader daer in te
recht sitten op sijns vaders vel dat alsoe myt nuwer pinen te be=
scicken dat na dier tijt gheen rechter meer en soude tot onrecht
worden gebrocht want also gebiet die godlike wet int oude tes=
tament daer die heer tot moyses sprac ende seyde Rechters ende re
girers selstu setten in alle dijn steeden die dat volck oordelen sellen
myt rechtuaerdigen oordel ende hen niet keren en sellen in contrari te doen
¶ Van satirus die een wijf ghenomen had ¶ Dyalogus xc
uiteindelijk door de smeekbeden van zijn volk overtuigd en sprak het vonnis uit dat eerst bij hem zelf een oog moest worden uitgestoken en vervolgens ook een oog bij zijn zoon. Zo konden ze beiden blijven zien en hield hij zich aan de wet. Rechtvaardigheid kreeg bij hem een buitengewone betekenis en krachtige uitwerking door zichzelf te splitsen in een barmhartige vader en een strenge rechter.
Valerius schrijft over Heer Cariundius Tirius dat deze in een wet had vastgelegd, dat iemand die met een zwaard onder het volk kwam terstond met het zwaard of een speer moest worden gedood. Het gebeurde lange tijd daarna dat hij zelf met een zwaard aan zijn zijde de stad in kwam om naar huis te gaan. Toen hij werd vermaand dat hij de wet overtrad die hij zelf gemaakt had, trok hij terstond zijn zwaard, liet zich erin vallen en doodde zichzelf, want hij wilde zich niet verontschuldigen noch een slecht voorbeeld nalaten. Hij wilde liever sterven dan de wet breken.
Valerius schreef ook dat, toen een rechter een slecht vonnis had uitgesproken, koning Cambyses deze rechter liet villen. Hij liet diens vel op de stoel van de rechter spijkeren en liet vervolgens de zoon van de rechter - die ook rechter was - op de huid van zijn vader rechtspreken. Met deze zonderlinge straf wilde hij bewerkstelligen dat voortaan geen rechter meer tot onterechte uitspraken zou worden gebracht.
Want zo gebiedt de goddelijke wet in het Oude Testament. De Heer sprak tot Mozes: “Stel in alle steden rechters en opzieners aan die het volk moeten berechten met een rechtvaardig oordeel en die niet in de verleiding komen het omgekeerde te doen.”
De 90e dialoog. Over de sater die een vrouw had genomen
90v
SAtirus is een mensch die hoornen voer sijn hoeft heuet ende
is een monster of wonderlick dinc die bouen int opperste
vant lijf een mensch is ende dat nederste heeft gelikenisse
van een geyt welc die heyden eren voer een afgod Ende is alsulken
dier als die heylighe vader anthonius inder woestinen sach dien hem
vragede wat hi was Ende hem dit beest antwoorden dat hi een sterf=
lic mensche was een vanden inwoenres der woestinen Dese sati
rus nam een wijf die sympocentaurus dochter was die bouen een
mensch is ende beneden een paert. Dese eer hi sijn wijf beslapen
soude beuorwaerde mit hoer dat si drie dinghen soude moeten
houden Dat eerste was dat si niet en soude lieghen Dat ander=
de dat si hem niet en soude blasfemeren of vermaledien Dat der
de datse sijn bedde niet ouertreden en soude Ende hi seyde ist dat
tu dese drie houdes so mogeste mit mi vredelike vernachten Hier
na een corte tijt woude hise beproeuen of si oec geoersaem waer ende
seyde Seg mi o wijf hoe dat dijn ouders hieten Si antwoorden nye
en heb ick ouders gehad Doe seyde hi Och laci du hebste mijn
voerwaerde gebroken Doe began si hem te vermaledien om dat si hoer
verliet op die stercheyt ende koenheyt hoorre ouderen Hier om ver
iaghede hijse van hem ende sceydese van sinen beddeEnde niet
langhe daer nae bedreef si oneerbaerheyt mitten ezelEnde doe
dat satirus vernam gaf hi die sentenci van hoer dat si steruen
moste Ende doe si steruen soude seyde si. O Bedieren moet
si horen man : dat wijf ende dienen als si kan. Veeltijt sijn die
vrouwen onghehoorsaem ende nochtant en hoort dat r[eg]i[e]ment hoer
niet toe Die wijse man seyt Jst dattet wijf die heerscappie heeft
si sal den man contrari wesen : Jtem Beter ist te wonen in dye
woestinen dan te wesen mit enen toornigen kiuachtigen wiue
Men vint dat een man sijn wijf castiede om hoer ongehoersaemheit ende
seyde hoer dat hi van huys soude reysen ende bleef nochtant heyme
lic in die stede tot eens vrients huys dat wijf vragede den man wat
si doen soude als hi van huys waer hi seide Jc beueel di dattu dijn
vinger geens sins en steket in dit gat dat hier staet Ende doe dye
man wt was began si te dencken ende murmureren waer om heeft
De sater is een mens met hoorns op zijn hoofd. Hij is een monster met een wonderlijk uiterlijk: van boven is hij een mens en van onderen een bok. De heidenen vereren hem als een afgod.
De heilige vader Antonius zag in de woestijn een dergelijk dier. Hij vroeg hem wat hij was. Het beest antwoordde hem dat hij een sterfelijk mens was en een woestijnbewoner. Deze sater nam een vrouw, die een dochter was van de hippocentaur. Zij is van boven een mens en van onderen een paard. Voordat de sater met zijn vrouw sliep, stelde hij drie voorwaarden. De eerste was dat zij niet zou liegen, de tweede dat zij hem niet zou uitschelden of vervloeken en de derde dat zij geen overspel zou plegen. Hij zei: “Wanneer jij je aan deze drie dingen houdt, mag je in vrede met mij de nacht doorbrengen.” Na een poosje wilde hij haar op de proef stellen of ze wel gehoorzaam was. Hij vroeg: “Vrouw, vertel me eens hoe je ouders heten?” Ze antwoordde: “Ik heb nooit ouders gehad.” Hierop zei hij: “Ach, helaas heb jij je niet aan mijn voorwaarde gehouden.” Toen begon ze hem te vervloeken omdat ze vertrouwde op de kracht en de moed van haar soortgenoten. Hierop verjoeg hij haar. Hij wilde haar niet meer in zijn bed hebben. Niet lang daarna bedreef ze ontucht met een ezel. Toen de sater dat te weten kwam, besloot hij dat ze de doodstraf verdiende. Toen ze ging sterven zei ze: “De vrouw moet gehoorzamen aan haar man en hem dienen zo goed als ze kan.”
Vrouwen zijn vaak ongehoorzaam, maar toch hoort de heerschappij hun niet toe. De wijze man zegt: “Het is tegennatuurlijk wanneer de vrouw de baas is over de man.” Ook zegt hij: “Het is beter om in de woestijn te wonen dan samen te zijn met een kwade, ruzieachtige vrouw.”
Er was eens een man die zijn vrouw strafte vanwege haar ongehoorzaamheid. Hij vertelde haar dat hij op reis moest. Heimelijk bleef hij echter in de stad, in het huis van een vriend. De vrouw vroeg aan haar man wat zij moest doen als hij van huis was. Hij zei: “Je mag in geen geval je vinger in dat gat hier steken.” Toen de man weg was begon ze na te denken en te mopperen: “Waarom heeft
91r
hi mi dit verboden.Doch en sal ic hem hier in niet obedieren ende
stac mit groter drusticheyt horen vinger in dat gat Die man had
det te voren bescicket datter veel scerper yseren int gat stonden.
daer dat wijf als si hoer vinger in gesteken had ende si gepijnt wart
van die scarpe spikeren began seer lude te roepen also dat die man
die niet veer vandaen en was dat hoorden ende quam toe loepen ende
seyde waer om en hebstu niet obediert minen gheboden Ende al=
soe wort si gecorrigeert dat si namaels gehoorsaem was Het ge
sciede op een tijt inder zee datter grote tempeest ende onweder was
ende dat volc in groten perikel was dattie sciper riep dat een y=
ghelic sijn last wten sceep soude werpen dat doe daer een man
was die een qauet ongheraect wijf inden tonghen bi hem hadde
dat hijt wijf ouer boert woude werpen ende seyde datter gheen
swarre dinc int scip en was dan hoer tonghe Hier om seyt sene
ca Ghelijc alster niet beters en is dan een goedertieren wijf also
en isser niet wreder dan een onuredighe vrouwe. Daer om seyt
een philosooph dat dat wijf is een stadige vroechde of een e wi
ghe druc ende pijn Js si quaet so isse pijn Jssi goet so isse genoech
lic goet want goede vrouwen sijn gehoorsaem horen man ende hebben
die lief bouen allen menschen Jheronimus inden boec dat hi scrijft
tegen iouinianus seyt van drie goede vrouwen van romen die na dat
si hore mannen verloren hadden geen ander nemen en wouden Die eerste
van desen was ghenoemt marchia katoens Dese wort gheura=
ghet waer om dat si gheen ander man nemen en woude: Ende si
antwoorden dat si gheen man soude vinden die hoer nemen sou=
de om hoer persoen mer om dat hoer dat is al waer si niet scoen om
haer goet. Die anderde hiet valeria Als dese geuraget wort waer
om si gheen ander man en nam Antwoorden dat si dat niet doen en mocht
om dat hoor man nyet doot en was mer also lange soude leuen
als si Die darde hiet anna die van horen ouders ghedwonghen
wart een ander man te nemen omdat si ionc ende rijc was Dese antwoor=
den dat si dat niet doen en mochte omdat si een goet man gehat hadde. Ende
waert dat si een ander naem dat si niet en wiste of hi goet soude sijn of
quaet Ende om waer dat hi goet waer dat si altoes in vreese
hij me dit verboden? Ik zal hem hier in niet gehoorzamen.”
Ze stak met grote kracht haar vinger in het gat. Haar man had tevoren al geregeld dat er veel scherpe ijzeren punten in het gat staken. Toen de vrouw haar vinger erin had gestopt, bezeerde ze zich erg aan de scherpe spijkers. Ze begon te gillen. Haar man was in de buurt, hoorde het en kwam er aan lopen. Hij vroeg haar waarom ze niet deed wat hij zei. Zo werd ze dus gestraft opdat ze daarna wel gehoorzaam zou zijn.
Eens woedde er op zee een zware storm en het onweerde hevig. Op een schip was de bemanning in groot gevaar. De schipper riep dat iedereen zijn last in zee moest gooien. Er was een man aan boord die een kwaadaardige vrouw bij zich had, die grof in de mond was. Hij wilde haar overboord gooien. Hij zei dat er geen zwaardere last op het schip was dan haar tong.
Seneca zei: “Zoals er niets beter is dan een goedhartige vrouw, zo is er niets erger dan een twistzieke vrouw.” Volgens een andere filosoof is een vrouw een blijvende vreugde of een eeuwige pijnlijke last. Is zij narrig dan is zij een kwelling, maar is zij zachtaardig dan is zij een zegen. Want een goede vrouw gehoorzaamt haar man en heeft hem lief boven alle andere.
Hieronymus schrijft in zijn boek Tegen Jovinianus over drie goede vrouwen in Rome. Nadat zij hun man verloren hadden wilden ze geen andere. De eerste heette Marcia Catonis. Toen haar gevraagd werd waarom ze geen andere man wilde, zei ze dat ze geen man zou vinden die haar zou nemen om wie ze was. Hij zou haar nemen om haar bezit, al was ze niet mooi. De tweede heette Valeria. Toen haar gevraagd werd waarom ze geen andere man nam, zei ze dat ze dat niet kon doen omdat haar man niet gestorven was maar net zolang zou leven als zij. De derde heette Anna. Zij werd door haar ouders gedwongen een andere man te nemen, omdat ze jong en rijk was. Maar ze zei dat ze dat niet zou kunnen omdat ze een goede man gehad had. Als ze een andere nam zou ze niet weten of hij goed zou zijn of slecht. En als hij al goed was dan zou ze altijd bang
91v
wesen soude dien te verliesen Ende waer hi quaet soe soude si
altoes in druc ende liden wesen om dat si naden goeden man
den quaden hadden gheuonden
:
¶ Van den dromedarius ende sijn loop Dyalogus xci.
Dromedarius als iheronimus scrijft is een dier dat soe
veel loopt in een dach als een paert in drieTot desen
seyde die leeu. Onder allen dieren bistu mi ghepresen
om daetu seer lopen ende springhen konste Hier om wil ic dat
tu haestelike lopes in orienten om aldaer te vernemen van dye
persoen ende ghedaente ende gheselscap ofte hulpe des vogel
grijps die teghen mi strijden wil ende vechtenDaer om op dat
ic mi daer teghen bereyden mach wilt mi dat haesteliken boot=
scappen:op dattu dan daer of van mi ontfangen moecht loen ende
eer. Die dromedarius was seer blijde om dat hi hem hoorden
prijsen ende nam dye wech an ende liep bouen sijn macht om
dat hi te meer prijs soude hebben Ende liep ende spranck soe
haesteliken ende soe seer dat hi hem seluen doden ende seyde.
DAt wi konnen sellen wi soe doen . dat wi ons niet en
verderuen om prijs of loen Alsoe sellen wij arbeiden bi onder=
scheyt ende maeticheyt dat wi onse lijf ende leden niet en ver=
deruen Augustinus seyt in sijn reghel . Die sijn vleysch bouen
maten castijt die dodet sijn ghesel want dan doot die mensche
sinen ghesel dat is sijn lichaem wanneer hy dat beswaert ende
zijn hem te verliezen. Als hij een slechte man was dan zou ze altijd bedroefd zijn omdat zij na de goede man de slechte had gevonden.
De 91e dialoog. Over de dromedaris en zijn loop
Hieronymus schrijft dat de dromedaris een dier is dat in één dag net zoveel loopt als een paard in drie dagen.
De leeuw zei tegen de dromedaris: “Ik prijs je omdat je van alle dieren het beste kunt lopen en springen. Daarom wil ik dat je zo snel mogelijk naar het oosten loopt om daar iets te weten te komen over de griffioen die tegen mij wil vechten, over zijn persoon en zijn uiterlijk, over zijn gezelschap en de hulp die hij krijgt. Wil je mij dat spoedig laten weten opdat ik mij daarop kan voorbereiden? Je zal hiervoor door mij geëerd en beloond worden.”
De dromedaris was heel blij omdat hij geprezen zou worden. Hij ging op weg en liep boven zijn kunnen om nog meer geprezen te worden. Hij liep en sprong zo snel dat hij zichzelf doodde. Hij zei nog: “We moeten doen wat we kunnen en niet meer, zodat we ons niet te gronde richten voor beloning of eer.”
We moeten met verstand en met mate ons werk doen opdat we lijf en leden niet te gronde richten.
Augustinus zegt in zijn leefregels: “Wie zichzelf bovenmatig pijnigt, die doodt zijn vriend. Dan doodt de mens zijn metgezel en dat is zijn lichaam, wanneer hij dat meer belast en
92r
[beswaert ende] vermoyt meer dant verdragen mach Daer om seit
ysidorus Jn allen werck moetmen houden maet ende saticheyt.want
watmen mit maeten ende saticheyt doet dat is profitelicEnde wat
men te veel of sonder maet doet dat is hinderlicMen seyt een fa
bel dat een philosooph mit sinen soen op een toorn was die al
leen stont midden in die wilde zee. daer die soen groot verdriet
hadde te bliuen ende badt sinen vader dat hi hem helpen woude wt
die vanghenisse Doe ginc die vader ende nam veel veren van vogelen
ende maecte die vast mit lijm ende pick alle sijn lijf ouer ende oec des
soens lijf ende maecten also vloeghelen hem beyden om te vliegen
ende van daen te comen ¶Ende doe si aldus vlieghen souden leerden
die vader sinen soen ende seyde Wachte dy o soen dattu niet alte
hoghe en vliegest opt dattu niet alte seer int dijep en valleste .
Mer hout dat middel so selstu wel staen Ghelijc alst een ghe=
meen segghen is dattie salighe altoes dat middel hebben ghe=
houden Die vader vloe[l]ch so int middel ende quam also behouden
wtter gheuan[n]isse ouer die zee Mer die soon doe hi sach dat hy
oeck vloech was hi seer blide ende clam altoes hoger in die lucht
ende vloech alsoe hoghe dat die hetten van der son sijn veeren
ende vloeghelen verbarnden ende verteerden dat hy nederwert
moste vallen ende alsoe steruen ¶Daer om seyt seneca houdet
dat middel op dattu die maet niet en verlieseste :
¶Van die leeu die een cl[o]oester tymmerden ¶Dyalogus xcij.
vermoeit dan het verdragen kan. Daarom zegt Isidorus dat je bij al je werk maat moet houden en kalmte moet bewaren. Want wat je met mate en kalmte doet, zal in je voordeel zijn. Wat je teveel of zonder maat te houden doet, is schadelijk. Er is een fabel waarin men kan lezen dat er eens een filosoof met zijn zoon op een toren was, die alleen midden in de wilde zee stond. De zoon had groot verdriet omdat hij daar moest blijven. Hij smeekte zijn vader of deze hem wilde helpen om uit deze gevangenis te vluchten. De vader ging naar zijn zoon toe en nam veel vogelveren mee. Hij plakte overal op zijn lichaam de veren met lijm en pek vast. Dit deed hij ook bij het lichaam van zijn zoon. Hij maakte voor hen beiden ook vleugels om te kunnen vliegen, zodat zij weg konden komen. Voordat zij gingen vliegen drukte de vader de zoon op het hart: “O zoon, let erop dat je niet al te hoog vliegt opdat je niet in de diepte zal vallen. Houd het midden, dan zal het goed gaan.” Zoals een gezegde luidt: behoud altijd de gulden middenweg. De vader vloog op gemiddelde hoogte en kwam zo veilig over zee uit de gevangenis. Maar toen de zoon zag dat hij ook vloog, werd hij erg blij en klom steeds hoger de lucht in. Hij vloog zo hoog dat zijn veren en vleugels door de hitte van de zon in brand vlogen en verteerden. Hierdoor viel hij naar beneden en stierf. Daarom zegt Seneca: “Behoud het midden opdat u maat kunt houden.”
De 92e dialoog. Over de leeuw die een klooster bouwde
92v
DJe leeu om salicheyt sijnre zielen ende sijnre ouderen tymmer
den een alten scoenen cloester daer hi onder die regel in
settede veel ende menigerhande dieren om na die regel
te leuen Ende ordineerde daer prior te wesen dat rekalf dat als
papias scrijft een soon of ionghe is van dat hart ende menigherhan
de is van verwen.om dat hi meenden dat hi een gheestelick mo=
nic waer Mer dat rekalf ghelijck alst van menigherhande ver
wen is also was hi oec int leuen ende int gheloef Ende began dat
conuent in partijen ende in onureden te stellen ende die officiers van
den clooster of ende an te setten sonder besceyt Ende die ofgheset wa
ren murmureerden dan teghen hem ende dye daer dienden verscoenden
hem teghen die ander die hem versmaden Dese verwandelinghe
vanden officiers dede hi dicwijl wt boosheit op dattie broeders
een opstal teghens hem maken souden ende eendrachteliken te
ghen hem staen Ten lasten worden die broeders onderlinghe ki
uende ende wouden malkander verslaen. Als dit sach een oude
wijse beleeft broeder een out henxst die seyde Laet of broeders
laet of Het en is gheen wijsheyt aldus te doen Het is beter den
bosen prior of te setten ende enen anderen vreedsamighen ende be=
teren weder an te setten Desen raet behaechden hem allen wel
ende settede hem of ende seyden EEndrachtich horen die broe
ders te wesen:als wi in die boecken lesen. Hier in ist opebaer dat
eendrachticheyt is een nootturftighe doecht onder dye broeders
Die wise man seyt Jn drien dinghen heeft mijn gheest gheno=
ghen die gheproeft sijn ende approbeert voer god ende den men
schen : eendrachticheyt der broederen.liefte der euen menschen.
man ende wijf in goede ouerdraghen Augustinus Hi en mach
niet hebben eendrachticheyt in cristo of oeck in hem seluen die
twijdracht hebben wil mit enen kersten mensche . Mer sommi
ghe menschen vintmen dye als si in vreden sijn daer niet in en
konnen leuen Een vischer wort berispet van sommighe waer
om dat hijt water verstoerde Hi antwoorden. En worde dit
water niet verstoort ick en soude nyet moghen leuen . Gheen
dinck en is beter in enighe stat dan eendrachticheyt als een le
De leeuw bouwde voor de zaligheid van zijn ziel en van zijn voorvaderen een zeer fraai klooster. Daar plaatste hij een groot aantal dieren van vele soorten in, die volgens de kloosterregel moesten leven. Hij stelde daar als prior het reekalf aan omdat hij geloofde dat het een vrome monnik was. Zoals Papias schrijft, is het een veelkleurig jong van het hert. Zo veelkleurig als het reekalf was, zo veelkleurig was het ook in zijn leven en geloof. Het begon verdeeldheid te zaaien onder de kloostergemeenschap en liet hen in onvrede leven. Het zette de geestelijk leiders van het klooster af of stelde hen aan zonder gefundeerd oordeel. Zij die afgezet waren morden dan tegen hem. Degenen die hun ambt vervulden, verontschuldigden zich tegenover de anderen, die hen minachtten. Deze vervanging van leiders deed het reekalf dikwijls uit boosheid opdat de broeders tegen hen in opstand zouden komen en eendrachtig tegenover hen kwamen te staan. Uiteindelijk begonnen de broeders tegen elkaar te vechten en wilden zij elkaar verslaan. Een oude, wijze broeder met veel ondervinding, een oude hengst, zag dit en zei: “Hou op broeders, hou op. Het is niet wijs zo te handelen. Het is beter de boze prior af te zetten en een andere, die vreedzaam en beter is, aan te stellen.” Dit advies beviel hun allemaal goed. Ze zetten de prior af en zeiden: “Eendrachtig horen de broeders te wezen, zoals we in de boeken lezen.”
Hierin wordt voor ieder duidelijk dat eendracht een noodzakelijke deugd onder de broeders moet zijn. De wijze man zegt: “Mijn geest schept behagen in drie dingen die beproefd en bekrachtigd zijn voor God en de mensen: eendracht onder de broeders, liefde voor de naaste en een goede verstandhouding tussen man en vrouw.” Augustinus schreef: “Een mens die in tweedracht leeft met een christen kan noch in Christus noch in zichzelf vrede vinden.”
Er zijn echter mensen die, als ze in vrede verkeren, niet met die vrede kunnen leven. Een visser werd door enkele mensen berispend gevraagd waarom hij het water in beweging bracht. Hij antwoordde: “Ik zou niet kunnen leven als dit water niet werd verstoord.”
Een leermeester zei: “Niets is beter in een stad dan eendracht.
93r
raer seyt Daer om ist goet te arbeyden om vrienscap ende een
drachti[c]heyt te hebben Van onocentaurus die
een pallaes tymmerden ¶ Dyalogus drie ende tneghentich.
ONocentaurus is een ezel int onderste vant lijf ende een
mensch bouen Dese dede een costelic pallaes tot sijnre
behoef tymmerenMer hi was seer wijs in syns selfs sin
ne alle dinc te ordineren ende te maken:niet willende horen na den
tymmermeester hoe dattet oorbaerlicste soude worden ghemaect
want als dye meester hem raet gaf wtter consten hoe dattet beste
werck soude wesen.sprac hi mit houaerdighen moede ende seyde
Jc ben selue wijs ende verstandel ghenoech Jck en wil van v niet
gheleert wesen mer dat ghi alle dinc maken selt nae minen wille
want ic v lonen moet Ende doe dat pallaes ghemaect was om
dattet niet wel ghefundeert en was noch besorcht soe begant
te sigen ouer die een side ende ten lesten ist alheel neder gheual
len ende ghebroken ¶ Aldus wort dat onocentaurus in sijnre
wijsheyt bedroghen ende confuys ende hebbende grote scade ende
verlies sijns goets seyde hi WJe dat niet en wil ghelouen
besochte gheleerde wort bedroeghen. Aldus varen si die den raet
der wijser luden niet en willen volgen mer alle dinc doen na horen
sin. Daer om kint en wilt altoes nyet te seer ghelouen dijnre
eyghenre wijsheyt Mer selste alle dinc doen mitten raet der wij
ser vroeder besochter mannen die besceyden sijn ende volghen
hoer gheuoelen op dattu niet en selste dwalen van den weghe
Daarom is het goed om te werken aan vriendschap en eendracht.”
De 93e dialoog. Over de onocentaur die een paleis bouwde
De onocentaur is van onderen een ezel en van boven een mens. Deze onocentaur liet voor zichzelf een prachtig paleis bouwen. Hij was echter zo eigenwijs om zelf alles te regelen en te maken, zonder te luisteren naar de bouwmeester hoe het paleis op de beste manier gebouwd kon worden. Toen de bouwmeester hem vanuit zijn vakmanschap raad gaf over de beste manier van werken, antwoordde hij uit de hoogte: “Ik ben zelf verstandig en wijs genoeg en ik wil niet door u onderwezen worden. U maakt alles maar zoals ik het wil, want u wordt door mij betaald.”
Toen het paleis klaar was, begon het naar één kant over te hellen en stortte het uiteindelijk helemaal in. Dat kwam omdat het geen fundering had en de bouw niet goed was voorbereid.
Zo kwam de eigenwijze onocentaur tot zijn verwarring bedrogen uit. Hij leed grote schade en verloor zijn bezit. Hij zei: “Je komt bedrogen uit als je niet wilt geloven in de ervaring van een deskundig persoon.”
Zo vergaat het hun die de raad niet willen aannemen van wijzere mensen, maar alles naar hun eigen zin willen doen. Kind, geloof daarom niet teveel in je eigen wijsheid. Neem in alles de raad aan van wijze, ervaren en bescheiden mannen. Volg hun adviezen op zodat je niet afdwaalt van de weg
93v
der waerheyt want salomon seyt Sonder raet en wilt niet doen
ende het en sel di niet rouwen alst ghesciet is Jtem noch seyt hi
die vroede cloeke man doet alle dinc mit rijpen rade ende dye
alle dinc mit rade doen warden gheregiert vander wijsheyt:
Een goet ondersceyt is tusschen den wijsen raets man ende den
onwijsen want die onwijse merct alleen opt beghin des wer=
kes Mer die wijse merct die dinghen die ten eynde brenghen.
Men leest van enen philosooph die opten merct quam ende sei
de dat hi wijsheyt hadde te coop ¶ Ende als daer coopluyden
quamen om wijsheyt te copen screef hi hem in een briefgen .
Jn alle dattu selste doen . voerdenck ende voersie wat dy daer
of comen mach Ende als dit veel ionghe luden bespotteden en=
de worpen dat briefgen wech ende achtedent voor niet seyde
hi Neemtet vrilicken met v ende brenghettet tot uwen meester
want het is sijn ghelt wel waert Daer was doe een prince van
den lande dye dese woorden der wijsheyt scriuen dede bouen
de doer sijns palaes mit ghulden letterenEnde het gheboerde
langhe daer nae dat sine vianden een compact maecten myt si
nen barbier om een somme van penninghen dat hi hem dye keel
of soude snijden Ende als hi dit an ghenomen hadde ende int
palaes soude gaen ende bouen die doer dat scrift las began hy
te scudden ende te beuen doe hi den prince soude scheeren also
dattie prince dit merkende hem dede vanghen ende mit pinen
van hem vernam die waerheyt van dye saec ende gaf hem sijn
lijf mer die andere diet wt hadden gheset dede hy wredeliken
doden als verraders . Waer wt men merken mach hoe nutte
dattet is dat eynde van allen dinghen voor ouer te dencken
¶ Vanden eenhoorn die den ouden versmaden Dialogus xciiij
der waarheid. Want Salomo zegt: “Doe niets zonder advies. Je zult daar geen spijt van hebben als je dat gedaan hebt.” Ook zei hij: “Een wijze en verstandige man doet alle dingen na rijp beraad. Wie alles met overleg doet, laat zich leiden door wijsheid.”
Er is een groot verschil tussen een wijze en een dwaze raadsman. De dwaze raadsman heeft alleen aandacht voor het begin van het werk. De wijze let erop dat dingen tot een goed einde gebracht worden.
Er was eens een filosoof die op de markt riep dat hij wijsheid te koop had. Toen er kopers kwamen voor die wijsheid, schreef hij voor hen op een briefje: “Denk bij alles wat je moet doen van tevoren na en voorzie wat er op je af kan komen.” Toen veel jonge mensen hem erom uitlachten, het advies waardeloos vonden en het briefje weggooiden, zei hij: “Neem het gerust mee en geef het aan uw meester, want het is zijn geld wel waard.”
Er was in het land een prins die deze wijze woorden in gouden letters boven de deur van zijn paleis liet schrijven. Lang daarna maakten vijanden van de prins met diens barbier de afspraak dat hij hem voor veel geld zijn keel zou doorsnijden. Toen hij na deze overeenkomst naar het paleis ging, las hij de spreuk boven de deur. Op het moment dat hij de prins zou gaan scheren begon hij zo hevig te schudden en te beven dat de prins het merkte en hem gevangen liet nemen. Door hem te laten martelen kreeg hij de waarheid eruit. Hij liet de barbier leven. De anderen, die het plan hadden beraamd, liet hij als verraders op een wrede manier ombrengen.
Uit dit verhaal kan men opmaken hoe nuttig het is om te voorzien hoe iets zal eindigen.
De 94e dialoog. Over de eenhoorn die ouderen minacht
94r
EEnhoorn is een dyer dat een hoorn in sijn voerhoeft
heeft dat vier voeten lanck is also scerp ende sterc dat hi
daer mede doer grauet alle dat hi wil ende heeft stryt
mit die elephanten die hi in hoer buyc doer steket ende werptse al
so ter aerden Hi is also sterck datter gheen iagers en moghen van
ghenMer als si segghen die vanden natueren der dieren ende bees
ten scriuen So wort daer een scoen maghet ghebrocht die hem
als hi coemt in horen schoet laet rusten daer hi alle sijn wreetheyt
of leyt ende wort aldaer ontslaep dat also onwetende sonder
wederstoot gheuanghen wort als ysidorus seyt Sommighe
andere segghen dattet een hoorn in dye noese heeft ende is al=
soe van onghetemmed[r]r natuer al waert oec gheuanghen dat=
mens niet en soude moghen houden Dit beest ende dier om syn
re sterckheyt ende ioeghet en mocht gheen ouden man sien Ende
alsoe dicke alst enen ouden mensche sach . plach hy hem den
ghuych nae te slaen Ende om dat die oude menschen van ouder
dom krom ghinghen wees hise mitten vingher ende bespotte
dese voer andere luden Die tijt heeft sinen loop ghehat also dat
hi oec out gheworden is waer om die hem an saghen hem oec ver
smaden dat hi verduldeliken verdroech ende seyde. DJe out
wil wesen ende langhe leuen.die sal den ouden prijs en reuerenci
gheuen.Hier wt machmen merken dattie ouden vanden iongen niet
en sellen warden versmaet mer dat sise hebben sellen in reuerencien
Dit heeft god die heer int oude testament geboden daer hi seyt
De eenhoorn is een dier dat een hoorn op zijn voorhoofd heeft die vier voet lang is en die zo scherp en sterk is dat hij daarmee steekt in alles wat hij wil. Hij strijdt met de olifanten die hij in hun buik steekt en op de grond gooit. Zoals degenen zeggen die over de dierenwereld schrijven, is hij zo sterk dat geen jager hem kan vangen.
Isidorus schreef dat eens een mooie maagd naar de eenhoorn werd gebracht. Hij liet zijn kop in haar schoot rusten zodat hij al zijn wreedheid liet varen. Hij viel daar in slaap. Zo kon het dat hij zonder iets te beseffen en zonder verzet gevangen kon worden. Anderen zeggen dat hij een hoorn op zijn neus heeft. Hij is zo woest van aard dat men hem niet in bedwang kan houden, ook al is hij gevangen. Dit dier kan vanwege zijn kracht en levenslust geen ouderen aanzien. Iedere keer als hij een oude man zag, stak hij de gek met hem. Als mensen van ouderdom krom gingen lopen, wees hij hen met de vinger na en bespotte hij hen ten overstaan van andere mensen. De tijd ging voorbij. Hij werd ook oud zodat degenen die hem zagen hem eveneens met minachting bejegenden. Dit verdroeg hij geduldig.
Hij zei: “Wie oud wil worden en lang wil leven, moet ouderen prijzen en eerbied geven.”
Hieruit kan men opmaken dat ouderen niet door jongeren geminacht moeten worden maar dat zij hen hebben te respecteren. Dit heeft God de Heer in het Oude Testament geboden waar Hij zegt:
94v
voer den ouden grauwen man van hoofden selstu opstaen ende
eren die persoen des ouden Dit leert oec die apostel petrus in
sijn epistel ende seyt Ghi ionghen selt onderdanich wesen den
ouden Oec seyt die wise catho wijck ende ghif den ouden stee=
de Aldus scrijft valerius dattie grote alexander sonderlinghe
eer ende liefte verdienden an sijn ondersaten mit goedertieren
heyt want op een tijt doe hi mit sinen heren ende ridderen in
groten perikel was in die zee ende hy sat op enen groten stoel
bi dat vuer:sach hy enen ouden ridder die van groter kouden
ghepinicht wort dat hi wt sinen stoel ghinck ende settede den
verkouden ridder mit sijn eyghen handen in sinen stoel bi dat
vuer daer hi gheseten had. Jtem noch seyt valerius wanneer
die ouvaers oudt warden soe setten die ionghen hoer ouders
int nest by hoor borst ende makense warm : ende gheuen hem
voetsel des si behoeuen. Dit souden die menschen die redelike
creaturen sijn merken ende doen horen ouders oeck al[s]ulck ges
mack ende hulp als si dicwijl in hoor ouderdom behoeuenDaer
om seit noch valerius dat op een tijt een edel welgheboren wijf
om hoer misdaet gheuanghen was. ende inden karker gheset
op dat si daer van hongher vergaen soude ende steruen . ende
hoor dochter oorlof hadde vanden rechter dat si alle dage eens
hoer moeder mochte visiteren daer si besloten sat ende si altoes
narnstelic besocht wort of si enich broot of spijse tot hoer moe
der brochte dat si niet doen en mochte mer si tooch wt hoer bors
ten ende gaf hoer moeder alle daghe dye te suyghen ende voe=
de hoer moeder alsoe mit dat melck hoorre borsten . Ende ten
lesten doe die rechter dat vernam wort hi wt goedertierenheyt
beweghen ende gaf der dochter hoer moeder weder Des [ghe]
ghelijck lesetmen oec van enen ouden vader die alsoe oeck ghe=
voedet wort van sijn dochter . Onder alle dieren vindetmen
dattie ghieren alleen hoer ouders van hongher ende kommer
laten steruen
¶ Van een dier orix ghenoemt dat nymmermeer sieck en wort.
Dyalogus vijf ende tneghentich
“Voor een grijsaard moet je opstaan, oude mensen moet je eren.” Dit leert ook de apostel Petrus in zijn brief: “Jongeren, wees onderdanig tegenover ouderen.” De wijze Cato zei: “Maak plaats voor ouderen.”
Valerius schreef dat Alexander de Grote vanwege zijn barmhartigheid buitengewone eer en liefde verwierf van zijn onderdanen. Op een dag, toen hij met zijn heren en ridders op zee in groot gevaar verkeerde, zat hij op een grote stoel bij het vuur. Hij zag een oude ridder die door grote kou gepijnigd werd. Hij stond op en zette de door kou bevangen ridder eigenhandig in zijn stoel bij het vuur.
Valerius zei ook dat wanneer ooievaars oud werden, de jongen hun ouders in het nest tegen de borst drukten om ze te verwarmen. Ze gaven hun het voedsel dat ze nodig hadden. Dit zouden mensen die verstandige schepselen zijn ter harte moeten nemen. Zij zouden hun ouders ook eten en hulp moeten geven waar zij in hun ouderdom vaak behoefte aan hebben.
Valerius zei dat er eens een vrouw van edele afkomst om haar misdaad gevangen genomen en in de kerker gezet was, zodat zij daar honger zou lijden en zou sterven. Haar dochter had van de rechter toestemming om één keer per dag haar moeder te bezoeken, die daar opgesloten zat. Zij mocht geen brood of ander voedsel meenemen en ze werd altijd nauwkeurig onderzocht of zij wat brood of voedsel voor haar moeder bij zich had. Maar zij haalde haar borsten tevoorschijn en liet haar moeder daar elke dag uit drinken. Zo voedde zij haar moeder met de melk uit haar borsten.
Toen de rechter dit ten slotte vernam, werd hij door zachtmoedigheid bewogen. Hij gaf de dochter haar moeder terug. Van gelijke betekenis is het verhaal van een oude vader die op dezelfde wijze gevoed werd door zijn dochter.
Onder de dieren laten alleen gieren hun ouders door honger en ellende doodgaan.
De 95e dialoog. Over een dier, antilope genoemd, dat nooit ziek wordt
95r
Orix als brito seyt is een dier dat inder woestinen is gelijc
een geyt wes hoer ommeghecromt is contrari van allen die
ren Dit dier leefden in groter ghesontheyt also dattet nym
mermeer siec en wort waer om het alle sieken bespottede ende sey
de Dese luden veynsden hem sieck te wesen op dat si van arbeyden ont
losset sellen warden ende also rusten mogen Ende hi en woude oec den sie
ken niet dienen Doe ghesciedet op een tijt dat hi dye coorts krege
ende began te screyen ende te wenen ende seyde We mi onsalige Jc en heb
nye den sieken willen dienen mer hebse na mijnen vermoghen bespottet
ende belastert Nu beloue ic gode van hemelrijc ist dat hi mi verlosset
van dese siecten dat ic altoes den sieken dienen sal ende alle den genen
die in lasten sijn. Hi wort daer nae ghesont ende verbetert van sijn
oude boesheyt ende dienden den siecken altoes nae sinen vermogen ende
seyde . Om der menschen salicheyt.verleent hem god dye
cranckheyt:Hier wt moghen wi opeliken bekennen dat ons dye
siecte van gode ghegheuen wort om salicheyt ende sterckheyt
der zielen . Daer om seyt die apostel paulus wannee[n] ic sieck
ben inden lichaem soe ben ic sterker ende machtich inder zielen want
de doecht ende craft der zielen wort in crancheyt des lichaems
volbrocht . Gregorius : Bewaerster der doechden is die cranc=
heyt des lichaems .¶ Men leest int vader leuen dat op een tijt
doe een broeder den abt Johan badt dat hi hem verlossen wou=
de van dye coorts ofte saghe : Dat hy hem antwoorden Dat
gheen datti notruftich is begheerste van dy te werpen Want
Zoals meester Brito zegt is de antilope een dier dat in de woestijn leeft. Hij lijkt op een geit maar dan met gekruld haar in tegenstelling tot alle andere dieren. Dit dier leefde in grote gezondheid, werd nooit ziek, maar bespotte alle dieren die wel ziek waren. De antilope zei: “Deze lieden doen alsof ze ziek zijn, opdat ze niet hoeven te werken en ze dus kunnen rusten.” Hij wilde ook niet voor de zieken zorgen. Op een keer kreeg hij koorts. Hij begon te huilen en zei: “Wee mij ellendeling, ik heb nooit voor de zieken willen zorgen maar ik heb ze met alle macht bespot en belasterd. Nu beloof ik de hemelse God dat, als Hij mij van deze ziekte verlost, ik altijd voor de zieken en al degenen die het moeilijk hebben zal zorgen.” Daarna werd hij gezond en van zijn slechte eigenschappen bevrijd. Hij zorgde altijd naar vermogen voor de zieken en zei: “God maakt de mens ziek ter wille van zijn zaligheid.”
Hieruit kunnen we duidelijk verstaan dat de ziekte ons door God wordt gegeven ter wille van onze zaligheid en de kracht van onze ziel. Daarom zei de apostel Paulus: “Wanneer ik een zwak lichaam heb, ben ik sterker en krachtig in de geest, want de deugd en kracht van de geest worden in zwakheid van het lichaam volbracht.” Gregorius schreef: “Het zieke lichaam is de bewaarder van de deugden.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men lezen dat een broeder eens de abt Johan smeekte of hij hem wilde verlossen van de koorts. Hij antwoordde hem: “Wat noodzakelijk voor je is, wil je van je afwerpen. Want
95v
als die lichamen vanden meesteren van medicinen ghenesen warden
also worden oec die qualen der zielen gepurgeert mitten siecten ende
becoringen Jtem doe een ridder enen heylighen man badt dat hi
hem woude verlossen van sijnre siecten mit sinen heylighen ghebe
den Ende als die heylige man verstont ende mercten dat hi beter ende
deuoter was in der siecten dan inder ghesontheyt seyde hi Jck
bidde gode dat hy dy houde inden staet daer du meest veroet=
moedicht mogheste warden .
¶ Van den ackerman ¶ Dyalogus ses ende tneghentich
EEn ackerman eerden sijn lant dat hi woude besayen
Mer die ossen en wouden den ploech niet trecken als
si plagen. Mer si waren al dat si mochten weerstrubich
waer om si seer vanden man geslagen worden Also dat ten lesten
die ossen tegen hem murmureerden ende seyden Du vermaledide waer
om slaestu ons aldus ende wi di altoes wel ghedient hebben Die
ackerman antwoorden om dat ic dit lant soude eren om mi ende
v voetsel daer of te besorgen ende ghi niet arbeyden en wilt Si an
twoorden dit lant en willen wi niet om eren want het ons goe
de wey ende voetsel gheuet Ende daer om sellen wi dy daer in we
derstaen al dat wi moghenMer om dat si inden ploech gespan
nen ende int iuck ghebonden waren ende dye lantman s[e]e vast seer
sloech om datsi niet ontgaen en mochten sijn si ten lesten ghe=
hoorsaem gheworden ende seyden Het is beter te dienen wt
ter mynnen . dan weerspannich te sijn mit harden synnen :
zoals het lichaam door heelmeesters met medicijnen genezen wordt, zo worden de kwalen van de ziel gezuiverd door middel van ziekten en verleidingen.”
Zo was er een ridder die een heilige man smeekte om hem met zijn heilige gebeden te verlossen van zijn ziekten. Toen de heilige man echter begreep dat de ridder er beter en vromer aan toe zou zijn in ziekte dan in gezondheid zei hij: “Ik bid God dat Hij je in de staat houdt waarin je het meest nederig kunt zijn.”
De 96e dialoog. Over de boer
Een boer ploegde zijn land omdat hij wilde gaan zaaien, maar de ossen weigerden de ploeg te trekken zoals ze gewoon waren te doen. Ze stribbelden zoveel mogelijk tegen, waarvoor ze veel slaag kregen van de man. Op het laatst morden de ossen tegen hem: “Jij ellendige man, waarom sla je ons zo terwijl wij je altijd goed gediend hebben?” De boer antwoordde: “Omdat ik dit land moet ploegen om mijzelf en jullie van voedsel te voorzien, wat niet lukt als jullie niet willen werken.”
Ze antwoordden: “Wij willen dit land niet omploegen omdat het ons goede weidegrond en voedsel geeft. Daarom bieden we zoveel mogelijk weerstand.”
De ossen gehoorzaamden op het laatst omdat ze al in de ploeg gespannen en in het juk gebonden waren. Ook bleef de boer ze hard slaan om ze in het gareel te houden. Ze zeiden: “Uit liefde te dienen is fijn, beter dan met een harde kop weerspannig te zijn.”
96r
Aldus sellen wy oec do[en] alswi dienen sellen dat wt minnen doen ende
wil[li]lichlike sonder bedwanc want ghedwonghen diensten gode
niet ontfanclic en sijn Augustinus Niemant en mach onwillens
wel doen al isset oec goet dat hi doet Crisostomus die wille doet
dattet werck gheloent wort ende niet dat werck . ysidorus Al
sodanich sal dijn werc wesen als dijn meninge isMen leset van
enen gokelaer die blasen konde in die besuyn diemen namaels
vant alsoe in die trompette blasen inder cellen doe hy monick
gheworden was dat hi te doen plach ter eren godes daer ghe
sien worden vier engelen omtrent hem staende hebbende elck
een bernende waskaers in hoer hant als hi die trompet sloech
Bernardus Niet en barnt in die helle dan eyghen wille doet
daer om wech van di dijn eyghen wille daer en sal gheen helle
wesen die di soude pinigen Een ander seyt also veel sijn wi heylich
als wiwillen bernardus laet dinen wil nymmer ontbreken inder goetheit
¶ Van die scymynckel dye boecken screef Dyalogus xcvij.
DJe aep ofte scymynckel plach veel boecken te scrij=
uen Mer nymmermeer en gaf si hoer hart ende sy[u]
daer toe Ende ter wijl dat si screef plach si te clap=
pen mitten anderen die by haer stonden of nae horen woorden
te luysteren Alsoe dat si die boeken incorrect makede scriuen.
de daer in dicwijl datter vercalt wortEnde want si hoer daer
in nyet beteren en woude soe bleuen hoer boecken onuerkoft.
ende si most in armoeden steruen ende seyde: NJet en sal
Zo moeten ook wij uit liefde en bereidwilligheid dienen, want gedwongen dienstbaarheid is God niet welgevallig. Augustinus zegt hierover: “Niemand kan wel doen tegen zijn zin, ook al doet hij goed werk.” Chrysostomus zegt dat je bereidwilligheid maakt dat werk loont, niet het werk zelf. En Isidorus zegt: “De gezindheid van je hart bepaalt hoe je werk zal zijn.”
Over een zekere tovenaar die op een bazuin kon blazen, is te lezen dat hij later, toen hij monnik was geworden, gewoon was in zijn cel ter ere van God trompet te spelen. Als hij zijn trompet liet schallen zag men ook vier engelen om hem heen staan, ieder met een brandende waskaars in de hand.
Bernardus zegt: “Niets brandt zo goed in de hel als je eigen wil. Doe daarom afstand van je eigen wil en er zal geen hellepijn zijn.” Een ander zegt dat we net zo volmaakt kunnen zijn als we zelf begeren. Ten slotte zegt Bernardus ook nog: “Als je goed doet, moet dat altijd uit gehoorzaamheid zijn.”
De 97e dialoog. Over de aap die boeken schreef
Een aap ofwel een scharminkel was gewend veel boeken te schrijven. Maar hij deed het nooit met hart en ziel. Terwijl hij aan het schrijven was stond hij gewoonlijk te kletsen met omstanders, of hij luisterde naar wat zij zeiden. Daardoor maakte hij fouten in de boeken. Hij schreef er dikwijls in wat er verteld werd. Omdat hij zijn leven niet beterde, werden zijn boeken niet verkocht. Hij moest in armoe sterven. Hij zei nog:
96v
die scriuer bedriuen.die sonder acht ende hert wil scriuen. Al
soe sellen wi oeck doen als wi bidden of singhen willen myt=
ter herten dat bedencken wanttet niet swaert en is mitter stem
men alleen te singhen ofte bidden sonder andacht des herten.
Ende doen als die apostel paulus seyt Singhet den heer in v
wen herten : dat is niet alle[e]n mitter stemmen mer mitter her=
ten.op dat wi mit hem moghen segghen Singhen sal ic mit=
ten gheest ende mitten ghedachten Seneca Jck merck waer ic
ben Also deden die philosophen die mit naernsticheyt andach
tich waren te ondersoecken ende te vinden die wijsheyt dye si
myt horen leringhen bewesen hebben . ¶ Valerius scrijft dat
[dat] carnafides die philosooph een vlitich ridder was der wijs
heyt mit groten arbeyt die te ondersoeken also dat doe hi [t]ne
ghe[n]tich iaer out was alsoe seer hem tottie tijt der leringhe gaf
als wanneer hy hem ghesettet had om spijs ende dranc op syn
maeltijt te nemen dat hi alsoe stadich ende vast den ghedachten
der wijsheyt anhenck dat hy vergat sijn hant tot sijn mont te
reyken . ¶ Des ghelijck vertelt hi oec van archimedes den phi
losooph dat doe sijn stat siracusana ghewonnen wart ende mar
cellus dye keyser een ghebot van hem ghegheuen had. dat hy
niet doot en soude warden gheslaghen . dat hi doe sat mit si=
nen oghen starende in dye aerde op dye figuren ende circulen
daer in te scriuen dat doe tot hem quam een vanden ridders
houdende ouer sijn hooft een wtghetoghen blanck swaert dye
hem vraghede wie hi was. dat hi om sijn grote vliticheyt der
waerheyt ende der konsten in dye fighuren te vinden sinen naem
niet segghen en mochte mer dat hi sitten bleef sonder antwoort
te gheuen teickende die fighuren ende circulen mit sinen han=
den ende seyde Jck bids di en wilt dese cirkel die ic trecke nyet
verderuen dat hi also verghetende dat ghebot des ridders die
sinen naem vraghede mitt[t]n swaerde verslaghen wort
¶ Van cameleopardus ¶ Dyalogus xcviij.
“De schrijver moet zijn schrijfkunst niet bedrijven als hij zonder aandacht en liefde wil schrijven.”
Zo moeten wij ook doen als we vanuit het hart willen bidden of zingen. We moeten bedenken dat het geen waarde heeft om alleen met de stem te zingen of te bidden zonder hart. We moeten doen zoals de apostel Paulus zei: “Zing met heel je hart voor de Heer.” Dat wil zeggen: zing niet alleen met je stem maar ook met je hart, opdat we met hem kunnen zeggen: “Zing de liederen die de Geest je ingeeft.” Seneca zei: “Ik heb aandacht voor waar ik ben.” Zo deden ook de filosofen die met volhardende aandacht onderzoek deden om de wijsheid te vinden waar zij in hun onderwijs op gewezen hadden.
Valerius schrijft dat de filosoof Carneades ijverig streefde naar wijsheid. Hij deed er met grote toewijding onderzoek naar. Toen hij negentig jaar oud was besteedde hij nog zijn tijd aan studie. Zelfs wanneer hij aan tafel ging om te eten en te drinken, was hij zo diep aan het filosoferen dat hij vergat zijn hand naar de mond te brengen.
Iets dergelijks vertelt Valerius ook over de filosoof Archimedes. Diens stad Syracuse was ingenomen door generaal Marcellus. Hij beval dat Archimedes niet doodgeslagen mocht worden. Deze zat naar de grond te staren waar hij figuren en cirkels in tekende. Een van de soldaten, die een blank zwaard boven zijn hoofd hield, kwam naar hem toe. Hij vroeg hem wie hij was. Archimedes kon echter zijn naam niet zeggen omdat hij met grote inspanning bezig was waarheid en kennis in de figuren te ontdekken. Hij bleef zitten zonder antwoord te geven. Hij tekende figuren en cirkels met zijn handen en zei: “Ik smeek je om deze cirkels die ik trek niet te beschadigen.”
Hij vergat daarbij het bevel van de soldaat om zijn naam te noemen. De soldaat doodde hem met zijn zwaard.
De 98e dialoog. Over de giraf
97r
CAmeleopardus is een dier dat een hoeft heeft als een
cameel een hals als een paert voeten ende benen als een
buffel ende veel vlacken als dat dyer pardus heeft in
sijn lijfEnde is een beest mit witten blenckenden vlacken wtmu
tende op sijn vel wijde ghestroeyt ende is meer veruaerlic van
ghesicht dan van natuerliker wreetheyt ende is also goederhan
de recht oft een lam waer als plinius bescrijft Dese cameleo=
pardus was een groot maelre ofte schilder gheworden . ende
maecten altoes dat beelt cristi in leliker ghedaente ende formen
willende hem seluen an god wreken Alsoe dattie menschen god
beghonden te versmaden om dat hi lelic van ghedaenten was
ende seyden hoe soude ons dese moghen helpen die hem seluen
niet helpen en kan dat hi soe lelic niet en si Hier nae gheschie=
det dat cameleopardus dese schilder dat beelt cristi soude ma
ken als hi konde . ¶ Waer om cristus god onse heer toornich
wort ende openbaerde hem ende seyde Wat is die saeck dat=
tu my aldus lelick makeste ende ick nochtant dye scoonste ben
bouen allen kinderen der menschen . ende dat in my begheren
die enghelen te scouwen Ende du verminders mine eer . ende
wilste my mijnre scoenheyt berouen : Cameleopardus an=
twoorden En meendi oeck dattet mi niet en dencket dattu mi
alsulken mismaecten leliken beest ghemaect hebste ende mi niet
schoon en woudeste maken Nu wil ic mi an di wreken ende en sal
De giraf is een dier wiens kop op een kameel lijkt. Hij heeft een nek als een paard en poten en hoeven als een buffel. Hij heeft net zoveel vlekken op zijn lijf als een panter. De giraf is een dier met opvallende wit glanzende vlekken, verspreid over zijn vel. Hij is angstaanjagender om te zien dan dat hij van nature gevaarlijk is. Hij is zo goedaardig als een lam, zoals Plinius beschrijft.
Deze giraf was een groot kunstschilder geworden. Hij schilderde altijd de figuur van Christus met een lelijk uiterlijk en lelijke lichaamsvormen om zich op God te wreken, zodat de mensen
God begonnen te minachten omdat Hij lelijk van uiterlijk was. Zij zeiden: “Hoe zou Hij, die zelf niet kan verhelpen dat Hij zo lelijk is, ons kunnen helpen?”
Later gebeurde het weer dat de giraf Christus afbeeldde zoals hij zelf wilde. Hierop werd Christus onze Heer kwaad. Hij openbaarde zich en zei: “Wat is de reden dat je mij zo lelijk maakt terwijl ik de mooiste ben van alle mensenkinderen en de engelen verlangend hun ogen op mij richten? Je vernedert me en je wilt mij van mijn schoonheid beroven.” De giraf antwoordde: “Begrijpt U niet dat ik er steeds aan denk dat U van mij zo’n mismaakt lelijk beest gemaakt hebt en dat U mij niet mooi wilde maken? Nu wil ik mij op U wreken en ik zal
97v
di oeck voort meer niet sparen Doe wort cristus seer toornich
ende want hy hem lelick woude maken werp hy hem van bo=
uen neder ende brack hem den hals ende seyde Qualiken
heeft hi wraeck ghedaen.die daer om den doot moet ontfaen
¶ Des ghelijck sijn veel menschen alsoe hart ende wreet dat si
nymmermeer vergheuen en willen dat hem misdaen is : mer
dat altoes willen wreken Hier of seyt die wise man Soe wie
wraeck hebben wil die sal van gode wraeck an hem seluen vin
den . Seneca Dat onrecht sellen wi vergheten. want teghen
dat onrecht gheschiet isset een medicijn ende baet datment ver
gheten wil Die oude heren ende princen waren altoes goeder
tieren int gheuen den onwaerdighen ghenade ende horen vy=
anden te vergheuen : Aldus vertelt valerius van camillus den
raetheer van romen die op een tijt een stat beleghen hadde mit
groter macht Dat doe aldaer die scoel meester vanden kinderen
alle die edele kinderen mit valscheyt brocht in dat heer der ro
meynen die die stat beleghen hadden. om welker kinder van=
ghenisse hem dat volck vander stat gharen ouer souden heb=
ben ghegheuen in des keysers handen. Ende doe dit camillus
sach was hi toornich van die ontrouwe des meesters ende liet
die kinderen vrij ende los ende gheboet den kinderen dat si den
meester handen ende voeten souden binden . ende castien hem
wel ende bet mit roeden ende brenghen hem alsoe tot horen ou
ders Ende [w]it desen werck der goedertierenheyt worden die
herten der gheenre die beleghen waren verwonnen ende dee=
den hoer poorten open ende lieten die romeynen in . :
¶ Van laurus scipman ¶Dyalogus neghen ende tneghentich
U in het vervolg niet meer sparen. Toen werd Christus erg boos omdat de giraf hem lelijk wilde afbeelden. Vanuit de hemel liet Hij hem vallen en zijn nek breken. Hij zei: “Het is verkeerd om wraak te nemen, daarom moet hij gedood worden.”
Zo zijn er veel mensen zo hard en wreed dat zij nooit willen vergeven wat hun is aangedaan maar altijd wraak willen nemen. Hierover zei de wijze man: “God zal wraak nemen op degene die zich wil wreken.” Seneca schreef: “Het onrecht moeten we vergeten. Willen vergeten is een medicijn tegen aangedaan onrecht.”
De oude machthebbers waren altijd welwillend om de onwaardige mens genade te geven en hun vijanden te vergeven.
Zo vertelt Valerius over Camillus, een Romeins bevelhebber, die eens met grote overmacht een stad had belegerd. De schoolmeester bracht toen alle voorname kinderen onder valse voorwendselen in het Romeinse leger dat de stad had ingesloten. De stadsbevolking zou dan vanwege deze gevangenschap van de kinderen graag in handen van de keizer vallen. Toen Camillus dit merkte was hij verbolgen over de ontrouw van de meester. Hij liet de kinderen vrij en hij droeg de kinderen op dat zij de handen en voeten van de meester moesten vastbinden. Ze moesten hem hard met stokken slaan. Daarna moesten ze hem naar hun ouders brengen.
Met deze edelmoedige daad werden de harten van degenen die belegerd waren gewonnen. Zij deden hun poorten open om de Romeinen binnen te laten.
De 99e dialoog. Over Laurus de schipper
98r
LAurus is een dier dat opter aerden vlieget als een aern
ende inden water swemmet als een vischEnde is een cleyn
swart voghel ende vet ende onthout hem altoes omtrent den
water ende en mach niet verre vlieghen Alsoe dattie luden dat
dicwijl vanghen int lopen Dese was een besocht cloeck scipman
die sijn scip altoes te seer plach te belasten myt groter ende swaer
re vrachten dant wel voeren mocht betrouwende te seer op sijn
cloeckheytWaer om hi dicwijl berispet wart van sinen vrienden
ende hi hem nochtant niet en beterden om dat hi seer ghierich
was om dat tijtlike goet te winnen Hier om gheschiede[n]t op
een tijt dat hi sijn scip alte seer gheladen hadde ende dattet van=
den gholuen der zee starckelic ghestoten wort dat hijt niet stu
ren noch regieren en mocht om dattet alte seer gheladen was
ende dattet groet stoorm ende onweder was alsoe dattet opt
lant ghestoten wort ende ghebroken Als hi dit sach hadt hijs
rouwe ende seyde DAt souden die coopluden wijslic voer
comen.datsi niet wt ghiericheyt tot hoer verde[e]fnisse en comen
Daer om en sellen si niet te seer haesten om vroech rijck te war
den myt groten periculen. Mer dat si altemet ende al[l]encken
toe nemen moghen myt vrijheyt ende sonder perikel ¶ Want
die wise man seyt Die erfnisse ofte rijcdom daermen toe haest
inden beghin sel int eynde die benedictie deruen. Bernardus
Jck en wil niet hastelike werden die alre hoechste Mer wil al
temet alleyncken proficeren Een lantman had een hen die hem
Laurus is een dier dat vliegt als een arend en zwemt als een vis. Hij is een kleine en stevige zwarte vogel. Hij blijft altijd in de buurt van het water en kan niet ver vliegen. Daardoor wordt hij dikwijls gevangen terwijl hij rondloopt. Laurus was een ervaren en behendige schipper. Hij had de gewoonte zijn schip zwaar te beladen met grotere en zwaardere vracht dan verantwoord was. Daarbij vertrouwde hij teveel op zijn behendigheid. Zijn vrienden spraken hem hier vaak op aan, maar hij verbeterde zijn gedrag niet. Hij was te begerig om aardse goederen te verkrijgen.
Het gebeurde eens dat hij zijn schip te zwaar beladen had. Het schip werd zo heen en weer geslingerd in de golven dat hij het niet meer in zijn macht had. In de zware storm en het onweer werd het schip op het land gesmeten, waar het in stukken brak. Toen hij dit zag had hij berouw. Hij zei: “Kooplieden zouden wijselijk moeten voorkomen dat ze door hebzucht tot hun ondergang komen.”
Daarom moeten ze niet teveel haast maken om vroeg rijk te worden en daarbij risico te lopen. Zij doen er beter aan om hun vermogen weloverwogen en zonder gevaar geleidelijk toe te laten nemen.
De wijze man zegt: “Op bezit of rijkdom die men haastig in het begin vergaart, zal aan het einde geen zegen rusten.” Bernardus zegt: “Ik wil geen haast maken om het allerhoogste te bereiken maar wil het geleidelijk verdienen.”
Een boer had een kip die
98v
alle daghe een ey plach te legghen dat hi plach te vercopen en=
de vergaderden goet ghelt daer of. Mer want hi alte haestich
rijc woude wesen dacht dat hi in die henne veel meer eyer sou
de vinden ende om dat hi alt wyn teffen hebben soude sneet hy
der hennen horen buyc op Ende als hi dat ghedaen hadde vant
hi daer geen eyere in ende verloort alle te samen als men te seg
ghen pleech die henne ende oeck dat ey. Die coopluden sellen
hem oeck wachten dat si gheen goet mit onrechtuaerdighe of
quade comenscap en winnen : Want die rijcdommmen der on=
rechtuaerdigher menschen sellen ende pleghen haest tot niet te co
men Daer of seyt een philosooph Rijcdommen die haesteliken
verkreghen sijn en moghen niet langhe dueren Een wijnuerco
per plach sinen wijn dye hi vercopen soude half mit water te
menghen ende gaffen nochtans om soe veel ghelts of hi puer
hadde gheweest : Ende als hi op een tijt inden schepe sat tellen
de sijn ghelt ende stack die goude penningen die hi vanden wijn
ontfanghen had op een steede in een sack bant was daer oeck
int schip een schymynkel of [e]een aep die dit sach ende heymeli
ken quam ende nam dat sackelkijn mytten goude ende liep daer
mede buten opt dat schyp ende nam dye gouden penninghen
ende werpse se die een in dye zee ende die andere ghins ende we=
der alsoe dattie coopman niet en behielt van dat ghelt dat met
onrechtuaerdicheyt ghewonnen was
¶ Vanden leeu die een iagher was ¶Dyalogus C .
iedere dag een ei voor hem legde. Hij was gewend die eieren te verkopen en hij verdiende daar goed geld mee. Maar omdat hij al te snel rijk wilde zijn en dacht dat hij in de kip veel meer eieren zou vinden, sneed hij de buik van de kip open om in één keer de winst op te strijken.
Toen hij dat gedaan had, bleken er geen eieren in te zitten. Zo verloor hij alles of zoals men zegt: de kip en het ei.
Kooplieden moeten zich ervan weerhouden om goederen door onrechtmatig of misdadig koopmanschap te verkrijgen, want rijkdom van oneerlijke mensen gedijt in de regel niet. Een filosoof zeg daarover: “Rijkdommen die overhaast verworven zijn, blijven niet lang bestaan.”
Een wijnhandelaar was gewend om de wijn die hij zou verkopen half met water te verdunnen. Hij vroeg er zoveel geld voor alsof het om pure wijn ging.
Op een keer zat hij op zijn schip het geld te tellen. Hij stopte de goudstukken die hij met de wijn verdiend had meteen in een zakje. Er was op het schip ook een scharminkel ofwel een aap die dat zag. Stiekem ging de aap erheen. Hij pakte het zakje met goud weg en liep ermee naar buiten het dek op. Hij nam de goudstukken en gooide ze her en der op het dek en in zee.
Zo behield de koopman niets van het geld dat hij met oneerlijke handel had verdiend.
De 100e dialoog. Over de leeuw die een jager was
99r
EEn leeu was een cloeck iager die altoes als hi die bees
ten iagheden een van dat beste plach te versien dat hy
alleen wten hoop scerpelick veruolghede daert oec som
wijlen gheschieden als dat beest een goet stuck van hem was .
dattet hem dan ontliep . ende dat hijt nyet krighen en mocht
dat hi garen hadde ghehad dat hi dan een ander vanden hoop
nae liep ende dan dicwijl gheen van allen krijghen en mochte
alsoe dat si daer nae voortmeer alle van hem vloeghen . waer
om hi dan seer toornich wort ende en woude niet meer iaghen
ende seyde N ymmer en salmen laten dat cleyne seker .
om te hebben dat grote dat noch is onseker Aldus doen som=
mighe menschen die niet toe tasten en konnen als hem boeren
mach dat hem ghelijck is diet dan laten varen om dat si een be
ter willen hebben : Daer si dicwijl mede bedroghen worden
sittende tusschen twe stoelen in die asse Want si dat cleyn heb
ben versmaet ende dat groet niet en konnen crighen. Om dat
si hebben willen dat si niet en moghen crighen . ende niet we=
der halen dat si verloren ende versmaet hebben alsoe dat si al=
toes droeuich bliuen Desen contrari leestmen van den coninc
dauid doe sijn kint ghestoruen was dat hi seyde Alsoe langhe
als mijn soen leefden vaste ick ende was in ghebeeden . oft by
auenturen gode behaghet hadde des kints te ontfermen en=
de leuendich te laten. Mer nu wanttet doot is waer om sou=
de ic dan willen vasten . want ics daer mede nyet weder roe=
pen en mach totten leuen . Ende ick oeck meer tot hem moet
gaen ende hi en sal niet tot mi weder keren ¶ Men seyt een fa
bel van die nachtegael dye enen ionghelijck leerden diese ghe=
uanghen had dat hi niet droeuich en soude wesen van een dinc
dat verloren is datmen niet weder krijghen en mach . Want
het grote sotheyt is ouer te gheuen ende te laten varen . dat
gheen dat seker is voer een ander dat ydel ende onseker is
¶ Des ghelijcks seytmen oeck een fabel . ¶ Dat een hont op
een tijt op een vonder ghinck ouer dat water hebbende in si=
nen mont een stuc vleysch ende sach beneden int water dattie scae
Een leeuw was een behendig jager die, als hij op dieren jaagde, het altijd voorzien had op een van de beste uit de kudde, die hij met veel inspanning achtervolgde. Het gebeurde soms dat het dier een grote voorsprong had zodat het hem ontliep en hij niet kon bemachtigen wat hij zo graag wilde hebben. Hij achtervolgde dan een ander dier uit de kudde, maar kon dikwijls geen van alle krijgen. Daarna vluchtten ze onmiddellijk voor hem waardoor hij zeer kwaad werd en niet meer wilde jagen. Hij zei: “Nooit moet men het kleine dat zeker is laten schieten om het grote te krijgen dat nog onzeker is.”
Zo doen sommige mensen die niet kunnen kiezen wat geschikt is voor hen. Ze zien er vanaf omdat ze iets beters willen hebben. Dan komen ze dikwijls bedrogen uit want ze hebben helemaal niets gekregen. Ze hebben het kleine versmaad en het grote niet kunnen krijgen. Omdat zij willen hebben wat zij niet kunnen krijgen en niet kunnen terughalen wat zij verworpen en versmaad hebben, zullen ze altijd bedroefd blijven.
Daarentegen leest men over koning David dat hij, toen zijn kind gestorven was, zei: “Zolang als mijn zoon leefde, vastte ik en ik bad of God misschien genadig wilde zijn door zich over het kind te ontfermen en het in leven te laten. Maar nu het dood is, waarom zou ik dan vasten? Daarmee kan ik het toch niet terughalen? Ik zal wel naar hem toe gaan, maar hij zal niet bij mij terugkeren.”
Men zegt in een fabel over de nachtegaal dat zij een jongeling die haar gevangen had, leerde niet bedroefd te zijn over iets dat je verloren hebt en dat je niet meer terugkrijgt. Want het is grote dwaasheid om iets dat zeker is te laten schieten voor iets anders dat onbeduidend en onzeker is.
Hetzelfde zegt men ook in een andere fabel. Een hond liep op een plank over een sloot met een stuk vlees in zijn bek. Hij zag in het water dat de weerspiegeling
99v
of die sceem des vleysch meerre sceen te wesen dan dat vleysch ende
dathi doe dat vleysch wt sinen mont vallen liet op dathi dat meer
der dat hi in die scae int water sach vercrighen soude ende alsoe
sijn vleisch verloes Alsoe doen oec veel menschen die om ghiericheit la
ten dat seker is op dat si crighen moghen meerre dinghen die
si niet en hebben Daer om ghelijc alst sotheyt is dat seker te la
ten also ist oec dwaesheyt hoop te hebben tot ydele dinghen ghe=
lijc als der menschen dromen ende ydele fantasien als inden souter
ghescreuen staet . Het was een vrouwe die hoer dienst maghet
melck gaf te verkopen ende dat doer die stat soude draghen voer
een graft dat si doe si began te dencken dat si om dat ghelt van
den melck een henne soude kopen die veel kuyken wynnen sou
de die als si oec groot waren ende hennen souden wesen oec verco
pen souden ende kopen daer mede ionghe bagghen ende die voert
verwandelen soude in scapen ende dye scapen voert in ossen ende dat
si dan also rijc gemaect wesende enen rijcken man soude nemen
ende also groot ende rijc soude wesen Ende als si aldus ginc fantasie
ren hoe groot ende hoe wel si dan daer an soude wesen datmense
dan mit groter eren mit enen paerde stateliken tot horen brudegom
soude brenghen.began si mitten voeten die aerde te stoten recht
of si dat paert mitten sporen aen ghesteken hadde ende missede
alsoe den voet ende viel in die graft wtstortende die melck daer si
soe groot mede soude gheworden hebben nyet vercrijghende
dat gheen dat si hopede te vercrighen .
¶ Van traghelaphus die tymmermeester Dyalogus C i
van het stuk vlees meer scheen te zijn dan het stuk vlees in zijn bek. Hij liet het uit zijn bek vallen omdat hij het grotere stuk wilde hebben dat hij in de weerspiegeling van het water zag. Daardoor verloor hij het vlees.
Zo doen ook veel mensen die uit hebzucht laten liggen wat zij zeker kunnen krijgen opdat zij meer dingen kunnen krijgen die zij niet hebben. Zoals het dwaasheid is zekerheden te laten schieten, zo is het ook dwaasheid om te hopen op nutteloze dingen, die in het Bijbelboek Psalmen als dromen en ijdele verzinsels van mensen beschreven staan.
Er was eens een vrouw die haar dienstmeid melk gaf om te verkopen. Toen ze de melk naar de stad droeg tot bij een gracht, begon zij te bedenken dat zij voor het geld dat zij voor de melk kreeg een hen kon kopen die veel kuikens zou voortbrengen die ze, als zij eenmaal groot waren en hennen zouden zijn, ook kon verkopen. Van dat geld kon zij dan biggen kopen, die ruilen voor schapen en de schapen weer ruilen voor ossen. Aldus rijk geworden zou ze dan een rijke man nemen en net zo aanzienlijk en rijk zijn. Terwijl zij aan het fantaseren was hoe belangrijk zij zou zijn en hoe goed zij het dan zou hebben en dat men haar dan met grote eer op een paard deftig naar haar bruidegom zou brengen, begon ze met haar voeten op de grond te stampen alsof zij het paard de sporen had gegeven. Hierdoor stapte zij verkeerd en viel met de melk, waarmee ze in aanzien gestegen zou zijn, in de gracht. Nu zou ze niet krijgen waarop ze zo gehoopt had.
De 101e dialoog. Over de antilope die bouwmeester was
100r
Traghelaphus is een wilt hart dat seer ruwe ende ha=
rich is op sijn achter lijf als een bock ende oeck heeft een
langhen baert an sijn kin mit groten hoornen ghetac=
ket op sijn hoeft Dese was ghewarden een groot tymmermees
ter daer hi veel luden in bedroghen heeft want als hi raet gaf
tot een casteel of ander dync te tymmeren soe maect hy altoes
quaet fondament op dattet werc haesteliken soude neder val
len segghende in hem seluen Anderwerf sal ick mijn loen hier
an verdienen na dattet gheuallen is dat ict dan weder op tym=
meren sal Aldus dede hi menighen mensche grote scade in dien
dat hi altoes tot sijn profijt quaden raet gaf Het is gheboert
datter een heer was die een wonderlic costelick pallaes . ende
casteel woude tymmeren ende dede desen meester daer om tot
hem comen ende gaf hem grote scatte myt ghelde dat hy hem
daer mede dat costelike casteel soude tymmeren Mer die mees
ter ghinck sijn oude ghanghen ende leyde daer onder een cranc
fundament alsoe doe dat werck volmaeckt was : beghant te
spliten ende te schoren ende neyghede al heel ouer dye een side
wanthet vallen moste om dat krancke fondament ¶ Als dit
dye heer ansach wort hi seer toornich ende liet den meester tot
hem comen ende seyde Du bose mensche hoe hebstu my aldus
bedroghen Hi antwoorden Jck heb mijn daer in versumet.
¶ Men moetet neder werpen ende dan sal ict verbeteren int ster=
ker fondament te leggen.Doe liet die heer den meester vangen
ende ghebonden setten onder dat casteel dat hi neder dede wer
pen ende hem daer onder doden ende seyde . O m quaden
raet dye si gheuen . sijn dicwijl veel menschen doot ghebleuen
:Daer om sellen hem die menschen wachten gheen quaden of
valschen raet te gheuen want het dicwijl boert dat die gheen
die quaden raet gheuen dattie op hem seluen valt ¶ Daer om
seyt die wise man Den gheen die quaden raet gheeft op hem
sal dat vallen ende en sal niet weten waen dattet hem coemt
¶ Ghelijck orosi[i]us die leerraer scrijft . ¶Dat doe een
De antilope is een wild hert. Zijn achterlijf is ruw en harig als van een bok. Hij heeft ook een lange baard aan zijn kin en grote vertakte hoorns op zijn kop. Hij was een groot bouwmeester geworden, die veel mensen heeft bedrogen. Als hij advies gaf hoe een kasteel of iets anders te bouwen, maakte hij altijd een slecht fundament opdat het bouwwerk spoedig zou instorten. Hij zei dan bij zichzelf: ik zal mijn loon nog een keer ontvangen als ik het bouwwerk weer opbouw nadat het is ingestort. Zo berokkende hij menig mens grote schade door altijd voor eigen gewin slecht advies te geven.
Het gebeurde eens dat een heer een buitengewoon kostbaar kasteel wilde laten bouwen. Hij liet daarom de bouwmeester bij zich komen. Hij gaf hem een grote geldsom waarmee hij het kostbare kasteel kon laten bouwen. De bouwmeester deed echter als voorheen door een ondeugdelijk fundament te laten leggen. Nadat het werk voltooid was, begon het te splijten en te scheuren. Het helde over naar één kant en het zou gaan instorten vanwege het slechte fundament. Toen de heer dit zag, werd hij erg kwaad. Hij liet de meester bij zich komen, waarna hij zei: “Jij kwaadaardig mens [sic], hoe heb je mij zo kunnen bedriegen?” Hij antwoordde: “Ik ben in gebreke gebleven. Men moet het afbreken. Dan zal ik het herbouwen door een steviger fundament te leggen.”
Toen liet de heer de bouwmeester grijpen en gebonden gevangen zetten onder in het kasteel. Hij liet het omverhalen, waardoor de meester gedood werd. Hij zei: “Veel valse raadgevers hebben hun gedrag met de dood moeten bekopen.”
Daarom moeten mensen geen slechte of valse adviezen geven. Het gebeurt immers dikwijls dat degene die vals advies geeft zijn verdiende loon krijgt.
Daarover zegt de wijze man: “Hij die valse raad geeft, wordt zelf het slachtoffer. Hij zal niet weten wanneer hem dat overkomt.” Orosius de leermeester schrijft hierover: “Een
100v
tyran veel menschen veroordelt had ter doot mit fellen tormen
ten Doe was daer een goutsmit die hem woude behaghen ende
maecten enen osse van metael die binnen hol was in wes een si=
de een dier gemaect was daermen die verwesen luden in sou
de doen gaen om te steruen Ende gaf den tyran dat werc doet
ghemae[e]t was als dat hi daer in setten soude die gheen die hi
mit groter pinen doden woude makende een groot vuer daer
onder op dat die osse soude schinen te baliken als dye lastighe
pijn der gheenre dye daer in besloten waren hem luden deede
roepen ende kermen van pinen . Mer die tyran al was hi seer
wreet hi ontsach nochtans die vreselike pijn den menschen an
te doen ende gheboet dat hi daer eerst in gaen moste . die dat
gruwelike werck versiert ende ghemaect hadde op dat hy van
hem eerst horen soude hoe dat die osse balcken soude Daer die
meester alsoe in ghaen moste dye pijn eerst te beuinden tot een
loen van sinen wercke vanden raet die hi ghegheuen hadde.
¶ Van die buffel den scoemaker ¶ Dyalogus C ij
BUffel is een dier ghelijc den os also wilt ende ongetemmet
datmen hem gheen iuck of halster aen sijn hoeft ofte
hoornen doen en mach Ende hebben grote langhe hoornen
also heerliken wel ghesettet dat mense ter tafelen der groter heren
plach te brengen om daer wt te drincken Dit dier is also wilt
ende sterck datment nyet temmen ofte bedwinghen en mach.
dan biden yseren rieck dye in sijn nose doer steken is daermen
tiran had veel mensen ter dood veroordeeld na hen zwaar gemarteld te hebben. Er was een goudsmid die hem een plezier wilde doen. Hij maakte een os van metaal die van binnen hol was en waarin aan één kant een luik gemaakt was waardoor men de veroordeelden naar binnen kon laten gaan om daar te sterven. Toen het werkstuk klaar was schonk hij het aan de tiran. Het was de bedoeling daar de mensen in te zetten die hij wilde martelen en doden. Door eronder een groot vuur te maken zouden degenen die erin opgesloten zaten door de vreselijke pijn gaan schreeuwen en kermen, zodat het erop zou lijken dat de os loeide. De tiran, ook al was hij erg wreed, was er echter beducht voor om de mensen zo’n vreselijke pijn te laten lijden. Hij gebood dat de goudsmid, die het gruwelijke werkstuk bedacht en gemaakt had, er als eerste in moest gaan zodat hij dan van hem zou horen hoe de os ging loeien.” De meester moest er dus als eerste in gaan om de pijn te ervaren. Dat was zijn verdiende loon voor zijn werk en de raad die hij gegeven had.
De 102e dialoog. Over de buffel die schoenmaker was
De buffel is een dier dat lijkt op een stier. Hij is dus wild en ongetemd, zodat men hem geen juk of halster om zijn kop of hoorns kan doen. Hij heeft grote en lange hoorns, die zo mooi gevormd zijn dat het de gewoonte was deze naar de tafels van de grote heren te brengen om daaruit te drinken. Dit dier is erg wild en sterk zodat hij alleen te temmen of te bedwingen is door een ijzeren pen in zijn neus te steken, waarmee
101r
hem bi leyden moet daer hi wesen sal Ende is swart ofte donc=
ker van haer dat seer weynich ende dun is op sijn huyt ghesaeyt
hebbende een voerhooft hart als een hoorn dat besettet is mit
groten stercken hoornen : Sijn vleysch en is niet alleen nutte
tot spijse mer oeck tot medicijn als plinius scrijft . Dese was
een rijck vernaemt scoemaker die bi sijnre konsten mit groter
familien een heerliken staet houdende was Mer doe hi rijc ende
groot gheworden was began hy een ofkeer van dat scoema=
ken te crighen ende seyde . Dit ambocht is seer versmadelick
want ick altoes lelike swarte handen hebben moet : sittende
in groten onreynen stanc ende teesen ende recken dat vette on=
reyn stijnckende lee[t] mitten tanden Hier om en wil ick dit am
bocht niet meer hanteren Mer ic wil mi verbeteren ende war
den een apteeke ofte cruyennier op dat ick wel ruycken mach
nae die cruyden Doe hi doe een apteker gheworden was. be=
spottede hem alle menschen om dat hi die konsten niet en had
de die syropen ende andere recepten te maken ende gheen ken
nisse en hadde van die cruyden noch verstant die te verkopen
of oeck te kopen:waer om dat hi corteliken tot groter armoe
den quam ende al heel te niet ende seyde BEter ist den
mensch hem in sijn staet te houden . dan of hi hem onbehoerli=
ken verwanderen woude ¶ Hier om sal hem een yghelic men
sche wachten ende merken sinen staet wel aen ende niet haes=
teliken hem te verwandelen Paulus Jnden staet daer ghi ge
ropen sijt daer bliuet in . Seneca . Die plante dye dicwijl ver
settet ende verplant wort die en sal niet dijen.Want volstan=
dicheyt is een wel besette staet dye inder reeden gheuesticht is
ende daer eweliken in bliuet Tullius die poeet seyt Jnder volstandich=
heyt sel die mensche wesen onbeweechlic ende en sal niet bewegen war
den daer of te sceyden in wederspoedicheyt ofte niet verheuen war
den in voerspoet Jtem hi en sal niet veruaert warden mit drey
ghen of besmeket worden van groten beloften der gauen :
men hem moet leiden naar waar hij moet zijn. Het beetje zwart of donker haar dat hij heeft is dun over zijn huid verdeeld. Hij heeft een voorhoofd zo hard als hoorn, waarop grote, sterke hoorns staan. Plinius schrijft dat je zijn vlees kan eten maar ook als medicijn kan gebruiken.
Deze buffel was een rijke, algemeen bekende schoenmaker, die vanwege zijn ambacht zijn grote familie op een welvarende stand kon onderhouden. Maar nu hij een rijk en gezien man was, begon hij een hekel te krijgen aan dat schoenmaken.
Hij zei: “Dit ambacht is verachtelijk want je krijgt er altijd lelijke zwarte handen van, je zit in een hele vieze stank en moet aan dat vette, vies ruikende leer rukken en plukken en het met je tanden oprekken. Daarom wil ik dit vak niet langer uitoefenen. Ik wil me verbeteren en apotheker of kruidenverkoper worden om lekker naar de kruiden te ruiken.”
Toen hij apotheker was geworden lachten de mensen hem uit omdat hij dat vak niet verstond en geen siropen en andere recepten kon maken. Hij had ook geen verstand van kruiden of kennis van de inkoop en de verkoop ervan. Hij verviel daardoor al spoedig in grote armoede, wat zijn ondergang betekende. Hij zei: “Het is beter dat een mens zich in zijn situatie schikt dan dat hij overmatig veel verandert.”
Iedereen moet zich hiervoor hoeden, zijn situatie overzien en die niet te snel veranderen.
Paulus schreef: “Laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd.” Van Seneca is de uitspraak: “Planten die veel verplaatst worden gedijen niet, want standvastigheid is een goede eigenschap die in het verstand huist en daar eeuwig blijft.” En Cicero schreef: “De mens moet standvastig zijn en niet overgehaald worden om als het tegenzit af te wijken, of als het meezit hoogmoedig te worden. Ook moet hij niet zwichten voor dreigementen of zich laten omkopen door giften die beloofd worden.”
101v
Die grote alexander en konde die stantafticheyt ende volhar=
dicheyt des philosoophs diogenes niet verwinnen Jn dien dat
hi op een tijt tot hem ghinck daer hi in die sonne was sittende
ende hem vraghede wat hi van hem ghegheuen woude hebben
dat hem doe diogenes die philosooph antwoorden Jc woude
bouen alle datu mi geen hinder en waerste inder sonnen schijn
dat is te segghen dattu niet en staes tusschen die sonne ende my
Hier wt is doe een ghemeen spraec gheworden onder die men-
schen dat alexander die grote heer dyogenem den philosooph
van sijnre steden myt rijckheyt des tijtliken goets niet bewe=
ghen en mochte . Mer haesteliker mit ghewapender hant den
coninck darius van sinen coninckliker stoel verdriuen soude.
Dan dyogenem mit gelde ofte goet van sijn stantachticheit te
brenghen. Daer om seyt seneca dat diogenes veel machtigher
ende rijker was dan alexander die coninck dye alle dye werlt
beheert had wanttet meerder was dat hi niet hebben en wou
de dan dat alexander mochte gheuen Ende dat doe alexander
in dien daghe verwonnen was om dat hi een mensche gheuon
den had dien hi nyet gheuen of oeck yet mochte ontnemen .
Want die philosophen alle tijtlike dinghen versmaden Daer
om vindetmen dat een philosooph seer op een tijt screyede dat
hi sach dattie menschen also arbeydende waren in die wijngaer
den te teelden ende huysen te tymmeren recht of alle hoor salich
heyt daer in gheleghen waer Een ander philosooph bespotte
de die menschen om dat si so naernstich waren om die genoe[e]h
te des vleysschen ende dye verganclike dinghen te ghebruken.
Daer om seyt die propheet Jeremias: Dwaes is gheworden
alle menschen van sijnre weetentheyt . bescaemt is alle men=
schen van sinen afgod Dese afgod is alle dinc daer die mensche
inder werelt sijn ghenoecht in maect
¶ Van den ionghen os den cock Dyalogus hondert ende drie:
Alexander de Grote legde het af tegen de standvastigheid en de volharding van de filosoof Diogenes.
Hij ging eens bij Diogenes op bezoek toen deze in de zon zat. Alexander de Grote vroeg hem wat hij hem zou kunnen geven. De filosoof antwoordde: “Ik wil boven alles dat u mij niet hindert in de zon, of beter gezegd dat u niet tussen de zon en mij moet staan.”
Het verhaal ging toen onder de mensen dat Alexander de grote filosoof Diogenes niet kon overhalen met rijkdom van aardse goederen. Sneller zou koning Darius gewapenderhand van zijn troon te verdrijven zijn dan dat Diogenes met geld of goederen van zijn standvastigheid af te brengen was.
Daarom zegt Seneca dat Diogenes veel machtiger en rijker was dan Alexander, de koning die over de wereld geregeerd had. Want het was eervoller dat hij niet wilde hebben dan dat Alexander wilde geven. Zo was Alexander destijds overwonnen omdat hij een mens gevonden had die hij niets geven of ontnemen kon. Want filosofen wijzen alle aardse zaken af.
Daarom staat er geschreven dat een filosoof eens huilde toen hij zag dat de mensen zo druk bezig waren om de wijngaarden te bewerken en huizen te bouwen alsof al hun zaligheid daarvan afhing. Een andere filosoof bespotte de mensen omdat zij zo ijverig waren zich over te geven aan aardse genoegens en vergankelijke dingen.
Daarover zegt de profeet Jeremia: “Bij alle mensen staat het verstand stil [over Gods kracht en wijsheid]. Zij schamen zich voor hun afgoderij.” Alles waar de mensen een werelds genoegen in scheppen is afgoderij.
De 103e dialoog. Over de jonge os die kok was
102r
HEt was een ionck os die een goet cock was ende wel ende
leckerlike alreleyde spijse konde koken ende bereyden mer
plachse daer mede te verderuen om dat hijse ghemeen=
liken alte sout makede Hier om riep hem sijn heer dien hi dien=
de ende seyde Waer om verderueste altoes die goede ende leckere
spijsen dattuse alte seer sout makes Die osse antwoorden om
dat icse soe best mach Doe dit die heer hoorden ende sach dat hi
hem niet beteren en woude om sijnre ghulsicheyt willen sloech
hi hem wel ende bet mit cluppelen voer sijn loon ende verdreef
hem van hem alsoe dat hy om sijnre ghulsicheyt in armoeden
starf ende seyde G Hulsicheyt doodetter meer in plaghen.
dan mitten swaerden warden verslaghen. Aldus gheboer=
tet van veel ghulsighe menschen die niet anders eten ende drinc
ken willen dan dat wel smaket Want dye hoer appetijt alsoe
volghen die sijn ghelijck den onreynen beesten . ¶Seneca die
horen buyck ghehoorsaem sijn die hebben ghelickheyt mitten
onreyn[n]e beesten ende nyet mitten menschen: Daer om seyt
dye glosa Dye spijse en is niet quaet mer die appetijt . Het
is seer schadelick den kersten mensch : dat hy sinen buick voor
sinen god oefent ende ouermits dye begheerlickheyt sijns ap=
petijts die doechden der zielen verdrijft . Ghalienus die hey=
densche meester seyt Begheerlickheyden der spijsen sijn hinde
ren der zielen alsoe veel als die mensche inden buick wort ver=
vult . ¶Alsoe veel te meer sellen dye zielen vermyndert war=
Er was eens een jonge os die een goede kok was. Hij kon allerlei lekkere maaltijden bereiden, maar hij had de gewoonte het voedsel te bederven door het te zout te maken. Daarom werd hij geroepen door de meester die hij diende. Deze vroeg: “Waarom bederf je het lekkere eten altijd door het veel te zout te maken?” De os antwoordde: “Omdat ik het zo het lekkerst vind.”
Toen de heer dit hoorde en merkte dat de os zijn gulzigheid niet wilde afleren, gaf hij hem zijn verdiende loon door hem stevig met een knuppel te slaan. Hij verstootte hem, zodat de os door zijn gulzigheid in armoede stierf. Hij zei: “Gulzigheid jaagt meer mensen de dood in dan dat er door het zwaard worden verslagen.”
Dat gebeurt met veel gulzige mensen die niets anders willen eten en drinken dan dat wat goed smaakt. Want wie toegeeft aan zijn gulzigheid, lijkt op een onrein dier.
Seneca zegt: “Wie hun buik willen gehoorzamen, doen hetzelfde als onreine beesten en niet zoals mensen behoren te doen.” Daarom staat er geschreven: “Niet het voedsel is het kwaad, maar de eetlust.”
Het is zeer schadelijk voor de christen dat hij zijn buik boven God vereert en dat door zijn gulzigheid de deugdzaamheid van de ziel verdreven wordt. Galenus, de heidense meester, zegt: “Het verlangen naar eten belemmert de ziel. Hoe meer de mens wordt verzadigd, des te meer moet de ziel inboeten
102v
den van doechden Des ghelijck seyt ypocras die grote medicus
Hoe veel dattu die onreyne lichamen voedeste al[l]o veel te meer
selstu die quetsen. Jn vranckrijc was een abt die seer rijc was
ende plach stadeliken in groter gulsicheit te leuen alsoe dat hi
daer ofsoe sieck wort dat hem gheen medicus en mochte helpen
waer om als hi van sijn leuen te houden sinen moet opghegeuen
had ghinc hi in sintebernardus oorde daer hy ouermits vasten
ende soberheijt van leuen van sijnre siecten ghenesen wort. ende
sterck . Hier om seyt galienus dat abstinencie of soberheyt is
die ouerste medicijn . Oeck seyt die wijse man die sober is sel
sijn leuen verlanghen Men leest inden gesten vanden groten a
lexander dattie bragmannen. Dat sijn eenrehande menschen
alsoe ghenoemt screuen tot alexander Ongheoorloft isset on
der ons onsen buyck te vollen waer om wy oeck sonder siecten
sijn ende langhe leuen. wi sijn ghesont ende en besighen nym=
mermeer medicijn . Jn corten iaren isset ghesciet dat een man
was die bouen den ghemeijnen loop seer lanc leuede . waer of
hem gheuraghet wort hoe dat hi alsoe langhe in ghesontheyt
hadde moghen leuen Daer hi op antwoorden ende seyde Nye
en heb ick van eten op ghestaen alsoe sat dat ic beswaert was
van mijn buyck Ende nie en heb ick bloet doen laten ter aer .
Oeck en heb ick nie wijf bekent Om dese drie saken wille heb
ick lanck ende ghesont ghebleuen
Van enen iongen bock die een groet goekelaer wasDyalogus C iiij
aan deugdzaamheid. Zo zegt Hippocrates, de grote medicus: “Hoe meer voedsel je aan je onreine lichaam geeft, des te meer zal je het schade toebrengen.”
In Frankrijk woonde een abt die erg rijk was. Hij leefde voortdurend in grote gulzigheid. Hij werd daardoor zo ziek dat geen medicus hem kon helpen. De abt had de moed opgegeven om nog langer van het leven te genieten. Daarom deed hij zijn intrede in een klooster van de heilige Bernardus waar hij door te vasten en sober te leven van zijn ziekten werd genezen en weer sterk werd.
Galenus zei dan ook dat onthouding of matigheid de beste medicijn is. De wijze man zei: “Wie sober leeft zal zijn leven verlengen.”
In Alexanders Geesten is te lezen dat de brahmanen - dat zijn vreemdsoortige mensen die zo genoemd worden - aan Alexander de Grote schreven: “Het is onder ons ongeoorloofd om onze buik vol te eten. Daarom zijn wij nooit ziek, leven we lang, zijn we gezond en gebruiken we nooit medicijnen.”
Enkele jaren geleden leefde er een man die heel oud werd, ver boven de gemiddelde leeftijd. Hem werd gevraagd hoe het kwam dat hij zo lang in gezondheid had mogen leven. Hij antwoordde daarop: “Nooit ben ik na het eten met zo’n volle buik opgestaan dat ik er last van had, ik heb ook nooit een aderlating ondergaan en ik heb nooit met een vrouw geslapen. Om deze drie redenen leef ik lang en ben ik gezond gebleven.”
De 104e dialoog. Over een jonge bok die een groot goochelaar was
103r
HEt was een ionghe bock : die alten groten gokelaer.
was ende ouerwel konde singen ende springen ende seer
meesterliken konde spreken ende alre hande boertelic spul
konde maken Die nochtans ongherekent was ende niet wel ghe
sien want hi in alle sinen konsten alle dinc te veel maecten ende geen
maet en hielt dat hi daer om in armoeden leefden Dese ghinc
op een tijt tot den coninc ende seyde Heer coninc als gi wel weet
so ben ic die meester van allen gokelaers ende speelluyden Ende
ic en ben niet garen gesien of gehoort in uwen rijc wantter veel
speelluyden sijn die hoechliken gheloent warden die nochtant so
wel niet konnen als icHoe coemt dit aldus Die coninc antwoor
den Alstu segghes bistu meester inden speelen bouen al Mer dit
mistaet di ser ende is onghenoechlic in di dattu alle dinck te veel
doeste ende segste also dattet volck daer verdriet in heuet wilstu
daer om garen wesen ghesien ende ghehoert siet dattu mateliken
sprekes ende dijn spul sateliken doeste . Doe dit dat bo[d]xkijn
hadde ghehoort leerden hi in alle sinen dinghen matich te we
sen ende wart alsoe rijck ende seyde . Alle dinck datmen
duet . ist mit bescheyden soe isset guet . ¶ Alsoe sellen wij oeck
onse wercken ende dat gheen dat wij konnen myt maticheyt
ende onderscheydenheyt doen dat wi niemant daer of verdrie
telick en sijn Want ysidorus seyt Alle dat gheen datte veel ende
onmatich is dat wort in verdriet ghekeert . Daer of seyt een
meester. Si en sijn niet goet no[e]h wel ghesaet . die veel spreken
bouen maet : Dicwijl wort die voghel gheuanghen . met fleu
ten ende mit soeten sanghen.Een ionck broeder vraghede enen
ouden vader ende seyde . Segghe mi vader oft be[r]ter is spre=
ken of swighenDie oude antwoorde Jst dattet onnutte woor
den sijn soe swijchse. Mer sijnse goet en wilse niet langhe ver=
trecken : O ionghelinck du selste nauwe spreken in dijnre sa=
ken Alstu twewerf gheuraghet biste laet dyn ouerste dan heb
ben dat antwoort Daer ouder luyden sijn dan du en seltu niet
spreken ende onder dijn ouerste ende den heren en seltu di niet
vermeten te spreken Men leest in dat vader leuen dat een broe
Er was eens een jonge bok die een zeer groot goochelaar was. Hij kon geweldig goed zingen en springen. Ook kon hij meesterlijk spreken en allerlei grappen maken, maar toch telde hij niet mee. Hij werd niet gewaardeerd omdat hij in al zijn kunsten van alles teveel deed en geen maat kon houden. Daarom leefde hij in armoede. Op een keer ging hij naar de koning. Hij zei: “Heer koning, zoals u weet ben ik de beste van alle goochelaars en speellieden. De mensen in uw rijk komen echter niet graag naar mij kijken of luisteren, terwijl er veel speellieden zijn die lang zo goed niet zijn als ik en die toch goed beloond worden. Hoe zou dit nu komen?”
De koning antwoordde: “Je zegt dat je beter bent dan alle andere speellieden. Dat is niet zo netjes. Het is niet prettig dat je in alles teveel doet en zegt, zodat het volk daar geen plezier in heeft. Wanneer je gezien en gehoord wil worden, let dan op dat je niet teveel spreekt en dat je jouw vermaak op een gepaste manier brengt.”
Nadat het bokje dit aangehoord had, leerde hij alles met mate te doen. Daardoor werd hij rijk. Hij zei: “Bescheidenheid is goed in alle dingen die je doet.”
Zo moeten ook wij met verstand en matigheid ons werk doen zodat niemand daar verdriet van heeft.
Isidorus zegt: “Alles wat teveel of onmatig is, eindigt in verdriet.” Een leermeester zegt daarover: “Mensen die teveel spreken kennen hun plaats niet. Met fluiten en met zoete gezangen wordt de vogel vaak gevangen.”
Een jonge broeder vroeg eens aan een oude vader: “Vader, kunt u mij zeggen wat beter is: spreken of zwijgen?” De oude vader antwoordde: “Als het om woorden gaat die geen nut hebben, zwijg dan. Maar zijn ze goed en wil je ze niet langer binnenhouden: jongen, spreek dan met nauwkeurigheid over je zaken. Als er tweemaal een vraag aan je gesteld wordt, laat degene die boven je staat dan antwoorden. Wanneer er ouderen aanwezig zijn mag je niet spreken. Ook in gezelschap van degenen die boven je staan en van hoge gasten moet je niet zo brutaal zijn om te spreken.”
In het Leven van de Woestijnvaders kan men lezen dat een broeder
103v
der enen ouden vader vraghede ende seyde hoe langhe sal men
silencium houden Die oude antwoorden Ter tijt toe dat men
di vraghet Jn allen plaetsen daer du swighende biste seltu rus
te hebbenHoudet daer om silencium tot dattet tijt is te spreken
Die philosooph temistides sprack tot een slecht man daer si te
samen in een warscap waren ende seyde Du biste wel geleert ende
dat alleen daer in dattu wel swigheste Daer om seyt ysidorus.
Alsset tijt is seltu spreken ende alst tijt is seltu oec swighen en
de en selste niet spreken ten si dattu gheuraghet wordeste. En
spreke niet eer dattu hoorste Die vraghe sal dijn mont op doen
¶ Vanden hase doctoer inden rechten Dyalogus C v:
EEn hase ghinck te parijs om te studeren ende is ghe
worden een groot iurist dat is doctoer inden rechten
Ende quam daer nae tot die leeu ende seyde Heer co=
ninck om dat ic al mijn goet verleert heb inder scholen bidde
ick v dat ghi my gheuen wilt om mijnre konsten wille goede
weddinghe dat ick eerliken nae mijnen staet onder v mijn le=
uen draghen mach . Die leeu antwoorden Jck wil v eerst be=
proeuen ende dye konsten ondersoeken eer dat ick v weddin=
ghe sal gheuen. Ghanck myt my om alrehande dinghe te sien
en vernemen. Ende doe si te samen doer dat bossche ghinghen
saghen si daer enen iagher die een boghe ende scutte in sijn han
den hadde ende scoet nae enen beer ende oeck na enen vosch En=
de dye vosch want hy loes is wachtede hem voer dye schutte
een vraag stelde aan een oude vader. Hij vroeg: “Hoe lang moet je zwijgen?” De oude vader antwoordde: “Zo lang als dat van je gevraagd wordt. Overal waar je zwijgt zal je rust vinden. Houd daarom stilte in acht tot het tijd is om te spreken.”
De filosoof Temestides zei tegen een eenvoudige man, die hij ontmoette in een herberg: “U bent een wijs man alleen al omdat u zwijgt.”
Isidorus zei: “Er is een tijd van spreken en een tijd van zwijgen. Als jou niets gevraagd wordt moet jij je mond houden. Spreek niet voordat je geluisterd hebt. De vraag zal je mond openen.”
De 105e dialoog. Over de haas die een doctor in de rechten was
Een haas had in Parijs gestudeerd. Hij werd een knap jurist, een doctor in de rechten.
Nadien ging hij naar de leeuw, tegen wie hij zei: “Heer koning, ik heb al mijn geld in mijn studie gestoken. Ik verzoek u daarom nederig mij om mijn kennis een passende beloning toe te kennen. Dan zal ik eerlijk en naar vermogen mijn leven in uw dienst stellen.”
De leeuw antwoordde: “Ik wil je wel eerst op de proef stellen en kijken wat jouw kennis mij biedt, voordat ik je zal belonen. Ga met me mee om allerlei dingen te beleven en te onderzoeken.”
Toen ze samen door het bos liepen zagen ze daar een jager met een pijl en boog in zijn handen. Hij schoot op een beer en ook op een vos. De sluwe vos vermeed de pijl
104r
ende spranc wtten weghe . Mer die beer want hi hem op sine
starckheyt verliet liep mit houaerdicheyt totten man willen=
de hem mit sinen tanden verscoren ende als dit die iagher sach
scoot hi den beer in sijn lijf dat hi doot bleef . Doe dit die leeu
sach sprac hi totten hase . Maeckt hier of meester een leringhe
te rijm dat vwe konst daer wt bekent warde om dat ghy van
mi weddinghe hebt gheeyschet Doe sprack die haese ende sey
de Wijsheyt ende niet die sterckeyt groot : losset den men
sche dick vander doot ¶ Die leeu dat horende prijsede seer dat
ghedicht dattie hase hadde gheseyt Ende brochten voort in een
stat daer hi vant dattie heer sinen dienres mit laster bespotte=
de Van welken die een dat duldeliken hoordenMer die ander
beghan ieghens sinen heer mit woorden te kiuen alsoe lange dat
die heer wt groter toornicheyt hem seer daer toe sloech verdri
uende hem wt sinen huyse Ende verhief ende maeckten groot
den eersten dyet verduldeliken hadde ghedraghen . Waer of
die hase den leeu een leringhe gaf ende seyde : BEter isset
te swighen mit verdraghen . dan mit weder spreken krighen
slaghen . ¶ Welcke leringhe dye leeu seer prijsden ende brocht
den hase daer nae in een dorp daer si een lant man vonden die
die ossen in die ploegh vergaderden ende brochtse op een acker
van twalif morghen lants ende gheboet den ossen dat si dat om
eren souden ende dan soude hy gheuen elken een bont van hoy
Van welken die een os dat hoy mit hem droech sonder weder
segghen Ende dye ander teghen den man te murmureren en=
de seyde Wat isset dat wij dat hoy mit ons sellen moeten dra=
ghen want het ons alsoe nyet versaden en mach int draghen.
ende en woudes niet draghen . Ende doe die ossen ghearbeyt
hadden int eeren van des morghens tot inden auont toe.dye
dat bontgen hoys myt hem ghedraghen had at van dat hoy.
ende bleef niet seer vanden arbeyt ghemoyt . ¶ Ende die ander
want hi gheen hoy en hadde te eeten ende seer moede was ge=
worden is van hongher gestoruen.waer of die hase sijn veers
makede ende seyde . TJs beter weynich te eten ende te
door opzij te springen, maar de beer, die op zijn kracht vertrouwde, liep hoogmoedig op de man af om hem met zijn tanden te verscheuren. Toen de jager dit zag, schoot hij de beer in zijn lijf, die daardoor gedood werd.
De leeuw zag dit en zei tegen de haas: “Meester, omdat je van mij een beloning hebt gevraagd, vraag ik je hierover een leergedicht te maken waaruit jouw vakmanschap blijkt.” Daarop sprak de haas: “Het is wijsheid die de mens voor de dood behoedt en niet brute kracht die dit doet.”
Toen de leeuw dit hoorde prees hij de spreuk van de haas. Ze kwamen hierna in een stad waar zij een heer aantroffen die zijn dienaren bespotte. De een hoorde dit lijdzaam aan, de ander begon zijn heer uit te schelden, net zo lang totdat de heer hem uit grote woede hard sloeg en hem uit zijn huis verdreef. De heer prees de eerste die het geduldig had verdragen. Daarop gaf de haas de leeuw een nuttige les. Hij zei: “Beter is het geduldig te zwijgen dan door tegenspraak slaag te krijgen.”
De leeuw prees deze les zeer. Daarna bracht hij de haas naar een dorp waar zij een boer vonden die ossen in een ploeg spande en ze naar een akker ter grootte van twaalf morgen bracht. Hij gebood dat zij die moesten omploegen. Dan zou hij ieder een bundel hooi geven. De ene os droeg het hooi zonder tegenspraak, de andere begon tegen de man te morren. Hij zei: “Waarom moeten wij ons hooi dragen? Het kan ons niet verzadigen tijdens het dragen.” Hij weigerde het te dragen.
Nadat de ossen van de vroege ochtend tot in de avond geploegd hadden, at degene die de bundel gedragen had van het hooi. Hij bleef niet lang moe van het werken. De ander die geen hooi te eten had en erg moe geworden was, is van honger gestorven. Hierover maakte de haas zijn gedicht, hij zei: “Het is beter weinig te eten en te
104v
bliuen staen . dan van hongher te steruen ende vergaen ¶Als
die leeu alle dese wijsheyt van den hase ghehoert hadde sprac
hi hem toe ende seyde wel hebstu soon dijn ghelt verleert ende
die tijt niet qualiken toe ghebrocht Jn dien dattu tot alle dese
vraghen wijslick geantwoort hebste also heb di verdient wed
dinghe van mi te ontfanghen ende seyde . DJe verheuen
wil sijn in eren : die pijn hem vlitelick te leren ¶Dit souden
wel anmercken alle cleriken ende studenten als dat si narnste
liken studerende hoer tijt wel toe te brenghen op dat si groot
moghen warden Wanttet een out haercomen is soe wye dye
schoel eert dat hem die schoel weder eert ende dickwijl verhef
fet Dye oude princen ende heren hebben altoes meesters ghe=
hadt diese plaghen te leren ¶Nero die keyser hadde tot sinen
meester seneca . Ende dye coninck alexander die groot hadde
aristotiles ¶ Want doe alexander gheboren was schreef sijn
vader dye coninck philippus enen brief tot aristotilem . ende
seyde Weet goede meester ende vrient dat mi een soon ghebo=
is daer ick mi of verblijde dattet by uwer tijt gheschyet is
want ick hope dattet wesen sal als hi wat groot gheworden
is dat hy van v gheleert sal warden ende dat hy alsoe waerdich
warden sal ons ende onsen rijck oerbaerlick te wesen ¶ Die
prince ofte heer vanden lande en sal nyet alleen wesen wijs in
menscheliken ende waerliken rechten .¶Mer oeck in die god
like wet als god dye heer seyt in dat oude testament : Als dye
coninck in sijn stoel sit . sal hy hem doen bescriuen dye wette
godes ende sal dat leesen alle die daghen sijns leuens ende hou
den dat daer in gheschreuen staet . ende leren den heer god al=
toes ontsien Ende is die prins ongheleert soe ist hem noot dat
hy ghebruke den raet der gheleerder mannen nae den exem=
plaer der kersten wet ende gheloef als dye leerrer elynandus
seyt :¶Want tullius die poeet beschrijft ¶Dat phylosophi=
a ofte wijse wetentheyt is een oefeninghe des herten dye dye
ghebreeken myt dye wortel wtrodet . Ende dye herten rey=
nicht ende vruchtbaer maket dat sy vruchten voort brenghen
blijven staan dan van honger te sterven en te vergaan.”
Toen de leeuw al deze wijsheid van de haas gehoord had, zei hij tegen hem: “Zoon, je hebt je geld goed besteed aan studie en de tijd niet verkeerd doorgebracht. Omdat je al deze vragen verstandig beantwoord hebt, heb je het verdiend loon van mij te ontvangen.” Vervolgens zei hij: “Wie zich wil laten eren moet met veel vlijt leren.”
Alle leerlingen en studenten zouden goed moeten inzien dat zij ijverig moeten studeren en hun tijd goed moeten besteden opdat zij aanzien zullen krijgen. Een oude gewoonte is, dat wie de school eer bewijst weer door de school geëerd wordt en dikwijls naar een hoger niveau wordt gebracht.
Oude machthebbers en heren hebben steeds meesters gehad door wie zij werden onderwezen. Keizer Nero had Seneca en koning Alexander de Grote had Aristoteles als leermeester. Toen Alexander geboren was schreef zijn vader, koning Philippus, een brief aan Aristoteles waarin stond: “Weet goede meester en vriend dat ik een zoon gekregen heb. Gelukkig is hij geboren in de tijd dat u leeft want ik hoop dat, als hij groot is, hij door u onderwezen zal worden en dat hij dan geschikt zal zijn om heilzaam voor ons en ons rijk te worden.”
De machthebber of heer van het land moet niet alleen verstandig omgaan met door mensen gemaakte waarachtige wetten, maar ook met de goddelijke wet, zoals de Heer in het Oude Testament zegt: “Als de koning in zijn stoel zit, moet hij alle dagen van zijn leven de goddelijke wetten opschrijven en lezen. Hij moet zich houden aan wat er geschreven staat en leren om God altijd te vrezen.”
Is de machthebber niet geleerd, dan is het nodig dat hij de raad van geleerde mannen gebruikt volgens het voorbeeld van de christelijke wet en van het geloof, zoals leermeester Helinandus zei.
Cicero schrijft: “De filosofie of wijsbegeerte is een oefening van het hart, die gebreken met wortel en al uitroeit en je hart reinigt en vruchtbaar maakt zodat het vruchten kan voortbrengen.”
105r
moghen Hier of scrijft papyas die meester dat buten athenen
omtrent een mijl van daen een dorp was achademia ghenoemt
dat dickwijl seer beroert wart van aertbeuinghe . welck dye
philosophen als plato ende sijn discipulen daer om verkoren
aldaer te wonen op dat si wt vresen der aertbeuingen hem sel=
uen souden wachten van onsuuerheyt ende van anderen son=
den ende alsoe hem te bet mochten gheuen tott[t]er leringhe
¶ Van den hont ende den woluen Dyalogus C vi. :
HET was een hont die groot ende starck was ende dic=
wijl mitten woluen plach te vechten ende myt sinen
baffen plach te veriaghen alsoe datse nyet comen en
mochten daer hi was Ende want si daer om den hont seer leet
hadden soe sochten si raet hoe si den hont ter doot souden mo=
ghen brenghen Hier om vergaderden si op een tijt in dat velt
ende seynde twe vanden ouden woluen totten hont die hem al=
dus toe spraken ende seyden O du hont du biste groot schoon
ende moghende ende crachtich Hier om sijn die woluen inden
kam[p] alle te samen vergadert om dat wi di kiesen ende nemen
willen tot onsen coninckCoemt daer om mit ons vrijlick son
der vaer op dat wi di eerliken cronen moghen als onsen coninc
Die sotte hont als hi hem hoorden prijsen verhif hi hem seluen
ende ghinck wt sijn hock daer hi vri was mitten twe woluen
dien brochten totten anderen daer si vergadert waren : Ende
alsoe saen als si hem saghen comen liepen sy hem ghelijck opt
Meester Papias schrijft dat er buiten Athene, ongeveer een mijl daarvandaan, een dorp lag dat Akademeia heette en dat dikwijls door aardbevingen werd getroffen. Filosofen als Plato en zijn leerlingen verkozen daar te wonen om zichzelf, uit angst voor aardbevingen, voor onreinheid en andere zonden te behoeden en om zich des te meer te wijden aan het vergaren van kennis.
De 106e dialoog. Over de hond en de wolven
Er was eens een grote en sterke hond die dikwijls met de wolven vocht. Hij verjoeg ze dan met zijn geblaf om te voorkomen dat ze dichtbij hem kwamen. De wolven ondervonden daardoor veel hinder van de hond. Ze overlegden daarom hoe ze de hond ter dood zouden kunnen brengen.
Op een keer verzamelden ze zich in het veld, waar ze besloten om twee van de oude wolven naar de hond te sturen. Deze spraken als volgt tot de hond: “O jij hond, je bent groot, mooi, machtig en sterk. Alle wolven zijn in het veld bij elkaar gekomen omdat we jou tot onze koning willen kiezen. Ga daarom in vrijheid en zonder gevaar met ons mee opdat we jou eervol tot onze koning kunnen kronen.”
Toen de dwaze hond hoorde dat hij werd geprezen, voelde hij zich trots en kwam hij zijn hok uit. Hij voelde zich veilig bij de twee wolven, die hem naar de plek brachten waar de andere wolven zich verzameld hadden. Zodra ze hem aan zagen komen, sprongen ze op hem
105v
lijf ende ontleden hem van lit tot lit ende seyden Soe wie
dat is van sinnen cloeck . die bliue vrij in sinen hoeck Alsoe
sal oeck die mensche doen dye op een stede is daer hy vrij is van
daen niet te scheyden om enighe beloften of smeykelike woor
den diemen gheeft om hem te bedrieghen Wantmen veel lose
menschen ende bedrieghers vindet die mit soeten woorden on
behoede menschen vercloecken Waer om een wijs man seyt.
Niet en selste ontsien scerpe worden mer slaghen Jtem .¶ So
wye wel kan swighen ende hem veynsen . dye sal haesteliken
sinen viant krencken Als een meester leert dattie mensche an mer
ken sal waer om datmen enich dinck beloeft : Ende brenghet
daer bi een fabel Dat een moord[a]enaer quam bi nacht in eens
rijken mans huys om aldaer quaet te doen daer die hont des
huyses hem vernemende beghan te baffen ende gherucht te ma
kenDie dief als hi dit hoorden hadde ter stont een stuc broets
dat hi den hont boet ende smeykenden myt hem dat hy soude
swigenMer die hont seyde hem Dijn ghauen arbeyden dat ic
swighen sal ende du dijn diefte mogheste volbrenghen . Ende
isset dat ick dijn broot nv ontfanghe soe saltu alle die dinghen
wt minen huyse nemen dat dan alsoe dese dine spijse my be=
rouen sal van alle spijse. Jck en wil altoes niet behoeftich we=
sen om dat ick eens sat mochte eeten Ende daer om ten si dat=
tu willichliken o dief wech gaeste ick sal dy mit minen baffen
melden Alsoe langhe als die hont sweech ghinck die dief meer
int huys. Mer doe die hont dat sach sloech hy groot gherucht
dat die dief moste rumen. Hier wt worden wy gheleert ante=
merken wat ons ghegheuen wart. Ende als wij wat gheuen
te sien wien dat wijt gheuen:
¶ Van den wolf ende den ezel Dyalogus hondert ende seuen:
en trokken hem aan stukken. Ze zeiden: “Wie verstandig is blijft op zijn veilige plek.”
Dat moeten mensen ook doen die op een plek wonen waar ze niet weg hoeven vanwege de een of andere belofte of omdat iemand hen bedrieglijk vleit. Want je ontmoet veel boosaardige mensen en bedriegers die met lieve woorden onvoorzichtige mensen om de tuin leiden. Een wijs man zei daarom: “Wees niet bang voor harde woorden maar voor gevaar. Wie goed kan zwijgen en veinzen kan snel zijn vijand verzwakken.”
Een meester leert ons met een fabel dat een mens op moet letten waarom iemand iets belooft.
Het gaat over een misdadiger die ’s nachts het huis van een rijk man binnenging om daar kwaad te doen. De hond des huizes had hem in de gaten, begon te blaffen en kabaal te maken. Toen de dief dat hoorde, pakte hij meteen een stuk brood dat hij aan de hond gaf. Hij smeekte hem om stil te zijn. De hond antwoordde echter: “Jouw gift moet maken dat ik stil zal zijn en dat jij je inbraak kan plegen. Als ik jouw brood aanneem zal jij alles uit mijn huis meenemen met als gevolg dat jouw brood mij dan zal beroven van al mijn voedsel. Ik wil niet altijd gebrek hebben omdat ik me eenmaal vol kon eten. Als je niet uit jezelf weg gaat, dief, zal ik je met mijn geblaf verklikken.”
Zolang de hond stil was ging de dief verder het huis in. Toen de hond dat zag sloeg hij fel aan zodat de dief het veld moest ruimen.
Hiervan leren we dat we op moeten letten wat ons gegeven wordt. Als we zelf iets geven moeten we opletten aan wie we het geven.
De 107e dialoog. Over de wolf en de ezel
106r
EEn wolf sagede een hout doer mitten ezel dye bouen opt
hout stont van bouen nederwerts sagende ende die wolf
toech die saghe onder begerende op hem te hebben een oer
saec der boesheyt op dat hien doden mochte ende eten Hier om clage
de hi opten ezel ende seyde Waer om doestu dat sageles in mijn ogen
comen Die ezel antwoorden Jc en doe niet dan ic simpeliken die
sage regier ende bestuere Jsset dattu bouen wilste staen des ben ic
blijde ic wil mynliken onder mijn beste doen ende trouweliken werken
Die wolf antwoorden Jc en weet daer niet of Jc segget di ander=
werf isset dattu meer sagheles in mijn ogen werpet ic sal di dine
ogen wt crabben¶Ende doe si weder tesamen te werc gingen began die
wolf op dat sagheles starkeliken te blasen op dat hijt driuen
soude in die oghen sijns ghesellen Mer want hy dat niet volbren
Een wolf en een ezel zaagden samen een plank door. De ezel, die bovenop de plank stond, zaagde van boven af en de wolf vanaf de onderkant. Hij hoopte een reden te hebben om kwaad op de ezel te worden. Dan zou hij hem doden en opeten.
Hij klaagde tegen de ezel: “Waarom laat je dat zaagsel in mijn ogen komen?” De ezel antwoordde: “Ik doe niets anders dan zagen. Wil jij liever boven staan? Daar ben ik blij om. Dan wil ik met liefde van onderaan mijn best doen en trouw mijn werk uitvoeren.” De wolf antwoordde: “Ik geloof dat niet. Ik zeg je nogmaals, als je nog meer zaagsel in mijn ogen laat komen, zal ik jouw ogen uitkrabben.”
Toen ze weer samen aan het werk waren, begon de wolf hard tegen het zaagsel te blazen om het in de ogen van zijn gezel te laten komen, maar het lukte niet
106v
gen en mocht[t] om dat hout dat tusschen hen beyden lach ende den
wint keerden so quamt al weder in die ogen des wolfs Alsoe dattie
wolf daer of seer gepinicht wort in sinen oghen dat hy toornich
wort ende swoer bi gode dat hi die scragen om werpen soude ende den
ezel van bouen neder smackenMer wt die verhengenisse godes viel die
beytel ofte wigge die int hout ghesteken was tusschen dit sneede
op den wolf ende dode hem Also dattie ezel blide was dat hi also ver=
losset ende leuendich gebleuen was ende quam van bouen ende seyde Veel
worter selue geslagen.diet op een ander mey[n]den te iagen. Also doen dye
bose die die stricken leggen voer dye ogen hoorre gesellen dat si dye
cloeckeliken vangen mogen ende bedriegen Mer veel valtet als die wi
se man seit Dat hi selue dicwijl vallet in die kuyl die hi gemaect
heft enen anderen mede te vanghenAlso dattie geen die andere
luden bedrigen wil dat hem god almachtich voerkomet mitten doot
ende smacket hem in die helleDaermen een fabel of seyt dat een hom
mel bije opt water quam ende en dorste daer niet ouerswemmen Als
dat die vorsche sach woude si die hommel verscalken ende seyde wel co
me sijstu mine lieue suster ende vrientynne Die wise man leert ons dat
tie broeder ende vrient inden noot wordet besocht Coemt mit mi ic kan
wel swemmen Die hommel geloefden hoer ende liet hoer binden mit enen
draet anden voet des vorschen Ende also swemmeden si tesamen tot dat si
int diep van dat water quamen also dattie vorsche daer onder dat wa
ter hoer seluen onder toech ende drenckede daer mede die hommel bije
Die wouwe daer bouen vliegende sach die hommel al doot driuen
ende viel neder om die te vanghen ende want die hommel anden vorsschen
voet ghebonden was nam hise mede ende atse alle beide :
¶ Van den beer ende den wolf Dyalogus hondert ende acht
vanwege het hout dat tussen hen lag en omdat de wind draaide. Daardoor kwam het zaagsel weer in de ogen van de wolf. De ogen van de wolf deden veel pijn. Hij werd kwaad en zwoer bij God dat hij de schragen zou omgooien waardoor de ezel tegen de grond zou smakken. Maar door Gods wil viel de beitel of de wig, die in het hout tussen de zaagsnede gestoken was, op de wolf waardoor hij gedood werd. De ezel was blij omdat hij bevrijd was en in leven was gebleven. Hij kwam naar beneden, waarna hij zei: “Vaak word je zelf geslagen als je denkt op een ander te jagen.”
Zo doen de boosdoeners die vallen zetten voor de ogen van hun kameraden om ze op sluwe wijze te vangen en te bedriegen. Velen worden echter zelf getroffen, zoals de wijze man zei: “Wie een kuil graaft voor een ander valt er dikwijls zelf in.” Hij die andere mensen wil bedriegen, wordt door de almachtige God gestraft met de dood en in de hel geworpen.
Er is een fabel die gaat over een hommel die in het water terecht kwam en niet durfde te zwemmen. Toen een kikker dat zag, wilde hij de hommel verschalken. Hij zei: “Je bent welkom, lieve zuster en vriendin. De wijze man leert ons dat een broeder en vriend in nood beproefd wordt. Kom met mij mee, ik kan wel zwemmen.” De hommel geloofde hem. Ze liet zich met een draad aan de poot van de kikker vastbinden. Zo zwommen ze gezamenlijk totdat zij in diep water kwamen. De kikker dook onder water waardoor de hommel verdronk. Een wouw die er boven vloog, zag de dode hommel drijven. Hij dook naar beneden om haar te vangen. Omdat de hommel aan de poot van de kikker vastzat, nam de wouw ook de kikker mee. Hij at ze allebei op.
De 108e dialoog. Over de beer en de wolf
107r
DJe beer riep tot hem den wolf ende seyde Onder dye
wilde beesten sijn wy twee die meest vernaemt :
Mer waren wi te samen in een hol ende mit malkan=
der verenicht wij souden alsoe veel te meer verheuen wesen:
Dese reeden behaechden den wolf ende si sijn myt malkander
ouerkomen als myt malkander te wonen Daer om seyde dye
beer totten wolf des somers sel ick myt dy in dijn hol wonen
ende dan saltu my voeden van dat wilt dattu dan selste van=
ghen Ende ick sel di des winters in mijn hol brenghen . ende
dy daer dan ghenoech besorghen daerstu of leuen mogheste .
Om dat ick niet en wil dattu des winters wesen selste onder
den blaeuwen hemel in die rijp ende koude Mer in mijn hock
selste wesen daer du dan mit mi leckerliken selste leuen ¶Die
wolf gheloefden dyt ende vinck des somers veel beesten daer
hi den ouden beer mede voeden Alsoe dattie beer ledich was ende
een goet leuen in gemac leydenEnde doe die winter gecomen was
brocht dye beer den wolf tot sinen hock ende nest daer dye wolf
niet en vant daermen of leuen mocht also dat hy daer om seer
bedroeft wort ende groten hongher leet Want die beer licke=
de sijn poten ende had goet leuen ende en sorghede nyet voor
den wolf waer hi of soude leuen Hier om seyde hem dye wolf
Waer of sal ick hier leuen waer om hebstu mi aldus bedrogen
Die beer antwoorden Sitte mit mi ende licket dy oftu wils=
te ¶ Ende en belieft dy dat niet soe ghanck daerstu wilste
Als dit die wolf hoorden dat hy aldus bedroghen was keer=
den hy weder totten bossche daer hi te wonen plach ende sey=
de. E lck sal sinen ghesel beproeuen : wanneer hy hem
daer toe wil voeghen . ¶ Aldus sellen wi dye vrienden proe=
uen eer dat wi in hem heel betrouwen setten Want nyemant
en sal sijn secreet enen anderen beuelen eer dat hy hem proeft.
ende besoeckt . Daer om seyt die wise man En wilt allen man
niet in dijn huys inleyden dat is in dijn hert want des loosen
mensche veel ende menigherhanden listen ende laghen soeckt.
Jtem. Hebstu enen vrient besittet dien in dijnen liden ende en
De beer riep de wolf bij zich en zei: “Onder de wilde dieren zijn wij tweeën de meest beroemde, maar waren wij samen in één hol en met elkaar verbonden, dan zouden wij nog veel belangrijker zijn.”
Deze uitspraak beviel de wolf. Ze kwamen met elkaar overeen te gaan samenwonen. De beer zei tegen de wolf: “’s Zomers zal ik met je in jouw hol wonen en zal jij mij voeden met het wild dat je dan zal vangen. ’s Winters zal ik je in mijn hol brengen. Ik zal je daar dan genoeg eten brengen om van te leven. Ik wil niet dat je ’s winters onder de blauwe hemel in de kou vertoeft. Je zal in mijn hol wonen waar je met mij prettig zal leven.” De wolf geloofde dit en ving in de zomer veel dieren waar hij de oude beer mee voedde. De beer had niets te doen en leidde een goed en gemakkelijk leven.
Toen de winter aangebroken was bracht de beer de wolf naar zijn hol. De wolf vond niets waar hij van kon leven. Hij werd daar erg bedroefd om en leed grote honger. De beer likte zijn poten, had een goed leven en vroeg zich niet af van welk voedsel de wolf moest leven. De wolf zei tegen hem: “Waarvan moet ik hier leven, waarom heb je mij zo bedrogen?” De beer antwoordde: “Kom bij me zitten en ga je likken zoveel als je wilt. Wens je dat niet, ga dan maar.”
Toen de wolf besefte dat hij bedrogen was, keerde hij terug naar het bos waar hij vandaan kwam. Hij zei: “Een ieder moet zijn vriend beproeven als hij zich bij hem wil voegen.”
Wij moeten vrienden beproeven voordat wij vertrouwen in hen stellen. Want niemand moet zijn geheim aan een ander toevertrouwen voordat hij hem op de proef gesteld heeft. Daarom zegt de wijze man: “Laat niet iedereen je woning binnen, dat is in je hart, want de onbetrouwbare mens bedenkt veelsoortige listen en lagen.”
Heb je een vriend, stel hem dan eerst op de proef en
107v
wilt hem niet lichteliken ghelouen Want eer die vrient gheproeft
is en salmen hem niet lichteliken betrouwenMer nae dat hi hem ge
proeft heuet ende ghetrouwe gheuonden sal hy hem vriliken sijn
secreet beuelen Hier of vertelt valerius van alexander den coninck
van macedonien dat op een tijt doe philippus sijn meester in me=
dicinen dye hi ghetrouwe gheuonden had hem medicijn geuen
soude quam een brief tot hem dye van des meesters vianden gheseyn
det was daer in stont dat philippus sijn meester van dario den
coninc van parsen ende meden daer toe mit ghelden gehuert was
dat hi inder medicinen venijnt mengen soude om alexander te verge
uen Dat alexander als hi den brief ghelesen hadde die medicinen
eerst in nam ende daer na den meester den brief gaf te lesen wt groot
betrouwen dat hi op hem hadde dat hi gheen quaet vermoeden
op hem en mochte crighenHier om en sellen wi ons met niemant
in enigher vrienscap ofte gheselscap verbinden eer wi die ghe
proeft ende besocht hebben Seneca Du selste alle dinghen mitten
vrient ouerlegghen.mer mit di seluen eerstWant alle gesel ofte
vrient en is altoes niet goet ende ghetrouweMer sonderlinghe
is die een ghesel vanden anderen ondersceidenGelijc als men seyt dat
twe ghesellen tesamen wanderden in enen bossche daer hem een
beer te gemoet quam lopen om hem luyden te verderuen Alsoe dat
die een van hen beyden veruaert wesende op enen boem clam Ende
die ander ghinc leggen houdende hem al stille of hi doot hadde ge
weestDie beer dit siende quam tot hem die daer lach als doot ende
ghinc hem ruyken alle sijn lijf ouer ende want hi stille bleef liggen
ghinck die beer wech meynnende dat hi doot waer Doe dit die
gesel sach quam hy vanden boem tot sinen ghesel vragende hem
wat hem die beer in sijn oer hadde gheluystert Die ander an=
twoorden Hi seyde mi dat ic mit alsulken ghesel die mi in al=
so groten last begeuen hadde geen gemeenscap meer en soude heb
ben Die vianden die malkander onderlinghe quaet ghedaen heb
ben en konnen nymmermeer rechten pays van gront des her
ten hebben Alsoe als wi bi een ghelikenisse vinden dat een lant
man enen enighen soen hadde dien hi dicwijl plach laten lopen
wees niet lichtgelovig. Voordat iemand zijn vriend op de proef heeft gesteld, moet hij hem niet lichtvaardig vertrouwen. Nadat hij hem heeft leren kennen als een trouwe vriend, kan hij hem vrijelijk in vertrouwen nemen.
Valerius vertelt hierover het volgende: Alexander, de koning van Macedonië, zou eens medicijnen krijgen van zijn arts Philippus aan wie hij zijn vertrouwen had gegeven. Hij ontving toen een brief die was verzonden door de vijanden van de arts. Daarin stond dat zijn arts Philippus door Darius, de koning van de Perzen en Meden, was omgekocht om Alexander te vergiftigen door gif in de medicijnen te mengen. Toen Alexander de brief had gelezen, nam hij eerst de medicijnen in, waarna hij zijn arts de brief te lezen gaf. Zijn vertrouwen in hem was zo groot dat hij geen kwade vermoedens tegen hem kreeg.
We moeten niet met iemand vriendschap sluiten of met iemand omgaan, voordat we hem op de proef hebben gesteld. Seneca zei: “Je moet alles met je vriend overleggen, maar eerst met jezelf, want niet elke vriend is goed en te vertrouwen.”
Ongetwijfeld zijn geen twee vrienden hetzelfde, zoals bijvoorbeeld de twee vrienden die samen in een bos wandelden toen een beer hen tegemoet kwam met de bedoeling hen te doden. Een van hen beiden klom van schrik in een boom, de ander ging liggen en hield zich dood. De beer zag dit en liep naar de vriend toe die voor dood bleef liggen. Hij besnuffelde zijn hele lichaam, maar omdat hij stil bleef liggen, ging de beer weg in de veronderstelling dat hij dood was. Toen de andere vriend dit zag, kwam hij uit de boom om zijn vriend te vragen wat de beer in zijn oor had gefluisterd. Hij antwoordde: “De beer zei dat ik met een vriend, die mij in zo’n groot gevaar heeft gebracht, geen omgang meer zou moeten hebben.”
Vijanden die elkaar onderling kwaad hebben aangedaan, kunnen uit de grond van hun hart nooit meer vreedzaam met elkaar omgaan.
In een gelijkenis lezen we dat een boer zijn enige zoon dikwijls liet
108r
te spelen int velt also dat hi ten lesten van een serpent doot gebeten
wort daer die vader seer drouich om was ende begroef sinen soen ende
beteykende dat graft mit een sonderlanc teyken Ende die man lach daer
op wt hoe dat hi dat serpent weder soude hebben mogen doden . Op
een tijt quam hi daert serpent was ende sloech mit sijn bile daer na
ende dat serpent verbergede sijn lijf in een kuyl also dattie man hem den
stert of sloech waer om daer noch meerre viantscap tusschen hen bei
den geworden is Daer na sprac die man mitten serpent van pays mit
hem te maken daer dat serpent op antwoorden: Dattu segste en mach
niet gescieden also lange alste dijns soons graft sieste Ende alsolan=
ge als ic mijn startte sie en kant gheen goede vrede wesen
¶ Van die wilde gheyt ende den wolf ¶ Dyalogus C ix .
EEn wilde geyt quam op een tijt wtten velde bi den auont ende
berchde hem teges den nacht in eens lantmans huyse. Daer
die wolf toe quam lopen ende seyde Nu sal ick minen buyck van die ver=
uollen ende du en mogeste mi nu niet ontsitten Die gheyt viel op
hore knien vor den wolf ende seyde Jc bidde di om god dattu my
eerst laetste gaen tot minen ionghen om dat ic mijn ionc melc
gheuen mach dattet niet van honger en sterue Jc beloue di dat
ic weder tot di comen sal Die wolf dacht dat hise beyde hebben
woude ende seydeGanc tot dijn ionghe ende brenctet voor di want
ict seer begeer te sien Ende dan sal ick vwer beyder ontfermen Mer
dat ionge en mach sonder di niet ontgaen. Die geyt swoer een
eet datse alle dat soude doen Mer doe si te huijs gecomen was
spelen in het veld. Uiteindelijk werd hij doodgebeten door een slang. Zijn vader was daarover erg bedroefd. Hij begroef zijn zoon en voorzag diens graf van een bijzonder gedenkteken. Daarna bedacht de man hoe hij de slang zou kunnen doden. Op een keer kwam hij op de plek waar de slang was. Hij sloeg er met zijn bijl naar, maar de slang verstopte zich in een kuil. De man hakte de staart van de slang af, waardoor de vijandschap tussen hen beiden alleen maar groter werd. Daarna stelde de man aan de slang voor om vrede te sluiten. De slang antwoordde: “Wat je voorstelt zal niet gebeuren zolang jij het graf van je zoon ziet. En zo lang ik mijn staart zie, zal er geen goede vrede zijn.”
De 109e dialoog. Over de wilde geit en de wolf
Op een keer kwam ’s avonds een wilde geit uit het veld. Zij zocht beschutting voor de nacht in het huis van een boer.
Een wolf kwam naar haar toe lopen. Hij zei: “Ik wil mijn buik met jou vullen. Je kunt me nu niet ontkomen.” De geit viel op haar knieën voor de wolf. Ze zei: “Ik smeek je om godswil dat je me eerst naar mijn jong laat gaan. Ik wil mijn jong melk geven zodat het niet van honger omkomt. Ik beloof je dat ik daarna weer bij je terugkom.”
De wolf bedacht dat hij ze allebei wel wilde hebben. Hij zei: “Ga naar je jong en voed haar want ik wil je jong graag zien. Ik zal me daarna over jullie beiden ontfermen, maar je mag je jong niet alleen achterlaten.”
De geit bezwoer de wolf dat ze dat allemaal zou doen, maar toen ze thuis was gekomen
108v
ende hoer ionge gheuoedet had vergat si tot den wolf weder te co
men Ende die wolf beclaghede hem des ende seyde Luttel te heb
ben in sekerheyt.is beter dan veel in twijfelheyt Aldus vindet
men veel menschen die als si ghenoech hebben niet daer mede ge
paeijt en sijn Mer om hoer begeerlicheyt ende ghiericheyt souden
sijt wel al nemen datter is gelijc als die woluen also dat si dick=
wijl ydel bliuenDie gierige mensche is gelijc een vat sonder bomen
dat nymmer [w]ol warden en machDaer om seyt die wise man die
gierige mensche en sal niet van gelde veruollet warden Hier of vint
men dattie oude princen ende heren dye giericheyt seer plegen te ver
smaden ende haten ¶ Dat si die heerscappie niet annemen wou
den om gelt te vergaderen ende te krigen Mer om prijs ende eer te begaen
ende dat gemeen goet wel te bewaren Waer of valerius scrijft . Dat
doe scipio affricaen al affrica gewonnen ende onder dat roemsche rijc
gebrocht had wort hi besculdicht voer den raet dat hi gelt ende
goet genomen hadde van dat lant van affricaDaer hi op antwoor
den ende seyde Niet en heb ic wt dyen lande gebrocht dat mijn is
da[t] alleen den naem dat ic voertan hieten sal scipio affricanus om dat ic
affricaen verwonnen hebOec scrijft valerius van den vromen man curio
mantensi dye den romeynen een exemplaer der soberheyt was ende een
spiegel der stercker vromicheyt Dat op een tijt doe die ambacia
ten des volcs die saiuten genoemt sijn tot hem quamen ende in sijn huys
gingen vonden si hem sitten op een houten banc biden haert etende wt
een houten scuttel dien si brochten een groten klomp gouts ende sey
den dat hi gout ende siluer gebruken soude op syn tafel Doe wort
hi lachende ende seyde Voer niet isset dat gi mi gout gebrocht hebt
Mer segt vwen volc dat curio mantensis lieuer heer is ouer rijc volc
dan dat hi selue rijc soude wesenOec geeft hen te kennen dat ic niet ver
uaert en sel wesen van enigen groten heer der vianden ende dat men mi niet
bewegen en mach mit gelde van iustici te doen Jtem noch seyt valeri
us dat doe dat volc van sauiten te ro[w]en gecomen was totten groten
heer fabricius daer hi sat en vrolic was ende sanc Ende si hem brochten
veel gouts bi groten ghewicht om van hem te copen hoer vrijheyden
weder te gebruken dat hi niet an en sach sijn eygen profijt mer meer
den ghemeyn orbaer ende seideGaet weder om ende neemt v g[uo]t weder
want die romeynen willen lieuer heerscappie hebben ouer de ghenen
en haar jong had gevoed, vergat ze naar de wolf terug te gaan. De wolf beklaagde zich en zei: “Weinig te hebben in zekerheid is beter dan veel te hebben in onzekerheid.”
Veel mensen zijn niet tevreden als ze genoeg hebben, maar door hun verlangens en hun hebberigheid zouden ze wel alles willen hebben wat er te krijgen is. Net als de wolven krijgen ze vaak niets. Een hebzuchtig mens is als een bodemloos vat dat nooit vol zal raken. De wijze man zegt dat een hebzuchtig mens nooit genoeg geld heeft. Zo vertelt men dat de oude machthebbers en heren hebzucht verwerpen en haten. Ze accepteren de macht niet om geld te krijgen en te verzamelen, maar om lof en eer te verwerven en om het gemeengoed te waarborgen.
Valerius schrijft dat, toen Scipio de Afrikaan heel Afrika veroverd en ingelijfd had bij het Romeinse Rijk, hij door de Senaat beschuldigd werd geld en goed van Afrika afgenomen te hebben. Daarop antwoordde hij: “Ik heb niets uit dat land voor mezelf meegebracht dan alleen mijn naam. Voortaan zal ik Scipio de Afrikaan heten, omdat ik Afrika veroverd heb.”
Valerius schrijft ook over de rechtschapen Manius Curius, die voor de Romeinen een voorbeeld van matigheid was en hun een spiegel van grote rechtschapenheid voorhield. Toen gezanten van het volk dat de Samnieten wordt genoemd zijn huis binnen gingen, vonden ze hem zittend op een houten bank bij de haard. Hij at uit een houten kom. Ze brachten hem een grote klomp goud en zeiden dat hij goud en zilver op zijn tafel zou moeten gebruiken. Hij schoot in de lach en zei: “Jullie hebben me tevergeefs goud gebracht. Zeg tegen uw volk dat Manius Curius liever heer is van een rijk volk dan dat hij zelf rijk zou zijn. Zeg ze ook dat ik niet bang zal zijn voor een machthebber van de vijand en dat ik me niet met geld over laat halen om recht te spreken.”
Valerius vertelde ook dat de Samnieten naar Rome waren gekomen om Gaius Fabricius te bezoeken. De consul was vrolijk en hij zong. Ze brachten hem veel goud, zwaar van gewicht, om van hem hun vrijheid terug te kopen. Het ging hem echter niet om zijn eigen profijt maar meer om het gemeenschappelijk voordeel. Hij zei: “Ga weer terug en neem uw goud mee, want de Romeinen willen liever de macht over hen
109r
die gout hebben dan ouer dat gout Die heylighe leraer augustinus
scrijft inden boec van der stat godes van enen w ijsen raetheer van romen
lucius valerius genoemt die nae dat hi in sinen senatoers staet ghe
storuen is also arme geuonden was dat niet ein penninc bi hem geuon
den wort also dattet gemeyn volc becostigen moste dat hi ter aerden
wort gebrocht Dese gewoente was onder den princen dat al hadden si
groot volc dat rijc was onder hem dat si nochtant in horen huyse seer
arm waren daer oec augustinus int selue boec of seyt dat een vanden
romeynschen heren die om sijnre doechden wil twewerf geweest had
die ouerste van romen dat hi nochtant wtter senatoerscap namaels
wt gesettet wort om dattet beuonden wort dat hi in sinen huyse tien
pont goudes was dat hem toebehoerden Valerius bescrijft dattie
oude princen van romen die manier hadden dat een ygelic van hen den ghe
meen lande sijn oerbaer dede ende niet sijn eygen prophijt daer in en
sochte regnerende garen ende lieuer een arme prince ofte heer op een
rijc lantscap dan dat hi rijc waer ende dat lantscap arme Voort seyt
valerius dattie raetsheren van romen alle gemeenliken so arme waren
als si storuen dat si niet en hadden after gelaten daermen hoer dochte=
ren mede brengen mochte tot hiliker staet Mer dat dan dye senatoren
der edelre heren dochteren eerliken plegen te begauen ende brenghen die
hoechliken tot huliker staet Daer om oeck augustinus seyt in een epis
tel dattie wijsheit van romen pleech te seggen dattet meer te bescreien
was dat romen vergaen was ouermits rijcdom meer dan van armoeden
want in armoeden wort die doechde bewaert Mer die rijke ouer=
vloedicheit is die quaetste viant die die herten der menschen verderft.
Hier of leestmen inden gesten des groten alexander doe sijn volc den co=
ninc darius verwonnen hadde worden si alle rijc vanden roef hoorre vi=
anden dat si daer om want si losich geworden waren wt dat si rijc waren
naemaels weder verwonnen worden Doe alexander dyt sach geboet hi
datmen verbernen soude alle die roef ende dat goet dat sijn volc vanden vi
anden gekregen had ende seideAlso lange als dit volc sonder gelt ende goet
was en was nyemant diese verwinnen mochtMer doe si mit siluer
ende gout geladen waren syn traech geworden te wederuechten ende syn daer
om verwonnen ende doe si des gelts ende goets quijt waren vochten si we
der als si te voren vromeliken hadden gedaen ende hadden weder victorie
Aldus le[e]stmen oec van den romeynschen gesten datmen hier voermaels te
strijden plach om lof prijs ende eer te beiagen om vriheit te krigen ende te
die goud hebben dan over dat goud.”
De heilige leraar Augustinus schrijft in het boek De stad van God over een wijze raadsheer van Rome, Lucius Valerius genaamd die, nadat hij als senator gestorven was, zo arm bleek te zijn geweest dat nog geen penning bij hem gevonden werd. Het gewone volk moest daarom zijn begrafenis bekostigen. Het was gebruikelijk bij de machthebbers dat zij heersten over een rijk volk, maar dat zij sober leefden in hun eigen huis.
Augustinus zegt in hetzelfde boek dat een van de Romeinse heren, die om zijn deugdzaamheid tweemaal senator van Rome geweest was, later toch uit het ambt gezet werd omdat in zijn huis tien pond goud gevonden werd dat hem toebehoorde.
Valerius beschrijft dat de oude machthebbers van Rome de gewoonte hadden dat een ieder van hen voordeel bracht aan de gemeenschap en niet uit was op eigen profijt. De regeerders zochten liever een arme leider voor een rijk gebied dan een rijke voor een arm gebied. Ook zegt Valerius dat de raadsheren van Rome in het algemeen zo arm waren, dat als ze stierven ze niets hadden nagelaten waarmee men hun dochters kon laten trouwen. De senatoren waren dan zo fatsoenlijk om de dochters van die edele heren geldelijk bij te staan om ze op waardige wijze in het huwelijk te laten treden. Daarom zegt Augustinus in een epistel dat de wijzen over Rome plachten te zeggen dat het meer te betreuren was dat Rome vergaan was in rijkdom dan in armoede, want in armoede wordt de deugd bewaard.
De rijke overvloed echter is de kwaadste vijand die de harten van de mensen schaadt. Hierover leest men in de geschiedverhalen over Alexander de Grote. Toen zijn volk koning Darius overwonnen had, werd het rijk van de roof op hun vijanden. Omdat de onderdanen door de rijkdom lui geworden waren, werden zij wederom overwonnen. Toen Alexander dit zag, gebood hij dat men alle op de vijand buitgemaakte goederen moest verbranden. Hij zei: “Zolang mijn onderdanen zonder geld en goederen waren, was er niemand die hen verslaan kon, maar toen ze beladen waren met zilver en goud waren ze te lui geworden om terug te vechten waardoor ze overwonnen werden. Toen zij geld en goed kwijt waren, vochten ze moedig als te voren. Ze behaalden de overwinning weer.”
Zo leest men ook in de Romeinse geschiedverhalen dat men vroeger ten strijde trok om geprezen te worden, eer te behalen, de vrijheid te verkrijgen en
109v
houden ende om profijt van dat gemeen goet ende dat te bescermen
dat si dan altoes victorie hadden Mer nae dien dattie romeynen hem
totter ghiericheyt setten worden si altoes inden strijde verwonnen
Van dat eenkorentgen ende squillatus Dyalogus C x.
EEnkoren is een cleyn beestgen een weynich meerre dan
een weselken dat onder op sijn buyck wit is. ende op
sinen rugghe bouen rootachtich : ende wat doncker
graeu is seer schoon ende woent op dye bomen . Van schoon=
heit der vellen van desen beestgens verheffen hem die menschen
van dat hoor clederen mit desen vellegis gheuoedert worden
ende nochtant en glorieren die beestgens hem seluen van hoer
schoonheyt niet : Al is dyt beestgen cleyn het is nochtant om
sijn velletgis wil seer eedel ende groot gherekent Des ghelijck
is oeck een ander cleyn beestgen squillatus gehieten oeck edel
ende groot gherekent om die edelheyt sijnre vellen Dese twe
maecte[t]n te samen gheselschap ende seyden Wy sijn verheuen
ende seer waerdich voor den menschen om waerdicheyt onser
vellen: Ende want wij soe edel sijn willen wi veruolghen an=
dere oneedele ende lelike beesten .¶Sy vonden doe een padde
dye si beghonden te moyen ende verdriet an te doen om dat si
leelijck was waer om die padde tot hem seyde : God die heer
heeft ons ghemaeckt ende wij ons seluen niet Jn dien dan dat
ghy aldus schoon sijt dancket god daer of . ende laet my blij=
uen lelick die ick ben . Om dese woorden worden dye andere
behouden, om te profiteren van het gemeengoed en dat te beschermen. De strijders behaalden dan altijd de overwinning. Nadat de Romeinen hebzuchtig waren geworden, werden zij altijd in de strijd overwonnen.
De 110e dialoog. Over het eekhoorntje en de squillatus
De eekhoorn is een klein diertje, niet veel groter dan een wezel. Zijn buik is wit en zijn rug is roodachtig en wat donkergrijs. Hij is heel mooi en woont in bomen.
De mensen ontlenen hun aanzien aan de mooie vachten van deze diertjes. Zij voeren hun kleding ermee. De diertjes zelf echter beroemen zich niet op hun schoonheid. Al is dit diertje klein, toch wordt het om zijn vacht zeer waardevol en belangrijk gevonden.
Evenzo wordt een ander klein diertje, squillatus genoemd, als belangrijk en waardevol beschouwd vanwege zijn vacht.
Deze twee dieren hielden elkaar gezelschap. Ze zeiden: “Wij staan in hoog aanzien bij de mensen en zijn zeer waardevol om de kostbaarheid van onze vachten. Omdat wij zo belangrijk zijn, willen wij onaanzienlijke en lelijke dieren gaan vervolgen.”
Zij vonden toen een pad. Ze begonnen het haar lastig te maken en ze kwelden haar omdat zij lelijk was. De pad zei daarop: “God de Heer heeft ons zo geschapen, wij hebben dat niet zelf gedaan. Als jullie jezelf mooi vinden, dank God dan daarvoor. Laat mij zo lelijk blijven als ik ben.”
Om deze woorden werden de andere
110r
twee seer toornich ende crabbede der padden hoer oghen wt
ende seyden Dorueste noch spreken du lelike beest . Daer nae
vonden si enen huyle die sijn nest in enen boem ghemaeckt had
de dye si mit schanden van daer dreuen ende worpen sine eyer
van bouen neer ende braken oeck sijn nest . ¶ Dye huyle wort
hier seer droeuich om ende wech vlieghende seyde hy . O hoe
qualiken hebt ghij ghedaen lieue broeders want al ben ick
leelick nochtant ben ick alsoe wel een creatuer godes als ghy
wachtu wachtu. Een ander sal noch wraeck doen van mijn=
re weghen Hier nae vonden si een schymynckel of een aep op=
ten boem lopen speelen dien si oeck toe spraken ende seyden .
Waer om en scaemste dy niet die die lelickste biste bouen allen
dieren dattu gheen startte en hebste ende dy altoes laetste af=
ter in sien . ¶ Die aep dit horende spranck vanden boem ende
doodese beyde gader ende seyde EErbaer sijn dye e
del gheboren . dye bose hebben hoer eer verloren . ¶ Hier om
en sellen dye grote heren ende eedele ende rijcke luyden die ar=
me ende slechte menschen niet versmaden ofte veruolghen om
dat si soe goet anders niet en sijn als si Want die rechte eedel=
heyt en is nyet gheleghen in gheslachte van groten ouderen .
Mer in doechdelickheyt ende in hoescheyt hoorre seden Daer
om seyt dye philosooph dat eedelheyt gheleghen is in goeden
seeden . ¶ Het is een ghemeen segghen dat hy edel is dyen sine
doechde verciert ¶ Ende dat is een rustier dye oneerbare din=
ghen hantiert niet dye opt lant gheboren is : ¶ Men seyt een
fabel dat een out leeu in sijnre ioecht veel quaets gedaen had
de want hy den beer den ezel ende den os veel quaets myt si=
nen clauwen al krabbende hadde ghedaen . Des ist gheschyet
doe hy seer oudt gheworden was . : ende op een tijt inden
winter seer verkoudet int snee gheuallen was ende by hem sel
uen daer wt niet comen en mochte Ende doe dit die beer ver=
nam wardense ghedachtich des quaets dat hi hem aen ghe=
daen hadd[d]e ende beet hem weder veruaerliken mit sinen tan
den :¶ Ende dye styer of dye osse stack hem wreedeliken myt
twee erg boos. Ze krabden de ogen van de pad uit, waarna ze zeiden: “Durf je nog te spreken, jij lelijk beest?”
Daarna vonden ze een uil, die haar nest in een boom had gemaakt. Tot hun eigen schande verdreven ze haar daaruit, gooiden haar eieren naar beneden en vernielden ook haar nest. De uil werd erg bedroefd. Toen ze wegvloog zei ze: “O, wat zijn jullie gemeen, lieve broeders. Al ben ik lelijk, toch ben ik een schepsel van God, net als jullie. Wacht maar, een ander zal namens mij nog wraak nemen.”
Later zagen ze een aap in een boom spelen. Ze zeiden tegen hem: “Waarom schaam jij je niet, lelijkste van alle dieren, dat je geen staart hebt en altijd je achterste laat zien.” Toen de aap dit hoorde, sprong hij uit de boom en doodde ze allebei. Hij zei: “Fatsoenlijk zijn degenen die edel zijn geboren, de kwaden hebben hun eer verloren.”
De grote heren en de edele en rijke mensen moeten de arme en eenvoudige mensen niet verachten of vervolgen. Ze zijn niet anders als zij. Echte adeldom heeft niets te maken met een voornaam voorgeslacht, maar met deugdzaamheid en beschaafde zeden.
Een filosoof zei dat edelheid gelegen is in goede zeden. Men zegt dat diegene edel is die zijn deugden cultiveert. Hij die oneerbare dingen doet is een boerenpummel, niet degene die op het platteland is geboren.
In een fabel is te lezen dat een oude leeuw in zijn jeugd veel kwaad had gedaan. Hij had de beer, de ezel en de os met zijn scherpe klauwen veel ellende bezorgd. Toen hij heel oud was geworden, was hij in de winter een keer verkleumd in de sneeuw gevallen. Hij kon er zelf niet uit komen.
Toen de beer dit zag, herinnerde hij zich het kwaad dat hem was aangedaan. Hij beet hem verschrikkelijk. De os stak hem wreedaardig met
110v
sinen hoornen doer sinen buyck ende die ezel sloech hem mit si
nen afteruoeten voer sijn hoeft Die leeu dit lidende bekenden
sine verdienten ende seyde wt groter pinen Alle verwinnen si
mi die ic verwonnen heb : Mijn eer is al doot ende dat werck
mijnre eren is wech van mi ghegaen Siet dien ick te schaden
plach die scadet miDat ick den anderen ghedaen heb dat valt
op my .
¶ Van dat paert ende den beer ¶ Dyalogus C xi. :
EEn paert hadde langhe ghepleyt tegen den beer alsoe
wanthet langhe geduert hadde haddet alle sijn goet
verpleyt Ende ghinc tottie muyl biddende hem dat hy
hem lenen woude tien pont goutsEnde doe dat paert dat gelt
hadde verhaelden hi sine scade ende wan ten lesten den pleyt ende
kreech daer mede toe groet gelt ende goetHier na als dat paert
wel op sijn dreeue was ende rijck gheworden eyschede die muyl
dat ghelt dat si hem gheleent had dat hi doen soude als hi ghe
l[a]uet had Mer dat paert om sijn oneerbaerheyt bespottede den
muyl ende seyde O du muyl en scaemste di niet dyt aldus van
mi te eyschen ende sprac hem qualiken toe waer om dye muyl
toornich wort ende daechden voer den rechter Als dit dat paert
hoorden worthet oec toornich ende nam tot hem dat cameel
ende den ezel ende sloechen hem wel ende bet voer sijn ghelt.
Die rechter dit vernemende gaf daer of aldustanige sentencie ende
vonnisse dat dat paert dat ghelt weder soude geuen sonder vertrec.
zijn hoorns in zijn buik en de ezel sloeg hem met zijn achterpoten tegen zijn kop. De leeuw leed hieronder maar hij erkende dat hij dit verdiend had. In zijn grote ellende zei hij: “Ik word overwonnen door degenen die ik eerst overwonnen had. Ik heb mijn eer al verloren en het werk waar ik trots op was, is verdwenen. Zie maar, degenen die ik beschadigd heb, beschadigen mij nu. Wat ik anderen aangedaan heb, overkomt nu mij.”
De 111e dialoog. Over het paard en het zwijn
Een paard voerde al heel lang een rechtszaak tegen het zwijn. Omdat het zo lang duurde was hij al zijn bezittingen kwijt geraakt. Hij ging naar het muildier en smeekte hem of hij hem tien pond goud wilde lenen. Toen het paard het geld had, verhaalde hij zijn schade en won uiteindelijk zijn zaak. Als gevolg daarvan verkreeg hij veel geld en goederen. Toen het paard in goeden doen was en rijk was geworden, eiste het muildier het geld terug dat hij hem geleend had, want het paard had immers beloofd dat hij dat zou doen. Maar het oneerlijke paard bespotte het muildier en zei: “O jij muildier, schaam jij je niet om dit zomaar van mij te eisen?” Hij sprak hem minachtend toe, waar het muildier kwaad om werd. Hij daagde het paard voor de rechter. Toen het paard dit hoorde, werd hij ook kwaad. Hij nam de kameel en de ezel mee naar het muildier. Die twee sloegen als vergelding het muildier in elkaar. De rechter hoorde dit en sprak zijn vonnis uit: het paard moest het geld zonder uitstel aan het muildier terugbetalen.
111r
ende dat die gheen die den muyl alsoe gheslaghen hadden voer
hoer smart gheuen souden hondert merck gouts Ende want
die cameel niet en hadde te gheuen soe wort hi verdreuen ende
wtten lande ghebannet ende die ezel wort in die stocke gheset
tet daer hi in armoeden moste steruen Mer dat paert most die
schult betalen ende alle onkost daerren bouen gheuen also dat
hi niet en behielt mer arme ghebleuen is ende seyde DJe
schuldich is ende niet en betaelt : recht is dat hi alle quaet op
hem haelt . . ¶ Aldus vindetmen veel ondanckbare menschen
die gheen danck en gheuen den ghenen die hem goet doen en=
de oeck dye weldaet nyet bekennen en willen . yeghens wel=
ken die wijse man catho seyt Du selste o kint ghedachtich we
sen der weldaet diestu ontfanghen hebst: Wanneer die arme
vrient di een cleyn ghifte gheeft dat saltu in waerden ende in
doechden nemen ende wesen altoes danckbaer dinen vrient :
Mer god betert . veel menschen worden gheuonden dye hoor
weldoende vrienden niet alleen nyet en prijsen mer quaet voer
goet daer voer weder gheuen Ghelijck alsmen leset dat doe een
coninck een van sinen vrienden verheuen hadde bouen allen den
anderen dat hi in hem seluen beghan te denckenDye coninck
heeft mi alsoe grotelick verheuen dat ick nymmermeer mijns
selfs ende vrij sal moghen wesen .Hier om dacht hi hoe hi den
coninck ter doot soude moghen brenghen Dit vernam die co=
ninck ende dede hem voer sijn aensicht comen Ende als hy die
waerheyt vernomen hadde veroordelde hi hem ter doot ende
dede hem slepen alle die straten om daer hi myt slijc ende drec
beworpen ende vuyl wort ghemaeckt ¶Mer hi bekende hem
seluen lijdende dat verduldeliken om dat hy in dye tijt synre
voerspoet nyemant enich goet ghedaen en hadde mer houaer
dich hadde gheweest ende allen menschen wreet ende fel. On
der allen quam daer een die sijn vrient gheweest hadde dien hy
lief hadde als hem seluen die nae hem mit een steen werp ende
hem wat rakende op sijn tee van sijn voet dat hi seer luyde riep
ende wort daer om seer verstoort ende bedroeft. Doen hy al=
Degenen die het muildier zo geslagen hadden, moesten als smartengeld honderd goudstukken betalen. Omdat de kameel niets te geven had, werd hij verdreven en uit het land verbannen. De ezel werd in de gevangenis gezet en stierf daar in armoede. Maar het paard moest zijn schuld betalen en daarboven alle onkosten. Hij hield niets meer over en is verder arm gebleven. Hij zei: “Wie schulden heeft en niet betaalt, heeft zelf alle ellende op zijn hals gehaald.”
Er zijn veel ondankbare mensen die hun weldoeners niet bedanken en zelfs de goede daad niet willen erkennen. Tegen hen zegt de wijze man Cato: “Kind, je moet je bewust zijn van het goede dat voor je wordt gedaan. Wanneer een arme vriend je een klein cadeau geeft, moet je dat waarderen en in goede zin opvatten en je vriend altijd dankbaar blijven. Maar God beware me! Veel mensen prijzen hun vrienden niet om hun goedheid maar vergelden goed zelfs met kwaad.”
Zo lezen we dat een koning een van zijn vrienden verheven had boven alle andere. Hij dacht bij zichzelf: “De koning heeft me zo hoog geplaatst dat ik me nooit meer vrij kan voelen.” Daarom dacht hij erover hoe hij de koning zou kunnen ombrengen.
De koning hoorde daarvan en riep hem bij zich. Toen hij de waarheid had gehoord, veroordeelde hij hem ter dood en liet hem door alle straten slepen. Daar werd slijk en drek naar hem gegooid, waardoor hij heel smerig werd. Maar hij kwam tot inkeer en droeg zijn lijden geduldig, omdat hij ten tijde van zijn voorspoed nooit iets goeds voor een ander had gedaan maar trots was geweest en iedereen wreed en meedogenloos had behandeld.
Uit de menigte maakte zich iemand los, die een vriend was geweest en van wie hij hield als van zichzelf. Die vriend gooide een steen naar hem, die zijn teen raakte, waardoor hij het uitschreeuwde. Hij werd er heel boos en bedroefd van.
Nadat hij
111v
dus gheslepet was wort hi weder voer den coninck gebrocht
die sine knechten vraghede ende seyde Hoe heeft hem dese qua=
de boef in sijn lijden ghehat Die knechten antwoorden Ree=
delick heeft hy in allen verduldich gheweest mer in enen worp
die hem sijn vrient an dede wort hi seer onuer duldich ¶ Doe
vraghede hem die coninck waer om hi also toornich hadde ge
weest: Hi antwoorden om dat ick hem lief hadde bouen allen
menschen ende ick ghehopet had dat hi mi hulp ghedaen sou=
de hebben ende gheen quaet Doe antwoorde hem die coninck
daer op Wt dinen eyghen monde veroordele ick di bose knecht
Alsoe hebdi oeck teghen mi ghedaen: Ende seyde sinen knech=
ten gaet ende hanghet hem an die galghe als hi verdient heeft
¶ Het is groot wonder dat menschen die reeden ende verstant
hebben dat si soe ondanckbaer moghen wesen Jn dien dat on
reedelike beesten bekennende sijn die weldaden die hem ange
daen worden. Aldus leset men doe een leeu gheuanghen was
in dye stricken der iaghers quam daer tot hem een schaephar=
der hebbende melijden myt hem ende verlossede hem van dye
stricken . Anderwerf wort dye leeu gheuanghen vanden ia=
ghers ende ghesloten mytten anderen beesten in des keysers
koy . Daer gheuielt dat dese selue harder daer in gheworpen
wort om sijnre misdaet wil dat hem die beesten souden versco
ren ende eeten . dat doe dese leeu dien mensch kennende wart
ende hem niet alleen gheen quaet en deede : mer hem oeck be=
scermede vanden anderen beesten ende hielt hem onghequetst
¶ Oeck lesetmen vanden hartoch van bruynswijck dye sach
hoe een leeu vacht teghen die lijndworm dat een groot serpent
is die den leeu mit sinen staert omghecinghelt hadde ende sou
de hem te hant myt sinen venijnde hebben ghedoot . Dye vro=
me ridder dyt siende dachte ende bekende dye eedelheyt des
leeuwen ende die boosheyt des serpents toech hy wt sijn swaert ende
sloech dat serpent den hals of Ende doe dit aldus gesciet was volchde
die leeu den hartoch waer dat hi ginc ende en sceide nymmermeer van hem
oft een tam beest hadde geweest Ende vacht namael als men seyt
zo door de straten gesleept was, werd hij weer voor de koning geleid. Deze vroeg aan zijn dienaren: “Hoe heeft deze kwade boef zijn lijden doorstaan?” De dienaren antwoordden: “Hij heeft alles tamelijk goed verdragen, maar door een steenworp van zijn vriend verloor hij zijn geduld.” Toen vroeg de koning aan de boef waarom hij kwaad geworden was. Hij antwoordde: “Omdat ik hem lief had boven alle mensen en ik gehoopt had dat hij mij hulp zou bieden en geen kwaad zou doen.” De koning antwoordde hem: “Ik veroordeel je, kwade vriend, om wat je zelf gezegd hebt. Zo heb je ook tegen mij gedaan.” Hij zei tegen zijn dienaren: “Ga en hang hem aan de galg zoals hij verdiend heeft.”
Het is een groot raadsel dat mensen die rede en verstand hebben zo ondankbaar kunnen zijn, terwijl redeloze dieren de weldaden erkennen die hun te beurt vallen. Zo leest men over een leeuw die gevangen was in de strikken van een jager. Een schaapherder vond hem. Hij had medelijden met de leeuw en verloste hem uit de strikken. De leeuw werd opnieuw gevangen door de jagers en met andere dieren in een kooi van de keizer opgesloten.
Toen gebeurde het dat deze zelfde herder er om zijn verkeerde daad in werd gegooid opdat de dieren hem zouden verscheuren en opeten. De leeuw herkende deze man. Hij deed hem niet alleen geen kwaad maar beschermde hem ook tegen de andere dieren en zorgde ervoor dat de herder ongedeerd bleef.
Ook kan men lezen dat de hertog van Brunswijk zag hoe een leeuw vocht tegen een monster, een grote slang die met zijn staart de leeuw omstrengeld had en hem met zijn gif meteen gedood zou hebben. Toen de dappere ridder dit zag, besefte hij de edelheid van de leeuw en de slechtheid van de slang. Hij trok zijn zwaard en sloeg de slang zijn kop af.
Nadat dit gebeurd was, volgde de leeuw de hertog waar hij maar ging. De leeuw week niet meer van zijn zijde alsof hij tam was. Hij voerde later, zoals men zegt
112r
veel strijden voerden voerseyden hartoch teghen sine vianden
Ende doe die hartoch ghestoruen ende begrauen was bleef dye
leeu op sijn graft sitten ende sterf daer oeck .
¶ Vanden ezel ende den osse Dyalogus hondert ende twalif
EEn osse ende een ezel woenden te samen bi enen lantman
diese wel voederde ¶ Mer si mosten weder om alst re=
delick was somwijlen arbeyden . ende worden alsoe
dickwijl van horen meester gheslaghenAldus gheuielt op een
tijt dat die man den ezel seer gheslagen hadde waer of hy seer
onuerduldich wort ende ghinck totten osse clagende sinen noot
ende seyde. Wat willen wi hier langher doen Dese onsalighe
man slaet ons altoes ende maect ons moede mit arbeyden dat wi
niet rusten en mogen Laet wi daer om wech lopen ende vlyen op dat
wi bliuen mogen vrij ende sonder iuck wi sijn noch ionck ende mo=
ghen noch langhe leuen ende veel lieuer daghen hebben. Des
ghinghen si wech ende liepen ende spronghen mit groter blij=
scappen dat si alsoe van dien man ontslaghen waren Ende doet
an den nacht quam die duyster ende onghetempert is begonden
si te sorgen ende vragheden onderlinghe hoe ende waer si souden
slapen wi en hebben nu geen stal ende voetsel daer in als wy ge
woenlic sijn Het hadde ons al beter gheweest dien arbeyt ende sla
ghen te liden dan aldus onwijslick wech te lopen . Ende doe si hem
neder gheleyt hadden op die blote aerde om wat rusten te heb
ben quam die wolf an lopen ropende mit luyder stemmen daer si al
veel strijd aan de kant van de hertog tegen diens vijanden.
Toen de hertog gestorven en begraven was, bleef de leeuw op zijn graf zitten en stierf daar ook.
De 112e dialoog. Over de ezel en de os
Een os en een ezel woonden samen bij een boer die hen goed voederde, maar redelijkerwijs moesten zij als tegenprestatie soms werk verrichten. Ze werden dikwijls door hun baas geslagen.
Op een dag had de man de ezel hard geslagen. Hierdoor werd hij erg wanhopig. Hij ging naar de os om zijn nood te klagen. Hij zei: “Waarom zullen wij hier nog langer blijven? Deze ellendige man slaat ons alsmaar. Hij zorgt ervoor dat we moe worden van het werken en we niet kunnen rusten. Laten we daarom weglopen, opdat we vrij en zonder juk kunnen zijn. We zijn nog jong, hebben nog een heel leven voor ons en kunnen nog veel goede dagen hebben.”
Ze vertrokken en huppelden van blijdschap omdat ze van die man verlost waren.
Toen de nacht kwam, die duister en onstuimig was, begonnen zij zich zorgen te maken. Ze vroegen zich af waar ze moesten gaan slapen nu ze geen stal en voedsel meer hadden zoals zij dat gewend waren. Het zou beter geweest zijn onder werk en slagen gebukt te gaan dan zo onverstandig te zijn om weg te lopen.
Ze gingen op de grond liggen om te rusten. Er kwam een wolf aanlopen die luid huilde, waar ze
112v
seer of veruaert ende ghemoeyt worden : Alsoe dat si van alle
den nacht niet rusten en mochten Waer om si onderlanghe sei
den Het en is niet goet aldus te bliuen Veel beter ist dat wi we
der versellen mitten anderen beesten want dan sellen wi bescermt
wesen vanden harders ende den honden van dye laste der wol
uen Ende doe si weder omme keerden mitten anderen beesten
te eten ende te weyen ende daer by te bliuen ende te vernachten
worden si vanden harders van daen mit slaghen verdreuen:
Waer om dat si seer screyende mit enen lantman ouerdroegen
dat hise in sijn beesten mede ontfanghen woude louende hem
dat si veel arbeyts willichliken souden doen om een clein kost
ende voetsel daer voer te hebben. Alsoe dat si hem wel besocht
ende bedacht hadden als dat si werck mosten doen ende slagen
ontfanghen souden si den cost ende nootturft anders moghen
krijghen ende seyden . HEt is beeter in dwanck ende ar=
beyde by huys te wesen . dan buyten in hongher ende kommer
te sijn in vreesen . ¶ Hier in moghen wy merken hoe sorchlick
dattet is buten landes wech te lopen ende in vreemden huysen
gheherberghet te wardenWant die wijse man seyt Het is een
quaet leuen gheherberghet te warden van dat een huys int
ander . Het is daer om veel beeter ende oerbaerliker een cleyn
arbeyt ende last bi huys te lijden dan buten te lopen meer moe
ten lyden Daer om sel die mensche anmerken in alle sine wer
ken die hi doet wat eynde hem daer of comen mach. Daer een
wijs man of leert ende seyt Wattu doeste sich dattu wijsseliken
doeste ende siet an dat eynde : Lieuer wil ick cleyne laste dra=
ghen op dat mi gheen meerre op en comen. Dye wuwe plach
die duuen dickwijl seer te veruolghen om die te vanghen ende
haer ionghen te nemen Alsoe dattie duuen hem dickwijl myt
horen vloghelen te slaen pleghen ende oec te verdriuen. Ten lesten
doen si den wouwe niet beheren en mochten spraken si mit malkan=
deren ende wordens terade dat si den sperwer koren tot horen coninck
om die wuwe te beheren ende van dien te verlossen Die sperwer die co=
ninc doe hi aldus bouen die duuen geset was dede den duuen veel
erg bang en moe van werden. Zo erg, dat ze de hele nacht niet konden rusten. Daarom zeiden ze tegen elkaar: “Het is niet goed om in deze toestand te blijven. Het is veel beter als we samen met andere dieren zijn, want dan zullen herders en honden ons tegen het gevaar van de wolven beschermen.”
Toen ze teruggingen om met andere dieren te eten, te grazen en te overnachten, werden ze echter door de herders met stokken verdreven. Ze schreeuwden het uit.
Met een boer kwamen ze overeen dat hij hen te midden van zijn dieren zou opnemen. Ze beloofden hem dat ze gewillig, in ruil voor wat eten en onderdak, veel arbeid zouden verrichten.
Ze waren zo slim geweest om met hem overeen te komen dat, als ze moesten werken en daarbij slaag zouden krijgen, ze ergens anders naar toe konden gaan voor hun levensonderhoud. Ze zeiden: “Het is beter gedwongen en werkend thuis te wezen dan buiten honger en gebrek te vrezen.”
Hieruit kunnen we opmaken hoe zorgelijk het is om weg te lopen van je eigen plek en geherbergd te worden in vreemde huizen.
De wijze man zegt hierover: “Het is een slecht leven om van het ene naar het andere huis te trekken. Het is daarom veel beter en heilzamer om thuis wat te werken en lasten te dragen dan buiten te lopen en meer te moeten lijden.”
Daarom moet de mens bij alles wat hij doet opletten wat de afloop zal zijn. De wijze man leert ons: “Wat je doet, doe dat op een verstandige wijze en let op de afloop. Draag liever kleine lasten, opdat er geen zware op je afkomen.”
De wouw was gewoon om op duiven te jagen, ze te vangen en hun jongen te roven. De duiven probeerden hem dikwijls met hun vleugels te slaan en te verdrijven.
Toen ze ten slotte de wouw niet meer aankonden, overlegden ze met elkaar. Ze besloten dat ze de sperwer tot hun koning zouden kiezen, die de wouw aan zich moest onderwerpen. De duiven zouden zo van hem verlost worden.
Nadat de sperwer als koning boven de duiven was geplaatst, bezorgde hij de duiven veel
113r
mere last ende scade dan die wuwe want hi alle daghe een van
den vetsten ionghen duuen nam ende atse op Doe dit die duuen
saghen beghonden si te claghen ouer horen coninc ende te seg=
ghen dat si bet souden hebben moghen lijden den strijt des wu
wes dan si alsoe wredeliken souden warden ghedodet sonder
bescerminghe : ¶ Hier wt moghen wi merken ende oeck leren
dat veel beter is te liden een swaer ende bitter werck mit rus=
ten ende myt sekerheyt . dan dat ghenoechlick is myt perikel
ende sorghe. Des ghelijck leestmen een fabel dattie statmuys
wtter stat quam in een dorp ende wort seer vriendeliken ont=
fanghen vander veltmuys . Ende die statmuys prijsden seer
den cost die si inder stat hadde ende nam mit hoer dye veltmuys
ende brochtse in dye spijscamer in des biscops hof daer si dye
alre beste ende leckerste spijsen aten ende waren vrolic Hieren
binnen hoorden si die slotelen rijstelen ende clincken want die
portyer dat slot op dede ende quam in die spinde . dat doe die
statmuys hoer ghewoenlick ghat haest gheuonden had daer si
doer liep Mer die veltmuys om dat si die ghaten daer niet en
kenden vloech teghen dye muyer ende was in groter anxt en=
de en mochte nau leuendich ontghaen Ten lesten quam si we
der by die statmuys ende seyde Jck heb lieuer te knaghen dye
bomen dan aldus te staen in haestighen last ende sorghe Vaert
wel mit die koken der rijcker luyden myt dier groter sorghen
Jck ben wel te vreden mit mijn arme leuen: dat ick lieuer aldus
armeliken leue in sekerheit ende rusten dan dijn leuen mit gro
ter wellusticheyt te hebben
¶ Van den bock ende den weder ¶ Dyalogus C xiij
meer last en schade dan de wouw omdat hij elke dag een van de dikste jonge duiven pakte om op te eten.
Toen de duiven dit zagen begonnen ze te klagen over hun koning. Ze zeiden dat ze beter konden lijden onder de strijd met de wouw dan dat ze zo wreed gedood werden zonder beschermd te worden.
Hiervan kunnen we leren dat het veel beter is om in rust en zekerheid te lijden onder zwaar en bitter werk dan aangenaam werk te doen dat gepaard gaat met gevaar en zorgen.
Iets dergelijks kan men lezen in een fabel over een stadsmuis die naar een dorp ging. Zij werd daar vriendelijk ontvangen door een veldmuis. De stadsmuis schepte op over het voedsel dat ze in de stad had. Ze nam de veldmuis mee naar de voorraadkamer in het paleis van de bisschop. Daar aten ze de allerbeste en lekkerste spijzen en ze waren vrolijk.
Terwijl ze binnen waren hoorden ze sleutels rinkelen: de portier maakte het slot open en kwam de voorraadkamer in. De stadsmuis verdween haastig door een gat zoals ze gewoon was te doen. De veldmuis echter vloog tegen de muur op omdat ze geen gat kon vinden. Ze was doodsbang en kon maar nauwelijks ontsnappen.
Ten slotte kwam ze weer bij de stadsmuis terecht. Ze zei: “Ik knaag liever aan bomen dan dat ik op deze manier plotseling in de problemen kom. Het ga je goed in de keuken van de rijke mensen die alleen maar gevaar oplevert. Ik ben tevreden met mijn arme leven: ik leid liever mijn armelijk bestaan in rust en zekerheid dan me te wentelen in grote weelde.”
De 113e dialoog. Over de bok en de ram
113v
EEn groot kudde van scapen ende bocken ghinc weyen op
eenre stede in een goede wey daer dat weer of die ha=
mel tot hem riep dat boc ende seyde. Laet wi gaen buten
die scaer weyen alleen waer om sellen wi altoes mitten scapen ver
sellet sijn want wi daer toe te goet ende te groot sijn: Ende want si
alleen gegaen sijn ende hoer gheselscap gelaten hebben quam op hen
die wolf die inden bossche verburgen lach ende beet hem die keel
of ende atse op ende seyde HEt is beter te wesen in die menicht
dan alleen te wesen en de enich ¶Hier wt schijntet dattie geen
die gheselscap versmaet dat hi dye seker vrijheyt laet .¶ Om
dattie wijse man seyt We den gheen die alleen is want als hi
valt soe en heeft hi nyemant die hem op bueren mach Men seit
dat een velthen was die veel iongher kuyken had die si seer nau
we bewaerden ende oec narnsteliken voeden Des gheboerdent
op een tijt dat si den wuwe sach comen vliegen waer om si al=
le hoer ionghen tot hoer riep . ende verghaderen woude onder
hoer vloghelen dat sise alsoe bescermen soude voer den gripen
de voghel Alsoe dat si alle onder die moeder quamen ende be=
scermt worden wtghenomen een dat buten bleef alleen etende
Een grote kudde schapen en geiten ging ergens op een weide met goed gras grazen. De ram riep de bok bij zich en zei: “Laten we samen, los van de kudde, grazen. Waarom moeten we altijd samen met die schapen en geiten zijn? Daar zijn we te goed en te belangrijk voor.”
Omdat ze er alleen vandoor waren gegaan en hun kudde hadden achtergelaten, kwam de wolf, die zich in het bos verscholen had, op hen af. Hij beet hen de keel door en at hen op. Hij zei: “Het is beter in de groep te blijven dan helemaal alleen te zijn.”
Hieruit blijkt dat iemand die niet van gezelschap houdt wel eens zijn vrijheid kan verliezen. De wijze man zegt dan ook: “Wee degene die alleen is, want als hij valt is er niemand om hem overeind te helpen.”
Over een patrijs met veel kuikens wordt verteld dat ze hen scherp in de gaten hield en hen ijverig voerde. Op een keer zag ze een wouw aan komen vliegen. Ze riep daarom al haar jongen bij zich om ze onder haar vleugels te verstoppen zodat ze hen kon beschermen tegen de roofvogel. Ze schuilden allemaal onder de vleugels van hun moeder en waren veilig, behalve het kuiken dat er niet onder kroop en in zijn eentje door bleef eten.
114r
ende nyet en woude wesen bi sijn gheselscap waer om het van
den wu opghenomen wort ende ghegheten
¶ Van die panthera ende dat verken ¶ Dyalogus C xiiij
PAnthera is een dier dat menigerhande is van verwen
ende vterlike schoen hebbende veel ronder rode ende wi[t]te
vlacken ouer sijn lijf ende is seer mac ende mit allen bees=
ten vredelic wtghenomen den draeck die sijn viant is Dese pan
thera als si ghegeten heeft ende mit menigherhande spijse vermaect
is gaet si legghen rusten in hoer hol ende als si drie dagen geslapen
heeft staet si op van horen slaep ende gheeft wt enen groten roop.
dat alle andere beesten die hoer stemme horen by hoer comen.
ende volghen die soeticheyt van den roeck die wt horen mon=
de gaet . Mer alleen die drake als hi hoer stemme hoert wort
veruaert ende verghet hem in heymeliken holen ende kuylen
in die aerde. ¶ Dese eedele panthera wort op een tijt seer belus
tet te eten ende te smaken van verkens vleysch . Ende om dat
si seer teeder ende lecker was deede si voeden een verken voor
hoer seluen datment ymmer [e]eyn soude houden want si die on
reynicheyt seer was hatende . . ¶ Aldus wort den verken een
reyne bedsteede ghemaeckt. ende si plach dat verken dickwijl
seluen schoon te maken ende die borstelen ouer hoer lijf [v]e kem=
men . ende en mocht nyet lijden dattet hem indat slijck plach
te keeren . waer of dye soch ofte dat verken seer te onureeden
was om dattet reyn moste wesen ende hadde lieuer mitten ande
Hij wilde niet bij de groep horen en werd daarom door de wouw gegrepen en opgegeten.
De 114e dialoog. Over de panter en het varken
De panter is een dier dat veel kleuren heeft. Hij heeft een mooi uiterlijk met veel rode en witte ronde vlekken op zijn vacht. Hij is erg mak en gaat vreedzaam met alle dieren om, uitgezonderd de draak, die zijn vijand is.
Als de panter gegeten heeft en met allerlei voedsel verkwikt is, gaat hij rusten in zijn hol. Als hij drie dagen geslapen heeft, wordt hij wakker, staat op en geeft een flinke brul zodat alle dieren die zijn stem horen naar hem toekomen. Ze volgen de zoete geur die uit zijn bek komt. Alleen de draak wordt bang als hij zijn gebrul hoort en verstopt zich in verborgen holen of kuilen in de grond.
Deze edele panter had eens erge trek in een stuk varkensvlees. Omdat het zeer zacht en lekker was, voedde hij een varken voor zichzelf dat hij altijd schoon wilde houden, want hij had een hekel aan viezigheid.
Zo werd voor het varken een schone bedstee gereedgemaakt. De panter maakte het varken dikwijls zelf schoon en borstelde zijn vacht. Het mocht niet gebeuren dat het zich steeds in het slijk zou wentelen. Het varken werd zeer ontevreden omdat het schoon moest zijn. Het wilde zich liever met de andere
114v
ren verken hem seluen te wentelen ende onreyn te maken in=
den slijck Ende het ghinck daer nae op een tijt ende brack wt
ten scote ende wroetede ter stont in dye aerde ¶ ende ma=
kede hem seer vuyl in die modder ende slijck alsoe dat panthe
ra dat verken om sijnre onreynicheyt wille versmaden ende
seyde TJs quaet te brenghen dat creatuer:tot te verwan
delen sijn natuer ¶ Aldus doen oeck veel sonders ende onrey
ne menschen dye om der quader ghewoenten nyet en konnen
comen wtten slijck der onsuuerheyt: Om dat die philosooph
seyt dattie gewoente is een ander natuer Daer om ist goet dat
men int beghin der quader ghewoenten wederstaet want
die becoringhe is in hoer beghyn als een cleyn spruytgen dat
wtter aerden loopt datmen lichteliken wtrooden mach . eer
dattet opwassende een groot boem wort : Mer als die glosa
seyt Dye sonde der quader ghewoenten is als een siecte die in
den mensche veroudet ende verhardet is die swaerliken ghene
sen wort Hier of spreket die propheet Jeremias tot die sonders
ende seyde Ghelijck als niet verwandelen en mach die moeriaen
sijn swarte vel ende dat beest pardus genoemt die menichfou
dicheyt sijnre verwen Alsoe en moechdij oeck niet wel doen om
dat ghi mitter ghewoente gheleert hebt quaet te doen . Men
leset vanden keyser vespasianus om dat hi ghierich was oeck
doe hy out was gheworden dat hem een man versmadeliken
toesprack ende seyde : Die vosse mocht wel sijn huyt verwan=
delen mer niet sinen moet Vespasianus antwoorden daer op
ende seyde : Den gheen die dit segghen sijn wy schuldich een
lachchen.Mer ons seluen te gheuen volmaecte beteringhe
¶ Van die veltezel ende dat wilde verkenDyalogus C xv
varkens in de modder wentelen en vies maken in het slijk.
Op een dag brak hij uit het kot en ging meteen in de aarde wroeten. Het maakte zich zo vuil in de modder en het slijk dat de panter het varken vanwege diens onreinheid verstootte. Hij zei: “Het is lastig de aard van een schepsel te veranderen.”
Dat zie je ook bij veel zondaars en onreine mensen die door hun slechte gewoonten niet uit het slijk der onreinheid kunnen komen.
De filosoof zei dat de slechte gewoonten iemands natuur geworden zijn. Daarom is het goed dat men zich in het begin verzet tegen slechte gewoonten. De verleiding is aanvankelijk als een klein spruitje in de aarde dat men zonder moeite kan uittrekken voordat het opgegroeid is tot een grote boom.
Er staat geschreven: “De zonde van slechte gewoonten is als een ziekte die met de mens vergroeid is en verhard raakt en met moeite geneest.”
De profeet Jeremia sprak tot de zondaars: “Zoals de Moor zijn zwarte huid en de panter de veelheid van zijn vlekken niet kan veranderen, zo kunnen jullie niets goed doen omdat je gewend bent aan het kwaad.”
Toen de hebzuchtige keizer Vespasianus oud geworden was, sprak een man hem op krenkende wijze toe. Hij zei: “De vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken.” Vespasianus antwoordde daarop: “Aan degenen die dit zeggen zijn wij een glimlach verschuldigd, maar zelf moeten wij onberispelijk gedrag nastreven.”
De 115e dialoog. Over de ezel en het wilde zwijn
115r
DJe veltezel ende dat yseren ofte wilde verken vonden in
den bossche enen heer gaen dwalende daer si toe seiden
Helpe ons o heer ende ghif recht vonnisse ouer ons bei
den. die heer seyde Wat wildi dat ick v sal doen Die ezel seyde
Mijn heer heeft mi bedroeghen indien dat hi een cleyn honde=
kijn heft dat hi van sine spijse leckerlike voedet dat oec mit hem
op sijn bedde slapet ende die heer heeft spuls ende boerten mit
ten hondekijn Ende en heeft mi nie soeteliken anghetast noch
eniger vrienscap bewesen ende ick nochtant altoes den sac dra
ghen moet ende mi seer quellen in mijns heren arbeyt ende dienste
Die heer antwoorden den ezel ende seyde Wilstu wel ghesien
weesen ende in dijns heeren vrienscap staen soe weest cuyssche
ende reyn ende niet aldus van dijn stront ende dreck besmet.
Want om dattie hont reynlick is soe is hy alsoe vrientlick by
sinen heer onthouden Hier nae seyde dat verken Mijn heer hou
det in sijn sael een nachtegael in ene verghulden kouwe ende
singet stadeliken mit hoer ende is mit hoer in duysent vroech
den Ende en wil mi niet horen als ick roepe of mijn ghesellen.
Daer om bid ick di segt mi wat hier in gheleghen is Die heer
antwoorden daer toe ende seyde . Ghi en weet niet wat ghy
biddet Jsset dat ghi ymmer ghesien wilt wesen ende garen ge
hoort siet dat ghi hebt soete woorden ende geen lelike geroep
Die nachtegael om dat si soeteliken singhet wort garen ende
mit begheerten ghehoert. Mer ghi en kondet dat niet . Als si
De ezel en het wilde zwijn troffen in het bos een heer aan, die daar ronddwaalde. Ze zeiden tegen hem: “Help ons heer en oordeel rechtvaardig over ons beiden.” De heer zei: “Wat willen jullie dat ik doe?”
De ezel zei: “Mijn heer heeft mij bedrogen in zoverre dat hij een hondje heeft met wie hij zijn lekkere eten deelt en dat ook bij hem in bed slaapt. Mijn heer heeft veel plezier met het hondje en stoeit met hem. Mij heeft hij nooit liefdevol aangeraakt noch enige vriendschap bewezen. Toch moet ik altijd zijn last dragen en erg zwoegen in dienst van mijn heer.”
De heer antwoordde de ezel: “Als je gezien wilt worden en de vriendschap van je heer wilt verwerven, wees dan schoon op jezelf. Besmeur je dus niet met je uitwerpselen en drek. Juist omdat de hond zindelijk is, wordt hij door zijn heer vriendelijk behandeld.”
Daarna zei het varken: “Mijn heer houdt in zijn woonvertrek een nachtegaal in een vergulde kooi. Hij zingt voortdurend met hem en beleeft heel veel vreugde aan hem. Hij wil mij of mijn kameraad niet horen als we hem roepen. Daarom vraag ik je mij te vertellen wat hiervan de oorzaak is.”
De heer antwoordde: “Je weet niet wat je vraagt. Als je altijd gezien en gehoord wilt wezen, let er dan op dat je lieve woorden gebruikt en geen lelijke dingen zegt. Naar de nachtegaal wordt graag en hartstochtelijk geluisterd omdat hij lieflijk zingt. Maar jij kan dat niet.”
Toen ze
115v
dit ghehoort hadden waren si beschaemt ende seyden.
LAet ons nyet bidden dat niet en behoort . noch voor
waer segghen twijfelachtich woort : ¶ Hier om willen wij
wel wesen ghesien . soe moeten wij wesen eerbaer hoesche en=
de onbesmet Ende willen wij oeck gaerne wesen gehoort laet
ons spreken minlike doechdelike woorden ende niet snode dor=
peli[li]ke woorden Want sommige menschen sijn welker mont
is als een graf der doder menschen Dat stincket alst op ghedaen
wort als dye propheet dauid inden souter seyt Jtem noch seyt
die selue propheet inden souter Die heer sal verstroyen alle lo
se tonghen ende oeck die tonghe die grote dinghen spreket te
ghen god ende sijn euen mensche . Seneca . Men sal dye oren
sluten om die quade woorden om die niet te horen . Antistides
die philosooph antwoorden tot enen die hem toe seyde : Dye
man heeft van di quaet gheseyt Neen seyde hi van mi en heeft
dye man gheen quaet gheseytMer van den ghenen dyet in hem
seluen alsoe bekent te wesen. Doe een man seyde totten phy=
losooph die diogenes ghenoemt was Dit quaet heeft dijn vri
ent van di gheseyt . Antwoorden hi Het is twyfel of dat een
vrient gheseyt heeft mer het is seker dattu mi qualiken toespre
keste Een ander philosooph ghenoemt senocrates seyde totten
ghenen die hem qualiken toe spraken . Ghelijck alstu een heer
biste dijnre tonghen alsoe ben ick oeck heer mijnre oren om die
tot alsulken woorden te slutenDes ghelijck antwoorden hi enen
anderen die hem seyde Dese man heeft di vermaledyt Jc en ach
te dat niet want die oren sterker horen te wesen dan die tonghe
om dat een yghelick mensche heeft mer een tonghe ende twe o
ren Alsoe dattie mensche billiker meer sal moghen lijden myt
tween oren dan een ander spreken mach mit eenen tonghe[= e]
Oeck seytmen van senus den philosooph dat hi tot enen seid
die hem qualiken sprac waert dattu di seluen hoorden mit minen
oren du soudeste voerwaer swigenHoe grote verdrachlicheit der
verwiteliker ende quader woorden inden ouden was leestmen van
den groten alexander daer antigonus toe seyde En scaemste dy
dit gehoord hadden, schaamden ze zich. Ze zeiden: “Laat ons niets vragen wat niet hoort noch geloof hechten aan een twijfelachtig woord.”
Zo willen wij graag gezien worden. Daarom moeten wij eerbaar, beleefd en onkreukbaar zijn. Wanneer wij ook graag gehoord willen worden, laten we dan vriendelijke en nette woorden gebruiken in plaats van lelijke en onbeschaafde woorden.
Want er zijn mensen waarvan de mond lijkt op een open graf. Het stinkt als zij hem opendoen, zoals de profeet David zegt in het boek Psalmen. Ook zegt de profeet David: “De Heer zal alle bedrieglijke tongen verdelgen, ook de tong die grootspraak gebruikt tegen God en tegen de medemens.”
Seneca zegt: “Je moet je oren dichtdoen om de kwade woorden niet te horen.”
De filosoof Antisthenes antwoordde iemand die tegen hem zei dat een man kwaad gesproken had over hem: “Nee, die man heeft geen kwaad gesproken over mij, maar over degene die het in zichzelf herkent.”
Een man zei eens tegen een filosoof die Diogenes werd genoemd: “Jouw vriend heeft kwaad gesproken over jou.” Diogenes antwoordde: “Het is twijfelachtig of een vriend zoiets gezegd heeft, maar het is zeker dat jij mij kwalijk toespreekt.”
Een andere filosoof, Xenocrates genaamd, zei tegen degenen die hem op een nare manier toespraken: “Zoals u de baas bent over uw tong, ben ik de baas over mijn oren. Die kan ik sluiten om die lelijke woorden niet te horen.”
Iemand anders zei tegen hem: “Deze man heeft je vervloekt.” Xenocrates antwoordde: “Ik sla daar geen acht op, want oren behoren sterker te zijn dan de tong omdat ieder mens maar één tong heeft en twee oren. Het ligt dus voor de hand dat de ene mens meer kan verdragen met twee oren dan dat een ander met één tong kan spreken.”
Ook vertelt men dat de filosoof Zeno tegen een kwaadspreker zei: “Als u met mijn oren zou kunnen horen dan zou u zeker zwijgen.”
De verdraagzaamheid ten opzichte van beschuldigende en boze woorden was in oude tijden veel groter. Hoe groot kan men opmaken uit een verhaal over Alexander de Grote. Antigonus zei tegen hem: “Schaam je je
116r
nie[r] inden lichaem des conincks heerscappie te heb[b]en inder on=
suuerheyt Of si segghen woude du biste onwaerdich coninck
te wesen om dijnre outheyt ende onreynen leuens wille Men
seyt oeck vander verduldicheyt Julius des keysers Al waren
daer dichten ende boecken ghemaect tot sijnre scanden. Dat
verdroech hi seer verduldeliken Des ghelijck oec dat een wijf
myt verwiteliken woorden hem een backer hiet te wesen ver=
droech hi oeck al goetelick Van den keyser augustus leestmen
dat doe hem een ma[m] toe sprack mit verwijt ende hiet hem een
tyran Antwoorden hi waer ick dat gi segghet ghy en soudes
dat niet segghen.¶ Noch leestmen van hem dat tyberius hem
op een tijt claghede hoe dat veel luyden qualiken van hem spra=
ken Dat hi doe antwoorden Het is ons ghenoech dat wij dat
hebben dat ons nyemant qualiken doen machDaer om en wilt
niet veronwaerden dat yemant van ons qualiken spreket Se
neca scrijft van verduldicheyt des conincs antigonus dat als
hi enighe hoorden qualiken van hem spreken als hi dat onder
tijden selue hoorden plach hi sijn hant op te steecken doende een
teyken ende seyde als oft een ander geweest haddeGaet haes=
teliken van hier dat v die coninck niet en hoort Jtem noch seit
hi vanden seluen Doe hi op een tijt hoorden sommighe van si=
nen ridders die hem alle quaet gonnende waren ghinck hi tot
hem luyden ghemeenlicken luysterende wat si seyden . ende si
dan niet en wisten dat hijt hoorden quam hi tot hem luiden en
de seyde Voer hebdi antigono vermaledijt Mer wilt hem nu
weder benedien ende hem alle goet ghonnen want hi v doch lief
heeft Merket o mensche wat groter lijdsaemheyt dese coninck
had die niet toornich ofte onwaerdich en wart optie geen dye
hem vermalediden
Van salamander ende dat serpent ydrus Dyalogus C xvi
niet om als wellustige koning de heerschappij uit te oefenen. Alsof hij wilde zeggen: “Je bent het niet waard om koning te zijn, niet alleen vanwege je leeftijd, maar ook om je onzedelijke levenswijze.”
Men sprak ook wel over de verdraagzaamheid van Julius Caesar. Ook al werden er gedichten en boeken geschreven om hem te schande te maken, hij verdroeg het lijdzaam. Toen een vrouw hem smadelijk een koekenbakker noemde, onderging hij ook dat goedmoedig.
Over keizer Augustus is geschreven dat een man het woord tot hem richtte en hem verweet een tiran te zijn. Hij antwoordde: “Als ik was wat je zegt, dan zou jij dat niet zeggen.”
We lezen ook over hem dat Tiberius bij hem kwam klagen dat veel mensen op een ongepaste manier over hem spraken. Hij antwoordde toen: “Het is genoeg dat niemand ons kwaad kan doen. Wees daarom niet verontwaardigd wanneer iemand kwaad over ons spreekt.”
Seneca schrijft over de verdraagzaamheid van koning Antigonus. Wanneer hij hoorde dat iemand kwaad van hem sprak terwijl hij er zelf bijstond, stak hij als teken zijn hand op en zei alsof hij iemand anders was: “Ga gauw weg, zodat de koning u niet kan horen.”
Hij schrijft ook nog over Antigonus dat, toen die eens hoorde dat een paar van zijn ridders hem alle kwaad toewensten, hij naar hen toe ging en vriendelijk luisterde naar wat ze zeiden. Omdat ze niet doorhadden dat hij hen hoorde, ging hij naar hen toe en zei: “Zojuist hebben jullie Antigonus vervloekt, maar nu moeten jullie hem weer prijzen en hem alle goeds toewensen. Hij houdt immers van jullie.” Zie mensen, hoe lijdzaam deze koning was, die niet boos was op degenen die hem verwensten.
De 116e dialoog. Over de salamander en Ydrus de slang
116v
SAlamander is een seer venijnt dyer dat myt sinen ve=
nijnt dat water inficeert ende corrumpeert ende des
gelijck alle vruchten der bomen also waert dat iemant
daer of ate of vanden water droncke die moet ter stont steruen.
Ende waert dat sijn spekel den voet des menschen raecten dattie
mensche daer of alheel ontsteken wort ende van venijnt veruolt:
Ende hoe wel dat dese salamander aldus venijnt is nochtans syn
sommighe dieren die hem eten ende voer hoer spijse hebbenDit
beest woent ende leeft int vuer ende doet oeck dat vuer wt.
Daer sijn oeck sommighe van desen beesten welker huyt ende
vel ruych ende harich is als dat vel van een zeekalf Daermen
of maket dye gordelen der coninghen dye als si veroudet ende
van ouderdom bi nae verwesen sijn datmense dan int vuer wer
pet daer si alleen niet en verbernen als si daer langhe in ghele=
ghen hebben . mer wt den vuer ghetoghen warden verbetert
ende vernuwet alsoe schoon ende fijn als n[i]we . Van desen vel=
len ofte wolle maecktmen oeck lemelten diemen in die lampen
barnt die nijmmer meer en verbernen of vergaen vanden brant
ydrus is een seer venijndt serpent dat int water leeft ende heeft
vijf hoefden Dese twee venijnde beesten vochten op een tijt te
ghen malkander ende dye salamander want si van dat serpent
verwonnen wort werpsi hoer seluen int vuer . op dat si alsoe
soude moghen ontgaen En de als dat serpent ydrus verwon
nen wort soe liept ende verberghede hem int water: Alsoe dat
De salamander is een zeer giftig dier dat met zijn gif het water besmet en bederft. Het gif bederft ook alle vruchten aan de bomen. In het geval dat iemand daarvan eet of van dit water drinkt, zal hij onmiddellijk sterven. Als zijn speeksel de voet van een mens raakt, wordt hij vergiftigd en krijgt hij overal ontstekingen. Hoewel deze salamander giftig is, zijn er toch sommige dieren die hem opeten en als maal gebruiken. Dit beest woont en leeft in het vuur en dooft ook het vuur.
Sommige van deze beesten hebben een huid die ruw en harig is als van een zeehond. Daarvan maakt men gordels voor koningen. Als die gordels verouderd zijn en bijna versleten, worden zij in het vuur gegooid. Ze verbranden zelfs niet als ze lange tijd in het vuur gelegen hebben. Zodra ze uit het vuur worden gehaald, blijken ze weer mooi en als nieuw te zijn.
Van deze huiden of de wol maakt men ook pitten die men in de lampen brandt. Ze verbranden of vergaan nooit meer door het vuur.
Ydrus is een zeer giftige slang die in het water leeft. Hij heeft vijf koppen.
Deze twee giftige beesten vochten eens tegen elkaar. Toen de salamander door de slang verslagen werd, wierp hij zich in het vuur opdat hij zo kon ontsnappen. Toen de slang Ydrus verslagen werd, kroop deze naar het water. Hij verborg zich daar, zodat
117r
[dat] een den anderen niet verwinnen en konde [e]en seyden Tot
sinen huyse so wie hem keert.hi en wort verwonnen of verteert Al=
dus sellen wi ons oeck bescermen Ende als wij angeuochten warden
van den helsschen vianden mitten vuer der onreynicheyt ende der onsuuer
heyt so sellen wi ons werpen int water der kuysheyt ende der reynich
heyt Ende wanneer wi angheuochten worden van dat water der
begheerlicheyt ende der giericheyt sellen wij ons werpen int vuer
der minnen ende der mildicheyt na den exempel der duuen Also als
men leset inden boec der natueren van die voghelen vintmen som
mighe cleyn voghelen die die vogelen grijpen ende vangen alleen
inder lucht ende sommighe vangense alleen opt die aerde Dit ver
stant heeft die duue in hoer natuer ende daer om als si gheiaget
wort van die clein vogel diese in die locht uanghen wil so valt
si op die aerde Ende als si beureest wort van die andere diese op
die aerde soude vangen so houtse hoer in die lucht Aldustanich
verstant soude wi oec hebben tegen onsen helsschen viant die een
meester is van duysent konstenHier of scrijft een leraer Men sal
den menschen viant veriaghen mit also veel scutten als hi den
mensche mit veel ende menigerhande scutten anuecht want hi duy
sent ende menigerhande manieren ende konsten heeft van anuech=
ten . Men leest dat een man mitten bosen viant beseten gebrocht
wart tot enen heyligen man Wien die heylige man geboet dat hi
wt den mensche soude gaen ende seggen sinen naem hoe dat hi hie
tede Die duuel antwoorden Wi sijn hier drie in desen mensche
wonende Jc hiet slute dat hert die ander hiet sluyte den mont ende on
se derde gesel hiet slutende die buerse Mijn offici is dat hert des
sonders te verherden ende te sluiten dat hi geen berouwe en heb
be Ende isset dat hi bi auentuer tot beken koemt soe arbeyt onse
anderde gesel dat hi hem hindert dat hi sijn biecht niet en spre
ket Ende gheualtet somtijden dat hi biecht soe isser die derde diet
hem beneemt dat sine penitencie niet en doet noch oec voer sine son
den voldoet Ende bi desen manieren krijgen w ibi na alle menschen tot
ons
¶ Van die scemynckel ende taxus Dyalogus C xvij
de een de ander niet kon overwinnen. Zij zeiden: “Wie zich tegen iemand in zijn woning keert, wordt overwonnen of verteerd.”
Dus moeten ook wij ons beschermen. Als wij door de helse duivel met het vuur der onreinheid en onzuiverheid verleid worden, moeten wij ons in het water der kuisheid en reinheid werpen. Wanneer wij verleid worden door het water van verlangen en hebzucht, dan moeten wij ons in het vuur van de liefde en mildheid werpen. We moeten hierin het voorbeeld van de duiven volgen.
Zo leest men in het Boek der Natuur over de vogels, dat sommige kleine vogels alleen in de lucht vogels vangen en dat andere vogels ze alleen op de grond vangen. Als er in de lucht door een kleine vogel op de duif gejaagd wordt, zal zij zich van nature op de grond laten vallen. En als ze bang wordt van de vogels die haar op de grond zouden kunnen vangen, blijft ze in de lucht.
Dit vermogen zouden wij ook moeten hebben tegen de helse duivel, die een meester is in wel duizend verleidingskunsten.
Een leraar schrijft hierover: “Men moet de vijand van de mens met net zoveel pijlen verjagen als hij de mens met velerlei geschut verleidt, want hij heeft duizend en een manieren om te verleiden.”
Er was eens een door de duivel bezeten man die naar een heilige man gebracht werd. De heilige man beval de duivel dat hij uit de man zou gaan en hem zou zeggen hoe hij heette.
De duivel antwoordde: “Wij wonen als een drietal in deze man. Ik heet ‘Sluit het hart’, de ander heet ‘Sluit de mond’ en onze derde metgezel heet ‘Sluit de beurs’. Mijn taak is het om het hart van de zondaar te verharden en te sluiten zodat hij geen berouw zal krijgen. Als hij bij toeval toch tot berouw komt, dan zorgt onze andere metgezel ervoor dat hij hem belemmert te biechten.
Gebeurt het misschien toch dat hij biecht, dan belet de derde metgezel dat hij zijn straf aanvaardt en boete doet voor zijn zonden. Op deze manier krijgen wij bijna alle mensen te pakken.”
De 117e dialoog. Over de aap en de das
117v
TAxus is een dier also groot als een vossche die veel haers
ende ruychs op sijn vel heeft Wanneer dat hi vanden
menschen ofte honden gheiaget wort houdet hi sijn aem=
tocht al heel in hem seluen ende maect sijn vel also groot ende vol ende
opgeblasen dat hem die slagen der menschen ende die beeten der hon=
den niet quetsen of deren en mogen Dese beest hatet den vos seer.
ende plech dicwijl mit hem te vechtenMer als die vos siet dat hijs
om die hardicheyt ende ruycheit sijns velles niet quetsen en mach
so veynset hi hem verwonnen te wesen ende lopet dan also wech. Ende
wanneer dit dier taxus sijn roef soeket so lopet dye vos in sijn hol
ende maket dat van pisse ende andere vulnisse onreyn Ende als dan
taxus weder tot sijn hol komet om dattet die stanc ende onreynich
heit niet verdraghen en mach laet hi sijn nest ende hol ende kiest een
ander Ende wanneer hem des winters spise ende uoetsel ontbreket gaet
tet leggen slapen voer sijn eten wanttet een dier is dat seer slape=
rich is Tot dit beestgen quam die scemijnkel ende seyde Jc bidde di
broeder wilt mi lenen hondert merck want ic reysen wil ouer die
zee om comenscap te doen ende alle dat ic daer mede winne. wil ic
trouweliken mit v delenTaxus antwoorden dat wil ic seer ga
ren doen om dat ic rusteliken leuen wil Jsset dattu mi borge set=
tes bi een notarius hant Die sceminkel brochte dye buffel ende
dat stier voer sijn borge ende maecten daer of een hantteyken
bi dat tellenaer die notarius was ende toech sijns weghes mit=
ten gelde ende en quam nie weder Doe dit taxus sach dat hy al
De das is een dier zo groot als een vos. Hij heeft een ruige vacht met veel haar. Als mensen of honden op hem jagen, houdt hij zijn adem in. Zijn vacht wordt zo vol en opgeblazen dat de slagen van de mensen en de beten van de honden hem niet kunnen deren of pijn doen.
Dit dier heeft een grote hekel aan de vos, waarmee hij dikwijls vecht. Maar als de vos merkt dat hij de das vanwege de hardheid en ruigheid van diens vacht niet kan verwonden, doet hij net alsof hij overwonnen is. Hij loopt dan weg.
Wanneer de das op rooftocht gaat, loopt de vos diens hol in en maakt het smerig met pis en andere vuiligheid. Als de das dan weer bij zijn hol komt, verlaat hij zijn nest om een ander te kiezen, omdat hij de stank en het vuil niet kan verdragen.
Als het hem ’s winters aan voedsel ontbreekt, gaat hij liggen slapen in plaats van te eten, want hij is een zeer slaperig dier.
Op een keer kwam de aap op dit beestje af. Hij zei: “Broeder, ik vraag je dringend of je mij honderd mark wilt lenen, want ik wil de zee overvaren om handel te drijven. Alles wat ik daarmee verdien, wil ik eerlijk met je delen.”
De das antwoordde: “Dat wil ik heel graag doen omdat ik rustig wil leven, mits je voor een borgstelling zorgt, vastgelegd door een notaris.” De aap bracht de buffel en de stier om borg te staan. Ze tekenden een schuldbekentenis bij de telganger die notaris was.
De aap trok er op uit met het geld en kwam nooit weerom.
Toen de das zag dat hij zo
118r
so bedrogen was vander scemynkel eyschede hi dat gelt van die
borgenMer si en wouden daer niet eens voer hincken ende hadden
hoer guechelinge daer mede Doe ginc dat beest taxus ende clage
de dat den rechter tonende hem dat hantteyken mitter obligaci
Die rechter dede die borgen voer hem comen te recht ende gaf mit vol
len gerechte die sentenci dat si betalen souden dat si hadden ghe
louet nae wtwisinghe der obligacien Hier om worden si seer ver
bolgen op dat beestgen ende veruolgedet seer ende sloegent ten lesten seer
swaerliken Also dat taxus seer gewont was ende seide Wie
dat sinen vrient yet leent. maect vienscap als hijt weder neemt.
Aldus valttet dicwijl datmen den vrient leent mer den viant maent
Ende nochtant die propheet inden souter seyt Vrolick ende goet is
die mensche die ontfermet ende leent Mer catho die wise leert ende
seyt Sie wie du gheuest Of hi seggen woude Die geuet of die
leent sal besceydenheyt daer in besighen Een fabel seitmen van
eenre geyten die mitenen groten buyck van ionghen ginc ende niet en
wist waer bliuen ende quam tot eenre andere die een goet nest ende hol
hadde ende badde hoer mit soeten minliken woorde om dat die tijt
bi was dat si hoer ionghen soude werpen ende si geen hol of nest en
hadde dat si hoer herbergen wilde ende beloefden datsi also vroech
als hoor iongen geworpen waren ontruminge soude doen ende hoer
huis weder gheuen Die geyt geloefden horen worden ende ghinc wt
hoer hol ende liet die ander daer in gaen Ende nae dattie iongen ghe
worpen waren quam si weder eyschende na die belofnisse hoer huis
Mer die ander die daer in was stoppede hoer oren ende sloot die kuil
al vast toe ende en woudese niet ouer geuen als si gelooft hadde
ende seyde Jck en ontsie dine tanden niet want die tanden mijnre
iongen sellen di alheel verscoren Daer die mensche wt geleert
wort dat hi altoes den sconen woorden niet ghelouen en sal.
want veel luyden dicwijl by der goedertierenheyt bedrogen worden
Als men daer of ghemeenliken seyt in een parabel En wilt
niet gelouen altoes.den valschen want hi is loes Van lichtelic te
gelouen plech dic te komen:groot verlies oec ende kommer Alsoe als
die poeet leert in dye fabulen willende bewijsen datter den
bedrogen was door de aap eiste hij de borgsom op. Zij wilden daar niet eens over denken en spotten ermee.
De das ging toen met zijn klacht naar de rechter en liet hem de handtekeningen op de schuldbekentenis zien. De rechter liet de borgstellers voorkomen. Hij sprak recht en vonniste dat ze het bedrag moesten betalen dat ze beloofd hadden en dat te lezen was op de schuldbekentenis.
De borgstellers werden woedend op de das. Ze achtervolgden het beestje en sloegen hem heel hard.
Toen de das erg gewond was zei hij: “Wie aan zijn vriend iets leent, krijgt ruzie als hij het terugneemt.”
Daarom is het dikwijls zo dat men aan zijn vriend leent, maar een vijand maant.
Toch zegt de profeet in de Psalmen: “Gelukkig en goed is de mens die medelijden heeft en geld uitleent.” De wijze Cato leert ons echter: “Let op aan wie je iets geeft.” Alsof hij wil zeggen: “Wie geeft of wie leent moet zich bescheiden opstellen.”
Er is een fabel over een zwangere geit die niet wist waar ze naartoe moest met haar dikke buik.
Ze kwam bij een andere geit die een goed nest had. Met zoete en vriendelijke woorden vertelde ze dat haar tijd gekomen was om haar jongen te werpen, maar dat ze geen hol of nest had. Ze vroeg dringend of de andere geit haar wilde herbergen. Ook beloofde ze dat ze, zodra haar jongen geboren waren, het hol zou ontruimen en haar huis aan haar zou teruggeven. De geit geloofde haar op haar woord, vertrok uit haar hol en liet de ander er in.
Nadat de jongen geboren waren, kwam ze terug en eiste haar huis weer op zoals haar beloofd was. De andere geit stopte haar oren dicht en sloot het hol goed af. Ze wilde het niet teruggeven zoals ze beloofd had. Ze zei: “Ik ben niet bang voor jouw tanden, want mijn jongen zullen je met hun tanden helemaal verscheuren.”
Men kan hieruit leren dat je mooie woorden nooit moet geloven, want veel mensen worden bedrogen wanneer ze welwillend zijn.
In een gelijkenis zegt men daarover: “Wees niet goedgelovig, want de kwaadwillende is vals.”
Van lichtgelovigheid komt meestal narigheid en verlies.
De dichter wil in zijn fabels bewijzen dat
118v
quaden niet laten en mach wanneer dat hert der boser menschen niet
gedachtich wesen en wil mit scamelheit der weldaden die hem ge
daen sijnMen seit dat een wolf op een tijt doe hi sine spijse eer
kauweden een been in sijn keel ouerdwars gekregen had waer
om hi seyde tot een kraen dat hi comen wilde mit sinen langen hals
dat been wt sijn keel te halen: ende dat hi daer sijn loen of soude
hebben Doe die kraen gekomen was ende dat been wtgewonnen had
de eyschede hi sijn loen vanden wolfDie wolf antwoorden hoer ende
seyde O du onsalige wat wilstu nu van mi meer hebben En mer
keste niet dattu van mijnre ghenaden leueste want ic hadde di mit
enen beet dinen hals of mogen bijten doe dijn hoeft in mijnre ke=
len stacDaer om hebt ghy ghenoech voer dijn loen dattu van
mi hebben soutste dat ic di leuendich heb ghelaten .
¶ Van dye muys ende die katte ¶ Dyalogus C xviij
EEn muys ghinck totter katten ende veroetmoedichden
hoor te mael seer ende seyde ¶ O grote heer coninck
Jck wil di altoes dyenen ende nymmermeer van di te
scheydenAlleen wil ick mi bescermen van die boosheyt des we
selkijns Die katte ontfermde hem ouer die muys ende namse
onder hoer bescermenissen also dat si altoes bi hoer was waer
si ghinck ende en lietse niet bedrieghen van die wesel Hier om
wort die wesel seer verbittert op die katte die die muis also be
scermede ende wort alsoe wel viant op die katte als op die muys
Hier na ist ghesciet dattie muys teghens die katte misdede also
het kwaad niet zal verdwijnen wanneer het hart van een slecht mens niet schaamtevol aandacht wil geven aan de weldaden die hem bewezen zijn.
Er wordt verteld dat er eens bij een wolf, toen hij op zijn prooi zat te kauwen, een stuk bot dwars in zijn keel bleef steken. Hij vroeg een kraanvogel of hij wilde komen om met zijn lange hals het bot uit zijn keel te halen. Hij zou ervoor beloond worden.
Toen de kraanvogel gekomen was en het bot eruit gekregen had, eiste hij van de wolf zijn beloning op. De wolf antwoordde hem: “O ellendige vogel, wat wil je nu nog van me hebben. Besef je niet dat je door mijn genade nog leeft? Ik had met één beet je hals kunnen doorbijten toen je jouw kop in mijn keel stak. Je bent door mij genoeg beloond doordat ik je heb laten leven.”
De 118e dialoog. Over de muis en de kat
Een muis ging naar een kat toe en zei nederig: “Grote koning, ik wil je voor altijd dienen en nooit meer van je scheiden. Maar ik wil me beschermen tegen de slechtheid van het wezeltje.” De kat ontfermde zich over de muis en nam haar onder zijn hoede. Zij was overal bij hem, waar ze ook ging. Ze liet zich niet door de wezel misleiden.
De wezel werd heel boos op de kat, omdat hij de muis zo beschermde. Zo werd zij de vijand van zowel de kat als de muis.
Later misdroeg de muis zich een keer zo tegen de kat
119r
datse vander katten gecorrigeert wort waer om die muis toor
nich wesende liep tot dat weselkijn ende groetedent seer oet=
moedeliken ende seyde Het is grotelic mijn scult Ende ic ben wel
waerdich pijn ende slaghen te lijden dat ic onder die katte gestaen
heb ende di kontrari gheweest: Als dit die muys dede maecten
si groot twijdracht tusschen dye katte ende dat wezeltgen ende
koppeldeze te samen om dat si daer oec gecorrigeert wort dat
si ten lesten hem onderlinc wouden verderuen ende die een den ande=
ren dodenEnde doe si ten lesten te strijde tegen malkander gecomen wa
ren seyde die wezel totter kattenO suster wat gaen wi doen wil
len wi ons seluen verderuen om dese valsche muys Het is beter
dat wi hem doden dan dat wi ons seluen doden ende verderuen Dit be=
hagede der katten wel ende deden alsoe ende seyden . D Je onder
vrienden maect discoort . recht is dat hi warde gemoort Aldus
doen die valsche smekers ende pluymstrijckers die bose menschen
die onder princen ende heren die onderlingen vreede hebben twiste
ende oorloghe maken . waer om si gode van hemelrijken hatich
sijn gheworden als salomon seyt : Ses dinghen sijn die gode
hatet ende dat seuende versmadet sijn gheest dat sijn houaerdige
oghen.loghenachtighe tongen .handen diet onnosel bloet stor=
ten.dat hart dat bose ghedachten ymagineert.voeten die snel
sijn te lopen int quade.ende den loghenaer die valscheyt tuy=
ghet.ende die onder die broeders twiste maket. Van desen seyt
oeck die wise manDie luysteruinck ende die mit tween tongen
spreket is van gode vermaledijt want hi veelluijden verstoert
heeft die onderlinghe vreeden haddenDie oude princen ende he
ren en hadden nye lyef aldustanighe menschen Mer inden ou
den was grootharticheyt ende starckheyt om die waerheyt te be
lijden in horen woorden Hier of scrijft valerius. Dat doe alle
dat volck van syracusanen mit groten verlanghen verbeyden
den doot des wreeden tyrans dyonisi om sine grote wreetheit
wert daer gheuonden een seer out vroutgen die den afgoden bat
om langhe leuen des tyrans welck als hy vernomen hadde verwon
derende hoe dat also wesen mocht ende dede dat wijfgen tot hem
dat ze door de kat gecorrigeerd werd, waarop de muis kwaad naar de wezel liep en haar onderdanig begroette. Ze zei: “Het is absoluut mijn schuld. Het is mijn verdiende loon pijn te lijden en slaag te krijgen omdat ik aan de kant van de kat heb gestaan en tegen jou ben geweest.”
Daardoor zaaide de muis grote tweedracht tussen de kat en het wezeltje. Ze bracht ze bij elkaar opdat de wezel ook gestraft zou worden. Uiteindelijk zouden ze elkaar moeten vernietigen. De een zou de ander moeten doden.
Toen ze ten slotte tegen elkaar ten strijde trokken, zei de wezel tegen de kat: “O zuster (sic), waar zijn we mee bezig? Moeten wij ons in het verderf storten om deze valse muis? Het is beter als we haar doden dan dat we ons zelf vernietigen.” Dit beviel de kat zeer. Hij volgde haar raad op en zei: “Wie onder vrienden tweedracht zaait, wordt terecht vermoord.”
Zo doen de valse vleiers en pluimstrijkers, de kwade mensen die twisten en oorlog veroorzaken onder de machthebbers en heren die onderling in vrede leven. Zij worden daarom door de Hemelse God gehaat. Salomo zegt: “Er zijn zes dingen die God haat, zeven zijn voor zijn ziel een gruwel: dat zijn hoogmoedige ogen, een leugenachtige tong, handen die onschuldig bloed vergieten, het hart dat op het kwade zint, voeten die zich haasten om naar het kwade te lopen, valse getuigen die leugens verspreiden en zij die stoken tussen broeders.”
Hierover zegt de wijze man: “De kwaadspreker en degene die met twee tongen spreekt, worden door God vervloekt. Want zij hebben bij veel mensen de onderlinge vrede verstoord.” De oude machthebbers en de heren hadden zulke mensen volstrekt niet lief, want zij waren zo edelmoedig en sterk dat zij voor de waarheid uitkwamen.
Hierover schrijft Valerius dat het hele volk van Syracuse met groot verlangen op de dood van de tiran Dionysius wachtte vanwege zijn grote wreedheid.
Er werd een zeer oud vrouwtje gevonden dat de afgoden om een lang leven voor de tiran bad. Toen de tiran dit hoorde, verwonderde hij zich hierover. Hij liet het vrouwtje bij zich
119v
komen vragende hoer hoe hi dat an haer verdient hadde. Si an=
twoordenMijn meninge is seer goetWant doe ic een ionge meit
was hadde ic enen swaren tyran bouen mi dye mi ende ons allen
seer plach te belasten also dat ic seer om sinen doot wenschede Ende
na dat die ghedodet was quam daer een ander die noch arger was
wes doot ic noch veel meer begeerden Mer nu en begheer ic [geen] ar
ger heer te hebben dan du bisteWant ic anxt hebbe waert dattu
oec gestoruen waers dat noch die alre quaetste in dijn stede sou=
de comen Hier om bid ic om dijn langhe leuen. Aldus wouden dye
ouden princen ende philosophen lieuer die waerheit seggen ende te ster
uen dan die waerheyt te swijgen leuendich te bliuenMen seyt oec van
den philosooph diogenes dat hi in allen dingen die waerheit beleet
daer oec valerius of scrijft dat doe hi syn koel wasschende was sei
de aristippus tot hem hadde gi o diogenes myt dionisio den tyran
willen flackeren du en soudeste dustani[n]ge snoode spijse niet
hebben duruen eten Daer diogenes op antwoorden ende seyde.
Gi segget waer want hadde gi dit willen eten het en hadde v geen
noot gedaen mit dionisio te flackeren . Diogenes hadde lieuer te
leuen van wermoes ende andere cruden ende die waerheit te seggen dan te
leuen van des conincs spise ende dan sellen moeten flackeren mitten conic
¶Van vijf lammers ende den wolf Dyalogus : C xix:
Vijf ionge lammeren van horen ouders beroeft worden als wees=
kinderen van horen vrienden ende magen als van horen voechden gere
geert Des geboerdent op een tijt dat een wolf een van desen lammerkyns
komen en vroeg haar waar hij dat aan verdiend had. Zij antwoordde: “Mijn bedoelingen zijn zeer oprecht. Toen ik een jong meisje was had ik een wrede tiran boven mij die mij en ons allemaal veel ellende bezorgde. Dat was zo erg dat ik hem dood wenste. Nadat hij gedood was, kwam er een ander die nog erger was, zodat ik diens dood nog veel meer wenste. Maar nu wil ik geen slechtere tiran hebben dan jij bent. Want ik ben bang dat, als jij ook gestorven bent, de aller-slechtste tiran in jouw plaats komt. Daarom bid ik dat je lang zal leven.”
Aldus wilden de oude machthebbers en filosofen liever de waarheid vertellen en sterven dan de waarheid verzwijgen en in leven blijven.
Over de filosoof Diogenes zegt men dat hij in alles de waarheid sprak. Valerius schrijft dat, toen Diogenes zijn kool aan het schoonmaken was, Aristippus tegen hem zei: “Als jij, o Diogenes, de tiran Dionysius had willen vleien, dan zou je dit schamele voedsel niet mogen eten. Diogenes antwoordde: “Dat is waar. Als jij dit had willen eten, dan zou er geen noodzaak geweest zijn Dionysius naar de mond te praten.” Diogenes leefde liever van groenten en kruiden. Hij sprak liever de waarheid dan van koninklijke maaltijden te leven en dan de koning te moeten vleien.
De 119e dialoog. Over de vijf lammetjes en de wolf
Vijf lammetjes waren van hun ouders beroofd. Zij werden als weeskinderen door hun vrienden, familieleden en door hun voogden verzorgd. Op een keer gebeurde het dat een wolf een van deze lammetjes
120r
tot hem riep ende seyde Jc hebbe medeliden mitti wanttu een
weeskint biste daer om wil ic di leren in die clergi dattu ghe=
leert mogeste werden Mer du selste eerst gaen tot dinen broeders
ende laten die mitti comen tot mi om onse dingen wijseliken te slu
ten Dat onnosele lammekijn was daer of seer verblijt mit gro
ter blijscap ende ghinc tot sine broederen ende gaf hem die saeck te
kennen Die welken daer op antwoorden die reden behaghet
ons seer wel Mer laet ons eerst ghaen tot onsen voechden te sien
wat si ons hier in raden Ende als si daer gh[ce]omen waren seiden
hem die voechden wacht v van alsulken meester want isset dat
ghi tot hem comet hi sal v die keel of biten Als si dit ghehoert
hadden en volgeden si dien raet niet mer ghinghen totten wolf.
Ende dye wolf als hise sach comen was seer blide ende liep an
ende worghedese alle tesamen ende voede hem seluen ende sine iongen
daer of ende seijde Die ionghen sijn dicwijl qualiken beraden
die niet en doen dattie ouden raden: Hier om sellen wi ghelo
uen raet der ouder menschen Want iob die heylighe man seyt
Jn den ouden is wijsheyt ende inden lange van iaren is vroet
heyt ofte voersichticheyt. Gaern sellen wij houden den raet die
ons vanden vrienden ghegheuen wort Want salomon seyt .
Bewaer dye wette ende den goeden raet want die wesen sal
dat leuen dijnre zielen ende gracie dinen montMen seyt een fa
bel dat een lantman sinen acker ghebouwet had ende hadde daer
in ghesaeyt vlasschen saet Dit sach ende mercten een oude ge=
leerde swalu ende vergaderden alle dye voghelen tesamen en=
de seyde dese acker ende dat saet dat hier in gesaeyt is sellen ons
quaet doen om datmen van die vruchten die hier of comen sel
len netten ende stricken maken sal daer wi mede gheuanghen
sellen worden. Laet wi daer om dit saet verstroyen ende verder=
uen eer dattet groot wordet ende opwasset: Die vogelen en wou
den dat niet doen mer bespottede ende berispede die swalu daer
of dat si om alsulke fantasien veruaert was Hieren binnen be
gan dat saet wtter aerden te spruyten ende te wassen ende doe
quam dye oude swalu noch weder ende waerscuwedese noch
bij zich riep. Hij zei: “Ik heb medelijden met jou omdat je een weeskind bent. Ik wil je de beginselen van de wetenschap onderwijzen opdat je geleerd mag worden. Maar eerst moet je naar je broers gaan. Neem ze mee naar mij om een verstandig besluit over onze zaken te nemen.”
Het onschuldige lammetje was erg blij. Het ging naar zijn broers om ze de zaak voor te leggen. Zij antwoordden: “Jouw verhaal bevalt ons wel, maar laten we eerst naar onze voogden gaan om te zien welk advies ze voor ons hebben.”
Toen ze daar waren gekomen zeiden de voogden: “Hoed je voor zo’n meester, want zodra jullie bij hem komen zal hij jullie de keel doorbijten.”
Nadat ze dit hadden gehoord, volgden ze hun raad niet op. Ze gingen naar de wolf. De wolf was erg blij toen hij ze zag komen. Hij liep op ze af om ze allemaal te wurgen en zichzelf en zijn jongen ermee te voeden. Hij zei: “De jongen zijn dikwijls onverstandig als ze niet doen wat de ouden aanraden.”
We moeten daarom de raad van oudere mensen ter harte nemen. Job, de heilige man, zei: “Bij de bejaarden is wijsheid. De lengte van jaren betekent verstand of bedachtzaamheid.”
Graag houden wij ons aan de raad die ons door vrienden wordt gegeven. Salomo zei: “Houd je aan de wet en neem goede raad aan. Laat ze leven voor je ziel en een sieraad voor je mond zijn.”
In een fabel wordt verteld dat een boer zijn akker had bebouwd en er vlas in had gezaaid. Een oude geleerde zwaluw zag dit. Hij verzamelde alle vogels en zei: “Deze akker en het zaad dat erin is gezaaid zullen ons kwaad doen omdat men van de vruchten die hieruit opgroeien netten en strikken zal maken, waarmee wij gevangen genomen zullen worden. Laten we het zaad daarom verstrooien en vernietigen voordat het opgroeit.”
De vogels wilden dat niet doen. Ze bespotten en berispten de zwaluw omdat hij bevreesd was voor zijn eigen fantasieën.
Ondertussen begon het zaad uit de aarde te ontkiemen en te groeien. De oude zwaluw kwam terug. Hij waarschuwde nogmaals
120v
vanden toecomende perikel Die voghelen worden daer om an
derwerf toornich ende bespottende seyden si Hoert die swalu
die den menschen alsoe wel behaghet mit horen soeten sanck.
Daer nae als dat vlas rijp ende volwassen was worttet opge
toghen ende ghehauent alsoe datmen daer netten of maecten
daer die voghelen mede worden gheuanghen ¶ Doe worden
die voghelen heel bedroeft ende bekenden hoer schult doet al=
te laet was Aldus coemtet dicwijl dattie mensche goeden raet
versmadet ende volghet dat hem hinderlick ende scade[d]lic is
Wanttet een ghemeen segghen is DJe alte stout is op sijn
eyghen wijsheyt. dat hem mit rechte die stricken brenghen in
banghicheyt.Men vindet somtijt dat die raet eens versmaets
menschen seer nutte ende oerbaerlick is: ende dattet verstant
des menschen dickwijl beeter is dan sine craft . Hier of scrijft
men dattie aern inder lucht vlieghende sach van bouen op die
aerde legghen een kinckhoren die hoer seluen verroerden wtten
dop Daer die aern op neder vloech ende greepse mitten voeten
om die te eten Mer die vissche die daer in was toech sijn voe=
ten ende sijn hoeft inwerts inden dop . alsoe dattie aern daer
niet of krighen en mocht om te eten Als dit die kraey sach sey
de si tot den aern Al bistu coninc der voghelen ende seer groot
ende machtich nochtant en wetes du alle dinghen niet Hoort
nu daer om minen raet om dattet lecker spijse is voer di dat in=
den dop is neemt den kinckhoorn ende voertse hoge inder lucht
ende laetse dan neder vallen op een steen so machse breeken en
de dan seltu krighen datter in is Die aern deede alsoe ende at
dat daer in was mit groter soeticheyt.
¶ Van veel beesten bi een vergadert Dyalogus C xx:.
voor het komende gevaar. De vogels werden daar opnieuw kwaad om. Spottend zeiden ze: “Hoor die zwaluw nu toch, die de mensen zoveel plezier geeft met zijn mooie zang.”
Daarna, toen het vlas rijp en volgroeid was, werd het geoogst en bewerkt zodat men daar netten van kon maken om vogels mee te vangen. Toen werden de vogels heel bedroefd. Ze gaven hun fout toe nu het te laat was.
Vaak is het zo dat mensen goede raad in de wind slaan en datgene doen wat nadelig en schadelijk voor hen is. Een algemeen gezegde is: “Wie teveel vertrouwt op zijn eigen wijsheid, raakt verstrikt in de angst.”
Soms blijkt dat de raad van een bespot mens erg nuttig en passend is. Ook dat het verstand van de mens dikwijls beter is dan zijn kracht.
Er is een verhaal over een arend die rondvloog en van bovenaf een kinkhoorn op de grond zag liggen. De kinkhoorn bewoog en kwam uit zijn huisje. De arend vloog naar beneden en pakte de schelp met zijn klauwen om hem op te eten. Maar de slak die erin zat trok zich helemaal terug in de schelp zodat de arend hem er niet uit kon krijgen om op te eten.
Een kraai zag dit en zei tegen de arend: “Al ben je de koning van de vogels en zeer groot en machtig, toch weet je niet alles. Luister daarom naar mijn raad omdat er lekker eten voor je in de schelp zit. Pak de kinkhoorn op en neem hem mee hoog in de lucht. Laat hem dan op een steen vallen zodat hij breekt en dan kun je pakken wat erin zit.”
De arend deed dit en at de inhoud met veel smaak op.
De 120e dialoog. Over een grote dierenvergadering
121r
HEt ghesciede op een tijt dat veel beesten ghingen int velt
spacieren in een schoen sonneschijn daer onder allen mede
was dat venijnde beest basiliscus genoemt daer voer of
geseyt is int een ende veertichte dyalogo Dese basiliscus rees op
int midden van allen ende riep Js hier yemant van v die tegens
mi vechten wil die come an Jc sal een kamp mit hem angaen. Dit
hoorden die sciltpadde ende nam die kam tegen hem an Ende doe si in=
den kamgegaen waren om mit malkander te vechten woude dye
basiliscus den sciltpadde bijten ende sijn venijnt daer in scieten.
Mer die padde toech hoer voeten ende dat hoeft in die sculpe dat
hise niet raeken en konde Ende ten lesten stac die padde hoer clau
wen wt ende gaf den basiliscus also veel wonden in sijn lijf dat
hi verwonnen wort des hi hem oeck seer scamede Onlange daer
na als sijn aem verhaelt hadde ende hem seluen bet verstoutet had
om dat hi hem scaemden dat hy soe leliken ende scandeliken ver
wonnen was riep hi anderwerf.¶ Jck wil mine scande die ick
gheleden heb op enich van v verhalen Jsser yemant van v dye
mit mi vechten wil die koem hier tot my ick sal hem bescheyt
doen. Dit hoorden die eechhel die wel ghewapent was myt
Op een keer gingen veel dieren het veld in om zich in de zon te ontspannen. Onder hen was ook het giftige dier de basilisk. Hij werd beschreven in de eenenveertigste dialoog.
Deze basilisk verhief zich in hun midden. Hij riep: “Is er iemand van u die tegen mij wil vechten? Laat die naar voren komen. Ik zal met hem in gevecht gaan.” De schildpad hoorde dat en nam de uitdaging aan.
Toen ze tegenover elkaar stonden om de strijd te beginnen, wilde de basilisk de schildpad bijten en zijn gif in haar spuiten. Maar de schildpad trok haar poten en haar kop in haar schild zodat de basilisk haar niet kon raken.
Ten slotte stak de schildpad haar nagels uit en verwondde het lijf van de basilisk zo erg dat hij zich gewonnen gaf. Hij schaamde zich vreselijk.
Na een poosje kwam hij weer op adem. Hij had zich moed ingesproken, omdat hij zich zo schaamde over zijn vreselijke en schandelijke nederlaag.
Hij begon weer te roepen. “Ik wil de schandelijke nederlaag die ik geleden heb op iemand van jullie verhalen. Is er iemand van jullie die het tegen mij op wil nemen? Laat diegene naar me toe komen en ik zal met hem afrekenen.”
De egel hoorde dat. Hij was goed bewapend met
121v
sinen scerpen tacken dese quam hem alsoe te velde. Ende doe
basiliscus dit sach vloech hi mit groter verwoetheyt den echhel
op sijn lijf om hem alheel te doden Mer die echhel stack sine scer
pe tacken al heel wt . ende wondede dat serpent basiliscus al
sijn lijf ouer dat hy seer bloedede ¶ Anderwerf wort hi aldus
verwonnen ende seer bescaemt dat hi gheen moet meer en had
de. Als dit die vorssche sach soe woude hi oeck een feyt op dat
serpent bedrijuen ende spranck hem op sijn lijf . ende meynde
hem al soe te doden Dat serpent basiliscus al was hi seer moe
de van vechten ende oec bescaemt nochtans hadde hijs onwaer
de dattat cleyn beest als dye vorssche hem noch meer soude be=
scamen Ende want hi oeck hongherich was soe tastede hy toe
ende nam die vorssche ende atse op ende seyde : HEt
en is niet ghoet den cleynen te vechten sonder wapen. yeghen
den groten al schijnt hi te slapen . ¶ Hier in warden wij ghe=
leert als wij sien dat onse vianden een weynich vernedert sijn
ende onder die voeten vertreden dat wij dan niet op hem val=
len en sellen eer dat wij sien dat eynde daer of Want seneca seit
die wise ende gheleerde man sal ontsien sinen viant als hi ver=
nedert is . Daer om en sellen wij ons niet te seer verbliden van
onser vianden doot ofte verlies op dat alsulke lasten oeck niet
op ons en vallen Daer of seyt oeck salomon Wanneer dijn vi
ant gheuallen is en wilt niet verbliden van sijnre doot ofte sca
de op dat dier ghelijken oeck niet op di en komen want so wie
inden valle sijns viants lachghet die sel in dat seluen oeck val=
len. ¶ Men leest dat een keyser hadde twee dienres die een was
een snijder ende die ander een barbier. Die snijer hateden den
barbier om dat hem die coninck meer eerden dan hem . Waer
om hi den barbier bedroech aenden keyser . ende seyde dat sijn
aemtoch alsoe seer stanck dat hi dat niet en soude moghen ver
draghen als hi sinen baert soude scheeren: Alsoe dattie keyser
onwaerde opten barbier kreech . ende gheboedt dat men hem
in een sack binden soude ende werpen hem in die zee Ende als
die keyser den scipluyden dyt wijsden viel sijn rijnc van sijnre
zijn scherpe stekels waarmee hij het strijdperk betrad.
Toen de basilisk dit zag vloog hij in grote woede de egel aan om hem te doden. Maar de egel zette zijn scherpe stekels helemaal op en verwondde de basilisk over zijn hele lichaam zodat hij hevig bloedde. Weer werd hij overwonnen. Hij schaamde zich zo dat hij geen moed meer had.
Toen de kikker dit zag wilde hij ook een daad stellen. Hij sprong op het lijf van het serpent en dacht hem zo te kunnen doden.
De basilisk was zeer moe van het vechten. Hij schaamde zich ook. Toch vond hij het onwaardig dat zo’n klein beestje als de kikker hem nog meer te schande zou maken. Omdat hij ook hongerig was tastte hij toe, greep de kikker en at hem op. Hij zei: “Het is niet goed als de kleine vecht tegen de grote zonder wapen, al schijnt hij te slapen.”
Hieruit leren wij dat, als we zien dat onze vijanden nogal vernederd en onder de voet gelopen zijn, wij hen niet moeten aanvallen voordat wij de afloop daarvan overzien.
Seneca zegt: “De wijze en geleerde man moet zijn vijand ontzien als hij vernederd is.”
Daarom moeten wij ons niet al te zeer blij maken over de dood of het verlies van onze vijanden, opdat zulke lasten niet ook op ons vallen. Daarover zegt Salomo: “Wanneer je vijand verslagen is, moet jij je niet verheugen over zijn dood of ellende, opdat hetzelfde niet ook jou treft. Want wie om de val van zijn vijand lacht, zal zelf ook ten val komen.”
Over een keizer leest men dat hij twee dienaren had, de een was kleermaker en de ander barbier. De kleermaker haatte de barbier omdat de koning de barbier meer eer gaf dan hem. Daarom deed hij bij de keizer zijn beklag over de barbier. Hij zei dat diens adem zo erg stonk dat de keizer dat niet zou kunnen verdragen als hij zijn baard zou laten scheren. De keizer kreeg daardoor afkeer van de barbier. Hij gebood dat men hem in een zak moest binden en in zee werpen.
Toen de keizer een teken gaf aan de scheepslieden, viel zijn ring van zijn
122r
hant in die zee Doe die barbier dit vernam bekalde hi die scip
luyden mit gelde dat si hem lieten lopen in vremden landen niet
volbrenghende dat ghebot des keysersEnde die auentuer was
hem dat hi buten landes rijck wart ende groot: Ende koft op
een tijt enen visch wtter zee.die den rijnck des keysers in sinen
rop had Ende ghinck mitten rijnck totten keyser ende presen
teerden hem sinen rijnc weder ende dede sijn onscult van dat geen
dat hem ouerloghen was verkrijghende alsoe grote gracie in
des keysers oghen dat hem die keyser schencte voer een ghifte
dattie snijer die van sijn weluaren droeuich was ghebonden sou
de warden in enen sack ghesteken om int water gheworpen te
warden ende alsoe verdrencken Dattie snijer alsoe viel in dye
selue stricke die hi op sinen viant ghespreyt hadde Doe hi ghe
meent hadde dat hi sinen viant verwonnen hadde Daer om seyt
seneca dat saltu van een ander verwachten dattu yemant an
ders doeste
¶Vanden kuysschen man di vant on
reyn wijf bedroghen wort Dyalogus C xxi.
ARistotiles die grote meester ende philosooph seyt dat
die man is in wes hert wijsheyt is:een wesen ofte ghe
likenisse des tijts:contempleerre des leuens.een dienre
des doots.een gaende wandelaer.een gast der herbergen der we=
relt.een arbeydende ziel of gheest.een woninghe van eenre cleyn
re tijt Dat wijf als hi oec seyt is des mans confuys:een onuer
sadelike beest.stadighe sorchfoudicheyt.een ewighe strijt:des
hand in de zee. Toen de barbier dit merkte, haalde hij de scheepslieden met geld over om hem in een vreemd land vrij te laten en het gebod van de keizer niet uit te voeren. Hij had het geluk dat hij in het buitenland een rijk en voornaam man werd.
Op een keer kocht hij een zeevis die de ring van de keizer in zijn maag bleek te hebben. Hij ging ermee naar de keizer en overhandigde hem de ring. Hij betuigde zijn onschuld over hetgeen waarvan hij beticht was. Hij verdiende daarmee genade in de ogen van de keizer. Als goedmaker beval de keizer daarom dat de kleermaker, die verstoord was over de voorspoed van de barbier, vastgebonden moest worden en in een zak moest worden gestopt om hem in het water te werpen en te laten verdrinken.
De kleermaker meende dat hij zijn vijand overwonnen had, maar viel in dezelfde strik die hij voor zijn vijand gezet had. Seneca zei daarover: “Wat je een ander aandoet, kun je zelf terug verwachten.”
De 121e dialoog. Over de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt
Aristoteles, de grote meester en filosoof, zegt dat het de man is in wiens hart wijsheid is: een schepsel of voorbeeld van het vergankelijk leven, een beschouwer van het leven, een dienaar van de dood, een vergankelijk reiziger, een gast van tijdelijke onderkomens, een werkzame ziel of geest, een woning voor korte tijd. Hij zegt ook dat de vrouw de man vernedert, dat zij een onverzadigbaar beest, een bron van voortdurende zorg, een eeuwige strijd,
Dialogen 121-122 Mensen
122r
hant in die zee Doe die barbier dit vernam bekalde hi die scip
luyden mit gelde dat si hem lieten lopen in vremden landen niet
volbrenghende dat ghebot des keysersEnde die auentuer was
hem dat hi buten landes rijck wart ende groot: Ende koft op
een tijt enen visch wtter zee.die den rijnck des keysers in sinen
rop had Ende ghinck mitten rijnck totten keyser ende presen
teerden hem sinen rijnc weder ende dede sijn onscult van dat geen
dat hem ouerloghen was verkrijghende alsoe grote gracie in
des keysers oghen dat hem die keyser schencte voer een ghifte
dattie snijer die van sijn weluaren droeuich was ghebonden sou
de warden in enen sack ghesteken om int water gheworpen te
warden ende alsoe verdrencken Dattie snijer alsoe viel in dye
selue stricke die hi op sinen viant ghespreyt hadde Doe hi ghe
meent hadde dat hi sinen viant verwonnen hadde Daer om seyt
seneca dat saltu van een ander verwachten dattu yemant an
ders doeste
¶Vanden kuysschen man di vant on
reyn wijf bedroghen wort Dyalogus C xxi.
ARistotiles die grote meester ende philosooph seyt dat
die man is in wes hert wijsheyt is:een wesen ofte ghe
likenisse des tijts:contempleerre des leuens.een dienre
des doots.een gaende wandelaer.een gast der herbergen der we=
relt.een arbeydende ziel of gheest.een woninghe van eenre cleyn
re tijt Dat wijf als hi oec seyt is des mans confuys:een onuer
sadelike beest.stadighe sorchfoudicheyt.een ewighe strijt:des
hand in de zee. Toen de barbier dit merkte, haalde hij de scheepslieden met geld over om hem in een vreemd land vrij te laten en het gebod van de keizer niet uit te voeren. Hij had het geluk dat hij in het buitenland een rijk en voornaam man werd.
Op een keer kocht hij een zeevis die de ring van de keizer in zijn maag bleek te hebben. Hij ging ermee naar de keizer en overhandigde hem de ring. Hij betuigde zijn onschuld over hetgeen waarvan hij beticht was. Hij verdiende daarmee genade in de ogen van de keizer. Als goedmaker beval de keizer daarom dat de kleermaker, die verstoord was over de voorspoed van de barbier, vastgebonden moest worden en in een zak moest worden gestopt om hem in het water te werpen en te laten verdrinken.
De kleermaker meende dat hij zijn vijand overwonnen had, maar viel in dezelfde strik die hij voor zijn vijand gezet had. Seneca zei daarover: “Wat je een ander aandoet, kun je zelf terug verwachten.”
De 121e dialoog. Over de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt
Aristoteles, de grote meester en filosoof, zegt dat het de man is in wiens hart wijsheid is: een schepsel of voorbeeld van het vergankelijk leven, een beschouwer van het leven, een dienaar van de dood, een vergankelijk reiziger, een gast van tijdelijke onderkomens, een werkzame ziel of geest, een woning voor korte tijd. Hij zegt ook dat de vrouw de man vernedert, dat zij een onverzadigbaar beest, een bron van voortdurende zorg, een eeuwige strijd,
122v
mans dienst wijf.den kuysschen ende reynen man een groot hin
derlick dinck. Alsoe als men vindet dat een kuys man onder=
wilen te hebben plach spraeck mit enen wiue ende vrienscap.
ende familiariteyt daer hi namaels van sine ombehoetheyt al
soe of beuanghen ende in hoorre lieften verwonnen wort dat
hi sine reynicheyt op een kort verloes Want in dien dat hi hae=
re soete smeykelike woorden hoorden ende die scoenheyt hoers
aensichts onbehoetliken ansiende die ghelycheyt hoorre ogen
tot hem in liet gaen wort hi bedroghen ende seyde . O M
die schoenheyt van dat wijf : verliest menich man ziel ende lijf.
Daer om seyt een wijs man dye form der sonden is dat wij[l].
ende condici des doots . ¶ Jheronimus . die doer des duuels .
wech der boesheyt. venynde beet des serpents. een hinderlick
dinck is dat wijf Jtem noch seyt hi Een vuerich swaert is die
ghedaente des wijf Ghedenckt hoe thamar des conincks van
israhels dochter van horen broeder vercraft is . Ghedenck al=
toes datten burgher des paradijs adam wt sinen lande . dat
wijf wtgheworpen heeft Wat mochter sterker wesen dan samp
son . Wat wijser dan salomon : Wat heyligher dan dauid Al
le dese sijn ouermids die vrouwen verkeert Hier om seyt oeck
die wise man Van den wiue is ghecomen dat beghin der son=
den Ende bi hoer steruen alle menschen Hier om plagen hem
dye oude wijse heren ende philosophen vanden vrouwen seer
te wachten Als die leerre vegecius daer of scrijft vander kuys
heyt des groten alexanders Dat doe hem op een tijt gebrocht
wort een ionghe maghet die seer schoen was dye enen groten
prince ondertrouwet was Wachte hi hem des te mael seer dat
hise niet eens an en sach mer seyndese weder tot horen brude=
gom Waer mede hy die herten des princen ende sijnre vrouwen
tot hem waert kreech . ¶Des ghelijck vertelt oeck valerius van=
den groten heer die scipio ghenoemt was ende heer van romen doe
hi die stat van kartago ghewonnen hadde wort hem onder alle
die gheuanghen ghebrocht een eedele maghet seer schoen van
formen die enen welgheboren man ondertrouwet was Ende
dienstmeid van de man en een groot hinderlijk ding voor de kuise man is.
We zien dus dat, als een kuise man zo nu en dan met een vrouw praat en vriendschappelijk en vertrouwelijk met haar omgaat, hij naderhand zo overvallen wordt door zijn onvoorzichtigheid en hij zich zo gewonnen geeft aan haar liefde, dat hij zijn kuisheid weldra verliest. Terwijl hij haar zoete vleiende woorden hoorde, de schoonheid van haar gelaat onnadenkend bekeek en de fraaie vorm van haar ogen in zich opnam, werd hij verleid. Hij zei: “Menig man verliest lichaam en ziel vanwege de schoonheid van een vrouw.”
Daarom zei een wijze man: “De zonde en de dood dienen zich aan in de gedaante van een vrouw.”
Hieronymus zei: “Een vrouw is de deur naar de duivel, de weg naar het kwaad, de giftige beet van een slang, een hinderlijk ding.” Hij zei ook: “De gedaante van een vrouw is als een vurig zwaard.”
Gedenk hoe Tamar, de dochter van de koning van Israel, door haar broer is verkracht. Gedenk altijd dat Adam, de bewoner van het paradijs, de vrouw uit zijn land heeft verdreven. Wie zou er sterker zijn dan Samson, wie wijzer dan Salomo, wie heiliger dan David. Ze zijn allemaal door toedoen van vrouwen van het rechte pad afgedwaald.
Daarover zegt de wijze man ook: “Door de vrouw is de zonde ontstaan en door haar sterven alle mensen.” Daarom plachten de oude wijze heren en filosofen voorzichtig met vrouwen te zijn.
De leraar Vegetius schrijft over de kuisheid van Alexander de Grote. Op een keer werd een heel mooie jonge maagd bij hem gebracht. Ze was in ondertrouw met een machtige prins. Alexander was zo op zijn hoede dat hij haar niet eens aankeek. Hij stuurde haar naar haar bruidegom terug. Hij stal hiermee de harten van de prins en diens vrouw.
Iets dergelijks vertelt Valerius over de grote machthebber Scipio, die consul van Rome was.
Nadat hij Carthago had overwonnen, werden alle gevangenen bij hem gebracht, waaronder een edele maagd die een heel mooi figuur had. Zij was in ondertrouw met een man van edele afkomst.
123r
doe dede hi tot hem comen die ouders van deser maghet ende
gaf hem luyden hoer dochter weder vrij ende onbesmet . ende
dat gout dat hem ghegheuen was om dye maecht mede te co=
pen gaf hi der maecht te hulpe hoorre hilick tot een mede gaef
Ende mit deser doechde toech hi tot hem dye harten alles des
volkes van kartagine Noch scrijft hi vander wonderliker cuys
heyt des philosoophs cenocrates dat te athenen was een on=
reyn wijf welker dye ionghe oncuyssche mannen groet ghelt
loueden te geuen waert dat si den philosooph brenghen mochte
tot onsuuerheytAls si dat angenomen hadde quam si des nach
tes daer dye philosooph slapen was ghegaen ende ghinc daer
by hem legghen ende dede hoer best om hem te verwinnen mer
si en mochtes myt gheenrehande quaden manieren totter on=
reynicheyt bemorwen Alsoe dattie ionghelingen dat wijf seer
bespotteden om dat si soe slecht ende slap was dat si eens mans
herte niet bemorwen en mochteDaer si op antwoorden dat si
se gheseynt hadden niet tot enen mensch mer tot enen yseren
of stenen beelt . hietende den philosooph een stenen beelt of on
beuoelick om sine ombeweechlike stantafticheyt ende reynich
heyt des lichaems ende oeck des herten
¶ Vanden leuendigen mensch ende die doot Dyalogus hondert xxij.
DJe doot als aristotiles scrijft is die ewige slaep vrese der ri
ker luyden:begeerte der armer menschen.een dinc ofte last daer geen
raet tegens en is.een moordenaer des menschen.een vluchte des leuens
een brekinge des lichaems Leuen is vrolicheyt der goeder men=
Toen liet hij de ouders van de maagd bij hem komen. Hij liet hun dochter weer vrij en gaf haar onbezoedeld aan hen terug. Het goud dat hem gegeven was om de jonge vrouw te kopen schonk hij haar als gift voor haar huwelijk. Met deze goede daad veroverde hij de harten van alle inwoners van Carthago.
Verder schrijft Valerius over de wonderlijke kuisheid van de filosoof Xenocrates. In Athene woonde een onzedelijke vrouw. Jonge, oneerbare mannen beloofden haar veel geld te geven als zij de filosoof tot onkuisheid zou weten te brengen. Zij ging hierop in en ’s nachts ging ze, toen de filosoof was gaan slapen, naar hem toe om bij hem te gaan liggen. Ze deed haar best om hem te verleiden, maar het lukte haar op geen enkele doortrapte manier om hem tot onkuisheid te brengen. Toen bespotten de jonge mannen haar omdat zij zo onnozel en zwak was dat ze een mannenhart niet kon vermurwen.
Daarop antwoordde ze dat ze haar niet naar een mens gestuurd hadden, maar naar een ijzeren of stenen beeld. Ze noemde de filosoof een stenen beeld en ongevoelig vanwege zijn onwrikbare standvastigheid en reinheid van lichaam en geest.
De 122e dialoog. Over de levende mens en de dood
Zoals Aristoteles schrijft is de dood de eeuwige slaap, de vrees van rijke en het verlangen van arme mensen, een ding of last waar men geen raad mee weet, een mensenmoordenaar, een vlucht uit het leven en een vernieler van het lichaam. Leven betekent vrolijkheid voor goede mensen
123v
schen droefheyt der onsaligher . Een schoon ionck rijck sterck
ende ghesont man quam tot die doot ende seyde O du onuer=
wandelbaer lot. ontferme di mijns ende verhoer mijn ghebet
En wil doch niet tot mi seynden die grote pijn ende last die ic
van di verbeyde Jc sal di gheuen gout siluer ende costelike ghesteen
te huysen houen lant ende sant henxsten ende paerden ende alle dat=
tu begheren mogeste van allen tijtliken goeden ende rijcdommen.
op dattu mi niet raken of antasten en wilste die doot antwoor
den O broeder du bitste onmoghelike dinghen die du van go
de niet bidden en selste dan alleen eerlike ende moghelike din=
gen daer om en hebste niet wel ghesproken Want den mensc[h]e
toe ghesproken wort Die doet o mensche verwachtet dij in allen
steeden ende plaetsen Daer om ist dattu wijs biste du selsten oec
weder in allen plaetsen ende stonden verbeyden Want die pro
pheet dauid die heylighe man scrijft inden souter Wye is dye
mensch die leuendich is die den doot niet sien e[e]n sal Of hy seg=
ghen woude nyemant. Hier om seyt een wijs man Jn gheen=
re manieren en moechstu o mensche den doot ontgaen Die doot
hout.hi kerft:hi dodet alle dat ye leuen vleysch of lichaem heeft
ontfanghen.¶ Wilt my daer om seyde doe die doot o mensche
lijdsameliken ontfanghen want ic dy niet nuwes doen en sal
het en is al voer di gheschiet eer du mensche waerste Want se
neca seyt Nyemant vanden menschen en is alsoe dom dat hy
niet en weet dat hi nyet steruen en sal :ende nochtant als dye
doot coomt soe beuet hi ende screyetWat huylstu wat screystu
om dattu steruen moetes Tot deser wet bistu gheborenWat
ghesciet di nuwesHier toe bistu geboren Dit is gheboert dijn
vader dijn moeder ende alle dinen vrienden ende maghenDit
is ghecomen allen den gheen die voer di gheweest sijn ende sal
ghescieden allen die na di comen sellen : Want dat leuen en is
niet ghegheuen mit voordel om niet te steruen Het is een ghe
meyn ghebot dat ghebiet gheboren te warden ende dat weder te
steruen alle dat leuen ontfanghen heeft Daer om sellen wi ver=
drachliken lijden dat wi niet ontgaen en moghen . Men leest
en verdriet voor verdorven mensen.
Een mooie jongeling, rijk, sterk en gezond, kwam bij de Dood en zei: “Jij bent mijn onveranderlijk lot. Heb medelijden met me en verhoor mijn gebed. Stuur mij toch niet die grote kwelling die ik van je moet verwachten. Ik zal je goud, zilver en edelstenen geven en huizen, hofsteden, bebouwd en onbebouwd land, hengsten en merries en alles wat je aan aardse goederen en rijkdom begeert, opdat je me niet raakt.”
De Dood zei daarop: “Broeder, je vraagt het onmogelijke, iets wat je God niet vragen kunt. Je mag alleen eervolle en gepaste dingen vragen. Je hebt dus niet goed gesproken. Aan de mens wordt verteld dat hij de dood in alle plaatsen en steden kan verwachten. Doe dat dan ook in elke plaats en op elk uur als je wijs bent.”
De heilige profeet David zegt in Psalmen: “Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal?” Alsof hij wilde zeggen: “Niemand.”
Een wijze man zegt: “Aan de dood kun je nooit ontkomen. De dood maait om zich heen: hij doodt alles wat ooit leven, vlees of lichaam heeft gekregen.” De Dood zei toen: “O mens, ontvang mij daarom lijdzaam, want ik laat je niets nieuws overkomen. Ik bestond al voordat jij er als mens was.”
Seneca zei: “Niemand is zo dom dat hij niet weet dat hij zal sterven.”
Toch beeft en jammert de mens als de dood zich aankondigt. Huil en jammer je omdat je moet sterven? Onder deze wet ben je geboren. Wat is er nieuw aan? Het is je vader en je moeder overkomen en ook al je vrienden en verwanten. Dit is iedereen vóór je overkomen en zal iedereen na jou overkomen, want het leven is je niet gegeven met het voorrecht dat je niet zult sterven. Het is een algemene wet, die beschikt dat je geboren wordt en dat ieder die het leven heeft ontvangen ook weer moet sterven. Daarom moeten we lijdzaam ondergaan waaraan we niet kunnen ontkomen.
Men leest
124r
vanden coninck dauvid dat hi vastede ende penitencie dede voer
sijn kint te wilen dattet sieck was Ende doet doot was seyde
hi tot sinen dienres . wat wil ick vasten nu dat kint doot is :
Jck en machs niet weder roepen . Mer ick sal ymmer moeten
gaen tot hem mer hi en mach niet weder comen tot my . Men
leest dattet ghesciede op eenre tijt dat een philosooph tijdinge
quam dat sijn soen ghestoruen was dat hi antwoorden ende sei
de doe ick hem wan wist ick wel dat hi steruen most. Valerius
scrijft dat anaxagoras die philosooph doe hi hoorden den doot
sijns soens gaf hi antwoort ende seydeDu en boetscappes mi
niet onuerbeyts of dat nye gheweest en is want doe hi ghebo=
ren wort van mi wist ick wel dat hy steruen soude want dat die
wet is ende een seker reghel is dat nyemant en steruet die nye
gheleeft en heeft ende dat nyement en leeft die niet sterflick en
is nader naturen Jtem die prince penophon doe hi verhoerde den
doot sijns oudsten soen die inden strijt ghebleuen was leyde hi
alleen daer om die croen van sijn hoeft om dat hi onledich was
sacrificien te doen sinen afgoden Ende vraghede daer nae doe
hi ledich was hoe dat hi ghebleuen was Ende doe hi verstont dat
hi sterkelike weder vechtende ghebleuen was settede hi die croen
weder op sijn hoeft ende swoer bi sine goden dat hi meer blij=
scappen ende ghenoechten had van dat sijn soen hem also vrome
liken inden strijt hadde bewesen.dan hy droefheyt hadde van
sinen doot Jheronimus die heylighe leeraer scrijft van eenre hey
liger edelre vrouwen die hoer man ghestoruen was dat eer si
hoers mans lichaem begrauen had hoer kijnderen mede al ge
lijc storuen Hoert hier seyt Jeronimus Een ongheloeflic dinck
sel ick seggen mer nochtans dat waer is als god mi daer tuych
of is Wie soude vermoeden dat die goede vrouwe niet mit han
ghende ende ghespreyenden haer mit ghescoerden clederen mit groter
misbaer hoer soude bewisen droeuich te wesen Si en liet niet een traen
mer bleef onbeweechlic voerden voeten ons heren recht of si hem bij=
der voeten hadde ghehouden ende seyde: Siet lieue heer ihesu
Nu ben ick van allen lasten ontbonden nu sal ick dy dyenen:
over koning David dat hij vastte en boete deed voor zijn kind terwijl het ziek was. Toen het dood was zei hij tot zijn dienaren: “Wat zal ik vasten nu het kind dood is. Ik kan hem niet terughalen, maar ik zal naar hem toe moeten gaan, omdat hij niet naar mij kan terugkeren.”
Op een keer ontving een filosoof het bericht dat zijn zoon gestorven was. Hij antwoordde: “Toen ik hem kreeg, wist ik al dat hij sterven moest.”
Valerius schrijft dat, toen de filosoof Anaxagoras de dood van zijn zoon vernam, hij zei: “Jouw boodschap komt niet onverwachts, alsof de dood niet bestaat. Want toen hij geboren werd, wist ik wel dat hij sterven zou. Want het is zeker dat niemand sterft die niet geleefd heeft en er niemand leeft die niet sterfelijk is volgens de natuur.”
Valerius schrijft ook over Xenophon. Toen hij hoorde dat zijn oudste zoon in de strijd was gebleven, was hij druk bezig aan zijn goden te offeren. Hij zette alleen de krans van zijn hoofd. Na het brengen van offers vroeg hij hoe zijn zoon was omgekomen. Toen hij begreep dat zijn zoon na een moedige strijd gesneuveld was, zette hij de krans weer op zijn hoofd. Hij zwoer bij zijn goden dat hij meer blijdschap en geluk ondervond omdat zijn zoon zich zo dapper in de strijd bewezen had dan dat hij bedroefd was over zijn dood.
Hieronymus, de heilige leraar, schrijft over een heilige edelvrouw wier man gestorven was. Voordat zij haar mans lichaam begraven had, waren al haar kinderen ook gestorven.
“Luister”, zei Hieronymus, “ik zal iets ongelooflijks vertellen maar toch is het waar. God is mijn getuige. Wie kon vermoeden dat die goede vrouw niet met loshangende haren, met gescheurde kleren en met groot misbaar zou laten blijken bedroefd te zijn? Zij liet echter geen traan maar bleef onbewogen liggen voor de voeten van onze Heer alsof zij hem bij de voeten had vastgepakt. Ze zei: ‘Zie lieve Heer Jezus, nu ben ik van alle lasten bevrijd, nu zal ik U dienen
124v
mit lijf ende ziel want du mi van die lasten verlosset hebste
Men leest inden kroniken vanden keyseren dat octauianus co=
nincinne doe si horen soen begrauen hadde wes naem drusius
was al was si een heydens wijf dat si nochtant bi hoer natuer
lick verstant alle teykenen der droefheyt van hoer dede . ende
seyde Wat baet dat screyen om dat gheen datmen niet scuwen
en mach ende alst coemt nyemant ontulien en mach noch oeck
die ghestoruen is weeder gheroepen werden en mach . Daer
om seyt seneca . Die wijse mensche en wort nyet bedruckt int
verlies sijnre kinderen ofte der vrienden: ghelijckmoedeliken
draghende horen doet soe als hi sijns selfs doot verbeydt .
Daer om is ghedenckenisse des doots een toem bedwinghen
de den mensche dat hi niet alte seer wt en vloye doer die breet
heyden der begheerten ende der gh[o]noechten Ghedenckenis=
se des doots is die alre meeste wijsheytAls plato die grote phi
losooph seyt ¶Men leset int leuen des patriarch sinte Johan
nes elemosinier . datmen hier voermaels als dye keyser ghe=
croont wort een manier hadden dat dan steenhouwers . ma=
kers der dooder grauen tot hem quamen ende seyden ¶ Heer
keyser ghebiede van wat materie als van steen of van metael
ghi uwe graft ghemaeckt wilt hebben : Vermanende hem in
dien woorden dat hi ghedencken soude dat hi een sterflick en=
de verganckelick mensch waer. dat hi sorghen soude voor hem
seluen ende der zielen salicheyt ende alsoe sijn rijck wijslick en
de doechdelick soude bescermen ende regieren .¶ Hier om seyt
die wijse manGhedenck dijnre vterste dinghen ende du en sel=
ste inder ewicheyt nyet sondighen . ¶ Alfoncius scrijft inden
boeck vander vroescap dat doe alexander dye grote konynck
die heer van alle die werlt was ghestoruen was ende men sijn
graft van goude makeden dat dan doe veel philosophen bi qua
men . van welken die een seyde Alexander heeft sijn scat ghe=
maect vant gout .ende nu weder maect dat gout sijn scat van
hem . Die ander seyde alexander hadde ghisteren heerscappie
bouen dat volc mer huyden heeft dat volck weder heerscappie
met lichaam en ziel want U hebt me van mijn last verlost.”’
In de kronieken van de keizer leest men dat de vrouw van Octavianus, toen zij haar zoon Drusus begraven had, haar verstand volgde en alle tekenen van droefheid liet varen, ook al was zij een heidense vrouw. Ze zei: “Wat helpt het om te huilen om datgene waaraan men niet kan ontkomen. Als het gebeurt, kan niemand ontsnappen, noch kan de gestorvene teruggeroepen worden.”
Seneca zegt: “De verstandige mens wordt niet bedroefd door het verlies van zijn kinderen of vrienden: gelaten draagt hij de dood van zijn kind zoals hij zijn eigen dood afwacht.”
De gedachte aan de dood houdt de mens in toom, opdat hij zich niet al te zeer laat leiden door de overvloed aan begeerten en genoegens. Denken aan de dood is de allergrootste wijsheid, zoals de grote filosoof Plato zei.
Men kan in Het leven van Johannes de Barmhartige lezen dat het voorheen, als de keizer werd gekroond, de gewoonte was dat de steenhouwers, makers van grafmonumenten, naar hem toe kwamen. Zij zeiden: “Heer keizer, laat ons weten van welk materiaal, steen of metaal, u uw grafsteen gemaakt wilt hebben.” Zij waarschuwden hem met deze woorden dat hij er aan moest denken dat hij een sterfelijk en vergankelijk mens was, dat hij voor zichzelf en zijn zielenheil moest zorgen en zo zijn rijk verstandig en deugdzaam moest beschermen en regeren.
De wijze man zegt hierover: “Gedenk de laatste dingen en je zal tot in eeuwigheid niet zondigen.”
Petrus Alfonsus schrijft in zijn boek over de wijsheid dat, toen de grote koning Alexander, heer van de gehele wereld, gestorven was en men zijn grafsteen van goud had gemaakt, daar veel filosofen bijeenkwamen. De ene filosoof zei: “Alexander heeft zijn goudschat verzameld en nu omvat zijn goudschat hem.” De andere filosoof zei: “Alexander had gisteren het hoogste gezag over het volk, maar nu heeft het volk weer het hoogste gezag
125r
ouer hem:die derde seyde Gisteren hadde alexander macht veel
menschen vander doot te verlossen.huden en heeft hi niet mo=
ghen ontgaen die scutten des doots.die vierde Alexander ley=
den ghisteren dat volck waer hi woude .huyden brenghet hem dat
volck ten graue.die vijfte Alexander belasten gisteren die aerde
huyden wort hi daer weder of beladen . dye seste.gisteren ontsagen
alle menschen alexander.huyden rekenen si hem voer niet. die se
uende Alexander hadde ghisteren veel vrienden huyden heeft hise
al ghelijc.die achte seyde Gisteren en was hem alle die werelt
niet groot ghenoech.huyden lijdet hi mit een graft van vijf voe
ten. Die dese punten wel ouerleggen konde die soude hem in
allen dinghen wel bedwinghen Job sprek[t]t vanden leuendighen
mensche dat hi als drec ende slijc int eynde verloren sal warden .
Daer om ghebiet die wise man Gedenc dat eynde: wanttet be
ter is te gaen totten huyse des droefheyt dan des werscaps:want
inden huyse des screyens wort die mensche vermaent van dat
eynde alle der menschen ende daer ghedenckt die leuende wat
hy toecomende is dat hy oeck myt alsulken eynde besloten sal
werden.Merke daer om o mensche ende besiet dat inden doot
des menschen die nose kout wort.die tanden warden swart:
dat aensicht wort bleyck : die senen ende aderen des lichaems
warden ghescoert.dat hert berstet van groter pijnen alle dye
leden des lichaems warden kout ende stijf als hout ende steenJn
alle die werlt en is geen versmadeliker dinc dan dat dode lich
aem des menschenMen wils niet int water werpen op dat dat
water daer of niet veruult en wardeMen hanghet des niet in
der lucht op dattie lucht daer of niet ontreynicht en warde noch
inficeert Mer als een venijnt dinc worthet in een kuyl gesmact
ende op datmens niet meer en sie wortet haesteliken mitter aer
den bedect Siet ende merct o mensche hoe die glorie der werlt
gheeyndet wort Si wort in een stinckende kuyl besloten daer
dat lichaem verdorret:die oghen ghaen te niet.die oren vallen
van dat hoeft.die nose brect van dat aensicht.die tonghe vervuylt
over hem. De derde zei: “Gisteren had Alexander macht om veel mensen van de dood vrij te spreken, nu kon hij de pijlen van de dood niet ontgaan.” De vierde: “Alexander leidde gisteren het volk naar waar hij wilde, nu leidt het volk hem naar het graf.” De vijfde: “Alexander deed de aarde overlast aan, nu wordt de aarde hem tot last.” De zesde: “Gisteren hadden alle mensen ontzag voor Alexander, nu betekent hij niets voor hen.” De zevende: “Alexander had gisteren veel vrienden, nu zijn alle mensen voor hem gelijk.” De achtste zei: “Gisteren was de wereld niet groot genoeg voor hem, nu ligt hij in een graf van vijf voet.”
Zij die deze punten goed kunnen overdenken, kunnen zich in alles goed bedwingen.
Job zegt over de levende mens dat hij, evenals zijn eigen drek, voorgoed zal vergaan. Daarom gebiedt de wijze man: “Denk aan je einde, want het is beter om naar het huis waar droefheid is te gaan dan naar het huis waar een feestmaal wordt aangericht. Want in het huis waar verdriet is, wordt de mens eraan herinnerd dat hij eindig is en daar gedenkt de levende dat ook voor hem ooit het einde nadert.”
O mens, houd daar rekening mee en besef dat jouw neus koud wordt zodra je dood bent, je tanden zwart worden en je gelaat bleek wordt. De spieren en aderen van het lichaam scheuren, het hart barst door helse pijn, alle lichaamsdelen worden koud en stijf als hout en steen.
In de hele wereld is er geen verachtelijker ding dan het dode lichaam van de mens. Men wil het niet in het water gooien opdat het water dan niet vervuild raakt. Men hangt het niet in de openlucht opdat de lucht niet verontreinigd of besmet wordt. Maar als een giftig ding wordt het in een kuil gegooid en het wordt haastig met aarde bedekt om het niet meer te zien.
O mens, besef hoe ’s werelds glorie eindigt. Ze wordt in een stinkende kuil begraven waar het lichaam verschrompelt. De ogen gaan teniet, de oren vallen van het hoofd, de neus breekt van het gezicht, de tong verrot
125v
inden mont. dat barst inden lichaem O here god wat sal ick
segghen Die oghen plaghen mit ghenoechten scoon dinghen
te sien ende alle dye sinnen des lichaems hoer ydelheyt te ple=
ghen Bernardus Wat verheffeste di o mensche die niet en bis
te dan stof ende asse . wes ontfanck is sonde wes gheboerte is
onsalicheyt dat leuen pijn ende steruen banghicheyt Die men
sche als hi out wort ende ter dootwaert gaet die heeft als gre
gorius seyt onsalicheyt ende verdriet in sijn leuen . Want sijn
hert dat beghint hem te cloppen.dat hoeft doet hem we : sijn
geest wort kranck sijn aensichte wort rimpich:die rugghe bu=
ghet ende hi gaet krom:sijn oghen donckeren.sijn handen be=
uen.sijn noosen drupen.sijn haer ontfalt hem.sijn tanden ver
vuylen:sijn adom stincket:sijn craft ontgaet hem:nu is hi vro
lick nu is hi droeuich.dan so wort hi sieck ende cranck O wat
ongheualligher dinck is dit teghenwoordighe leuen Waer om
en merkestu niet o sterflike mensche hoe ongheuallich dit tegen
woordighe leuen is Sich ende merke waer alle die oude ende
dijn voeruaders sijn . .¶ Een of gheen en vindet ghi hier van
allen Hier om seyt bernardus Segt mi waer sijn die minres der
werlt die in corten tijden dye voerleden sijn mit ons waren .
Van hem allen en is niet ghebleuen dan asse .¶ Ende daer om
[t]egt my hab ick di . waer sijn dye banre heren : waer sijn dye
princen . waer sijn die vorsten .¶Alle sijn si wech ghegaen als
een scim ofte scade ende te niet ghecomen Hier of seyt oeck dye
heylighe leraer Augustinus Ghanck o mensche op die grauen
der dooden.neem die botten ende beenen ende ondersceyde of
tu mogheste : soe wie dat heer gheweest heeft of knecht:wye
schoon.wie leelick :wie oneedele of eedel.wie wijs of wie sim
pel ende slecht : Van allen desen en mogheste gheen kennisse
of onderscheyt bekennen Denckt daer om waer dattu coemste
ende scame di . waer du biste ende wes beduchtich . waer du
gaeste ende weest in vreesen.op dattu hier bouen mogheste co[men]
in de mond en barst in het lichaam. O Here God, wat moet ik zeggen?
De ogen kijken gewoonlijk met plezier naar mooie dingen en alle zintuigen van het lichaam zijn gericht op ijdelheid. Bernardus zegt: “Waarom zou je je verheffen, o mens, je bent niet meer dan stof en as, ontvangen in zonde en geboren in ellende. Het leven brengt pijn en het sterven angst.”
Gregorius zegt dat de mens ellende en verdriet in zijn leven heeft wanneer hij oud wordt en zijn dood tegemoet gaat, want zijn hart begint te bonzen, zijn hoofd doet pijn, zijn geest wordt ziek en zijn gezicht wordt rimpelig. Zijn rug buigt en hij wordt krom, zijn ogen verduisteren, zijn handen beven, zijn neus druipt, zijn haar valt uit. Zijn tanden worden vies en zijn adem stinkt. Zijn kracht neemt af: soms is hij vrolijk, soms droevig en uiteindelijk wordt hij ziek.
O, wat is dit aardse leven toch rampzalig! Sterfelijke mens, waarom zie je niet in hoe ellendig het aardse leven is? Bedenk toch waar alle oude mensen en je voorouders zijn: van al deze mensen vind je niemand meer terug.
Daarom zegt Bernardus: “Zeg mij, waar zijn de liefhebbers van het wereldse leven, die korte tijd geleden nog onder ons waren? Van hen is er niets anders over dan as. Daarom vraag ik je: waar zijn de hoge heren, waar zijn de prinsen, waar zijn de vorsten? Ze zijn allen verdwenen als schimmen of schaduwen en te gronde gegaan.”
De heilige leraar Augustinus zegt hierover: “Mens, ga naar de graven van de doden, pak de botten en beenderen op en probeer te onderscheiden van wie ze geweest zijn: wie heer of knecht was, wie mooi was of lelijk, wie edel of onedel, wijs of eenvoudig van geest was. Uit deze botten kun je geen kennis halen of onderscheid maken. Bedenk daarom waar je naartoe gaat en schaam je. Wees bevreesd waar je bent en waar je heen gaat opdat je in de hemel mag komen
126r
[bi] god die heer dye sonder eynde ende inder ewicheyt leuet ende
regneert altoes ghebenedijt A M E N
¶ Hier is voleyndet bider gracien goods een boec ghehieten dy
alogus creaturarum Dat vol is van ghenoechlike fabulen Die
oeck profitelic sijn tot leringhe der menschen Ende is volmaeckt
ter goude in hollant bi mi gheraert leeu prenter ter goude opten
vierden dach van april Jnt iaer MCCCC lxxxi.
bij God de Heer die zonder einde en in eeuwigheid leeft en regeert, voor altijd geprezen. Amen.”
Hier is bij de gratie van God een boek voltooid met de naam Dyalogus creaturarum. Het staat vol met genoeglijke fabels, die tevens nuttig zijn ter lering van de mensen. Het is voltooid te Gouda in Holland door mij, Gheraert Leeu, drukker te Gouda, op 4 april in het jaar 1481.