85. de leeuw die tegen de arend vocht
86. de leeuw die zijn twee jongen elk een wijfje gaf
87. de griffioen, de tiran
88. het luipaard en de eenhoorn die met de draak vochten
89. de olifant die zijn knieën niet boog
90. de sater die een vrouw had genomen
91. de dromedaris en zijn loop
92. de leeuw die een klooster bouwde
93. de onocentaur die een paleis bouwde
94. de eenhoorn die ouderen minacht
95. een dier, antilope genoemd, dat nooit ziek wordt
96. de boer
97. de aap die boeken schreef
98. de giraf
99. Laurus de schipper
100. de leeuw die een jager was
101. de antilope die bouwmeester was
102. de buffel die schoenmaker was
103. de jonge os die kok was
104. een jonge bok die een groot goochelaar was
105. de haas die een doctor in de rechten was
106. de hond en de wolven
107. de wolf en de ezel
108. de beer en de wolf
109. de wilde geit en de wolf
110. het eekhoorntje en de squillatus
111. het paard en het zwijn
84r
sellen van dy trecken ende dan en salste gheen ghewyn meer van
ons hebben Hier nae gheuielt doe hi die honich winnen soude.
dat hem een bije seer stac also dat hi verwoet wort ende werp
alle die stocken om ende veriaghede also die bijen. Ende die bijen
toghen van daen ende lieten hem wesen Hier nae als hi van armoe
den ghedwonghen wort die te voren in weelden te leuen plach
van ghewin der bijen doe bekende hi die nutticheyt der bijen.
bescryende sijn eersten staet ende seyde HArde dinghen moet
hi liden.die vant soete wil verblijden Deser ghelijc vintmen veel
huden te daghe die in gode garen wel leuen wouden hem mit=
ter werlt te verblijden ende oec mit cristo regneren Veel menschen
soeken cristum in weelden daer sijs niet vinden en moghen Als
Job seyt God en wort niet gheuonden inden lande der gheenre
die leckerliken leuen Daer om seyt Jheronimus Die leuen wil na
dat heylighe ewangeli sijn leuen sal wesen een marteli Want die
heer en heeft den mensch niet wtten paradise gheworpen dathy
hem seluen hier een ander paradijs soude setten als bernardus seit
Jnt vader leuen leestmen dat een broeder den abt anchilles vraech
den ende seyde: Hoe coemt dat ic inder cellen sittende becoringe van
die traecheyt lide Die oude antwoorden wanttu nye ghesien en
hebste die ewighe ruste die wi hopende verbeyden ende die helsche
pinen die wi vresen Waert dattu dese dinghen naersteliken an
saechste al waer die celle tot dinen hals toe vol wormen du sou
deste daer blijdeliken sonder traecheyt in bliuen Noch leestmen daer
dattie broeders enen heylighen ouden vader baden dat hi wat rus
ten woude vanden swaren arbeyde Wien hi antwoorden Ghe=
looft mi kinderen want abraham sal rouwe hebben als hi die gro
te claer gauen godes sel sien om dat hi niet meer daer om ghestre=
den en heeft Oeck seyden sommighe broeders tot enen groten
ouden Hoe bistu hier te vreden ende hoe moghestu den groten ar
beyt liden Hi antwoorden Alle die tijt mijns arbeyts dien ick
hier liden is niet ghenoech te compareren tot enen dach der tor
menten die den sonders int toecomende leuen bereyt sijn .
¶ Van die leeu die teghen den aern vacht Dyalogus lxxxv
zullen wij bij je weggaan en dan heb je geen profijt meer van ons.”
Toen hij daarna de honing wilde pakken, stak een bij hem zo erg dat hij woedend werd. Hij gooide alle korven om en verjoeg zo de bijen, die daarna vertrokken en hem achterlieten. Hierna werd hij gedwongen om in armoede te leven terwijl hij vroeger gewend was aan de weelde die hij had door het profijt van de bijen. Toen erkende hij pas het nut van de bijen. Hij huilde om het verlies van zijn vroegere leven en zei: “Je komt pas bij het zoete aan nadat je eerst narigheid hebt ondergaan.”
Iets dergelijks vindt men nu vaak bij mensen die graag met God zouden willen leven, maar die genieten van alles wat de wereld te bieden heeft en ook met Christus willen heersen. Veel mensen zoeken Christus in weelde, maar vinden hem daar niet.
Job zei hierover: “God wordt niet gevonden in het land van degenen die een gemakkelijk leven hebben.” Hieronymus zegt: “Het leven zal een marteling zijn voor wie naar het heilige Evangelie wil leven.” Bernardus zegt daarover: “De mens is door de Heer niet uit het paradijs verdreven om hier voor zichzelf een ander paradijs te maken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een broeder die aan de abt Anchilles vroeg: “Hoe komt het dat ik, terwijl ik in mijn cel zit, in de verleiding kom om lui te zijn?” De oude abt antwoordde: “Omdat je de eeuwige rust waar wij hoopvol naar uitzien en de helse pijnen die wij vrezen nog niet hebt ondervonden. Wanneer je deze dingen ernstig zou nemen terwijl jouw cel tot aan je hals toe vol zat met wormen, dan zou je daar met vreugde en zonder luiheid in verblijven.”
Ook leest men dat broeders een heilige oude vader smeekten wat rust te nemen na het zware werk. Hij antwoordde hen: “Geloof mij kinderen, dat Abraham er verdriet van zou hebben wanneer hij de heerlijkheid van God zou mogen aanschouwen terwijl hij daar niet met meer ijver om gestreden heeft.”
Enkele broeders vroegen aan een belangrijke oude vader: “Hoe kan het dat u hier tevreden bent en hoe kunt u het zware werk volhouden?” Hij antwoordde: “Alle tijd die ik hier aan mijn arbeid besteed is niet te vergelijken met één dag van kwellingen die zondaars na dit leven te wachten staat.”
De 85e dialoog. Over de leeuw die tegen de arend vocht
84v
DJe leeu die coninc is van allen dieren vacht sterkeliken
teghen den aern dye conincynne is van dye voghelen
ende hadden by hem alle dieren staende opter aerden
Mer die aern mit horen voghelen sat bouen optie boemen ende
werpende scutte ende pijlen vacht si sterkeliken teghen die bees=
ten Dit sach een voghel grijp die daer voorbi lijden soude dient
wonderlike seer mishaghede. ende ghinc sitten op een houelkijn
daer by ende en vloech daer niet toeHier om wort die leeu seer
veruaert ende seyde in hem seluen Jst dat dese voghel grijp tegen
mi valt soe sal ic verwonnen wesen Des ghelijc docht die aern
ende seyde Dese voghel grijp heeft een start ende voeten als een dier
Jc sorghe ist dat hi mitten beesten toeualt teghen mi ic en sels
niet moghen houden. Hier om seynden si beyde totten voghel=
grijp hoor boden om hem te vraghen wie hi waer ende dat hi
hem ontbieden woude waer om hy daer sate Welken die vo=
ghel grijp antwoorden Jc ben een voghel ende oec een dier Mer
ic en ben niet inder pertijen h of k Ende dat ic hier sitte dat is om
vreede ende niet om die pertije te sterken Ende doe hi dat antwoort
ghegeuen had wort hi vriendeliken van hen allen ontfanghen.
De leeuw, die koning is van alle dieren, vocht krachtdadig tegen de arend, de koningin van de vogels. Hij had alle dieren op aarde om zich heen staan. De arend zat met haar vogels bovenin de bomen. Ze vocht vol overgave met pijl en boog tegen de dieren. Een griffioen, die daar toevallig langs kwam, zag dit en was zeer misnoegd over deze wonderlijke vertoning. Hij ging op een heuveltje vlakbij zitten, maar hij vloog niet naar hen toe. De leeuw werd daar heel bevreesd om. Hij zei bij zichzelf: als deze griffioen mij aanvalt dan zal hij het van me winnen. De arend dacht hetzelfde. Ze zei: “Deze griffioen heeft een staart en poten als een dier. Ik maak me zorgen dat hij me samen met de dieren aanvalt en ik hem niet kan verslaan.”
Daarom stuurden ze allebei boodschappers naar de griffioen om hem te vragen wie hij was en hun te komen vertellen waarom hij daar zat. De griffioen antwoordde daarop: “Ik ben een vogel en ook een dier, maar ik ben niet voor één van beide partijen. Ik zit hier om vrede te stichten en niet om de ene of de andere partij te versterken.”
Nadat hij dat antwoord gegeven had, werd hij door iedereen vriendelijk ontvangen.
85r
Ende hi ghinc spacieren waer dat hi woude mit den beesten ende
voghelen ende was des an beyden siden wel gheloeft Hieren bin
nen tracteerden die voghel grijp om paeys ende vrede te maken
ende want hi an gheenre side susspect en was soe gauen hem bey
de die partijen in sinen handen te doen dat hem belieuen soude
Doe gaf hi die sentenci ende gheboet dat si alle gader vandaen
souden trecken ende voortmeer niet vergaderen om te strijden
ende vechten mer in vreden bliuen ende seyde WJe in vreden
wil verbliden . en sal niet kiesen enighe side . Aldus sel oec een
yghelic goet mensche gaen tusschen die partijen op dat hi we=
sen mach een soen des gheens dye int heylighe ewangeli seyt .
Salich sijn si die vrede maken tusschen dye partijende menschen
want si ghehieten sellen wesen kinderen godes ysaias die hey
lighe propheet seytO hoe scoen sijn die voeten der gheenre die
vreden bootscappen ¶ Mer die voeten der gheenre die twist en=
de onurede brenghen warden vermaledijt . als die wise man
seyt Die onurede maect ende mit tween tonghen spreket is ver=
maledijt om dat hi veel menschen verstoort heeft die vrede had
den ¶ Men leset int vader leuen dattet op een tijt gheschiede
datter twist was tusschen enen heydenschen man . ende enen
kersten alsoe dat si teghen malkander quamen ghewapent elck
mit sinen vrienden om te vechtenDie heylighe vader appollo
nius dit vernemende sprac tusschen beyden om vrede te maken
Mer daer was een wreet hart man diet hooft vander onure=
den was die behinderdert daer hy mocht ende seyde dattet gheen
vrede wesen en soude also langhe als hi leefden Doe seyde die
heylighe man Het sal dan gheschieden alstu segste Want hier
nyemant huden gheslaghen en sal warden dan du Ende dijn
graft sal wesen inden buyck der beesten ende der voghelen .
Dat alsoe gheschieden Want hy wort ter stont inden strijt ver=
slaghen ende int sant ghegrauen : Ende doe sijn vrienden des
anderen daghes vroech quamen om hem te halen ende eerliken
te begrauen beuonden si dat hi vanden ghieren ende beesten op
ghegrauen was ende ghegheten:
Hij ging wandelen waar hij maar wilde, samen met de beesten en de vogels en hij werd daarvoor aan beide zijden zeer geprezen.
Intussen onderhandelde de griffioen om vrede te sluiten. Geen van beide partijen vond hem verdacht. Daarom vertrouwden ze hem toe om te doen wat hem zou goeddunken. Toen gaf hij zijn oordeel door te gebieden dat zij allemaal zouden vertrekken en voortaan niet meer bij elkaar moesten komen om te strijden maar de vrede zouden moeten bewaren.
Hij zei: “Wie zich in vrede wil verblijden, moet niet kiezen voor enige zijde.”
Zo moet ook elk goed mens tussen de partijen staan opdat hij een zoon mag zijn van degene die in het heilige Evangelie zegt: “Zalig zijn zij die vrede stichten tussen de strijdende partijen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.” De heilige profeet Jesaja zegt: “Hoe mooi zijn de voeten van degenen die de vredesboodschap brengen.”
Maar de voeten van degenen die ruzie en onvrede brengen worden vervloekt. De wijze man zegt: “Degene die onvrede brengt en met twee tongen spreekt, wordt vervloekt omdat hij onrust heeft gesticht onder veel mensen die in vrede leefden.”
Men kan lezen in Het Leven van de Woestijnvaders dat er eens een ongelovige man en een christen ruzie hadden. Ze stonden gewapend tegenover elkaar om te vechten, elk met zijn vrienden. De heilige vader Apollonius vernam dat en hij sprak met beiden om vrede te sluiten. Maar er was een wrede harteloze man, die de aanstichter van de onvrede was en ruzie maakte waar hij maar kon. Hij zei dat er geen vrede zou zijn zolang als hij leefde.
Toen zei de heilige man: “Het zal gebeuren zoals je zegt. Want vandaag zal hier niemand verslagen worden behalve jij en je graf zal in de buik van de beesten en vogels zijn.” Zo gebeurde het, want hij werd meteen in de strijd verslagen en in het zand begraven. Toen zijn vrienden de volgende dag vroeg kwamen om hem te halen en hem fatsoenlijk te begraven, ontdekten ze dat hij door gieren en wilde beesten was opgegraven en opgegeten.
85v
Van die leeu die sijn twe iongen elck een wijf gaf Dyalogus lxxxvi.
EEn leeu gaf sijn twe ionghen elck een wijf ende gaf hen el=
ken voer die mede gaue een bosch Mer eer hijse van hem
woude laten sceyden leerde hijse in drien dinghen ende
seyde. O mijn kinderen onthout ende bewaert dese drie dinghen
die ic v leer ende ghi selt dan wel staen Dat eerste is dat ghi vreede
houden salt mit vwen volckDat anderde den bosch dien ic v gheef
seldi also regieren ende bewaren dattie beesten ende die dieren daer in
vermenichfoudicht mogen warden Dat derde is dat ghi niet vech
ten en selt teghen den mensche Dese leeringhe hielt die oude wel
ende wort groet ende rijc van goede Mer die iongher verstoerden sijn
volck ende en had geen vrede binnens huys waer om hi mit toor=
nighen moede inden bosch liep ende dode alle dieren die daer wa
ren ende verderf den bosch ende quam tot groter armoeden: Op een
tijt quam hi visiteren sinen broeder ende siende dat hy rijc wort ende
groot seyde hi Jc onsalighe leue in armoeden ende groter onureden
ende du verblijdeste di in weelden ende vrede. Doe antwoorden
die oudeste Die gheboden ons vaders en hebste niet ghehouden
ende daer om comen alle dese quaden opti Mer ganc mit my in
den bosche ende sich hoe ic ons vaders goeden heb bewaert : Ende
doe si te samen inden bosch quamen was daer een iagher dye
sijn stricken settede op dat hi sommighe beesten soude mogen
vanghen Als dit die ionghe leeu sach seyde hi totten ouden.
Siestu niet dit menskijn dat di begheert te verderuen Die ou
De 86e dialoog. Over de leeuw die zijn twee jongen elk een wijfje gaf
Een leeuw gaf zijn twee jongen elk een wijfje en gaf hun als huwelijksgift een stuk bos. Voordat hij hen alleen achterliet, leerde hij hun drie dingen. Hij zei: “O mijn kinderen, onthoud en bewaar deze drie dingen die ik jullie leer opdat jullie je behoorlijk zullen gedragen. Leef ten eerste in vrede met jullie volk, ten tweede moeten jullie het bos dat ik jullie geef zo beheren en bewaken dat de dieren zich daarin kunnen vermenigvuldigen en ten derde moeten jullie niet vechten tegen de mensen.”
De oudste hield zich goed aan deze nuttige les. Hij werd machtig en hij kreeg veel bezit. Maar de jongste stichtte onrust onder zijn volk. Hij liep in een boze stemming door het bos omdat hij geen vrede met zijn leefgebied had. Hij doodde alle dieren die er waren en hij vernielde het bos. Hij verviel in grote armoede.
Op een keer zocht hij zijn broer op en hij zag dat deze rijk en machtig was geworden. Hij zei: “Ik, ongelukkige, leef in armoede en grote onvrede en jij koestert je in weelde en vrede.” Toen antwoordde de oudste: “Je hebt je niet aan de geboden van onze vader gehouden. Daarom komt al dit kwaad op je af. Ga met mij het bos in en zie hoe goed ik het bezit van onze vader heb beheerd.”
Toen ze samen in het bos kwamen, was daar een jager die zijn strikken zette om enkele beesten te kunnen vangen. Toen de jongste leeuw dit zag, zei hij tegen de oudste: “Zie je dit mensje niet dat jou zou willen vernietigen?” De oudste
86r
de antwoorden En weetstu niet dat wi ons vaders gebot heb
ben dat wij teghen den mensche niet vechten en sellen Die ion=
gher antwoorden O hoe sot bistu:wilstu dijn edelheyt des leeu
wen alsoe verliesen om alsulke woorden die niet en sijn te ach
ten Jc sal hem an sticken scoerenEnde als hi aldus totten mensch
liep ende die stricken niet en wachten wort hi gheuanghen in
die netten Ende die oude ghinck te huys ende seyde WJe
sijn vaders ghebot volbrenct . en wort van nyemants quaet
ghekrenct. Hier wt machmen merken hoe seker ende goet dat
tet is dye gheboden onser ouders te houden ende dattet recht
is te obedieren horen gheboden . Paulus scrijft ad colocenses
kinderkijns obediert uwen ouders inden here want dat is recht
Men seyt een fabel dat een leeu van ouderdom in een kuyl lach
ende tot hem quam sijn ionghe dye seer sterck was . wien dye
vader seyde Verblide di wantti alle dieren ontsien . Mer een
dinck leer ic dy als dattu nymmermeer en wilste vechten tegen
den mensche want hi die alre sterckste is bouen al Die ionghe
wort hier wt becoort ende socht den mensch om teghen hem
te vechten ende vant twe ossen in een coppel tesamen ghebon=
den ende vraechden hem ende seyde Sijdi menschen . Si sey
den neen[wij] mer wij sijn vanden menschen aldus ghedwon=
ghen Daer nae vant hi een tellenaer mit hoef ysers beslaghen
ende een sadel op sijn rugghe desen vraghede hi ende seyde .
Bistu die mensch dien ick soeck Hi antwoorden neen mer ick
ben vanden mensche aldus bereytDie leeu verwonderde hem
van desen ende voortgaende vandt hi een lantman die een gro
ten boem doer saghede Tot desen seyde die leeu Maect die haes
teliken bereyt want ic teghen di vechten wil Die man antwoor
den laet ons eerst dit hout sniden. Dan sellen wi nae strijden
Ende hi leerden den leeu dat hy sijn poten steeken soude in die
sneede vanden hout .op dat sijt soe veel te eer dat hout souden
moghen sniden Die leeu stac sijn poten in.ende die man toech
dye saghe wt ende clemmede des leeuwen poten int hout alsoe
dat hi grote hulpe riep vanden boeren die daer bi woenden Ende tot=
ten geroep des lewen quam alle dat volck vanden dorp mit stocken ende
antwoordde: “Weet je niet dat onze vader verboden heeft om tegen de mens te vechten?” De jongere leeuw antwoordde: “O wat ben jij dom, wil je de grootheid van de leeuw soms verliezen om zulke woorden? Wij hoeven die niet te eerbiedigen. Ik zal hem aan stukken scheuren.”
Toen hij op de man afliep, had hij de strikken niet in de gaten en werd hij gevangen in de netten. De oudste ging naar huis en zei: “Neem je vaders gebod nu maar aan, dan word je door niemand kwaad gedaan.”
Hieruit kunnen wij leren hoe veilig en goed het is als we ons aan de geboden van onze ouders houden en dat het juist is om hen te gehoorzamen. Paulus schrijft in zijn brief aan de Kolossenzen: “Kinderen, gehoorzaam je ouders want dat is de wil van de Heer.”
Er is een fabel over een leeuw die vanwege zijn hoge leeftijd in een kuil lag. Zijn jong, dat erg sterk was, kwam naar hem toe. De vader zei: “Wees blij, want alle dieren hebben ontzag voor je. Maar één ding wil ik je zeggen: vecht nooit tegen de mens want hij is het sterkst van allemaal.”
Het jong werd hierdoor juist in verleiding gebracht en ging op zoek naar een mens om tegen te vechten. Hij kwam twee ossen tegen die in een koppel samengebonden waren. Hij vroeg aan hen: “Zijn jullie mensen?” Zij zeiden: “Nee, maar de mensen doen ons dit aan.” Daarna vond hij een paard, met hoefijzers beslagen en met een zadel op zijn rug. Aan hem vroeg hij: “Ben jij de mens die ik zoek?” Het paard antwoordde: “Nee, maar de mens heeft mij in deze toestand gebracht.”
De leeuw verwonderde zich hierover en terwijl hij verder ging kwam hij een boer tegen die bezig was een grote boom om te zagen. De leeuw zei tegen hem: “Zorg snel dat je klaar bent want ik wil tegen je vechten.” De man antwoordde: “Laten we eerst dit hout zagen, daarna gaan we vechten.” Hij vertelde de leeuw dat hij zijn poten in de inkeping van het hout moest steken zodat ze veel sneller het hout zouden kunnen zagen. De leeuw stak zijn poten erin. De man trok de zaag eruit en klemde zo de leeuwenpoten vast in het hout.
Hij riep daarna luid om hulp naar de boeren die daar in de buurt woonden. Alle mensen van het dorp kwamen met stokken en zwaarden op het gebrul van de leeuw af
86v
swaerden om den leeu doot te slaen Als die leeu dit sach ende hi int
gat was liet hi sijn clauwen int hout steken ende also mit bloedigen
voeten wech lopende mocht hi nauwe ontgaen. Ende keerde weder
tot sijn vader ende bekenden doe mit onderuinden dat sijns va=
ders leeringhe goet ende profitelick was.
¶ Van den voghel grijp den tyran ¶ Dyalogus lxxxvij.
VOghel grijp als ysidorus scrijft is een voghel die vier
voeten heeft.ende is int hooft ende den vloeghelen ghelijc den
aern ende voort int ander deel sijns lijf ghelijc den leeu Ende
is den mensch ende den paerden seer haetich Hi leit in sijn nest een
smaragd teghen die venijnde dieren. Hi is so sterck ende wreet dat
hi leuendighe menschen verscoert Dese had[d]de ontfanghen een
prouincie te regieren Daer hi om sijn wreetheyt ende ghiericheyt
ten eersten een ghebot ghegeuen had datmen daer gheen coepluden van
buten en soude laten comen te copen of te vercopen Ten anderen
dat niemant van anderen landen daer en soude moeten comen in
sijn lant Ten dorden dat nyemant van sinen volck reysen en sou
de tot anderen landen Als hi aldus dese drie dinghen strenghe
liken bewaerden ende in groter weel[d]icheyt leuende was verga
derde hi voor hem seluen grote goeden ende en deelde daer nye=
mant anders of Daer nae ghesciede wt die verhenghenisse go
des dat die donre ende blixem alle die prouincie verbernden ende ver
doruen Alsoe dat sijn volck tot hem quam biddende oorlof van
hem mit screyenden oghen dat si tot andere landen mochten rey
om de leeuw dood te slaan. Toen de leeuw dit zag, terwijl hij vast zat in het gat, liet hij zijn nagels in het hout zitten. Hij liep met bloederige poten weg en hij kon ternauwernood ontsnappen. Hij keerde terug naar zijn vader, aan wie hij bekende dat hij had ondervonden dat zijn vaders lessen goed en nuttig waren.
De 87e dialoog. Over de griffioen, de tiran
Isidorus schrijft dat de griffioen een vogel is die vier poten heeft en dezelfde kop en vleugels als de arend heeft terwijl de rest van zijn lijf gelijk is aan een leeuw. Hij haat mensen en paarden. Hij legt in zijn nest een smaragd tegen de giftige dieren en is zo sterk en wreed dat hij mensen levend verscheurt.
Deze griffioen had een landstreek gekregen om over te regeren. Vanwege zijn wreedheid en hebzucht had hij ten eerste een gebod uitgevaardigd dat men geen kooplieden van buiten mocht laten komen om te kopen of om te verkopen, vervolgens dat niemand uit andere landen zijn land in mocht komen en ten derde dat niemand van zijn volk naar andere landen mocht reizen.
Terwijl hij streng toezicht hield op deze drie geboden en in grote weelde leefde, verzamelde hij voor zichzelf kostbare goederen en deelde die met niemand anders.
Daarna beschikte God dat het ging donderen en bliksemen. De gehele landstreek verbrandde en werd vernietigd. Zijn volk kwam bij hem en smeekte hem huilend hun toe te staan om naar andere landen te reizen
87r
sen op dat si niet van hongher en souden vergaen Doe sende hy sine bo
den in vremden landen dat si daer copen souden dat sinen volck noot
turftich waer ende si weder ontfanghen souden ghelt ende goet ge=
noech Mer die luden van anderen landen antwoorden Segt uwen
heer du en hebtste nye vercopen willen tot onser behoef Daer om en
willen wi di oec nu niet vercopen Anderwerf seynde hi ande=
re boden ontbiedende desen vreemden luyden dat si vrilic comen wou=
den tot sijn lant om hoor goeden te vercopen Si antwoorden Du en
woudeste ons nye ontfangen daer om en selstu oec nu niet krighen
Derdewerf ontboet hi hen dat si hem mitten sinen wilden ontfan
gen op dat si van hongher ende kommer niet en souden vergaen.
Doe antwoorden si du en woudeste nie tot ons comen Daer om
en sellen wi di oec niet ontfangen Ende waert dattu oec tot ons co=
men woudeste wi souden di van ons verdriuen Aldus is hi in sijn
re noot van allen menschen gelaten ende is vergaen mit alle die sinen van
groot kommer ende ghebrec ende seyde D Je niemant en dient en
wort niet ghedient. in sijnre noot en heeft hi niet enen vrientDaer
om ist profitelic dattie comenscap gaet ende keert onder die ghe
meen[cs]scap der coopluden ende datmen in allen lantscappen waer
ende goet brenghet ende haelt om dye nootturfte ende ghebreck der
menschen te verhoeden Hier of seyt onse heer int heylighe ewan
geli Alle dat ghi wilt dat v die menschen souden doen dat doet hen
oec in alre wijs dit is die wet ende dattie propheten gescreuen heb
ben Ende basilius die heylighe man seyt Alsodanich wese den an
deren als [b]u wilste dattie anderen teghen di sijnMen leest dat doe
die grote alexander mit sinen volck wanderden inden weghe ende
van groten dorste ghepinicht worden quam daer een goet man die
hem voer een grote gaue een nap mit water gaf dien hi danc=
baerliken ontfinc ende gheboet sinen dienres datmen dat water wt
soude gieten want hi en woude niet alleen drincken ende laten sijn
ridders versmachten van dorst Hier contrari seyt die ghierighe
inden boec der wijsheyt Jc heb mijn rust gheuonden ende sel alleen
van minen goeden eten Daer om en sel men alsulke ghierige men
schen niet ordineren tot prelaten ofte regieres vanden volckGhe
opdat zij niet door honger zouden sterven. Hij zond zijn boden naar vreemde landen om daar handel te drijven omdat zijn volk gebrek had. Dan zouden zij weer genoeg geld en goederen ontvangen. Maar de bewoners van de andere landen antwoordden: “Zeg tegen uw heer dat jullie niets hebben willen verkopen toen wij daar behoefte aan hadden. Daarom willen wij nu ook niets aan jullie verkopen.”
Een andere keer zond hij andere boden om deze vreemdelingen te laten weten dat zij in vrijheid naar zijn land mochten komen om hun goederen te verkopen. Zij antwoordden: “Jij wilde ons nooit ontvangen, daarom zal je ook nu onze goederen niet krijgen.”
Voor de derde keer verzocht hij hen dringend hem met zijn volk te willen ontvangen opdat zij niet door honger en gebrek zouden sterven. Daarop antwoordden zij: “Jij wilde nooit naar ons toe komen, daarom zullen wij jou ook niet ontvangen. Mocht je toch naar ons toekomen, dan zullen wij je wegjagen.”
Zo is hij in zijn benarde omstandigheid door alle mensen verlaten en is hij met zijn volk door groot gebrek bezweken. Hij zei: “Wie niemand dient, wordt niet gediend. In nood heeft hij geen enkele vriend.”
Daarom is het nuttig als er een handelsgeest heerst onder de gemeenschap der kooplieden en men overal koopwaar en goederen brengt en haalt om gebrek onder de mensen te voorkomen.
Hierover zei onze Heer in het heilige Evangelie: “Alle dingen dan die u wilt dat u de mensen zouden doen, doet u hun evenzo; want dat is de Wet en de Profeten.” De heilige Basilius zegt: “Behandel anderen zoals jezelf behandeld wilt worden.”
Men kan lezen dat de grote Alexander eens met zijn volk ten strijde trok en door grote dorst gekweld werd. Hij ontmoette een goede man, die hem als een groot geschenk een nap met water gaf. Alexander nam deze dankbaar aan en beval zijn dienaren het water er uit te gieten want hij wilde niet alleen drinken en zijn ridders laten versmachten van dorst.
In tegenstelling hiermee zei de hebzuchtige in de Wijsheid van Jezus Sirach: “Ik heb mijn rust gevonden en ik zal alleen van mijn bezit genieten.” Daarom moet men zulke hebzuchtige mensen niet in hoge geestelijke ambten of tot bestuurders van het volk aanstellen,
87v
lijc als die oude philosophen ende heren nie en wouden enigen setten
dat volck te regieren die mit giericheyt bekommert was als vale
rius bescrijft dat op een tijt doe die romeynen twe raetsheren seyn
den wouden om hispanien te regieren seide die wijse man scipio geen
van beyden en duncket mi te dienen of nutte te wesen om dat lant
te regieren. want die een arm is ende niet en heeft ende die ander nim=
mermeer genoech en heeft ¶ Aldus rekendet hy al euen quaet te
wesen inden bosen tyrannen armoede ende giericheyt Noch scrijft die
selue valerius ende seyt dat tiberius die keyser die rechters ende dien
res der lantscappen selden plach te vernuwen om dattie niewe altoes
gheneicht waren om ghelt ende giften te nemen. Hier om vindet men
een exempel van enen ghewonden man dien die vlieghen sijn bloet
sugende bedect hadden daer een ander voerbi leet ende dye vliegen
wt medeliden van hem veriagede dattoe die gewonde man tot hem
seyde O goede vrient du hebste mi quaet gedaen om dat dese vol
waren ende sat ende daer nu ander hongerige weder sellen comen ende mi
meerder pijn an doen. Des gelijc sijn alle officiers als si arm sijn
altoes gierich ende bereyt om ghelt te hebben Men leset in die fabu
len dat een coninc bat sinen afgod appollo dattet al gout mochte
wesen dat hi hantierden ende het wort hem ghegeuen na sinen wil Hier
na gesciedet als hi spise of dranc in sinen mont soude nemen dat=
tet verwandelt wort in gout ende most van honger steruen. Aldus
doet oec die rijcdom die den rijken gierighen meer gierich maect ende
hen brenget in die ewighe verdoemnissen Men vindet in die croni=
ken gescreuen dattie conincynne tharis doe si den coninc van parsen
hadde geuangen datsi hem sijn hoeft of deede slaen ende dat setten in een
becken vol bloets ende seyde du hebste dorst ghehadt nae bloet
drincke nu so veel alstu wilste Aldus selt den ghierighen ende on
genadighen rechters ende officiers ghescieden na desen leuen dye
hier dorst hebben ghehat int bloet dat is dat goet ende den
arbeyt der armer menschen want dye gierighe menschen sellen
inder hellen drincken ghesmouten gout Een philosooph scrijft
dattie keyser nero ghesien was inder hellen hem seluen te waschen
ende baden in ghesmouten gout Ende doe hi sach een scaer volcks die
zoals de oude wijsgeren en machthebbers nooit een hebzuchtige wilden aanstellen om het volk te regeren.
Valerius schrijft dat de Romeinen eens twee consuls naar Spanje wilden sturen om het land te regeren. De wijze man Scipio zei toen: “Ik denk dat geen van beiden dienstbaar of nuttig kan zijn om het land te regeren, want de een is arm en heeft niets en de ander heeft nooit genoeg.” Zo rekende hij armoede en hebzucht bij boosaardige tirannen tot hetzelfde kwaad.
Dezelfde Valerius schrijft dat keizer Tiberius de rechters en bestuurders van de landstreken zelden placht te vervangen, omdat de nieuw benoemden altijd geneigd waren om geld en giften aan te nemen.
Een leerzaam verhaal gaat over een gewonde man die met bloedzuigende vliegen overdekt was. Er kwam iemand aan die de vliegen uit medelijden verjoeg. De gewonde man zei toen tegen hem: “Goede vriend, je hebt me kwaad gedaan omdat de vliegen zich volgezogen hebben. Nu zullen andere hongerige vliegen op me afkomen en mij nog meer pijn doen.”
Zo zijn alle beambten als ze arm zijn altijd hebzuchtig en begerig om geld te verkrijgen.
In een fabel is te lezen dat een koning zijn god Apollo bad of alles waarvan hij gebruik maakte van goud mocht zijn. Het werd hem overeenkomstig zijn wens gegeven. Daarna gebeurde het, toen hij spijs en drank in zijn mond wilde nemen, dat die in goud veranderd werden en hij van honger moest sterven.
Zo doet ook de rijkdom, die de rijke hebzuchtigen hebzuchtiger maakt en hen naar de eeuwige verdoemenis voert.
In de kronieken staat geschreven dat koningin Tomyris de koning van Perzië gevangen genomen had. Ze liet hem onthoofden en zette het hoofd in een kom vol met bloed. Ze zei: “Je was dorstig naar bloed, drink nu zo veel als je wilt.”
Zo zal het de hebzuchtige en genadeloze rechters en beambten vergaan na dit leven, die hier op aarde op bloeddorstige wijze het bezit en het arbeidsloon van arme mensen afhandig maakten. Want hebzuchtige mensen moeten in de hel gesmolten goud drinken.
Een filosoof schrijft dat keizer Nero in de hel was gezien, zich wassend en badend in gesmolten goud. Toen hij een groep mensen zag die
88r
voorspraken ende aduocaten hadden gheweest seide hi tot dien
coemt ghi o gheslachte der menschen die veyl of te coop wart ende
badet v mit mi want ick v dat beste bad nae ghehouden heb
Van leopardus ende den eenhoorn die mitten draec vochten Dyalogus lxxxviij
Solinus die meester scrijft dat leopardus is een dier dat
ghewonnen is van een leeu ende pardus dat een dyer is
van menigherhande verwe Die wijfgens van desen sijn
koenre dan die mannekijns Plinius dye meester scrijft Als ye
mant den toornighen leoparden wederstaen wil dat hi dan in sinen
handen vyen of loeck wriuen ende breken sal.ende om dat hi den roock
des vyens niet ruken en mach sal hi vlien ende wech lopen ende niet
mogen wederstaen. leopardus is rootachtich van verwen hebbende
swarte vlacken ouer sijn lijf ghestroeijt ende si sijn veel minre dan
leeuwen Ende als hi enich venijnt etet soeket hy menschen drec ende
dat etet hi ende wordet dan daer of genesen Ambrosius die heyli
ge leeraer scrijft dat dese beesten alsoe natuerlike wreetende wilt
sijn datmense also niet temmen en mach dat si hoer wreetheit vergeten
Si worden nochtant wel ghetemmet datmender andere beesten
mede vanget Ende wanneer datmense ontbindet ende ontlaet ende hy
ten vierden often vijften spronc gheen ander beest en vanget so blijft hy
staen in grote felheyt ende toornicheyt Ende ten si dattie iager den
rasende beest gheen ander beest en gheeft van wes bloet sijn toor
ne besaft mach warden hy sel den iagher of wie dat hem te ge
moet coemt opt lyf varen ende aen sticken scoren want hi niet te vreden
ghemaect mach warden dan mit bloet Dese leopardus hadde
verdedigers en advocaten waren geweest, zei hij: “Kom hier, mensensoort die te koop was, baad met mij want ik heb het beste bad voor u bewaard.”
De 88e dialoog. Over het luipaard en de eenhoorn die met de draak vochten
Meester Solinus schrijft dat het luipaard een dier is dat voortgekomen is uit een leeuw en een panter, een veelkleurig dier. De wijfjes van deze dieren zijn moediger dan de mannetjes.
Meester Plinius schrijft: “Als iemand weerstand wil bieden aan een kwaad luipaard, moet hij in zijn handen uien of knoflook fijnwrijven of breken. Omdat het dier niet tegen de geur van uien kan, zal hij niet kunnen aanvallen en vlucht hij.” Het luipaard is roodachtig van kleur, met zwarte vlekken verspreid over zijn lijf. Ze zijn veel kleiner dan leeuwen. Als hij iets giftigs eet, gaat hij op zoek naar uitwerpselen van mensen. Hij eet die op en wordt daardoor genezen.
De heilige leraar Ambrosius schrijft dat deze beesten van nature wreed en wild zijn. Mensen kunnen hen daarom niet temmen en er ook niet voor zorgen dat ze hun wreedheid kwijtraken. Toch worden ze wel getemd om er andere dieren mee te vangen. Wanneer men het luipaard losmaakt en laat gaan en hij bij de vierde of vijfde sprong geen ander dier vangt, blijft hij trillend van woede stilstaan. De jager moet het razende beest dan een ander dier geven zodat door diens bloed de woede van het luipaard kan zakken. Anders zal hij de jager, of wie hem dan ook tegemoet komt, te lijf gaan en aan stukken scheuren. Hij kan namelijk alleen tevreden gesteld worden met bloed. Dit luipaard had
88v
strijt toghen den draec dien hi niet verwinnen en mocht waer
om hi ghinc tot den eenhoorn ende bad hem oetmoedeliken ende seyde.
Du biste groot ende sterck ende gheleert int strijden ende vechten . Jck
bids di seer dattu mi bescermen ende helpen wilt vander verwoet
heyt des drakes Die eenhoorn als hi hoorde dat hi also gepre
sen wort ende alsulke grote dingen van hem gheseyt worden began
hi hem seluen te verheffen ende seyde Du seggheste waer dat ick in
vechten ende strijden wel gheleert ben waer om du blijde selt sijn want
ic di wel helpen ende bescermen sal en wilt daer om niet ontsien:want
als die drake sinen mont opdoen sal wil ic hem mit minen scerpen
hoorne doer steken ende also verwinnen Ende doe si te samen tot den
draec quamen began die leopardus den strijt hopende van die hulpe
des eenhoorns Mer die draec sette hem tegen hen beyden te vechten
ende blies vuer ende stanc wt sinen mont Ende doe hi den mont op ghe
daen had liep die eenhoorn haesteliken an ende woude hem doer sijn
keel steecken Mer die draec scuddede sijn hoeft gins ende weer dat
die eenhoorn dat hoeft des drakes missende sijn hoorn in dye
aerde stac also dat hi daer om starf ende seyde Soe wie wil vechten
voer een ander:die settet hem seluen in des doots handen .¶ Daer om
ist grote sotheyt van sijn eyghen starcheyt te betrouwen daert hem
niet en behoort te vechtenHier om seyt die wijse man van dat dinc
datti niet moyt of lettet en wilt niet kiuen ofte vechtenDaer om
o mensche ondersoec in dinen moet wie du biste:ende wattu doen wil
ste ende of oec die sake totdi behoert Ten minsten en selstu di niet
van eens anders saec onderwindenEn wilt niet voor een ander vechten of
kiuen noch oec onder die twidrachtige die twidracht vermeerderen
Mer doet als seneca leert Altoes sal twidracht beginnen van enen
anderen. van di die vreeden ende versoenige Het gesciede op een tijt
dat sommige menschen kiuende waren tegen horen viant datter een ander
was die toe liep om die van malkanderen te sceyden ende den enen
te bescermen dat hi doe ghinc ende wapenden hem tegen des mans
vyanden dat die vianden seyden tot hemVrient wi en doen di geen
onrecht weset te vreden ende ganc wech want wi wraec soeken
van onsen viant Mer hi en achtede hoer woorden niet ende bereyden
een gevecht met de draak, die hij niet kon verslaan. Daarom ging hij naar de eenhoorn en deed hem nederig een verzoek. Hij zei: “Jij bent groot en sterk en een ervaren strijder. Ik vraag je mij te beschermen tegen de woestheid van de draak.”
Toen de eenhoorn hoorde hoezeer hij werd geprezen en dat er ook allemaal grote dingen over hem gezegd werden, voelde hij zich groter worden. Hij zei: “Je hebt gelijk dat ik een ervaren vechter ben. Daar mag je wel blij om zijn. Want ik wil je helpen en beschermen, dus wees maar niet bang. Als de draak zijn bek open doet, zal ik hem met mijn scherpe hoorn doorboren en hem zo verslaan.”
Toen ze samen bij de draak aankwamen zette het luipaard, vertrouwend op de hulp van de eenhoorn, de aanval in. Maar de draak richtte zijn aanval op beiden en spuwde vuur en stank uit zijn bek. Zodra hij zijn bek had geopend, rende de eenhoorn erheen en wilde hij zijn keel doorboren. Maar de draak schudde zijn kop zo heen en weer dat de eenhoorn de kop van de draak miste. Hij stak zijn hoorn zo diep in de aarde dat hij stierf. Hij zei nog: “Wie voor een ander in de plaats wil vechten levert zichzelf over aan de dood.”
Het is heel dom om te vertrouwen op je eigen kracht, omdat je nu eenmaal niet hoort te vechten. De wijze man zegt hierover dat je iemand geen last moet bezorgen en ook niet moet schelden of vechten. Onderzoek daarom bij jezelf wie je bent, wat je wilt en of de zaak jou wel aangaat. Je moet je zeker niet met andermans zaken bemoeien. Maak geen ruzie, vecht niet voor een ander en maak de verdeeldheid van de tweedrachtzaaiers niet groter. Doe zo als Seneca ons leert: altijd begint de tweedracht bij een ander. Laat van jouzelf vrede en verzoening uitgaan.
Het gebeurde eens dat, toen een paar mensen tegen hun vijand aan het vechten waren, er een ander op hen toeliep om ze uit elkaar te halen teneinde de man die alleen was te beschermen. Toen hij zich wapende tegen de vijanden van die man zeiden ze: “Vriend, we doen jou geen kwaad, dus wees gerust en ga weg, want wij willen ons wreken op onze vijand.” Maar hij sloeg geen acht op hun woorden en maakte zich klaar
89r
hem teghen hem luden te vechten Ende als si dat saghen wor=
den si toornich ende sloeghen hem ende horen viant beyde doot
Vanden eliphant die sijn knijen niet en bughet Dyalogus lxxxix
Brito die meester seyt dat elephant ghenoemt is na die
griexe tael om dat hi groot is als een berch Dese bees
ten plachmen in die strijden te besighen want die men
schen van persen ende van meden maecten grote castelen van hout
optie elephanten daer si of vochten recht of si op een muer ghe
staen hadden Dese beesten sijn sonder verstant ende memori ende
gaen mit malcander ende ontsien die muys.twe iaer draghen si
hoer iongen ende en voeden niet meer dan eens in hoer leuen ende en
winnen niet meer dan een ionghe ende leuen tot driehondert iaren
toe Jn den historien vintmen bescreuen dat die elephant gheuan=
ghen wort in dustaniger manieren. twe reine maechden die hoer
borsten ende scouderen bloet gemaect hebben comen daer die elephant
sijn ende een van hem beyden draghet een vat die ander een swaert
Ende als si lude ende soeteliken singhen ende die elephant dat hoort
loopt hi daer toe Ende wt natuerliker ingeuen bekennenden die on
beulectheyt des maechdeliken lichaems eert hi in haer die rey=
nicheyt Ende lickende hoer borsten wort hi wt groter genoechten
ontslaep Ende dan soe neemt een van die maechden dat swaert
ende wondet hem in dat dun van sinen buyc sijn bloet alsoe wt=
stortende ende dan is die ander bereyt mit dat vat ende ontfanghet
dat bloet daer men die purpuer des keysers mede verwet Ele=
phant is die alre meeste ende vernoomste onder dye wilde beest
om tegen deze mensen te vechten. Toen zij dat zagen werden ze kwaad. Ze sloegen hem en hun vijand beiden dood.
De 89e dialoog. Over de olifant die zijn knieën niet boog
Meester Brito zegt dat de olifant zijn naam ontleent aan de Griekse taal omdat hij zo groot is als een berg.
Deze dieren gebruikte men gewoonlijk in de strijd, want de Perzen en Meden maakten grote kastelen van hout op de olifanten zodat het leek alsof ze op een muur stonden wanneer zij daarin vochten.
Ze trekken met elkaar op, zijn zonder verstand en geheugen en ze ontzien de muizen. Ze dragen hun jongen twee jaar. Ze voeden hen niet meer dan eens in hun leven, want ze brengen maar één jong voort. Ze kunnen tot driehonderd jaar oud worden.
In de geschiedenisverhalen staat geschreven dat de olifant als volgt gevangen wordt: twee reine maagden ontbloten hun borsten en schouders en gaan naar de olifant. Een van beiden draagt een vat en de andere een zwaard. Als de olifant ze luid en lieflijk hoort zingen, gaat hij naar hen toe. Door zijn natuurlijk inzicht onderkent hij de onbevlektheid van de maagdelijke lichamen. Hij eert hun reinheid. Terwijl hij hun borsten likt, valt hij tevreden in slaap.
Dan neemt een van de maagden het zwaard. Ze steekt het in het dunne gedeelte van zijn buik totdat het bloed naar buiten stroomt. De andere maagd staat klaar met het vat en vangt het bloed op. Hiermee wordt de mantel van de keizer purper geverfd.
De olifant is de grootste en voornaamste onder de wilde dieren.
89v
ende en mach sine knien niet bugen want hi geen knien en heeft :Op een
tijt ginc die leeu die coninc is van allen dieren doer den bossche ende
alle die beesten bogen horen knien voer hem als voer horen conincMer
die elephant en dede dat niet want hijs niet doen en mochte Hier
om waren sommigen beesten wt nijt die si op hem hadden toornich
ende gingen totten leeu beclappende hem daer ofDoe ginc die leeu tot
ten elephant ende seyde Hoe bistu also hart ende oneerbaer dattu dijn
knien voer mi niet en buges Die elephant antwoorden Weet goe=
de heer dat ic di na minen vermogen lief heb ende ere bewise Mer ic
en buge mijn knien niet want ic dat niet doen en mach om dat ic geen
knien en heb Doe seyde die leeu Jst dattu mitter herten my eer
bewiseste so groetestu mi al eerlic genoech want hi sinen heer eren
ghenoech bewijst dye mit alle sijnre macht voer hem arbeydet
Doe versprac die leeu die geen die den elephant onrechteliken bedragen
hadden ende gaf hem prijs ende seyde Niemant en sel mit valscheit
worden bedroeft .eer dat sijn werken sijn gheproeft Dit sellen aen
merken die rechters die nyemant en sellen veroordelen na dat die qua=
de clappers hem [t]onrecht anbrengen mer na die rechte waerheyt.
Want hi altoes niet sculdich en is die besculdicht wort.mer die
verwonnen wort Daer om seit ysidorus proeft ende ondersoect eerst ende oor
delt naValerius scrijft van den senatoer ma[u]lius torquatus wies soen
doe hi voer hem besculdicht wort ende verwonnen gaf hi sentencie van hem
ende seide want mijn soen dye raetheer is verwonnen is dat hi ghelt
van sinen gesellen genomen heeft.oordele ic hem sculdich te wesen dat
men hem pinigen sal ende van minen huse wesen verdreuen Hier om wort hy
doe onthoeft na sijns vaders vonnisse Aldus soude oec doen een goet
rechter die rechtuaerdicheit niet te verkeren om liefte ofte hat want
bernardus seyt liefte ende haet en kent niet dat oordeel der waerheyt.
Daer om scrijft valerius dattie coninck calericus in die stat die hy
selue getymmert hadde ende myt goeden rechtuaerdighen hantuesten
wel bewaert was Onder allen was daer een recht ende hantuest geset
dattie gheen die beuonden worden in ouerspul dat hi beroeft soude
warden van beyde sijn ogen Het is gesciet dat sijn eygen soen daer in
beuonden wort ende alle de stat den vader biddende was voer sinen soen
dathi langhe tijt teghen stont niet willende horen Ende hi nochtant ten
Hij kan zijn knieën niet buigen omdat hij geen knieën heeft. Op een dag liep de leeuw, die koning is van alle dieren, door het bos en alle dieren bogen hun knieën voor hem als voor hun koning. Maar de olifant boog niet omdat hij dat niet kon. Sommige dieren waren hier boos over. Zij gingen naar de leeuw en spraken kwaad over de olifant. De leeuw ging naar de olifant toe en vroeg hem: “Ben je zo hard en onfatsoenlijk dat je jouw knieën niet voor mij buigt?” De olifant antwoordde: “Weet goede heer, dat ik u naar mijn beste vermogen liefheb en eer bewijs. Ik buig niet voor u omdat ik geen knieën heb en daardoor niet kan buigen.” Daarop zei de leeuw: “Je bewijst mij een grote eer door mij met heel je hart te groeten. Dat is voor mij al eervol genoeg. Want hij die zijn heer van harte eer bewijst, zal met al wat hij kan voor hem werken.” Toen berispte de leeuw degenen die de olifant onterecht beschuldigd hadden. Hij herstelde de olifant in zijn eer en zei: “Niemand zal valselijk worden beschuldigd voordat zijn daden zijn bewezen.”
De rechters moeten erop letten dat iemand niet veroordeeld wordt als boze kwaadsprekers hem ten onrechte aangeven. Zij moeten zoeken naar waarheid. Want degene die beschuldigd wordt, is niet altijd schuldig, maar wel degene wiens schuld bewezen is. Daarom zegt Isidorus: “Onderzoek en bewijs eerst en oordeel daarna.”
Valerius schrijft over de senator Titus Manlius Torquatus dat, toen diens zoon beschuldigd werd en schuldig verklaard werd, hij hem straf gaf. Hij zei: “Mijn zoon de consul is schuldig bevonden omdat hij geld van zijn metgezellen afgenomen heeft. Daarom veroordeel ik hem en als straf moet men hem martelen en moet hij uit mijn huis verdreven worden.” Na zijn vaders vonnis werd hij onthoofd.
Zo moet een goede rechter de rechtspraak niet omwille van liefde of haat verdraaien. Bernardus zegt: “Liefde en haat kennen niet het oordeel van de waarheid.”
Valerius schrijft dat rechter Zaleucus de stad die hij zelf had gesticht, goed had beschermd door rechtvaardige handvesten. Onder deze handvesten bevond zich een wet waarin was vastgelegd dat bij degene die overspel pleegde beide ogen uitgestoken zouden worden. Eens gebeurde het dat zijn eigen zoon overspel pleegde. Alle mensen uit de stad smeekten de vader zijn zoon niet te straffen. Dit stond hem lange tijd tegen en hij wilde er niet over horen. Hij werd echter
90r
lesten vanden beden sijns volcks verwo[o]nen wart Ende dede ius
tici als hem seluen sijn een oge eerst wt dede steken daer na oeck sijn
soon des ghelijck een oghe Also dat si beyde siende bleuen.ende dye
wet ghehouden wort ende gaf der rechtuaerdicheyt een wonderlic
temperament ende machticheyt hem seluen deylende ende splitten=
de in enen goedertieren vader ende strenghen rechter Noch scrijft
hi vanden heer cariundius tirius dat hi een wet hadde gheset .
waert dat yemant onder dat volck quaem hebbende een swaert an hem
dat die ter stont mit den swaerde ofte yser ghedoet soude war
den Het gheuiel langhe tijt daer nae dat hi selue van buten in quam
om te huys te gaen hebbende een swaert an sijn side Ende doe hi ver=
maent wort dat hi een ouertreder was van dye wet die hi ghegeuen
had.toech hi dat swaert ter stont wt ende viel daer op ende dode hem
seluen want hi en woude hem seluen nyet ontschuldigen noch quaet
exempel achter laten Ende had lieuer te steruen dan die wet te breken.
Oec scriuet hi dat doe een rechter quaet vonnisse ghegeuen had
dattie coninc cambises dien rechter dede villen ende dat vel dede spi
keren op die rechters stoel ende dede den soen na sinen vader daer in te
recht sitten op sijns vaders vel dat alsoe myt nuwer pinen te be=
scicken dat na dier tijt gheen rechter meer en soude tot onrecht
worden gebrocht want also gebiet die godlike wet int oude tes=
tament daer die heer tot moyses sprac ende seyde Rechters ende re
girers selstu setten in alle dijn steeden die dat volck oordelen sellen
myt rechtuaerdigen oordel ende hen niet keren en sellen in contrari te doen
¶ Van satirus die een wijf ghenomen had ¶ Dyalogus xc
uiteindelijk door de smeekbeden van zijn volk overtuigd en sprak het vonnis uit dat eerst bij hem zelf een oog moest worden uitgestoken en vervolgens ook een oog bij zijn zoon. Zo konden ze beiden blijven zien en hield hij zich aan de wet. Rechtvaardigheid kreeg bij hem een buitengewone betekenis en krachtige uitwerking door zichzelf te splitsen in een barmhartige vader en een strenge rechter.
Valerius schrijft over Heer Cariundius Tirius dat deze in een wet had vastgelegd, dat iemand die met een zwaard onder het volk kwam terstond met het zwaard of een speer moest worden gedood. Het gebeurde lange tijd daarna dat hij zelf met een zwaard aan zijn zijde de stad in kwam om naar huis te gaan. Toen hij werd vermaand dat hij de wet overtrad die hij zelf gemaakt had, trok hij terstond zijn zwaard, liet zich erin vallen en doodde zichzelf, want hij wilde zich niet verontschuldigen noch een slecht voorbeeld nalaten. Hij wilde liever sterven dan de wet breken.
Valerius schreef ook dat, toen een rechter een slecht vonnis had uitgesproken, koning Cambyses deze rechter liet villen. Hij liet diens vel op de stoel van de rechter spijkeren en liet vervolgens de zoon van de rechter - die ook rechter was - op de huid van zijn vader rechtspreken. Met deze zonderlinge straf wilde hij bewerkstelligen dat voortaan geen rechter meer tot onterechte uitspraken zou worden gebracht.
Want zo gebiedt de goddelijke wet in het Oude Testament. De Heer sprak tot Mozes: “Stel in alle steden rechters en opzieners aan die het volk moeten berechten met een rechtvaardig oordeel en die niet in de verleiding komen het omgekeerde te doen.”
De 90e dialoog. Over de sater die een vrouw had genomen
90v
SAtirus is een mensch die hoornen voer sijn hoeft heuet ende
is een monster of wonderlick dinc die bouen int opperste
vant lijf een mensch is ende dat nederste heeft gelikenisse
van een geyt welc die heyden eren voer een afgod Ende is alsulken
dier als die heylighe vader anthonius inder woestinen sach dien hem
vragede wat hi was Ende hem dit beest antwoorden dat hi een sterf=
lic mensche was een vanden inwoenres der woestinen Dese sati
rus nam een wijf die sympocentaurus dochter was die bouen een
mensch is ende beneden een paert. Dese eer hi sijn wijf beslapen
soude beuorwaerde mit hoer dat si drie dinghen soude moeten
houden Dat eerste was dat si niet en soude lieghen Dat ander=
de dat si hem niet en soude blasfemeren of vermaledien Dat der
de datse sijn bedde niet ouertreden en soude Ende hi seyde ist dat
tu dese drie houdes so mogeste mit mi vredelike vernachten Hier
na een corte tijt woude hise beproeuen of si oec geoersaem waer ende
seyde Seg mi o wijf hoe dat dijn ouders hieten Si antwoorden nye
en heb ick ouders gehad Doe seyde hi Och laci du hebste mijn
voerwaerde gebroken Doe began si hem te vermaledien om dat si hoer
verliet op die stercheyt ende koenheyt hoorre ouderen Hier om ver
iaghede hijse van hem ende sceydese van sinen beddeEnde niet
langhe daer nae bedreef si oneerbaerheyt mitten ezelEnde doe
dat satirus vernam gaf hi die sentenci van hoer dat si steruen
moste Ende doe si steruen soude seyde si. O Bedieren moet
si horen man : dat wijf ende dienen als si kan. Veeltijt sijn die
vrouwen onghehoorsaem ende nochtant en hoort dat r[eg]i[e]ment hoer
niet toe Die wijse man seyt Jst dattet wijf die heerscappie heeft
si sal den man contrari wesen : Jtem Beter ist te wonen in dye
woestinen dan te wesen mit enen toornigen kiuachtigen wiue
Men vint dat een man sijn wijf castiede om hoer ongehoersaemheit ende
seyde hoer dat hi van huys soude reysen ende bleef nochtant heyme
lic in die stede tot eens vrients huys dat wijf vragede den man wat
si doen soude als hi van huys waer hi seide Jc beueel di dattu dijn
vinger geens sins en steket in dit gat dat hier staet Ende doe dye
man wt was began si te dencken ende murmureren waer om heeft
De sater is een mens met hoorns op zijn hoofd. Hij is een monster met een wonderlijk uiterlijk: van boven is hij een mens en van onderen een bok. De heidenen vereren hem als een afgod.
De heilige vader Antonius zag in de woestijn een dergelijk dier. Hij vroeg hem wat hij was. Het beest antwoordde hem dat hij een sterfelijk mens was en een woestijnbewoner. Deze sater nam een vrouw, die een dochter was van de hippocentaur. Zij is van boven een mens en van onderen een paard. Voordat de sater met zijn vrouw sliep, stelde hij drie voorwaarden. De eerste was dat zij niet zou liegen, de tweede dat zij hem niet zou uitschelden of vervloeken en de derde dat zij geen overspel zou plegen. Hij zei: “Wanneer jij je aan deze drie dingen houdt, mag je in vrede met mij de nacht doorbrengen.” Na een poosje wilde hij haar op de proef stellen of ze wel gehoorzaam was. Hij vroeg: “Vrouw, vertel me eens hoe je ouders heten?” Ze antwoordde: “Ik heb nooit ouders gehad.” Hierop zei hij: “Ach, helaas heb jij je niet aan mijn voorwaarde gehouden.” Toen begon ze hem te vervloeken omdat ze vertrouwde op de kracht en de moed van haar soortgenoten. Hierop verjoeg hij haar. Hij wilde haar niet meer in zijn bed hebben. Niet lang daarna bedreef ze ontucht met een ezel. Toen de sater dat te weten kwam, besloot hij dat ze de doodstraf verdiende. Toen ze ging sterven zei ze: “De vrouw moet gehoorzamen aan haar man en hem dienen zo goed als ze kan.”
Vrouwen zijn vaak ongehoorzaam, maar toch hoort de heerschappij hun niet toe. De wijze man zegt: “Het is tegennatuurlijk wanneer de vrouw de baas is over de man.” Ook zegt hij: “Het is beter om in de woestijn te wonen dan samen te zijn met een kwade, ruzieachtige vrouw.”
Er was eens een man die zijn vrouw strafte vanwege haar ongehoorzaamheid. Hij vertelde haar dat hij op reis moest. Heimelijk bleef hij echter in de stad, in het huis van een vriend. De vrouw vroeg aan haar man wat zij moest doen als hij van huis was. Hij zei: “Je mag in geen geval je vinger in dat gat hier steken.” Toen de man weg was begon ze na te denken en te mopperen: “Waarom heeft
91r
hi mi dit verboden.Doch en sal ic hem hier in niet obedieren ende
stac mit groter drusticheyt horen vinger in dat gat Die man had
det te voren bescicket datter veel scerper yseren int gat stonden.
daer dat wijf als si hoer vinger in gesteken had ende si gepijnt wart
van die scarpe spikeren began seer lude te roepen also dat die man
die niet veer vandaen en was dat hoorden ende quam toe loepen ende
seyde waer om en hebstu niet obediert minen gheboden Ende al=
soe wort si gecorrigeert dat si namaels gehoorsaem was Het ge
sciede op een tijt inder zee datter grote tempeest ende onweder was
ende dat volc in groten perikel was dattie sciper riep dat een y=
ghelic sijn last wten sceep soude werpen dat doe daer een man
was die een qauet ongheraect wijf inden tonghen bi hem hadde
dat hijt wijf ouer boert woude werpen ende seyde datter gheen
swarre dinc int scip en was dan hoer tonghe Hier om seyt sene
ca Ghelijc alster niet beters en is dan een goedertieren wijf also
en isser niet wreder dan een onuredighe vrouwe. Daer om seyt
een philosooph dat dat wijf is een stadige vroechde of een e wi
ghe druc ende pijn Js si quaet so isse pijn Jssi goet so isse genoech
lic goet want goede vrouwen sijn gehoorsaem horen man ende hebben
die lief bouen allen menschen Jheronimus inden boec dat hi scrijft
tegen iouinianus seyt van drie goede vrouwen van romen die na dat
si hore mannen verloren hadden geen ander nemen en wouden Die eerste
van desen was ghenoemt marchia katoens Dese wort gheura=
ghet waer om dat si gheen ander man nemen en woude: Ende si
antwoorden dat si gheen man soude vinden die hoer nemen sou=
de om hoer persoen mer om dat hoer dat is al waer si niet scoen om
haer goet. Die anderde hiet valeria Als dese geuraget wort waer
om si gheen ander man en nam Antwoorden dat si dat niet doen en mocht
om dat hoor man nyet doot en was mer also lange soude leuen
als si Die darde hiet anna die van horen ouders ghedwonghen
wart een ander man te nemen omdat si ionc ende rijc was Dese antwoor=
den dat si dat niet doen en mochte omdat si een goet man gehat hadde. Ende
waert dat si een ander naem dat si niet en wiste of hi goet soude sijn of
quaet Ende om waer dat hi goet waer dat si altoes in vreese
hij me dit verboden? Ik zal hem hier in niet gehoorzamen.”
Ze stak met grote kracht haar vinger in het gat. Haar man had tevoren al geregeld dat er veel scherpe ijzeren punten in het gat staken. Toen de vrouw haar vinger erin had gestopt, bezeerde ze zich erg aan de scherpe spijkers. Ze begon te gillen. Haar man was in de buurt, hoorde het en kwam er aan lopen. Hij vroeg haar waarom ze niet deed wat hij zei. Zo werd ze dus gestraft opdat ze daarna wel gehoorzaam zou zijn.
Eens woedde er op zee een zware storm en het onweerde hevig. Op een schip was de bemanning in groot gevaar. De schipper riep dat iedereen zijn last in zee moest gooien. Er was een man aan boord die een kwaadaardige vrouw bij zich had, die grof in de mond was. Hij wilde haar overboord gooien. Hij zei dat er geen zwaardere last op het schip was dan haar tong.
Seneca zei: “Zoals er niets beter is dan een goedhartige vrouw, zo is er niets erger dan een twistzieke vrouw.” Volgens een andere filosoof is een vrouw een blijvende vreugde of een eeuwige pijnlijke last. Is zij narrig dan is zij een kwelling, maar is zij zachtaardig dan is zij een zegen. Want een goede vrouw gehoorzaamt haar man en heeft hem lief boven alle andere.
Hieronymus schrijft in zijn boek Tegen Jovinianus over drie goede vrouwen in Rome. Nadat zij hun man verloren hadden wilden ze geen andere. De eerste heette Marcia Catonis. Toen haar gevraagd werd waarom ze geen andere man wilde, zei ze dat ze geen man zou vinden die haar zou nemen om wie ze was. Hij zou haar nemen om haar bezit, al was ze niet mooi. De tweede heette Valeria. Toen haar gevraagd werd waarom ze geen andere man nam, zei ze dat ze dat niet kon doen omdat haar man niet gestorven was maar net zolang zou leven als zij. De derde heette Anna. Zij werd door haar ouders gedwongen een andere man te nemen, omdat ze jong en rijk was. Maar ze zei dat ze dat niet zou kunnen omdat ze een goede man gehad had. Als ze een andere nam zou ze niet weten of hij goed zou zijn of slecht. En als hij al goed was dan zou ze altijd bang
91v
wesen soude dien te verliesen Ende waer hi quaet soe soude si
altoes in druc ende liden wesen om dat si naden goeden man
den quaden hadden gheuonden
:
¶ Van den dromedarius ende sijn loop Dyalogus xci.
Dromedarius als iheronimus scrijft is een dier dat soe
veel loopt in een dach als een paert in drieTot desen
seyde die leeu. Onder allen dieren bistu mi ghepresen
om daetu seer lopen ende springhen konste Hier om wil ic dat
tu haestelike lopes in orienten om aldaer te vernemen van dye
persoen ende ghedaente ende gheselscap ofte hulpe des vogel
grijps die teghen mi strijden wil ende vechtenDaer om op dat
ic mi daer teghen bereyden mach wilt mi dat haesteliken boot=
scappen:op dattu dan daer of van mi ontfangen moecht loen ende
eer. Die dromedarius was seer blijde om dat hi hem hoorden
prijsen ende nam dye wech an ende liep bouen sijn macht om
dat hi te meer prijs soude hebben Ende liep ende spranck soe
haesteliken ende soe seer dat hi hem seluen doden ende seyde.
DAt wi konnen sellen wi soe doen . dat wi ons niet en
verderuen om prijs of loen Alsoe sellen wij arbeiden bi onder=
scheyt ende maeticheyt dat wi onse lijf ende leden niet en ver=
deruen Augustinus seyt in sijn reghel . Die sijn vleysch bouen
maten castijt die dodet sijn ghesel want dan doot die mensche
sinen ghesel dat is sijn lichaem wanneer hy dat beswaert ende
zijn hem te verliezen. Als hij een slechte man was dan zou ze altijd bedroefd zijn omdat zij na de goede man de slechte had gevonden.
De 91e dialoog. Over de dromedaris en zijn loop
Hieronymus schrijft dat de dromedaris een dier is dat in één dag net zoveel loopt als een paard in drie dagen.
De leeuw zei tegen de dromedaris: “Ik prijs je omdat je van alle dieren het beste kunt lopen en springen. Daarom wil ik dat je zo snel mogelijk naar het oosten loopt om daar iets te weten te komen over de griffioen die tegen mij wil vechten, over zijn persoon en zijn uiterlijk, over zijn gezelschap en de hulp die hij krijgt. Wil je mij dat spoedig laten weten opdat ik mij daarop kan voorbereiden? Je zal hiervoor door mij geëerd en beloond worden.”
De dromedaris was heel blij omdat hij geprezen zou worden. Hij ging op weg en liep boven zijn kunnen om nog meer geprezen te worden. Hij liep en sprong zo snel dat hij zichzelf doodde. Hij zei nog: “We moeten doen wat we kunnen en niet meer, zodat we ons niet te gronde richten voor beloning of eer.”
We moeten met verstand en met mate ons werk doen opdat we lijf en leden niet te gronde richten.
Augustinus zegt in zijn leefregels: “Wie zichzelf bovenmatig pijnigt, die doodt zijn vriend. Dan doodt de mens zijn metgezel en dat is zijn lichaam, wanneer hij dat meer belast en
92r
[beswaert ende] vermoyt meer dant verdragen mach Daer om seit
ysidorus Jn allen werck moetmen houden maet ende saticheyt.want
watmen mit maeten ende saticheyt doet dat is profitelicEnde wat
men te veel of sonder maet doet dat is hinderlicMen seyt een fa
bel dat een philosooph mit sinen soen op een toorn was die al
leen stont midden in die wilde zee. daer die soen groot verdriet
hadde te bliuen ende badt sinen vader dat hi hem helpen woude wt
die vanghenisse Doe ginc die vader ende nam veel veren van vogelen
ende maecte die vast mit lijm ende pick alle sijn lijf ouer ende oec des
soens lijf ende maecten also vloeghelen hem beyden om te vliegen
ende van daen te comen ¶Ende doe si aldus vlieghen souden leerden
die vader sinen soen ende seyde Wachte dy o soen dattu niet alte
hoghe en vliegest opt dattu niet alte seer int dijep en valleste .
Mer hout dat middel so selstu wel staen Ghelijc alst een ghe=
meen segghen is dattie salighe altoes dat middel hebben ghe=
houden Die vader vloe[l]ch so int middel ende quam also behouden
wtter gheuan[n]isse ouer die zee Mer die soon doe hi sach dat hy
oeck vloech was hi seer blide ende clam altoes hoger in die lucht
ende vloech alsoe hoghe dat die hetten van der son sijn veeren
ende vloeghelen verbarnden ende verteerden dat hy nederwert
moste vallen ende alsoe steruen ¶Daer om seyt seneca houdet
dat middel op dattu die maet niet en verlieseste :
¶Van die leeu die een cl[o]oester tymmerden ¶Dyalogus xcij.
vermoeit dan het verdragen kan. Daarom zegt Isidorus dat je bij al je werk maat moet houden en kalmte moet bewaren. Want wat je met mate en kalmte doet, zal in je voordeel zijn. Wat je teveel of zonder maat te houden doet, is schadelijk. Er is een fabel waarin men kan lezen dat er eens een filosoof met zijn zoon op een toren was, die alleen midden in de wilde zee stond. De zoon had groot verdriet omdat hij daar moest blijven. Hij smeekte zijn vader of deze hem wilde helpen om uit deze gevangenis te vluchten. De vader ging naar zijn zoon toe en nam veel vogelveren mee. Hij plakte overal op zijn lichaam de veren met lijm en pek vast. Dit deed hij ook bij het lichaam van zijn zoon. Hij maakte voor hen beiden ook vleugels om te kunnen vliegen, zodat zij weg konden komen. Voordat zij gingen vliegen drukte de vader de zoon op het hart: “O zoon, let erop dat je niet al te hoog vliegt opdat je niet in de diepte zal vallen. Houd het midden, dan zal het goed gaan.” Zoals een gezegde luidt: behoud altijd de gulden middenweg. De vader vloog op gemiddelde hoogte en kwam zo veilig over zee uit de gevangenis. Maar toen de zoon zag dat hij ook vloog, werd hij erg blij en klom steeds hoger de lucht in. Hij vloog zo hoog dat zijn veren en vleugels door de hitte van de zon in brand vlogen en verteerden. Hierdoor viel hij naar beneden en stierf. Daarom zegt Seneca: “Behoud het midden opdat u maat kunt houden.”
De 92e dialoog. Over de leeuw die een klooster bouwde
92v
DJe leeu om salicheyt sijnre zielen ende sijnre ouderen tymmer
den een alten scoenen cloester daer hi onder die regel in
settede veel ende menigerhande dieren om na die regel
te leuen Ende ordineerde daer prior te wesen dat rekalf dat als
papias scrijft een soon of ionghe is van dat hart ende menigherhan
de is van verwen.om dat hi meenden dat hi een gheestelick mo=
nic waer Mer dat rekalf ghelijck alst van menigherhande ver
wen is also was hi oec int leuen ende int gheloef Ende began dat
conuent in partijen ende in onureden te stellen ende die officiers van
den clooster of ende an te setten sonder besceyt Ende die ofgheset wa
ren murmureerden dan teghen hem ende dye daer dienden verscoenden
hem teghen die ander die hem versmaden Dese verwandelinghe
vanden officiers dede hi dicwijl wt boosheit op dattie broeders
een opstal teghens hem maken souden ende eendrachteliken te
ghen hem staen Ten lasten worden die broeders onderlinghe ki
uende ende wouden malkander verslaen. Als dit sach een oude
wijse beleeft broeder een out henxst die seyde Laet of broeders
laet of Het en is gheen wijsheyt aldus te doen Het is beter den
bosen prior of te setten ende enen anderen vreedsamighen ende be=
teren weder an te setten Desen raet behaechden hem allen wel
ende settede hem of ende seyden EEndrachtich horen die broe
ders te wesen:als wi in die boecken lesen. Hier in ist opebaer dat
eendrachticheyt is een nootturftighe doecht onder dye broeders
Die wise man seyt Jn drien dinghen heeft mijn gheest gheno=
ghen die gheproeft sijn ende approbeert voer god ende den men
schen : eendrachticheyt der broederen.liefte der euen menschen.
man ende wijf in goede ouerdraghen Augustinus Hi en mach
niet hebben eendrachticheyt in cristo of oeck in hem seluen die
twijdracht hebben wil mit enen kersten mensche . Mer sommi
ghe menschen vintmen dye als si in vreden sijn daer niet in en
konnen leuen Een vischer wort berispet van sommighe waer
om dat hijt water verstoerde Hi antwoorden. En worde dit
water niet verstoort ick en soude nyet moghen leuen . Gheen
dinck en is beter in enighe stat dan eendrachticheyt als een le
De leeuw bouwde voor de zaligheid van zijn ziel en van zijn voorvaderen een zeer fraai klooster. Daar plaatste hij een groot aantal dieren van vele soorten in, die volgens de kloosterregel moesten leven. Hij stelde daar als prior het reekalf aan omdat hij geloofde dat het een vrome monnik was. Zoals Papias schrijft, is het een veelkleurig jong van het hert. Zo veelkleurig als het reekalf was, zo veelkleurig was het ook in zijn leven en geloof. Het begon verdeeldheid te zaaien onder de kloostergemeenschap en liet hen in onvrede leven. Het zette de geestelijk leiders van het klooster af of stelde hen aan zonder gefundeerd oordeel. Zij die afgezet waren morden dan tegen hem. Degenen die hun ambt vervulden, verontschuldigden zich tegenover de anderen, die hen minachtten. Deze vervanging van leiders deed het reekalf dikwijls uit boosheid opdat de broeders tegen hen in opstand zouden komen en eendrachtig tegenover hen kwamen te staan. Uiteindelijk begonnen de broeders tegen elkaar te vechten en wilden zij elkaar verslaan. Een oude, wijze broeder met veel ondervinding, een oude hengst, zag dit en zei: “Hou op broeders, hou op. Het is niet wijs zo te handelen. Het is beter de boze prior af te zetten en een andere, die vreedzaam en beter is, aan te stellen.” Dit advies beviel hun allemaal goed. Ze zetten de prior af en zeiden: “Eendrachtig horen de broeders te wezen, zoals we in de boeken lezen.”
Hierin wordt voor ieder duidelijk dat eendracht een noodzakelijke deugd onder de broeders moet zijn. De wijze man zegt: “Mijn geest schept behagen in drie dingen die beproefd en bekrachtigd zijn voor God en de mensen: eendracht onder de broeders, liefde voor de naaste en een goede verstandhouding tussen man en vrouw.” Augustinus schreef: “Een mens die in tweedracht leeft met een christen kan noch in Christus noch in zichzelf vrede vinden.”
Er zijn echter mensen die, als ze in vrede verkeren, niet met die vrede kunnen leven. Een visser werd door enkele mensen berispend gevraagd waarom hij het water in beweging bracht. Hij antwoordde: “Ik zou niet kunnen leven als dit water niet werd verstoord.”
Een leermeester zei: “Niets is beter in een stad dan eendracht.
93r
raer seyt Daer om ist goet te arbeyden om vrienscap ende een
drachti[c]heyt te hebben Van onocentaurus die
een pallaes tymmerden ¶ Dyalogus drie ende tneghentich.
ONocentaurus is een ezel int onderste vant lijf ende een
mensch bouen Dese dede een costelic pallaes tot sijnre
behoef tymmerenMer hi was seer wijs in syns selfs sin
ne alle dinc te ordineren ende te maken:niet willende horen na den
tymmermeester hoe dattet oorbaerlicste soude worden ghemaect
want als dye meester hem raet gaf wtter consten hoe dattet beste
werck soude wesen.sprac hi mit houaerdighen moede ende seyde
Jc ben selue wijs ende verstandel ghenoech Jck en wil van v niet
gheleert wesen mer dat ghi alle dinc maken selt nae minen wille
want ic v lonen moet Ende doe dat pallaes ghemaect was om
dattet niet wel ghefundeert en was noch besorcht soe begant
te sigen ouer die een side ende ten lesten ist alheel neder gheual
len ende ghebroken ¶ Aldus wort dat onocentaurus in sijnre
wijsheyt bedroghen ende confuys ende hebbende grote scade ende
verlies sijns goets seyde hi WJe dat niet en wil ghelouen
besochte gheleerde wort bedroeghen. Aldus varen si die den raet
der wijser luden niet en willen volgen mer alle dinc doen na horen
sin. Daer om kint en wilt altoes nyet te seer ghelouen dijnre
eyghenre wijsheyt Mer selste alle dinc doen mitten raet der wij
ser vroeder besochter mannen die besceyden sijn ende volghen
hoer gheuoelen op dattu niet en selste dwalen van den weghe
Daarom is het goed om te werken aan vriendschap en eendracht.”
De 93e dialoog. Over de onocentaur die een paleis bouwde
De onocentaur is van onderen een ezel en van boven een mens. Deze onocentaur liet voor zichzelf een prachtig paleis bouwen. Hij was echter zo eigenwijs om zelf alles te regelen en te maken, zonder te luisteren naar de bouwmeester hoe het paleis op de beste manier gebouwd kon worden. Toen de bouwmeester hem vanuit zijn vakmanschap raad gaf over de beste manier van werken, antwoordde hij uit de hoogte: “Ik ben zelf verstandig en wijs genoeg en ik wil niet door u onderwezen worden. U maakt alles maar zoals ik het wil, want u wordt door mij betaald.”
Toen het paleis klaar was, begon het naar één kant over te hellen en stortte het uiteindelijk helemaal in. Dat kwam omdat het geen fundering had en de bouw niet goed was voorbereid.
Zo kwam de eigenwijze onocentaur tot zijn verwarring bedrogen uit. Hij leed grote schade en verloor zijn bezit. Hij zei: “Je komt bedrogen uit als je niet wilt geloven in de ervaring van een deskundig persoon.”
Zo vergaat het hun die de raad niet willen aannemen van wijzere mensen, maar alles naar hun eigen zin willen doen. Kind, geloof daarom niet teveel in je eigen wijsheid. Neem in alles de raad aan van wijze, ervaren en bescheiden mannen. Volg hun adviezen op zodat je niet afdwaalt van de weg
93v
der waerheyt want salomon seyt Sonder raet en wilt niet doen
ende het en sel di niet rouwen alst ghesciet is Jtem noch seyt hi
die vroede cloeke man doet alle dinc mit rijpen rade ende dye
alle dinc mit rade doen warden gheregiert vander wijsheyt:
Een goet ondersceyt is tusschen den wijsen raets man ende den
onwijsen want die onwijse merct alleen opt beghin des wer=
kes Mer die wijse merct die dinghen die ten eynde brenghen.
Men leest van enen philosooph die opten merct quam ende sei
de dat hi wijsheyt hadde te coop ¶ Ende als daer coopluyden
quamen om wijsheyt te copen screef hi hem in een briefgen .
Jn alle dattu selste doen . voerdenck ende voersie wat dy daer
of comen mach Ende als dit veel ionghe luden bespotteden en=
de worpen dat briefgen wech ende achtedent voor niet seyde
hi Neemtet vrilicken met v ende brenghettet tot uwen meester
want het is sijn ghelt wel waert Daer was doe een prince van
den lande dye dese woorden der wijsheyt scriuen dede bouen
de doer sijns palaes mit ghulden letterenEnde het gheboerde
langhe daer nae dat sine vianden een compact maecten myt si
nen barbier om een somme van penninghen dat hi hem dye keel
of soude snijden Ende als hi dit an ghenomen hadde ende int
palaes soude gaen ende bouen die doer dat scrift las began hy
te scudden ende te beuen doe hi den prince soude scheeren also
dattie prince dit merkende hem dede vanghen ende mit pinen
van hem vernam die waerheyt van dye saec ende gaf hem sijn
lijf mer die andere diet wt hadden gheset dede hy wredeliken
doden als verraders . Waer wt men merken mach hoe nutte
dattet is dat eynde van allen dinghen voor ouer te dencken
¶ Vanden eenhoorn die den ouden versmaden Dialogus xciiij
der waarheid. Want Salomo zegt: “Doe niets zonder advies. Je zult daar geen spijt van hebben als je dat gedaan hebt.” Ook zei hij: “Een wijze en verstandige man doet alle dingen na rijp beraad. Wie alles met overleg doet, laat zich leiden door wijsheid.”
Er is een groot verschil tussen een wijze en een dwaze raadsman. De dwaze raadsman heeft alleen aandacht voor het begin van het werk. De wijze let erop dat dingen tot een goed einde gebracht worden.
Er was eens een filosoof die op de markt riep dat hij wijsheid te koop had. Toen er kopers kwamen voor die wijsheid, schreef hij voor hen op een briefje: “Denk bij alles wat je moet doen van tevoren na en voorzie wat er op je af kan komen.” Toen veel jonge mensen hem erom uitlachten, het advies waardeloos vonden en het briefje weggooiden, zei hij: “Neem het gerust mee en geef het aan uw meester, want het is zijn geld wel waard.”
Er was in het land een prins die deze wijze woorden in gouden letters boven de deur van zijn paleis liet schrijven. Lang daarna maakten vijanden van de prins met diens barbier de afspraak dat hij hem voor veel geld zijn keel zou doorsnijden. Toen hij na deze overeenkomst naar het paleis ging, las hij de spreuk boven de deur. Op het moment dat hij de prins zou gaan scheren begon hij zo hevig te schudden en te beven dat de prins het merkte en hem gevangen liet nemen. Door hem te laten martelen kreeg hij de waarheid eruit. Hij liet de barbier leven. De anderen, die het plan hadden beraamd, liet hij als verraders op een wrede manier ombrengen.
Uit dit verhaal kan men opmaken hoe nuttig het is om te voorzien hoe iets zal eindigen.
De 94e dialoog. Over de eenhoorn die ouderen minacht
94r
EEnhoorn is een dyer dat een hoorn in sijn voerhoeft
heeft dat vier voeten lanck is also scerp ende sterc dat hi
daer mede doer grauet alle dat hi wil ende heeft stryt
mit die elephanten die hi in hoer buyc doer steket ende werptse al
so ter aerden Hi is also sterck datter gheen iagers en moghen van
ghenMer als si segghen die vanden natueren der dieren ende bees
ten scriuen So wort daer een scoen maghet ghebrocht die hem
als hi coemt in horen schoet laet rusten daer hi alle sijn wreetheyt
of leyt ende wort aldaer ontslaep dat also onwetende sonder
wederstoot gheuanghen wort als ysidorus seyt Sommighe
andere segghen dattet een hoorn in dye noese heeft ende is al=
soe van onghetemmed[r]r natuer al waert oec gheuanghen dat=
mens niet en soude moghen houden Dit beest ende dier om syn
re sterckheyt ende ioeghet en mocht gheen ouden man sien Ende
alsoe dicke alst enen ouden mensche sach . plach hy hem den
ghuych nae te slaen Ende om dat die oude menschen van ouder
dom krom ghinghen wees hise mitten vingher ende bespotte
dese voer andere luden Die tijt heeft sinen loop ghehat also dat
hi oec out gheworden is waer om die hem an saghen hem oec ver
smaden dat hi verduldeliken verdroech ende seyde. DJe out
wil wesen ende langhe leuen.die sal den ouden prijs en reuerenci
gheuen.Hier wt machmen merken dattie ouden vanden iongen niet
en sellen warden versmaet mer dat sise hebben sellen in reuerencien
Dit heeft god die heer int oude testament geboden daer hi seyt
De eenhoorn is een dier dat een hoorn op zijn voorhoofd heeft die vier voet lang is en die zo scherp en sterk is dat hij daarmee steekt in alles wat hij wil. Hij strijdt met de olifanten die hij in hun buik steekt en op de grond gooit. Zoals degenen zeggen die over de dierenwereld schrijven, is hij zo sterk dat geen jager hem kan vangen.
Isidorus schreef dat eens een mooie maagd naar de eenhoorn werd gebracht. Hij liet zijn kop in haar schoot rusten zodat hij al zijn wreedheid liet varen. Hij viel daar in slaap. Zo kon het dat hij zonder iets te beseffen en zonder verzet gevangen kon worden. Anderen zeggen dat hij een hoorn op zijn neus heeft. Hij is zo woest van aard dat men hem niet in bedwang kan houden, ook al is hij gevangen. Dit dier kan vanwege zijn kracht en levenslust geen ouderen aanzien. Iedere keer als hij een oude man zag, stak hij de gek met hem. Als mensen van ouderdom krom gingen lopen, wees hij hen met de vinger na en bespotte hij hen ten overstaan van andere mensen. De tijd ging voorbij. Hij werd ook oud zodat degenen die hem zagen hem eveneens met minachting bejegenden. Dit verdroeg hij geduldig.
Hij zei: “Wie oud wil worden en lang wil leven, moet ouderen prijzen en eerbied geven.”
Hieruit kan men opmaken dat ouderen niet door jongeren geminacht moeten worden maar dat zij hen hebben te respecteren. Dit heeft God de Heer in het Oude Testament geboden waar Hij zegt:
94v
voer den ouden grauwen man van hoofden selstu opstaen ende
eren die persoen des ouden Dit leert oec die apostel petrus in
sijn epistel ende seyt Ghi ionghen selt onderdanich wesen den
ouden Oec seyt die wise catho wijck ende ghif den ouden stee=
de Aldus scrijft valerius dattie grote alexander sonderlinghe
eer ende liefte verdienden an sijn ondersaten mit goedertieren
heyt want op een tijt doe hi mit sinen heren ende ridderen in
groten perikel was in die zee ende hy sat op enen groten stoel
bi dat vuer:sach hy enen ouden ridder die van groter kouden
ghepinicht wort dat hi wt sinen stoel ghinck ende settede den
verkouden ridder mit sijn eyghen handen in sinen stoel bi dat
vuer daer hi gheseten had. Jtem noch seyt valerius wanneer
die ouvaers oudt warden soe setten die ionghen hoer ouders
int nest by hoor borst ende makense warm : ende gheuen hem
voetsel des si behoeuen. Dit souden die menschen die redelike
creaturen sijn merken ende doen horen ouders oeck al[s]ulck ges
mack ende hulp als si dicwijl in hoor ouderdom behoeuenDaer
om seit noch valerius dat op een tijt een edel welgheboren wijf
om hoer misdaet gheuanghen was. ende inden karker gheset
op dat si daer van hongher vergaen soude ende steruen . ende
hoor dochter oorlof hadde vanden rechter dat si alle dage eens
hoer moeder mochte visiteren daer si besloten sat ende si altoes
narnstelic besocht wort of si enich broot of spijse tot hoer moe
der brochte dat si niet doen en mochte mer si tooch wt hoer bors
ten ende gaf hoer moeder alle daghe dye te suyghen ende voe=
de hoer moeder alsoe mit dat melck hoorre borsten . Ende ten
lesten doe die rechter dat vernam wort hi wt goedertierenheyt
beweghen ende gaf der dochter hoer moeder weder Des [ghe]
ghelijck lesetmen oec van enen ouden vader die alsoe oeck ghe=
voedet wort van sijn dochter . Onder alle dieren vindetmen
dattie ghieren alleen hoer ouders van hongher ende kommer
laten steruen
¶ Van een dier orix ghenoemt dat nymmermeer sieck en wort.
Dyalogus vijf ende tneghentich
“Voor een grijsaard moet je opstaan, oude mensen moet je eren.” Dit leert ook de apostel Petrus in zijn brief: “Jongeren, wees onderdanig tegenover ouderen.” De wijze Cato zei: “Maak plaats voor ouderen.”
Valerius schreef dat Alexander de Grote vanwege zijn barmhartigheid buitengewone eer en liefde verwierf van zijn onderdanen. Op een dag, toen hij met zijn heren en ridders op zee in groot gevaar verkeerde, zat hij op een grote stoel bij het vuur. Hij zag een oude ridder die door grote kou gepijnigd werd. Hij stond op en zette de door kou bevangen ridder eigenhandig in zijn stoel bij het vuur.
Valerius zei ook dat wanneer ooievaars oud werden, de jongen hun ouders in het nest tegen de borst drukten om ze te verwarmen. Ze gaven hun het voedsel dat ze nodig hadden. Dit zouden mensen die verstandige schepselen zijn ter harte moeten nemen. Zij zouden hun ouders ook eten en hulp moeten geven waar zij in hun ouderdom vaak behoefte aan hebben.
Valerius zei dat er eens een vrouw van edele afkomst om haar misdaad gevangen genomen en in de kerker gezet was, zodat zij daar honger zou lijden en zou sterven. Haar dochter had van de rechter toestemming om één keer per dag haar moeder te bezoeken, die daar opgesloten zat. Zij mocht geen brood of ander voedsel meenemen en ze werd altijd nauwkeurig onderzocht of zij wat brood of voedsel voor haar moeder bij zich had. Maar zij haalde haar borsten tevoorschijn en liet haar moeder daar elke dag uit drinken. Zo voedde zij haar moeder met de melk uit haar borsten.
Toen de rechter dit ten slotte vernam, werd hij door zachtmoedigheid bewogen. Hij gaf de dochter haar moeder terug. Van gelijke betekenis is het verhaal van een oude vader die op dezelfde wijze gevoed werd door zijn dochter.
Onder de dieren laten alleen gieren hun ouders door honger en ellende doodgaan.
De 95e dialoog. Over een dier, antilope genoemd, dat nooit ziek wordt
95r
Orix als brito seyt is een dier dat inder woestinen is gelijc
een geyt wes hoer ommeghecromt is contrari van allen die
ren Dit dier leefden in groter ghesontheyt also dattet nym
mermeer siec en wort waer om het alle sieken bespottede ende sey
de Dese luden veynsden hem sieck te wesen op dat si van arbeyden ont
losset sellen warden ende also rusten mogen Ende hi en woude oec den sie
ken niet dienen Doe ghesciedet op een tijt dat hi dye coorts krege
ende began te screyen ende te wenen ende seyde We mi onsalige Jc en heb
nye den sieken willen dienen mer hebse na mijnen vermoghen bespottet
ende belastert Nu beloue ic gode van hemelrijc ist dat hi mi verlosset
van dese siecten dat ic altoes den sieken dienen sal ende alle den genen
die in lasten sijn. Hi wort daer nae ghesont ende verbetert van sijn
oude boesheyt ende dienden den siecken altoes nae sinen vermogen ende
seyde . Om der menschen salicheyt.verleent hem god dye
cranckheyt:Hier wt moghen wi opeliken bekennen dat ons dye
siecte van gode ghegheuen wort om salicheyt ende sterckheyt
der zielen . Daer om seyt die apostel paulus wannee[n] ic sieck
ben inden lichaem soe ben ic sterker ende machtich inder zielen want
de doecht ende craft der zielen wort in crancheyt des lichaems
volbrocht . Gregorius : Bewaerster der doechden is die cranc=
heyt des lichaems .¶ Men leest int vader leuen dat op een tijt
doe een broeder den abt Johan badt dat hi hem verlossen wou=
de van dye coorts ofte saghe : Dat hy hem antwoorden Dat
gheen datti notruftich is begheerste van dy te werpen Want
Zoals meester Brito zegt is de antilope een dier dat in de woestijn leeft. Hij lijkt op een geit maar dan met gekruld haar in tegenstelling tot alle andere dieren. Dit dier leefde in grote gezondheid, werd nooit ziek, maar bespotte alle dieren die wel ziek waren. De antilope zei: “Deze lieden doen alsof ze ziek zijn, opdat ze niet hoeven te werken en ze dus kunnen rusten.” Hij wilde ook niet voor de zieken zorgen. Op een keer kreeg hij koorts. Hij begon te huilen en zei: “Wee mij ellendeling, ik heb nooit voor de zieken willen zorgen maar ik heb ze met alle macht bespot en belasterd. Nu beloof ik de hemelse God dat, als Hij mij van deze ziekte verlost, ik altijd voor de zieken en al degenen die het moeilijk hebben zal zorgen.” Daarna werd hij gezond en van zijn slechte eigenschappen bevrijd. Hij zorgde altijd naar vermogen voor de zieken en zei: “God maakt de mens ziek ter wille van zijn zaligheid.”
Hieruit kunnen we duidelijk verstaan dat de ziekte ons door God wordt gegeven ter wille van onze zaligheid en de kracht van onze ziel. Daarom zei de apostel Paulus: “Wanneer ik een zwak lichaam heb, ben ik sterker en krachtig in de geest, want de deugd en kracht van de geest worden in zwakheid van het lichaam volbracht.” Gregorius schreef: “Het zieke lichaam is de bewaarder van de deugden.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men lezen dat een broeder eens de abt Johan smeekte of hij hem wilde verlossen van de koorts. Hij antwoordde hem: “Wat noodzakelijk voor je is, wil je van je afwerpen. Want
95v
als die lichamen vanden meesteren van medicinen ghenesen warden
also worden oec die qualen der zielen gepurgeert mitten siecten ende
becoringen Jtem doe een ridder enen heylighen man badt dat hi
hem woude verlossen van sijnre siecten mit sinen heylighen ghebe
den Ende als die heylige man verstont ende mercten dat hi beter ende
deuoter was in der siecten dan inder ghesontheyt seyde hi Jck
bidde gode dat hy dy houde inden staet daer du meest veroet=
moedicht mogheste warden .
¶ Van den ackerman ¶ Dyalogus ses ende tneghentich
EEn ackerman eerden sijn lant dat hi woude besayen
Mer die ossen en wouden den ploech niet trecken als
si plagen. Mer si waren al dat si mochten weerstrubich
waer om si seer vanden man geslagen worden Also dat ten lesten
die ossen tegen hem murmureerden ende seyden Du vermaledide waer
om slaestu ons aldus ende wi di altoes wel ghedient hebben Die
ackerman antwoorden om dat ic dit lant soude eren om mi ende
v voetsel daer of te besorgen ende ghi niet arbeyden en wilt Si an
twoorden dit lant en willen wi niet om eren want het ons goe
de wey ende voetsel gheuet Ende daer om sellen wi dy daer in we
derstaen al dat wi moghenMer om dat si inden ploech gespan
nen ende int iuck ghebonden waren ende dye lantman s[e]e vast seer
sloech om datsi niet ontgaen en mochten sijn si ten lesten ghe=
hoorsaem gheworden ende seyden Het is beter te dienen wt
ter mynnen . dan weerspannich te sijn mit harden synnen :
zoals het lichaam door heelmeesters met medicijnen genezen wordt, zo worden de kwalen van de ziel gezuiverd door middel van ziekten en verleidingen.”
Zo was er een ridder die een heilige man smeekte om hem met zijn heilige gebeden te verlossen van zijn ziekten. Toen de heilige man echter begreep dat de ridder er beter en vromer aan toe zou zijn in ziekte dan in gezondheid zei hij: “Ik bid God dat Hij je in de staat houdt waarin je het meest nederig kunt zijn.”
De 96e dialoog. Over de boer
Een boer ploegde zijn land omdat hij wilde gaan zaaien, maar de ossen weigerden de ploeg te trekken zoals ze gewoon waren te doen. Ze stribbelden zoveel mogelijk tegen, waarvoor ze veel slaag kregen van de man. Op het laatst morden de ossen tegen hem: “Jij ellendige man, waarom sla je ons zo terwijl wij je altijd goed gediend hebben?” De boer antwoordde: “Omdat ik dit land moet ploegen om mijzelf en jullie van voedsel te voorzien, wat niet lukt als jullie niet willen werken.”
Ze antwoordden: “Wij willen dit land niet omploegen omdat het ons goede weidegrond en voedsel geeft. Daarom bieden we zoveel mogelijk weerstand.”
De ossen gehoorzaamden op het laatst omdat ze al in de ploeg gespannen en in het juk gebonden waren. Ook bleef de boer ze hard slaan om ze in het gareel te houden. Ze zeiden: “Uit liefde te dienen is fijn, beter dan met een harde kop weerspannig te zijn.”
96r
Aldus sellen wy oec do[en] alswi dienen sellen dat wt minnen doen ende
wil[li]lichlike sonder bedwanc want ghedwonghen diensten gode
niet ontfanclic en sijn Augustinus Niemant en mach onwillens
wel doen al isset oec goet dat hi doet Crisostomus die wille doet
dattet werck gheloent wort ende niet dat werck . ysidorus Al
sodanich sal dijn werc wesen als dijn meninge isMen leset van
enen gokelaer die blasen konde in die besuyn diemen namaels
vant alsoe in die trompette blasen inder cellen doe hy monick
gheworden was dat hi te doen plach ter eren godes daer ghe
sien worden vier engelen omtrent hem staende hebbende elck
een bernende waskaers in hoer hant als hi die trompet sloech
Bernardus Niet en barnt in die helle dan eyghen wille doet
daer om wech van di dijn eyghen wille daer en sal gheen helle
wesen die di soude pinigen Een ander seyt also veel sijn wi heylich
als wiwillen bernardus laet dinen wil nymmer ontbreken inder goetheit
¶ Van die scymynckel dye boecken screef Dyalogus xcvij.
DJe aep ofte scymynckel plach veel boecken te scrij=
uen Mer nymmermeer en gaf si hoer hart ende sy[u]
daer toe Ende ter wijl dat si screef plach si te clap=
pen mitten anderen die by haer stonden of nae horen woorden
te luysteren Alsoe dat si die boeken incorrect makede scriuen.
de daer in dicwijl datter vercalt wortEnde want si hoer daer
in nyet beteren en woude soe bleuen hoer boecken onuerkoft.
ende si most in armoeden steruen ende seyde: NJet en sal
Zo moeten ook wij uit liefde en bereidwilligheid dienen, want gedwongen dienstbaarheid is God niet welgevallig. Augustinus zegt hierover: “Niemand kan wel doen tegen zijn zin, ook al doet hij goed werk.” Chrysostomus zegt dat je bereidwilligheid maakt dat werk loont, niet het werk zelf. En Isidorus zegt: “De gezindheid van je hart bepaalt hoe je werk zal zijn.”
Over een zekere tovenaar die op een bazuin kon blazen, is te lezen dat hij later, toen hij monnik was geworden, gewoon was in zijn cel ter ere van God trompet te spelen. Als hij zijn trompet liet schallen zag men ook vier engelen om hem heen staan, ieder met een brandende waskaars in de hand.
Bernardus zegt: “Niets brandt zo goed in de hel als je eigen wil. Doe daarom afstand van je eigen wil en er zal geen hellepijn zijn.” Een ander zegt dat we net zo volmaakt kunnen zijn als we zelf begeren. Ten slotte zegt Bernardus ook nog: “Als je goed doet, moet dat altijd uit gehoorzaamheid zijn.”
De 97e dialoog. Over de aap die boeken schreef
Een aap ofwel een scharminkel was gewend veel boeken te schrijven. Maar hij deed het nooit met hart en ziel. Terwijl hij aan het schrijven was stond hij gewoonlijk te kletsen met omstanders, of hij luisterde naar wat zij zeiden. Daardoor maakte hij fouten in de boeken. Hij schreef er dikwijls in wat er verteld werd. Omdat hij zijn leven niet beterde, werden zijn boeken niet verkocht. Hij moest in armoe sterven. Hij zei nog:
96v
die scriuer bedriuen.die sonder acht ende hert wil scriuen. Al
soe sellen wi oeck doen als wi bidden of singhen willen myt=
ter herten dat bedencken wanttet niet swaert en is mitter stem
men alleen te singhen ofte bidden sonder andacht des herten.
Ende doen als die apostel paulus seyt Singhet den heer in v
wen herten : dat is niet alle[e]n mitter stemmen mer mitter her=
ten.op dat wi mit hem moghen segghen Singhen sal ic mit=
ten gheest ende mitten ghedachten Seneca Jck merck waer ic
ben Also deden die philosophen die mit naernsticheyt andach
tich waren te ondersoecken ende te vinden die wijsheyt dye si
myt horen leringhen bewesen hebben . ¶ Valerius scrijft dat
[dat] carnafides die philosooph een vlitich ridder was der wijs
heyt mit groten arbeyt die te ondersoeken also dat doe hi [t]ne
ghe[n]tich iaer out was alsoe seer hem tottie tijt der leringhe gaf
als wanneer hy hem ghesettet had om spijs ende dranc op syn
maeltijt te nemen dat hi alsoe stadich ende vast den ghedachten
der wijsheyt anhenck dat hy vergat sijn hant tot sijn mont te
reyken . ¶ Des ghelijck vertelt hi oec van archimedes den phi
losooph dat doe sijn stat siracusana ghewonnen wart ende mar
cellus dye keyser een ghebot van hem ghegheuen had. dat hy
niet doot en soude warden gheslaghen . dat hi doe sat mit si=
nen oghen starende in dye aerde op dye figuren ende circulen
daer in te scriuen dat doe tot hem quam een vanden ridders
houdende ouer sijn hooft een wtghetoghen blanck swaert dye
hem vraghede wie hi was. dat hi om sijn grote vliticheyt der
waerheyt ende der konsten in dye fighuren te vinden sinen naem
niet segghen en mochte mer dat hi sitten bleef sonder antwoort
te gheuen teickende die fighuren ende circulen mit sinen han=
den ende seyde Jck bids di en wilt dese cirkel die ic trecke nyet
verderuen dat hi also verghetende dat ghebot des ridders die
sinen naem vraghede mitt[t]n swaerde verslaghen wort
¶ Van cameleopardus ¶ Dyalogus xcviij.
“De schrijver moet zijn schrijfkunst niet bedrijven als hij zonder aandacht en liefde wil schrijven.”
Zo moeten wij ook doen als we vanuit het hart willen bidden of zingen. We moeten bedenken dat het geen waarde heeft om alleen met de stem te zingen of te bidden zonder hart. We moeten doen zoals de apostel Paulus zei: “Zing met heel je hart voor de Heer.” Dat wil zeggen: zing niet alleen met je stem maar ook met je hart, opdat we met hem kunnen zeggen: “Zing de liederen die de Geest je ingeeft.” Seneca zei: “Ik heb aandacht voor waar ik ben.” Zo deden ook de filosofen die met volhardende aandacht onderzoek deden om de wijsheid te vinden waar zij in hun onderwijs op gewezen hadden.
Valerius schrijft dat de filosoof Carneades ijverig streefde naar wijsheid. Hij deed er met grote toewijding onderzoek naar. Toen hij negentig jaar oud was besteedde hij nog zijn tijd aan studie. Zelfs wanneer hij aan tafel ging om te eten en te drinken, was hij zo diep aan het filosoferen dat hij vergat zijn hand naar de mond te brengen.
Iets dergelijks vertelt Valerius ook over de filosoof Archimedes. Diens stad Syracuse was ingenomen door generaal Marcellus. Hij beval dat Archimedes niet doodgeslagen mocht worden. Deze zat naar de grond te staren waar hij figuren en cirkels in tekende. Een van de soldaten, die een blank zwaard boven zijn hoofd hield, kwam naar hem toe. Hij vroeg hem wie hij was. Archimedes kon echter zijn naam niet zeggen omdat hij met grote inspanning bezig was waarheid en kennis in de figuren te ontdekken. Hij bleef zitten zonder antwoord te geven. Hij tekende figuren en cirkels met zijn handen en zei: “Ik smeek je om deze cirkels die ik trek niet te beschadigen.”
Hij vergat daarbij het bevel van de soldaat om zijn naam te noemen. De soldaat doodde hem met zijn zwaard.
De 98e dialoog. Over de giraf
97r
CAmeleopardus is een dier dat een hoeft heeft als een
cameel een hals als een paert voeten ende benen als een
buffel ende veel vlacken als dat dyer pardus heeft in
sijn lijfEnde is een beest mit witten blenckenden vlacken wtmu
tende op sijn vel wijde ghestroeyt ende is meer veruaerlic van
ghesicht dan van natuerliker wreetheyt ende is also goederhan
de recht oft een lam waer als plinius bescrijft Dese cameleo=
pardus was een groot maelre ofte schilder gheworden . ende
maecten altoes dat beelt cristi in leliker ghedaente ende formen
willende hem seluen an god wreken Alsoe dattie menschen god
beghonden te versmaden om dat hi lelic van ghedaenten was
ende seyden hoe soude ons dese moghen helpen die hem seluen
niet helpen en kan dat hi soe lelic niet en si Hier nae gheschie=
det dat cameleopardus dese schilder dat beelt cristi soude ma
ken als hi konde . ¶ Waer om cristus god onse heer toornich
wort ende openbaerde hem ende seyde Wat is die saeck dat=
tu my aldus lelick makeste ende ick nochtant dye scoonste ben
bouen allen kinderen der menschen . ende dat in my begheren
die enghelen te scouwen Ende du verminders mine eer . ende
wilste my mijnre scoenheyt berouen : Cameleopardus an=
twoorden En meendi oeck dattet mi niet en dencket dattu mi
alsulken mismaecten leliken beest ghemaect hebste ende mi niet
schoon en woudeste maken Nu wil ic mi an di wreken ende en sal
De giraf is een dier wiens kop op een kameel lijkt. Hij heeft een nek als een paard en poten en hoeven als een buffel. Hij heeft net zoveel vlekken op zijn lijf als een panter. De giraf is een dier met opvallende wit glanzende vlekken, verspreid over zijn vel. Hij is angstaanjagender om te zien dan dat hij van nature gevaarlijk is. Hij is zo goedaardig als een lam, zoals Plinius beschrijft.
Deze giraf was een groot kunstschilder geworden. Hij schilderde altijd de figuur van Christus met een lelijk uiterlijk en lelijke lichaamsvormen om zich op God te wreken, zodat de mensen
God begonnen te minachten omdat Hij lelijk van uiterlijk was. Zij zeiden: “Hoe zou Hij, die zelf niet kan verhelpen dat Hij zo lelijk is, ons kunnen helpen?”
Later gebeurde het weer dat de giraf Christus afbeeldde zoals hij zelf wilde. Hierop werd Christus onze Heer kwaad. Hij openbaarde zich en zei: “Wat is de reden dat je mij zo lelijk maakt terwijl ik de mooiste ben van alle mensenkinderen en de engelen verlangend hun ogen op mij richten? Je vernedert me en je wilt mij van mijn schoonheid beroven.” De giraf antwoordde: “Begrijpt U niet dat ik er steeds aan denk dat U van mij zo’n mismaakt lelijk beest gemaakt hebt en dat U mij niet mooi wilde maken? Nu wil ik mij op U wreken en ik zal
97v
di oeck voort meer niet sparen Doe wort cristus seer toornich
ende want hy hem lelick woude maken werp hy hem van bo=
uen neder ende brack hem den hals ende seyde Qualiken
heeft hi wraeck ghedaen.die daer om den doot moet ontfaen
¶ Des ghelijck sijn veel menschen alsoe hart ende wreet dat si
nymmermeer vergheuen en willen dat hem misdaen is : mer
dat altoes willen wreken Hier of seyt die wise man Soe wie
wraeck hebben wil die sal van gode wraeck an hem seluen vin
den . Seneca Dat onrecht sellen wi vergheten. want teghen
dat onrecht gheschiet isset een medicijn ende baet datment ver
gheten wil Die oude heren ende princen waren altoes goeder
tieren int gheuen den onwaerdighen ghenade ende horen vy=
anden te vergheuen : Aldus vertelt valerius van camillus den
raetheer van romen die op een tijt een stat beleghen hadde mit
groter macht Dat doe aldaer die scoel meester vanden kinderen
alle die edele kinderen mit valscheyt brocht in dat heer der ro
meynen die die stat beleghen hadden. om welker kinder van=
ghenisse hem dat volck vander stat gharen ouer souden heb=
ben ghegheuen in des keysers handen. Ende doe dit camillus
sach was hi toornich van die ontrouwe des meesters ende liet
die kinderen vrij ende los ende gheboet den kinderen dat si den
meester handen ende voeten souden binden . ende castien hem
wel ende bet mit roeden ende brenghen hem alsoe tot horen ou
ders Ende [w]it desen werck der goedertierenheyt worden die
herten der gheenre die beleghen waren verwonnen ende dee=
den hoer poorten open ende lieten die romeynen in . :
¶ Van laurus scipman ¶Dyalogus neghen ende tneghentich
U in het vervolg niet meer sparen. Toen werd Christus erg boos omdat de giraf hem lelijk wilde afbeelden. Vanuit de hemel liet Hij hem vallen en zijn nek breken. Hij zei: “Het is verkeerd om wraak te nemen, daarom moet hij gedood worden.”
Zo zijn er veel mensen zo hard en wreed dat zij nooit willen vergeven wat hun is aangedaan maar altijd wraak willen nemen. Hierover zei de wijze man: “God zal wraak nemen op degene die zich wil wreken.” Seneca schreef: “Het onrecht moeten we vergeten. Willen vergeten is een medicijn tegen aangedaan onrecht.”
De oude machthebbers waren altijd welwillend om de onwaardige mens genade te geven en hun vijanden te vergeven.
Zo vertelt Valerius over Camillus, een Romeins bevelhebber, die eens met grote overmacht een stad had belegerd. De schoolmeester bracht toen alle voorname kinderen onder valse voorwendselen in het Romeinse leger dat de stad had ingesloten. De stadsbevolking zou dan vanwege deze gevangenschap van de kinderen graag in handen van de keizer vallen. Toen Camillus dit merkte was hij verbolgen over de ontrouw van de meester. Hij liet de kinderen vrij en hij droeg de kinderen op dat zij de handen en voeten van de meester moesten vastbinden. Ze moesten hem hard met stokken slaan. Daarna moesten ze hem naar hun ouders brengen.
Met deze edelmoedige daad werden de harten van degenen die belegerd waren gewonnen. Zij deden hun poorten open om de Romeinen binnen te laten.
De 99e dialoog. Over Laurus de schipper
98r
LAurus is een dier dat opter aerden vlieget als een aern
ende inden water swemmet als een vischEnde is een cleyn
swart voghel ende vet ende onthout hem altoes omtrent den
water ende en mach niet verre vlieghen Alsoe dattie luden dat
dicwijl vanghen int lopen Dese was een besocht cloeck scipman
die sijn scip altoes te seer plach te belasten myt groter ende swaer
re vrachten dant wel voeren mocht betrouwende te seer op sijn
cloeckheytWaer om hi dicwijl berispet wart van sinen vrienden
ende hi hem nochtant niet en beterden om dat hi seer ghierich
was om dat tijtlike goet te winnen Hier om gheschiede[n]t op
een tijt dat hi sijn scip alte seer gheladen hadde ende dattet van=
den gholuen der zee starckelic ghestoten wort dat hijt niet stu
ren noch regieren en mocht om dattet alte seer gheladen was
ende dattet groet stoorm ende onweder was alsoe dattet opt
lant ghestoten wort ende ghebroken Als hi dit sach hadt hijs
rouwe ende seyde DAt souden die coopluden wijslic voer
comen.datsi niet wt ghiericheyt tot hoer verde[e]fnisse en comen
Daer om en sellen si niet te seer haesten om vroech rijck te war
den myt groten periculen. Mer dat si altemet ende al[l]encken
toe nemen moghen myt vrijheyt ende sonder perikel ¶ Want
die wise man seyt Die erfnisse ofte rijcdom daermen toe haest
inden beghin sel int eynde die benedictie deruen. Bernardus
Jck en wil niet hastelike werden die alre hoechste Mer wil al
temet alleyncken proficeren Een lantman had een hen die hem
Laurus is een dier dat vliegt als een arend en zwemt als een vis. Hij is een kleine en stevige zwarte vogel. Hij blijft altijd in de buurt van het water en kan niet ver vliegen. Daardoor wordt hij dikwijls gevangen terwijl hij rondloopt. Laurus was een ervaren en behendige schipper. Hij had de gewoonte zijn schip zwaar te beladen met grotere en zwaardere vracht dan verantwoord was. Daarbij vertrouwde hij teveel op zijn behendigheid. Zijn vrienden spraken hem hier vaak op aan, maar hij verbeterde zijn gedrag niet. Hij was te begerig om aardse goederen te verkrijgen.
Het gebeurde eens dat hij zijn schip te zwaar beladen had. Het schip werd zo heen en weer geslingerd in de golven dat hij het niet meer in zijn macht had. In de zware storm en het onweer werd het schip op het land gesmeten, waar het in stukken brak. Toen hij dit zag had hij berouw. Hij zei: “Kooplieden zouden wijselijk moeten voorkomen dat ze door hebzucht tot hun ondergang komen.”
Daarom moeten ze niet teveel haast maken om vroeg rijk te worden en daarbij risico te lopen. Zij doen er beter aan om hun vermogen weloverwogen en zonder gevaar geleidelijk toe te laten nemen.
De wijze man zegt: “Op bezit of rijkdom die men haastig in het begin vergaart, zal aan het einde geen zegen rusten.” Bernardus zegt: “Ik wil geen haast maken om het allerhoogste te bereiken maar wil het geleidelijk verdienen.”
Een boer had een kip die
98v
alle daghe een ey plach te legghen dat hi plach te vercopen en=
de vergaderden goet ghelt daer of. Mer want hi alte haestich
rijc woude wesen dacht dat hi in die henne veel meer eyer sou
de vinden ende om dat hi alt wyn teffen hebben soude sneet hy
der hennen horen buyc op Ende als hi dat ghedaen hadde vant
hi daer geen eyere in ende verloort alle te samen als men te seg
ghen pleech die henne ende oeck dat ey. Die coopluden sellen
hem oeck wachten dat si gheen goet mit onrechtuaerdighe of
quade comenscap en winnen : Want die rijcdommmen der on=
rechtuaerdigher menschen sellen ende pleghen haest tot niet te co
men Daer of seyt een philosooph Rijcdommen die haesteliken
verkreghen sijn en moghen niet langhe dueren Een wijnuerco
per plach sinen wijn dye hi vercopen soude half mit water te
menghen ende gaffen nochtans om soe veel ghelts of hi puer
hadde gheweest : Ende als hi op een tijt inden schepe sat tellen
de sijn ghelt ende stack die goude penningen die hi vanden wijn
ontfanghen had op een steede in een sack bant was daer oeck
int schip een schymynkel of [e]een aep die dit sach ende heymeli
ken quam ende nam dat sackelkijn mytten goude ende liep daer
mede buten opt dat schyp ende nam dye gouden penninghen
ende werpse se die een in dye zee ende die andere ghins ende we=
der alsoe dattie coopman niet en behielt van dat ghelt dat met
onrechtuaerdicheyt ghewonnen was
¶ Vanden leeu die een iagher was ¶Dyalogus C .
iedere dag een ei voor hem legde. Hij was gewend die eieren te verkopen en hij verdiende daar goed geld mee. Maar omdat hij al te snel rijk wilde zijn en dacht dat hij in de kip veel meer eieren zou vinden, sneed hij de buik van de kip open om in één keer de winst op te strijken.
Toen hij dat gedaan had, bleken er geen eieren in te zitten. Zo verloor hij alles of zoals men zegt: de kip en het ei.
Kooplieden moeten zich ervan weerhouden om goederen door onrechtmatig of misdadig koopmanschap te verkrijgen, want rijkdom van oneerlijke mensen gedijt in de regel niet. Een filosoof zeg daarover: “Rijkdommen die overhaast verworven zijn, blijven niet lang bestaan.”
Een wijnhandelaar was gewend om de wijn die hij zou verkopen half met water te verdunnen. Hij vroeg er zoveel geld voor alsof het om pure wijn ging.
Op een keer zat hij op zijn schip het geld te tellen. Hij stopte de goudstukken die hij met de wijn verdiend had meteen in een zakje. Er was op het schip ook een scharminkel ofwel een aap die dat zag. Stiekem ging de aap erheen. Hij pakte het zakje met goud weg en liep ermee naar buiten het dek op. Hij nam de goudstukken en gooide ze her en der op het dek en in zee.
Zo behield de koopman niets van het geld dat hij met oneerlijke handel had verdiend.
De 100e dialoog. Over de leeuw die een jager was
99r
EEn leeu was een cloeck iager die altoes als hi die bees
ten iagheden een van dat beste plach te versien dat hy
alleen wten hoop scerpelick veruolghede daert oec som
wijlen gheschieden als dat beest een goet stuck van hem was .
dattet hem dan ontliep . ende dat hijt nyet krighen en mocht
dat hi garen hadde ghehad dat hi dan een ander vanden hoop
nae liep ende dan dicwijl gheen van allen krijghen en mochte
alsoe dat si daer nae voortmeer alle van hem vloeghen . waer
om hi dan seer toornich wort ende en woude niet meer iaghen
ende seyde N ymmer en salmen laten dat cleyne seker .
om te hebben dat grote dat noch is onseker Aldus doen som=
mighe menschen die niet toe tasten en konnen als hem boeren
mach dat hem ghelijck is diet dan laten varen om dat si een be
ter willen hebben : Daer si dicwijl mede bedroghen worden
sittende tusschen twe stoelen in die asse Want si dat cleyn heb
ben versmaet ende dat groet niet en konnen crighen. Om dat
si hebben willen dat si niet en moghen crighen . ende niet we=
der halen dat si verloren ende versmaet hebben alsoe dat si al=
toes droeuich bliuen Desen contrari leestmen van den coninc
dauid doe sijn kint ghestoruen was dat hi seyde Alsoe langhe
als mijn soen leefden vaste ick ende was in ghebeeden . oft by
auenturen gode behaghet hadde des kints te ontfermen en=
de leuendich te laten. Mer nu wanttet doot is waer om sou=
de ic dan willen vasten . want ics daer mede nyet weder roe=
pen en mach totten leuen . Ende ick oeck meer tot hem moet
gaen ende hi en sal niet tot mi weder keren ¶ Men seyt een fa
bel van die nachtegael dye enen ionghelijck leerden diese ghe=
uanghen had dat hi niet droeuich en soude wesen van een dinc
dat verloren is datmen niet weder krijghen en mach . Want
het grote sotheyt is ouer te gheuen ende te laten varen . dat
gheen dat seker is voer een ander dat ydel ende onseker is
¶ Des ghelijcks seytmen oeck een fabel . ¶ Dat een hont op
een tijt op een vonder ghinck ouer dat water hebbende in si=
nen mont een stuc vleysch ende sach beneden int water dattie scae
Een leeuw was een behendig jager die, als hij op dieren jaagde, het altijd voorzien had op een van de beste uit de kudde, die hij met veel inspanning achtervolgde. Het gebeurde soms dat het dier een grote voorsprong had zodat het hem ontliep en hij niet kon bemachtigen wat hij zo graag wilde hebben. Hij achtervolgde dan een ander dier uit de kudde, maar kon dikwijls geen van alle krijgen. Daarna vluchtten ze onmiddellijk voor hem waardoor hij zeer kwaad werd en niet meer wilde jagen. Hij zei: “Nooit moet men het kleine dat zeker is laten schieten om het grote te krijgen dat nog onzeker is.”
Zo doen sommige mensen die niet kunnen kiezen wat geschikt is voor hen. Ze zien er vanaf omdat ze iets beters willen hebben. Dan komen ze dikwijls bedrogen uit want ze hebben helemaal niets gekregen. Ze hebben het kleine versmaad en het grote niet kunnen krijgen. Omdat zij willen hebben wat zij niet kunnen krijgen en niet kunnen terughalen wat zij verworpen en versmaad hebben, zullen ze altijd bedroefd blijven.
Daarentegen leest men over koning David dat hij, toen zijn kind gestorven was, zei: “Zolang als mijn zoon leefde, vastte ik en ik bad of God misschien genadig wilde zijn door zich over het kind te ontfermen en het in leven te laten. Maar nu het dood is, waarom zou ik dan vasten? Daarmee kan ik het toch niet terughalen? Ik zal wel naar hem toe gaan, maar hij zal niet bij mij terugkeren.”
Men zegt in een fabel over de nachtegaal dat zij een jongeling die haar gevangen had, leerde niet bedroefd te zijn over iets dat je verloren hebt en dat je niet meer terugkrijgt. Want het is grote dwaasheid om iets dat zeker is te laten schieten voor iets anders dat onbeduidend en onzeker is.
Hetzelfde zegt men ook in een andere fabel. Een hond liep op een plank over een sloot met een stuk vlees in zijn bek. Hij zag in het water dat de weerspiegeling
99v
of die sceem des vleysch meerre sceen te wesen dan dat vleysch ende
dathi doe dat vleysch wt sinen mont vallen liet op dathi dat meer
der dat hi in die scae int water sach vercrighen soude ende alsoe
sijn vleisch verloes Alsoe doen oec veel menschen die om ghiericheit la
ten dat seker is op dat si crighen moghen meerre dinghen die
si niet en hebben Daer om ghelijc alst sotheyt is dat seker te la
ten also ist oec dwaesheyt hoop te hebben tot ydele dinghen ghe=
lijc als der menschen dromen ende ydele fantasien als inden souter
ghescreuen staet . Het was een vrouwe die hoer dienst maghet
melck gaf te verkopen ende dat doer die stat soude draghen voer
een graft dat si doe si began te dencken dat si om dat ghelt van
den melck een henne soude kopen die veel kuyken wynnen sou
de die als si oec groot waren ende hennen souden wesen oec verco
pen souden ende kopen daer mede ionghe bagghen ende die voert
verwandelen soude in scapen ende dye scapen voert in ossen ende dat
si dan also rijc gemaect wesende enen rijcken man soude nemen
ende also groot ende rijc soude wesen Ende als si aldus ginc fantasie
ren hoe groot ende hoe wel si dan daer an soude wesen datmense
dan mit groter eren mit enen paerde stateliken tot horen brudegom
soude brenghen.began si mitten voeten die aerde te stoten recht
of si dat paert mitten sporen aen ghesteken hadde ende missede
alsoe den voet ende viel in die graft wtstortende die melck daer si
soe groot mede soude gheworden hebben nyet vercrijghende
dat gheen dat si hopede te vercrighen .
¶ Van traghelaphus die tymmermeester Dyalogus C i
van het stuk vlees meer scheen te zijn dan het stuk vlees in zijn bek. Hij liet het uit zijn bek vallen omdat hij het grotere stuk wilde hebben dat hij in de weerspiegeling van het water zag. Daardoor verloor hij het vlees.
Zo doen ook veel mensen die uit hebzucht laten liggen wat zij zeker kunnen krijgen opdat zij meer dingen kunnen krijgen die zij niet hebben. Zoals het dwaasheid is zekerheden te laten schieten, zo is het ook dwaasheid om te hopen op nutteloze dingen, die in het Bijbelboek Psalmen als dromen en ijdele verzinsels van mensen beschreven staan.
Er was eens een vrouw die haar dienstmeid melk gaf om te verkopen. Toen ze de melk naar de stad droeg tot bij een gracht, begon zij te bedenken dat zij voor het geld dat zij voor de melk kreeg een hen kon kopen die veel kuikens zou voortbrengen die ze, als zij eenmaal groot waren en hennen zouden zijn, ook kon verkopen. Van dat geld kon zij dan biggen kopen, die ruilen voor schapen en de schapen weer ruilen voor ossen. Aldus rijk geworden zou ze dan een rijke man nemen en net zo aanzienlijk en rijk zijn. Terwijl zij aan het fantaseren was hoe belangrijk zij zou zijn en hoe goed zij het dan zou hebben en dat men haar dan met grote eer op een paard deftig naar haar bruidegom zou brengen, begon ze met haar voeten op de grond te stampen alsof zij het paard de sporen had gegeven. Hierdoor stapte zij verkeerd en viel met de melk, waarmee ze in aanzien gestegen zou zijn, in de gracht. Nu zou ze niet krijgen waarop ze zo gehoopt had.
De 101e dialoog. Over de antilope die bouwmeester was
100r
Traghelaphus is een wilt hart dat seer ruwe ende ha=
rich is op sijn achter lijf als een bock ende oeck heeft een
langhen baert an sijn kin mit groten hoornen ghetac=
ket op sijn hoeft Dese was ghewarden een groot tymmermees
ter daer hi veel luden in bedroghen heeft want als hi raet gaf
tot een casteel of ander dync te tymmeren soe maect hy altoes
quaet fondament op dattet werc haesteliken soude neder val
len segghende in hem seluen Anderwerf sal ick mijn loen hier
an verdienen na dattet gheuallen is dat ict dan weder op tym=
meren sal Aldus dede hi menighen mensche grote scade in dien
dat hi altoes tot sijn profijt quaden raet gaf Het is gheboert
datter een heer was die een wonderlic costelick pallaes . ende
casteel woude tymmeren ende dede desen meester daer om tot
hem comen ende gaf hem grote scatte myt ghelde dat hy hem
daer mede dat costelike casteel soude tymmeren Mer die mees
ter ghinck sijn oude ghanghen ende leyde daer onder een cranc
fundament alsoe doe dat werck volmaeckt was : beghant te
spliten ende te schoren ende neyghede al heel ouer dye een side
wanthet vallen moste om dat krancke fondament ¶ Als dit
dye heer ansach wort hi seer toornich ende liet den meester tot
hem comen ende seyde Du bose mensche hoe hebstu my aldus
bedroghen Hi antwoorden Jck heb mijn daer in versumet.
¶ Men moetet neder werpen ende dan sal ict verbeteren int ster=
ker fondament te leggen.Doe liet die heer den meester vangen
ende ghebonden setten onder dat casteel dat hi neder dede wer
pen ende hem daer onder doden ende seyde . O m quaden
raet dye si gheuen . sijn dicwijl veel menschen doot ghebleuen
:Daer om sellen hem die menschen wachten gheen quaden of
valschen raet te gheuen want het dicwijl boert dat die gheen
die quaden raet gheuen dattie op hem seluen valt ¶ Daer om
seyt die wise man Den gheen die quaden raet gheeft op hem
sal dat vallen ende en sal niet weten waen dattet hem coemt
¶ Ghelijck orosi[i]us die leerraer scrijft . ¶Dat doe een
De antilope is een wild hert. Zijn achterlijf is ruw en harig als van een bok. Hij heeft ook een lange baard aan zijn kin en grote vertakte hoorns op zijn kop. Hij was een groot bouwmeester geworden, die veel mensen heeft bedrogen. Als hij advies gaf hoe een kasteel of iets anders te bouwen, maakte hij altijd een slecht fundament opdat het bouwwerk spoedig zou instorten. Hij zei dan bij zichzelf: ik zal mijn loon nog een keer ontvangen als ik het bouwwerk weer opbouw nadat het is ingestort. Zo berokkende hij menig mens grote schade door altijd voor eigen gewin slecht advies te geven.
Het gebeurde eens dat een heer een buitengewoon kostbaar kasteel wilde laten bouwen. Hij liet daarom de bouwmeester bij zich komen. Hij gaf hem een grote geldsom waarmee hij het kostbare kasteel kon laten bouwen. De bouwmeester deed echter als voorheen door een ondeugdelijk fundament te laten leggen. Nadat het werk voltooid was, begon het te splijten en te scheuren. Het helde over naar één kant en het zou gaan instorten vanwege het slechte fundament. Toen de heer dit zag, werd hij erg kwaad. Hij liet de meester bij zich komen, waarna hij zei: “Jij kwaadaardig mens [sic], hoe heb je mij zo kunnen bedriegen?” Hij antwoordde: “Ik ben in gebreke gebleven. Men moet het afbreken. Dan zal ik het herbouwen door een steviger fundament te leggen.”
Toen liet de heer de bouwmeester grijpen en gebonden gevangen zetten onder in het kasteel. Hij liet het omverhalen, waardoor de meester gedood werd. Hij zei: “Veel valse raadgevers hebben hun gedrag met de dood moeten bekopen.”
Daarom moeten mensen geen slechte of valse adviezen geven. Het gebeurt immers dikwijls dat degene die vals advies geeft zijn verdiende loon krijgt.
Daarover zegt de wijze man: “Hij die valse raad geeft, wordt zelf het slachtoffer. Hij zal niet weten wanneer hem dat overkomt.” Orosius de leermeester schrijft hierover: “Een
100v
tyran veel menschen veroordelt had ter doot mit fellen tormen
ten Doe was daer een goutsmit die hem woude behaghen ende
maecten enen osse van metael die binnen hol was in wes een si=
de een dier gemaect was daermen die verwesen luden in sou
de doen gaen om te steruen Ende gaf den tyran dat werc doet
ghemae[e]t was als dat hi daer in setten soude die gheen die hi
mit groter pinen doden woude makende een groot vuer daer
onder op dat die osse soude schinen te baliken als dye lastighe
pijn der gheenre dye daer in besloten waren hem luden deede
roepen ende kermen van pinen . Mer die tyran al was hi seer
wreet hi ontsach nochtans die vreselike pijn den menschen an
te doen ende gheboet dat hi daer eerst in gaen moste . die dat
gruwelike werck versiert ende ghemaect hadde op dat hy van
hem eerst horen soude hoe dat die osse balcken soude Daer die
meester alsoe in ghaen moste dye pijn eerst te beuinden tot een
loen van sinen wercke vanden raet die hi ghegheuen hadde.
¶ Van die buffel den scoemaker ¶ Dyalogus C ij
BUffel is een dier ghelijc den os also wilt ende ongetemmet
datmen hem gheen iuck of halster aen sijn hoeft ofte
hoornen doen en mach Ende hebben grote langhe hoornen
also heerliken wel ghesettet dat mense ter tafelen der groter heren
plach te brengen om daer wt te drincken Dit dier is also wilt
ende sterck datment nyet temmen ofte bedwinghen en mach.
dan biden yseren rieck dye in sijn nose doer steken is daermen
tiran had veel mensen ter dood veroordeeld na hen zwaar gemarteld te hebben. Er was een goudsmid die hem een plezier wilde doen. Hij maakte een os van metaal die van binnen hol was en waarin aan één kant een luik gemaakt was waardoor men de veroordeelden naar binnen kon laten gaan om daar te sterven. Toen het werkstuk klaar was schonk hij het aan de tiran. Het was de bedoeling daar de mensen in te zetten die hij wilde martelen en doden. Door eronder een groot vuur te maken zouden degenen die erin opgesloten zaten door de vreselijke pijn gaan schreeuwen en kermen, zodat het erop zou lijken dat de os loeide. De tiran, ook al was hij erg wreed, was er echter beducht voor om de mensen zo’n vreselijke pijn te laten lijden. Hij gebood dat de goudsmid, die het gruwelijke werkstuk bedacht en gemaakt had, er als eerste in moest gaan zodat hij dan van hem zou horen hoe de os ging loeien.” De meester moest er dus als eerste in gaan om de pijn te ervaren. Dat was zijn verdiende loon voor zijn werk en de raad die hij gegeven had.
De 102e dialoog. Over de buffel die schoenmaker was
De buffel is een dier dat lijkt op een stier. Hij is dus wild en ongetemd, zodat men hem geen juk of halster om zijn kop of hoorns kan doen. Hij heeft grote en lange hoorns, die zo mooi gevormd zijn dat het de gewoonte was deze naar de tafels van de grote heren te brengen om daaruit te drinken. Dit dier is erg wild en sterk zodat hij alleen te temmen of te bedwingen is door een ijzeren pen in zijn neus te steken, waarmee
101r
hem bi leyden moet daer hi wesen sal Ende is swart ofte donc=
ker van haer dat seer weynich ende dun is op sijn huyt ghesaeyt
hebbende een voerhooft hart als een hoorn dat besettet is mit
groten stercken hoornen : Sijn vleysch en is niet alleen nutte
tot spijse mer oeck tot medicijn als plinius scrijft . Dese was
een rijck vernaemt scoemaker die bi sijnre konsten mit groter
familien een heerliken staet houdende was Mer doe hi rijc ende
groot gheworden was began hy een ofkeer van dat scoema=
ken te crighen ende seyde . Dit ambocht is seer versmadelick
want ick altoes lelike swarte handen hebben moet : sittende
in groten onreynen stanc ende teesen ende recken dat vette on=
reyn stijnckende lee[t] mitten tanden Hier om en wil ick dit am
bocht niet meer hanteren Mer ic wil mi verbeteren ende war
den een apteeke ofte cruyennier op dat ick wel ruycken mach
nae die cruyden Doe hi doe een apteker gheworden was. be=
spottede hem alle menschen om dat hi die konsten niet en had
de die syropen ende andere recepten te maken ende gheen ken
nisse en hadde van die cruyden noch verstant die te verkopen
of oeck te kopen:waer om dat hi corteliken tot groter armoe
den quam ende al heel te niet ende seyde BEter ist den
mensch hem in sijn staet te houden . dan of hi hem onbehoerli=
ken verwanderen woude ¶ Hier om sal hem een yghelic men
sche wachten ende merken sinen staet wel aen ende niet haes=
teliken hem te verwandelen Paulus Jnden staet daer ghi ge
ropen sijt daer bliuet in . Seneca . Die plante dye dicwijl ver
settet ende verplant wort die en sal niet dijen.Want volstan=
dicheyt is een wel besette staet dye inder reeden gheuesticht is
ende daer eweliken in bliuet Tullius die poeet seyt Jnder volstandich=
heyt sel die mensche wesen onbeweechlic ende en sal niet bewegen war
den daer of te sceyden in wederspoedicheyt ofte niet verheuen war
den in voerspoet Jtem hi en sal niet veruaert warden mit drey
ghen of besmeket worden van groten beloften der gauen :
men hem moet leiden naar waar hij moet zijn. Het beetje zwart of donker haar dat hij heeft is dun over zijn huid verdeeld. Hij heeft een voorhoofd zo hard als hoorn, waarop grote, sterke hoorns staan. Plinius schrijft dat je zijn vlees kan eten maar ook als medicijn kan gebruiken.
Deze buffel was een rijke, algemeen bekende schoenmaker, die vanwege zijn ambacht zijn grote familie op een welvarende stand kon onderhouden. Maar nu hij een rijk en gezien man was, begon hij een hekel te krijgen aan dat schoenmaken.
Hij zei: “Dit ambacht is verachtelijk want je krijgt er altijd lelijke zwarte handen van, je zit in een hele vieze stank en moet aan dat vette, vies ruikende leer rukken en plukken en het met je tanden oprekken. Daarom wil ik dit vak niet langer uitoefenen. Ik wil me verbeteren en apotheker of kruidenverkoper worden om lekker naar de kruiden te ruiken.”
Toen hij apotheker was geworden lachten de mensen hem uit omdat hij dat vak niet verstond en geen siropen en andere recepten kon maken. Hij had ook geen verstand van kruiden of kennis van de inkoop en de verkoop ervan. Hij verviel daardoor al spoedig in grote armoede, wat zijn ondergang betekende. Hij zei: “Het is beter dat een mens zich in zijn situatie schikt dan dat hij overmatig veel verandert.”
Iedereen moet zich hiervoor hoeden, zijn situatie overzien en die niet te snel veranderen.
Paulus schreef: “Laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd.” Van Seneca is de uitspraak: “Planten die veel verplaatst worden gedijen niet, want standvastigheid is een goede eigenschap die in het verstand huist en daar eeuwig blijft.” En Cicero schreef: “De mens moet standvastig zijn en niet overgehaald worden om als het tegenzit af te wijken, of als het meezit hoogmoedig te worden. Ook moet hij niet zwichten voor dreigementen of zich laten omkopen door giften die beloofd worden.”
101v
Die grote alexander en konde die stantafticheyt ende volhar=
dicheyt des philosoophs diogenes niet verwinnen Jn dien dat
hi op een tijt tot hem ghinck daer hi in die sonne was sittende
ende hem vraghede wat hi van hem ghegheuen woude hebben
dat hem doe diogenes die philosooph antwoorden Jc woude
bouen alle datu mi geen hinder en waerste inder sonnen schijn
dat is te segghen dattu niet en staes tusschen die sonne ende my
Hier wt is doe een ghemeen spraec gheworden onder die men-
schen dat alexander die grote heer dyogenem den philosooph
van sijnre steden myt rijckheyt des tijtliken goets niet bewe=
ghen en mochte . Mer haesteliker mit ghewapender hant den
coninck darius van sinen coninckliker stoel verdriuen soude.
Dan dyogenem mit gelde ofte goet van sijn stantachticheit te
brenghen. Daer om seyt seneca dat diogenes veel machtigher
ende rijker was dan alexander die coninck dye alle dye werlt
beheert had wanttet meerder was dat hi niet hebben en wou
de dan dat alexander mochte gheuen Ende dat doe alexander
in dien daghe verwonnen was om dat hi een mensche gheuon
den had dien hi nyet gheuen of oeck yet mochte ontnemen .
Want die philosophen alle tijtlike dinghen versmaden Daer
om vindetmen dat een philosooph seer op een tijt screyede dat
hi sach dattie menschen also arbeydende waren in die wijngaer
den te teelden ende huysen te tymmeren recht of alle hoor salich
heyt daer in gheleghen waer Een ander philosooph bespotte
de die menschen om dat si so naernstich waren om die genoe[e]h
te des vleysschen ende dye verganclike dinghen te ghebruken.
Daer om seyt die propheet Jeremias: Dwaes is gheworden
alle menschen van sijnre weetentheyt . bescaemt is alle men=
schen van sinen afgod Dese afgod is alle dinc daer die mensche
inder werelt sijn ghenoecht in maect
¶ Van den ionghen os den cock Dyalogus hondert ende drie:
Alexander de Grote legde het af tegen de standvastigheid en de volharding van de filosoof Diogenes.
Hij ging eens bij Diogenes op bezoek toen deze in de zon zat. Alexander de Grote vroeg hem wat hij hem zou kunnen geven. De filosoof antwoordde: “Ik wil boven alles dat u mij niet hindert in de zon, of beter gezegd dat u niet tussen de zon en mij moet staan.”
Het verhaal ging toen onder de mensen dat Alexander de grote filosoof Diogenes niet kon overhalen met rijkdom van aardse goederen. Sneller zou koning Darius gewapenderhand van zijn troon te verdrijven zijn dan dat Diogenes met geld of goederen van zijn standvastigheid af te brengen was.
Daarom zegt Seneca dat Diogenes veel machtiger en rijker was dan Alexander, de koning die over de wereld geregeerd had. Want het was eervoller dat hij niet wilde hebben dan dat Alexander wilde geven. Zo was Alexander destijds overwonnen omdat hij een mens gevonden had die hij niets geven of ontnemen kon. Want filosofen wijzen alle aardse zaken af.
Daarom staat er geschreven dat een filosoof eens huilde toen hij zag dat de mensen zo druk bezig waren om de wijngaarden te bewerken en huizen te bouwen alsof al hun zaligheid daarvan afhing. Een andere filosoof bespotte de mensen omdat zij zo ijverig waren zich over te geven aan aardse genoegens en vergankelijke dingen.
Daarover zegt de profeet Jeremia: “Bij alle mensen staat het verstand stil [over Gods kracht en wijsheid]. Zij schamen zich voor hun afgoderij.” Alles waar de mensen een werelds genoegen in scheppen is afgoderij.
De 103e dialoog. Over de jonge os die kok was
102r
HEt was een ionck os die een goet cock was ende wel ende
leckerlike alreleyde spijse konde koken ende bereyden mer
plachse daer mede te verderuen om dat hijse ghemeen=
liken alte sout makede Hier om riep hem sijn heer dien hi dien=
de ende seyde Waer om verderueste altoes die goede ende leckere
spijsen dattuse alte seer sout makes Die osse antwoorden om
dat icse soe best mach Doe dit die heer hoorden ende sach dat hi
hem niet beteren en woude om sijnre ghulsicheyt willen sloech
hi hem wel ende bet mit cluppelen voer sijn loon ende verdreef
hem van hem alsoe dat hy om sijnre ghulsicheyt in armoeden
starf ende seyde G Hulsicheyt doodetter meer in plaghen.
dan mitten swaerden warden verslaghen. Aldus gheboer=
tet van veel ghulsighe menschen die niet anders eten ende drinc
ken willen dan dat wel smaket Want dye hoer appetijt alsoe
volghen die sijn ghelijck den onreynen beesten . ¶Seneca die
horen buyck ghehoorsaem sijn die hebben ghelickheyt mitten
onreyn[n]e beesten ende nyet mitten menschen: Daer om seyt
dye glosa Dye spijse en is niet quaet mer die appetijt . Het
is seer schadelick den kersten mensch : dat hy sinen buick voor
sinen god oefent ende ouermits dye begheerlickheyt sijns ap=
petijts die doechden der zielen verdrijft . Ghalienus die hey=
densche meester seyt Begheerlickheyden der spijsen sijn hinde
ren der zielen alsoe veel als die mensche inden buick wort ver=
vult . ¶Alsoe veel te meer sellen dye zielen vermyndert war=
Er was eens een jonge os die een goede kok was. Hij kon allerlei lekkere maaltijden bereiden, maar hij had de gewoonte het voedsel te bederven door het te zout te maken. Daarom werd hij geroepen door de meester die hij diende. Deze vroeg: “Waarom bederf je het lekkere eten altijd door het veel te zout te maken?” De os antwoordde: “Omdat ik het zo het lekkerst vind.”
Toen de heer dit hoorde en merkte dat de os zijn gulzigheid niet wilde afleren, gaf hij hem zijn verdiende loon door hem stevig met een knuppel te slaan. Hij verstootte hem, zodat de os door zijn gulzigheid in armoede stierf. Hij zei: “Gulzigheid jaagt meer mensen de dood in dan dat er door het zwaard worden verslagen.”
Dat gebeurt met veel gulzige mensen die niets anders willen eten en drinken dan dat wat goed smaakt. Want wie toegeeft aan zijn gulzigheid, lijkt op een onrein dier.
Seneca zegt: “Wie hun buik willen gehoorzamen, doen hetzelfde als onreine beesten en niet zoals mensen behoren te doen.” Daarom staat er geschreven: “Niet het voedsel is het kwaad, maar de eetlust.”
Het is zeer schadelijk voor de christen dat hij zijn buik boven God vereert en dat door zijn gulzigheid de deugdzaamheid van de ziel verdreven wordt. Galenus, de heidense meester, zegt: “Het verlangen naar eten belemmert de ziel. Hoe meer de mens wordt verzadigd, des te meer moet de ziel inboeten
102v
den van doechden Des ghelijck seyt ypocras die grote medicus
Hoe veel dattu die onreyne lichamen voedeste al[l]o veel te meer
selstu die quetsen. Jn vranckrijc was een abt die seer rijc was
ende plach stadeliken in groter gulsicheit te leuen alsoe dat hi
daer ofsoe sieck wort dat hem gheen medicus en mochte helpen
waer om als hi van sijn leuen te houden sinen moet opghegeuen
had ghinc hi in sintebernardus oorde daer hy ouermits vasten
ende soberheijt van leuen van sijnre siecten ghenesen wort. ende
sterck . Hier om seyt galienus dat abstinencie of soberheyt is
die ouerste medicijn . Oeck seyt die wijse man die sober is sel
sijn leuen verlanghen Men leest inden gesten vanden groten a
lexander dattie bragmannen. Dat sijn eenrehande menschen
alsoe ghenoemt screuen tot alexander Ongheoorloft isset on
der ons onsen buyck te vollen waer om wy oeck sonder siecten
sijn ende langhe leuen. wi sijn ghesont ende en besighen nym=
mermeer medicijn . Jn corten iaren isset ghesciet dat een man
was die bouen den ghemeijnen loop seer lanc leuede . waer of
hem gheuraghet wort hoe dat hi alsoe langhe in ghesontheyt
hadde moghen leuen Daer hi op antwoorden ende seyde Nye
en heb ick van eten op ghestaen alsoe sat dat ic beswaert was
van mijn buyck Ende nie en heb ick bloet doen laten ter aer .
Oeck en heb ick nie wijf bekent Om dese drie saken wille heb
ick lanck ende ghesont ghebleuen
Van enen iongen bock die een groet goekelaer wasDyalogus C iiij
aan deugdzaamheid. Zo zegt Hippocrates, de grote medicus: “Hoe meer voedsel je aan je onreine lichaam geeft, des te meer zal je het schade toebrengen.”
In Frankrijk woonde een abt die erg rijk was. Hij leefde voortdurend in grote gulzigheid. Hij werd daardoor zo ziek dat geen medicus hem kon helpen. De abt had de moed opgegeven om nog langer van het leven te genieten. Daarom deed hij zijn intrede in een klooster van de heilige Bernardus waar hij door te vasten en sober te leven van zijn ziekten werd genezen en weer sterk werd.
Galenus zei dan ook dat onthouding of matigheid de beste medicijn is. De wijze man zei: “Wie sober leeft zal zijn leven verlengen.”
In Alexanders Geesten is te lezen dat de brahmanen - dat zijn vreemdsoortige mensen die zo genoemd worden - aan Alexander de Grote schreven: “Het is onder ons ongeoorloofd om onze buik vol te eten. Daarom zijn wij nooit ziek, leven we lang, zijn we gezond en gebruiken we nooit medicijnen.”
Enkele jaren geleden leefde er een man die heel oud werd, ver boven de gemiddelde leeftijd. Hem werd gevraagd hoe het kwam dat hij zo lang in gezondheid had mogen leven. Hij antwoordde daarop: “Nooit ben ik na het eten met zo’n volle buik opgestaan dat ik er last van had, ik heb ook nooit een aderlating ondergaan en ik heb nooit met een vrouw geslapen. Om deze drie redenen leef ik lang en ben ik gezond gebleven.”
De 104e dialoog. Over een jonge bok die een groot goochelaar was
103r
HEt was een ionghe bock : die alten groten gokelaer.
was ende ouerwel konde singen ende springen ende seer
meesterliken konde spreken ende alre hande boertelic spul
konde maken Die nochtans ongherekent was ende niet wel ghe
sien want hi in alle sinen konsten alle dinc te veel maecten ende geen
maet en hielt dat hi daer om in armoeden leefden Dese ghinc
op een tijt tot den coninc ende seyde Heer coninc als gi wel weet
so ben ic die meester van allen gokelaers ende speelluyden Ende
ic en ben niet garen gesien of gehoort in uwen rijc wantter veel
speelluyden sijn die hoechliken gheloent warden die nochtant so
wel niet konnen als icHoe coemt dit aldus Die coninc antwoor
den Alstu segghes bistu meester inden speelen bouen al Mer dit
mistaet di ser ende is onghenoechlic in di dattu alle dinck te veel
doeste ende segste also dattet volck daer verdriet in heuet wilstu
daer om garen wesen ghesien ende ghehoert siet dattu mateliken
sprekes ende dijn spul sateliken doeste . Doe dit dat bo[d]xkijn
hadde ghehoort leerden hi in alle sinen dinghen matich te we
sen ende wart alsoe rijck ende seyde . Alle dinck datmen
duet . ist mit bescheyden soe isset guet . ¶ Alsoe sellen wij oeck
onse wercken ende dat gheen dat wij konnen myt maticheyt
ende onderscheydenheyt doen dat wi niemant daer of verdrie
telick en sijn Want ysidorus seyt Alle dat gheen datte veel ende
onmatich is dat wort in verdriet ghekeert . Daer of seyt een
meester. Si en sijn niet goet no[e]h wel ghesaet . die veel spreken
bouen maet : Dicwijl wort die voghel gheuanghen . met fleu
ten ende mit soeten sanghen.Een ionck broeder vraghede enen
ouden vader ende seyde . Segghe mi vader oft be[r]ter is spre=
ken of swighenDie oude antwoorde Jst dattet onnutte woor
den sijn soe swijchse. Mer sijnse goet en wilse niet langhe ver=
trecken : O ionghelinck du selste nauwe spreken in dijnre sa=
ken Alstu twewerf gheuraghet biste laet dyn ouerste dan heb
ben dat antwoort Daer ouder luyden sijn dan du en seltu niet
spreken ende onder dijn ouerste ende den heren en seltu di niet
vermeten te spreken Men leest in dat vader leuen dat een broe
Er was eens een jonge bok die een zeer groot goochelaar was. Hij kon geweldig goed zingen en springen. Ook kon hij meesterlijk spreken en allerlei grappen maken, maar toch telde hij niet mee. Hij werd niet gewaardeerd omdat hij in al zijn kunsten van alles teveel deed en geen maat kon houden. Daarom leefde hij in armoede. Op een keer ging hij naar de koning. Hij zei: “Heer koning, zoals u weet ben ik de beste van alle goochelaars en speellieden. De mensen in uw rijk komen echter niet graag naar mij kijken of luisteren, terwijl er veel speellieden zijn die lang zo goed niet zijn als ik en die toch goed beloond worden. Hoe zou dit nu komen?”
De koning antwoordde: “Je zegt dat je beter bent dan alle andere speellieden. Dat is niet zo netjes. Het is niet prettig dat je in alles teveel doet en zegt, zodat het volk daar geen plezier in heeft. Wanneer je gezien en gehoord wil worden, let dan op dat je niet teveel spreekt en dat je jouw vermaak op een gepaste manier brengt.”
Nadat het bokje dit aangehoord had, leerde hij alles met mate te doen. Daardoor werd hij rijk. Hij zei: “Bescheidenheid is goed in alle dingen die je doet.”
Zo moeten ook wij met verstand en matigheid ons werk doen zodat niemand daar verdriet van heeft.
Isidorus zegt: “Alles wat teveel of onmatig is, eindigt in verdriet.” Een leermeester zegt daarover: “Mensen die teveel spreken kennen hun plaats niet. Met fluiten en met zoete gezangen wordt de vogel vaak gevangen.”
Een jonge broeder vroeg eens aan een oude vader: “Vader, kunt u mij zeggen wat beter is: spreken of zwijgen?” De oude vader antwoordde: “Als het om woorden gaat die geen nut hebben, zwijg dan. Maar zijn ze goed en wil je ze niet langer binnenhouden: jongen, spreek dan met nauwkeurigheid over je zaken. Als er tweemaal een vraag aan je gesteld wordt, laat degene die boven je staat dan antwoorden. Wanneer er ouderen aanwezig zijn mag je niet spreken. Ook in gezelschap van degenen die boven je staan en van hoge gasten moet je niet zo brutaal zijn om te spreken.”
In het Leven van de Woestijnvaders kan men lezen dat een broeder
103v
der enen ouden vader vraghede ende seyde hoe langhe sal men
silencium houden Die oude antwoorden Ter tijt toe dat men
di vraghet Jn allen plaetsen daer du swighende biste seltu rus
te hebbenHoudet daer om silencium tot dattet tijt is te spreken
Die philosooph temistides sprack tot een slecht man daer si te
samen in een warscap waren ende seyde Du biste wel geleert ende
dat alleen daer in dattu wel swigheste Daer om seyt ysidorus.
Alsset tijt is seltu spreken ende alst tijt is seltu oec swighen en
de en selste niet spreken ten si dattu gheuraghet wordeste. En
spreke niet eer dattu hoorste Die vraghe sal dijn mont op doen
¶ Vanden hase doctoer inden rechten Dyalogus C v:
EEn hase ghinck te parijs om te studeren ende is ghe
worden een groot iurist dat is doctoer inden rechten
Ende quam daer nae tot die leeu ende seyde Heer co=
ninck om dat ic al mijn goet verleert heb inder scholen bidde
ick v dat ghi my gheuen wilt om mijnre konsten wille goede
weddinghe dat ick eerliken nae mijnen staet onder v mijn le=
uen draghen mach . Die leeu antwoorden Jck wil v eerst be=
proeuen ende dye konsten ondersoeken eer dat ick v weddin=
ghe sal gheuen. Ghanck myt my om alrehande dinghe te sien
en vernemen. Ende doe si te samen doer dat bossche ghinghen
saghen si daer enen iagher die een boghe ende scutte in sijn han
den hadde ende scoet nae enen beer ende oeck na enen vosch En=
de dye vosch want hy loes is wachtede hem voer dye schutte
een vraag stelde aan een oude vader. Hij vroeg: “Hoe lang moet je zwijgen?” De oude vader antwoordde: “Zo lang als dat van je gevraagd wordt. Overal waar je zwijgt zal je rust vinden. Houd daarom stilte in acht tot het tijd is om te spreken.”
De filosoof Temestides zei tegen een eenvoudige man, die hij ontmoette in een herberg: “U bent een wijs man alleen al omdat u zwijgt.”
Isidorus zei: “Er is een tijd van spreken en een tijd van zwijgen. Als jou niets gevraagd wordt moet jij je mond houden. Spreek niet voordat je geluisterd hebt. De vraag zal je mond openen.”
De 105e dialoog. Over de haas die een doctor in de rechten was
Een haas had in Parijs gestudeerd. Hij werd een knap jurist, een doctor in de rechten.
Nadien ging hij naar de leeuw, tegen wie hij zei: “Heer koning, ik heb al mijn geld in mijn studie gestoken. Ik verzoek u daarom nederig mij om mijn kennis een passende beloning toe te kennen. Dan zal ik eerlijk en naar vermogen mijn leven in uw dienst stellen.”
De leeuw antwoordde: “Ik wil je wel eerst op de proef stellen en kijken wat jouw kennis mij biedt, voordat ik je zal belonen. Ga met me mee om allerlei dingen te beleven en te onderzoeken.”
Toen ze samen door het bos liepen zagen ze daar een jager met een pijl en boog in zijn handen. Hij schoot op een beer en ook op een vos. De sluwe vos vermeed de pijl
104r
ende spranc wtten weghe . Mer die beer want hi hem op sine
starckheyt verliet liep mit houaerdicheyt totten man willen=
de hem mit sinen tanden verscoren ende als dit die iagher sach
scoot hi den beer in sijn lijf dat hi doot bleef . Doe dit die leeu
sach sprac hi totten hase . Maeckt hier of meester een leringhe
te rijm dat vwe konst daer wt bekent warde om dat ghy van
mi weddinghe hebt gheeyschet Doe sprack die haese ende sey
de Wijsheyt ende niet die sterckeyt groot : losset den men
sche dick vander doot ¶ Die leeu dat horende prijsede seer dat
ghedicht dattie hase hadde gheseyt Ende brochten voort in een
stat daer hi vant dattie heer sinen dienres mit laster bespotte=
de Van welken die een dat duldeliken hoordenMer die ander
beghan ieghens sinen heer mit woorden te kiuen alsoe lange dat
die heer wt groter toornicheyt hem seer daer toe sloech verdri
uende hem wt sinen huyse Ende verhief ende maeckten groot
den eersten dyet verduldeliken hadde ghedraghen . Waer of
die hase den leeu een leringhe gaf ende seyde : BEter isset
te swighen mit verdraghen . dan mit weder spreken krighen
slaghen . ¶ Welcke leringhe dye leeu seer prijsden ende brocht
den hase daer nae in een dorp daer si een lant man vonden die
die ossen in die ploegh vergaderden ende brochtse op een acker
van twalif morghen lants ende gheboet den ossen dat si dat om
eren souden ende dan soude hy gheuen elken een bont van hoy
Van welken die een os dat hoy mit hem droech sonder weder
segghen Ende dye ander teghen den man te murmureren en=
de seyde Wat isset dat wij dat hoy mit ons sellen moeten dra=
ghen want het ons alsoe nyet versaden en mach int draghen.
ende en woudes niet draghen . Ende doe die ossen ghearbeyt
hadden int eeren van des morghens tot inden auont toe.dye
dat bontgen hoys myt hem ghedraghen had at van dat hoy.
ende bleef niet seer vanden arbeyt ghemoyt . ¶ Ende die ander
want hi gheen hoy en hadde te eeten ende seer moede was ge=
worden is van hongher gestoruen.waer of die hase sijn veers
makede ende seyde . TJs beter weynich te eten ende te
door opzij te springen, maar de beer, die op zijn kracht vertrouwde, liep hoogmoedig op de man af om hem met zijn tanden te verscheuren. Toen de jager dit zag, schoot hij de beer in zijn lijf, die daardoor gedood werd.
De leeuw zag dit en zei tegen de haas: “Meester, omdat je van mij een beloning hebt gevraagd, vraag ik je hierover een leergedicht te maken waaruit jouw vakmanschap blijkt.” Daarop sprak de haas: “Het is wijsheid die de mens voor de dood behoedt en niet brute kracht die dit doet.”
Toen de leeuw dit hoorde prees hij de spreuk van de haas. Ze kwamen hierna in een stad waar zij een heer aantroffen die zijn dienaren bespotte. De een hoorde dit lijdzaam aan, de ander begon zijn heer uit te schelden, net zo lang totdat de heer hem uit grote woede hard sloeg en hem uit zijn huis verdreef. De heer prees de eerste die het geduldig had verdragen. Daarop gaf de haas de leeuw een nuttige les. Hij zei: “Beter is het geduldig te zwijgen dan door tegenspraak slaag te krijgen.”
De leeuw prees deze les zeer. Daarna bracht hij de haas naar een dorp waar zij een boer vonden die ossen in een ploeg spande en ze naar een akker ter grootte van twaalf morgen bracht. Hij gebood dat zij die moesten omploegen. Dan zou hij ieder een bundel hooi geven. De ene os droeg het hooi zonder tegenspraak, de andere begon tegen de man te morren. Hij zei: “Waarom moeten wij ons hooi dragen? Het kan ons niet verzadigen tijdens het dragen.” Hij weigerde het te dragen.
Nadat de ossen van de vroege ochtend tot in de avond geploegd hadden, at degene die de bundel gedragen had van het hooi. Hij bleef niet lang moe van het werken. De ander die geen hooi te eten had en erg moe geworden was, is van honger gestorven. Hierover maakte de haas zijn gedicht, hij zei: “Het is beter weinig te eten en te
104v
bliuen staen . dan van hongher te steruen ende vergaen ¶Als
die leeu alle dese wijsheyt van den hase ghehoert hadde sprac
hi hem toe ende seyde wel hebstu soon dijn ghelt verleert ende
die tijt niet qualiken toe ghebrocht Jn dien dattu tot alle dese
vraghen wijslick geantwoort hebste also heb di verdient wed
dinghe van mi te ontfanghen ende seyde . DJe verheuen
wil sijn in eren : die pijn hem vlitelick te leren ¶Dit souden
wel anmercken alle cleriken ende studenten als dat si narnste
liken studerende hoer tijt wel toe te brenghen op dat si groot
moghen warden Wanttet een out haercomen is soe wye dye
schoel eert dat hem die schoel weder eert ende dickwijl verhef
fet Dye oude princen ende heren hebben altoes meesters ghe=
hadt diese plaghen te leren ¶Nero die keyser hadde tot sinen
meester seneca . Ende dye coninck alexander die groot hadde
aristotiles ¶ Want doe alexander gheboren was schreef sijn
vader dye coninck philippus enen brief tot aristotilem . ende
seyde Weet goede meester ende vrient dat mi een soon ghebo=
is daer ick mi of verblijde dattet by uwer tijt gheschyet is
want ick hope dattet wesen sal als hi wat groot gheworden
is dat hy van v gheleert sal warden ende dat hy alsoe waerdich
warden sal ons ende onsen rijck oerbaerlick te wesen ¶ Die
prince ofte heer vanden lande en sal nyet alleen wesen wijs in
menscheliken ende waerliken rechten .¶Mer oeck in die god
like wet als god dye heer seyt in dat oude testament : Als dye
coninck in sijn stoel sit . sal hy hem doen bescriuen dye wette
godes ende sal dat leesen alle die daghen sijns leuens ende hou
den dat daer in gheschreuen staet . ende leren den heer god al=
toes ontsien Ende is die prins ongheleert soe ist hem noot dat
hy ghebruke den raet der gheleerder mannen nae den exem=
plaer der kersten wet ende gheloef als dye leerrer elynandus
seyt :¶Want tullius die poeet beschrijft ¶Dat phylosophi=
a ofte wijse wetentheyt is een oefeninghe des herten dye dye
ghebreeken myt dye wortel wtrodet . Ende dye herten rey=
nicht ende vruchtbaer maket dat sy vruchten voort brenghen
blijven staan dan van honger te sterven en te vergaan.”
Toen de leeuw al deze wijsheid van de haas gehoord had, zei hij tegen hem: “Zoon, je hebt je geld goed besteed aan studie en de tijd niet verkeerd doorgebracht. Omdat je al deze vragen verstandig beantwoord hebt, heb je het verdiend loon van mij te ontvangen.” Vervolgens zei hij: “Wie zich wil laten eren moet met veel vlijt leren.”
Alle leerlingen en studenten zouden goed moeten inzien dat zij ijverig moeten studeren en hun tijd goed moeten besteden opdat zij aanzien zullen krijgen. Een oude gewoonte is, dat wie de school eer bewijst weer door de school geëerd wordt en dikwijls naar een hoger niveau wordt gebracht.
Oude machthebbers en heren hebben steeds meesters gehad door wie zij werden onderwezen. Keizer Nero had Seneca en koning Alexander de Grote had Aristoteles als leermeester. Toen Alexander geboren was schreef zijn vader, koning Philippus, een brief aan Aristoteles waarin stond: “Weet goede meester en vriend dat ik een zoon gekregen heb. Gelukkig is hij geboren in de tijd dat u leeft want ik hoop dat, als hij groot is, hij door u onderwezen zal worden en dat hij dan geschikt zal zijn om heilzaam voor ons en ons rijk te worden.”
De machthebber of heer van het land moet niet alleen verstandig omgaan met door mensen gemaakte waarachtige wetten, maar ook met de goddelijke wet, zoals de Heer in het Oude Testament zegt: “Als de koning in zijn stoel zit, moet hij alle dagen van zijn leven de goddelijke wetten opschrijven en lezen. Hij moet zich houden aan wat er geschreven staat en leren om God altijd te vrezen.”
Is de machthebber niet geleerd, dan is het nodig dat hij de raad van geleerde mannen gebruikt volgens het voorbeeld van de christelijke wet en van het geloof, zoals leermeester Helinandus zei.
Cicero schrijft: “De filosofie of wijsbegeerte is een oefening van het hart, die gebreken met wortel en al uitroeit en je hart reinigt en vruchtbaar maakt zodat het vruchten kan voortbrengen.”
105r
moghen Hier of scrijft papyas die meester dat buten athenen
omtrent een mijl van daen een dorp was achademia ghenoemt
dat dickwijl seer beroert wart van aertbeuinghe . welck dye
philosophen als plato ende sijn discipulen daer om verkoren
aldaer te wonen op dat si wt vresen der aertbeuingen hem sel=
uen souden wachten van onsuuerheyt ende van anderen son=
den ende alsoe hem te bet mochten gheuen tott[t]er leringhe
¶ Van den hont ende den woluen Dyalogus C vi. :
HET was een hont die groot ende starck was ende dic=
wijl mitten woluen plach te vechten ende myt sinen
baffen plach te veriaghen alsoe datse nyet comen en
mochten daer hi was Ende want si daer om den hont seer leet
hadden soe sochten si raet hoe si den hont ter doot souden mo=
ghen brenghen Hier om vergaderden si op een tijt in dat velt
ende seynde twe vanden ouden woluen totten hont die hem al=
dus toe spraken ende seyden O du hont du biste groot schoon
ende moghende ende crachtich Hier om sijn die woluen inden
kam[p] alle te samen vergadert om dat wi di kiesen ende nemen
willen tot onsen coninckCoemt daer om mit ons vrijlick son
der vaer op dat wi di eerliken cronen moghen als onsen coninc
Die sotte hont als hi hem hoorden prijsen verhif hi hem seluen
ende ghinck wt sijn hock daer hi vri was mitten twe woluen
dien brochten totten anderen daer si vergadert waren : Ende
alsoe saen als si hem saghen comen liepen sy hem ghelijck opt
Meester Papias schrijft dat er buiten Athene, ongeveer een mijl daarvandaan, een dorp lag dat Akademeia heette en dat dikwijls door aardbevingen werd getroffen. Filosofen als Plato en zijn leerlingen verkozen daar te wonen om zichzelf, uit angst voor aardbevingen, voor onreinheid en andere zonden te behoeden en om zich des te meer te wijden aan het vergaren van kennis.
De 106e dialoog. Over de hond en de wolven
Er was eens een grote en sterke hond die dikwijls met de wolven vocht. Hij verjoeg ze dan met zijn geblaf om te voorkomen dat ze dichtbij hem kwamen. De wolven ondervonden daardoor veel hinder van de hond. Ze overlegden daarom hoe ze de hond ter dood zouden kunnen brengen.
Op een keer verzamelden ze zich in het veld, waar ze besloten om twee van de oude wolven naar de hond te sturen. Deze spraken als volgt tot de hond: “O jij hond, je bent groot, mooi, machtig en sterk. Alle wolven zijn in het veld bij elkaar gekomen omdat we jou tot onze koning willen kiezen. Ga daarom in vrijheid en zonder gevaar met ons mee opdat we jou eervol tot onze koning kunnen kronen.”
Toen de dwaze hond hoorde dat hij werd geprezen, voelde hij zich trots en kwam hij zijn hok uit. Hij voelde zich veilig bij de twee wolven, die hem naar de plek brachten waar de andere wolven zich verzameld hadden. Zodra ze hem aan zagen komen, sprongen ze op hem
105v
lijf ende ontleden hem van lit tot lit ende seyden Soe wie
dat is van sinnen cloeck . die bliue vrij in sinen hoeck Alsoe
sal oeck die mensche doen dye op een stede is daer hy vrij is van
daen niet te scheyden om enighe beloften of smeykelike woor
den diemen gheeft om hem te bedrieghen Wantmen veel lose
menschen ende bedrieghers vindet die mit soeten woorden on
behoede menschen vercloecken Waer om een wijs man seyt.
Niet en selste ontsien scerpe worden mer slaghen Jtem .¶ So
wye wel kan swighen ende hem veynsen . dye sal haesteliken
sinen viant krencken Als een meester leert dattie mensche an mer
ken sal waer om datmen enich dinck beloeft : Ende brenghet
daer bi een fabel Dat een moord[a]enaer quam bi nacht in eens
rijken mans huys om aldaer quaet te doen daer die hont des
huyses hem vernemende beghan te baffen ende gherucht te ma
kenDie dief als hi dit hoorden hadde ter stont een stuc broets
dat hi den hont boet ende smeykenden myt hem dat hy soude
swigenMer die hont seyde hem Dijn ghauen arbeyden dat ic
swighen sal ende du dijn diefte mogheste volbrenghen . Ende
isset dat ick dijn broot nv ontfanghe soe saltu alle die dinghen
wt minen huyse nemen dat dan alsoe dese dine spijse my be=
rouen sal van alle spijse. Jck en wil altoes niet behoeftich we=
sen om dat ick eens sat mochte eeten Ende daer om ten si dat=
tu willichliken o dief wech gaeste ick sal dy mit minen baffen
melden Alsoe langhe als die hont sweech ghinck die dief meer
int huys. Mer doe die hont dat sach sloech hy groot gherucht
dat die dief moste rumen. Hier wt worden wy gheleert ante=
merken wat ons ghegheuen wart. Ende als wij wat gheuen
te sien wien dat wijt gheuen:
¶ Van den wolf ende den ezel Dyalogus hondert ende seuen:
en trokken hem aan stukken. Ze zeiden: “Wie verstandig is blijft op zijn veilige plek.”
Dat moeten mensen ook doen die op een plek wonen waar ze niet weg hoeven vanwege de een of andere belofte of omdat iemand hen bedrieglijk vleit. Want je ontmoet veel boosaardige mensen en bedriegers die met lieve woorden onvoorzichtige mensen om de tuin leiden. Een wijs man zei daarom: “Wees niet bang voor harde woorden maar voor gevaar. Wie goed kan zwijgen en veinzen kan snel zijn vijand verzwakken.”
Een meester leert ons met een fabel dat een mens op moet letten waarom iemand iets belooft.
Het gaat over een misdadiger die ’s nachts het huis van een rijk man binnenging om daar kwaad te doen. De hond des huizes had hem in de gaten, begon te blaffen en kabaal te maken. Toen de dief dat hoorde, pakte hij meteen een stuk brood dat hij aan de hond gaf. Hij smeekte hem om stil te zijn. De hond antwoordde echter: “Jouw gift moet maken dat ik stil zal zijn en dat jij je inbraak kan plegen. Als ik jouw brood aanneem zal jij alles uit mijn huis meenemen met als gevolg dat jouw brood mij dan zal beroven van al mijn voedsel. Ik wil niet altijd gebrek hebben omdat ik me eenmaal vol kon eten. Als je niet uit jezelf weg gaat, dief, zal ik je met mijn geblaf verklikken.”
Zolang de hond stil was ging de dief verder het huis in. Toen de hond dat zag sloeg hij fel aan zodat de dief het veld moest ruimen.
Hiervan leren we dat we op moeten letten wat ons gegeven wordt. Als we zelf iets geven moeten we opletten aan wie we het geven.
De 107e dialoog. Over de wolf en de ezel
106r
EEn wolf sagede een hout doer mitten ezel dye bouen opt
hout stont van bouen nederwerts sagende ende die wolf
toech die saghe onder begerende op hem te hebben een oer
saec der boesheyt op dat hien doden mochte ende eten Hier om clage
de hi opten ezel ende seyde Waer om doestu dat sageles in mijn ogen
comen Die ezel antwoorden Jc en doe niet dan ic simpeliken die
sage regier ende bestuere Jsset dattu bouen wilste staen des ben ic
blijde ic wil mynliken onder mijn beste doen ende trouweliken werken
Die wolf antwoorden Jc en weet daer niet of Jc segget di ander=
werf isset dattu meer sagheles in mijn ogen werpet ic sal di dine
ogen wt crabben¶Ende doe si weder tesamen te werc gingen began die
wolf op dat sagheles starkeliken te blasen op dat hijt driuen
soude in die oghen sijns ghesellen Mer want hy dat niet volbren
Een wolf en een ezel zaagden samen een plank door. De ezel, die bovenop de plank stond, zaagde van boven af en de wolf vanaf de onderkant. Hij hoopte een reden te hebben om kwaad op de ezel te worden. Dan zou hij hem doden en opeten.
Hij klaagde tegen de ezel: “Waarom laat je dat zaagsel in mijn ogen komen?” De ezel antwoordde: “Ik doe niets anders dan zagen. Wil jij liever boven staan? Daar ben ik blij om. Dan wil ik met liefde van onderaan mijn best doen en trouw mijn werk uitvoeren.” De wolf antwoordde: “Ik geloof dat niet. Ik zeg je nogmaals, als je nog meer zaagsel in mijn ogen laat komen, zal ik jouw ogen uitkrabben.”
Toen ze weer samen aan het werk waren, begon de wolf hard tegen het zaagsel te blazen om het in de ogen van zijn gezel te laten komen, maar het lukte niet
106v
gen en mocht[t] om dat hout dat tusschen hen beyden lach ende den
wint keerden so quamt al weder in die ogen des wolfs Alsoe dattie
wolf daer of seer gepinicht wort in sinen oghen dat hy toornich
wort ende swoer bi gode dat hi die scragen om werpen soude ende den
ezel van bouen neder smackenMer wt die verhengenisse godes viel die
beytel ofte wigge die int hout ghesteken was tusschen dit sneede
op den wolf ende dode hem Also dattie ezel blide was dat hi also ver=
losset ende leuendich gebleuen was ende quam van bouen ende seyde Veel
worter selue geslagen.diet op een ander mey[n]den te iagen. Also doen dye
bose die die stricken leggen voer dye ogen hoorre gesellen dat si dye
cloeckeliken vangen mogen ende bedriegen Mer veel valtet als die wi
se man seit Dat hi selue dicwijl vallet in die kuyl die hi gemaect
heft enen anderen mede te vanghenAlso dattie geen die andere
luden bedrigen wil dat hem god almachtich voerkomet mitten doot
ende smacket hem in die helleDaermen een fabel of seyt dat een hom
mel bije opt water quam ende en dorste daer niet ouerswemmen Als
dat die vorsche sach woude si die hommel verscalken ende seyde wel co
me sijstu mine lieue suster ende vrientynne Die wise man leert ons dat
tie broeder ende vrient inden noot wordet besocht Coemt mit mi ic kan
wel swemmen Die hommel geloefden hoer ende liet hoer binden mit enen
draet anden voet des vorschen Ende also swemmeden si tesamen tot dat si
int diep van dat water quamen also dattie vorsche daer onder dat wa
ter hoer seluen onder toech ende drenckede daer mede die hommel bije
Die wouwe daer bouen vliegende sach die hommel al doot driuen
ende viel neder om die te vanghen ende want die hommel anden vorsschen
voet ghebonden was nam hise mede ende atse alle beide :
¶ Van den beer ende den wolf Dyalogus hondert ende acht
vanwege het hout dat tussen hen lag en omdat de wind draaide. Daardoor kwam het zaagsel weer in de ogen van de wolf. De ogen van de wolf deden veel pijn. Hij werd kwaad en zwoer bij God dat hij de schragen zou omgooien waardoor de ezel tegen de grond zou smakken. Maar door Gods wil viel de beitel of de wig, die in het hout tussen de zaagsnede gestoken was, op de wolf waardoor hij gedood werd. De ezel was blij omdat hij bevrijd was en in leven was gebleven. Hij kwam naar beneden, waarna hij zei: “Vaak word je zelf geslagen als je denkt op een ander te jagen.”
Zo doen de boosdoeners die vallen zetten voor de ogen van hun kameraden om ze op sluwe wijze te vangen en te bedriegen. Velen worden echter zelf getroffen, zoals de wijze man zei: “Wie een kuil graaft voor een ander valt er dikwijls zelf in.” Hij die andere mensen wil bedriegen, wordt door de almachtige God gestraft met de dood en in de hel geworpen.
Er is een fabel die gaat over een hommel die in het water terecht kwam en niet durfde te zwemmen. Toen een kikker dat zag, wilde hij de hommel verschalken. Hij zei: “Je bent welkom, lieve zuster en vriendin. De wijze man leert ons dat een broeder en vriend in nood beproefd wordt. Kom met mij mee, ik kan wel zwemmen.” De hommel geloofde hem. Ze liet zich met een draad aan de poot van de kikker vastbinden. Zo zwommen ze gezamenlijk totdat zij in diep water kwamen. De kikker dook onder water waardoor de hommel verdronk. Een wouw die er boven vloog, zag de dode hommel drijven. Hij dook naar beneden om haar te vangen. Omdat de hommel aan de poot van de kikker vastzat, nam de wouw ook de kikker mee. Hij at ze allebei op.
De 108e dialoog. Over de beer en de wolf
107r
DJe beer riep tot hem den wolf ende seyde Onder dye
wilde beesten sijn wy twee die meest vernaemt :
Mer waren wi te samen in een hol ende mit malkan=
der verenicht wij souden alsoe veel te meer verheuen wesen:
Dese reeden behaechden den wolf ende si sijn myt malkander
ouerkomen als myt malkander te wonen Daer om seyde dye
beer totten wolf des somers sel ick myt dy in dijn hol wonen
ende dan saltu my voeden van dat wilt dattu dan selste van=
ghen Ende ick sel di des winters in mijn hol brenghen . ende
dy daer dan ghenoech besorghen daerstu of leuen mogheste .
Om dat ick niet en wil dattu des winters wesen selste onder
den blaeuwen hemel in die rijp ende koude Mer in mijn hock
selste wesen daer du dan mit mi leckerliken selste leuen ¶Die
wolf gheloefden dyt ende vinck des somers veel beesten daer
hi den ouden beer mede voeden Alsoe dattie beer ledich was ende
een goet leuen in gemac leydenEnde doe die winter gecomen was
brocht dye beer den wolf tot sinen hock ende nest daer dye wolf
niet en vant daermen of leuen mocht also dat hy daer om seer
bedroeft wort ende groten hongher leet Want die beer licke=
de sijn poten ende had goet leuen ende en sorghede nyet voor
den wolf waer hi of soude leuen Hier om seyde hem dye wolf
Waer of sal ick hier leuen waer om hebstu mi aldus bedrogen
Die beer antwoorden Sitte mit mi ende licket dy oftu wils=
te ¶ Ende en belieft dy dat niet soe ghanck daerstu wilste
Als dit die wolf hoorden dat hy aldus bedroghen was keer=
den hy weder totten bossche daer hi te wonen plach ende sey=
de. E lck sal sinen ghesel beproeuen : wanneer hy hem
daer toe wil voeghen . ¶ Aldus sellen wi dye vrienden proe=
uen eer dat wi in hem heel betrouwen setten Want nyemant
en sal sijn secreet enen anderen beuelen eer dat hy hem proeft.
ende besoeckt . Daer om seyt die wise man En wilt allen man
niet in dijn huys inleyden dat is in dijn hert want des loosen
mensche veel ende menigherhanden listen ende laghen soeckt.
Jtem. Hebstu enen vrient besittet dien in dijnen liden ende en
De beer riep de wolf bij zich en zei: “Onder de wilde dieren zijn wij tweeën de meest beroemde, maar waren wij samen in één hol en met elkaar verbonden, dan zouden wij nog veel belangrijker zijn.”
Deze uitspraak beviel de wolf. Ze kwamen met elkaar overeen te gaan samenwonen. De beer zei tegen de wolf: “’s Zomers zal ik met je in jouw hol wonen en zal jij mij voeden met het wild dat je dan zal vangen. ’s Winters zal ik je in mijn hol brengen. Ik zal je daar dan genoeg eten brengen om van te leven. Ik wil niet dat je ’s winters onder de blauwe hemel in de kou vertoeft. Je zal in mijn hol wonen waar je met mij prettig zal leven.” De wolf geloofde dit en ving in de zomer veel dieren waar hij de oude beer mee voedde. De beer had niets te doen en leidde een goed en gemakkelijk leven.
Toen de winter aangebroken was bracht de beer de wolf naar zijn hol. De wolf vond niets waar hij van kon leven. Hij werd daar erg bedroefd om en leed grote honger. De beer likte zijn poten, had een goed leven en vroeg zich niet af van welk voedsel de wolf moest leven. De wolf zei tegen hem: “Waarvan moet ik hier leven, waarom heb je mij zo bedrogen?” De beer antwoordde: “Kom bij me zitten en ga je likken zoveel als je wilt. Wens je dat niet, ga dan maar.”
Toen de wolf besefte dat hij bedrogen was, keerde hij terug naar het bos waar hij vandaan kwam. Hij zei: “Een ieder moet zijn vriend beproeven als hij zich bij hem wil voegen.”
Wij moeten vrienden beproeven voordat wij vertrouwen in hen stellen. Want niemand moet zijn geheim aan een ander toevertrouwen voordat hij hem op de proef gesteld heeft. Daarom zegt de wijze man: “Laat niet iedereen je woning binnen, dat is in je hart, want de onbetrouwbare mens bedenkt veelsoortige listen en lagen.”
Heb je een vriend, stel hem dan eerst op de proef en
107v
wilt hem niet lichteliken ghelouen Want eer die vrient gheproeft
is en salmen hem niet lichteliken betrouwenMer nae dat hi hem ge
proeft heuet ende ghetrouwe gheuonden sal hy hem vriliken sijn
secreet beuelen Hier of vertelt valerius van alexander den coninck
van macedonien dat op een tijt doe philippus sijn meester in me=
dicinen dye hi ghetrouwe gheuonden had hem medicijn geuen
soude quam een brief tot hem dye van des meesters vianden gheseyn
det was daer in stont dat philippus sijn meester van dario den
coninc van parsen ende meden daer toe mit ghelden gehuert was
dat hi inder medicinen venijnt mengen soude om alexander te verge
uen Dat alexander als hi den brief ghelesen hadde die medicinen
eerst in nam ende daer na den meester den brief gaf te lesen wt groot
betrouwen dat hi op hem hadde dat hi gheen quaet vermoeden
op hem en mochte crighenHier om en sellen wi ons met niemant
in enigher vrienscap ofte gheselscap verbinden eer wi die ghe
proeft ende besocht hebben Seneca Du selste alle dinghen mitten
vrient ouerlegghen.mer mit di seluen eerstWant alle gesel ofte
vrient en is altoes niet goet ende ghetrouweMer sonderlinghe
is die een ghesel vanden anderen ondersceidenGelijc als men seyt dat
twe ghesellen tesamen wanderden in enen bossche daer hem een
beer te gemoet quam lopen om hem luyden te verderuen Alsoe dat
die een van hen beyden veruaert wesende op enen boem clam Ende
die ander ghinc leggen houdende hem al stille of hi doot hadde ge
weestDie beer dit siende quam tot hem die daer lach als doot ende
ghinc hem ruyken alle sijn lijf ouer ende want hi stille bleef liggen
ghinck die beer wech meynnende dat hi doot waer Doe dit die
gesel sach quam hy vanden boem tot sinen ghesel vragende hem
wat hem die beer in sijn oer hadde gheluystert Die ander an=
twoorden Hi seyde mi dat ic mit alsulken ghesel die mi in al=
so groten last begeuen hadde geen gemeenscap meer en soude heb
ben Die vianden die malkander onderlinghe quaet ghedaen heb
ben en konnen nymmermeer rechten pays van gront des her
ten hebben Alsoe als wi bi een ghelikenisse vinden dat een lant
man enen enighen soen hadde dien hi dicwijl plach laten lopen
wees niet lichtgelovig. Voordat iemand zijn vriend op de proef heeft gesteld, moet hij hem niet lichtvaardig vertrouwen. Nadat hij hem heeft leren kennen als een trouwe vriend, kan hij hem vrijelijk in vertrouwen nemen.
Valerius vertelt hierover het volgende: Alexander, de koning van Macedonië, zou eens medicijnen krijgen van zijn arts Philippus aan wie hij zijn vertrouwen had gegeven. Hij ontving toen een brief die was verzonden door de vijanden van de arts. Daarin stond dat zijn arts Philippus door Darius, de koning van de Perzen en Meden, was omgekocht om Alexander te vergiftigen door gif in de medicijnen te mengen. Toen Alexander de brief had gelezen, nam hij eerst de medicijnen in, waarna hij zijn arts de brief te lezen gaf. Zijn vertrouwen in hem was zo groot dat hij geen kwade vermoedens tegen hem kreeg.
We moeten niet met iemand vriendschap sluiten of met iemand omgaan, voordat we hem op de proef hebben gesteld. Seneca zei: “Je moet alles met je vriend overleggen, maar eerst met jezelf, want niet elke vriend is goed en te vertrouwen.”
Ongetwijfeld zijn geen twee vrienden hetzelfde, zoals bijvoorbeeld de twee vrienden die samen in een bos wandelden toen een beer hen tegemoet kwam met de bedoeling hen te doden. Een van hen beiden klom van schrik in een boom, de ander ging liggen en hield zich dood. De beer zag dit en liep naar de vriend toe die voor dood bleef liggen. Hij besnuffelde zijn hele lichaam, maar omdat hij stil bleef liggen, ging de beer weg in de veronderstelling dat hij dood was. Toen de andere vriend dit zag, kwam hij uit de boom om zijn vriend te vragen wat de beer in zijn oor had gefluisterd. Hij antwoordde: “De beer zei dat ik met een vriend, die mij in zo’n groot gevaar heeft gebracht, geen omgang meer zou moeten hebben.”
Vijanden die elkaar onderling kwaad hebben aangedaan, kunnen uit de grond van hun hart nooit meer vreedzaam met elkaar omgaan.
In een gelijkenis lezen we dat een boer zijn enige zoon dikwijls liet
108r
te spelen int velt also dat hi ten lesten van een serpent doot gebeten
wort daer die vader seer drouich om was ende begroef sinen soen ende
beteykende dat graft mit een sonderlanc teyken Ende die man lach daer
op wt hoe dat hi dat serpent weder soude hebben mogen doden . Op
een tijt quam hi daert serpent was ende sloech mit sijn bile daer na
ende dat serpent verbergede sijn lijf in een kuyl also dattie man hem den
stert of sloech waer om daer noch meerre viantscap tusschen hen bei
den geworden is Daer na sprac die man mitten serpent van pays mit
hem te maken daer dat serpent op antwoorden: Dattu segste en mach
niet gescieden also lange alste dijns soons graft sieste Ende alsolan=
ge als ic mijn startte sie en kant gheen goede vrede wesen
¶ Van die wilde gheyt ende den wolf ¶ Dyalogus C ix .
EEn wilde geyt quam op een tijt wtten velde bi den auont ende
berchde hem teges den nacht in eens lantmans huyse. Daer
die wolf toe quam lopen ende seyde Nu sal ick minen buyck van die ver=
uollen ende du en mogeste mi nu niet ontsitten Die gheyt viel op
hore knien vor den wolf ende seyde Jc bidde di om god dattu my
eerst laetste gaen tot minen ionghen om dat ic mijn ionc melc
gheuen mach dattet niet van honger en sterue Jc beloue di dat
ic weder tot di comen sal Die wolf dacht dat hise beyde hebben
woude ende seydeGanc tot dijn ionghe ende brenctet voor di want
ict seer begeer te sien Ende dan sal ick vwer beyder ontfermen Mer
dat ionge en mach sonder di niet ontgaen. Die geyt swoer een
eet datse alle dat soude doen Mer doe si te huijs gecomen was
spelen in het veld. Uiteindelijk werd hij doodgebeten door een slang. Zijn vader was daarover erg bedroefd. Hij begroef zijn zoon en voorzag diens graf van een bijzonder gedenkteken. Daarna bedacht de man hoe hij de slang zou kunnen doden. Op een keer kwam hij op de plek waar de slang was. Hij sloeg er met zijn bijl naar, maar de slang verstopte zich in een kuil. De man hakte de staart van de slang af, waardoor de vijandschap tussen hen beiden alleen maar groter werd. Daarna stelde de man aan de slang voor om vrede te sluiten. De slang antwoordde: “Wat je voorstelt zal niet gebeuren zolang jij het graf van je zoon ziet. En zo lang ik mijn staart zie, zal er geen goede vrede zijn.”
De 109e dialoog. Over de wilde geit en de wolf
Op een keer kwam ’s avonds een wilde geit uit het veld. Zij zocht beschutting voor de nacht in het huis van een boer.
Een wolf kwam naar haar toe lopen. Hij zei: “Ik wil mijn buik met jou vullen. Je kunt me nu niet ontkomen.” De geit viel op haar knieën voor de wolf. Ze zei: “Ik smeek je om godswil dat je me eerst naar mijn jong laat gaan. Ik wil mijn jong melk geven zodat het niet van honger omkomt. Ik beloof je dat ik daarna weer bij je terugkom.”
De wolf bedacht dat hij ze allebei wel wilde hebben. Hij zei: “Ga naar je jong en voed haar want ik wil je jong graag zien. Ik zal me daarna over jullie beiden ontfermen, maar je mag je jong niet alleen achterlaten.”
De geit bezwoer de wolf dat ze dat allemaal zou doen, maar toen ze thuis was gekomen
108v
ende hoer ionge gheuoedet had vergat si tot den wolf weder te co
men Ende die wolf beclaghede hem des ende seyde Luttel te heb
ben in sekerheyt.is beter dan veel in twijfelheyt Aldus vindet
men veel menschen die als si ghenoech hebben niet daer mede ge
paeijt en sijn Mer om hoer begeerlicheyt ende ghiericheyt souden
sijt wel al nemen datter is gelijc als die woluen also dat si dick=
wijl ydel bliuenDie gierige mensche is gelijc een vat sonder bomen
dat nymmer [w]ol warden en machDaer om seyt die wise man die
gierige mensche en sal niet van gelde veruollet warden Hier of vint
men dattie oude princen ende heren dye giericheyt seer plegen te ver
smaden ende haten ¶ Dat si die heerscappie niet annemen wou
den om gelt te vergaderen ende te krigen Mer om prijs ende eer te begaen
ende dat gemeen goet wel te bewaren Waer of valerius scrijft . Dat
doe scipio affricaen al affrica gewonnen ende onder dat roemsche rijc
gebrocht had wort hi besculdicht voer den raet dat hi gelt ende
goet genomen hadde van dat lant van affricaDaer hi op antwoor
den ende seyde Niet en heb ic wt dyen lande gebrocht dat mijn is
da[t] alleen den naem dat ic voertan hieten sal scipio affricanus om dat ic
affricaen verwonnen hebOec scrijft valerius van den vromen man curio
mantensi dye den romeynen een exemplaer der soberheyt was ende een
spiegel der stercker vromicheyt Dat op een tijt doe die ambacia
ten des volcs die saiuten genoemt sijn tot hem quamen ende in sijn huys
gingen vonden si hem sitten op een houten banc biden haert etende wt
een houten scuttel dien si brochten een groten klomp gouts ende sey
den dat hi gout ende siluer gebruken soude op syn tafel Doe wort
hi lachende ende seyde Voer niet isset dat gi mi gout gebrocht hebt
Mer segt vwen volc dat curio mantensis lieuer heer is ouer rijc volc
dan dat hi selue rijc soude wesenOec geeft hen te kennen dat ic niet ver
uaert en sel wesen van enigen groten heer der vianden ende dat men mi niet
bewegen en mach mit gelde van iustici te doen Jtem noch seyt valeri
us dat doe dat volc van sauiten te ro[w]en gecomen was totten groten
heer fabricius daer hi sat en vrolic was ende sanc Ende si hem brochten
veel gouts bi groten ghewicht om van hem te copen hoer vrijheyden
weder te gebruken dat hi niet an en sach sijn eygen profijt mer meer
den ghemeyn orbaer ende seideGaet weder om ende neemt v g[uo]t weder
want die romeynen willen lieuer heerscappie hebben ouer de ghenen
en haar jong had gevoed, vergat ze naar de wolf terug te gaan. De wolf beklaagde zich en zei: “Weinig te hebben in zekerheid is beter dan veel te hebben in onzekerheid.”
Veel mensen zijn niet tevreden als ze genoeg hebben, maar door hun verlangens en hun hebberigheid zouden ze wel alles willen hebben wat er te krijgen is. Net als de wolven krijgen ze vaak niets. Een hebzuchtig mens is als een bodemloos vat dat nooit vol zal raken. De wijze man zegt dat een hebzuchtig mens nooit genoeg geld heeft. Zo vertelt men dat de oude machthebbers en heren hebzucht verwerpen en haten. Ze accepteren de macht niet om geld te krijgen en te verzamelen, maar om lof en eer te verwerven en om het gemeengoed te waarborgen.
Valerius schrijft dat, toen Scipio de Afrikaan heel Afrika veroverd en ingelijfd had bij het Romeinse Rijk, hij door de Senaat beschuldigd werd geld en goed van Afrika afgenomen te hebben. Daarop antwoordde hij: “Ik heb niets uit dat land voor mezelf meegebracht dan alleen mijn naam. Voortaan zal ik Scipio de Afrikaan heten, omdat ik Afrika veroverd heb.”
Valerius schrijft ook over de rechtschapen Manius Curius, die voor de Romeinen een voorbeeld van matigheid was en hun een spiegel van grote rechtschapenheid voorhield. Toen gezanten van het volk dat de Samnieten wordt genoemd zijn huis binnen gingen, vonden ze hem zittend op een houten bank bij de haard. Hij at uit een houten kom. Ze brachten hem een grote klomp goud en zeiden dat hij goud en zilver op zijn tafel zou moeten gebruiken. Hij schoot in de lach en zei: “Jullie hebben me tevergeefs goud gebracht. Zeg tegen uw volk dat Manius Curius liever heer is van een rijk volk dan dat hij zelf rijk zou zijn. Zeg ze ook dat ik niet bang zal zijn voor een machthebber van de vijand en dat ik me niet met geld over laat halen om recht te spreken.”
Valerius vertelde ook dat de Samnieten naar Rome waren gekomen om Gaius Fabricius te bezoeken. De consul was vrolijk en hij zong. Ze brachten hem veel goud, zwaar van gewicht, om van hem hun vrijheid terug te kopen. Het ging hem echter niet om zijn eigen profijt maar meer om het gemeenschappelijk voordeel. Hij zei: “Ga weer terug en neem uw goud mee, want de Romeinen willen liever de macht over hen
109r
die gout hebben dan ouer dat gout Die heylighe leraer augustinus
scrijft inden boec van der stat godes van enen w ijsen raetheer van romen
lucius valerius genoemt die nae dat hi in sinen senatoers staet ghe
storuen is also arme geuonden was dat niet ein penninc bi hem geuon
den wort also dattet gemeyn volc becostigen moste dat hi ter aerden
wort gebrocht Dese gewoente was onder den princen dat al hadden si
groot volc dat rijc was onder hem dat si nochtant in horen huyse seer
arm waren daer oec augustinus int selue boec of seyt dat een vanden
romeynschen heren die om sijnre doechden wil twewerf geweest had
die ouerste van romen dat hi nochtant wtter senatoerscap namaels
wt gesettet wort om dattet beuonden wort dat hi in sinen huyse tien
pont goudes was dat hem toebehoerden Valerius bescrijft dattie
oude princen van romen die manier hadden dat een ygelic van hen den ghe
meen lande sijn oerbaer dede ende niet sijn eygen prophijt daer in en
sochte regnerende garen ende lieuer een arme prince ofte heer op een
rijc lantscap dan dat hi rijc waer ende dat lantscap arme Voort seyt
valerius dattie raetsheren van romen alle gemeenliken so arme waren
als si storuen dat si niet en hadden after gelaten daermen hoer dochte=
ren mede brengen mochte tot hiliker staet Mer dat dan dye senatoren
der edelre heren dochteren eerliken plegen te begauen ende brenghen die
hoechliken tot huliker staet Daer om oeck augustinus seyt in een epis
tel dattie wijsheit van romen pleech te seggen dattet meer te bescreien
was dat romen vergaen was ouermits rijcdom meer dan van armoeden
want in armoeden wort die doechde bewaert Mer die rijke ouer=
vloedicheit is die quaetste viant die die herten der menschen verderft.
Hier of leestmen inden gesten des groten alexander doe sijn volc den co=
ninc darius verwonnen hadde worden si alle rijc vanden roef hoorre vi=
anden dat si daer om want si losich geworden waren wt dat si rijc waren
naemaels weder verwonnen worden Doe alexander dyt sach geboet hi
datmen verbernen soude alle die roef ende dat goet dat sijn volc vanden vi
anden gekregen had ende seideAlso lange als dit volc sonder gelt ende goet
was en was nyemant diese verwinnen mochtMer doe si mit siluer
ende gout geladen waren syn traech geworden te wederuechten ende syn daer
om verwonnen ende doe si des gelts ende goets quijt waren vochten si we
der als si te voren vromeliken hadden gedaen ende hadden weder victorie
Aldus le[e]stmen oec van den romeynschen gesten datmen hier voermaels te
strijden plach om lof prijs ende eer te beiagen om vriheit te krigen ende te
die goud hebben dan over dat goud.”
De heilige leraar Augustinus schrijft in het boek De stad van God over een wijze raadsheer van Rome, Lucius Valerius genaamd die, nadat hij als senator gestorven was, zo arm bleek te zijn geweest dat nog geen penning bij hem gevonden werd. Het gewone volk moest daarom zijn begrafenis bekostigen. Het was gebruikelijk bij de machthebbers dat zij heersten over een rijk volk, maar dat zij sober leefden in hun eigen huis.
Augustinus zegt in hetzelfde boek dat een van de Romeinse heren, die om zijn deugdzaamheid tweemaal senator van Rome geweest was, later toch uit het ambt gezet werd omdat in zijn huis tien pond goud gevonden werd dat hem toebehoorde.
Valerius beschrijft dat de oude machthebbers van Rome de gewoonte hadden dat een ieder van hen voordeel bracht aan de gemeenschap en niet uit was op eigen profijt. De regeerders zochten liever een arme leider voor een rijk gebied dan een rijke voor een arm gebied. Ook zegt Valerius dat de raadsheren van Rome in het algemeen zo arm waren, dat als ze stierven ze niets hadden nagelaten waarmee men hun dochters kon laten trouwen. De senatoren waren dan zo fatsoenlijk om de dochters van die edele heren geldelijk bij te staan om ze op waardige wijze in het huwelijk te laten treden. Daarom zegt Augustinus in een epistel dat de wijzen over Rome plachten te zeggen dat het meer te betreuren was dat Rome vergaan was in rijkdom dan in armoede, want in armoede wordt de deugd bewaard.
De rijke overvloed echter is de kwaadste vijand die de harten van de mensen schaadt. Hierover leest men in de geschiedverhalen over Alexander de Grote. Toen zijn volk koning Darius overwonnen had, werd het rijk van de roof op hun vijanden. Omdat de onderdanen door de rijkdom lui geworden waren, werden zij wederom overwonnen. Toen Alexander dit zag, gebood hij dat men alle op de vijand buitgemaakte goederen moest verbranden. Hij zei: “Zolang mijn onderdanen zonder geld en goederen waren, was er niemand die hen verslaan kon, maar toen ze beladen waren met zilver en goud waren ze te lui geworden om terug te vechten waardoor ze overwonnen werden. Toen zij geld en goed kwijt waren, vochten ze moedig als te voren. Ze behaalden de overwinning weer.”
Zo leest men ook in de Romeinse geschiedverhalen dat men vroeger ten strijde trok om geprezen te worden, eer te behalen, de vrijheid te verkrijgen en
109v
houden ende om profijt van dat gemeen goet ende dat te bescermen
dat si dan altoes victorie hadden Mer nae dien dattie romeynen hem
totter ghiericheyt setten worden si altoes inden strijde verwonnen
Van dat eenkorentgen ende squillatus Dyalogus C x.
EEnkoren is een cleyn beestgen een weynich meerre dan
een weselken dat onder op sijn buyck wit is. ende op
sinen rugghe bouen rootachtich : ende wat doncker
graeu is seer schoon ende woent op dye bomen . Van schoon=
heit der vellen van desen beestgens verheffen hem die menschen
van dat hoor clederen mit desen vellegis gheuoedert worden
ende nochtant en glorieren die beestgens hem seluen van hoer
schoonheyt niet : Al is dyt beestgen cleyn het is nochtant om
sijn velletgis wil seer eedel ende groot gherekent Des ghelijck
is oeck een ander cleyn beestgen squillatus gehieten oeck edel
ende groot gherekent om die edelheyt sijnre vellen Dese twe
maecte[t]n te samen gheselschap ende seyden Wy sijn verheuen
ende seer waerdich voor den menschen om waerdicheyt onser
vellen: Ende want wij soe edel sijn willen wi veruolghen an=
dere oneedele ende lelike beesten .¶Sy vonden doe een padde
dye si beghonden te moyen ende verdriet an te doen om dat si
leelijck was waer om die padde tot hem seyde : God die heer
heeft ons ghemaeckt ende wij ons seluen niet Jn dien dan dat
ghy aldus schoon sijt dancket god daer of . ende laet my blij=
uen lelick die ick ben . Om dese woorden worden dye andere
behouden, om te profiteren van het gemeengoed en dat te beschermen. De strijders behaalden dan altijd de overwinning. Nadat de Romeinen hebzuchtig waren geworden, werden zij altijd in de strijd overwonnen.
De 110e dialoog. Over het eekhoorntje en de squillatus
De eekhoorn is een klein diertje, niet veel groter dan een wezel. Zijn buik is wit en zijn rug is roodachtig en wat donkergrijs. Hij is heel mooi en woont in bomen.
De mensen ontlenen hun aanzien aan de mooie vachten van deze diertjes. Zij voeren hun kleding ermee. De diertjes zelf echter beroemen zich niet op hun schoonheid. Al is dit diertje klein, toch wordt het om zijn vacht zeer waardevol en belangrijk gevonden.
Evenzo wordt een ander klein diertje, squillatus genoemd, als belangrijk en waardevol beschouwd vanwege zijn vacht.
Deze twee dieren hielden elkaar gezelschap. Ze zeiden: “Wij staan in hoog aanzien bij de mensen en zijn zeer waardevol om de kostbaarheid van onze vachten. Omdat wij zo belangrijk zijn, willen wij onaanzienlijke en lelijke dieren gaan vervolgen.”
Zij vonden toen een pad. Ze begonnen het haar lastig te maken en ze kwelden haar omdat zij lelijk was. De pad zei daarop: “God de Heer heeft ons zo geschapen, wij hebben dat niet zelf gedaan. Als jullie jezelf mooi vinden, dank God dan daarvoor. Laat mij zo lelijk blijven als ik ben.”
Om deze woorden werden de andere
110r
twee seer toornich ende crabbede der padden hoer oghen wt
ende seyden Dorueste noch spreken du lelike beest . Daer nae
vonden si enen huyle die sijn nest in enen boem ghemaeckt had
de dye si mit schanden van daer dreuen ende worpen sine eyer
van bouen neer ende braken oeck sijn nest . ¶ Dye huyle wort
hier seer droeuich om ende wech vlieghende seyde hy . O hoe
qualiken hebt ghij ghedaen lieue broeders want al ben ick
leelick nochtant ben ick alsoe wel een creatuer godes als ghy
wachtu wachtu. Een ander sal noch wraeck doen van mijn=
re weghen Hier nae vonden si een schymynckel of een aep op=
ten boem lopen speelen dien si oeck toe spraken ende seyden .
Waer om en scaemste dy niet die die lelickste biste bouen allen
dieren dattu gheen startte en hebste ende dy altoes laetste af=
ter in sien . ¶ Die aep dit horende spranck vanden boem ende
doodese beyde gader ende seyde EErbaer sijn dye e
del gheboren . dye bose hebben hoer eer verloren . ¶ Hier om
en sellen dye grote heren ende eedele ende rijcke luyden die ar=
me ende slechte menschen niet versmaden ofte veruolghen om
dat si soe goet anders niet en sijn als si Want die rechte eedel=
heyt en is nyet gheleghen in gheslachte van groten ouderen .
Mer in doechdelickheyt ende in hoescheyt hoorre seden Daer
om seyt dye philosooph dat eedelheyt gheleghen is in goeden
seeden . ¶ Het is een ghemeen segghen dat hy edel is dyen sine
doechde verciert ¶ Ende dat is een rustier dye oneerbare din=
ghen hantiert niet dye opt lant gheboren is : ¶ Men seyt een
fabel dat een out leeu in sijnre ioecht veel quaets gedaen had
de want hy den beer den ezel ende den os veel quaets myt si=
nen clauwen al krabbende hadde ghedaen . Des ist gheschyet
doe hy seer oudt gheworden was . : ende op een tijt inden
winter seer verkoudet int snee gheuallen was ende by hem sel
uen daer wt niet comen en mochte Ende doe dit die beer ver=
nam wardense ghedachtich des quaets dat hi hem aen ghe=
daen hadd[d]e ende beet hem weder veruaerliken mit sinen tan
den :¶ Ende dye styer of dye osse stack hem wreedeliken myt
twee erg boos. Ze krabden de ogen van de pad uit, waarna ze zeiden: “Durf je nog te spreken, jij lelijk beest?”
Daarna vonden ze een uil, die haar nest in een boom had gemaakt. Tot hun eigen schande verdreven ze haar daaruit, gooiden haar eieren naar beneden en vernielden ook haar nest. De uil werd erg bedroefd. Toen ze wegvloog zei ze: “O, wat zijn jullie gemeen, lieve broeders. Al ben ik lelijk, toch ben ik een schepsel van God, net als jullie. Wacht maar, een ander zal namens mij nog wraak nemen.”
Later zagen ze een aap in een boom spelen. Ze zeiden tegen hem: “Waarom schaam jij je niet, lelijkste van alle dieren, dat je geen staart hebt en altijd je achterste laat zien.” Toen de aap dit hoorde, sprong hij uit de boom en doodde ze allebei. Hij zei: “Fatsoenlijk zijn degenen die edel zijn geboren, de kwaden hebben hun eer verloren.”
De grote heren en de edele en rijke mensen moeten de arme en eenvoudige mensen niet verachten of vervolgen. Ze zijn niet anders als zij. Echte adeldom heeft niets te maken met een voornaam voorgeslacht, maar met deugdzaamheid en beschaafde zeden.
Een filosoof zei dat edelheid gelegen is in goede zeden. Men zegt dat diegene edel is die zijn deugden cultiveert. Hij die oneerbare dingen doet is een boerenpummel, niet degene die op het platteland is geboren.
In een fabel is te lezen dat een oude leeuw in zijn jeugd veel kwaad had gedaan. Hij had de beer, de ezel en de os met zijn scherpe klauwen veel ellende bezorgd. Toen hij heel oud was geworden, was hij in de winter een keer verkleumd in de sneeuw gevallen. Hij kon er zelf niet uit komen.
Toen de beer dit zag, herinnerde hij zich het kwaad dat hem was aangedaan. Hij beet hem verschrikkelijk. De os stak hem wreedaardig met
110v
sinen hoornen doer sinen buyck ende die ezel sloech hem mit si
nen afteruoeten voer sijn hoeft Die leeu dit lidende bekenden
sine verdienten ende seyde wt groter pinen Alle verwinnen si
mi die ic verwonnen heb : Mijn eer is al doot ende dat werck
mijnre eren is wech van mi ghegaen Siet dien ick te schaden
plach die scadet miDat ick den anderen ghedaen heb dat valt
op my .
¶ Van dat paert ende den beer ¶ Dyalogus C xi. :
EEn paert hadde langhe ghepleyt tegen den beer alsoe
wanthet langhe geduert hadde haddet alle sijn goet
verpleyt Ende ghinc tottie muyl biddende hem dat hy
hem lenen woude tien pont goutsEnde doe dat paert dat gelt
hadde verhaelden hi sine scade ende wan ten lesten den pleyt ende
kreech daer mede toe groet gelt ende goetHier na als dat paert
wel op sijn dreeue was ende rijck gheworden eyschede die muyl
dat ghelt dat si hem gheleent had dat hi doen soude als hi ghe
l[a]uet had Mer dat paert om sijn oneerbaerheyt bespottede den
muyl ende seyde O du muyl en scaemste di niet dyt aldus van
mi te eyschen ende sprac hem qualiken toe waer om dye muyl
toornich wort ende daechden voer den rechter Als dit dat paert
hoorden worthet oec toornich ende nam tot hem dat cameel
ende den ezel ende sloechen hem wel ende bet voer sijn ghelt.
Die rechter dit vernemende gaf daer of aldustanige sentencie ende
vonnisse dat dat paert dat ghelt weder soude geuen sonder vertrec.
zijn hoorns in zijn buik en de ezel sloeg hem met zijn achterpoten tegen zijn kop. De leeuw leed hieronder maar hij erkende dat hij dit verdiend had. In zijn grote ellende zei hij: “Ik word overwonnen door degenen die ik eerst overwonnen had. Ik heb mijn eer al verloren en het werk waar ik trots op was, is verdwenen. Zie maar, degenen die ik beschadigd heb, beschadigen mij nu. Wat ik anderen aangedaan heb, overkomt nu mij.”
De 111e dialoog. Over het paard en het zwijn
Een paard voerde al heel lang een rechtszaak tegen het zwijn. Omdat het zo lang duurde was hij al zijn bezittingen kwijt geraakt. Hij ging naar het muildier en smeekte hem of hij hem tien pond goud wilde lenen. Toen het paard het geld had, verhaalde hij zijn schade en won uiteindelijk zijn zaak. Als gevolg daarvan verkreeg hij veel geld en goederen. Toen het paard in goeden doen was en rijk was geworden, eiste het muildier het geld terug dat hij hem geleend had, want het paard had immers beloofd dat hij dat zou doen. Maar het oneerlijke paard bespotte het muildier en zei: “O jij muildier, schaam jij je niet om dit zomaar van mij te eisen?” Hij sprak hem minachtend toe, waar het muildier kwaad om werd. Hij daagde het paard voor de rechter. Toen het paard dit hoorde, werd hij ook kwaad. Hij nam de kameel en de ezel mee naar het muildier. Die twee sloegen als vergelding het muildier in elkaar. De rechter hoorde dit en sprak zijn vonnis uit: het paard moest het geld zonder uitstel aan het muildier terugbetalen.
111r
ende dat die gheen die den muyl alsoe gheslaghen hadden voer
hoer smart gheuen souden hondert merck gouts Ende want
die cameel niet en hadde te gheuen soe wort hi verdreuen ende
wtten lande ghebannet ende die ezel wort in die stocke gheset
tet daer hi in armoeden moste steruen Mer dat paert most die
schult betalen ende alle onkost daerren bouen gheuen also dat
hi niet en behielt mer arme ghebleuen is ende seyde DJe
schuldich is ende niet en betaelt : recht is dat hi alle quaet op
hem haelt . . ¶ Aldus vindetmen veel ondanckbare menschen
die gheen danck en gheuen den ghenen die hem goet doen en=
de oeck dye weldaet nyet bekennen en willen . yeghens wel=
ken die wijse man catho seyt Du selste o kint ghedachtich we
sen der weldaet diestu ontfanghen hebst: Wanneer die arme
vrient di een cleyn ghifte gheeft dat saltu in waerden ende in
doechden nemen ende wesen altoes danckbaer dinen vrient :
Mer god betert . veel menschen worden gheuonden dye hoor
weldoende vrienden niet alleen nyet en prijsen mer quaet voer
goet daer voer weder gheuen Ghelijck alsmen leset dat doe een
coninck een van sinen vrienden verheuen hadde bouen allen den
anderen dat hi in hem seluen beghan te denckenDye coninck
heeft mi alsoe grotelick verheuen dat ick nymmermeer mijns
selfs ende vrij sal moghen wesen .Hier om dacht hi hoe hi den
coninck ter doot soude moghen brenghen Dit vernam die co=
ninck ende dede hem voer sijn aensicht comen Ende als hy die
waerheyt vernomen hadde veroordelde hi hem ter doot ende
dede hem slepen alle die straten om daer hi myt slijc ende drec
beworpen ende vuyl wort ghemaeckt ¶Mer hi bekende hem
seluen lijdende dat verduldeliken om dat hy in dye tijt synre
voerspoet nyemant enich goet ghedaen en hadde mer houaer
dich hadde gheweest ende allen menschen wreet ende fel. On
der allen quam daer een die sijn vrient gheweest hadde dien hy
lief hadde als hem seluen die nae hem mit een steen werp ende
hem wat rakende op sijn tee van sijn voet dat hi seer luyde riep
ende wort daer om seer verstoort ende bedroeft. Doen hy al=
Degenen die het muildier zo geslagen hadden, moesten als smartengeld honderd goudstukken betalen. Omdat de kameel niets te geven had, werd hij verdreven en uit het land verbannen. De ezel werd in de gevangenis gezet en stierf daar in armoede. Maar het paard moest zijn schuld betalen en daarboven alle onkosten. Hij hield niets meer over en is verder arm gebleven. Hij zei: “Wie schulden heeft en niet betaalt, heeft zelf alle ellende op zijn hals gehaald.”
Er zijn veel ondankbare mensen die hun weldoeners niet bedanken en zelfs de goede daad niet willen erkennen. Tegen hen zegt de wijze man Cato: “Kind, je moet je bewust zijn van het goede dat voor je wordt gedaan. Wanneer een arme vriend je een klein cadeau geeft, moet je dat waarderen en in goede zin opvatten en je vriend altijd dankbaar blijven. Maar God beware me! Veel mensen prijzen hun vrienden niet om hun goedheid maar vergelden goed zelfs met kwaad.”
Zo lezen we dat een koning een van zijn vrienden verheven had boven alle andere. Hij dacht bij zichzelf: “De koning heeft me zo hoog geplaatst dat ik me nooit meer vrij kan voelen.” Daarom dacht hij erover hoe hij de koning zou kunnen ombrengen.
De koning hoorde daarvan en riep hem bij zich. Toen hij de waarheid had gehoord, veroordeelde hij hem ter dood en liet hem door alle straten slepen. Daar werd slijk en drek naar hem gegooid, waardoor hij heel smerig werd. Maar hij kwam tot inkeer en droeg zijn lijden geduldig, omdat hij ten tijde van zijn voorspoed nooit iets goeds voor een ander had gedaan maar trots was geweest en iedereen wreed en meedogenloos had behandeld.
Uit de menigte maakte zich iemand los, die een vriend was geweest en van wie hij hield als van zichzelf. Die vriend gooide een steen naar hem, die zijn teen raakte, waardoor hij het uitschreeuwde. Hij werd er heel boos en bedroefd van.
Nadat hij
111v
dus gheslepet was wort hi weder voer den coninck gebrocht
die sine knechten vraghede ende seyde Hoe heeft hem dese qua=
de boef in sijn lijden ghehat Die knechten antwoorden Ree=
delick heeft hy in allen verduldich gheweest mer in enen worp
die hem sijn vrient an dede wort hi seer onuer duldich ¶ Doe
vraghede hem die coninck waer om hi also toornich hadde ge
weest: Hi antwoorden om dat ick hem lief hadde bouen allen
menschen ende ick ghehopet had dat hi mi hulp ghedaen sou=
de hebben ende gheen quaet Doe antwoorde hem die coninck
daer op Wt dinen eyghen monde veroordele ick di bose knecht
Alsoe hebdi oeck teghen mi ghedaen: Ende seyde sinen knech=
ten gaet ende hanghet hem an die galghe als hi verdient heeft
¶ Het is groot wonder dat menschen die reeden ende verstant
hebben dat si soe ondanckbaer moghen wesen Jn dien dat on
reedelike beesten bekennende sijn die weldaden die hem ange
daen worden. Aldus leset men doe een leeu gheuanghen was
in dye stricken der iaghers quam daer tot hem een schaephar=
der hebbende melijden myt hem ende verlossede hem van dye
stricken . Anderwerf wort dye leeu gheuanghen vanden ia=
ghers ende ghesloten mytten anderen beesten in des keysers
koy . Daer gheuielt dat dese selue harder daer in gheworpen
wort om sijnre misdaet wil dat hem die beesten souden versco
ren ende eeten . dat doe dese leeu dien mensch kennende wart
ende hem niet alleen gheen quaet en deede : mer hem oeck be=
scermede vanden anderen beesten ende hielt hem onghequetst
¶ Oeck lesetmen vanden hartoch van bruynswijck dye sach
hoe een leeu vacht teghen die lijndworm dat een groot serpent
is die den leeu mit sinen staert omghecinghelt hadde ende sou
de hem te hant myt sinen venijnde hebben ghedoot . Dye vro=
me ridder dyt siende dachte ende bekende dye eedelheyt des
leeuwen ende die boosheyt des serpents toech hy wt sijn swaert ende
sloech dat serpent den hals of Ende doe dit aldus gesciet was volchde
die leeu den hartoch waer dat hi ginc ende en sceide nymmermeer van hem
oft een tam beest hadde geweest Ende vacht namael als men seyt
zo door de straten gesleept was, werd hij weer voor de koning geleid. Deze vroeg aan zijn dienaren: “Hoe heeft deze kwade boef zijn lijden doorstaan?” De dienaren antwoordden: “Hij heeft alles tamelijk goed verdragen, maar door een steenworp van zijn vriend verloor hij zijn geduld.” Toen vroeg de koning aan de boef waarom hij kwaad geworden was. Hij antwoordde: “Omdat ik hem lief had boven alle mensen en ik gehoopt had dat hij mij hulp zou bieden en geen kwaad zou doen.” De koning antwoordde hem: “Ik veroordeel je, kwade vriend, om wat je zelf gezegd hebt. Zo heb je ook tegen mij gedaan.” Hij zei tegen zijn dienaren: “Ga en hang hem aan de galg zoals hij verdiend heeft.”
Het is een groot raadsel dat mensen die rede en verstand hebben zo ondankbaar kunnen zijn, terwijl redeloze dieren de weldaden erkennen die hun te beurt vallen. Zo leest men over een leeuw die gevangen was in de strikken van een jager. Een schaapherder vond hem. Hij had medelijden met de leeuw en verloste hem uit de strikken. De leeuw werd opnieuw gevangen door de jagers en met andere dieren in een kooi van de keizer opgesloten.
Toen gebeurde het dat deze zelfde herder er om zijn verkeerde daad in werd gegooid opdat de dieren hem zouden verscheuren en opeten. De leeuw herkende deze man. Hij deed hem niet alleen geen kwaad maar beschermde hem ook tegen de andere dieren en zorgde ervoor dat de herder ongedeerd bleef.
Ook kan men lezen dat de hertog van Brunswijk zag hoe een leeuw vocht tegen een monster, een grote slang die met zijn staart de leeuw omstrengeld had en hem met zijn gif meteen gedood zou hebben. Toen de dappere ridder dit zag, besefte hij de edelheid van de leeuw en de slechtheid van de slang. Hij trok zijn zwaard en sloeg de slang zijn kop af.
Nadat dit gebeurd was, volgde de leeuw de hertog waar hij maar ging. De leeuw week niet meer van zijn zijde alsof hij tam was. Hij voerde later, zoals men zegt
112r
veel strijden voerden voerseyden hartoch teghen sine vianden
Ende doe die hartoch ghestoruen ende begrauen was bleef dye
leeu op sijn graft sitten ende sterf daer oeck .
¶ Vanden ezel ende den osse Dyalogus hondert ende twalif
EEn osse ende een ezel woenden te samen bi enen lantman
diese wel voederde ¶ Mer si mosten weder om alst re=
delick was somwijlen arbeyden . ende worden alsoe
dickwijl van horen meester gheslaghenAldus gheuielt op een
tijt dat die man den ezel seer gheslagen hadde waer of hy seer
onuerduldich wort ende ghinck totten osse clagende sinen noot
ende seyde. Wat willen wi hier langher doen Dese onsalighe
man slaet ons altoes ende maect ons moede mit arbeyden dat wi
niet rusten en mogen Laet wi daer om wech lopen ende vlyen op dat
wi bliuen mogen vrij ende sonder iuck wi sijn noch ionck ende mo=
ghen noch langhe leuen ende veel lieuer daghen hebben. Des
ghinghen si wech ende liepen ende spronghen mit groter blij=
scappen dat si alsoe van dien man ontslaghen waren Ende doet
an den nacht quam die duyster ende onghetempert is begonden
si te sorgen ende vragheden onderlinghe hoe ende waer si souden
slapen wi en hebben nu geen stal ende voetsel daer in als wy ge
woenlic sijn Het hadde ons al beter gheweest dien arbeyt ende sla
ghen te liden dan aldus onwijslick wech te lopen . Ende doe si hem
neder gheleyt hadden op die blote aerde om wat rusten te heb
ben quam die wolf an lopen ropende mit luyder stemmen daer si al
veel strijd aan de kant van de hertog tegen diens vijanden.
Toen de hertog gestorven en begraven was, bleef de leeuw op zijn graf zitten en stierf daar ook.
De 112e dialoog. Over de ezel en de os
Een os en een ezel woonden samen bij een boer die hen goed voederde, maar redelijkerwijs moesten zij als tegenprestatie soms werk verrichten. Ze werden dikwijls door hun baas geslagen.
Op een dag had de man de ezel hard geslagen. Hierdoor werd hij erg wanhopig. Hij ging naar de os om zijn nood te klagen. Hij zei: “Waarom zullen wij hier nog langer blijven? Deze ellendige man slaat ons alsmaar. Hij zorgt ervoor dat we moe worden van het werken en we niet kunnen rusten. Laten we daarom weglopen, opdat we vrij en zonder juk kunnen zijn. We zijn nog jong, hebben nog een heel leven voor ons en kunnen nog veel goede dagen hebben.”
Ze vertrokken en huppelden van blijdschap omdat ze van die man verlost waren.
Toen de nacht kwam, die duister en onstuimig was, begonnen zij zich zorgen te maken. Ze vroegen zich af waar ze moesten gaan slapen nu ze geen stal en voedsel meer hadden zoals zij dat gewend waren. Het zou beter geweest zijn onder werk en slagen gebukt te gaan dan zo onverstandig te zijn om weg te lopen.
Ze gingen op de grond liggen om te rusten. Er kwam een wolf aanlopen die luid huilde, waar ze
112v
seer of veruaert ende ghemoeyt worden : Alsoe dat si van alle
den nacht niet rusten en mochten Waer om si onderlanghe sei
den Het en is niet goet aldus te bliuen Veel beter ist dat wi we
der versellen mitten anderen beesten want dan sellen wi bescermt
wesen vanden harders ende den honden van dye laste der wol
uen Ende doe si weder omme keerden mitten anderen beesten
te eten ende te weyen ende daer by te bliuen ende te vernachten
worden si vanden harders van daen mit slaghen verdreuen:
Waer om dat si seer screyende mit enen lantman ouerdroegen
dat hise in sijn beesten mede ontfanghen woude louende hem
dat si veel arbeyts willichliken souden doen om een clein kost
ende voetsel daer voer te hebben. Alsoe dat si hem wel besocht
ende bedacht hadden als dat si werck mosten doen ende slagen
ontfanghen souden si den cost ende nootturft anders moghen
krijghen ende seyden . HEt is beeter in dwanck ende ar=
beyde by huys te wesen . dan buyten in hongher ende kommer
te sijn in vreesen . ¶ Hier in moghen wy merken hoe sorchlick
dattet is buten landes wech te lopen ende in vreemden huysen
gheherberghet te wardenWant die wijse man seyt Het is een
quaet leuen gheherberghet te warden van dat een huys int
ander . Het is daer om veel beeter ende oerbaerliker een cleyn
arbeyt ende last bi huys te lijden dan buten te lopen meer moe
ten lyden Daer om sel die mensche anmerken in alle sine wer
ken die hi doet wat eynde hem daer of comen mach. Daer een
wijs man of leert ende seyt Wattu doeste sich dattu wijsseliken
doeste ende siet an dat eynde : Lieuer wil ick cleyne laste dra=
ghen op dat mi gheen meerre op en comen. Dye wuwe plach
die duuen dickwijl seer te veruolghen om die te vanghen ende
haer ionghen te nemen Alsoe dattie duuen hem dickwijl myt
horen vloghelen te slaen pleghen ende oec te verdriuen. Ten lesten
doen si den wouwe niet beheren en mochten spraken si mit malkan=
deren ende wordens terade dat si den sperwer koren tot horen coninck
om die wuwe te beheren ende van dien te verlossen Die sperwer die co=
ninc doe hi aldus bouen die duuen geset was dede den duuen veel
erg bang en moe van werden. Zo erg, dat ze de hele nacht niet konden rusten. Daarom zeiden ze tegen elkaar: “Het is niet goed om in deze toestand te blijven. Het is veel beter als we samen met andere dieren zijn, want dan zullen herders en honden ons tegen het gevaar van de wolven beschermen.”
Toen ze teruggingen om met andere dieren te eten, te grazen en te overnachten, werden ze echter door de herders met stokken verdreven. Ze schreeuwden het uit.
Met een boer kwamen ze overeen dat hij hen te midden van zijn dieren zou opnemen. Ze beloofden hem dat ze gewillig, in ruil voor wat eten en onderdak, veel arbeid zouden verrichten.
Ze waren zo slim geweest om met hem overeen te komen dat, als ze moesten werken en daarbij slaag zouden krijgen, ze ergens anders naar toe konden gaan voor hun levensonderhoud. Ze zeiden: “Het is beter gedwongen en werkend thuis te wezen dan buiten honger en gebrek te vrezen.”
Hieruit kunnen we opmaken hoe zorgelijk het is om weg te lopen van je eigen plek en geherbergd te worden in vreemde huizen.
De wijze man zegt hierover: “Het is een slecht leven om van het ene naar het andere huis te trekken. Het is daarom veel beter en heilzamer om thuis wat te werken en lasten te dragen dan buiten te lopen en meer te moeten lijden.”
Daarom moet de mens bij alles wat hij doet opletten wat de afloop zal zijn. De wijze man leert ons: “Wat je doet, doe dat op een verstandige wijze en let op de afloop. Draag liever kleine lasten, opdat er geen zware op je afkomen.”
De wouw was gewoon om op duiven te jagen, ze te vangen en hun jongen te roven. De duiven probeerden hem dikwijls met hun vleugels te slaan en te verdrijven.
Toen ze ten slotte de wouw niet meer aankonden, overlegden ze met elkaar. Ze besloten dat ze de sperwer tot hun koning zouden kiezen, die de wouw aan zich moest onderwerpen. De duiven zouden zo van hem verlost worden.
Nadat de sperwer als koning boven de duiven was geplaatst, bezorgde hij de duiven veel
113r
mere last ende scade dan die wuwe want hi alle daghe een van
den vetsten ionghen duuen nam ende atse op Doe dit die duuen
saghen beghonden si te claghen ouer horen coninc ende te seg=
ghen dat si bet souden hebben moghen lijden den strijt des wu
wes dan si alsoe wredeliken souden warden ghedodet sonder
bescerminghe : ¶ Hier wt moghen wi merken ende oeck leren
dat veel beter is te liden een swaer ende bitter werck mit rus=
ten ende myt sekerheyt . dan dat ghenoechlick is myt perikel
ende sorghe. Des ghelijck leestmen een fabel dattie statmuys
wtter stat quam in een dorp ende wort seer vriendeliken ont=
fanghen vander veltmuys . Ende die statmuys prijsden seer
den cost die si inder stat hadde ende nam mit hoer dye veltmuys
ende brochtse in dye spijscamer in des biscops hof daer si dye
alre beste ende leckerste spijsen aten ende waren vrolic Hieren
binnen hoorden si die slotelen rijstelen ende clincken want die
portyer dat slot op dede ende quam in die spinde . dat doe die
statmuys hoer ghewoenlick ghat haest gheuonden had daer si
doer liep Mer die veltmuys om dat si die ghaten daer niet en
kenden vloech teghen dye muyer ende was in groter anxt en=
de en mochte nau leuendich ontghaen Ten lesten quam si we
der by die statmuys ende seyde Jck heb lieuer te knaghen dye
bomen dan aldus te staen in haestighen last ende sorghe Vaert
wel mit die koken der rijcker luyden myt dier groter sorghen
Jck ben wel te vreden mit mijn arme leuen: dat ick lieuer aldus
armeliken leue in sekerheit ende rusten dan dijn leuen mit gro
ter wellusticheyt te hebben
¶ Van den bock ende den weder ¶ Dyalogus C xiij
meer last en schade dan de wouw omdat hij elke dag een van de dikste jonge duiven pakte om op te eten.
Toen de duiven dit zagen begonnen ze te klagen over hun koning. Ze zeiden dat ze beter konden lijden onder de strijd met de wouw dan dat ze zo wreed gedood werden zonder beschermd te worden.
Hiervan kunnen we leren dat het veel beter is om in rust en zekerheid te lijden onder zwaar en bitter werk dan aangenaam werk te doen dat gepaard gaat met gevaar en zorgen.
Iets dergelijks kan men lezen in een fabel over een stadsmuis die naar een dorp ging. Zij werd daar vriendelijk ontvangen door een veldmuis. De stadsmuis schepte op over het voedsel dat ze in de stad had. Ze nam de veldmuis mee naar de voorraadkamer in het paleis van de bisschop. Daar aten ze de allerbeste en lekkerste spijzen en ze waren vrolijk.
Terwijl ze binnen waren hoorden ze sleutels rinkelen: de portier maakte het slot open en kwam de voorraadkamer in. De stadsmuis verdween haastig door een gat zoals ze gewoon was te doen. De veldmuis echter vloog tegen de muur op omdat ze geen gat kon vinden. Ze was doodsbang en kon maar nauwelijks ontsnappen.
Ten slotte kwam ze weer bij de stadsmuis terecht. Ze zei: “Ik knaag liever aan bomen dan dat ik op deze manier plotseling in de problemen kom. Het ga je goed in de keuken van de rijke mensen die alleen maar gevaar oplevert. Ik ben tevreden met mijn arme leven: ik leid liever mijn armelijk bestaan in rust en zekerheid dan me te wentelen in grote weelde.”
De 113e dialoog. Over de bok en de ram
113v
EEn groot kudde van scapen ende bocken ghinc weyen op
eenre stede in een goede wey daer dat weer of die ha=
mel tot hem riep dat boc ende seyde. Laet wi gaen buten
die scaer weyen alleen waer om sellen wi altoes mitten scapen ver
sellet sijn want wi daer toe te goet ende te groot sijn: Ende want si
alleen gegaen sijn ende hoer gheselscap gelaten hebben quam op hen
die wolf die inden bossche verburgen lach ende beet hem die keel
of ende atse op ende seyde HEt is beter te wesen in die menicht
dan alleen te wesen en de enich ¶Hier wt schijntet dattie geen
die gheselscap versmaet dat hi dye seker vrijheyt laet .¶ Om
dattie wijse man seyt We den gheen die alleen is want als hi
valt soe en heeft hi nyemant die hem op bueren mach Men seit
dat een velthen was die veel iongher kuyken had die si seer nau
we bewaerden ende oec narnsteliken voeden Des gheboerdent
op een tijt dat si den wuwe sach comen vliegen waer om si al=
le hoer ionghen tot hoer riep . ende verghaderen woude onder
hoer vloghelen dat sise alsoe bescermen soude voer den gripen
de voghel Alsoe dat si alle onder die moeder quamen ende be=
scermt worden wtghenomen een dat buten bleef alleen etende
Een grote kudde schapen en geiten ging ergens op een weide met goed gras grazen. De ram riep de bok bij zich en zei: “Laten we samen, los van de kudde, grazen. Waarom moeten we altijd samen met die schapen en geiten zijn? Daar zijn we te goed en te belangrijk voor.”
Omdat ze er alleen vandoor waren gegaan en hun kudde hadden achtergelaten, kwam de wolf, die zich in het bos verscholen had, op hen af. Hij beet hen de keel door en at hen op. Hij zei: “Het is beter in de groep te blijven dan helemaal alleen te zijn.”
Hieruit blijkt dat iemand die niet van gezelschap houdt wel eens zijn vrijheid kan verliezen. De wijze man zegt dan ook: “Wee degene die alleen is, want als hij valt is er niemand om hem overeind te helpen.”
Over een patrijs met veel kuikens wordt verteld dat ze hen scherp in de gaten hield en hen ijverig voerde. Op een keer zag ze een wouw aan komen vliegen. Ze riep daarom al haar jongen bij zich om ze onder haar vleugels te verstoppen zodat ze hen kon beschermen tegen de roofvogel. Ze schuilden allemaal onder de vleugels van hun moeder en waren veilig, behalve het kuiken dat er niet onder kroop en in zijn eentje door bleef eten.
114r
ende nyet en woude wesen bi sijn gheselscap waer om het van
den wu opghenomen wort ende ghegheten
¶ Van die panthera ende dat verken ¶ Dyalogus C xiiij
PAnthera is een dier dat menigerhande is van verwen
ende vterlike schoen hebbende veel ronder rode ende wi[t]te
vlacken ouer sijn lijf ende is seer mac ende mit allen bees=
ten vredelic wtghenomen den draeck die sijn viant is Dese pan
thera als si ghegeten heeft ende mit menigherhande spijse vermaect
is gaet si legghen rusten in hoer hol ende als si drie dagen geslapen
heeft staet si op van horen slaep ende gheeft wt enen groten roop.
dat alle andere beesten die hoer stemme horen by hoer comen.
ende volghen die soeticheyt van den roeck die wt horen mon=
de gaet . Mer alleen die drake als hi hoer stemme hoert wort
veruaert ende verghet hem in heymeliken holen ende kuylen
in die aerde. ¶ Dese eedele panthera wort op een tijt seer belus
tet te eten ende te smaken van verkens vleysch . Ende om dat
si seer teeder ende lecker was deede si voeden een verken voor
hoer seluen datment ymmer [e]eyn soude houden want si die on
reynicheyt seer was hatende . . ¶ Aldus wort den verken een
reyne bedsteede ghemaeckt. ende si plach dat verken dickwijl
seluen schoon te maken ende die borstelen ouer hoer lijf [v]e kem=
men . ende en mocht nyet lijden dattet hem indat slijck plach
te keeren . waer of dye soch ofte dat verken seer te onureeden
was om dattet reyn moste wesen ende hadde lieuer mitten ande
Hij wilde niet bij de groep horen en werd daarom door de wouw gegrepen en opgegeten.
De 114e dialoog. Over de panter en het varken
De panter is een dier dat veel kleuren heeft. Hij heeft een mooi uiterlijk met veel rode en witte ronde vlekken op zijn vacht. Hij is erg mak en gaat vreedzaam met alle dieren om, uitgezonderd de draak, die zijn vijand is.
Als de panter gegeten heeft en met allerlei voedsel verkwikt is, gaat hij rusten in zijn hol. Als hij drie dagen geslapen heeft, wordt hij wakker, staat op en geeft een flinke brul zodat alle dieren die zijn stem horen naar hem toekomen. Ze volgen de zoete geur die uit zijn bek komt. Alleen de draak wordt bang als hij zijn gebrul hoort en verstopt zich in verborgen holen of kuilen in de grond.
Deze edele panter had eens erge trek in een stuk varkensvlees. Omdat het zeer zacht en lekker was, voedde hij een varken voor zichzelf dat hij altijd schoon wilde houden, want hij had een hekel aan viezigheid.
Zo werd voor het varken een schone bedstee gereedgemaakt. De panter maakte het varken dikwijls zelf schoon en borstelde zijn vacht. Het mocht niet gebeuren dat het zich steeds in het slijk zou wentelen. Het varken werd zeer ontevreden omdat het schoon moest zijn. Het wilde zich liever met de andere
114v
ren verken hem seluen te wentelen ende onreyn te maken in=
den slijck Ende het ghinck daer nae op een tijt ende brack wt
ten scote ende wroetede ter stont in dye aerde ¶ ende ma=
kede hem seer vuyl in die modder ende slijck alsoe dat panthe
ra dat verken om sijnre onreynicheyt wille versmaden ende
seyde TJs quaet te brenghen dat creatuer:tot te verwan
delen sijn natuer ¶ Aldus doen oeck veel sonders ende onrey
ne menschen dye om der quader ghewoenten nyet en konnen
comen wtten slijck der onsuuerheyt: Om dat die philosooph
seyt dattie gewoente is een ander natuer Daer om ist goet dat
men int beghin der quader ghewoenten wederstaet want
die becoringhe is in hoer beghyn als een cleyn spruytgen dat
wtter aerden loopt datmen lichteliken wtrooden mach . eer
dattet opwassende een groot boem wort : Mer als die glosa
seyt Dye sonde der quader ghewoenten is als een siecte die in
den mensche veroudet ende verhardet is die swaerliken ghene
sen wort Hier of spreket die propheet Jeremias tot die sonders
ende seyde Ghelijck als niet verwandelen en mach die moeriaen
sijn swarte vel ende dat beest pardus genoemt die menichfou
dicheyt sijnre verwen Alsoe en moechdij oeck niet wel doen om
dat ghi mitter ghewoente gheleert hebt quaet te doen . Men
leset vanden keyser vespasianus om dat hi ghierich was oeck
doe hy out was gheworden dat hem een man versmadeliken
toesprack ende seyde : Die vosse mocht wel sijn huyt verwan=
delen mer niet sinen moet Vespasianus antwoorden daer op
ende seyde : Den gheen die dit segghen sijn wy schuldich een
lachchen.Mer ons seluen te gheuen volmaecte beteringhe
¶ Van die veltezel ende dat wilde verkenDyalogus C xv
varkens in de modder wentelen en vies maken in het slijk.
Op een dag brak hij uit het kot en ging meteen in de aarde wroeten. Het maakte zich zo vuil in de modder en het slijk dat de panter het varken vanwege diens onreinheid verstootte. Hij zei: “Het is lastig de aard van een schepsel te veranderen.”
Dat zie je ook bij veel zondaars en onreine mensen die door hun slechte gewoonten niet uit het slijk der onreinheid kunnen komen.
De filosoof zei dat de slechte gewoonten iemands natuur geworden zijn. Daarom is het goed dat men zich in het begin verzet tegen slechte gewoonten. De verleiding is aanvankelijk als een klein spruitje in de aarde dat men zonder moeite kan uittrekken voordat het opgegroeid is tot een grote boom.
Er staat geschreven: “De zonde van slechte gewoonten is als een ziekte die met de mens vergroeid is en verhard raakt en met moeite geneest.”
De profeet Jeremia sprak tot de zondaars: “Zoals de Moor zijn zwarte huid en de panter de veelheid van zijn vlekken niet kan veranderen, zo kunnen jullie niets goed doen omdat je gewend bent aan het kwaad.”
Toen de hebzuchtige keizer Vespasianus oud geworden was, sprak een man hem op krenkende wijze toe. Hij zei: “De vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken.” Vespasianus antwoordde daarop: “Aan degenen die dit zeggen zijn wij een glimlach verschuldigd, maar zelf moeten wij onberispelijk gedrag nastreven.”
De 115e dialoog. Over de ezel en het wilde zwijn
115r
DJe veltezel ende dat yseren ofte wilde verken vonden in
den bossche enen heer gaen dwalende daer si toe seiden
Helpe ons o heer ende ghif recht vonnisse ouer ons bei
den. die heer seyde Wat wildi dat ick v sal doen Die ezel seyde
Mijn heer heeft mi bedroeghen indien dat hi een cleyn honde=
kijn heft dat hi van sine spijse leckerlike voedet dat oec mit hem
op sijn bedde slapet ende die heer heeft spuls ende boerten mit
ten hondekijn Ende en heeft mi nie soeteliken anghetast noch
eniger vrienscap bewesen ende ick nochtant altoes den sac dra
ghen moet ende mi seer quellen in mijns heren arbeyt ende dienste
Die heer antwoorden den ezel ende seyde Wilstu wel ghesien
weesen ende in dijns heeren vrienscap staen soe weest cuyssche
ende reyn ende niet aldus van dijn stront ende dreck besmet.
Want om dattie hont reynlick is soe is hy alsoe vrientlick by
sinen heer onthouden Hier nae seyde dat verken Mijn heer hou
det in sijn sael een nachtegael in ene verghulden kouwe ende
singet stadeliken mit hoer ende is mit hoer in duysent vroech
den Ende en wil mi niet horen als ick roepe of mijn ghesellen.
Daer om bid ick di segt mi wat hier in gheleghen is Die heer
antwoorden daer toe ende seyde . Ghi en weet niet wat ghy
biddet Jsset dat ghi ymmer ghesien wilt wesen ende garen ge
hoort siet dat ghi hebt soete woorden ende geen lelike geroep
Die nachtegael om dat si soeteliken singhet wort garen ende
mit begheerten ghehoert. Mer ghi en kondet dat niet . Als si
De ezel en het wilde zwijn troffen in het bos een heer aan, die daar ronddwaalde. Ze zeiden tegen hem: “Help ons heer en oordeel rechtvaardig over ons beiden.” De heer zei: “Wat willen jullie dat ik doe?”
De ezel zei: “Mijn heer heeft mij bedrogen in zoverre dat hij een hondje heeft met wie hij zijn lekkere eten deelt en dat ook bij hem in bed slaapt. Mijn heer heeft veel plezier met het hondje en stoeit met hem. Mij heeft hij nooit liefdevol aangeraakt noch enige vriendschap bewezen. Toch moet ik altijd zijn last dragen en erg zwoegen in dienst van mijn heer.”
De heer antwoordde de ezel: “Als je gezien wilt worden en de vriendschap van je heer wilt verwerven, wees dan schoon op jezelf. Besmeur je dus niet met je uitwerpselen en drek. Juist omdat de hond zindelijk is, wordt hij door zijn heer vriendelijk behandeld.”
Daarna zei het varken: “Mijn heer houdt in zijn woonvertrek een nachtegaal in een vergulde kooi. Hij zingt voortdurend met hem en beleeft heel veel vreugde aan hem. Hij wil mij of mijn kameraad niet horen als we hem roepen. Daarom vraag ik je mij te vertellen wat hiervan de oorzaak is.”
De heer antwoordde: “Je weet niet wat je vraagt. Als je altijd gezien en gehoord wilt wezen, let er dan op dat je lieve woorden gebruikt en geen lelijke dingen zegt. Naar de nachtegaal wordt graag en hartstochtelijk geluisterd omdat hij lieflijk zingt. Maar jij kan dat niet.”
Toen ze
115v
dit ghehoort hadden waren si beschaemt ende seyden.
LAet ons nyet bidden dat niet en behoort . noch voor
waer segghen twijfelachtich woort : ¶ Hier om willen wij
wel wesen ghesien . soe moeten wij wesen eerbaer hoesche en=
de onbesmet Ende willen wij oeck gaerne wesen gehoort laet
ons spreken minlike doechdelike woorden ende niet snode dor=
peli[li]ke woorden Want sommige menschen sijn welker mont
is als een graf der doder menschen Dat stincket alst op ghedaen
wort als dye propheet dauid inden souter seyt Jtem noch seyt
die selue propheet inden souter Die heer sal verstroyen alle lo
se tonghen ende oeck die tonghe die grote dinghen spreket te
ghen god ende sijn euen mensche . Seneca . Men sal dye oren
sluten om die quade woorden om die niet te horen . Antistides
die philosooph antwoorden tot enen die hem toe seyde : Dye
man heeft van di quaet gheseyt Neen seyde hi van mi en heeft
dye man gheen quaet gheseytMer van den ghenen dyet in hem
seluen alsoe bekent te wesen. Doe een man seyde totten phy=
losooph die diogenes ghenoemt was Dit quaet heeft dijn vri
ent van di gheseyt . Antwoorden hi Het is twyfel of dat een
vrient gheseyt heeft mer het is seker dattu mi qualiken toespre
keste Een ander philosooph ghenoemt senocrates seyde totten
ghenen die hem qualiken toe spraken . Ghelijck alstu een heer
biste dijnre tonghen alsoe ben ick oeck heer mijnre oren om die
tot alsulken woorden te slutenDes ghelijck antwoorden hi enen
anderen die hem seyde Dese man heeft di vermaledyt Jc en ach
te dat niet want die oren sterker horen te wesen dan die tonghe
om dat een yghelick mensche heeft mer een tonghe ende twe o
ren Alsoe dattie mensche billiker meer sal moghen lijden myt
tween oren dan een ander spreken mach mit eenen tonghe[= e]
Oeck seytmen van senus den philosooph dat hi tot enen seid
die hem qualiken sprac waert dattu di seluen hoorden mit minen
oren du soudeste voerwaer swigenHoe grote verdrachlicheit der
verwiteliker ende quader woorden inden ouden was leestmen van
den groten alexander daer antigonus toe seyde En scaemste dy
dit gehoord hadden, schaamden ze zich. Ze zeiden: “Laat ons niets vragen wat niet hoort noch geloof hechten aan een twijfelachtig woord.”
Zo willen wij graag gezien worden. Daarom moeten wij eerbaar, beleefd en onkreukbaar zijn. Wanneer wij ook graag gehoord willen worden, laten we dan vriendelijke en nette woorden gebruiken in plaats van lelijke en onbeschaafde woorden.
Want er zijn mensen waarvan de mond lijkt op een open graf. Het stinkt als zij hem opendoen, zoals de profeet David zegt in het boek Psalmen. Ook zegt de profeet David: “De Heer zal alle bedrieglijke tongen verdelgen, ook de tong die grootspraak gebruikt tegen God en tegen de medemens.”
Seneca zegt: “Je moet je oren dichtdoen om de kwade woorden niet te horen.”
De filosoof Antisthenes antwoordde iemand die tegen hem zei dat een man kwaad gesproken had over hem: “Nee, die man heeft geen kwaad gesproken over mij, maar over degene die het in zichzelf herkent.”
Een man zei eens tegen een filosoof die Diogenes werd genoemd: “Jouw vriend heeft kwaad gesproken over jou.” Diogenes antwoordde: “Het is twijfelachtig of een vriend zoiets gezegd heeft, maar het is zeker dat jij mij kwalijk toespreekt.”
Een andere filosoof, Xenocrates genaamd, zei tegen degenen die hem op een nare manier toespraken: “Zoals u de baas bent over uw tong, ben ik de baas over mijn oren. Die kan ik sluiten om die lelijke woorden niet te horen.”
Iemand anders zei tegen hem: “Deze man heeft je vervloekt.” Xenocrates antwoordde: “Ik sla daar geen acht op, want oren behoren sterker te zijn dan de tong omdat ieder mens maar één tong heeft en twee oren. Het ligt dus voor de hand dat de ene mens meer kan verdragen met twee oren dan dat een ander met één tong kan spreken.”
Ook vertelt men dat de filosoof Zeno tegen een kwaadspreker zei: “Als u met mijn oren zou kunnen horen dan zou u zeker zwijgen.”
De verdraagzaamheid ten opzichte van beschuldigende en boze woorden was in oude tijden veel groter. Hoe groot kan men opmaken uit een verhaal over Alexander de Grote. Antigonus zei tegen hem: “Schaam je je
116r
nie[r] inden lichaem des conincks heerscappie te heb[b]en inder on=
suuerheyt Of si segghen woude du biste onwaerdich coninck
te wesen om dijnre outheyt ende onreynen leuens wille Men
seyt oeck vander verduldicheyt Julius des keysers Al waren
daer dichten ende boecken ghemaect tot sijnre scanden. Dat
verdroech hi seer verduldeliken Des ghelijck oec dat een wijf
myt verwiteliken woorden hem een backer hiet te wesen ver=
droech hi oeck al goetelick Van den keyser augustus leestmen
dat doe hem een ma[m] toe sprack mit verwijt ende hiet hem een
tyran Antwoorden hi waer ick dat gi segghet ghy en soudes
dat niet segghen.¶ Noch leestmen van hem dat tyberius hem
op een tijt claghede hoe dat veel luyden qualiken van hem spra=
ken Dat hi doe antwoorden Het is ons ghenoech dat wij dat
hebben dat ons nyemant qualiken doen machDaer om en wilt
niet veronwaerden dat yemant van ons qualiken spreket Se
neca scrijft van verduldicheyt des conincs antigonus dat als
hi enighe hoorden qualiken van hem spreken als hi dat onder
tijden selue hoorden plach hi sijn hant op te steecken doende een
teyken ende seyde als oft een ander geweest haddeGaet haes=
teliken van hier dat v die coninck niet en hoort Jtem noch seit
hi vanden seluen Doe hi op een tijt hoorden sommighe van si=
nen ridders die hem alle quaet gonnende waren ghinck hi tot
hem luyden ghemeenlicken luysterende wat si seyden . ende si
dan niet en wisten dat hijt hoorden quam hi tot hem luiden en
de seyde Voer hebdi antigono vermaledijt Mer wilt hem nu
weder benedien ende hem alle goet ghonnen want hi v doch lief
heeft Merket o mensche wat groter lijdsaemheyt dese coninck
had die niet toornich ofte onwaerdich en wart optie geen dye
hem vermalediden
Van salamander ende dat serpent ydrus Dyalogus C xvi
niet om als wellustige koning de heerschappij uit te oefenen. Alsof hij wilde zeggen: “Je bent het niet waard om koning te zijn, niet alleen vanwege je leeftijd, maar ook om je onzedelijke levenswijze.”
Men sprak ook wel over de verdraagzaamheid van Julius Caesar. Ook al werden er gedichten en boeken geschreven om hem te schande te maken, hij verdroeg het lijdzaam. Toen een vrouw hem smadelijk een koekenbakker noemde, onderging hij ook dat goedmoedig.
Over keizer Augustus is geschreven dat een man het woord tot hem richtte en hem verweet een tiran te zijn. Hij antwoordde: “Als ik was wat je zegt, dan zou jij dat niet zeggen.”
We lezen ook over hem dat Tiberius bij hem kwam klagen dat veel mensen op een ongepaste manier over hem spraken. Hij antwoordde toen: “Het is genoeg dat niemand ons kwaad kan doen. Wees daarom niet verontwaardigd wanneer iemand kwaad over ons spreekt.”
Seneca schrijft over de verdraagzaamheid van koning Antigonus. Wanneer hij hoorde dat iemand kwaad van hem sprak terwijl hij er zelf bijstond, stak hij als teken zijn hand op en zei alsof hij iemand anders was: “Ga gauw weg, zodat de koning u niet kan horen.”
Hij schrijft ook nog over Antigonus dat, toen die eens hoorde dat een paar van zijn ridders hem alle kwaad toewensten, hij naar hen toe ging en vriendelijk luisterde naar wat ze zeiden. Omdat ze niet doorhadden dat hij hen hoorde, ging hij naar hen toe en zei: “Zojuist hebben jullie Antigonus vervloekt, maar nu moeten jullie hem weer prijzen en hem alle goeds toewensen. Hij houdt immers van jullie.” Zie mensen, hoe lijdzaam deze koning was, die niet boos was op degenen die hem verwensten.
De 116e dialoog. Over de salamander en Ydrus de slang
116v
SAlamander is een seer venijnt dyer dat myt sinen ve=
nijnt dat water inficeert ende corrumpeert ende des
gelijck alle vruchten der bomen also waert dat iemant
daer of ate of vanden water droncke die moet ter stont steruen.
Ende waert dat sijn spekel den voet des menschen raecten dattie
mensche daer of alheel ontsteken wort ende van venijnt veruolt:
Ende hoe wel dat dese salamander aldus venijnt is nochtans syn
sommighe dieren die hem eten ende voer hoer spijse hebbenDit
beest woent ende leeft int vuer ende doet oeck dat vuer wt.
Daer sijn oeck sommighe van desen beesten welker huyt ende
vel ruych ende harich is als dat vel van een zeekalf Daermen
of maket dye gordelen der coninghen dye als si veroudet ende
van ouderdom bi nae verwesen sijn datmense dan int vuer wer
pet daer si alleen niet en verbernen als si daer langhe in ghele=
ghen hebben . mer wt den vuer ghetoghen warden verbetert
ende vernuwet alsoe schoon ende fijn als n[i]we . Van desen vel=
len ofte wolle maecktmen oeck lemelten diemen in die lampen
barnt die nijmmer meer en verbernen of vergaen vanden brant
ydrus is een seer venijndt serpent dat int water leeft ende heeft
vijf hoefden Dese twee venijnde beesten vochten op een tijt te
ghen malkander ende dye salamander want si van dat serpent
verwonnen wort werpsi hoer seluen int vuer . op dat si alsoe
soude moghen ontgaen En de als dat serpent ydrus verwon
nen wort soe liept ende verberghede hem int water: Alsoe dat
De salamander is een zeer giftig dier dat met zijn gif het water besmet en bederft. Het gif bederft ook alle vruchten aan de bomen. In het geval dat iemand daarvan eet of van dit water drinkt, zal hij onmiddellijk sterven. Als zijn speeksel de voet van een mens raakt, wordt hij vergiftigd en krijgt hij overal ontstekingen. Hoewel deze salamander giftig is, zijn er toch sommige dieren die hem opeten en als maal gebruiken. Dit beest woont en leeft in het vuur en dooft ook het vuur.
Sommige van deze beesten hebben een huid die ruw en harig is als van een zeehond. Daarvan maakt men gordels voor koningen. Als die gordels verouderd zijn en bijna versleten, worden zij in het vuur gegooid. Ze verbranden zelfs niet als ze lange tijd in het vuur gelegen hebben. Zodra ze uit het vuur worden gehaald, blijken ze weer mooi en als nieuw te zijn.
Van deze huiden of de wol maakt men ook pitten die men in de lampen brandt. Ze verbranden of vergaan nooit meer door het vuur.
Ydrus is een zeer giftige slang die in het water leeft. Hij heeft vijf koppen.
Deze twee giftige beesten vochten eens tegen elkaar. Toen de salamander door de slang verslagen werd, wierp hij zich in het vuur opdat hij zo kon ontsnappen. Toen de slang Ydrus verslagen werd, kroop deze naar het water. Hij verborg zich daar, zodat
117r
[dat] een den anderen niet verwinnen en konde [e]en seyden Tot
sinen huyse so wie hem keert.hi en wort verwonnen of verteert Al=
dus sellen wi ons oeck bescermen Ende als wij angeuochten warden
van den helsschen vianden mitten vuer der onreynicheyt ende der onsuuer
heyt so sellen wi ons werpen int water der kuysheyt ende der reynich
heyt Ende wanneer wi angheuochten worden van dat water der
begheerlicheyt ende der giericheyt sellen wij ons werpen int vuer
der minnen ende der mildicheyt na den exempel der duuen Also als
men leset inden boec der natueren van die voghelen vintmen som
mighe cleyn voghelen die die vogelen grijpen ende vangen alleen
inder lucht ende sommighe vangense alleen opt die aerde Dit ver
stant heeft die duue in hoer natuer ende daer om als si gheiaget
wort van die clein vogel diese in die locht uanghen wil so valt
si op die aerde Ende als si beureest wort van die andere diese op
die aerde soude vangen so houtse hoer in die lucht Aldustanich
verstant soude wi oec hebben tegen onsen helsschen viant die een
meester is van duysent konstenHier of scrijft een leraer Men sal
den menschen viant veriaghen mit also veel scutten als hi den
mensche mit veel ende menigerhande scutten anuecht want hi duy
sent ende menigerhande manieren ende konsten heeft van anuech=
ten . Men leest dat een man mitten bosen viant beseten gebrocht
wart tot enen heyligen man Wien die heylige man geboet dat hi
wt den mensche soude gaen ende seggen sinen naem hoe dat hi hie
tede Die duuel antwoorden Wi sijn hier drie in desen mensche
wonende Jc hiet slute dat hert die ander hiet sluyte den mont ende on
se derde gesel hiet slutende die buerse Mijn offici is dat hert des
sonders te verherden ende te sluiten dat hi geen berouwe en heb
be Ende isset dat hi bi auentuer tot beken koemt soe arbeyt onse
anderde gesel dat hi hem hindert dat hi sijn biecht niet en spre
ket Ende gheualtet somtijden dat hi biecht soe isser die derde diet
hem beneemt dat sine penitencie niet en doet noch oec voer sine son
den voldoet Ende bi desen manieren krijgen w ibi na alle menschen tot
ons
¶ Van die scemynckel ende taxus Dyalogus C xvij
de een de ander niet kon overwinnen. Zij zeiden: “Wie zich tegen iemand in zijn woning keert, wordt overwonnen of verteerd.”
Dus moeten ook wij ons beschermen. Als wij door de helse duivel met het vuur der onreinheid en onzuiverheid verleid worden, moeten wij ons in het water der kuisheid en reinheid werpen. Wanneer wij verleid worden door het water van verlangen en hebzucht, dan moeten wij ons in het vuur van de liefde en mildheid werpen. We moeten hierin het voorbeeld van de duiven volgen.
Zo leest men in het Boek der Natuur over de vogels, dat sommige kleine vogels alleen in de lucht vogels vangen en dat andere vogels ze alleen op de grond vangen. Als er in de lucht door een kleine vogel op de duif gejaagd wordt, zal zij zich van nature op de grond laten vallen. En als ze bang wordt van de vogels die haar op de grond zouden kunnen vangen, blijft ze in de lucht.
Dit vermogen zouden wij ook moeten hebben tegen de helse duivel, die een meester is in wel duizend verleidingskunsten.
Een leraar schrijft hierover: “Men moet de vijand van de mens met net zoveel pijlen verjagen als hij de mens met velerlei geschut verleidt, want hij heeft duizend en een manieren om te verleiden.”
Er was eens een door de duivel bezeten man die naar een heilige man gebracht werd. De heilige man beval de duivel dat hij uit de man zou gaan en hem zou zeggen hoe hij heette.
De duivel antwoordde: “Wij wonen als een drietal in deze man. Ik heet ‘Sluit het hart’, de ander heet ‘Sluit de mond’ en onze derde metgezel heet ‘Sluit de beurs’. Mijn taak is het om het hart van de zondaar te verharden en te sluiten zodat hij geen berouw zal krijgen. Als hij bij toeval toch tot berouw komt, dan zorgt onze andere metgezel ervoor dat hij hem belemmert te biechten.
Gebeurt het misschien toch dat hij biecht, dan belet de derde metgezel dat hij zijn straf aanvaardt en boete doet voor zijn zonden. Op deze manier krijgen wij bijna alle mensen te pakken.”
De 117e dialoog. Over de aap en de das
117v
TAxus is een dier also groot als een vossche die veel haers
ende ruychs op sijn vel heeft Wanneer dat hi vanden
menschen ofte honden gheiaget wort houdet hi sijn aem=
tocht al heel in hem seluen ende maect sijn vel also groot ende vol ende
opgeblasen dat hem die slagen der menschen ende die beeten der hon=
den niet quetsen of deren en mogen Dese beest hatet den vos seer.
ende plech dicwijl mit hem te vechtenMer als die vos siet dat hijs
om die hardicheyt ende ruycheit sijns velles niet quetsen en mach
so veynset hi hem verwonnen te wesen ende lopet dan also wech. Ende
wanneer dit dier taxus sijn roef soeket so lopet dye vos in sijn hol
ende maket dat van pisse ende andere vulnisse onreyn Ende als dan
taxus weder tot sijn hol komet om dattet die stanc ende onreynich
heit niet verdraghen en mach laet hi sijn nest ende hol ende kiest een
ander Ende wanneer hem des winters spise ende uoetsel ontbreket gaet
tet leggen slapen voer sijn eten wanttet een dier is dat seer slape=
rich is Tot dit beestgen quam die scemijnkel ende seyde Jc bidde di
broeder wilt mi lenen hondert merck want ic reysen wil ouer die
zee om comenscap te doen ende alle dat ic daer mede winne. wil ic
trouweliken mit v delenTaxus antwoorden dat wil ic seer ga
ren doen om dat ic rusteliken leuen wil Jsset dattu mi borge set=
tes bi een notarius hant Die sceminkel brochte dye buffel ende
dat stier voer sijn borge ende maecten daer of een hantteyken
bi dat tellenaer die notarius was ende toech sijns weghes mit=
ten gelde ende en quam nie weder Doe dit taxus sach dat hy al
De das is een dier zo groot als een vos. Hij heeft een ruige vacht met veel haar. Als mensen of honden op hem jagen, houdt hij zijn adem in. Zijn vacht wordt zo vol en opgeblazen dat de slagen van de mensen en de beten van de honden hem niet kunnen deren of pijn doen.
Dit dier heeft een grote hekel aan de vos, waarmee hij dikwijls vecht. Maar als de vos merkt dat hij de das vanwege de hardheid en ruigheid van diens vacht niet kan verwonden, doet hij net alsof hij overwonnen is. Hij loopt dan weg.
Wanneer de das op rooftocht gaat, loopt de vos diens hol in en maakt het smerig met pis en andere vuiligheid. Als de das dan weer bij zijn hol komt, verlaat hij zijn nest om een ander te kiezen, omdat hij de stank en het vuil niet kan verdragen.
Als het hem ’s winters aan voedsel ontbreekt, gaat hij liggen slapen in plaats van te eten, want hij is een zeer slaperig dier.
Op een keer kwam de aap op dit beestje af. Hij zei: “Broeder, ik vraag je dringend of je mij honderd mark wilt lenen, want ik wil de zee overvaren om handel te drijven. Alles wat ik daarmee verdien, wil ik eerlijk met je delen.”
De das antwoordde: “Dat wil ik heel graag doen omdat ik rustig wil leven, mits je voor een borgstelling zorgt, vastgelegd door een notaris.” De aap bracht de buffel en de stier om borg te staan. Ze tekenden een schuldbekentenis bij de telganger die notaris was.
De aap trok er op uit met het geld en kwam nooit weerom.
Toen de das zag dat hij zo
118r
so bedrogen was vander scemynkel eyschede hi dat gelt van die
borgenMer si en wouden daer niet eens voer hincken ende hadden
hoer guechelinge daer mede Doe ginc dat beest taxus ende clage
de dat den rechter tonende hem dat hantteyken mitter obligaci
Die rechter dede die borgen voer hem comen te recht ende gaf mit vol
len gerechte die sentenci dat si betalen souden dat si hadden ghe
louet nae wtwisinghe der obligacien Hier om worden si seer ver
bolgen op dat beestgen ende veruolgedet seer ende sloegent ten lesten seer
swaerliken Also dat taxus seer gewont was ende seide Wie
dat sinen vrient yet leent. maect vienscap als hijt weder neemt.
Aldus valttet dicwijl datmen den vrient leent mer den viant maent
Ende nochtant die propheet inden souter seyt Vrolick ende goet is
die mensche die ontfermet ende leent Mer catho die wise leert ende
seyt Sie wie du gheuest Of hi seggen woude Die geuet of die
leent sal besceydenheyt daer in besighen Een fabel seitmen van
eenre geyten die mitenen groten buyck van ionghen ginc ende niet en
wist waer bliuen ende quam tot eenre andere die een goet nest ende hol
hadde ende badde hoer mit soeten minliken woorde om dat die tijt
bi was dat si hoer ionghen soude werpen ende si geen hol of nest en
hadde dat si hoer herbergen wilde ende beloefden datsi also vroech
als hoor iongen geworpen waren ontruminge soude doen ende hoer
huis weder gheuen Die geyt geloefden horen worden ende ghinc wt
hoer hol ende liet die ander daer in gaen Ende nae dattie iongen ghe
worpen waren quam si weder eyschende na die belofnisse hoer huis
Mer die ander die daer in was stoppede hoer oren ende sloot die kuil
al vast toe ende en woudese niet ouer geuen als si gelooft hadde
ende seyde Jck en ontsie dine tanden niet want die tanden mijnre
iongen sellen di alheel verscoren Daer die mensche wt geleert
wort dat hi altoes den sconen woorden niet ghelouen en sal.
want veel luyden dicwijl by der goedertierenheyt bedrogen worden
Als men daer of ghemeenliken seyt in een parabel En wilt
niet gelouen altoes.den valschen want hi is loes Van lichtelic te
gelouen plech dic te komen:groot verlies oec ende kommer Alsoe als
die poeet leert in dye fabulen willende bewijsen datter den
bedrogen was door de aap eiste hij de borgsom op. Zij wilden daar niet eens over denken en spotten ermee.
De das ging toen met zijn klacht naar de rechter en liet hem de handtekeningen op de schuldbekentenis zien. De rechter liet de borgstellers voorkomen. Hij sprak recht en vonniste dat ze het bedrag moesten betalen dat ze beloofd hadden en dat te lezen was op de schuldbekentenis.
De borgstellers werden woedend op de das. Ze achtervolgden het beestje en sloegen hem heel hard.
Toen de das erg gewond was zei hij: “Wie aan zijn vriend iets leent, krijgt ruzie als hij het terugneemt.”
Daarom is het dikwijls zo dat men aan zijn vriend leent, maar een vijand maant.
Toch zegt de profeet in de Psalmen: “Gelukkig en goed is de mens die medelijden heeft en geld uitleent.” De wijze Cato leert ons echter: “Let op aan wie je iets geeft.” Alsof hij wil zeggen: “Wie geeft of wie leent moet zich bescheiden opstellen.”
Er is een fabel over een zwangere geit die niet wist waar ze naartoe moest met haar dikke buik.
Ze kwam bij een andere geit die een goed nest had. Met zoete en vriendelijke woorden vertelde ze dat haar tijd gekomen was om haar jongen te werpen, maar dat ze geen hol of nest had. Ze vroeg dringend of de andere geit haar wilde herbergen. Ook beloofde ze dat ze, zodra haar jongen geboren waren, het hol zou ontruimen en haar huis aan haar zou teruggeven. De geit geloofde haar op haar woord, vertrok uit haar hol en liet de ander er in.
Nadat de jongen geboren waren, kwam ze terug en eiste haar huis weer op zoals haar beloofd was. De andere geit stopte haar oren dicht en sloot het hol goed af. Ze wilde het niet teruggeven zoals ze beloofd had. Ze zei: “Ik ben niet bang voor jouw tanden, want mijn jongen zullen je met hun tanden helemaal verscheuren.”
Men kan hieruit leren dat je mooie woorden nooit moet geloven, want veel mensen worden bedrogen wanneer ze welwillend zijn.
In een gelijkenis zegt men daarover: “Wees niet goedgelovig, want de kwaadwillende is vals.”
Van lichtgelovigheid komt meestal narigheid en verlies.
De dichter wil in zijn fabels bewijzen dat
118v
quaden niet laten en mach wanneer dat hert der boser menschen niet
gedachtich wesen en wil mit scamelheit der weldaden die hem ge
daen sijnMen seit dat een wolf op een tijt doe hi sine spijse eer
kauweden een been in sijn keel ouerdwars gekregen had waer
om hi seyde tot een kraen dat hi comen wilde mit sinen langen hals
dat been wt sijn keel te halen: ende dat hi daer sijn loen of soude
hebben Doe die kraen gekomen was ende dat been wtgewonnen had
de eyschede hi sijn loen vanden wolfDie wolf antwoorden hoer ende
seyde O du onsalige wat wilstu nu van mi meer hebben En mer
keste niet dattu van mijnre ghenaden leueste want ic hadde di mit
enen beet dinen hals of mogen bijten doe dijn hoeft in mijnre ke=
len stacDaer om hebt ghy ghenoech voer dijn loen dattu van
mi hebben soutste dat ic di leuendich heb ghelaten .
¶ Van dye muys ende die katte ¶ Dyalogus C xviij
EEn muys ghinck totter katten ende veroetmoedichden
hoor te mael seer ende seyde ¶ O grote heer coninck
Jck wil di altoes dyenen ende nymmermeer van di te
scheydenAlleen wil ick mi bescermen van die boosheyt des we
selkijns Die katte ontfermde hem ouer die muys ende namse
onder hoer bescermenissen also dat si altoes bi hoer was waer
si ghinck ende en lietse niet bedrieghen van die wesel Hier om
wort die wesel seer verbittert op die katte die die muis also be
scermede ende wort alsoe wel viant op die katte als op die muys
Hier na ist ghesciet dattie muys teghens die katte misdede also
het kwaad niet zal verdwijnen wanneer het hart van een slecht mens niet schaamtevol aandacht wil geven aan de weldaden die hem bewezen zijn.
Er wordt verteld dat er eens bij een wolf, toen hij op zijn prooi zat te kauwen, een stuk bot dwars in zijn keel bleef steken. Hij vroeg een kraanvogel of hij wilde komen om met zijn lange hals het bot uit zijn keel te halen. Hij zou ervoor beloond worden.
Toen de kraanvogel gekomen was en het bot eruit gekregen had, eiste hij van de wolf zijn beloning op. De wolf antwoordde hem: “O ellendige vogel, wat wil je nu nog van me hebben. Besef je niet dat je door mijn genade nog leeft? Ik had met één beet je hals kunnen doorbijten toen je jouw kop in mijn keel stak. Je bent door mij genoeg beloond doordat ik je heb laten leven.”
De 118e dialoog. Over de muis en de kat
Een muis ging naar een kat toe en zei nederig: “Grote koning, ik wil je voor altijd dienen en nooit meer van je scheiden. Maar ik wil me beschermen tegen de slechtheid van het wezeltje.” De kat ontfermde zich over de muis en nam haar onder zijn hoede. Zij was overal bij hem, waar ze ook ging. Ze liet zich niet door de wezel misleiden.
De wezel werd heel boos op de kat, omdat hij de muis zo beschermde. Zo werd zij de vijand van zowel de kat als de muis.
Later misdroeg de muis zich een keer zo tegen de kat
119r
datse vander katten gecorrigeert wort waer om die muis toor
nich wesende liep tot dat weselkijn ende groetedent seer oet=
moedeliken ende seyde Het is grotelic mijn scult Ende ic ben wel
waerdich pijn ende slaghen te lijden dat ic onder die katte gestaen
heb ende di kontrari gheweest: Als dit die muys dede maecten
si groot twijdracht tusschen dye katte ende dat wezeltgen ende
koppeldeze te samen om dat si daer oec gecorrigeert wort dat
si ten lesten hem onderlinc wouden verderuen ende die een den ande=
ren dodenEnde doe si ten lesten te strijde tegen malkander gecomen wa
ren seyde die wezel totter kattenO suster wat gaen wi doen wil
len wi ons seluen verderuen om dese valsche muys Het is beter
dat wi hem doden dan dat wi ons seluen doden ende verderuen Dit be=
hagede der katten wel ende deden alsoe ende seyden . D Je onder
vrienden maect discoort . recht is dat hi warde gemoort Aldus
doen die valsche smekers ende pluymstrijckers die bose menschen
die onder princen ende heren die onderlingen vreede hebben twiste
ende oorloghe maken . waer om si gode van hemelrijken hatich
sijn gheworden als salomon seyt : Ses dinghen sijn die gode
hatet ende dat seuende versmadet sijn gheest dat sijn houaerdige
oghen.loghenachtighe tongen .handen diet onnosel bloet stor=
ten.dat hart dat bose ghedachten ymagineert.voeten die snel
sijn te lopen int quade.ende den loghenaer die valscheyt tuy=
ghet.ende die onder die broeders twiste maket. Van desen seyt
oeck die wise manDie luysteruinck ende die mit tween tongen
spreket is van gode vermaledijt want hi veelluijden verstoert
heeft die onderlinghe vreeden haddenDie oude princen ende he
ren en hadden nye lyef aldustanighe menschen Mer inden ou
den was grootharticheyt ende starckheyt om die waerheyt te be
lijden in horen woorden Hier of scrijft valerius. Dat doe alle
dat volck van syracusanen mit groten verlanghen verbeyden
den doot des wreeden tyrans dyonisi om sine grote wreetheit
wert daer gheuonden een seer out vroutgen die den afgoden bat
om langhe leuen des tyrans welck als hy vernomen hadde verwon
derende hoe dat also wesen mocht ende dede dat wijfgen tot hem
dat ze door de kat gecorrigeerd werd, waarop de muis kwaad naar de wezel liep en haar onderdanig begroette. Ze zei: “Het is absoluut mijn schuld. Het is mijn verdiende loon pijn te lijden en slaag te krijgen omdat ik aan de kant van de kat heb gestaan en tegen jou ben geweest.”
Daardoor zaaide de muis grote tweedracht tussen de kat en het wezeltje. Ze bracht ze bij elkaar opdat de wezel ook gestraft zou worden. Uiteindelijk zouden ze elkaar moeten vernietigen. De een zou de ander moeten doden.
Toen ze ten slotte tegen elkaar ten strijde trokken, zei de wezel tegen de kat: “O zuster (sic), waar zijn we mee bezig? Moeten wij ons in het verderf storten om deze valse muis? Het is beter als we haar doden dan dat we ons zelf vernietigen.” Dit beviel de kat zeer. Hij volgde haar raad op en zei: “Wie onder vrienden tweedracht zaait, wordt terecht vermoord.”
Zo doen de valse vleiers en pluimstrijkers, de kwade mensen die twisten en oorlog veroorzaken onder de machthebbers en heren die onderling in vrede leven. Zij worden daarom door de Hemelse God gehaat. Salomo zegt: “Er zijn zes dingen die God haat, zeven zijn voor zijn ziel een gruwel: dat zijn hoogmoedige ogen, een leugenachtige tong, handen die onschuldig bloed vergieten, het hart dat op het kwade zint, voeten die zich haasten om naar het kwade te lopen, valse getuigen die leugens verspreiden en zij die stoken tussen broeders.”
Hierover zegt de wijze man: “De kwaadspreker en degene die met twee tongen spreekt, worden door God vervloekt. Want zij hebben bij veel mensen de onderlinge vrede verstoord.” De oude machthebbers en de heren hadden zulke mensen volstrekt niet lief, want zij waren zo edelmoedig en sterk dat zij voor de waarheid uitkwamen.
Hierover schrijft Valerius dat het hele volk van Syracuse met groot verlangen op de dood van de tiran Dionysius wachtte vanwege zijn grote wreedheid.
Er werd een zeer oud vrouwtje gevonden dat de afgoden om een lang leven voor de tiran bad. Toen de tiran dit hoorde, verwonderde hij zich hierover. Hij liet het vrouwtje bij zich
119v
komen vragende hoer hoe hi dat an haer verdient hadde. Si an=
twoordenMijn meninge is seer goetWant doe ic een ionge meit
was hadde ic enen swaren tyran bouen mi dye mi ende ons allen
seer plach te belasten also dat ic seer om sinen doot wenschede Ende
na dat die ghedodet was quam daer een ander die noch arger was
wes doot ic noch veel meer begeerden Mer nu en begheer ic [geen] ar
ger heer te hebben dan du bisteWant ic anxt hebbe waert dattu
oec gestoruen waers dat noch die alre quaetste in dijn stede sou=
de comen Hier om bid ic om dijn langhe leuen. Aldus wouden dye
ouden princen ende philosophen lieuer die waerheit seggen ende te ster
uen dan die waerheyt te swijgen leuendich te bliuenMen seyt oec van
den philosooph diogenes dat hi in allen dingen die waerheit beleet
daer oec valerius of scrijft dat doe hi syn koel wasschende was sei
de aristippus tot hem hadde gi o diogenes myt dionisio den tyran
willen flackeren du en soudeste dustani[n]ge snoode spijse niet
hebben duruen eten Daer diogenes op antwoorden ende seyde.
Gi segget waer want hadde gi dit willen eten het en hadde v geen
noot gedaen mit dionisio te flackeren . Diogenes hadde lieuer te
leuen van wermoes ende andere cruden ende die waerheit te seggen dan te
leuen van des conincs spise ende dan sellen moeten flackeren mitten conic
¶Van vijf lammers ende den wolf Dyalogus : C xix:
Vijf ionge lammeren van horen ouders beroeft worden als wees=
kinderen van horen vrienden ende magen als van horen voechden gere
geert Des geboerdent op een tijt dat een wolf een van desen lammerkyns
komen en vroeg haar waar hij dat aan verdiend had. Zij antwoordde: “Mijn bedoelingen zijn zeer oprecht. Toen ik een jong meisje was had ik een wrede tiran boven mij die mij en ons allemaal veel ellende bezorgde. Dat was zo erg dat ik hem dood wenste. Nadat hij gedood was, kwam er een ander die nog erger was, zodat ik diens dood nog veel meer wenste. Maar nu wil ik geen slechtere tiran hebben dan jij bent. Want ik ben bang dat, als jij ook gestorven bent, de aller-slechtste tiran in jouw plaats komt. Daarom bid ik dat je lang zal leven.”
Aldus wilden de oude machthebbers en filosofen liever de waarheid vertellen en sterven dan de waarheid verzwijgen en in leven blijven.
Over de filosoof Diogenes zegt men dat hij in alles de waarheid sprak. Valerius schrijft dat, toen Diogenes zijn kool aan het schoonmaken was, Aristippus tegen hem zei: “Als jij, o Diogenes, de tiran Dionysius had willen vleien, dan zou je dit schamele voedsel niet mogen eten. Diogenes antwoordde: “Dat is waar. Als jij dit had willen eten, dan zou er geen noodzaak geweest zijn Dionysius naar de mond te praten.” Diogenes leefde liever van groenten en kruiden. Hij sprak liever de waarheid dan van koninklijke maaltijden te leven en dan de koning te moeten vleien.
De 119e dialoog. Over de vijf lammetjes en de wolf
Vijf lammetjes waren van hun ouders beroofd. Zij werden als weeskinderen door hun vrienden, familieleden en door hun voogden verzorgd. Op een keer gebeurde het dat een wolf een van deze lammetjes
120r
tot hem riep ende seyde Jc hebbe medeliden mitti wanttu een
weeskint biste daer om wil ic di leren in die clergi dattu ghe=
leert mogeste werden Mer du selste eerst gaen tot dinen broeders
ende laten die mitti comen tot mi om onse dingen wijseliken te slu
ten Dat onnosele lammekijn was daer of seer verblijt mit gro
ter blijscap ende ghinc tot sine broederen ende gaf hem die saeck te
kennen Die welken daer op antwoorden die reden behaghet
ons seer wel Mer laet ons eerst ghaen tot onsen voechden te sien
wat si ons hier in raden Ende als si daer gh[ce]omen waren seiden
hem die voechden wacht v van alsulken meester want isset dat
ghi tot hem comet hi sal v die keel of biten Als si dit ghehoert
hadden en volgeden si dien raet niet mer ghinghen totten wolf.
Ende dye wolf als hise sach comen was seer blide ende liep an
ende worghedese alle tesamen ende voede hem seluen ende sine iongen
daer of ende seijde Die ionghen sijn dicwijl qualiken beraden
die niet en doen dattie ouden raden: Hier om sellen wi ghelo
uen raet der ouder menschen Want iob die heylighe man seyt
Jn den ouden is wijsheyt ende inden lange van iaren is vroet
heyt ofte voersichticheyt. Gaern sellen wij houden den raet die
ons vanden vrienden ghegheuen wort Want salomon seyt .
Bewaer dye wette ende den goeden raet want die wesen sal
dat leuen dijnre zielen ende gracie dinen montMen seyt een fa
bel dat een lantman sinen acker ghebouwet had ende hadde daer
in ghesaeyt vlasschen saet Dit sach ende mercten een oude ge=
leerde swalu ende vergaderden alle dye voghelen tesamen en=
de seyde dese acker ende dat saet dat hier in gesaeyt is sellen ons
quaet doen om datmen van die vruchten die hier of comen sel
len netten ende stricken maken sal daer wi mede gheuanghen
sellen worden. Laet wi daer om dit saet verstroyen ende verder=
uen eer dattet groot wordet ende opwasset: Die vogelen en wou
den dat niet doen mer bespottede ende berispede die swalu daer
of dat si om alsulke fantasien veruaert was Hieren binnen be
gan dat saet wtter aerden te spruyten ende te wassen ende doe
quam dye oude swalu noch weder ende waerscuwedese noch
bij zich riep. Hij zei: “Ik heb medelijden met jou omdat je een weeskind bent. Ik wil je de beginselen van de wetenschap onderwijzen opdat je geleerd mag worden. Maar eerst moet je naar je broers gaan. Neem ze mee naar mij om een verstandig besluit over onze zaken te nemen.”
Het onschuldige lammetje was erg blij. Het ging naar zijn broers om ze de zaak voor te leggen. Zij antwoordden: “Jouw verhaal bevalt ons wel, maar laten we eerst naar onze voogden gaan om te zien welk advies ze voor ons hebben.”
Toen ze daar waren gekomen zeiden de voogden: “Hoed je voor zo’n meester, want zodra jullie bij hem komen zal hij jullie de keel doorbijten.”
Nadat ze dit hadden gehoord, volgden ze hun raad niet op. Ze gingen naar de wolf. De wolf was erg blij toen hij ze zag komen. Hij liep op ze af om ze allemaal te wurgen en zichzelf en zijn jongen ermee te voeden. Hij zei: “De jongen zijn dikwijls onverstandig als ze niet doen wat de ouden aanraden.”
We moeten daarom de raad van oudere mensen ter harte nemen. Job, de heilige man, zei: “Bij de bejaarden is wijsheid. De lengte van jaren betekent verstand of bedachtzaamheid.”
Graag houden wij ons aan de raad die ons door vrienden wordt gegeven. Salomo zei: “Houd je aan de wet en neem goede raad aan. Laat ze leven voor je ziel en een sieraad voor je mond zijn.”
In een fabel wordt verteld dat een boer zijn akker had bebouwd en er vlas in had gezaaid. Een oude geleerde zwaluw zag dit. Hij verzamelde alle vogels en zei: “Deze akker en het zaad dat erin is gezaaid zullen ons kwaad doen omdat men van de vruchten die hieruit opgroeien netten en strikken zal maken, waarmee wij gevangen genomen zullen worden. Laten we het zaad daarom verstrooien en vernietigen voordat het opgroeit.”
De vogels wilden dat niet doen. Ze bespotten en berispten de zwaluw omdat hij bevreesd was voor zijn eigen fantasieën.
Ondertussen begon het zaad uit de aarde te ontkiemen en te groeien. De oude zwaluw kwam terug. Hij waarschuwde nogmaals
120v
vanden toecomende perikel Die voghelen worden daer om an
derwerf toornich ende bespottende seyden si Hoert die swalu
die den menschen alsoe wel behaghet mit horen soeten sanck.
Daer nae als dat vlas rijp ende volwassen was worttet opge
toghen ende ghehauent alsoe datmen daer netten of maecten
daer die voghelen mede worden gheuanghen ¶ Doe worden
die voghelen heel bedroeft ende bekenden hoer schult doet al=
te laet was Aldus coemtet dicwijl dattie mensche goeden raet
versmadet ende volghet dat hem hinderlick ende scade[d]lic is
Wanttet een ghemeen segghen is DJe alte stout is op sijn
eyghen wijsheyt. dat hem mit rechte die stricken brenghen in
banghicheyt.Men vindet somtijt dat die raet eens versmaets
menschen seer nutte ende oerbaerlick is: ende dattet verstant
des menschen dickwijl beeter is dan sine craft . Hier of scrijft
men dattie aern inder lucht vlieghende sach van bouen op die
aerde legghen een kinckhoren die hoer seluen verroerden wtten
dop Daer die aern op neder vloech ende greepse mitten voeten
om die te eten Mer die vissche die daer in was toech sijn voe=
ten ende sijn hoeft inwerts inden dop . alsoe dattie aern daer
niet of krighen en mocht om te eten Als dit die kraey sach sey
de si tot den aern Al bistu coninc der voghelen ende seer groot
ende machtich nochtant en wetes du alle dinghen niet Hoort
nu daer om minen raet om dattet lecker spijse is voer di dat in=
den dop is neemt den kinckhoorn ende voertse hoge inder lucht
ende laetse dan neder vallen op een steen so machse breeken en
de dan seltu krighen datter in is Die aern deede alsoe ende at
dat daer in was mit groter soeticheyt.
¶ Van veel beesten bi een vergadert Dyalogus C xx:.
voor het komende gevaar. De vogels werden daar opnieuw kwaad om. Spottend zeiden ze: “Hoor die zwaluw nu toch, die de mensen zoveel plezier geeft met zijn mooie zang.”
Daarna, toen het vlas rijp en volgroeid was, werd het geoogst en bewerkt zodat men daar netten van kon maken om vogels mee te vangen. Toen werden de vogels heel bedroefd. Ze gaven hun fout toe nu het te laat was.
Vaak is het zo dat mensen goede raad in de wind slaan en datgene doen wat nadelig en schadelijk voor hen is. Een algemeen gezegde is: “Wie teveel vertrouwt op zijn eigen wijsheid, raakt verstrikt in de angst.”
Soms blijkt dat de raad van een bespot mens erg nuttig en passend is. Ook dat het verstand van de mens dikwijls beter is dan zijn kracht.
Er is een verhaal over een arend die rondvloog en van bovenaf een kinkhoorn op de grond zag liggen. De kinkhoorn bewoog en kwam uit zijn huisje. De arend vloog naar beneden en pakte de schelp met zijn klauwen om hem op te eten. Maar de slak die erin zat trok zich helemaal terug in de schelp zodat de arend hem er niet uit kon krijgen om op te eten.
Een kraai zag dit en zei tegen de arend: “Al ben je de koning van de vogels en zeer groot en machtig, toch weet je niet alles. Luister daarom naar mijn raad omdat er lekker eten voor je in de schelp zit. Pak de kinkhoorn op en neem hem mee hoog in de lucht. Laat hem dan op een steen vallen zodat hij breekt en dan kun je pakken wat erin zit.”
De arend deed dit en at de inhoud met veel smaak op.
De 120e dialoog. Over een grote dierenvergadering
121r
HEt ghesciede op een tijt dat veel beesten ghingen int velt
spacieren in een schoen sonneschijn daer onder allen mede
was dat venijnde beest basiliscus genoemt daer voer of
geseyt is int een ende veertichte dyalogo Dese basiliscus rees op
int midden van allen ende riep Js hier yemant van v die tegens
mi vechten wil die come an Jc sal een kamp mit hem angaen. Dit
hoorden die sciltpadde ende nam die kam tegen hem an Ende doe si in=
den kamgegaen waren om mit malkander te vechten woude dye
basiliscus den sciltpadde bijten ende sijn venijnt daer in scieten.
Mer die padde toech hoer voeten ende dat hoeft in die sculpe dat
hise niet raeken en konde Ende ten lesten stac die padde hoer clau
wen wt ende gaf den basiliscus also veel wonden in sijn lijf dat
hi verwonnen wort des hi hem oeck seer scamede Onlange daer
na als sijn aem verhaelt hadde ende hem seluen bet verstoutet had
om dat hi hem scaemden dat hy soe leliken ende scandeliken ver
wonnen was riep hi anderwerf.¶ Jck wil mine scande die ick
gheleden heb op enich van v verhalen Jsser yemant van v dye
mit mi vechten wil die koem hier tot my ick sal hem bescheyt
doen. Dit hoorden die eechhel die wel ghewapent was myt
Op een keer gingen veel dieren het veld in om zich in de zon te ontspannen. Onder hen was ook het giftige dier de basilisk. Hij werd beschreven in de eenenveertigste dialoog.
Deze basilisk verhief zich in hun midden. Hij riep: “Is er iemand van u die tegen mij wil vechten? Laat die naar voren komen. Ik zal met hem in gevecht gaan.” De schildpad hoorde dat en nam de uitdaging aan.
Toen ze tegenover elkaar stonden om de strijd te beginnen, wilde de basilisk de schildpad bijten en zijn gif in haar spuiten. Maar de schildpad trok haar poten en haar kop in haar schild zodat de basilisk haar niet kon raken.
Ten slotte stak de schildpad haar nagels uit en verwondde het lijf van de basilisk zo erg dat hij zich gewonnen gaf. Hij schaamde zich vreselijk.
Na een poosje kwam hij weer op adem. Hij had zich moed ingesproken, omdat hij zich zo schaamde over zijn vreselijke en schandelijke nederlaag.
Hij begon weer te roepen. “Ik wil de schandelijke nederlaag die ik geleden heb op iemand van jullie verhalen. Is er iemand van jullie die het tegen mij op wil nemen? Laat diegene naar me toe komen en ik zal met hem afrekenen.”
De egel hoorde dat. Hij was goed bewapend met
121v
sinen scerpen tacken dese quam hem alsoe te velde. Ende doe
basiliscus dit sach vloech hi mit groter verwoetheyt den echhel
op sijn lijf om hem alheel te doden Mer die echhel stack sine scer
pe tacken al heel wt . ende wondede dat serpent basiliscus al
sijn lijf ouer dat hy seer bloedede ¶ Anderwerf wort hi aldus
verwonnen ende seer bescaemt dat hi gheen moet meer en had
de. Als dit die vorssche sach soe woude hi oeck een feyt op dat
serpent bedrijuen ende spranck hem op sijn lijf . ende meynde
hem al soe te doden Dat serpent basiliscus al was hi seer moe
de van vechten ende oec bescaemt nochtans hadde hijs onwaer
de dattat cleyn beest als dye vorssche hem noch meer soude be=
scamen Ende want hi oeck hongherich was soe tastede hy toe
ende nam die vorssche ende atse op ende seyde : HEt
en is niet ghoet den cleynen te vechten sonder wapen. yeghen
den groten al schijnt hi te slapen . ¶ Hier in warden wij ghe=
leert als wij sien dat onse vianden een weynich vernedert sijn
ende onder die voeten vertreden dat wij dan niet op hem val=
len en sellen eer dat wij sien dat eynde daer of Want seneca seit
die wise ende gheleerde man sal ontsien sinen viant als hi ver=
nedert is . Daer om en sellen wij ons niet te seer verbliden van
onser vianden doot ofte verlies op dat alsulke lasten oeck niet
op ons en vallen Daer of seyt oeck salomon Wanneer dijn vi
ant gheuallen is en wilt niet verbliden van sijnre doot ofte sca
de op dat dier ghelijken oeck niet op di en komen want so wie
inden valle sijns viants lachghet die sel in dat seluen oeck val=
len. ¶ Men leest dat een keyser hadde twee dienres die een was
een snijder ende die ander een barbier. Die snijer hateden den
barbier om dat hem die coninck meer eerden dan hem . Waer
om hi den barbier bedroech aenden keyser . ende seyde dat sijn
aemtoch alsoe seer stanck dat hi dat niet en soude moghen ver
draghen als hi sinen baert soude scheeren: Alsoe dattie keyser
onwaerde opten barbier kreech . ende gheboedt dat men hem
in een sack binden soude ende werpen hem in die zee Ende als
die keyser den scipluyden dyt wijsden viel sijn rijnc van sijnre
zijn scherpe stekels waarmee hij het strijdperk betrad.
Toen de basilisk dit zag vloog hij in grote woede de egel aan om hem te doden. Maar de egel zette zijn scherpe stekels helemaal op en verwondde de basilisk over zijn hele lichaam zodat hij hevig bloedde. Weer werd hij overwonnen. Hij schaamde zich zo dat hij geen moed meer had.
Toen de kikker dit zag wilde hij ook een daad stellen. Hij sprong op het lijf van het serpent en dacht hem zo te kunnen doden.
De basilisk was zeer moe van het vechten. Hij schaamde zich ook. Toch vond hij het onwaardig dat zo’n klein beestje als de kikker hem nog meer te schande zou maken. Omdat hij ook hongerig was tastte hij toe, greep de kikker en at hem op. Hij zei: “Het is niet goed als de kleine vecht tegen de grote zonder wapen, al schijnt hij te slapen.”
Hieruit leren wij dat, als we zien dat onze vijanden nogal vernederd en onder de voet gelopen zijn, wij hen niet moeten aanvallen voordat wij de afloop daarvan overzien.
Seneca zegt: “De wijze en geleerde man moet zijn vijand ontzien als hij vernederd is.”
Daarom moeten wij ons niet al te zeer blij maken over de dood of het verlies van onze vijanden, opdat zulke lasten niet ook op ons vallen. Daarover zegt Salomo: “Wanneer je vijand verslagen is, moet jij je niet verheugen over zijn dood of ellende, opdat hetzelfde niet ook jou treft. Want wie om de val van zijn vijand lacht, zal zelf ook ten val komen.”
Over een keizer leest men dat hij twee dienaren had, de een was kleermaker en de ander barbier. De kleermaker haatte de barbier omdat de koning de barbier meer eer gaf dan hem. Daarom deed hij bij de keizer zijn beklag over de barbier. Hij zei dat diens adem zo erg stonk dat de keizer dat niet zou kunnen verdragen als hij zijn baard zou laten scheren. De keizer kreeg daardoor afkeer van de barbier. Hij gebood dat men hem in een zak moest binden en in zee werpen.
Toen de keizer een teken gaf aan de scheepslieden, viel zijn ring van zijn
122r
hant in die zee Doe die barbier dit vernam bekalde hi die scip
luyden mit gelde dat si hem lieten lopen in vremden landen niet
volbrenghende dat ghebot des keysersEnde die auentuer was
hem dat hi buten landes rijck wart ende groot: Ende koft op
een tijt enen visch wtter zee.die den rijnck des keysers in sinen
rop had Ende ghinck mitten rijnck totten keyser ende presen
teerden hem sinen rijnc weder ende dede sijn onscult van dat geen
dat hem ouerloghen was verkrijghende alsoe grote gracie in
des keysers oghen dat hem die keyser schencte voer een ghifte
dattie snijer die van sijn weluaren droeuich was ghebonden sou
de warden in enen sack ghesteken om int water gheworpen te
warden ende alsoe verdrencken Dattie snijer alsoe viel in dye
selue stricke die hi op sinen viant ghespreyt hadde Doe hi ghe
meent hadde dat hi sinen viant verwonnen hadde Daer om seyt
seneca dat saltu van een ander verwachten dattu yemant an
ders doeste
¶Vanden kuysschen man di vant on
reyn wijf bedroghen wort Dyalogus C xxi.
ARistotiles die grote meester ende philosooph seyt dat
die man is in wes hert wijsheyt is:een wesen ofte ghe
likenisse des tijts:contempleerre des leuens.een dienre
des doots.een gaende wandelaer.een gast der herbergen der we=
relt.een arbeydende ziel of gheest.een woninghe van eenre cleyn
re tijt Dat wijf als hi oec seyt is des mans confuys:een onuer
sadelike beest.stadighe sorchfoudicheyt.een ewighe strijt:des
hand in de zee. Toen de barbier dit merkte, haalde hij de scheepslieden met geld over om hem in een vreemd land vrij te laten en het gebod van de keizer niet uit te voeren. Hij had het geluk dat hij in het buitenland een rijk en voornaam man werd.
Op een keer kocht hij een zeevis die de ring van de keizer in zijn maag bleek te hebben. Hij ging ermee naar de keizer en overhandigde hem de ring. Hij betuigde zijn onschuld over hetgeen waarvan hij beticht was. Hij verdiende daarmee genade in de ogen van de keizer. Als goedmaker beval de keizer daarom dat de kleermaker, die verstoord was over de voorspoed van de barbier, vastgebonden moest worden en in een zak moest worden gestopt om hem in het water te werpen en te laten verdrinken.
De kleermaker meende dat hij zijn vijand overwonnen had, maar viel in dezelfde strik die hij voor zijn vijand gezet had. Seneca zei daarover: “Wat je een ander aandoet, kun je zelf terug verwachten.”
De 121e dialoog. Over de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt
Aristoteles, de grote meester en filosoof, zegt dat het de man is in wiens hart wijsheid is: een schepsel of voorbeeld van het vergankelijk leven, een beschouwer van het leven, een dienaar van de dood, een vergankelijk reiziger, een gast van tijdelijke onderkomens, een werkzame ziel of geest, een woning voor korte tijd. Hij zegt ook dat de vrouw de man vernedert, dat zij een onverzadigbaar beest, een bron van voortdurende zorg, een eeuwige strijd,