Verzoekschrift van de gelovigen aan koning Filips II van Spanje om een eind te maken aan de vervolging van andersdenkenden.
1r
De Gelouige die daer in de Nederlanden
zyn, welcke naeder warachtiger
reformatie des Euangeliums ons
Heeren Jesu Christi begeren te leuen
aen den onverwinnelicken Coninck -
Philippus, haren ouersten Heere /.
Vaert ons toegelaeten, O ghenadichste Heere
ons voor uwer Maiesteyt te presenteren, om ons te
ontschuldigen van de beswaeringen daer men ons mede
beswaert, ende de gerechticheyt van onser saecken te
bewysen / wy en souden desen verborgen middel niet soecken
om v. te kennen te geven het bitter suchten van uwen volcke
door een stomme requeste of geschreven belydenisse.
maer nae dat onse vyanden v. de ooren met soo veel
valsche aenclagen ende rapporten vervult hebben, dat ons
niet alleenlick verhindert en wordt voor v. aengesichte
te verschynen, maer worden veriaecht vuyt uwe landen
vermoort ende verbrant in wat plaetse wy
gevonden worden, tenminsten Genadichste Heere
verleent ons inden name Godts, het gheene dat geen
menschen oock en can weygeren den beesten / namelick ons
clagelick roepen als van verre tot uwen ooren te laten
comen: opdat soo V M: ons gehoort hebbende
schuldich oordeelt, de vyeren dan vermeerdert, de
pyningen ende tormenten vermenichfuldicht worden in
uwen Coninckrycke, ende ter contrarie, soo onse
onnooselheyt voor v. openbaer worde, dat ghy haer
zyt voor een steunsel ende toevlucht tegen het
gewelt onser vyanden / want och lacen genadichste
Heere so men anders niet en behoeft dan te
beschuldigen, soo allen wech ende middel der bescherminge
Van de gelovigen in de Nederlanden, die wensen volgens de echte hervorming van het evangelie van onze heer Jezus Christus te leven, aan hun onoverwinnelijke koning Filips, hun hoogste heer.
We hopen dat het ons is toegestaan, genadigste heer, Majesteit, ons te presenteren om ons vrij te pleiten van de beschuldigingen die men ons ten laste legt, en om de juistheid van onze zaak te bewijzen.
Wij zouden u langs deze verholen weg niet willen laten weten dat uw volk bitter lijdt, maar wij doen dit toch omdat onze vijanden u met zoveel valse aanklachten en verslagen hebben bestookt.
Er wordt ons niet alleen belet om voor uw aangezicht te verschijnen, maar wij worden ook verjaagd uit uw landen, vermoord en op de brandstapel gebracht, overal waar wij zijn.
Genadigste Heer, verleent u ons dan tenminste uit naam van God dat wat niemand kan weigeren, zelfs niet aan beesten: namelijk dat u uw oor wilt lenen aan ons klagelijk roepen van ver, zodat u na ons aangehoord te hebben en ons schuldig acht, de brandstapel opstookt en de martelingen in uw koninkrijk verhevigt. En zo niet, als onze onschuld aan u duidelijk is, dat u ons dan in onze onschuld steunt en onze toevlucht zult zijn tegen het geweld van onze vijanden.
O wee, genadige Heer: wie alleen maar hoeft te beschuldigen terwijl de beschuldigde alle bescherming wordt ontnomen,
1v
den beschuldichden ontnomen wordet, wie sall
gerechtich bevonden worden? van welcken ist dat de
onnoselheyt onder den menschen verseekerd wesen sal?
Wy syn, seggen zy, ongehoorsame, oproerige, niet
anders begherende dan alle politische off Borgerlicker
regeringe te breken / een confusie ende vermenginge
in der werelt te brengen, ende niet alleenlick ons
te bevryen van uwer heerschappye ende mogentheyt,
maer oock v. den Schepter vuyten handen te rucken /
O misdaden niet weerdich onser belydenisse, niet
weerdich eens Christen mensches, niet weerdich
den gemeynen naeme den menschen, weerdich dat het oude
spreekwoort der Tyrannen weder voort gebracht [1]
worde: de Christenen voor den Beesten / maer het en
es niet genoechsaem te beschuldigen. het is all in het
bewijs geleegen / de Propheten / de Apostelen / ende
t’selfs die vander eerster kercken Jesu Christi, hebben
beswaert geweest / Jae naeden wterlicken aensien
ende vleeschelicken oordeel der menschen verdruct
met gelycke lasteringen / maer gelyck zy tot haeren
tyde opentelick betuycht ende geprotesteert hebben
alsoo protesteren ende betuygen wy nu voor Godt
ende zyne Engelen / dat wy niets hoger en begeren
dan onder de gehoorsaemheyt der Ouerheden in
suijuerheydt der conscientien te leuen, Gode te dienen
ende ons nae syn Woordt ende heylige geboden te.
reformeren / ende bouen dese verborgen getuygenisse
onser conscientien de ghene die ouer onse processen
vonnissen, oordelen ende sitten, sullen goede getuygen syn
dat zy noyt eenige saecke in ons bemerct hebben
die tot ongehoorsaemheyt strecte / die yet voorneme
tegen uwer Maiesteyt ofte de gemeyne ruste
beroert, maer hebben veel meer gevonden dan wy in
onse versamelinge bidden voor de Coningen ende Vorsten
der aerden / ende insonderheyt voor V. O. genadichste Heere
[1] [Tertullianus in zyn Apologie gelyck de spreecwoorden de Christenen ten viere /.] in de marge
aan wie zal dan ooit gerechtigheid geschieden? Hoe kan men dan ooit zeker zijn van zijn onschuld?
Wij zijn, zeggen ze, ongehoorzaam en opstandig en we zouden niet anders verlangen dan elk bewind omver te werpen. Men zegt dat we chaos in de wereld willen creëren, en niet alleen ons bevrijden van uw heerschappij en macht, maar dat wij ook de scepter uit uw handen zouden willen rukken.
Wat een misdaden die onwaardig zijn aan onze belijdenis, onwaardig aan een christenmens, onwaardig aan een gewoon mens, waardoor het past te herhalen wat ooit de tirannen zeiden: de christenen moeten voor de beesten worden geworpen.’ [1] Beschuldigen alleen is niet genoeg, het gaat om bewijs.
De profeten, de apostelen, en zelfs de eerste christenen zijn beschuldigd. Ja, zelfs zij gingen gebukt onder dezelfde kwaadsprekerij door de manier waarop er naar hen gekeken werd en over hen werd gedacht. Maar zoals zij toentertijd openlijk verklaard en geprotesteerd hebben, zo protesteren en verklaren wij nu ook voor God en zijn engelen: dat wij niets hogers verlangen dan onder de gehoorzaamheid van de overheden met een zuiver geweten te leven, God te dienen en ons naar Zijn Woord en heilige geboden te hervormen.
En bovenop deze heimelijke getuigenis van ons geweten moeten degenen die over ons in processen vonnissen en oordelen, eerlijk getuigen dat zij nooit enige zaken bij ons opgemerkt hebben die leidden tot ongehoorzaamheid, die ingingen tegen uwe Majesteit of de algemene rust verstoorden.
Maar er is des te meer bevonden dat wij in onze samenkomsten bidden voor de koningen en vorsten der aarde en in het bijzonder voor u, genadigste Heer,
[1] In de marge wordt de kerkvader Tertullianus genoemd. Hij schrijft in zijn Apologie, zoals men nu zegt, over ‘de christenen op de brandstapel’.
2r
ende die ghy gestelt hebt in het regiment ende
regueringe van uwen landtschappen landen ende -
heerschappien / want wy zyn geleert / soo wel door
het woordt Godts als door geduerige onderwysinge
onser leeraers dat de Coningen Vorsten ende Ouerheden [1]
syn van der Ordonnantie Godts, ende dat soo wie der
ouericheyt wederstaet, wederstaet Godts
Ordonnantie ende sal verdoemenisse ontfangen /
wy staen toe ende bekennen / dat door de eeuwige [2]
wysheyt Godts de Coningen heerschen ende de Vorsten
het recht setten / Cortelick dat sy niet door onrecht off
tyrannie daer toe gecomen syn, maer door de eigen
instellinge Godts / Ende om te bewysen dat dit
niet alleen in onse monden, maer in het diepste onser
herten ingedruct ende ingebeelt es, wie is oyt
onderons geuonden die V. Genadichste Heere
geweigert heeft de Schattinge ofte Toll hem
opgeleyt ? maer ter contrarie heeft de gehoorsaemheyt
in een ygelick soo haest geweest om te betaelen, als het
geboth / wat dracht van wapenen, wat raetslach
heeft oyt ontdeckt geweest, t’selfs als wy door
die ghene die haer decken met uwen name ende macht /
om haer tot alle wreedtheyt te begheuen / soo
vreedelick gepynicht ende getormenteert geweest
zyn, dat het genoech was om het gedult van den
aldergoedertierensten ende sachtmoedichsten te tergen
ende dat te doen veranderen in gramschap ende
wanhope, maer wy dancken onsen Godt, dat het bloet
onser goederen om onser cause ende saecke, off eer om
de saecke Jesu Christi ende getuygenisse der
waerheyt wt gestort roept, de banningen, geuanckenissen
pynbancken / ballingschappen, pynigen ende andere
ontalliche verdruckingen, bewysen well dat onse
begeerte ende gesintheyt niet vleeschelick en es, de
wyle wy nae den vleesche veel gemackelicker zyn
mochten, sonder dese leeringe voor te staen ende tebeweeren:
maer hebbende de vreese Godts voor ooghen
[1] [Romeinen.13.1.] in de marge
[2] [Proverbs. 8.15. Leest van Samuel.] in de marge
en voor hen die u aangesteld hebt in het bestuur van uw gewesten en landstreken.
Want ons is geleerd, zowel door het Woord Gods als door voortdurende lessen van onze leraren, dat koningen, vorsten en overheden zijn aangesteld door God.[1] En dat wie de overheid tegenwerkt, God tegenwerkt en verdoemd zal worden. Wij erkennen en belijden dat door de eeuwige wijsheid van God de koningen heersen en de vorsten het recht bepalen.[2]
Kortom, dat zij niet door onrecht of tirannie heersen, maar dat ze aangesteld zijn door God. En om te bewijzen dat dit niet alleen in onze monden, maar in het diepste van onze harten gegrift en ingeprent is: wie onder ons heeft, genadigste Heer, ooit geweigerd aan u de belastingen of opgelegde tol te betalen?
Maar integendeel: uit gehoorzaamheid heeft iedereen haastig betaald zoals het hoorde.
Is er ooit ontdekt dat wij de wapens hebben opgenomen of een plan hebben beraamd, zelfs als wij door hen, die onder het mom van uw naam en macht zich zeer onmenselijk gedragen, zo wreed zijn gepijnigd en gefolterd dat het genoeg zou moeten zijn geweest om het geduld van de allerbarmhartigsten en zachtmoedigsten te tergen en deze te laten omslaan in woede en wanhoop?
Maar wij danken onze God dat het bloed van onze broeders[3], uitgestort ter wille van onze zaak, of nog eerder om de zaak van Jezus Christus en het getuigenis der waarheid, ons roept.
De excommunicatie, gevangenissen, pijnbanken, ballingschappen, folteringen en talrijke andere verdrukkingen bewijzen dat onze verlangens en gezindheid niet naar het vlees zijn, omdat, als wij dat waren, we veel inschikkelijker zouden kunnen zijn zonder dat wij het eens zouden zijn met deze leer en we ons er aan zouden houden.
Maar we hebben voor ogen dat we God moeten vrezen
[1] [Romeinen 13:1.] in de marge
[2] [Spreuken 8:15. Lees Samuel.] in de marge
[3] In de tekst staat: ‘goederen’ i.p.v. ‘broederen’. In Confession de Foy, MDLXI, réimprimé textuellement par Jules-Guillaume Fick. Genève MDCCCLV, p. xv. staat ‘nos frères'. Er moet staan: ‘onze broeders’.
2v
verschrickt zynde van dat dreigement Jesu Christi [1]
die daer seydt dat hy ons sall verloochenen, wij bieden
den ruggen den slaghen / de tongen den messen / de mont den
breydelstocken ende het gantscher lyff de vyertere /
wetende dat wije Christum volgen sall wil / hy zyn [2]
Cruijs opnemen ende hen seluen verloochenen moet / ende
nemmermeer en sall eenen wel geregelden geest
ende niet verblint ende van sinne berooft, connen
gedencken, dat die arbeyden om alles te beroeren, die daer
verlaten haer landtschap haer maeschap ende vrunden
om in vrede ende stillicheyt te leuen: dat die staen
om die Crooneden Coninck af te nemen of yet
bedriegelicx tegen hem voor te nemen, die steruen om het
Euangelium / waer in zy sien geschreuen te zyn / geeft
den keyser wat des keysers es, ende God wat
Godes es. – waerby offerende ende ouergheuende [3]
haer lichamen ende haere goeden den Coninck, bidden
ootmoedelick zynder Maiesteyt dat haer
toegelaten worde / Gode te geuen / dat hy eyschet
dat welcke wy hen met rechte niet en connen -
weygeren / de wyle hy ons syne gemaect heeft
ende om hem verworven door eenen dierbaren ende
costelicken prys ende weerde ende ten is oock
niet van node dat onse vyanden soo seer uwer goetheyt
ende lydtsaemheyt misbruycken / dat ghy se behoeft te
hooren, indien dat zy v. te kennen geuen, dat het is om het
cleyn getal dat wy zyn / dat wy niet tegens v. op en staen
als off eenen ygelick van ons in zyn herte waere
ongehoorsam ende oproerich, anders niet dan de
menichte verwachtende om het te velde te stellen, om v.
tebespringen ende zyn raserye te werck te stellen /
want laetse de saecke soo seer verkeeren als sy willen
wy verseekeren v. Genadichste Heere, dat in uwe
nederlanden zyn meer dan hondert duysent mannen houdende
ende volgende de Religie van welcke wy
v. nu de Belydenisse ouverleueren, ende nochtans
in niemant van den seluen en wort eenege bereidingen
[1] [Mattheus 10.12. Lucas 9.26.] in de marge
[2] [Mattheus 16.24. Lucas 9.23.] in de marge
[3] [Mattheus 12.17.] in de marge
omdat we geschrokken zijn van de dreigende taal van Jezus Christus. Als we God niet vrezen verloochent Hij ons.[1]
Wij bieden onze rug aan de slagen, onze tong aan de messen, onze mond voor het knevelen en heel het lichaam aan de brandstapel, omdat we weten dat wie Christus volgen wil, Zijn kruis moet dragen en zichzelf verloochenen.[2]
En nooit zal een verstandig iemand, die blind noch dom is, kunnen bedenken dat ze moeite doen om opschudding te veroorzaken. Ze verlaten hun land, hun familie en vrienden om in vrede en rust te leven. Het lijkt dat ze de Koning de kroon willen ontnemen of zich voornemen een list te beramen. Ze sterven omdat ze in het Evangelie geschreven zien staan: ‘Geef de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is’.[3] Daarbij stellen ze hun lijf en hun goed in dienst van de Koning en smeken ze nederig bij zijne Majesteit dat ze toestemming krijgen om aan God te geven wat God verlangt en wat wij Hem [4] zeker niet kunnen weigeren omdat Hij ons tot de zijne heeft gemaakt en voor zich verworven voor een zeer hoge prijs.
Onze vijanden deinzen er bepaald niet voor terug om uw goedheid en lijdzaamheid zo te misbruiken dat u wel naar hen moet luisteren als zij u te kennen geven dat wij maar met weinigen zijn en dat wij daarom niet tegen u opstaan. Alsof wij allemaal van harte ongehoorzaam en opstandig zijn en we niets anders zouden zijn dan een grote groep mensen die zich klaarmaakt om u aan te vallen in wilde woede!
Laat ze de zaak maar verdraaien zoals zij willen. Wij verzekeren u, genadigste Heer, dat er in uw Nederlanden meer dan honderdduizend mensen zijn die zich houden aan het geloof, waarvan wij nu de geloofsbelijdenis overhandigen. En toch is er niemand van hen die een opstand tegen u beraamt
[1] [Mattheus 10:12. Lucas 9:26.] in de marge
[2] [Mattheus 16:24. Lucas 9:23.] in de marge
[3] [Mattheus 12:17.] in de marge
[4] In de tekst staat ‘hen’, in de Confession de Foy, p. xvii, (zie noot 1) staat ‘lui’, enkelvoud. Het gaat hier om een verwijzing naar God, dus is enkelvoud geboden.
3r
van oproer gesien / Ja vande selue en heeft niet een
woort daer toe streckende gehoort geweest
dat wy v seggen van het groot getal onser broederen /
en is niet genadichste heere om te verschricken off
vreesachtich te maeken de minste van uwe Officiers
ende dienaeren, maer soo wel om de lasteringe
der ghener, die ons niet benydt en souden connen gemaken
dan door leughens, te wederleggen, als oock om v. tot
bermherticheyt te verwecken. Want, och lacen,
soo ghy uwen arm wtstreckt om dien int bloet van so
veel menschen te weycken ende te wasschen, O Godt,
wat vernielinge suldy doen in uwen Ondersaten
wat wonde in uwen volcke, wat weeningen, wat
versuchtigen, wat kermingen van vrouwen, van kinderen
van maechden ende vrienden, wat ooge ist die drooge
ende sonder haer in tranen te baden, sal moghen sien
dat soo veel heerlicke burghers van elcken bemindt
ende van niemant gehaet, nae een duyster ende
verschrickelicke geuanckenesse, na pynigen ende
verdruckingen ouergeleuert worden / tot een soo
schandelicken doot ende torment, het alder wreetste
ende vreemste dat oyt de heydensche ende
onheylige tyrannen hebben mogen verdichten, ende
hier en tusschen haere vrouwen, soo sy het hebben
connen ontvlieden, dolen in vreemde landen, haer
broodt van deure tot deure met haere kinderkens
aen den hals bidden! O genadichste Heere, dat de
nacomenheyt v. Rycke niet als bloedich ende wredich
en beschryue: datmen niet en segge dat de eere van
uwen Grootvaderen, de hoocheyt van uwen vader
ende uwe eygen duechden ende vromicheyden verduystert
geweest hebben door een wreedtheyt, wreedtheyt
seggeick die natuerlick es den beesten, beneden de
weerdicheyt eens menschen, maer seer
onweerdich ende als vyandisch van eenen Prince ende
Vorst, van welcken de hoocheydt ende sonderlicke
en er is niemand die het daarover gehad heeft. Wij spreken u over het grote aantal medestanders, genadigste Heer, niet om de geringste van uw ambtenaren en dienaren schrik aan te jagen, maar om zowel de lasteringen te bestrijden van hen die ons niet anders dan met verfoeilijke leugens gehaat maken, en ook om u tot barmhartigheid over te halen.
Want, helaas, als u uw arm uitstrekt om die in het bloed van zoveel mensen te dompelen, o God, wat een verderf zal dit brengen onder uw onderdanen, wat een schade voor uw volk, wat een verdriet, wat een droefheid, wat een geweeklaag van vrouwen, kinderen, meisjes en geliefden.
Welk oog zal droog blijven en, zonder in tranen uit te barsten, kunnen aanzien dat zoveel eerlijke burgers, door ieder bemind en door niemand gehaat, na een verschrikkelijke gevangenschap, na folteringen en onderdrukking overgeleverd worden aan zo’n schandelijke dood en aan martelingen, aan het meest wrede en vreemdste dat ooit de heidense en onchristelijke tirannen hebben kunnen verzinnen.
Ondertussen zwerven hun vrouwen, als ze al hebben kunnen ontvluchten, in vreemde landen bedelend langs de deuren om brood, met hun kleine kinderen in de armen.
O genadigste Heer, we hopen dat het nageslacht uw rijk niet als bloedig en wreed beschrijft; dat men niet zegt dat de eer van uw grootvaders, de trots van uw vader en uw eigen deugden en vroomheid besmet zullen worden door wreedheid; wreedheid zeg ik, die aangeboren is bij beesten en mensonwaardig.
Maar het is des te meer onwaardig en in strijd met het karakter van een prins en vorst, van
wie de waardigheid en uitzonderlijke
3v
vromicheyt aldermeest in goedertierenheyt ende
saechtmoedicheyt bestaet, een waere teeken ende
eygen onderscheydt tusschen eenen waren Coninck ende
eenen Tyran! Want aengaende datmen ons veruolcht
niet alleenlick als vyanden uwer Cronen ende
gemeyner weluaert, maer oock als vyanden
Godts ende zynder Kercken, Wij bidden v. ootmoedelick
dies te meer willen oordeelen, nae de Belydenisse
des gelooffs, die wy v. presenteren, bereydt ende
veerdich, soo het vannode es die met onsen eygen bloede
te versegelen, door die selue, als wy hopen, sult
ghy bekennen, dat men ons tonrechte naemt Schismatycqen
ofte verscheurders der eenicheydt, ongehoorsame ende
ketters, de wyle wy bestaen ende belyden niet
alleenlick de voornaempsten poincten des Christelicken
ghelooffs begrepen in het Symbolum, ende gemeyn gelooue
maer de gantsche leeringe door Jesum Christum geopenbaert
tot onsen leuen, rechtueedicheyt ende salicheyt, vercondicht
doorden Euangelisten ende Apostelen, versegelt
door het bloet van soo veel Martelaren, bewaert
suyuerlicken ende gehelicken inder eersten kercken, tot
datse door de onwetentheyt, giericheyt ende
eergiericheyt der Predicanten, door menschelicke
vonden ende Instellingen contrarie der reynicheydt des [1]
Euangeliums, verdoruen geweest es. het welcke
onse tegenpartye onbeschaemdelick loochnen te zynede
Cracht Godts ter salicheyt eenen ygelicken die daer aen
gelooft. als sy ons verdoemen ende vermoorden om dat
wy niet en houden het ghene dat in het selue niet
geuonden en wordt, ende en connen haer van lasteringe [2]
tegen den heyligen geest niet ontschuldigen als sy seggen dat
de gehele schatten der Wysheyt Godts, ende de middelen
ouervloedelick ende genoechsamelick tot onser
salicheydt in het Oude ende Nieuwe Testament
niet veruaedt en zyn, maer dat haere vonden nodich zijn
dat die veruloect zy ende niet weerdich, des
vroomheid het meest tot uiting komen in medelijden en zachtmoedigheid. Daaruit blijkt het juiste verschil tussen een ware koning en een tiran.
Want naar aanleiding van onze vervolging, niet alleen als vijanden van uw kroon en van het algemeen welzijn, maar ook als vijanden van God en Zijn kerk, smeken wij u daarom nederig over ons vooral te oordelen aan de hand van de geloofsbelijdenis die wij u welwillend aanbieden. Als het nodig is zullen we die geloofsbelijdenis met ons eigen bloed verzegelen.
Door deze geloofsbelijdenis zult u, naar wij hopen, erkennen dat men ons ten onrechte verscheurders van de eenheid, ongehoorzamen en ketters noemt.
Wij staan voor en belijden niet alleen de voornaamste punten van het christelijk geloof, die horen bij De Twaalf Artikelen van het Geloof, en ook het algemeen geloof, maar de hele leer die door Jezus Christus is geopenbaard, in ons leven, onze rechtvaardigheid en zaligheid. Zo is het verkondigd door de evangelisten en de apostelen, bezegeld door het bloed van vele martelaren, zuiver en geheel bewaard in de eerste kerk, totdat deze leer door onwetendheid, hebzucht en eerzucht van de predikanten, door menselijke sluwheid en geboden tegen de zuiverheid van het evangelie, verdorven raakte.[1]
Onze tegenstanders ontkennen onbeschaamd dat de kracht van God tot behoud is van ieder die daarin gelooft. Zij verdoemen en vermoorden ons, omdat wij ons niet houden aan wat niet in de leer staat. En zij kunnen zich over hun lastering tegen de Heilige Geest niet verontschuldigen wanneer zij zeggen dat alle schatten van de wijsheid Gods en de middelen tot ons behoud niet overvloedig en genoegzaam in het Oude en Nieuwe Testament zijn begrepen.
Maar dat daarbij nog hun sluwheid nodig is opdat zij die vervloekt zijn en niet waardig zijn
[1] In de marge wordt op deze pagina tot twee keer toe verwezen naar Romeinen 1.
4r
menschelicken geselschaps, weerdich te niet gedaen te
worden in synen lyue, ende in zyn siele versoecken te
worden inden affgrond der Hellen, diese niet en houdt
in sulcken ofte hoogeren graet ende het weerde als het
Euangelium. de swackheyt onses vleessches beeft
voor dese woorden, verschrickt zynde vanden
dreygemenen der geenen die macht hebben het selue tot
asschen te maecken, maer van der ander syden hooren wy
dat de Apostel seydt, alwaert dat een enghel [1]
vanden hemel aff quame, ende ons yet anders
dan het Euangelium vercondichde, die zy ons veruloect
ende affgryselick. Wy hooren S. Jan die zyn [2]
prophecye met dese woorden sluyt / Want ick betuyge
eenen ygelicken die daer hoort de woorden der
prophecien in desen boeck, soo yemant daer toe doet
soo sal Godt toedoen op hen de plagen die in desen boeck
geschreuen staen. Cortelicken wy sien dat ons geboden word
het woort Godts alleenlick te volgen ende niet [3]
dat ons goet dunct, met verbot van toe te doen off aff te
doen van den heyligen geboden des grooten Godts, Jesus
Christus seyt ons dat hy ons te kennen gegeuen heeft [4]
al wat hy van zynen vader gehoort heeft, ende soo
hy om de swackheyt der Apostelen daer wat verswegen
heeft, dat hy haer belooft heeft (door den Heyligen [5]
Geest die hy haer soude seynden) te openbaren / wy
syn verseekert dat hy haer (de wyle hy de
waerheyt selue es) de belofte gehouden heeft. waer
door dat de verborgentheden veruaet zyn in den
Euangelio ende geschriften der Apostelen gemaect
nae de voorseyde belofte ende ontfanginge des
Heyligen Geests / waer door blyct dat die selue
de passagie des Euangelistes misbruycken die door dit
woordt verborgen, dat de Apostelen niet en conden gedragen,
verstaen haere Ceremonien ende onnutte supersticien
contrarie den woorde Gods. Alsoo wy presenteren
ende het soude ons licht zyn te bewysen door [6]
[1] [Galaten 1.9.] in de marge
[2] [Apocalyps 1.18.] in de marge
[3] [Deuteronomium 4. ende 12.] in de marge
[4] [Joannes 15.] in de marge
[5] [Joannes 1.] in de marge
[6] [Joannes 16.12.] in de marge
om onder de mensen te zijn, het verdienen om naar het lichaam vernietigd te worden, en de ziel verzonken[1] te zien in de afgrond van de hel, als zij zich houden zo of in hogere mate aan het Evangelie. Ons zwakke lichaam beeft voor deze woorden, bang als wij zijn voor de dreigementen van hen die de macht hebben ons tot as te verbranden.
Maar van de andere kant horen wij dat de apostel zegt, al kwam er een engel uit de hemel die ons iets anders dan het evangelie zou verkondigen, dan zij die vervloekt en verfoeid!.[2] Wij luisteren naar Johannes, die zijn profetie met deze woorden afrondt: “Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: ‘Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn.’ [3]
Kortom, we zien dat ons wordt geboden om alleen het woord Gods te volgen, en niet wat ons goeddunkt om aan de heilige geboden van de grote God iets toe te voegen of weg te nemen.
Jezus Christus zegt ons dat Hij ons alles geleerd heeft wat Hij van zijn Vader heeft gehoord.
Hij heeft omwille van de zwakheid van de apostelen iets verzwegen van wat hij beloofd heeft te openbaren (door de Heilige Geest die Hij hun zou zenden). Wij zijn er zeker van dat Hij jegens hen Zijn belofte heeft gehouden, aangezien Hij de waarheid zelf is. Daardoor zijn de geheimen vervuld in het Evangelie en in de geschriften van de Apostelen en vastgelegd volgens de genoemde belofte en ontvangen van de Heilige Geest.
En daaruit blijkt dat deze mensen deze passage uit het evangelie van Johannes misbruiken die door dit verborgen woord, dat de apostelen niet konden begrijpen, hun ceremonies en hun onnozele bijgeloof uitoefenen in strijd met het woord Gods.
Het zou makkelijk voor ons zijn te bewijzen
[1] In de Nederlandse tekst staat ’versoecken’. Dat is onverklaarbaar. Dit moet zijn ‘versoncken’. Dit constateren we naar aanleiding van de Franse tekst in Confession de Foy, 1561, Reimprimé textuellement par Jules-Guillaume Fick, Geneve MDCCCLV, xxii: ‘…son ame abismee au plus profond des enfers…’ Abismee is gelieerd aan abîmer, te gronde gaan/verzinken.
[2] Dit fragment is afkomstig uit Galaten 1:8, Het Nederlandsch Bijbelgenootschap 1972, 1343. In de marge staat Galaten 1:9, dit moet zijn: Galaten 1:8.
[3] Dit fragment is afkomstig uit Openbaring 22:18, Het Nederlandsch Bijbelgenootschap 1972, 1434. In de marge staat Apoc. 1:18, dit moet zijn Apoc. 22:18.
4v
getuygenissen der schriftueren, ten waere dat wy
(vermaent zynde vanden middel ende kortheyt
diemen in eenen brieff behoort te gebruycken) vreesden
uwe maiesteyt moyelick te zyne; v. ootmoedelick
biddende inden naeme des selues die v. heeft gestelt
ende vast behoudet in uwen Coninckrycke, dat ghy
niet toe en laet, dat die daer door ghiericheyt
eer giericheyt ende ander quade genegentheyt
haer begeuen hebben, uwen arm, authoriteyt ende
macht te gebruycken om haren luste genoech te doene
om haer te versadigen ende vervullen met den bloede
van uwer Ondersaten bewumpelender ende
omhang ende allegoeden yuer des Godvreesentheyts
ende Godtsdiensticheyts onderde woorden van
vproer, affwyckinge, erghernisse ende andere
met welcken sy v. tegens ons ontsteken, maer och lacen
Ghenadichste Heere, aenmerct dat noyt geweest
en is, ofte de werelt en heeft het licht gehaeyt
ende heeft teghen de waerheyt opgestaen, hier en
tusschen die dit woordt der waerheyt in zynen mont
draecht, is hy oproerich, om dat de menschen haer hier
tegen opstellen? ter contrarien men moet den vproer
ende ergernisse toeschryuen den onuersoenlicke
vyande Godts ende der menschen, namelick den duyuel
die om zyn ryck niet te verliesen, welck bestaet
in Afgoederye, valsche Godtsdiensten, hoereryen,
ende ander ontallicke gebreken die door den Euangelium
affgesneden zyn, hen beroert ende verheft om den loop
te verhinderen – mitsgaders de ondanckbaerheyt der
werelt die in de plaetse van met dancksegginge te
ontfangen het woort haers meesters herders ende
haers Gods, stellet haer op tegen t zelve, niet anders
voor alle redene voortbrengende, dan de lanckheyt des
tyts, dat zy in haere dwalinge geleeft heeft:
door getuigenissen uit de Heilige Schrift, als wij niet, aangespoord door de manier van doen en de beknoptheid die men nu eenmaal in een brief moet gebruiken, bang zouden zijn uwe Majesteit tot last te zijn. Wij smeken u ootmoedig, in naam van hen die u heeft aangesteld en die u behoudt in uw koninkrijk, dat u niet toelaat dat zij die door hebzucht, eerzucht en andere slechte neigingen ertoe komen om uw autoriteit en macht te gebruiken om hun lust te bevredigen en zich te verzadigen met het bloed van uw onderdanen.
Ze verhullen alle terechte ijver in godvrezendheid en godsdienstigheid onder het mom van oproer, afdwalingen en andersoortig gemor waarmee zij u tegen ons opstoken.
Ach toe, genadigste heer, neem toch in aanmerking dat het nooit anders is geweest dan dat de wereld het licht heeft gehaat en tegen de waarheid is ingegaan. Echter is iemand, die de waarheid spreekt, opstandig omdat anderen zich tegen de waarheid verzetten?
Integendeel, het oproer en gemor moeten toegeschreven worden aan de onverzoenlijke vijand van God en de mens, namelijk de duivel, die om zijn rijk niet te verliezen, dat bestaat uit afgoderij, valse godsdiensten, hoererijen en andere talloze rampzaligheden die strijdig zijn met het Evangelie, daarom de mensen opstookt door de gang van zaken te verstoren.[1]
Bovendien is de wereld ondankbaar die zich keert tegen het Woord met geen andere reden dan de lange tijd waarin de wereld in haar dwaling geleefd heeft,
[1] In deze alinea is het onduidelijk of de duivel de handelende persoon is of dat ‘hen’ verwijst naar ‘men’ of ‘mensen’. Wij hebben gekozen voor de duivel als handelend persoon. We vermoeden dat ‘hen’ een verschrijving is voor ‘hem’.
In 3 vergelijkbare teksten is de duivel de handelende persoon omdat daar het woord ‘hem‘ of ‘zich’ of ‘se’ staat; het zijn Confession de Foy, 1561, Reimprimé textuellement par Jules-Guillaume Fick, Geneve MDCCCLV, xxiv-xxv; De nederlandsche Geloofsbelijdenis, Naar den oorspronkelijken nederlandschen druk van 1562, Dr. A. van der Linde, Nijmegen 1865, fol.8.
5r
willende wederstaen door prescriptie ofte
voorschryuinge des tydts dien, die de werelt
ende eeuwen gemaect heeft ende voor welcken
alledinck tegenwoordich es, Het behoort v. toe,
Genadichste Heere, het behoort v. toe, kennisse
deser saeken te hebben, om v. tegen ded walingen
te stellen, hoe verwoltet dat zy door lanckheyt
des tyts zyn, ende te beschermen de onnoselheyt
vandien die tot noch toe in het recht meer verdruct
dan verhoort zyn geweest, Also de Heere wil v.
segenen ende bewaren, de Heere late zyn aensichte
ouer v. schynen, ende bescherme ende onderhoude
v. in alle voorspoedicheyt, Amen.
in plaats van dat deze mensen met dankgebeden het Woord ontvangen van Hun meester, herder en God: met richtlijnen verzet men zich tegen Hem die de wereld en de eeuwen geschapen heeft en voor Wie alles tegenwoordig is.
Het past u, genadigste Heer, het past u op de hoogte te zijn van deze zaken, om u tegen de dwalingen op te stellen, die in de lange loop der tijd aan het zicht onttrokken zijn, en om de onschuld te beschermen van hen die tot nu toe in de rechtspraak meer verdrukt dan gehoord zijn geweest.
De Heer zegene u en behoede u, de Heer doe zijn aangezicht over u lichten en moge Hij u beschermen en steunen in alle voorspoed. Amen.
laatste bladzij
Requeste vande Geloovige
inde nederlanden aende onover-
winnelijcken Coninck van
Hispanien
Verzoek van de gelovigen in de Nederlanden aan de onoverwinnelijke koning van Spanje.
losse bladzij van later datum
Dit moeyelyk te lezen, hoewel schoon geschreven stuk,
genaemd rekest der geloovigen in Nederland aan Ko.
ning Philips van Spanje, mist alle onderteekening
en jaartal. Het is of eene copie, waarvan beide
jaartal en onderteekening is weggelaten, of een
concept van het rekest dat in de Spaansche
taal moest worden overgezet, of anders eene
bloote oratorische fictie
XXIII LV
Dit moeilijk te lezen, maar wel mooi geschreven pamflet, heet: Verzoek der gelovigen in Nederland aan koning Philips van Spanje. Het mist ondertekening en een jaartal. Het is óf een kopie, waarbij jaartal en ondertekening is weggelaten, óf een concept van het verzoek dat in het Spaans moest worden vertaald, óf anders slechts een redekundig verzinsel.