Verzoekschrift van de gelovigen aan koning Filips II van Spanje om een eind te maken aan de vervolging van andersdenkenden.

 

1r

0200.6669_1r

De Gelouige die daer in de Nederlanden
zyn, welcke naeder warachtiger
reformatie des Euangeliums ons
Heeren Jesu Christi begeren te leuen
aen den onverwinnelicken Coninck -
Philippus, haren ouersten Heere /.

Vaert ons toegelaeten, O ghenadichste Heere
ons voor uwer Maiesteyt te presenteren, om ons te
ontschuldigen van de beswaeringen daer men ons mede
beswaert, ende de gerechticheyt van onser saecken te
bewysen / wy en souden desen verborgen middel niet soecken
om v. te kennen te geven het bitter suchten van uwen volcke
door een stomme requeste of geschreven belydenisse.
maer nae dat onse vyanden v. de ooren met soo veel
valsche aenclagen ende rapporten vervult hebben, dat ons
niet alleenlick verhindert en wordt voor v. aengesichte
te verschynen, maer worden veriaecht vuyt uwe landen
vermoort ende verbrant in wat plaetse wy
gevonden worden, tenminsten Genadichste Heere
verleent ons inden name Godts, het gheene dat geen
menschen oock en can weygeren den beesten / namelick ons
clagelick roepen als van verre tot uwen ooren te laten
comen: opdat soo V M: ons gehoort hebbende
schuldich oordeelt, de vyeren dan vermeerdert, de
pyningen ende tormenten vermenichfuldicht worden in
uwen Coninckrycke, ende ter contrarie, soo onse
onnooselheyt voor v. openbaer worde, dat ghy haer
zyt voor een steunsel ende toevlucht tegen het
gewelt onser vyanden / want och lacen genadichste
Heere so men anders niet en behoeft dan te
beschuldigen, soo allen wech ende middel der bescherminge

Van de gelovigen in de Nederlanden, die wensen volgens de echte hervorming van het evangelie van onze heer Jezus Christus te leven, aan hun onoverwinnelijke koning Filips, hun hoogste heer.

We hopen dat het ons is toegestaan, genadigste heer, Majesteit, ons te presenteren om ons vrij te pleiten van de beschuldigingen die men ons ten laste legt, en om de juistheid van onze zaak te bewijzen.
Wij zouden u langs deze verholen weg niet willen laten weten dat uw volk bitter lijdt, maar wij doen dit toch omdat onze vijanden u met zoveel valse aanklachten en verslagen hebben bestookt.
Er wordt ons niet alleen belet om voor uw aangezicht te verschijnen, maar wij worden ook verjaagd uit uw landen, vermoord en op de brandstapel gebracht, overal waar wij zijn.
Genadigste Heer, verleent u ons dan tenminste uit naam van God dat wat niemand kan weigeren, zelfs niet aan beesten: namelijk dat u uw oor wilt lenen aan ons klagelijk roepen van ver, zodat u na ons aangehoord te hebben en ons schuldig acht, de brandstapel opstookt en de martelingen in uw koninkrijk verhevigt. En zo niet, als onze onschuld aan u duidelijk is, dat u ons dan in onze onschuld steunt en onze toevlucht zult zijn tegen het geweld van onze vijanden.
O wee, genadige Heer: wie alleen maar hoeft te beschuldigen terwijl de beschuldigde alle bescherming wordt ontnomen,