71v

laten en soude sijn hoochtijt te houden Daer nae en bespotte=
de hem die viant niet meer Daer men wt verstont dattie viant
dat dede op dat hi hem van soe groten goet oftrecken soude
¶ Van die velthen ende die huyshen Dyalogus lxxi :
0190.8302 071v 1
DJe velthen sach tot eens rijken mans huys in een nest
legghen die eyer van een paeuyn die si wtten dop ge=
brocht hadde daer die heer vanden huyse seer blide of
was ende voede die velthen seer leckerliken op dat si die ionge
pauwen voort op voeden soude Hier wt wort die velthen seer
fel op die huys hennen ende beetse alre weghen wt die sony ende beet
se ende sloechse dat sijt velt niet houden en mochtenDie huys hen
nen waren hier om toornich ende verbittert ende sweghen ver=
beydende hoor tijt der wrakenEnde doe die ionghe pauwen groot
gheworden waren lieten si die velthen wesen kerende hem na
die natuer der pauwen also dat die huys heer die velthen niet
meer voede als hy plach mer si moste hoor voetsel voort meer
mitten anderen hennen soeken Doe dit gheschieden ghedachten die
hennen hoors onrechts ende wraken hoor leet na horen vermoghen
ende en lieten die velthen niet mit hem wesen Doe bekende die velt
[d]en hoor schult ende screyede segghendeOch wemi kinderen heb
ick op gheuoet ende si hebben mi versmaet Die hennen en lie
ten niet of van die velthen te veruolghen ende seyden Nie
mant en sal insijn voerspoedicheyt.die kranken oueruallen mit fellicheit
Dit sellenanmerken die geen die in officien sijn of in voerspoedicheit

ter communie zou gaan. Daarna bespotte de duivel hem niet meer. Men begreep daaruit dat de duivel dit deed om hem van dit grote goed af te houden.
De 71e dialoog. Over de patrijs en de kip
0190.8302 071v 1
De patrijs zag bij het huis van een rijke man de eieren van een pauw in een nest liggen. Ze broedde ze uit, waar de heer des huizes erg blij mee was. Hij voedde de patrijs met heerlijke hapjes opdat zij de jonge pauwen verder zou opvoeden. Hierdoor reageerde de patrijs erg fel op de kippen. Ze verjoeg ze uit de voerbak en ze beet en sloeg zo om zich heen dat zij het veld moesten ruimen. De kippen waren kwaad en verbitterd, maar ze zwegen geduldig tot hun tijd was gekomen om wraak te nemen.
Toen de jonge pauwen groot geworden waren, lieten zij de patrijs alleen achter. Ze leefden verder zoals pauwen gewoon zijn te doen. Dus voedde de heer des huizes de patrijs niet meer zoals hij gewoonlijk deed. Ze moest voortaan haar voedsel samen met de andere kippen zoeken.
Terwijl ze zochten naar eten, peinsden de kippen over het onrecht dat hun aangedaan was. Zij wilden hun leed wreken zoveel als ze konden. Zij lieten de patrijs niet meer bij hen komen.
Toen bekende de patrijs haar schuld. Ze zei huilend: “O wee, mijn kinderen heb ik opgevoed, maar zij hebben mij geminacht.”
De kippen bleven de patrijs achtervolgen. Zij zeiden: “Niemand moet in zijn voorspoed de zwakken met wreedheid behandelen.”
Dit moeten degenen die met een ambt bekleed zijn of die in voorspoed leven, zich aantrekken.