Door te klikken op een kleine afbeelding wordt het volledige facsimile getoond.
31r
[31.] Goudse saken onder de Graaffelijke Regeeringe Van
Vrouwe Jacoba.
leggen, tracterende met sijn vrienden
een dagelijk secreten Raad houdende
hoe hij best soude mogen krijgen de Stee-
den van Delft en der Goude. Dit vernemen-
de Vrouwe Jacoba was seer gestoort en be-
droeft, ende deede vergaderen veel oor-
logknegten en soudenieren en leijden
die binnen der Goude, Delft en Schiedam,
om die steden te bewaren De Hertog van
Beijeren ruste dag nog nagt om de Hol-
landers te dwingen ende te benaauwen,
dat sij ter Maze nog zeewaarts uijt
nog in kenden. Gouthoeven 440.
1418
Daar na word de paijs gemaakt op de
Dagvaart te Woudrichem door toe doen
van Hertoge Jan van Borgoenje, die
daar sijn soon Phlips van Charloijs ge-
sonden had, omtrent St Andriesdag,
tussen Hertog Jan van Brabandt
met sijn Vrouwe Jacoba, en Hertog
Jan van Beijeren, als dat den Hertog
van Beijeren soude behouden de stee-
de van Dordregt met alle sijn regten
en Jurisdictien, die steede Gornichem
met Lande en Heerlijkheeden van
Arkel, Leerdam en Schoonderwoert
de steede van Briele en 't land van Voor-
ne, de stad Rotterdam, de Heerlijk-
heid van Woerden, eeuwig en erffelijk
gedurende, des soude hij alle die stee-
den te Leen houden en ontfangen van
Hertoge Jan van Braband, en sijner
vrouwe de Hertoginne, en de nog soude
[31] Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
..... en overlegde met zijn vrienden. Hij hield dagelijks een geheime vergadering over hoe hij het beste Delft en Gouda kon innemen. Vrouwe Jacoba die hiervan hoorde, was zeer boos en bedroefd en verzamelde veel oorlogsknechten en soldaten en leidde die binnen Gouda, Delft en Schiedam, om deze steden te behouden. De hertog van Beieren rustte dag noch nacht om de Hollanders te bedwingen en te omsingelen, zodat die noch de Maas op, noch richting zee konden varen en omgekeerd. Gouthoeven 440.
1418
Daarna werd vrede gesloten tussen enerzijds hertog Jan van Brabant met zijn vrouwe Jacoba en anderzijds hertog Jan van Beieren op de bijeenkomst te Woudrichem door toedoen van hertog Jan van Bourgondië die zijn zoon Philips van Charlois[1] gestuurd had, omtrent Sint-Andriesdag op 30 november. Het vredesverdrag bepaalde dat de hertog van Beieren zou behouden eeuwig en erfelijk Dordrecht met alle rechten en jurisdictie, Gorinchem met de landen en heerlijkheden van Arkel, Leerdam en Schoonderwoerd, Den Briel en het Land van Voorne, Rotterdam en de heerlijkheid van Woerden. Daardoor zou hij te leen houden en ontvangen al deze steden van hertog Jan van Brabant en zijn vrouw de hertogin. En bovendien zou hij nog .....
[1] Philips de Goede
31v
Goudse saken onder de Graaffelijke Regeeringe van
Vrouwe Jacoba.
hij ontfangen binnen den termijne
van twee Jaren 100000 Engelse no-
bels, ende hij soude weesen stedehou-
der van den Lande van Holland, Zee-
land ende Vriesland drie Jaren lange,
en soude alle officien praefecturen,
Bailliuwschappen, schoutambagten,
schependommen der steden in den
voorseijden Landen ordineeren, ende
setten, de eene helft uijt den name
van hem, en de andere, helft uijt den
name van sijner Nigte, na sijn be-
lieften en goeddunken: deze drije
jaren lank en niet langer. Ende
alle deese Articulen worden be-
schreeven ende besegeld den 19 dag
in Zullen 1419. Gouthoeven. 440.
Goudse zaken onder het grafelijke bestuur van vrouwe Jacoba.
ontvangen binnen de termijn van twee jaar 100.000 Engelse nobels. Tevens zou hij voor drie jaar stadhouder zijn van de landen van Holland, Zeeland en Friesland. En hij zou alle beambten van de prefecturen, baljuwschappen, schoutambachten, schependommen van de steden in de voornoemde landen aanstellen naar zijn believen en goeddunken; de helft uit naam van hem, en de andere helft uit naam van zijn nicht. En dit voor drie jaren lang en niet langer. Al deze artikelen werden opgeschreven en bezegeld op de 19e dag in februari 1419. Gouthoeven 440.
32r
[32.] Goudse Saken onder de Graaffelijke Regeeringe van
Vrouwe Jacoba.
1419. 1420.
Door die van Utregt door de Heeren van
Egmont (niet tegenstaande sij in vrede met
Hollandt etc. waren) seer beschadigt wier-
den, klaagde sij eerst Hertog Jan van Beijeren
(als stadhouder bij Contract voorszegd) maar daer
quam niet af omdat hij met de Hertog Reg-
nout van Gelre verbonden was en Amers-
foort en Montfoort soude hebben soo die
Utregt bijstonden, Doe klaagden sij aan
Hertog Jan van Braband en Vrouwe Jaco-
ba, die wel wilde, dog niet konde helpen,
derhalven resolveeren sij met de voornaam-
ste van de Cabbeljaauwse Heeren die uit
Hollandt gedreven waren, een Verbond te
maken tegens Egmond etc. en ontseijden
Hertog Jan van Beijeren 's Jaars daar aen
1420. Daar op besorgen sij Leijden en doen
seer veel schade in Holland etc. komen
in s'Gravenhage maar stigten daar geen
brand om eerbaarheijd van haren Prin-
ce. Die Biscop Frederik van Blanken-
heim horende dat Hertog Jan van Beije-
ren met groot volk van wapenen
gekomen was ter Goude, sende hij
sijn soudeniers uijt met die van
Utregt tegens den Hertoge. Ende als
sij aldus omtrent de steden van der
Goude lagen en bedorven al dat er
omtrent stond, quamen die van Leij-
den mede tot haar hulp en destrueer-
de dat slot van Rijnenburg en deede
groote schade op den Rijn. En als die
van Utregt sagen dat sij Hertog Jan
van Beijeren uijter steede van der
Goude niet krijgen en mogten om tegens
hem te strijden, togen sij wederom met
alle haar Roof en gevangenen naa
Utregt. Gouthoeven fol: 441. 442.
Ergo in de Stigtse oorloge waren de
Cabbeljaauwse voor Vrouw Jacoba
en Jan van Beijeren daar tegen als
stadhouder van Holland etc.
[32] Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
1419. 1420.
Daar Utrecht door de heren van Egmond, ondanks dat zij vrede met Holland hadden, grote schade had, beklaagde Utrecht zich eerst bij hertog Jan van Beieren, Stadhouder door het genoemde vredesverdrag. Maar de hertog gaf geen reactie omdat hij met hertog Reinout van Gelre verbonden was en hij Amersfoort en Montfoort[1] zou krijgen als deze twee steden Utrecht zouden bijstaan.
Toen deed Utrecht haar beklag bij hertog Jan van Brabant en vrouwe Jacoba, die wel wilden, maar niet konden helpen. Daarom sloot Utrecht een verbond met de voornaamste Kabeljauwse heren die uit Holland verdreven waren, tegen Egmond en erkende niet meer hertog Jan van Beieren in 1420, het jaar daarop. Daarna gingen ze naar Leiden en richtten zeer veel schade aan in Holland.
Ze kwamen in 's-Gravenhage maar stichtten daar geen brand uit eerbied voor de Prins.
Bisschop Frederik van Blankenheim die gehoord had dat hertog Jan van Beieren met een groot leger in Gouda was aangekomen, zond zijn soldaten met die van Utrecht uit tegen de hertog. En toen zij rond Gouda lagen en alles verwoestten wat er stond, kwamen die van Leiden te hulp en vernielden het slot van Rijnenburg en brachten grote schade aan langs de Rijn. Toen die van Utrecht zagen dat zij hertog Jan van Beieren niet uit Gouda kregen om tegen hem te strijden, keerden zij terug met alle buit en gevangenen naar Utrecht. Gouthoeven fol. 441, 442.
[1] Historisch gezien klopt dit niet; Amersfoort zou toekomen aan de hertog van Gelre en Montfoort aan hertog Jan van Beieren.
32v
Goudse Saken onder de Graaffelijke Regeeringe van
Vrouwe Jacoba.
1420.
na dat Hertog Jan van Beijeren Poel-
geest, Does en andere sloten omtrent
Leijden gewonnen had en Leijden 9 wee-
ken belegerd had is daar peijs getrof-
fen, en die van Leijden namen en hul-
den hem voor een Ruwaart van Utregt.
etc. Ibid. 442.
In't selve Jaar wind Hertog Jan Van
Beijeren de stad en slot van Geertruij-
denberg dat den Casteleijn voor vrouw
Jacoba bewaren wilde en dapper de-
sen deerde, dog alle de steden van Hol-
land daar voor komende (tot hulp
van haar stadhouder, gaven sij 't over.
ibid. 444.
Hertog Jan van Braband, Jacobaas man
vergaderde met Jan van Beijeren op het
slot van Heer Floris van Borselen tot
Maartensdijk sonder weten van Vrouwe
Jacoba, ende daar constitueerde Hertog
Jan van Braband, desen Hertoge Jan
van Beijeren, te wesen Ruwaart der
Landen van Holland, Zeeland en Vries-
land nog 7 Jaren lang, en deed nog
groote veranderinge in Braband on-
der de Hofdames tegen Jacobaas sin.
Soo dat sij daar over schreijende haar
moeder volgde. Gouthoeven folio 444. dit
was geschied door raad van Willem
van den Bergen op Zoom sijn secreete
Raadsman. waarom die bastaerden
van Holland hem dood sloegen in
's Hertogen van Braband Camer. ibid.
444.
Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
1420.
Nadat hertog Jan van Beieren Poelgeest, Does en andere kastelen rond Leiden veroverd had en Leiden negen weken belegerd had, werd daar vrede gesloten. Leiden noemde en huldigde hem als een ruwaart van Utrecht etc. ibid. 442.[1]
In hetzelfde jaar won hertog Jan van Beieren de stad en het slot van Geertruidenberg dat de slotvoogd voor vrouw Jacoba wilde behouden en die zich daarom dapper tegen hertog Jan van Beieren verweerde. Maar toen alle steden van Holland naar Geertruidenberg kwamen om hun Stadhouder te helpen, gaf Geertuidenberg zich over. ibid. 444.
Hertog Jan van Brabant, de man van Jacoba, vergaderde met Jan van Beieren op het slot van heer Floris van Borselen te Maartensdijk, zonder dat vrouwe Jacoba dit wist. Zij besloten dat hertog Jan van Beieren nog zeven jaar lang stadhouder zou zijn van de landen van Holland, Zeeland en Friesland.
Zij brachten ook nog grote veranderingen aan onder de hofdames in Brabant tegen de zin van Jacoba in. Zo dat die huilend haar moeder volgde. Gouthoeven fol. 444.
Dit was geschied op advies van Willem van Bergen, geheim raadsman van Jan van Brabant.
Daarom sloegen de bastaarden van Holland hem dood in de kamer van de hertog van Brabant. ibid. 444.
[1] Verschrijving: het moet Holland zijn, want hertog Jan van Beieren heeft nooit zeggenschap gehad over Utrecht.
33r
[33.] Goudse Saken onder de Graaffelijke Regeeringe
van Vrouwe Jacoba.
1423
Jacoba onderregt dat haar Huwlijk met
Jan van Braband onwettig ende bullen van
dispensatie onwaaragtig waren en valsch
is uijt Henegouwen in Engeland getrok-
ken en heeft te Romen doen citeeren Her-
tog Jan van Braband, waar over verscheij-
de Proceduren wedersijds vielen. 't welk
Vrouw Jacoba sag, wagte het kerkenvon-
nis niet af, maar trouwd haastelijk met
den Hertoge van Cloucester Coning Hen-
driks Broeder van Engeland, middelen
van submissie wierde wel voorgeslagen
dog sij wilden niet verstaan. Gouthoeven fol:
448.
Sij klaagden aan den Hertog van Cloucester
dat haar man niet bequaam was om kin-
deren te krijgen, die daar op sijn dienst
presenteert gelijk Aeneas Sijlvius na-
maals Paus Pius geheeten, die in die
tijd leefde, schrijfd Gouthoeven ibid. et allegatis.
449.
1424
Storf Jan van Beijeren, begraven totte Jaco-
bijne in den Hage aan de Zuijdzijde van't
Choor. En Hertog Jan van Braband word
in alle de steden en Dorpen van Holland
gehuld en ontfangen als een wettige
voogd en momber van Vrouwe Jacoba
niet tegenstaande sij van hem gescheij-
den was en getrouwd met den Hertoge
van Cloucester, hij vertrok daar naa,
naa Henegouwen en stelde tot een
Stadhouder Jonkheer Jacob van Ab-
coude etc. Gouthoeven 449.
[33] Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
1423
Jacoba die begreep dat haar huwelijk met Jan van Brabant onwettig was en de bullen van dispensatie geen waarde hadden en vals waren, is uit Henegouwen naar Engeland gereisd. Zij liet hertog Jan van Brabant dagvaarden in Rome, waardoor wederzijds verscheidene processen werden aangespannen. Daarmee geconfronteerd, wachtte vrouwe Jacoba het vonnis van de kerk niet af, maar trouwde haastig met de hertog van Gloucester, de broer van koning Hendrik van Engeland. Arbitrage werd voorgesteld, maar zij wilde die niet accepteren. Gouthoeven fol. 448.
Zij klaagde tegen de hertog van Gloucester dat haar man niet in staat was om kinderen te verwekken, die daarop zijn diensten aanbood, zoals Aeneas Sijlvius schrijft, later paus Pius geheten, die in die tijd leefde. Gouthoeven ibid. et allegatis [op dezelfde plaats en verder] 449.
1424
In 1424 stierf Jan van Beieren. Hij werd begraven bij de jacobijnen in Den Haag aan de zuidzijde van het koor. En hertog Jan van Brabant werd in alle steden en dorpen van Holland gehuldigd en ontvangen als wettig voogd van vrouwe Jacoba, ondanks dat zij van hem gescheiden was en getrouwd met de hertog van Gloucester. Jan van Brabant vertrok daarna naar Henegouwen en stelde aan als stadhouder jonkheer Jacob van Abcoude etc. Gouthoeven 449.
33v
Goudse Saken onder de Graaffelijke Regeeringe van
Vrouwe Jacoba.
1424
Vrouwe Jacoba verneemende dat Her-
tog Jan van Braband in Holland etc.
gehuld was, soekt daar op eenige Hol-
landse steden in haar magt te krij-
gen (om niet geheel van haar vader-
lijk Erf versteeken te sijn) soekt
door Floris Kijfhoek de stad Schoon-
hoven te bemagtigen dat ook gelukt
is, Gouthoeven fol. 449.
1425
Jacob van Gaasbeek Stadhouder van
Holland heeft alle de vijanden van
Hertog Jan van Braband doen ban-
nen uijt den lande van Hollandt
ende heeft in de vaste daar na in't
selve jaar vergadert veel volk van
oorlog. en heeft de stede van Schoon-
hoven alomme beleijd met de gemee-
ne Poorters der steden van Holland,
Zeeland ende Vriesland, uijtgeseijd
de steeden van der Goude, Oudewa-
ter, Briele en Zierikzee, die hen des
oorlogs niet onderwinden wouden.
Na 24 weeken beleg word het sel-
ve opgebroken. Gouthoeven fol 450.
Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
1424
Vrouwe Jacoba vernam dat hertog Jan van Brabant in Holland etc. was gehuldigd, probeerde daarop om enige Hollandse steden in haar macht te krijgen (om niet geheel van haar vaderlijk erfdeel verstoken te raken). Zij probeert via Floris van Kijfhoek de stad Schoonhoven te bemachtigen, wat ook gelukt is. Gouthoeven fol. 449.
1425
Jacob van Gaasbeek[1] stadhouder van Holland heeft alle vijanden van hertog Jan van Brabant laten verbannen uit het land van Holland. Daarna heeft hij in de vastentijd in hetzelfde jaar veel oorlogsvolk verzameld en Schoonhoven omsingeld met gewone burgers van de steden van Holland, Zeeland en Friesland, uitgezonderd Gouda, Oudewater, Den Briel en Zierikzee, die deze oorlog niet wilden ondersteunen. Na 24 weken beleg van Schoonhoven werd dat opgebroken. Gouthoeven fol. 450.
[1] = Jacob van Abcoude
34r
[34.] Goudse Saken onder de Graaffelijke Regeeringe
van Vrouwe Jacoba.
1425.
Terwijl Schoonhoven nog belegert was, was
Vrouwe Jacoba tot Bergen in Henegouwen,
dat door Hertog Jan van Braband belegerd wierd,
ondertussen had Hertog Phlips van Borgonge
soo veel gearbeijd, dat Hertog Jan van Braband
gekomen is te Donaij, al waar Vrouwe Jacoba
ook haar boden sonden word besloten dat
Vrouwe Jacoba haar soo lange soude houden
en wonen, in een van de steden van de
Hertoge land van Borgoigne, tertijd toe
dat het vonnisse en sententie van den Houwe-
lijke tussen haar en Hertoge Jan soude
geijndigt sijn. of dat een van beijden dood
was, nog dat Jan van Braband wederom
soude geset worden in de possessie van't
Graafschap van Henegouwen etc. En de
men soude Vrouwe Jacoba assigneeren
een betamelijke somme van Penningen
uijtten Landen van Henegouwen, Holland,
Zeeland en de Vriesland om haar staat
mede te houden. En Hertoge Phlips soude
sijn voogd en mombaer der Landen van
Holland, Zeeland en de Vriesland als een
Regt successor en Erfgenaam van Vrouwe
Jacoba. Ende Vrouwe Jacoba was doe
tertijd niet toegepast van haar vaderlij-
ke Erve. Dit wierd gesloten te Donaij.
Vrouw Jacoba komt kort daar na in handen
van de Gedeputeerde des Hertoge van Bor-
gonge, daar sij weenende seer overklaagde.
aan Grave Engelbregt van Nassauwe en Hen-
rik van de Lecke haar versoekende soo veel
te willen doen bij den Hertog van Braband
dat sij mogt blijven in eenige steden of slot
van Braband, daar't hem believen soude
sonder in handen van den Hertog van Borgonje
te komen, Dog sulks mogt niet geschieden,
[34] Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
1425.
Terwijl Schoonhoven nog belegerd werd, verbleef vrouwe Jacoba te Bergen in Henegouwen, dat door hertog Jan van Brabant werd belegerd. Ondertussen had hertog Philips van Bourgondië zo veel bemiddelingswerk gedaan, dat hertog Jan van Brabant naar Douai kwam, waarheen vrouwe Jacoba ook haar boden had gezonden. Daar werd besloten dat vrouwe Jacoba zou verblijven en wonen in een van de steden van het hertogdom Bourgondië tot de tijd dat er een vonnis en uitspraak was over het huwelijk tussen haar en hertog Jan. Of tot dat één van beiden overleed. Bovendien werd ook afgesproken dat Jan van Brabant weer in bezit van Henegouwen was. En tevens dat die haar voogd van de landen van Holland, Zeeland en Friesland zou zijn als rechtmatig opvolger en erfgenaam van vrouwe Jacoba. Dat betekende dus voor Jacoba dat de erfenis van haar vader van destijds niet werd uitgevoerd. Dit werd besloten te Douai. Vrouwe Jacoba kwam kort daarna in handen van de gedeputeerde van de hertog van Bourgondië, waarover zij huilend klaagde bij graaf Engelbrecht van Nassau en Henrik van de Lecke. Zij verzocht hun om te bewerkstelligen bij de hertog van Brabant dat zij mocht verblijven in een van de steden of in een slot in Brabant, naar de keuze van de hertog van Brabant, als ze maar niet in de handen van de hertog van Bourgondië zou vallen. Maar zoiets mocht niet gebeuren.
34v
Goudse Saken onder de Graaffelijke Regeeringe van
Vrouwe Jacoba of mombers
word korts daar na tot Gent gebragt,
door den Prince van orange uijt den huij-
se van Chalons om aldaar te blijven en
haren staat te houden na inhouden
des Tractaats. Daar sij gehouden wierd
in seekere hoede, met luttel familie
maar soude na vier maanden, op het
sterk aanraden van haar partijdige
Edelen uijt Holland haar leven lang
tot Rijssel in 't Casteel geset sijn gewor-
den. dog sij ontvlugt het in mansklee-
deren met Raad van Diderik van
merwede; en toe doen van Aernt Spie-
rink en Aernt van Aelburg twee schild-
boortige mannen. en quam alsoo te
paard, des nagts na drie dagen reij-
sens tot Woudrichem en van daar heij-
melijk tot Vijanen, daar sij seer wel
ontfangen en met de Vrouwe van Vija-
nen kleederen verkleed wierd. en is
met Heer Jan van Vijanen te scheepen
gevaren na Schoonhoven nog belegert
sijnde waar over groote blijdschap in
die steede was om haar komste. Des
anderen daags reijsde sij na der Gou-
de, daar sij ook ontfangen wierd als
een Gravinne van Holland. Van daar
naa oudewater, daar sij door hulpe
Heere Jans Burggrave van mondfort,
en Jan van Vijanen voorszegd worde inge-
leijd en ontfangen als Gravinne
van Holland. Doen maakten die van
Utregt en dat nederstigt een Alli-
ancie en bestand mette Hertoginne,
en maakte vreede met malkanderen.
Gouthoeven fol: 450. 451
Goudse zaken onder het grafelijk bestuur van vrouwe Jacoba.
Want kort daarna werd ze naar Gent gebracht, door de prins van Oranje uit het huis van Chalons, om aldaar te blijven en haar status te voeren zoals het traktaat inhield. Waar zij gehouden werd in zekere bescherming met een deel van haar hofhouding, maar ze zou na vier maanden op sterk aanraden van edelen uit Holland van haar partij[1] naar Rijssel gebracht worden om daar levenslang op het kasteel te moeten verblijven. Maar zij ontvluchtte in manskleding te paard, op raad van Diderik van Merwede en met hulp van Arend Spierink en Arend van Aelburg, twee edelmannen, en kwam 's nachts na drie dagen reizen te Woudrichem aan en vandaar ging ze in het geheim naar Vianen, waar zij zeer goed werd ontvangen. Ze verkleedde zich er met kleding van de vrouwe van Vianen en is met heer Jan van Vianen per schip naar Schoonhoven gevaren dat nog belegerd werd. In de stad was grote blijdschap over haar komst. De dag erop reisde ze naar Gouda, waar zij ook ontvangen werd als gravin van Holland. Van daar naar Oudewater, waar zij met behulp van heer Jans burggraaf van Montfoort en Jan van Vianen voornoemd, werd binnengeleid en ontvangen als gravin van Holland. Toen sloten die van Utrecht en het Nedersticht een alliantie en bestand met de hertogin en maakten vrede met elkaar. Gouthoeven fol. 450, 451.
[1] Hier is bedoeld niet haar partij, maar juist de haar vijandige partij.
35r
35v
36r
36v
37r
[37.] Goudse Heeren, Jan van Blois, tweede soon
van Johanna van Henegouwen. etc.
Den tweede soon Grave Jan van
Blois was meede na dood sijn
broeders, Lodewijk van Blois, etc.,
Grave van Blois, van Soissons,
Heeren van Chimaij, van Guise,
van Avesnes, Beaumond, der Goude,
Schoonhoven, Ter Tholen, hij had
te wijf Isabelle oudste dogter
van Hertog Regnout van Gelder,
na wiens dood hij wilde Hertog
wesen, en voerde daar oologe
om tot sijner grooter schaade
maar hij stierf sonder kinders
op 't slot tot Schoonhoven in
Junio 1381 als Froissard getuijgd
en werd gevoerd tot Valencijn.
Gouthoeven ibid. fol: 366.
word ook wel genaamd Jan van Beau-
mond Graaf van Blois. Soo seijd soeteboom
in sijn Zaanlandse Arcadia fol:79 etc.
de Heerlijkheid van Beverwijk is aan
Jan Beaumont Graaf van Blois, Graaf
Jan van Henegouwen soon gekoomen
uijt welk de Erfgenamen van Bloijs
gesprooten sijn; die in Eijgendom besa-
ten Westzanen en Crommenije met
haar aankleven. deese Heeren van
Blois hebben haar sitstoel te Bever-
wijk gehad als hooftstad van de Dor-
pen Wijk op Zee, Wijk aan de Duijnen,
Westzanen en Crommenije, Sparnewou-
de, Catswoude en Zaandam tot aen
de groote sluijs. Dat daar na in een
Bailliuwschap als namentlijk van
Blois verandert is. Gelijk deselve
nog ten deesen dage genoemd en ge-
resorteert sijn. Idem ibid. fol: 401.
Van Leeuwen in 't Geslagt van
Treslong pag. 1123.
[37] Goudse heer Jan van Blois, tweede zoon van Johanna van Henegouwen etc.
De tweede zoon, graaf Jan van Blois, werd na de dood van zijn broeder Lodewijk van Blois etc., graaf van Blois, van Soissons, heer van Chimay, van Guise, van Avesnes, Beaumont, Gouda, Schoonhoven en Tholen. Hij had als vrouw Isabelle, de oudste dochter van hertog Reinoud van Gelre. Na diens dood wilde hij hertog zijn en voerde daar oorlog om waarin hij grote schade leed. Hij stierf zonder kinderen na te laten op 't slot te Schoonhoven in juni 1381 zoals Froissart getuigt. Hij werd overgebracht naar Valenciennes. Gouthoeven ibid. fol. 366.
Wordt ook wel genoemd Jan van Beaumont, graaf van Blois. Zo zegt Zoeteboom in zijn Zaanlandse Arcadia fol.79 etc. De heerlijkheid van Beverwijk is toegevallen aan Jan Beaumont graaf van Blois, de zoon van graaf Jan van Henegouwen, uit wie de erfgenamen van Blois zijn ontsproten. Zij hadden in eigendom Westzanen en Krommenie met alles wat erbij hoort. Deze heren van Blois hebben hun zetel te Beverwijk gehad als hoofdstad van de dorpen Wijk op Zee, Wijk aan de Duinen, Westzanen en Krommenie, Spaarnwoude, Katwoude en Zaandam tot aan de grote sluis. Dat daarna in een baljuwschap kwam van Blois, en werd genoemd het Land van Blois. Zoals dit vandaag nog is en genoemd wordt. Idem ibid. fol. 401.
Van Leeuwen in het geslacht van Treslong pag. 1123.
37v
Goudse Heeren, Jan van Blois, etc., tweede soon
van Johanna van Henegouwen etc.
In't Jaar 1369 raade hij Hertog Al-
bert van Beijeren, doen Ruwaart van
Holland, af om met Coning Eduart
van Engeland, niet tegens de Coning
van Vrankrijk te trekken. Goud-
hoeven uit froissard. schoon sijn
naam niet noemd naar sijn qua-
liteit.
Jan van Blois twee Bastaard sonen
van welke den oudsten, Heer Jan,
van sijn vader verkreeg de Heer-
lijkheid van Treslong in Henegou-
wen en hier van komen alle die
van Treslong tot huijden toe.
Gouthoeven. Ibid. fol: 366.
De een Lodewijk bastaard van Blois
en de andere Heere Jan van Tres-
long in Henegouwen met Cabau
en Benthuijsen en veel andere
goederen in Holland. Zoeteboom
Zaanlandse Arcadia fol: 388.
Siet Gouthoeven in't Geslagt van
Treslong. Gouthoeven Chronijk
ibid. fol: 412.
brengd deese Jan een bastaard van
Gwije van Blois etc.
Den Jan van Blois de Bastaart
was met Graaf Willem voor Hage-
steijn en Eversteijn 1405. Gouthoeven
ibid. fol: 421.
Goudse heer Jan van Blois etc, tweede zoon van Johanna van Henegouwen etc.
In 1369 raadde hij, Jan van Blois, de hertog Albrecht van Beieren, toen ruwaart van Holland, af om met koning Edward van Engeland tegen de koning van Frankrijk op te trekken. Gouthoeven uit Froissart, hoewel Gouthoeven zijn naam niet noemt, maar wat wel had gemoeten.
Jan van Blois had twee bastaardzonen van wie de oudste, heer Jan, van zijn vader verkreeg de heerlijkheid van Treslong in Henegouwen en hiervan stammen allen van Treslong tot heden af. Gouthoeven ibid. fol. 366.
De ene was Lodewijk bastaard van Blois en de andere heer Jan van Treslong in Henegouwen met Cabouw en Benthuizen en veel andere goederen in Holland. Zoeteboom, Zaanlandse Arcadia fol. 388.
Zie Gouthoeven in het geslacht van Treslong. Gouthoeven Kroniek ibid. fol. 412.
Deze Jan was een bastaard van Guy van Blois etc.
Deze Jan van Blois de Bastaard was met graaf Willem voor Hagestein en Everdingen in 1405. Gouthoeven ibid. fol. 421.
38r
[38.] Goudse Heeren, Jan van Blois etc., tweede soon
van Johanna van Henegouwen.
Jan van Blois had nog een Bastaart
Dogter getrouwd met Heer Frederik
van Zevender. Siet in't Geslagt van
Zeventer. Gouthoeven ibid. fol: 216.
van Leeuwen in't geslagt van
Zevender.
[38] Goudse heer Jan van Blois etc., tweede zoon van Johanna van Henegouwen.
Jan van Blois had nog een bastaarddochter getrouwd met heer Frederik van Zevender. Zie het geslacht van Zevender. Gouthoeven ibid. fol. 216. Van Leeuwen in het geslacht van Zevender.
38v
Goudse Heeren, Jan van Blois etc. tweede soon
van Johanna van Henegouwen.
Doe die van Dordregt seer ieverig wa-
ren om de gewonnen stad van Delft
van Poorten en Muuren te ontbloten
in't Jaar 1359 en de Weteren van de
Poorten van Delft tot Dordregt
bragten en aan haar Poorten hon-
gen, daar over haar selfs Zegel en
brief was en niet dagten wat hen
geschied was, doen haar steede twee
Jaren te voren omtrent de helfte
verbrande, was den Grave van Blois,
Heer van der Goude, gegeeven een
deel van die oostpoorts sijde van
Delft, maar hij liet het staan on-
geschendt. Gouthoeven, uijt het
Goudse Chronijkje fol: … ibid.
fol: 419.
Goudse heer Jan van Blois etc. tweede zoon van Johanna van Henegouwen.
In 1359 waren die van Dordrecht zeer ijverig om van de ingenomen stad Delft de poorten en muren af te breken en brachten de kettingen van de poorten van Delft naar Dordrecht en hingen deze aan haar poorten. Daarvan is een oorkonde met hun eigen zegel. Ze vergaten wat hen overkomen was, toen hun stad twee jaar eerder ongeveer voor de helft afbrandde. Ze gaven aan de graaf van Blois, heer van Gouda, een deel van de oostpoort van Delft, maar hij liet die ongeschonden staan. Gouthoeven, uit het Goudse Kroniekje fol. … ibid. fol. 419.
39r
[39.] Goudse Heeren, Jan van Blois etc. tweede soon
van Johanna van Henegouwen.
Graaf Jan van Beloijs was 2 Meij
1374 met Hertog Aelbregt onder de
Eerste gesteld die den Hertog ver-
selde in de togt op Gildenburg
in't Stigt. Gouthoeven ibid. fol: 402.
[39] Goudse heer Jan van Blois etc. tweede zoon van Johanna van Henegouwen.
Graaf Jan van Blois was op 2 mei 1374 onder de eersten geplaatst die de hertog Albrecht vergezelden op de tocht naar Gildenburg in het Sticht. Gouthoeven ibid. fol. 402.
39v
40r
40v
41r
[41.] Goudse Heeren, Gwij van Blois van Chatillon etc.
derde soone van Johanna van Henegouwen etc.
Grave Gwij van Blois, Lodewijks jongste
soone, vercoft het Graafschap van Blois
ende Soissons aan Lodewijk Hertoge
van orlians 1391, hij hadde te wijve
maria van vlaanderen 's Graaven
dogter van Namen, dewelke hem
getrouwelijk geselschap hieldt
met dagelijks te hoveeren en dapper goed
Chier te maken, soo dat hij soo vet
wierde dat hij qualijk konde voort
gaan, hij sterf sonder kinders den
22 December 1397 begraven te Valencijn,
nalatende veele schulden, hoewel
hij soo Rijken Prins was geweest,
ende sijne Heerlijkheeden te samen
wel jaarlijks 35000 Franse Croonen
in specie opbragten, hij hadde bij
sijn voornoemde vrouwe een soon
[41] Goudse heer Guy van Blois van Châtillon etc.
derde zoon van Johanna van Henegouwen etc.
Graaf Guy van Blois, Lodewijks jongste zoon, verkocht het graafschap van Blois en Soissons aan Lodewijk hertog van Orleans in 1391. Hij had als vrouw Maria van Vlaanderen, de dochter van de graaf van Namen, die hem trouw gezelschap hield. Zij hield dagelijks het hof voor hem en zorgde heel goed voor hem. Hierdoor werd hij zo vet dat hij moeilijk kon lopen. Hij stierf zonder kinderen op 22 december 1397 en werd begraven te Valenciennes. Hij liet veel schulden na, hoewel hij een rijke prins was geweest. Al zijn heerlijkheden brachten jaarlijks zeker 35.000 Franse kronen in geld op. Hij had bij zijn voornoemde vrouw een zoon .....
41v
Goudse Heeren, Gwij van Blois van Chatillon etc.
derde soon van Johanna van Henegouwen.
gehad, Lodewijk van Blois genoemd,
Grave van Durois, en Heere van
Beamondt, dan hij stierf voor
sijn vader, oud maar 15 Jaaren,
ende was gehouwd met Maria
Hertoge Jans Dogter van Berrij.
Ende naa de dood van Grave Gwij
voornoemd 1397. soo vervielen de
stedekens en heerlijkheeden van
der Goude, Schoonhoven en ter
Tholen aan de Domeijnen der
Graven van Hollandt naar
datse omtrent 93 Jaren daar
af waren geweest, te weeten tsee-
dert het jaar 1305, Gouthoeven
bijvoegsel fol: 366.
Gwije Grave van Blois, Heere
van der Goude en Schoonhoven,
word gesteld de Eerste onder de
Ridders ten tijden van Hertog
Aelbregt van Beijeren 1392. Gout-
hoeven ibid. fol: 406.
Gouthoeven fol: 418.
Goudse heer Guy van Blois van Châtillon etc.
derde zoon van Johanna van Henegouwen.
..... gehad, Lodewijk van Blois genaamd, graaf van Dunois en heer van Beamont. Die stierf in 1391 voor zijn vader, slechts 15 jaar oud. Hij was gehuwd met Maria de dochter van hertog Jan van Berry. En na de dood van de genoemde graaf Guy in 1397 vervielen de steden en heerlijkheden van Gouda, Schoonhoven en Tholen aan de domeinen van de graven van Holland nadat ze ongeveer 93 jaar daar niet toe behoord hadden, namelijk sinds het jaar 1305. Gouthoeven bijvoegsel fol. 366.
Guy, graaf van Blois, heer van Gouda en Schoonhoven, werd aangesteld als eerste onder de ridders ten tijde van hertog Albrecht van Beieren 1392. Gouthoeven ibid. fol. 406.
Gouthoeven fol. 418.
42r
[42.] Goudse Heeren, Gwij van Blois van Chatillon etc.
Derde soon van Johanna van Henegouwen etc.
Naa sijn dood (te weeten van Jan van
Blois die sig selven in seker Privilegie
verleend om te leggen een sluijse in den
Noordam van Zaanden etc. noemd
wij Johan van Chatillon, Grave van
Blois ende van Soissons, Heere van
Chimaij, van Guise, Avesnes, Beau-
mond, der Goude, Schoonhoven en ter Tholen
etc. bij Zoeteboom Zaanlandse Arcadia fol: 389)
alsoo hij sonder wettelijke Erfgenamen
storf, is Gwije van Chatillon, sijn jongste
Broeder, in sijn stede gekomen en
wierd de vierde Heer van Westzanen
en Crommenije etc. die hij Tolvrijheid
vergunde door alle sijne landen in't
jaar 1396, hij noemd sig in die brief
Gwije van Chatillon, Grave van Blois,
Heere van Avesnes, van Schoonhoven
en van der Goude etc. des jaars naa
het verleenen van deese Brief, is de
Goede Heer van Blois gestorven
[42] Goudse heer Guy van Blois van Châtillon etc.
Derde zoon van Johanna van Henegouwen etc.
(Over Jan van Blois is te weten dat hij zichzelf een zeker privilegie had verleend om een sluis aan te leggen in de Noorddam van Zaandam etc. Hij werd ook genoemd Johan van Châtillon, graaf van Blois en van Soissons, heer van Chimay, van Guise, Avesnes, Beaumont, Gouda, Schoonhoven en Tholen etc. Aldus Zoeteboom in Zaanlandse Arcadia.) Na zijn dood nam Guy van Châtillon, zijn jongste broer, zijn plaats in, omdat Jan zonder wettelijke erfgenamen stierf. Guy werd de vierde heer van Westzanen en Krommenie etc. Hij vergunde tolvrijheid in al zijn landen aan de inwoners van Westzanen en Krommenie in 1396. Hij noemt zich in die brief Guy van Châtillon, graaf van Blois, heer van Avesnes, van Schoonhoven en van Gouda etc. Het jaar na het uitgeven van deze akte, is de goede heer van Blois gestorven .....
42v
Goudse Heeren, Gwije van Blois, van Chatillon etc.
Derde soon van Johanna van Henegouwen etc.
op het slot van Avesnes in Hene-
gouwen, gelijk Gouthoeven seijd
fol: 418 en werd tot Valencine be-
graven, hij liet geen kinders na
hoewel hij bij sijn huijsvrouwe
een soone gewonnen had, genaamd
Lodewijk van Blois, Grave van
Durois, Heere van Beaumondt,
dan deese is voor hem overleden,
oud 15 Jaren, en was gehuwdt
aan Maria Hertog Jans Dogter
van Berrij. Zoeteboom, uijt Gout-
hoeven, Zaanlandse Arcadia
fol: 389, 390 etc.
Goudse heer Gwijde van Blois van Châtillon etc.
Derde zoon van Johanna van Henegouwen etc.
..... op het slot van Avesnes in Henegouwen, zoals Gouthoeven schreef fol. 418 en Guy werd te Valencienes begraven, hij liet geen kinderen na hoewel hij met zijn vrouw een zoon heeft gehad, genaamd Lodewijk van Blois, graaf van Durois, heer van Beaumont, maar die voor hem was overleden, oud 15 jaar en gehuwd met Maria de dochter van hertog Jan van Berry. Zoeteboom uit Gouthoeven, Zaanlandse Arcadia fol. 389, 390 etc.
43r
[43.] Goudse Heeren, Gwije van Blois, van Chatillon etc.
Derde soon van Johanna van Henegouwen etc.
In dit selve jaar (1397) storf sonder
kinder after te laten Gwije Grave
van Boloijs Heere van der Goude en-
de van Schoonhoven, na wiens aflij-
vigheid de Heerlijkheeden van der
Goude en Schoonhoven, weder ge-
komen sijn aan de Graaffelijkheid
van Hollandt. Ende hij liet eenen
Bastaard soone after, geheeten
Heer Jan van Boloijs, Ridder, en
was Heere van Treslongen en
Henegouwen, dese had bij sijn wijve
6 soonen, als Heer Arent van Tres-
long Ridder, Jan van Beloijs, Ca-
nonijk van St. Salvator tot Utregt,
Gwije van Bloijs, Heere Lodewijk
van Treslongen, Ridder, Gerrit van
Treslong en Jan van Treslongen.
Gouthoeven, ibid. fol: 412.
NB
dit schoon in de Chronijk vermeld
behoord niet tot Gwij.
Gwije van Bloijs
Gwije de Bastaart van Beloijs
Heere van Nieustrijen onder de
Edelen van Walcheren bij van
der Hoeven Charter Chronijk 2
deel 8 capittel infine
Lodewijk van Treslongen<br /> word onder de Ridders gemeld
ten tijden van Phlips van Bor-
gonje Gouthoeven ibid. fol: 479.
[43] Goudse heer Guy van Blois van Châtillon etc.
Derde zoon van Johanna van Henegouwen etc.
In ditzelfde jaar (1397) stierf zonder kinderen na te laten Guy graaf van Blois, heer van Gouda en van Schoonhoven. Na diens overlijden vielen de heerlijkheden van Gouda en Schoonhoven weer toe aan het graafschap Holland. Guy liet een bastaardzoon na, geheten heer Jan van Blois, ridder en heer van Treslong en Henegouwen. Deze had bij zijn vrouw zes zonen: heer Adriaan van Treslong ridder, Jan van Blois kanunnik van St. Salvator te Utrecht, Guy van Blois, heer Lodewijk van Treslong ridder, Gerrit van Treslong en Jan van Treslong. Gouthoeven, ibid. fol. 412.
NB
Hoewel dit in de Kronijk staat, slaat dit niet op Guy.
Guy de Bastaard van Blois, heer van Nieuwstrijen onder de edelen van Walcheren bij Van der Houve Charter Kroniek tweede deel, op het eind van hoofdstuk 8.
Deze Lodewijk staat vermeld als ridder in de tijd van Philips van Bourgondië. Gouthoeven ibid. fol. 479.
43v
44r
44v
45r
[45.] Goude niet gemeld in Staatse Contracten,
ten tijde van haar Heeren.
Hoewel de Stad van der Goude
hier voor bewesen is, bemuurd en door
Graaf Floris de 5de grootelijks
met voorregten begunstigd te sijn,
soo word egter van deselve in de
Contracten tussen de Graven, en
de bekende Steeden van Holland
geen gewag gemaakt, in die tijd.
Soo word in het verband tussen
Jan van Avesnes Grave van Hene-
gouwen en Jan Grave van Holland,
Zeeland en Heere van Vrieslandt
in den Jare 1299, des Saturdag
voor Elf duijsent maagden dag
alleen gesprooken. Ende wij schee-
penen, Raadsmannen, ende alle
die gemeene Poirters van Dordregt,
van Middelburg, van Zierikzee,
van Leijden, van Delft, van Haar-
lem, van Alckemere ende van Sinte
Geertruijdenberge maken cundt
etc: te sien bij Gouthoeven ibid. folio:
353, 354.
NB: De Rang der Steeden.
[45] Gouda niet genoemd in overeenkomsten van de Staten ten tijde van haar Heren.
Hoewel hiervoor bewezen is dat Gouda ommuurd was en door graaf Floris V in ruime mate met voorrechten was begunstigd, wordt echter over die stad in de overeenkomsten uit die tijd tussen de graven en de belangrijke steden van Holland geen gewag gemaakt. Zo wordt er bij de verbintenis tussen Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen en Jan, graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland op de zaterdag voor elfduizend maagdendag op 21 oktober 1299, slechts het navolgende gezegd: 'Wij schepenen, raadslieden en alle poorters van Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Leiden, Delft, Haarlem, Alkmaar en Geertruidenberg maken bekend.' zie Gouthoeven ibid. fol. 353, 354.
NB steden naar rangorde
45v
Goude niet gemeld in Staatse Contracten, ten tijden
van haar Heeren.
op den 5 dag in Januario ’s Jaars 1348,
Jn de handvest van Keijserinne Mar-
griete, waar bij deselve het Graaf-
schap van Holland, Zeeland, Vries-
land, overgeeft bij haar Leven, aan
haar soon Willem Hertog van Beije-
ren Palens Grave op ten Rijn. worden
wel genoemd de voornaamste Edelen
van Holland en Zeelandt, mitsga-
ders de Steeden van Dordregt, Mid-
delburg, Zierikzee, van Sente Geerden-
berge, van Leijden, van Delf, van
Haarlem van Alcmaar, van Am-
sterdamme ende van Oudewater,
dog de Stad Goude niet. te sien by
Gouthoeven ibid. folio 383.
De Reeden hier van is klaar, want
onder de Edelen word het eerst ge-
noemd Heere Janne van Henegou-
wen, Heere van Beaumondt onse
lieven Oem. dewelke was Heere van
der Goude, soo als hier voor blijkt,
en alle de andere daar genomineer-
de Edelen die Steeden besaten als
Heere Jan van Arkel (die Heer
van Gornichem was) en andere
van minder Steeden, hebben daar
geweest in de naam van haar sel-
ve en van haar Steeden, soo dat
haar Steeden niet kunnen ge-
noemd worden daar de Heeren
selfs praesent sijn die derselver
hooge overigheid toekomt.
NB: de Rang van de Steden.
Gouda niet genoemd in overeenkomsten van de Staten ten tijde van haar Heren.
In het handvest van keizerin Margaretha van 5 januari 1348, waarbij zij het graafschap Holland, Zeeland en Friesland tijdens haar leven overdraagt aan haar zoon Willem, hertog van Beieren en paltsgraaf aan de Rijn, worden wel de belangrijkste edelen van Holland en Zeeland genoemd, alsook de steden Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Geertruidenberg, Leiden, Delft, Haarlem, Alkmaar, Amsterdam en Oudewater, maar niet Gouda. Zie Gouthoeven ibid. fol. 383.
De reden hiervan is duidelijk, want onder de edelen wordt als eerste genoemd heer Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, haar beminde oom, die zoals bekend heer was van Gouda. Alle andere in het handvest genoemde edelen die steden bezaten, zoals heer Jan van Arkel (die heer was van Gorinchem) en andere edelen van minder belangrijke steden, zijn daar geweest namens henzelf en namens hun steden. De steden zelf hoeven niet genoemd te worden daar hun Heren die de hoge overheid vertegenwoordigen, zelf aanwezig waren.
NB steden naar rangorde
46r
[46.] Goude niet gemeld in de Staatse Contracten
ten tijden van haar Heeren.
In het contract gemaakt tussen
Hertog Willem van Beijeren de 5
Grave van Holland etc: met Vrou-
we Johanna Hertoginne van Bra-
bandt sijne Moeije, Saturdag naa
Sint Gillis dag 1351, over sijn schulden,
dewelke hij nevens de Steeden aen-
neemt te sullen voldoen staat al-
leen: Soe hebben wij ende onse ge-
meene Steeden van Holland, als
Dordregt, Delft, Leijden, Haarlem,
Amstelredamme, Alcmaar, Me-
denblieck, Sente Geertruijdenber-
ghe, Scijedamme, Rotterdamme
en Oudewater, gelooft ende geloo-
ven met goede trouwe alle scout
(dat is schuld) te betalen, ende al-
le voorwaarden voorszeijt te voldoen
etc:, te sien bij Gouthoeven ibid.
folio 395.
De reeden kan sijn als hier voren,
en dat de Heeren Edelen niet ver-
pligt waren Graven schulden te
betalen, en de Graven haar daar
toe niet dorsten obligeeren, om
verscheijde reedenen.
NB: de rang der Steeden.
[46] Gouda niet genoemd in overeenkomsten van de Staten ten tijde van haar Heren.
In de overeenkomst, gesloten tussen hertog Willem van Beieren, de vijfde graaf van Holland etc. en zijn tante vrouwe Johanna, hertogin van Brabant, op de zaterdag na Sint-Gillis dag 1 september 1351, over zijn schulden die hij samen met de steden belooft te zullen aflossen, staat alleen: 'Zo hebben wij en onze steden van Holland, zoals Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Medemblik, Geertruidenberg, Schiedam, Rotterdam en Oudewater, beloofd en beloven met de beste intenties alle schuld af te lossen en aan alle genoemde voorwaarden te voldoen enz.'. Zie Gouthoeven ibid. fol. 395. De reden dat Gouda niet genoemd wordt, kan dezelfde zijn als hiervoor. Daar komt bij dat edelen niet verplicht waren schulden van de Graven af te lossen en de Graven hen om diverse redenen daartoe niet durfden te verplichten.
NB steden naar rangorde
46v
47r
[47.] Goude niet gemeld in de Geschiedenissen ten tijden van
haar Heeren. onder de eerste factie van Hoekse en Cabbel-
jaauwse.
In’t Jaar 1350 stonden in Holland op
twee partijen daar door het land lange
tijd groote schade leed, als de Cabbeljaause
en de Hoekse. de Cabbeljaauwse had tot
overste Heer Jan van Arkel, des Biscop
van Utregts vader, Heer Jan van Egmont,
Heer Gerrit van Eemskerk, met meer
andere Edele Heeren en knegten, met de
steeden van Dordregt, Haarlem, Delft,
Gorcum en andere; van der Hoekse
partije waren oversten Heeren Dirk
van Brederode, Heere Phlips Burggrave
van Leijden, en de Heere van Wassenaer,
Heer Jan van der Leck en Polanen,
Heer Jacob van Binkhorst, met meer
andere Heeren, Ridderen en schildkneg-
ten, en de Stad Leijden en andere. tot soo
verre Goudhoeven ibid. folio 386. word de
Stadt Goude niet genoemd nog ook
haar Heer of Heeren, en het is niet
apparent dat deselve bij den Chronijk
schrijver onder het woord van andere
soude begreepen sijn, te meer alsoo
in het verbond gemaakt bij Her-
tog Willem van Beijeren met die
van der Cabbeljaauwse partije
tegens die van de hoekse, in dato
23 Meij 1351, waar van den originee-
len Brief in’t Francijn beruste
onder de Erfgenamen van Jonkheer
Floris Tserclaas, Bailliuw van
Schoonhoven. en de copie bij Gouthoeven
ibid. folio 386, 387. in den Text worden
Heemskerk in sijn Batavische Ar-
cadia folio 204 noemd hierin ook
Goude en Schoonhoven en verschei-
den anderen, dog in de noten seijd
hij Mattheus Vossius Annales Liber
10 pagina 120 seijd dat Leijden en Am-
sterdam de hoekse aanhingen,
maar meent dat Goude en Schoon-
hoven als doen nog geen sijde koo-
sen, als staande onder Heer Jan
van Henegouwen, oom van de
Keijserinne Margriete die hem
in deese twiste stil hield. idem
ibid. pagina 128[1].
[1] [pagina 128] lees [pagina 120]
[47] Gouda niet genoemd in de geschiedenissen ten tijde van haar Heren vlak na het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse facties.
'In 1350 ontstonden er in Holland twee partijen, waardoor het land lange tijd veel schade leed, namelijk de Kabeljauwen en de Hoeken. Aan het hoofd van de Kabeljauwen stonden heer Jan van Arkel, de vader van de bisschop van Utrecht, heer Jan van Egmond, heer Gerrit van Heemskerk en andere edelen en hun krijgslieden, evenals de steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Gorkum en andere steden. Aan het hoofd van de Hoeken stonden heer Dirk van Brederode, heer Philips, burggraaf van Leiden en heer van Wassenaar, heer Jan van de Lek en Polanen, heer Jacob van Binkhorst en andere edelen, ridders en krijgslieden evenals de stad Leiden en andere steden.' Tot zo ver Gouthoeven, ibid. fol. 386.
Gouda wordt daar niet genoemd, evenmin als haar heer of heren, en het is niet aannemelijk dat Gouda volgens de kroniekschrijver deel uit maakt van die ‘andere steden’, temeer vanwege 'het verbond tussen hertog Willem van Beieren en de Kabeljauwen tegen de Hoeken de dato 23 mei 1351. De originele op perkament geschreven akte is in bezit van de erfgenamen van jonkheer Floris t’ Serclaas, baljuw van Schoonhoven.'
Aldus het afschrift ervan in Gouthoeven, zie fol. 386, 387. In de tekst wordt …..
Heemskerk noemt in zijn Batavische Arcadia op fol. 204 ook Gouda en Schoonhoven en verscheidene andere steden, doch in de noten daarin zegt hij dat Mattheus Vossius in zijn Annalium Hollandiae Zelandiaeque in boek 10 op pagina 120 meldt dat Leiden en Amsterdam zich bij de Hoeken hadden aangesloten, maar meent dat Gouda en Schoonhoven toen nog geen partij gekozen hadden, daar zij onder bewind stonden van heer Jan van Henegouwen, oom van keizerin Margaretha, die hem buiten deze twisten hield. zie Vossius ibid. pag. 120.
47v
Goude niet gemeld in de Geschiedenissen ten tijden van haar
Heeren, onder het begin van de Hoekse en Cabbeljaauw-
se factie.
genoemd Willem Hertoge van Beije-
ren, Grave van Holland, van Zee-
land ende Heere van Vrieslandt,
maken kond allen luijden; Want
onsen Lieve ende getrouwen Jan
Heere van Arkel, Jan Heere van
Egmond, Jan Heere van Waterland,
Gerard Heere van Eemskerke, Jan
van der Wateringe, Jan die Moel-
naar, Geraerd van Egmond, Jan
van Blommesteijn, Willem van
der Wateringe, Ridderen. Jan
van Arkel, Jan van Cuijlemburg,
Jan van der Noordeloos, Hen-
drik van Eemskerke, Henriks
soone en Daniel van Tolloijsen
Knaapen, Ende onse lieve ende
getrouwe Steeden als ze Dordregt,
Delf, Leijden, Haarlem, Aemstel-
dam, Alcmaar, Medenblic, Oude-
water, Sinte Geerdenberghe, Scie-
damme, Rotterdamme, ons wel
ende getrouwelijken met heuren
magen, vrienden en hulpe[1] bijgestaan
hebben, en dagelijks bijstaan,
om onsen Grave en de Heere in
onse Graafschap van Hollandt,
van Zeeland en de Heerlijkheijd
van Vriesland, te helpen houden,
ende onse vijanden te helpen
keeren ende wederstaan die
ons dier Graafschappe ende
Heerlijkheeden voerszeijt verdrijven
[1] [hulpe] lees [hulpen] zie Gouthoven
NB: rang der Steeden, confer cum aliis
praecedentibus
Gouda niet genoemd in de geschiedenissen ten tijde van haar heren vlak na het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse facties.
..... vermeld: 'Wij, Willem, hertog van Beieren, graaf van Holland en Zeeland en heer van Friesland, maken aan een ieder het volgende bekend: Onze gewaardeerde en getrouwe Jan heer van Arkel, Jan heer van Egmond, Jan heer van Waterland, Gerard heer van Heemskerk en verder Jan van der Wateringe, Jan die Moelnaar, Gerard van Egmond, Jan van Blommesteijn en Willem van der Wateringe, allen ridders, en hun krijgslieden Jan van Arkel, Jan van Culemborg, Jan van der Noordeloos, Hendrik Hendrikszoon van Heemskerk en Daniel van Toloysen, samen met onze gewaardeerde en getrouwe steden zoals Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Medemblik, Oudewater, Geertruidenberg, Schiedam en Rotterdam, hebben ons goed en trouw samen met hun verwanten, vrienden en medestanders bijgestaan en zij staan ons nog dagelijks bij, om het graafschap Holland en Zeeland en de heerlijkheid Friesland voor onze Graaf en heer te behouden en om tegenstand te bieden aan onze vijanden. Deze willen ons uit de genoemde graafschappen en heerlijkheid verdrijven .....
NB steden naar rangorde, confer cum aliis praecendentibus [vergelijk met andere voorgaande]
48r
[48.] Goude niet gemeld in de Geschiedenissen, ten tijden
van haar Heeren, onder de beginselen van de
Hoekse en Cabbeljaauwse factie.
willen, En desgelijks ons en onse
vrienden, met alre ondaat, pine
onses Lijfs en goeds, te bederven en
te beroven. Als ze Heer Willem van
Duvenvoerden, Heer Jan van Polanen
ende sijn broeders, Heer Dierk van Bre-
derode, Heer Arent van Duvenvoerde,
Heer Jacob en Herbaren van der Bink-
horst, Heer Herbaren van Riede, Heer
Florens van der Bouckhorst, Heer Ge-
rardt van Heemsteden, Heer Jan
van Merensteijn[1] Aelberts soone, Heer
Willem van Oudshoorne, Heer Dirk
van Raaphorst, ende Heer Gerard
van Poelgeest, Ridderen. Heer Mat-
thijs van der Borch, Priester, Jan
van Noertick, Jan van der Made,
Reijnaart dever heeren Gerritsz,
Gerrit die Ever Janssoon, Florens
van Raaphorst. Kerstant Wouter,
en andere hun broeders van Raap-
horst, Geraards kinders, Aarnt
van Groeneveld, Dierk van Groene-
veld, Jan van der Borch, Jan Sijmonsz.
van der Borch, Knapen, ende alle
heure gesinde en mede hulperen,
die desen onsen vijanden voorszeijt ge-
holpen ende gesturet hebben jegens
ons ende onse mede hulpen voor-
noemt etc: sonder dat hier onder ie-
mand word gevonden die selfs onse
Goudse Heeren van die tijd in maagschap
(dat ik weet tot nog toe) bestaen heeft
[1] Mere[x]steijn: [x] onleesbaar, vervangen door [n]
[48] Gouda niet genoemd in de geschiedenissen ten tijde van haar heren vlak na het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse facties.
..... en ons en onze vrienden met allerlei wandaden en leed van het leven en van ons goed beroven. Tot deze vijanden behoren de heren Willem van Duivenvoorde, Jan van Polanen en zijn broers, Dirk van Brederode, Arend van Duivenvoorde, Jacob en Herbaren van der Binkhorst, Herbaren van Riede, Floris van der Boekhorst, Gerard van Heemstede, Jan Alberstszoon van Merenstein, Willem van Oudshoorn, Dirk van Raaphorst en Gerard van Poelgeest, allen ridders en de krijgslieden heer Matthijs van der Burch, priester, Jan van Noertick, Jan van der Made, Reinier Gerritszoon Dever, heer Gerrit Janszoon Dever, Floris van Raaphorst, Kerstant, Wouter en nog andere broers van Raaphorst, allen kinderen van Gerard van Raaphorst, Arend van Groeneveld, Dirk van Groeneveld, Jan van der Burch, Jan Sijmonszoon van der Burch en al hun medestanders, die onze voornoemde vijanden gesteund hebben tegen ons en onze medestanders.' enz. Onder de genoemde personen is er (voorzover ik weet) niemand die verwant is aan onze Goudse heren uit die tijd.
48v
Goude niet gemeld in de Geschiedenissen ten tijden van haar
Heeren, nogte ook haar Heeren in’t begin van de hoekse
en cabbeljaauwse Factie, Verhandeling van de Reedenen etc:
Dewijl Hertog Willem, aan wien als
voorszeijt is, de Graafschappen van Hol-
land, Zeeland, etc: bij sijn moeder de
Keijserinne Margriete waren opgedra-
gen, aan haar niet voldeed, van de
Regimente van denselven lande, en
sij na de dood van haar man Lodewijk
van Beijeren Keijser van Romen, in
Holland tot Dordregt quam, en al-
daar ontbood haar soon Hertoge Wil-
lem, die aldaar overgaff en resig-
neerde aan sijn Moeder de Keijserin-
ne vrij ende voor alle vasallen de
Administratie en de Heerlijkhee-
den van den Lande van Hollandt
Zeeland ende Vrieslandt en de Keij-
serinne seer slappelijk regeerde
(als de Chronijk van Gouthoeven folio 385
seijd) in den jare 1349. Ende daar op in den
jaare 1350 ontstonde de factie van
cabbeljaauw en hoek, soo als voorszeijt is,
die in den jare 1351 formele verbonden
aanging, En dat, na het gevoelen van
Aelbregt van Straesburg (die leefde
1378) in sijn Chronijke geallegeert bij
Gouthoeven ibid. folio 389, het schijnt dat
desen Twist tussen de Keijserinne
en haar soone, om de Regeering van
deese landen de eerste oorsaak is
geweest van de partijen van
hoeks en cabbeljaauws, sijnde
de hoekse gesint tot de wettige
Regeeringe van de Moeder, ende de
cabbeljaauwse een afkeer van haar
Gouda niet genoemd in de geschiedenissen ten tijde van haar heren bij het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse facties. Beschrijving van de aanleiding.
Hoewel hertog Willem als gezegd van zijn moeder keizerin Margaretha het beheer had gekregen over de graafschappen van Holland, Zeeland etc., voldeed hij wat betreft deze gebieden niet aan zijn verplichtingen jegens haar. Na de dood van haar man Lodewijk van Beieren, Rooms keizer, kwam zij naar de Hollandse stad Dordrecht en ontbood daar haar zoon hertog Willem die daar ten overstaan van alle leenmannen afstand deed van het beheer van de heerlijkheden in Holland, Zeeland en Friesland. De keizerin regeerde in 1349 (volgens de kroniek van Gouthoeven fol. 385) echter zeer krachteloos. Als gevolg hiervan ontstonden in 1350, zoals eerder gezegd, de facties van Kabeljauwen en Hoeken, die in 1351 officiële verbintenissen aangingen. De mening van Albrecht van Straatsburg, zoals verwoord in zijn kroniek (1378) en geciteerd door Gouthoeven op fol. 389, luidt als volgt: 'Het schijnt dat de twist tussen de keizerin en haar zoon over de regering van deze gebieden de voornaamste oorzaak is geweest van het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse partijen, waarbij de Hoeken de wettige regering van de moeder steunden en de Kabeljauwen .....
49r
[49.] Vervolg.
hebbende, mits haar strafheid: ende
naderhand is het misvertrouwen, on-
der de Edelen en Ingeseetenen van Hol-
land soo gewassen, dat het van den va-
der op den soone voorterfende omtrent
140 Jaren heeft geduurt. de hoekse had-
den wel de Regtvaardigste saake, maar
sij waren veeltijds de swakste, en wier-
de van de cabeljaauwse verdrukt, de-
welke het hielden met den Prince
ofte Gouverneur van den Lande, en-
de de Hoekse waren toegedaan de
authoriteijt en ‘t regt van de Staten,
bestaande van ouds in de Ridder-
schap, Edelen en Steeden, P. Scrive-
rius in sijn Toetsteen op het Goudse
Chronijkje pagina 106. Houd den naam
van Hoeks en Cabbeljaauws in beden-
ken of die niet wel jonger is als de
tweespalt selve, en ligt gesprooten
uit de hevigheijd waar meede de
hoek vangd, ende de NB: cabbeljaauw
gevangen word: En sulks om dat Beka,
regt op dese tijd, van deese naam niet
vermeld, en voeg der bij: Schoon veel-
tijds de Princen wel gewoon sijn de fac-
tien en namen derselve te voeden,
soo is sulks egter bij Placcaat
verbooden van Hertoge Phlips
van Borgongien 1445, en die die
namen, teijkens of andere saken,
van hoeks of cabbeljaauw gebruik-
te voor soenbrekig gehouden etc:
ibid. folio 273 etc: Ende in ‘t generaal
is uijt de breder verhandeling daar
[49] Vervolg.
..... vanwege haar intolerantie juist een afkeer van haar hadden. Later is het wantrouwen onder de edelen en ingezetenen van Holland zo gegroeid dat het van vader op zoon overerfde en de twist ongeveer 140 jaar heeft geduurd. De Hoeken hadden weliswaar het recht aan hun kant, maar zij waren meestal de zwakste partij en werden onderdrukt door de Kabeljauwen die samenspanden met de Prins ofwel de Gouverneur van het land. De Hoeken steunden de autoriteit en het recht van de Staten, die van oudsher bestonden uit de ridderschap, de edelen en de steden.'
P. Scriverius schrijft in zijn Toetssteen op het Goudse kroniekje op pagina 106: 'Vraag u bij de naam Hoeks en Kabeljauws af of die niet veel jonger is dan de tweespalt zelf en zijn oorsprong vindt in de hevigheid waarmee de hoek vangt en met name de kabeljauw gevangen wordt.' Dit mede omdat Beka in zijn beschrijving van die periode deze namen niet vermeldt. Daarbij komt dat, hoewel de vorsten weliswaar gewoon waren facties bij hun namen te noemen, dit bij plakkaat in 1445 door hertog Philips van Bourgondië verboden werd en eenieder die de namen Hoeks of Kabeljauws gebruikte als verbreker van het vredesverdrag werd beschouwd. Zie Scriverius fol. 273 e.v.
In zijn algemeenheid is de uitgebreidere verhandeling daarover .....
49v
Goude niet gemeld in de Geschiedenissen ten tijden van haar
Heeren, nog ook haar Heeren in ‘t begin van de hoekse en
cabbeljaauwse Factie, Redenen daar van.
van te vinden in het eijnde van de
Toetsteen van Scriverius op het voorszeijde
Chronijkje en Heemskerk in sijn
Batavise Arcadia pagina 202, 203 en
volgende, klaar te sien, dat de hoekse
soo seer geen factie waren, maar dat
deel van de aansienelijkste Ingesee-
ten die volstandig bleeven in haar
pligt, om de Privilegien, Wetten en
Costuijmen deser landen voor te staan,
de cabbeljaauwse om die onderdruk-
ken. Want dewijl de vrouwen hier
te landen, door de Lex Salica, niet
gesecludeert waren, gelijk in Gra-
vinne Ada gebleeken was, schoon sij
seer veel geleeden heeft, soo hadden de
hoekse reeden van de vrouwen in
haar wettige Regeering te willen
protegeeren, gelijk daar na ook in
Jacoba gebleeken is, en de hoekse
daarom bij de Vrijheijd lievende nako-
melingen behoorden gelaudeert
te worden. Schoon de cabbeljaauwse
door de onkundige Gemeente, en ge-
intresseerde Edelen gehulpen sijnde,
veeltijds getriumpheert hebben Quia
Viribus non causa potiores. en daar-
om het oude Hollandse Rijmpje seijd.
Hadde Regt na reeden gegaan,
Den hoek had den cabbeljaau gevaan.
Dog dewijl deese saake alleen
concerneerde de Leeden van de
Graaffelijkheid, sijnde of Edelen
of Steeden, en niet de Heeren van de
Gouda niet genoemd in de geschiedenissen ten tijde van haar heren bij het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse facties. Beschrijving van de aanleiding.
..... te vinden aan het einde van de Toetssteen van Scriverius op het Goudse kroniekje en bij Heemskerk in zijn Batavische Arcadia pagina 202, 203 e.v. Hierin is duidelijk te zien dat de Hoeken eigenlijk geen factie waren, maar dat deel van de aanzienlijkste ingezetenen die bleven volharden in hun plicht om de privileges, wetten en gebruiken van deze gebieden te handhaven. De Kabeljauwen wilden deze ter discussie stellen.
Omdat de vrouwen hier te lande door de Lex Salica niet uitgesloten waren bij de erfopvolging, zoals bij gravin Ada was gebleken, hoewel zij het zeer moeilijk heeft gehad, hadden de Hoeken wel reden om de vrouwen in hun wettige landsbestuur te willen beschermen. Later is dat ook bij Jacoba gebleken. De Hoeken dienden daarom door het vrijheidslievende nageslacht geprezen te worden. Desondanks hebben de Kabeljauwen, geholpen door de onwetende burgerij en de belanghebbende edelen, meestal de overwinning behaald. Quia Viribus non causa potiores [Omdat de kracht, niet een oorzaak belangrijker is] of zoals het oude Hollandse rijmpje zegt: 'Als het recht zijn loop had gehad, had de Hoek de Kabeljauw gevat.'
Maar deze zaak betrof alleen de leden van de grafelijkheid en wel edelen of steden en niet de heren van de .....
50r
[50.] Vervolg.
bijsondere, afgescheijden, Heerlijk-
heeden of Steeden, dewelkers Heeren
in ‘s Lands Regeeringe niets te seggen
hadde, en dat Johan van Henegouwen,
doenmaals Heere van der Goude,
sig selfs uijt dien hoofde gemakke-
lijk uijt dit geschil tussen de Keijse-
rin ende haar soon konde houden,
eensdeels om de nabloedverwantschap,
alsook, omdat vresende den onsee-
keren uijtslag van die Dissidien,
sijn soo aansienelijke Heerlijkhee-
den en Steeden niet heeft willen in
onseekerheijd stellen, van die te ver-
liesen ofte door ongenade vervallen
verklaard te worden, dewelke hij
nu seekerlijk konde doen overgaen,
op sijn manlijke descendenten, en
ondertussen profiteeren van de Avan-
tages van de Neutraliteijt, gelijk
hij ook effectivelijk met veel voor-
sigtigheid gedaan heeft. Soo is dit
een peremptoire reeden, in mijn
gedagten, waarom de Stad Goude,
nogte derselver Heer, geen hooft
(gelijk hij seeker na mate van sijn
magt en aangrensende seinjeuries
had kunnen en moeten sijn, soo hij sig
met het geschil had willen bemoeijen),
nog aanhanger van de een of ande-
re factie geweest heeft, het welk
daarom te meer te prijsen is dat
hij die affaires soo verstandig
heeft weeten te schikken. daar
alle de nabuurige landen in haar
verscheijde factien verdeelt waren,
Dus woeden in die tijd de Guelsen en
Gibellinen in Italien; de Oostenrij-
kers en Beijersche, ende daarna
de Beijerse en Boheemen in Duits-
land, de tweespalt van die van Or-
leans en Borgonjen in Vrankrijk,
van Lancaster en Iork onder de
naam van de Roode en Witte Roose
in Engeland. die van de Witte Caproenen
in Vlaanderen, van de Vetkopers en
[50] Vervolg.
..... bijzondere afgescheiden heerlijkheden of steden, die over de regering van het land niets te zeggen hadden. Jan van Henegouwen, destijds heer van Gouda, kon zich daardoor makkelijk buiten dit geschil tussen de Keizerin en haar zoon houden, deels vanwege de bloedverwantschap, maar ook omdat hij, vanwege de onzekere uitkomst van die twisten, zijn belangrijke heerlijkheden en steden niet in de waagschaal heeft durven stellen. Hij zou ze kunnen verliezen of door in ongenade te vallen zijn rechten, die hij nu zeker op zijn mannelijke afstammelingen kon overdragen, kwijtraken. Deze neutraliteit heeft hij daadwerkelijk met veel inzicht gehandhaafd en daarmee geprofiteerd van de voordelen daarvan.
Dit is naar mijn mening de doorslaggevende reden waarom Gouda, noch haar heer, noch haar leider (zoals hij zeker in verhouding tot zijn macht en aangrenzende heerlijkheden had kunnen en moeten zijn, als hij zich met het geschil had willen bemoeien) of aanhanger van de ene of de andere factie geweest is. Het is dus des te meer te prijzen dat hij deze zaken zo verstandig heeft weten te regelen omdat alle naburige gebieden elk verschillende facties steunden.
Er woedden in die tijd meerdere conflicten, tussen de Welfen en de Ghibellijnen in Italie, tussen de Oostenrijkers en de Beieren, en daarna tussen de Beieren en de Bohemers in Duitsland, tussen het huis Orleans en het huis Bourgondië in Frankrijk, tussen het huis Lancaster en het huis York onder de naam Rode en Witte Roos in Engeland, de Witte Kaproenen in Vlaanderen, tussen de Vetkopers en de .....
50v
Goude niet gemeld onder haar Heeren in ‘t begin van de
Hoekse en Cabbeljaauwse Factie, en Reedenen.
En daarom mindere te vreesen had,
dat de Keijserinne of Grave t’eeniger
tijd succumbeerende, buijtenlandse
magt soude invoeren in deese lan-
den, en bijgevolge sijn Heerlijkhee-
den en Steeden soo veel te meer trag-
ten uijt te roeijen om dat hij sig soo
seer tot haar nadeel in soo gevaar-
lijke oorlog verklaard had, en
hem in toekomende die lust en
magt beneemen, maar hij als den
oorlog moede in sijn 68 Jaar (want
storf 1356 oud 74 Jaren) en door sijn
groote ondervindinge in soo veel
verscheijde oorlogen, daar hij met
groote Roem en Eer in gedient had,
geleerd hebbende de wisselvalli-
ge uijtkomsten derselve heeft
het raadsaamst gedagt sijn ver-
kreegene Glorie in sijn hooge Jaren
niet willen doen balanceeren, laat
staan sijn leven en staaten en
vorstelijke Familie, buijten nood,
in gevaar te stellen.
Schieringers in Vriesland, van de Hee-
kerens en Bronkhorsters in Gelder-
land, en in ons Holland van de hoek-
se en cabbeljaauwse van welke twee-
dragt het nabuurig Stigt van Utregt
onder deselve namen van hoeks en
cabbeljaauws meede deelagtig was,
Heemskerk Batavische Arcadia
pagina 203 et in notis ex collectore mag-
ni Chronici Belgici qui fuit ordinis
Sancti Augustini prope Nussian Religio-
sus pagina mihi 304 Inquit.
Ex controversiis inter matrem et fi-
lium partialitas maledicta in Hol-
landia nasci coepit Anno 1350, ex qua
multa incommoda contigerunt:
nam una pars adhaesit matri,
quae se appellavit Hoeks, altera
pars sensit cum Filio, quae dice-
batur Cabbeljaauws, nominatis
vero partialitatibus, tota illa terra
contaminata est, et non solum ipsa
sedet omnis circumquaque vicinia.
In Geldria enim Hoeks dicuntur
Hekerens, Cabeljaauws, Bronkhorst.
In Frisia vero Scheringers sunt
Hoeks et Vetkopers Cabbeljaauws.
Gouda niet genoemd ten tijde van haar heren bij het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse facties en de aanleiding daarvan.
Want daardoor hoefde hij minder bang te zijn dat, wanneer de Keizerin of de Graaf op enig moment het onderspit zou delven, in deze gebieden een buitenlandse mogendheid het voor het zeggen zou krijgen. Als gevolg daarvan zouden zijn heerlijkheden en steden verwoest worden daar hij zich tot hun nadeel in zo’n gevaarlijke oorlog had begeven en zou hij zijn privileges en macht verliezen.
Door zijn grote ervaring in verschillende oorlogen, waarin hij grote roem en eer had behaald, kende hij de ongewisse uitkomst ervan. Maar, moe van de oorlog, vond hij het op zijn 68ste (hij stierf in 1356, oud 74 jaar) verstandig zijn verkregen roem op zijn hoge leeftijd niet in de waagschaal te stellen, laat staan zijn leven en status en zijn edele familie zonder noodzaak in gevaar te brengen.
..... Schieringers in Friesland, tussen de Heekerens en de Bronkhorsters in Gelderland en in ons eigen Holland tussen de Hoeken en de Kabeljauwen waar de tweedracht in het naburige Sticht van Utrecht deel van uitmaakte. Aldus Heemskerk in zijn Batavische Arcadia op pagina 203: et in notis ex collectore magni Chronici Belgici qui fuit ordinis Sancti Augustini prope Nussiam Religiosus pagina mihi 304 204 Inquit.
Ex controversiis inter matrem et filium partialitas maledicta in Hollandia nasci coepit Anno 1350, ex qua multa incommoda contigerunt: nam una pars adhaesit matri, quae se appellavit Hoeks, altera pars sensit cum Filio, quae dicebatur Cabbeljaauws, nominatis vero partialitatibus, tota illa terra contaminata est, et non solum ipsa sed et omnis circumquaque vicinia. In Geldria enim Hoeks dicuntur Hekerens, Cabeljaauws, Bronkhorst. In Frisia vero Scheringers sunt Hoeks et Vetkopers Cabbeljaauws.
[En in de aantekeningen van de verzamelaar van de Grote Kroniek van België, een monnik van de orde van Sint-Augustinus uit het klooster bij Nussia vertelt mij op pag. 204: Uit onenigheid tussen de moeder en de zoon ontstond een vervloekt partijconflict in Holland, in het jaar 1350, waaruit veel ellende voortkwam, want een partij steunde de moeder en noemde zich Hoeks, de ander was het met de zoon eens en werd Kabeljauws genoemd. Maar toen die partijen een naam hadden gekregen, is dat hele land erdoor besmet geraakt, niet alleen het gebied zelf maar ook de hele omgeving. Immers in Gelre werden de Hoeksen Hekerens genoemd en de Kabeljauws Bronkhorst. In Friesland zijn de Hoeksen Scheringers en de Kabeljauwsen Vetkopers.]
51r
51v
52r
[52.] Goude niet gemeld in den Arkelsen oorlog.
1401, 1402, 1403.
Doen Hertog Aelbregt van Beijeren
versogt Reekening te hebben van
Heer Jan van Arkel die 10 Jaren lang
Rentmeester en Tresorier van Hol-
land had geweest, en hij sulks trot-
selijk afsloeg en, dat de Hertog
die saak aan sijn soone den Grave
van Oostervant beval, die aanstonds
alle de Heerlijke goederen des
Heere van Arkel gelegen in Hol-
land, als Haastregt, Vlist, Stolwijk
en meer andere confisqueerde, en
dat daar op Arkel den Grave sijn
ontsegsbrieven sond. en daar op
groote oorlog in den Landen (selfs
in de Crimpenrewaard) ontstond
1402) soo worden die van der Goude
niet genoemd schoon soo nabij
geleegen. Siet bij Gouthoeven
folio 413, 414.
[52] Gouda niet genoemd in de Arkelse oorlog.
1401, 1402 en 1403.
Toen hertog Albrecht van Beieren heer Jan van Arkel, die tien jaar lang rentmeester en thesaurier van Holland was geweest, verzocht om rekening en verantwoording af te leggen, wees deze dit hooghartig van de hand. De hertog belastte daarop zijn zoon de graaf van Oostervant met deze zaak. Die legde onmiddellijk beslag op alle in Holland gelegen heerlijke goederen van de heer van Arkel, zoals Haastrecht, Vlist, Stolwijk en nog een paar andere, waarop de heer van Arkel de Graaf de oorlog verklaarde. Hierop volgde in 1402 een grote oorlog in deze gebieden (zelfs in de Krimpenerwaard). Hoewel Gouda daar zo dichtbij ligt, worden haar heren niet genoemd. Zie Gouthoeven fol. 413, 414.
52v
53r
53v
54r
54v
55r
[55.] Ter Bruijlofte van den Edelen Heer
Mr. Johan de Wit, Geheijmschrijver der
Stadt Dordregt, en d’ Edele Jonkvrouw
Wilhelmina de Wit.
Libertatis ergo.
O Meijmaant! Die met vroege Roosen
En Mijrten, (‘t Bruijdsbet toegewijt.)
Het weelig oog en hert verblijt.
En ‘t aardrijk groenen doet en bloosen.
Bepurper ‘t hooft nu van de Wit,
Die sig vast spieg’lend in het git
En ‘t swart van Wilhelminaa’s oogen,
Op sijnen troudag onbevreest
‘s Lands Vrijheid roept en noodt ter Feest.
‘s Lands Vrijheid die met hem bewogen
In luck en druk nu schept haar aam
Op’t opgaan deser Huwlijksfaam;
Die fiere maagd, die noo-geschonden,
Van ouds der Batavieren eer,
Vertoon sig hier met hoed’ en speer;
En heijlig deese huwlijks-sponden;
De Merwe strekt mijn Helicon
De Maas mijn sang en Hengstebron.
O Dordregt! Hebt ge niet vergeeten
De trouw van ‘t eed’le Broederpaar,
Die Hollands Vrijheid op ‘t altaar[1],
Verhieven met een blank geweeten,
Van hert soo suijver als van naam,
Nooijt schuldig aan die swarte blaam[2],
Van Leger, Vloot, of Landverraders.
O Dordregt! Sijt ge niet ontaart,
Is Helden deugt u nog wat waart.
Soo denk nu aan uw Burgervaders.
[1] [Bastert int duits
Offer of Brand-
offer-haart an-
der Vuuroffer-
plaats of steede.] in de linkermarge bij altaar
[2] [Bastert in ‘t
duits laster,
hoon schimp
schamp van
waar scham-
per etc:] in de linkermarge bij blaam
Basterd.
in duitsch
Heijldisch maal
Vreugmaal, dis
Vier-maal, dis.
der sanggodinnen
berg daar de Poeten
besproeijt wierden
met het hengste
sap, in dien in het
Hollands wilden
seggen, het voor-
werp van ons ge-
dagten dewelke
dus iets goeds doen
ontwerpen of an-
ders soude men naer
verscheide gevoele
de eene of andere
plaats des verstants
mogen noemen
of Digtburg.
[55] Ter gelegenheid van de bruiloft van de edele heer mr. Johan de Wit, secretaris van de stad Dordrecht, en de edele jonkvrouw Wilhelmina de Wit.
Libertatis ergo. [Omwille van de Vrijheid]
O Meimaand! Die met vroege rozen
En mirte, (‘t bruidsbed toegewijd),
‘t Wellustig oog en hart verblijdt
En d’ aarde groen maakt en doet blozen,
Bepurper ‘t hoofd nu van De Wit,
Die, zich reeds spieg’lend in het git
En ‘t zwart van Wilhelmina’s ogen,
Op zijn trouwdag onbevreesd
‘s Lands vrijheid roept en noodt ter feest.
‘s Lands vrijheid die met hem bewogen
Bij g’luk en ongeluk nu schept haar aam[1]
Op ’t opgaan van deez’ huwelijksfaam;
Die fiere maagd, die ongeschonden,
Van ouds der Batavieren eer,
Vertoont zich hier met hoed en speer
En heiligt deze huw’lijks sponden;
De Merwede is mijn Helikon,
De Maas mijn inspiratiebron.
O Dordrecht! Zijt ge niet vergeten
De trouw van ’t eed’le broederpaar,
Die Hollands Vrijheid op ’t altaar[2]
Verhieven met een schoon geweten,
Van hart zo zuiver als van naam,
Nooit schuldig aan de zwarte blaam[3]
Van leger-, vloot- of landverraders.
O Dordrecht! Zijt ge niet ontaard?
Is heldendeugd u nog wat waard?
Denk dan nu aan uw burgervaders.
[1] adem
[2] [offer- of brandofferplaats ofwel vuurofferplaats of -plek.] in de linkermarge bij altaar
[3] [laster, hoon, schimp, schamp, waarvan schamper is afgeleid enz.] in de linkermarge bij blaam
in gewoon Nederlands: heilig avondmaal, vreugdemaal, feestmaal, dis.
berg van de zanggodinnen met daarop een bron waar de dichters inspiratie uit putten, hetgeen in het Nederlands wil zeggen: het voorwerp van onze gedachten dat onze creativiteit stimuleert, of anders zou men het ook een plek van verstand mogen noemen of Dichtburcht.
55v
Denk aan hun kroost, waar in het Beelt
Van ‘t vaderlijke Leeven speelt,
Bekrans het hooft van hunne looten
Wensch nu den soon een beeter deel
Als ‘t overdierbaar Staats Juweel
Sijn vader trof, die onverdrooten
Sijn gaaven aan uw Stadt en Staat
Besteede met sijn wijsen raadt,
Als Hollands voorspraak op het kussen,
‘t Uijtheems geweld leij aan den bandt,
En met sijn weergaloos verstandt
De vlam van Mavors toorts[1] hielp blussen,
Die in den fellen staat orkaan,
Gelijk een Cato pal bleef staan,
Toen ‘t grimmend ongediert sijn tanden,
Aan ‘t lighaam sloeg, en aan de Leen,
Soo vaak geoffert aan ‘t gemeen,
Ten nut der vrijgevogten Landen.
Verdient dees Fabius een Kroon,
Soo eert den vader in den soon.
Vereer sijn Bruijd met segesangen,
Soo Ruwaarts trouw uw nog verpligt,
Al wierd hij t’ Hof in ‘t aangesigt
Gesleurt, vertrapt, vermoort, gehangen:
Geen graauw hoe bitter en verwoedt,
Besmeulde ‘t wit van Heldenbloedt.
Gij plagt wel eer die tijd te vieren,
Dien gulden tijdt, toen ‘t hooft des Mans
De takken van sijn Burgerkrans
Beschaduwde met Zeelaurieren;
Toen ‘t Raadhuijs op dien Staatpijlaar
Gebout, braveerde ‘t krijgsgevaar.
Erken den Helt, op wien uw wallen
(Is d’ oude sugt nog niet verkoelt)
[1] [liever
van ‘t oorlogs-
vuur.] in de linkermarge bij Mavors toorts
Denk aan hun kroost, waarin het beeld
Van ’t vaderlijke leven speelt.
Bekrans het hoofd van hunne loten:
Wens nu de zoon een beter deel
Dan ’t meer dan dierbaar staatsjuweel,
Zijn vader, trof, die onverdroten
Zijn gaven aan uw stad en staat
Besteedde met zijn wijze raad:
Als Hollands voorspraak op het kussen
’t Uitheems geweld legd’ aan de band
En met zijn weergaloos verstand
De vlam van Mavors toorts[1] hielp blussen,
Die in de felle staatsorkaan
Gelijk een Cato pal bleef staan
Toen ’t grommend ongediert zijn tanden
Aan ’t lichaam sloeg, en aan de leên
Zo vaak geofferd aan ’t gemeen,
Ten nut der vrijgevochten landen,
Verdient deez’ Fabius een kroon,
Dus eer de vader in de zoon.
Vereer zijn bruid met zegezangen,
Als Ruwaards trouw u nog verplicht,
Al werd hij voor ’t Hof in ’t aangezicht
gesleurd, vertrapt, vermoord, gehangen;
Geen grauw, hoe bitter en verwoed,
Besmeurde ’t wit door heldenbloed,
Gij placht wel eer die tijd te vieren
Die gouden tijd, toen ’t hoofd des mans
De takken van zijn burgerkrans
Beschaduwde met zeelaurieren.
Toen ’t stadhuis op die Staatspilaar
Gebouwd, tartte het krijgsgevaar.
Erken de held, op wie uw wallen
(Is d’ oude zucht nog niet verkoeld)
[1] [liever: van ’t oorlogsvuur] in de linkermarge bij Mavors toorts.
toelichting: In een gevonden gedrukte uitgave van dit gedicht ('Gedrukt na de Origenele Copye Anno 1692.') is Mavors toorts inderdaad vervangen door oorlogsvuur.
56r
[56.]
Soo lang de Merwe uw Vest bespoelt,
Jaar in, Jaar uit, nog mogen brallen;
Sijn broeders regter arm op Zee,
Beveijliger van uwe Ree,
‘t Ontsag der vijandlijke Rijken,
Die ‘t Frans en Britse Zeegeweldt
Dreef uijt het bald’rend Oorlogsveldt,
En Karels vloot de Vlag dee strijken:
Off op de Teems stroom langs het strand,
Sijn Zeekasteelen stak in brand,
Toen Hollands waterleeuw aan ’t brullen,
([1]Terwijl het ijser kraakt en knarst,
De Damiaatse keten barst,)
Heel Londen hilp met doodschrik vullen.
O Heldenaardt! O Edel vier!
Hoe straalt U weerglans op’t Papier!
Waar sleept uw’ lof mijn pen niet heenen?
Al vloogt’ ge boven ‘t starrenligt
Te vroeg, Helaas! uijt ons gesigt,
Wij sien u nog niet gants verdweenen.
Gij leeft nog in uw Heldenkroost,
Het vrije Vaderland ten troost.
We sien U Adelijke telgen,
Hun Naam, hun Stam, hun Heldendeugd
Vermengelen tot ijders vreugd,
Al soud’ de bitse nijdt sig belgen,
Den groeij en aanwas van ’t geslagt
Daar Nederland veel Heijls van wagt
Dees Echt eijscht nieuwe Bruijloftswijsen,
De glorij van dit Bruijlofts-bet
Verdooft het Haagse moordbanket,
En doet mijn laage toonen rijsen.
Vereende Twee, gij wekt mijn Geest,
U onverwensch’lijk Huijw’lijksfeest
Voorspelt ons Zegenrijke tijden.
[1] tekstkritiek: openingshaakje moet voor De Damiaatse i.p.v. Terwijl
beter Hijmens-
bet om de ver-
andering dog
is bastert, seg
liever Maagdoms
bet, of Offer-
plaats.
[56]
Zolang de Merwede uw veste bespoelt,
Jaar in jaar uit, nog moge brallen,
Zijn broeders rechter arm op zee,
Beveiliger van uwe ree.
‘t Ontzag der vijand’lijke Rijken,
Die ’t Frans en Britse zeegeweld
Dreef uit het buldrend oorlogsveld,
En Karels vloot de vlag deed strijken.
En op de Theemsstroom langs het strand,
Zijn zeekastelen stak in brand,
Toen Hollands waterleeuw aan ’t brullen,
(Terwijl het ijzer kraakt en knarst,
De Damiaatse keten barst,)
Heel Londen hielp met doodschrik vullen.
O heldenaard! O edel fier!
Hoe straalt uw weerglans op ’t papier!
Waar sleept uw lof mijn pen niet henen?
Al vloogt ge boven ’t sterrenlicht,
Te vroeg, helaas, uit ons gezicht,
Wij zien u nog niet gans verdwenen.
Gij leeft nog in uw heldenkroost,
Het vrije vaderland tot troost.
We zien uw adellijke telgen,
Hun naam, hun stam, hun heldendeugd
Vermengen tot een ieders vreugd,
Al zou de bitse nijd zich belgen,
De groei en aanwas van ’t geslacht,
Waar Nederland veel heil van wacht.
Deez echt eist nieuwe bruiloftswijzen,
De glorie van dit Bruilofsbed
Verdooft het Haagse moordbanket,
En doet mijn lage tonen rijzen.
Vereende twee, gij wekt mijn geest,
Uw gezegend huwlijksfeest,
Voorspelt ons zegenrijke tijden.
beter 'Hijmensbed' vanwege de variatie, maar dat is geen goed Nederlands, zeg liever Maagdenbed of Offerplaats.
56v
Gaat op die hoop naar’t Bruijdsbed heen,
O Paar! in alles lot-gemeen
En helpt den vrijen Staat verblijden.
O wakkere Burger-vaders Soon!
O Parel aan sijn martelkroon!
Al vroeg gewoon hem na te stappen
In staat, in letterkund’, in vlijt.
Doorsigtig oordeel, dapperheijt,
En Themis hooge Weetenschappen,
Stap voort, en geeft de digters stof
Om breedt te weijden in u lof;
Vercier’t voorouderlijke Wapen
Met telgen nooijt van Stam veraart,
Waar in de deugd met wijsheid paart,
Tot last, en heerschappij geschapen:
Braveer het wankelbaar geluk:
U lief, manmoedig in den druk,
Leer Stads, en Huwlijkslasten dragen;
Haar braave moeder tradt haar voor,
En wees haar langs ’t Heldinnenspoor.
Soo moetse Heuchelijker dagen
Met U beleeven als voorheen;
Verhoort den Hemel mijn gebeen.
Soo teel Uw Wilhelmijn’ uw helden
Die schoon van talij en verstandt,
Eeuw in, Eeuw uijt, aan ’t Vaderlandt
Uw beijder Vaders daden melden.
Soo moet U Egtgespan den Staat
Een Bolwerk, stut en toeverlaat
Verstrekken, nimmer Uw berouwen
De Stam der Witten nooijt vergaan
Gekroont met groene Lauwerbla’an.
Dat ’s voor het Land, en Vrijheid trouwen.
In den Egt vereent den 25 Meij 1692. Caspar BRANT.
de dogter van Astrea
Godin der Rechtvaer-
digheid, is de regte
lievelingen gunstig
beter: Gaat trots
of ander, want
braveeren is bas-
tert duitsch.
Ga op die hoop naar ’t Bruidsbed heen,
O paar! In alles lotsgemeen
En help de vrije staat verblijden.
O wakkre Burgervaders zoon!
O parel aan zijn martelkroon!
Al vroeg gewoon hem na te stappen
In staat, in letterkunde, in vlijt,
Doorzichtig oordeel, dapperheid,
En Themis’ hoge wetenschappen.
Stap voort en geef de dichters stof;
Om breed te weiden in uw lof.
Versier ’t voorouderlijke wapen
Met telgen, nooit van stam veraard,
Waarin de deugd met wijsheid paart,
Tot last en heerschappij geschapen:
Braveer het wankele geluk:
Uw lief, manmoedig in de druk,
Leer stads- en huwlijklasten dragen;
Haar waarde moeder ging haar voor,
En wees haar langs ‘t heldinnenspoor.
Zo moet ze heugelijker dagen
Met u beleven dan voorheen;
Verhoort de hemel mijn gebe’en.
Zo teel met Willemijn uw helden
Die schoon van lichaam en verstand
Eeuw in, eeuw uit, aan ‘t vaderland
Uw beider vaders daden melden.
Zo moet uw huwelijk de staat
Een bolwerk, steun en toeverlaat
Verstrekken, en u nooit berouwen,
De stam der Witten nooit vergaan
Gekroond met groene lauwerbla’en.
Dat ’s: voor het land en vrijheid trouwen.
In de echt verenigd op 25 mei 1692. Caspar Brandt.
de dochter van Astrea, godin van de rechtvaardigheid, is degenen die het recht liefhebben, gunstig gezind
beter: Trotseer o.i.d., want braveren is slecht Nederlands
57r
[57.] Opdragt aan den Edelen, Welwijsen, en Voorsie-
nigen Heer, de Heer en Mr. Johan de Wit, Heere
van Zuijd en Noord-Linschoten Snelrewaardt,
Heekendorp en Isselveere etc:, Secretaris der
Stadt Dordregt.
Recht Aardig Telg van sulk een dapperen Vader!
Dien ’t muijtend graauw dorst schelden voor Verrader.
Maar die sijn dienst regt naar verdiensten schat;
Hiel voor een Zuijl der Vrije Staat en Stadt.
Mogt ik uijt naam van ’t Neerland’s volk hier spreeken;
Dat niet wist waar haar ongelijk te wreeken.
Ik seijd’: Vergeef haar ’t bitter leed begaan
Aan die hun ’t goed’ voor ’t Quaade had gedaan.
Wat was het Land aan dien Pijloot niet schuldig!
Die ’t Schip van Staat soo wijs en soo sorgvuldig’
Door storm’ en kalmt’ stierd’ naar ’t behoude Land
Daar Vrijheid, macht en rijkdom vint ter hand.
Waar nooijt dien storm gereesen uit ’t Zuijdwesten!
Die felle donderbuij gevallen op de Besten.
Die desen Stierman smeet van ’t roer in Zee
’T Schip waar gebragt in lang-gewenschte Ree.
Och! (dat dog nooijt twee Broeders in de baaren,
Die buyten boord uijt nijt gesmeeten waren
Twee lotgemeen in rust en in gevaar)
Had sien vergaan! En ’s Lands’ bestier met haar!
Och! met die smak van beijde deese Witten,
Viel strax de schrik van Fransen en van Britten;
Verloor den Staat haar Raadsman in den noot.
En ’t bange Volk een Zee-Leeuw uijt de Vloot.
Maar wat vernieuwt mijn veder weer de smerten?
’T Geheugen selfs doorgrieft op nieuw ons herten.
Als hadden komt, is hebben veel te Laat.
Berust mijn Ziel in Gods alwijsen Raat!
[57] Opdracht aan de edele, zeergeleerde en
bedachtzame heer, mr. Johan de Wit, heer
van Zuid- en Noord-Linschoten, Snelrewaard,
Hekendorp en IJsselveere etc., secretaris van
de stad Dordrecht.
Rechtaardig telg van zulk een dappere vader!
Die ‘t muitend plebs dorst uit te schelden voor verrader,
Maar die zijn dienst recht naar verdiensten schat,
Volkomen steun der Vrije staat en stad.
Mocht ik uit naam van ’t Neerlands volk hier spreken,
Dat niet wist hoe haar ongelijk te wreken,
Ik zei: Vergeef haar ’t bitter leed begaan
Aan die hun ’t goed voor ’t kwade had gedaan.
Wat was het land aan die loods niet schuldig!
Die ‘t schip van staat zo wijs en zo zorgvuldig
Door storm en kalmt’ stuurd’ naar ‘t behouden land,
Daar vrijheid, macht en rijkdom vindt ter hand.
Waar nooit die storm, gerezen uit ‘t zuidwesten!
Die felle donderbui gevallen op de besten,
Die deze stuurman smeet van ‘t roer in zee,
‘t Schip werd gebracht op lang gewenste ree.
Och! (dat men nooit twee broeders in de baren
Die buiten boord uit nijd gesmeten waren,
Twee lotgemeen in rust en in gevaar)
Had zien vergaan, en ‘s lands bestuur met haar!
Och! met die val van beiden deze Witten,
Viel ook de schrik van Fransen en van Britten,
Verloor de staat haar raadsman in de nood
En ’t bange volk een zeeleeuw uit de vloot.
Maar wat vernieuwt mijn veder weer de smarten?
’t Geheugen zelfs doorklieft opnieuw ons harte.
Als hadden komt, is hebben veel te laat.
Berust mijn ziel in Gods alwijze raad!
57v
Het geen nogtans mijn Geest verquikt in deesen,
Is, dat ik sie, in uw, mijn vriendt, het weesen
En al den sweem herleeven met den naam:
Soo ‘m ijmandt vraagt: woond dan in hem te saam
Het scherp vernuft des Vaders in het schiften
Van regt uijt krom? Die Geest, die buijten driften,
Wat voor hem quam kon weegen in de schaal?
Die felle tong? der deugden altemaal?
Dat eerlijk hert, ‘t geen eer nog geld kon buijgen?
Altijt gereed om rond’lijk te betuijgen.
Wat best gelaaten was, of nutst’gedaen?
Als voor ’s Land’s best, het beste dient gedaan.
Laat elk wie wil u handel siften, vitten.
Gewis ik speur hier ‘t regte kroos der Witten:
Was ik Pijthagoras? Voorseeker ‘k hiel,
Dat in ’t welsweevend Lijf woond d’eijgen Ziel.
Soo mij de proeven van u niet bedriegen
Nog al de blijken van u weetlust liegen,
Heeft Pallas uw gewijt tot wijsheijd’s schilt
En van haar Priesters ook dit een gewilt,
Dat sij bij uw beschutting soude soeken,
In uw bewaring sijn vertrouwt de boeken
Van oud’en nieuw’: En s’ heeft bij uw gestigt,
Die Boekerij ten tempel van het ligt;
Der waarheid: Daar een voorraat van Papieren,
Van Penningen, Graveersels in Zaphijren
In Iaspis, en gesteent met alles wat
Voor raare konst in d’ oudheijt word geschat,
Gevonden word, met groote vlijt vergadert
Met oordeel uijtgekipt. Daar elk toe nadert,
Al wie maar slegts de waare wijsheijd mind,
Ia open deur en vrijen toegang vind.
Een oopen oor een sterk doordringend oordeel,
Een heus bescheijt; en nooijt scheijd als met voordeel.
Hetgeen nochtans mijn geest verkwikt in deze
Is, dat ik zie in u, mijn vriend, het wezen
En alle zweem herleven met de naam.
Zo’n iemand vraagt: woont dan in hem tezaam
Het scherp vernuft des vaders in het schiften
Van recht uit krom? Die Geest, die zonder driften
Wat voor hem kwam, kon wegen in de schaal?
Die felle tong? Die deugden allemaal?
Dat eerlijk hart, dat eer noch geld kon buigen?
Altijd gereed om ronduit te betuigen
Wat best gelaten was of nuttigste gedaan?
Als voor ’s lands best het beste dient gedaan.
Laat elk wie wil uw handel ziften, vitten,
Gewis ik speur hier ’t rechte kroost der Witten.
Was ik Pythagoras? Voorzeker ‘k hiel
Dat in ’t welzwevend lijf woont d’ eigen ziel.
Zo mij de proeven van u niet bedriegen,
Noch al de blijken van uw weetlust liegen,
Heeft Pallas u gewijd tot wijsheids schild
En van haar priesters ook dit een gewild,
Dat zij bij u beschutting zouden zoeken.
In uw bewaring zijn vertrouwd de boeken
Van oud en nieuw: en is door u gesticht
De boekerij als tempel van het licht
Der waarheid, waar een voorraad van papieren,
Van penningen, gravures in saffieren,
In jaspis en gesteent met alles wat
Aan 'rare' kunst in d’ oudheid werd geschat,
Gevonden werd, met grote vlijt verzameld,
Met oordeel uitgezocht, waar elk toe nadert,
Al wie maar slechts de ware wijsheid mint,
Ja open deur en vrije toegang vindt,
Een open oor, een sterk doordringend oordeel,
Een wijs bescheid, en nooit gedraai ten voordeel,
58r
[58]
Gelukkig ik, dien dat geluk ontmoet,
Dat uwe gunst dat slot mij open doet:
Gunst, die ‘k beken dat tot den Hemel steijgerd!
Hier vond ik ‘t geen, dat mij mijn Huijsraad weijgerd.
Op dat ik dan niet viel in ‘t snoo verwijt
Dat ik ondankbaar ben: siet! soo belijt
Hier mijn papiere kind, dat ‘t nooijt te vooren
In dat fatsoen, als ‘t voorkomt, was gebooren;
Had uwe liefd’ geen schrijvers aan uw vriend
Uijt sijne schad mildadig toegedient.
Ontfang ‘t dan nu in uw gunstig’ Ermen
Gij woud het dog met uwe gunst beschermen,
Vergunt het plaats, een plaats naar u genugt;
Daar ‘t wesen mag getuigen van mijn Zugt
Zugt! Die mijn hert niet kan bij haar verbergen,
Mijn smeekgebed dat sal Gods goedheijd vergen.
Soo lang ik hier beneed’ op aarden leef’
Dat hij aan uw dees’ Zegen gunstig geef.
[In gedrukte versies van deze tekst staat hier de volgende ondertekening:
Uw Edelheids getrouwe Vriend en Dienaar in Chrifto.
Salomon van Til.
Dordregt den 17 May 1692.]
Zegenbede op de Echtvergadering van
Jonkheer Jan de Wit. Heere etc: met
Jonkvrouw Wilhelmina de Wit.
op de wijse
Liefste Lief hoe neer sal ’t weesen.
Moesten broeders in haar leeven[1]
Naauw verbonden, schendig sneeven
Buijten schuld een bitter lot,
Smaaken door het boose rot?
Was ’t uw wil dit te gedogen,
En de traanen uijt ons oogen
Af te persen door dit cruijs
Zegen weer dit dierbaar huijs.
[1] [dit is nooijt
gedrukt, maer
alleen soo ge-
schreeven over-
gelevert.] in de rechtermarge
[58]
Gelukkig ik, die dat geluk ontmoet,
Dat uwe gunst dat slot mij open doet.
Gunst, die ‘k beken dat tot de hemel steigert!
Hier vond ik ’tgeen dat mij mijn status weigert,
Opdat ik dan niet viel in ’t snood verwijt
Dat ik ondankbaar ben: Ziet! zo belijdt
Hier mijn papieren kind, dat nooit tevoren
In dat fatsoen, als ’t voorkomt, was geboren,
Had uwe liefd’ geen schrijvers aan uw vriend
Uit zijne schat weldadig toegediend.
Ontvang ’t dan nu in uwe gunstig’ armen,
Gij wild’ het toch met uwe gunst beschermen,
Vergun het plaats, een plaats naar uw genugt
Daar ’t wezen mag getuigen van mijn zucht.
Zucht! Die mijn hart bij haar niet kan verbergen,
Mijn smeekgebed dat zal Gods goedheid vergen.
Zo lang ik hier beneed’ op aarde leef,
Dat hij aan u deez’ zegen gunstig geeft.
[In gedrukte versies van deze tekst staat hier de volgende ondertekening:
Uw Edelheids getrouwe Vriend en Dienaar in Chrifto.
Salomon van Til.
Dordregt den 17 May 1692.]
Zegenbede op de echtvereniging van
jonkheer Jan de Wit, heer etc. met
jonkvrouw Wilhelmina de Wit.
op de wijs van:
Liefste Lief hoe neer zal ’t wezen.
Moesten broeders, in hun leven[1]
nauw verbonden, in schande sneven,
Buiten schuld, een bitter lot
Smaken door het boze rot?
Was ’t uw wil dit te gedogen,
En de tranen uit onz’ ogen
Af te persen door dit kruis?
Zegen weer dit dierbaar huis.
[1] [dit is nooit gedrukt. Alleen de geschreven versie is overgeleverd.] in de rechtermarge
58v
Zeegen nu weer dees’ twee looten
Van dees’ Broeders, deese pooten
Beijde planten vant geslagt
Van de Witten, veel-geägt,
Bij al die haar Vad’ren deugden
Kenden, vierden, en met vreugden
Hooren, hoe vereenigt sijn
Jonkheer Jan met Willemijn.
Die gij woud in Egt verga’aren.
Guntse ’t Leeven lange jaaren
Geeftse dan weer lot-gemeen
Beter Lot als ooijt voorheen.
Schenktse ’t wit van Egte staaten
Kind’ren bij haar na te laaten,
Geeftse ‘t’ saam een Heijlig-Zaat
Zuijlen voor de Kerk en Staat.
Daar dat huijs weer in mag leeven,
En de naam der Witten sweeven,
In een seegen bij al ’t volk
T’ spijt Verraders Moorders dolk
Laat haar wit sijn uws naams Eere,
Ziele heijl in waarheid’s leere
Eerst te soeken; En voor
Liefd’ te queeken sonder gal.
Kroon hem eens met Vaders Luijster,
Dat die glans niet blijf’ in ’t duijster,
Gun dat eens dat schoon Talent,
Werde aangeleijt te Rent.
Dat ’t verlies van Zulk een Raadsman,
Sulken Zuijl, en sulk een Staatsman,
Werd’ geboet in sulk een soon.
Gun ons dit! O God der Go’on!
Salomon van Til.
Zegen nu weer deez’ twee loten
Van deez’ broeders, deze poten,
Beide planten van ’t geslacht
Van de Witten, zeer geacht
Door al die hun vaders deugden
Kenden, vierden, en met vreugden
Horen, hoe verenigd zijn
Jonkheer Jan met Willemijn,
Die gij woud’ in echt vergaren.
Gun ze ’t leven lange jaren,
Geef ze dan weer lotgemeen,
Beter lot als ooit voorheen.
Schenk ze ’t wit van echtse staten,
Kind’ren door hen na te laten,
Geef ze saam een heilig zaad,
Zuilen voor de kerk en staat,
Waar dat huis weer in mag leven
En de naam der Witten zweven
In een zegen bij al ’t volk,
T’ spijt verraders moorders dolk.
Laat hen wit zijn, uws naams ere,
Zielenheil in waarheids lere
Eerst te zoeken; en voor al
Liefd’ te kweken zonder gal.
Kroon hem eens met vaders luister,
Dat die glans niet blijft in ’t duister,
Gun dat eens dat schoon talent
Werde aangeleid te rent.
Dat ’t verlies van zulk een raadsman,
Zulk een zuil, en zulk een staatsman,
Werd geboet in zulk een zoon.
Gun ons dit! O God der Goôn!
Salomon van Til.