- 67v
- 68r
- 68v
- 69r
- 69v
- 70r
- 70v
- 71r
- 71v
- 72r
- 72v
- 73r
- 73v
- 74r
- 74v
- 75r
- 75v
- 76r
- 76v
- 77r
- 77v
- 78r
- 78v
- 79r
- 79v
- 80r
- 80v
- 81r
- 81v
- 82r
- 82v
- 83r
- 83v
- 84r
67v
te kroesen. Waer om dye aern hem gheboot te doden ende sey
de Dwaesheyt isset te singhen aldaer . daert nyemant ho
ren en wil voor waer . Aldus isset oeck dwaesheyt te spreken
daert den ghenen diet horen verdriet Daer om vermaent ons
die wise man Daer gheen horen en is en wilt niet wtstorten dijn
sermoen Jtem. Jnt middel der groter luden en wilt di niet ver=
meten te spreken ende daer oude menschen sijn en wilt niet veel
spreken Ghelijck als die rauen qualiken sanck alsoe dede oeck
een ambaciaet der stat van athenen voor den coninc philippus.
Als seneca scrijft int derde boeck vanden toorn Dat als die bo
den der stat van athenen voor den coninck quamen ende hi hoor
boetscap minliken hadde ghehoort seyde hi Segt mi wat sou
de ick doen moghen dat der stat van athenen ghenaem waer.
Doe antwoorden democritus een vanden legaten. dattu ghe
hanghen waerste dat soude dyen van athenen seer ghenaem
wesen : Ende doe die daer by stonden toornich worden ende
hem dootslaen wouden gheboet den coninck datmen hem on=
ghepijnt soude laten . Ende seyde den andere ambaciatoren:
Bootscapt die van athenen dat si veel houaerdigher sijn die dit
ontbieden ende segghen dan diet verduldeliken horen
¶ Van den ouvaer ende die swaluwe Dyalogus lxvij.
HOghe op enen toorn had dye ouvaer een nest ghe=
maect ende die swaluwen nestelden oec daer bin=
nen: Mer die swaluwe riep dicwijl ende maecten seer
te krassen, waarop de arend gebood hem te doden. Hij zei: “Het is dwaasheid om daar te zingen waar niemand echt wil luisteren.”
Dus is het ook dwaasheid om te spreken wanneer dat de luisteraars verdriet doet.
Daarom roept de wijze man ons op om geen rede te gaan houden op een plek waar niet geluisterd wordt. Verder zegt hij: “Je moet je niet aanmatigen om te spreken in het gezelschap van belangrijke mensen. Praat ook niet teveel waar oude mensen zijn.”
Zo lelijk als de raaf zong, zo lelijk sprak een afgezant van de stad Athene die bij koning Philippus kwam. Seneca schrijft in het derde deel van zijn boek Over de woede hierover het volgende: ‘“Toen de afgevaardigden van de stad Athene bij de koning kwamen en hij hun boodschap minzaam aangehoord had, zei hij: ‘Zeg me wat ik voor goeds zou kunnen doen voor de stad Athene.’ Een van de afgevaardigden, Democritus, antwoordde: ‘De mensen van Athene zouden graag zien dat u opgehangen werd.’ Degenen die erbij stonden werden woedend en wilden hem doodslaan, maar de koning gebood dat men hem ongedeerd zou laten. Hij zei tegen de andere gezanten: ‘Zeg de Atheners dat zij die mij deze boodschap brengen veel hooghartiger zijn dan degenen die haar geduldig aanhoren.’”
De 67e dialoog. Over de ooievaar en de zwaluw
De ooievaar had een nest gemaakt hoog op een toren waarin ook zwaluwen nestelden.
De zwaluwen kwetterden echter dikwijls en ze maakten zeer
68r
groot ghescal als si ionghen had.ende die ouvaer bedroefde hem
daer of want als hy mit sinen ionghen rusten soude so en mocht
si niet van dat gheruft der swaluwen Hier om op een tijt doe
die swalu in sijn nest niet en was brack die ouvaer dat nest en
de doode oeck die ionghenEnde doe die swalu weder tot hoor
nest was ghecomen siende watter gheschiet was . wort sy soe
droeuich datmens nyet ghelouen en soude van dat hoor ion=
ghen ghedoot waren . Mer want si nyet en wiste wie dattet
ghedaen hadde soe en dede si daer gheen wraeck of Daer nae
een wijl scicktese hoor op dye natuerlike wijse . ende maeckte
hoor nest weder ende leyde daer hoor ander ionghen in : Daer
si seer blijde of was ende maecten weder groot gherucht van
ropen ende ghieren Die ouvaer wort anderwerf toornich en=
de began wt onlijdsaemheyt te roepen ende seyde : Jck sal dy
seker noch eens doen als ick dy eens ghedaen hebbe ende sal
die ionghen mytten nest van bouen neder werpen om dat du
myt dinen ghieren mi myt mijnen ionghen niet en laet rusten
Doe dit die swalu hoorden bekennende si dat die ouvaer hoor
ionghen ghedoot hadde . begheerde si myt alre naernsticheyt
hoor daer of te wreeken Daer om op een reyse als dye ouvaer
myt sijn ionghen sliep brocht dye swalu dat vuer in sinen nest
ende verbranden den ouvaer myt sinen ionghen te puluer en=
de seyde Wie hem wreket van sijn onghelijck.die siet daer
hy of wort verblijt . ¶ Hier wt machmen merken dattet den
heren nyet gheoorloft en is dye ondersaten te moyen . of on=
recht te doen. op dat si heymeliken horen heren dat niet en ver=
ghelden want dicwijl ontfanghet dye mensche van een ander
dat hy den anderen heeft ghedaen . ¶ Seneca . verwachte dat
van anderen menschen dattu den anderen ghedaen hebste .
¶ Daer om seyt oeck dye apostel paulus . wye dat onrecht
doet die sal ontfanghen dat hi boeslicken heeft ghedaen Hier
of vindetmen een fabel Dye aern hadde op een hoghen berch
sijn nest ghemaeckt ende als hi derwarts vloech vandt hi ion
ghe vossen die hi wtten hool ende nest nam ende droechse mit
veel lawaai als zij jongen hadden. De ooievaar was daarover erg bedroefd want als zij met haar jongen wilde rusten dan kon dat niet vanwege de luidruchtigheid van de zwaluwen. Daarom vernielde de ooievaar op een keer, toen de zwaluw er niet was, het nest en ze doodde ook de jongen. Toen de zwaluw weer bij haar nest gekomen was, zag zij wat er gebeurd was. Zij werd ongelooflijk verdrietig omdat haar jongen gedood waren, maar omdat zij niet wist wie dat gedaan had, kon ze geen wraak nemen.
Na een tijdje legde zij zich er bij neer en hervatte zij haar natuurlijk gedrag: ze maakte haar nest opnieuw en ze legde daar haar andere jongen in. Ze was er erg blij mee. De gulzige jongen maakten weer veel lawaai.
De ooievaar werd voor de tweede keer kwaad, begon ongeduldig te schreeuwen en zei: “Ik zal je nog eens aandoen wat ik al eerder gedaan heb. Ik zal het nest met de jongen naar beneden gooien omdat jij met jouw gekrijs mij en mijn jongen niet tot rust laat komen.”
Toen de zwaluw dit hoorde en besefte dat de ooievaar haar jongen had gedood, wilde zij grondig wraak nemen.
Op een keer toen de ooievaar en haar jongen sliepen, bracht de zwaluw vuur mee en stak het nest in brand. De ooievaar en haar jongen verbrandden tot as. De zwaluw zei: “Wie zich kan wreken voor het onrecht dat hem is aangedaan, weet waarover hij verheugd kan zijn.”
Hieruit kan men opmaken dat het de heren niet is toegestaan om hun ondergeschikten overlast of onrecht aan te doen. In het geheim zal er wraak op hen worden genomen, want dikwijls krijgt de mens terug wat hij de anderen aangedaan heeft.
Seneca zegt: ”Verwacht van andere mensen wat je die andere mensen hebt aangedaan.” Daarover zegt de apostel Paulus: “Wie een ander onrecht doet, zal ontvangen wat hij in zijn kwaadheid heeft gedaan.”
Er is een fabel over een arend die op een hoge berg zijn nest had gemaakt. Toen hij wegvloog vond hij jonge vossen die hij uit hun hol en nest haalde en meenam
68v
hem tot sijn nest om dat hy die eten soude myt sinen ionghen
Ende doe die vosse quam ende sijn ionghen niet en vandt liep hy
al omme int velt al luide roepende ende hoorden ten lesten sijn
ionghen roepen in dat neest des aerns Die vosse bat den aern
oetmoedeliken dat hy hem sine ionghen weder gheuen soude
Mer die aern en woude die vosse gheens sijns horen. Hier om
wort die vosse toornich ende vergaderde veel droegher wijn=
rancken ende leyde dye ront om den boem ende brocht mit ho
ren monde een bernende fackel ende dode die ionghen des aerns
ende versmoerdense van groten roock . Doe dit die aern sach
quam hi beneden ende veroetmoedichden hem seluen kiesende
van twee quaden dat minste ende gaf den vos sijn ionghen we
der wt bedwanck . Hier in wort die mensche gheleert al is hy
oeck meerre dat hy altoes den minre onder hem ontsien sal te
misdoen ende altoes kiesen van twee grote quaden dat mins=
te. Daer om seyt die meester Daer en si nyemant die arbeyden
sal sinen minder hinder te doen want wel die mynre den mees
ten hinderlick mach sijn.
Van die voghel pigaerdus ende alietus:¶ Dyalogus lxviij:
PJgaerdus is een cleyn voghelEnde wort ghetelt int
oude testament onder die voghelen die dat volck [int]
naar zijn nest om ze met zijn jongen op te eten.
Toen de vos terug kwam en hij zijn jongen niet vond, liep hij luid roepend door het veld. Ten slotte hoorde hij hun geroep vanuit het arendsnest. De vos smeekte de arend nederig zijn jongen terug te geven maar de arend deed of hij het niet hoorde. Daarover werd de vos ziedend. Hij verzamelde veel droge wijnranken en hij schikte die rond de stam van de boom. Met een brandende fakkel in zijn bek stak hij ze aan. De jonge arenden stikten door de vele rook.
Toen de arend dat zag, vloog hij omlaag en bood hij zijn excuses aan. Hij koos de minste van twee kwaden: hij moest de vos zijn jongen wel teruggeven.
De mens leert hiervan dat, al is hij de meerdere, hij toch altijd respect moet hebben voor de mensen onder hem door ze geen kwaad te doen. Van twee kwaden moet je altijd het minste kiezen. De meester zegt daarom: “Niemand moet zijn minderen dwarszitten, want op hun beurt kunnen zij je wel eens het meest hinderen.”
De 68e dialoog. Over de duif en de valk
De duif is een kleine vogel. In het Oude Testament wordt hij gerekend tot de vogels die door het volk
69r
van israhel veel eten moste Dese wort op een tijt inder lucht
van een cleyn voghel veruolghet ende op dat si ontgaen soude
vloech si tot die voghel die alietus ghenoemt is ende seyde .
Groot bystu ende moghende ende oeck ontfermhertich daer
om vlye ick tot dy om dat ick cleyn ben ende cranck ende an=
ders gheen toeulucht en heb noch my gheen ander bescermisse
en is Bescerme mi onder dine vloghelen ende verlosse mi van
den toorn des grijpende voghels . Alietus als papyas seyt is
een voghel ghelijck den aern mer meerre van lichaem : ¶Dese
wort beweghen mit bermherticheyt ende antwoorden Om
dattu een cleyn voghelkijn biste ende niet sterck sitte ende ruste
by my ende en hebt gheen vrese alsoe langhe alstu by my biste
ende seyde . DJe onnoselen selmen bescermen . ende der
krancker oeck ontfermen . ¶ Hier in schijnt dat dye krancke
ende dye arme ende oetmoedighe van den machtyghen sellen
werden bescermt ende in hoor nootdurfte worden gheholpen
want dat is ontfermherticheyt ende goedertierenheyt . Ber=
nardus. Die doecht der oetmoedicheyt is meerre inden gro=
ten ende inden eedelen claerre gherekent Seneca : dye helpen
mach den gheen dye vergaen of ontbreken soude ende nyet te
baten en coemt die dodet Die oude princen pleghen te hebben
ontfermherticheyt op dye ondersaten als men opeliken beuyn
det in horen gesten . ¶Daer of scrijft elynandus in die gesten
der romeynen van den keyser traianus .¶ Doe hy op een tijt
haesteliken ten strijde toech quam hem te ghemoet een wedu=
we myt screyenden oghen ende seyde Jck bidde heer keyser dat
tu dat bloet mijns onnoselen soons die doot gheslagen is wil=
ste ghewardighen te wrekenEnde doe die keyser seyde dat hy
dat wel doen woude als hy ghesont ende behouden weder quaem
Seyde die weduwe ¶Ende wie salt my dan gheuen oftu in=
den strijt blijfste Antwoorden hy . Die nae my keyser wesen
sal Die wedue seyde Wat salt di baten dat my een ander iusti
ci doet Traianus antwoorden . Voorwaer niet Ende si sey=
van Israël veel gegeten werden. Op een dag werd de duif door een kleine vogel in de lucht achtervolgd en omdat hij wilde ontsnappen, vloog hij naar de valk en zei: “Je bent groot, machtig en ook barmhartig. Ik vlieg naar jou omdat ik klein en zwak ben en geen andere toevlucht, noch een andere bescherming heb. Verstop mij onder je vleugels en verlos mij van de kwade vogel die mij wil grijpen.”
De valk, zoals Papias zei, is een vogel die op een arend lijkt, maar hij is groter. De valk werd bewogen door medelijden en antwoordde: “Omdat je een klein vogeltje en niet sterk bent, mag je bij mij schuilen. Zolang je bij me blijft, hoef je niet bang te zijn.” De valk zei verder: “De onschuldigen moet men beschermen en over de zwakken moeten wij ons ontfermen.”
Hieruit blijkt dat zwakke, arme en nederige mensen door machtige personen moeten worden beschermd en in hun noodzakelijke behoeften moeten worden voorzien. Want daarmee toon je barmhartigheid.
Bernardus zegt dat de deugd van goedertierenheid vooral gewaardeerd wordt in machtigen en edelen. Seneca zegt: “Wanneer je diegene die gebrek lijdt of bezwijkt niet te hulp schiet, ben je schuldig aan zijn dood.”
De oude machthebbers hadden medelijden met hun onderdanen, zoals men duidelijk kan lezen in hun geschiedverhalen. Helinandus schrijft in zijn geschiedenis van de Romeinen over keizer Trajanus. Toen deze eens haastig ten strijde trok, kwam een weduwe hem schreiend tegemoet en zei: “Heer keizer, ik smeek u zo goed te zijn het bloed van mijn onschuldige zoon, die doodgeslagen is, te wreken.” Toen de keizer zei dat hij dat wel wilde doen als hij gezond en wel terug zou komen, zei de weduwe: “Wie zal mij dan recht doen als u in de strijd blijft?” De keizer antwoordde: “Degene die na mij keizer zal zijn.” De weduwe zei: “Zou het u baten als een ander mij recht doet?” Trajanus antwoordde: “Waarachtig niet” Zij zei:
69v
de En ist niet beter dattu mi iustici does ende daer of loen ont=
fanghes . Dan dattu enen anderen dat afterlatest Doe wort
die keyser trayanus myt ontfermherticheyt beweghen ende
ghinck van sijn paert ende deede iustici van dat onnosel bloet
dat ghestortet was Jtem op een tijt reet trayanus des keysers
soen mit sinen paerde al roekeloes ouer die straten van romen
ende ouerreet ende dode eenre weduwen soon Ende doe si dat
den keyser al screyende claghede gaf hi hoor sinen soon die dat
ghedaen hadde voor hoorren soon die hi ghedoot hadde ende
maecten hoor rijck ende groot
¶ Van onocrotalus ende den ezel ¶ Dyalogus lxix.
O[O]nocrotalus als brito seyt is een voghel die een aen=
sicht heeft als een ezel ende is anders ghelijck als een
swan Dese voghel had hoor eyer inder woestinen ge
leyt ende een nest ghemaeckt ende daer ionghen in opgheuoe
det . Mer want si inder woestinen gheen spise tot hoor ende
hoorren ionghen konde crighen ghinck si inder naester stat en
de riep den ezel vriendeliken tot hoor ende seyde . O broeder
alstu sien moghes soe ben ick dijns ghelijck want ick oeck een
ezels aensicht hebbe alstu. Daer om salstu my gheloeuen ende
betrouwen Coom daer om myt my ende vreeset niet Die ezel
want hy onnosel is siende een ezels aensicht ghinck simpelick
mit hoor Onocrotalus ghinc ende brocht den ezel ter merckt
“Is het niet beter dat u mij recht doet en daarvoor beloond wordt dan dat u dat aan een ander overlaat?” Toen werd keizer Trajanus met ontferming bewogen. Hij klom van zijn paard en hij deed recht aan het onschuldig bloed dat had gevloeid.
Op een keer reed de zoon van keizer Trajanus met zijn paard roekeloos door de straten van Rome. Hij overreed de zoon van een weduwe, die daardoor dodelijk gewond raakte. Toen ze huilend haar beklag deed bij de keizer, gaf hij haar zijn eigen zoon die haar zoon had overreden en hij maakte haar rijk en groot.
De 69e dialoog. Over de pelikaan en de ezel
Zoals Brito vermeldt is de pelikaan een vogel die een kop heeft als een ezel maar verder gelijk is aan de zwaan.
Deze vogel had haar eieren in de woestijn gelegd. Ze had een nest gemaakt om daarin haar jongen groot te brengen. Omdat ze in de woestijn geen voedsel voor zichzelf en haar jongen kon vinden, ging ze naar de dichtstbijzijnde stad. Ze riep vriendelijk een ezel bij zich en zei: “O broeder, zoals je kan zien, lijk ik op jou want ik heb net als jij een ezelskop. Daarom moet je mij geloven en vertrouwen. Kom met mij mee en wees niet bang.”
De onnozele ezel zag de kop van een ezel en hij ging domweg met haar mee. De pelikaan ging vervolgens met de ezel naar de markt,
70r
copende spijse ende nootdurft voor hoor ende voor hoor ion=
ghen ende loedt den ezel daer mede alsoe veel als hy draghen
mocht ende seyde . Ganck myt my broeder ende laet ons dese
spijse ende nootdurft onsen ionghen brenghen. Jck sal dy lo=
nen nae dinen eysch . Die ezel ghinck mit hoor door die woes=
tinen langhe tijt dwalen. ende si quamen ten lesten myt gro=
ten arbeyde totten nest der ionghen . ende leyden dat pack of
ende die ezel ontfinck sijn loon . ende beghonde weder om te
gaen Mer wantet in die woestijn was ende die weghe ombe=
kent en konde hy den wech nyet vinden noch oeck weder co=
men ende sterf inden weghe in dye woestijn ende seyde .
EN wilt niet onbekenden wech bestaen . die ghi niet we
der en kent te gaen ¶ Hier wt worden wy gheleert dat nye=
mant tot verden plaetsen gaen en sal die dat weder omme co=
men of den wech niet en weet om menigher hande perikelen
die dicwijl inden weghe gheuonden warden alle die werlt o
uer Daer om seyt sinte Jan in sijn epistel Alle die werlt is ge=
set int quade Of hi segghen woude so waer die mensche is al
toes is hy in perikel .¶ Als paulus scrijft inden perikelen der
wateren periculen in valschen broederen. Daer om seyt gre=
gorius . Altoes sellen wij vresen om dat wy altoes in perikel
sijn . Als men leest inder heyligher vaderen collacien dat een
volmaeckt eensedel den heer dienden : ende die bose viant sub
tiliken sijn verlies sochte . Daer om transformeerde hem dye
viant in dye ghedaente van enen coepman hebbende packen
vol van goude ende siluer ende van costeliken ghesteenten en=
de dede een paert in dye celle des heremijts gaen daert bleef staen
mitten voorseyden packen gheladen : Die eensedel dat paert
siende verwonderden wat dat mochte wesen .¶ Ende doe hy
sach dat nyemant en quam dat te soeken began hy dat aen te
tasten ende die packen te ontdoen. Daer hy invant alle tijt=
like dynghen als cleederen ende scoon . ende ontelliken schat
van ghelde. ¶ Dyt aldus vindende wort hy van sijn becorin
ghe verwonnen ende clede hem seluen costeliken ende ghinck
waar ze voedsel en andere benodigdheden voor zichzelf en haar jongen kocht. Zij laadde alles op de ezel, zoveel als hij dragen kon. Ze zei: “Ga met me mee, broeder, om dit voedsel en de andere dingen naar mijn jongen te brengen. Ik zal je naar behoren belonen.”
De ezel dwaalde lange tijd met haar door de woestijn. Uiteindelijk bereikten ze met veel moeite het nest met de jongen en daar legden ze het pak neer. De ezel ontving zijn loon, waarna hij aan de terugreis begon. Maar omdat hij de weg niet wist in de woestijn en hij ook de terugweg niet kon vinden, verdwaalde hij. Hij stierf onderweg, nadat hij zei: “Probeer niet een onbekende weg in te slaan als je niet weet hoe terug te gaan.”
Hieruit kunnen wij leren dat je niet verder zou moeten reizen dan tot waar je de weg terug kan vinden en ook niet wanneer je de weg niet kent. Dit vanwege alle gevaren die je overal in de wereld tegen kan komen.
De apostel Johannes zegt in zijn brief: “De hele wereld is in de macht van het kwaad.” Alsof hij wilde zeggen dat de mens in gevaar is, waar hij zich ook bevindt. Paulus schrijft dat er gevaar schuilt in de zee, maar ook in valse broeders. Gregorius zegt: “We zouden altijd angst moeten hebben omdat we altijd in gevaar zijn.”
In de Gesprekken met de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een kluizenaar die een volmaakt leven in de Heer leidde. De duivel probeerde hem op subtiele wijze te verleiden. Daarom nam de duivel de gedaante van een koopman aan, die pakken vol goud, zilver en edelstenen bij zich had. Hij stalde zijn paard in de cel van de heremiet, beladen met de eerder genoemde pakken.
De kluizenaar zag het paard en vroeg zich af wat de bedoeling was. Toen hij merkte dat niemand het paard kwam zoeken, begon hij aan de pakken te voelen. Hij haalde ze van het paard af en ontdekte er vergankelijke dingen in, zoals kleding, kostbaarheden en een grote schat aan geld. Hevig in verleiding gebracht deed hij de kostbare kleren aan. Hij ging
70v
opt paert sitten ende reet mit alle dat ghelt in die stat ende ghinc
in een herberghe ende at ende dranck costeliken ende was een
goet ghesel Doe die waert van den huyse sijn grote ghelt sach
gaf hi hem sijn dochter ten wiue ende woende mit hem inden
huse : Daer nae openbaerde hem die bose viant den waert in
ghedaente eens mans end seyde : wat hebstu ghedaen wyen
hebstu dijn dochter ghegheuenBesiet hem wel het is een clerc
een verlopen monick Van rechts weghen en mach si sijn huys
vrou niet wesen Als hi dit ghehoort had besach hi subtiliken
sijn hooft ende sloech hem heymeliken dootEnde doe hi dat pac
ontbonden ende opghedaen had en vant hi daer anders niet in
dan water ende koemist . Hier om seyt die wijse man Die men
sche en weet sijn eynde nyet: Mer als dye vissche gheuanghen
wort mitten anghel . ende die voghel bedroghen wort inden
strick alsoe wort gheuanghen die sonder leuende inden sonden
Dye welke in veel periculen is Jn dye grote zee van marsilien van
vier scepen die daer in varen ontgaeter nau een van veel En=
de van die deser teghenwoodigher werlt periculen hantieren
ontgaender weynichDaer om int vader leuen seyde die abt theodorus e
nen broeder die hem seydeOch vader daer is een vanden broe
deren weder ter werlt ghegaen En wilt daer in niet verwon
deren Mer ist dattu hoorste datter een ontgaen is vander hant
des bosen viants dat salstu meest verwonderen
¶ Van die swan ende die rauen ¶ Dyalogus lxx.
op het paard zitten, reed met al het geld naar de stad en ging naar een herberg. Hij at en dronk overvloedig en hij was een goede gast. Toen de waard van het huis het vele geld zag, gaf hij hem zijn dochter tot vrouw en hij liet de man bij hen inwonen.
Daarna openbaarde de duivel zich aan de waard in de gedaante van een man. Hij zei: “Wat heeft u gedaan? Aan wie hebt u uw dochter weggegeven? Kijk eens goed naar hem: hij is een verlopen monnik. Van rechtswege kan zij zijn vrouw niet zijn.” Na dit aangehoord te hebben, keek hij sluw naar het hoofd van de monnik. Hij sloeg hem, niet door anderen opgemerkt, dood. Daarna maakte hij de pakken open. Hij vond daarin niets anders meer dan water en koemest.
Hierover zegt de wijze man: “De mens kent zijn einde niet. Zoals de vis gevangen wordt aan de haak en de vogel bedrogen wordt in een strik, zo wordt ook de mens verstrikt door de zonden. Hij wordt aan veel verleidingen blootgesteld.”
In de Middellandse Zee bij Marseille ontsnapt maar een op de vier schepen aan het gevaar. Van degenen die in de tegenwoordige wereld met gevaar omgaan, ontkomen er maar weinig.
Daarover zei een broeder tegen abt Theodorus in Het Leven van de Woestijnvaders: “Och vader, een van de broeders is weer naar de wereld teruggegaan. Dat zal u niet verbazen. Maar als u hoort dat er iemand ontsnapt is aan de greep van de duivel, dan zal u zich het meest verwonderen.”
De 70e dialoog. Over de zwaan en de raaf
71r
Swan is een voghel die al hoor lijf ouer wit is Die ra=
uen is contrari al heel swart . Daer om veruolghet
hy den swan om hoor witheyt ende reynicheyt Alsoe
dat hy op een tijt mit alre vlijticheyt arbeydende was die swan
te beulecken ende te swarten Ende want hi dat int waken des
swans niet doen en mocht socht hi dat subtiliken te doen inden
slaep . Jn eenre nacht doe die swan sliep ghinc die bose rauen
heymeliken in hoor nest ende mit swarter verwen besmette hy
den swan ende maectese al heel swart Ende alst dach ghewor
den was. ende die swan vanden slaep ontwaeck gheworden
was siende hoe dat si lelick ghemaect was heeft si haer seluen
weder ghewassen also langhe dat si weder wit ende reyn wt
ten water ghegaen is ende seyde WJe heylich wil wesen
ende onbesmit . die moet sijn altoes van binnen wit: ¶ Dye
rauen is die bose viant die niet sien en mach die reynicheyt en
de puerheyt der dienren godes : Daer om arbeyt hy mit alre
vlijt dat hise besmetten mach . Mer als hi dat int waken niet
doen en mach soe volbrenct hijt dicwijl int slapen . waer om
men altoes inder herten waken moet Augustinus ¶ Dijn vi=
ant waket ende du slapes ¶ Daer om seyt sinte pieter in sijn
eerste epistel ¶ Weest mijn alre liefste sober ende waket inden
ghebeden want uwe wedersaeck dye duuel als een brijsschen
de leeu omme gaet soekende wie dat hi verslinden mach. Di=
en seldi weder staen staerck in den gheloue ¶ Hier om seyt y=
[si]dorus ¶ Wye dye onreyn gheest wakende vindt die en mach
hy niet verwinnen : scerpelick aenuecht hy die slapende sijn.
Jnt vader leuen leestmen dattie bose vianden enen broeder bespot
teden mit becoringhen dat wanneer die broeders dat heylighe
sacrament ontfanghen souden dat si hem in sinen slaep vertoenden
in ghedaente der vrouwen daer hi dan poluci of creech Ende doe
hy den vaders vraghede wat daer in te doen waer ondersoch
ten si sijn leuen . ende beuonden dattet hem niet en quam van
oueruloedicheyt van spijse ende dranck mer wt bespottinghe
vanden bosen vianden Ende rieden hem dat hy daer om nyet
De zwaan is een geheel witte vogel. De raaf daarentegen is helemaal zwart. Hij zit achter de zwaan aan om haar witte verschijning en reinheid.
Hij wilde de zwaan eens vies en zwart gaan maken. Hij kon dat niet doen als de zwaan wakker was, dus moest hij het op een listige manier in haar slaap proberen. Op een nacht, toen de zwaan sliep, ging de boosaardige raaf heimelijk het nest op en met zwarte verf maakte hij de zwaan helemaal vies en zwart. Toen het dag was geworden en de zwaan ontwaakte, zag ze hoe lelijk ze toegetakeld was. Ze waste zich net zolang tot ze weer wit en schoon uit het water kwam. Ze zei: “Wie volmaakt en onbesmet wil zijn, moet van binnen altijd wit zijn.”
De raaf is de duivel die de reinheid en puurheid van Gods dienaren niet wil zien. Daarom doet hij zijn uiterste best om hen zwart te maken. Dat kan niet als ze wakker zijn, dus doet hij het dikwijls als ze slapen. Je moet daarom altijd waakzaam zijn.
Augustinus zegt: “De duivel waakt en jij slaapt.” Daarom zegt ook de heilige Petrus in zijn eerste brief: “Geliefden, wees nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, op zoek naar wie hij verslinden zal. Weersta hem, gesterkt door uw geloof.”
Isidorus zegt: “De duivel kan wie hij wakker aantreft niet klein krijgen, maar wie slaapt valt hij hard aan.”
In Het Leven van de Woestijnvaders lezen we dat de duivels een van de broeders met verleidingen bespotten. Wanneer de broeders het heilig sacrament ontvingen, zouden zij zich aan hem in zijn slaap vertonen in de gedaante van vrouwen waardoor hij dan een zaadlozing kreeg. Toen hij de woestijnvaders vroeg wat hij daaraan moest doen, gingen ze zijn leven na. Ze zeiden dat het niet door overvloedig eten of drinken kwam maar door de verleiding van de duivel. Ze raadden hem aan dat hij daarom niet
71v
laten en soude sijn hoochtijt te houden Daer nae en bespotte=
de hem die viant niet meer Daer men wt verstont dattie viant
dat dede op dat hi hem van soe groten goet oftrecken soude
¶ Van die velthen ende die huyshen Dyalogus lxxi :
DJe velthen sach tot eens rijken mans huys in een nest
legghen die eyer van een paeuyn die si wtten dop ge=
brocht hadde daer die heer vanden huyse seer blide of
was ende voede die velthen seer leckerliken op dat si die ionge
pauwen voort op voeden soude Hier wt wort die velthen seer
fel op die huys hennen ende beetse alre weghen wt die sony ende beet
se ende sloechse dat sijt velt niet houden en mochtenDie huys hen
nen waren hier om toornich ende verbittert ende sweghen ver=
beydende hoor tijt der wrakenEnde doe die ionghe pauwen groot
gheworden waren lieten si die velthen wesen kerende hem na
die natuer der pauwen also dat die huys heer die velthen niet
meer voede als hy plach mer si moste hoor voetsel voort meer
mitten anderen hennen soeken Doe dit gheschieden ghedachten die
hennen hoors onrechts ende wraken hoor leet na horen vermoghen
ende en lieten die velthen niet mit hem wesen Doe bekende die velt
[d]en hoor schult ende screyede segghendeOch wemi kinderen heb
ick op gheuoet ende si hebben mi versmaet Die hennen en lie
ten niet of van die velthen te veruolghen ende seyden Nie
mant en sal insijn voerspoedicheyt.die kranken oueruallen mit fellicheit
Dit sellenanmerken die geen die in officien sijn of in voerspoedicheit
ter communie zou gaan. Daarna bespotte de duivel hem niet meer. Men begreep daaruit dat de duivel dit deed om hem van dit grote goed af te houden.
De 71e dialoog. Over de patrijs en de kip
De patrijs zag bij het huis van een rijke man de eieren van een pauw in een nest liggen. Ze broedde ze uit, waar de heer des huizes erg blij mee was. Hij voedde de patrijs met heerlijke hapjes opdat zij de jonge pauwen verder zou opvoeden. Hierdoor reageerde de patrijs erg fel op de kippen. Ze verjoeg ze uit de voerbak en ze beet en sloeg zo om zich heen dat zij het veld moesten ruimen. De kippen waren kwaad en verbitterd, maar ze zwegen geduldig tot hun tijd was gekomen om wraak te nemen.
Toen de jonge pauwen groot geworden waren, lieten zij de patrijs alleen achter. Ze leefden verder zoals pauwen gewoon zijn te doen. Dus voedde de heer des huizes de patrijs niet meer zoals hij gewoonlijk deed. Ze moest voortaan haar voedsel samen met de andere kippen zoeken.
Terwijl ze zochten naar eten, peinsden de kippen over het onrecht dat hun aangedaan was. Zij wilden hun leed wreken zoveel als ze konden. Zij lieten de patrijs niet meer bij hen komen.
Toen bekende de patrijs haar schuld. Ze zei huilend: “O wee, mijn kinderen heb ik opgevoed, maar zij hebben mij geminacht.”
De kippen bleven de patrijs achtervolgen. Zij zeiden: “Niemand moet in zijn voorspoed de zwakken met wreedheid behandelen.”
Dit moeten degenen die met een ambt bekleed zijn of die in voorspoed leven, zich aantrekken.
72r
ende hem wachten van ouerlast te doen den ondersaten ende den
aermen.want dye tijden warden verwandelt ende dat rat van
auenturen dicwijl omme gaet Daer om seyt die wijse man .
Alle dinghen hebben haer tijt ende in sinen stonden gaen alle
dinghen die onder den hemel sijn. Jtem daer is tijt der voor=
spoedicheyt ende tijt der weder spoet .¶Die tijt die gaet om
als een rat daer sommighe op clymmen ende sommighe neder
gaen : Mer dye op clymmende sijn sellen wel toesien dat si die
neder clymmende niet en versmaden Want die wijse man seit
En bespotte niet den man inder bitterheyt sijns herten want
die verneedert ende verheffet dye is god die alle dinck beken=
net :¶ Jtem inden daghe der goeder dinghen en wes niet on=
ghedachtich der quader. om die wandelbaerheyt des tijts en
de der officien. ysidorus Vallende ende broes is tijtlike macht
Segghe my waer sijn dye princen . waer sijn die coninghen :
waer die keysers waer die rijcke mannen van tijtliken goeden
waer sijn die machtighe van der werlt . Ataxerses die houaer=
dighe coninck van persen ende van meeden die die berghen om=
warp ende die wateren der zee slecht makede Doe hy op een
tijt op een hoghen toorn stont ende nederwerts sach een ontel=
like grote scaer van volck . screyede hy om dat ouer hondert
iaren nyemant van allen die hy doe sach leuendich soude we=
sen : Een ander wonder seytmen van hem dat doe hi trecken
soude teghen die gryeken mit dusen dusentich ghewapender
mannen ende myt dusent twehondert scheepen van orloghe.
ende myt driedusent scheepen myt vitali ende ander harnesse
ende reeschappen tot strijden ende vechten . Als hi alsoe gro=
ten ontelliken heer van volck ende scheepen voor hem sach en
de hi denckende was van wandelbaerheyt ende cortheyt des
tijt ende hoe dat dat volck tot niet soude comen wert hi veroet=
moedicht ende seyde Een starck ende groot coninck hieten mi
die menschen te wesen Mer ick belye mi te wesen puluer ende
asse Een hartoech van lotrijkeDoe hy int leste was van sinen
leuen ende sach sijn huysen ende castelen seyde O heer god hoe
Ze moeten zich ervoor hoeden de onderdanen en de armen overlast aan te doen, want de tijden veranderen en het rad van fortuin maakt veel omwentelingen.
De wijze man zegt daarover: “Alles heeft zijn tijd. Er is een uur voor alle dingen die er onder de hemel zijn.” Hij zegt ook: “Er is een tijd van voorspoed en een tijd van tegenspoed.”
De tijd wentelt als een rad waarin sommigen omhooggaan en anderen dalen. Maar de klimmers moeten er wel op bedacht zijn dat ze de dalers niet minachten.
De wijze man zegt: “Bespot niet degene die verbitterd is, want het is God die vernedert en verheft, Hij die alles weet.” Ook zegt hij: “Onthoud in dagen van voorspoed de kwade dagen omdat er weer andere tijden kunnen komen en je je waardigheid kan verliezen.”
Isidorus schrijft: “Tijdelijke macht is kwetsbaar en zwak. Zeg mij, waar zijn de machthebbers, waar zijn de koningen, waar de keizers, waar de mannen met hun wereldse rijkdommen, waar zijn de machtigen der aarde?”
Artaxerxes, de hoogmoedige koning van de Meden en Perzen, wierp bergen omver en hij bedierf het water van de zee. Toen hij een keer op een hoge toren stond en beneden zich een ontelbaar grote menigte zag, huilde hij omdat over honderd jaar niemand van de mensen die hij nu zag nog zou leven.
Er is nog een ander wonder over hem bekend. Hij zou tegen de Grieken optrekken met een miljoen gewapende mannen, twaalfhonderd oorlogsschepen en drieduizend schepen met levensmiddelen, wapenuitrusting en andere benodigdheden om te vechten. Toen hij het ontelbare legervolk en het ontelbaar aantal schepen voor zich zag en aan de onstandvastigheid en kortheid van het leven dacht en hoe het volk aan zijn einde zou komen, voelde hij zich nederig worden en zei: “De mensen zeggen van mij dat ik een groot koning ben, maar ik beken dat ik stof en as ben.”
Een hertog van Lotharingen bekeek aan het eind van zijn leven zijn huizen en kastelen. Hij zei: “O Here God, hoe
72v
versmadelick sijn dese tijtlike dinghen Jck die soe veel castelen
ende pallacien ende soe veel herberghen ghehad heb ende veel
menschen hebbe moghen herberghen ende en weet nyet wer=
waerts ick gaen sal of waer ic gheherbercht sal warden
¶ Van die quattel ende die lewerick.¶ Dyalogus lxxij :
DJe quattel docht in haer seluen Die sperwer is een quaet
fel iagher op mijn gheslacht . Mocht ick sijn vrien=
scap crighen ende vrede mit hem hebben soe soude ick
seker ende vrij wesen Hier op riep si tot hoor den lewerick bid
dende ende seyde: Du bist waerdich gheloeft te sijn om dattu
om dijnre vroemicheyt alsoe ghenoemt bist : Daer om bid ick
di dattu van mijnre weghen wilste gaen totter sperwer ende
hem groeten en segghen Dijn onderdanighe voghel die quat=
tel begheert mitti vrienscap te maken ende een vaste vreede.
Hier om heeft si mi gheseynt tot dy dat ick hoor antwoort bren
ghen sal van dijnre hoescheyt. Die lewerick ghinck simpelick
ende seyde den sperwer dese woordenDie sperwer wort daer
of verstoort ende seyde den lewerickHart is dese reden ende swaer
te horen Nochtant wil ic dat si come mitti voer my ende spreken voor
hoer seluenDie leweric quam weder totter quattel mit blijscappen seg
ende hoer die woorden des sperwers Als die quattel dat hoorden
verachtelijk zijn deze tijdelijke dingen. Ik, die zoveel kastelen en paleizen bezit en zoveel mensen geherbergd heb, weet niet waar ik heen zal gaan of waar ik zelf terecht zal komen.”
De 72e dialoog. Over de kwartel en de leeuwerik
De kwartel dacht bij zichzelf: de sperwer is een angstaanjagend felle jager op mijn soort. Als ik vriendschap met hem zou kunnen sluiten en vrede met hem kan hebben, zou mij dat zekerheid geven en zou ik vrij zijn.
Daarop riep ze de leeuwerik bij zich en zei: ‘“Je wordt gewaardeerd omdat je bekend staat om je moed. Daarom vraag ik je dringend of je voor mij naar de sperwer wil gaan. Breng hem mijn groeten over en zeg hem: ‘Je onderdanige vogel, de kwartel, zou graag vriendschap met je willen sluiten en blijvende vrede hebben. Om die reden heeft ze mij naar jou gestuurd zodat ik haar je welwillende antwoord over kan brengen.’”
De leeuwerik ging vol vertrouwen naar de sperwer toe en bracht hem deze boodschap. De sperwer werd hier boos over en zei tegen de leeuwerik: “Dit is een ernstige zaak, die moeilijk is om aan te horen. Desondanks wil ik dat zij met jou naar mij toe komt om voor zichzelf te spreken.”
De leeuwerik ging blij terug naar de kwartel en zij bracht de woorden van de sperwer aan haar over. Toen de kwartel dat hoorde
73r
wort si verblijt ende ghinck mitter lewerick tot den sperwer
om dat si vreede ende vrienscap mit hem soude vestighen Mer
die sperwer doe hise beyde sach begheerde hise te hebben ende
voer toe ende vinckse ende atse segghende . Die cleynne en
sal hem niet gheliken . mitten groten mer van hem wijken:
Aldus soe wye vianden heeft sterker ende moghender dan hy
die en sal die nyet tot vrienscap nooden op dat hy in hoorren
strijcken niet en coemt Daer om seyt die wise [w]an : ¶ Vanden
man die macht heeft dy te doden seldi verde verscheyden we=
sen wetende wanttu int middel van sinen stricken selste ingaen
Ghelijck als men een fabel seyt dat een ezel om solaes te hebben
ghinck wanderen int wout daer hem een beer te ghemoet quam
dien hi koenliken grotede ende seyde : ¶ Ghegroet sijstu mijn
broeder ¶ Als dit die beer hoorden wort hi beroert mit toorn
ende dacht dat hien mitten tanden woude schoren Mer hy be
dwanck hem seluen nochtant ende seyde Jck soude dy versco=
ren ten waer dat mijn eedele heer god versmaden waer alsoe
snoden spijse als dijn vleysch is Du biste seker ende vrij na dij
nen begheerten: Hier in wort die mensche gheleert die onwijs
is dat hy niet gaen en sal totten wijsen of die versmade ende ar=
me totten m achtighen ende rijken mit boerten ende bespottin=
ghen Want die versmade ende arme menschen sellen hen ont=
sien ende wachten om dat si dicwijl ghetribuleert warden want
die rijke ende machtighe en ontsien hem nyet mer si sijn koen
om dat si niet ghetribuleert en warden Daer om seyt men dat
die haen den sperwer antwoorden doe hy hem vraghede waer
om ontsiestu soe seer den menschen daer ghi mede gheuoet sijt
ende wi mack sijn ende comen willens op hoor handen Seg=
ghe seyde hi oftu ye ghesien hebste twintich sperwers in enen
huyse ghelijck alstu van ons sieste Daer om vlyen wi vanden
menschen want si ons int eynde dooden
¶ Van die voghel yson ¶ Dyalogus drie ende tseuentich
werd zij blij. Ze ging met de leeuwerik naar de sperwer omdat zij vrede en vriendschap met hem wilde sluiten. Toen de sperwer hen zag, was hij er op belust ze allebei te pakken. Hij sloeg toe, ving ze en at ze op, zeggende: "De kleine moet niet op de grote willen lijken maar moet hem ontwijken."
Dus wie vijanden heeft die sterker en machtiger zijn dan hijzelf, moet geen vriendschap met ze sluiten opdat hij niet in hun macht komt. Daarom zegt de wijze man: “Je moet ver uit de buurt blijven van de man die de macht heeft je te doden. Hij weet dat je in zijn val zal lopen.”
Zo staat in een fabel geschreven dat een ezel in het bos ging wandelen om zich te ontspannen. Een beer kwam hem tegemoet. De ezel groette hem onverschrokken. Hij zei: “Gegroet mijn broeder.” De beer hoorde dit, werd overvallen door kwaadheid en wilde de ezel met zijn tanden verscheuren. Toch bedwong hij zichzelf. Hij zei: “Ik wilde jou verscheuren ware het niet dat mijn edele Here God zulk schamel vlees als het jouwe zou verachten. Je bent veilig en vrij om je verlangens te volgen.”
Hier wordt de onverstandige mens geleerd dat hij niet naar de wijzen moet gaan. De verachte en arme mens wordt geleerd niet naar de machtigen en rijken met hun grappen en spot te gaan. Want de arme mensen moeten ontzag voor hen hebben en waakzaam zijn omdat zij dikwijls verdrukt worden. De rijken en machtigen hebben geen ontzag voor hen want zij zijn sterk omdat ze niet verdrukt worden.
Daarover gaat het verhaal van de haan en de sperwer. De sperwer vroeg aan de haan: “Waarom ben je zo bang voor de mensen door wie je gevoed bent terwijl wij mak zijn en gewillig op hun handen komen zitten?” De haan antwoordde: “Zeg me of je ooit twintig sperwers in een hok gezien hebt, net zoals je bij ons ziet. Daarom vluchten wij bij de mensen vandaan, want uiteindelijk zullen ze ons doden.”
De 73e dialoog. Over de kiekendief
73v
YSon als brito dye meester seyt is een voghel vanden
gheslachte des ghiers wit van verwen ende minre dan
een ghier mer seer gripende Dese voghel had in hoor
re ioecht veel quaets ghedaen gripende andere voghelen ion=
ghen ende oeck die menschen te verscoeren . Ten lesten wort si
conpunct in hoor ouderdom ende had berou ende woude alt on
recht goet weder keeren . ende penitenci doen . ende oefenen
hoor in die werken der ontfermherticheyt ende der rechtuaerdich
heyt . Mer want si inder ioecht daer niet in ghewent en was
soe en konde sijs in die ouderdom niet volbrenghen: Daer om
bestrafte si hoer seluen. ¶Ende om dat si gheen goet beghin en
hadde inder ioecht . soe en konde si oec gheen goet eynde heb=
ben in hoer ouder ende seyde . Die inder ioecht niet goets
en beghint . dien boert dat hijt eynde niet goet en vint. Daer
om ist goet inder ioecht goede werken te vergaderen op datmen
se in die ouderdom mach vinden: ¶Dat is dat die wijse man
seyt Jn dijnre ioecht en hebste gheen goeden vergadert hoe sou
deste die vinden in dye outheyt . kint in dijnre ioecht besoeke
dijn ziel ende is si boes en ghif hoor gheen macht: ¶ Daer om
seyt een wijse .¶Dye hem nyet inder doecht en went in sijnre
ioecht .¶ Die en mach hem van sonden nyet onthouden als
hy coemt inder ouder Ende dat om der ghewoenten wil :
¶ Want aristotiles seyt :¶ Dat dye ghewoent dye ander na=
Meester Brito zegt: “De kiekendief is een vogel uit het geslacht van de gieren, wit van kleur en kleiner maar zeer roofzuchtig.”
Als jonge vogel deed zij veel kwaad omdat ze de jongen van andere vogels greep, maar ook viel ze mensen aan. Toen ze oud was geworden, kreeg ze daar wroeging over. Ze had berouw en ze wilde al dat onrecht weer goed maken, boete doen en zich oefenen in barmhartigheid en rechtvaardigheid. Maar omdat ze dat in haar jeugd nooit had geleerd, kreeg ze het toen ze oud was niet voor elkaar. Daarom strafte ze zichzelf. Omdat ze in haar jeugd geen goed begin had gemaakt, kon ze later geen goede werken meer doen. Ze zei: “Wie in zijn jeugd aan niets goeds begint, merkt aan het einde dat hij het goede niet meer vindt.”
Dus is het goed in je jeugd zoveel mogelijk goede werken te doen opdat je als je oud bent er de vruchten van kunt plukken.
Daarom zegt de wijze man: “In je jeugd heb je geen goede werken gedaan. Hoe kun je dan het goede nog vinden als je oud bent? Kind bekommer je in je jeugd om je ziel en geef haar geen macht wanneer ze slecht is.” Een andere wijze man zegt: “Wie in zijn jeugd niet gewend was deugden te doen, kan als hij oud is uit macht der gewoonte niet nalaten om te zondigen.” Want Aristoteles zegt: “De gewoonte is je tweede natuur,
74r
tuer is welck ondertijden soe sterck is als dat een mensch ghe
woen is wakende te doen dat hij oeck dat doet al slapende :
Ende dat hy ghewent is siende te doen dat hi oec dat doet mit
ghesloten oghen Aldus seytmen van enen meester van medici
nen diemen schuldich was dertien pont tot drien iaren te be=
talen . Dese als hy lach op sijn vterste des leuens ende hy ver=
maent wort sijn biecht te spreken ende dat heylighe waerdi=
ghe sacrament te ontfanghen en kondemen anders nyet van
hem crijghen dan dertien pont tot drie iaren Ende dat altoes
sprekende gaf hy den gheest om die ghewoent : Des ghelijck
doen oeck somwijlen die quade rechters. ende die valsche ad=
uocaten dwasselick in horen officien dat si oeck als si steruen
sellen ghene wijsheyt ghebruken en konnen die dan van gro=
ten node is: Als men van een scrijft diemen presenteerden dat
waerdighe heylighe sacrament int vterste sijns leuens dat hy
seyde . Laet eerst vonnisse gheuen oft recht is dat ick ontfan=
ghen soude.Waer om si seyden die daer by waren . Wij oor=
delen dattet recht ende goet is Welken hy antwoorden Dat
en ist recht oordel niet Want ghi en hebt die macht niet iustici
te doen noch oeck rechtuaerdich vonnisse te gheuenEen ander
wasser oec die doe hi vermaent wort in sijn vterste dat waer=
dighe heylighe sacrament te ontfanghen dat hijt begheerden
te vertrecken ende noch te vertoeuen Ende doe hem sijn vrien
den gheen vertreck gheuen en wouden want si saghen dattie
doot niet verde van hem was .Om dat hy ouermits die ghe=
woente der appellacien dye hy ghehantiert hadde in sinen le=
uen Antwoorden Jck appelleer van last ende ghewelt die ghi
mi an doet ende sterf daer mede
¶ Van dat duuckergen ¶Dyalogus vier ende tseuentich
die van tijd tot tijd zo sterk is dat een mens slapend kan doen wat hij gewoonlijk doet als hij wakker is. Wat hij gewend is ziende te doen, kan hij ook met zijn ogen dicht doen.
Er was een arts aan wie iemand dertien pond schuldig was, die hij in drie jaar moest aflossen. Toen de arts op zijn sterfbed lag en hij aangespoord werd om te biechten en het laatste heilig sacrament te ontvangen, kon men niets anders uit hem krijgen dan: “Dertien pond, binnen drie jaar aflossen.” Terwijl hij dit uit gewoonte bleef zeggen, gaf hij de geest.
Er zijn ook kwade rechters en valse advocaten die zich onbehoorlijk gedragen bij het uitoefenen van hun ambt. Ook als zij sterven gebruiken zij hun wijsheid niet, terwijl die dan juist hard nodig is.
Het verhaal gaat dat een rechter, die aan het eind van zijn leven het laatste heilig sacrament aangeboden kreeg, zei: “Laat eerst een oordeel vellen of het gerechtvaardigd is dat ik het laatste heilig sacrament ontvang.” Degenen die bij hem waren zeiden: “Wij vinden dat het rechtvaardig en goed is.” Waarop hij antwoordde: “Dat is geen juist oordeel want u hebt de macht niet om recht te spreken noch om een rechtvaardig oordeel te geven.”
Een ander die op sterven lag en aangespoord werd het laatste heilig sacrament te ontvangen, zei dat hij wilde vertrekken en nog wat wilde wachten. Zijn vrienden wilden niet dat hij zou vertrekken want zij zagen dat de dood nabij was. Omdat hij tijdens zijn leven gewend was in hoger beroep te gaan, antwoordde hij: “Ik ga in beroep vanwege de last en het geweld die jullie mij aandoen.”
Met deze woorden stierf hij.
De 74e dialoog. Over het duikertje
74v
Duyker is een voghel die sijn aes mit duyken crighet .
Dese was seer versumel in hem seluen gheworden ende
seyde in hem seluen wat sal ic onsalighe doen. Gheen
van allen voghelen en wint sijn aes mit so groten arbeyde als
ic want ic altoes duycken moet onder die wateren dat ic mijn
aes hael ende ick sal bi auentuer eens verdrencken. wat heb ick
dan ghewonnen.Beeter ist dat ic tot die andere voghelen gae
ende aes mit hem crighe . dat ick nyet eten en darf altoes dat
broet des arbeyts ende des perikels. Mer alsoe sonder groten
arbeyt leckerliken leuen mach Aldus toech hi opt velt op dat
hi mitten anderen voghelen sijn aes soude vercrighen . Mer
hy en vandt nyet daer hi smaeck in hadde alsoe dat hy groten
hongher leet ende is seer magher gheworden . ende en dorste
van anxte niet weder ten water keeren om te duycken als hy
plach Mer hi sterf van groten hongher ende seyde R echt
is dat hy nyet te eten en vindt : dijet nyet myt sijn arbeyt en
wynt . ¶ Veel menschen sijn dye gheen arbeyt aen nemen en
willen . mer lieuer hebben in armoeden te wesen . Job : Dye
mensch is ten arbeyt gheboren : Dye dan arbeyt versmaedt
die en doet niet dat gheen daer hi toe gheboren is . Ende daer
om als die glosa seyt en sal hy niet comen daer hy toe ghesche=
pen is dat is dat ouerste goet : Paulus die nyet en arbeyt en
sal nyet eeten :¶ Daer om seyt oeck ysidorus : Soeke dy een
profitelick werck by welken die zielen worden veruolt . :
De duiker is een vogel die zijn voedsel verkrijgt door te duiken. Hij had er genoeg van en dacht bij zichzelf: wat moet ik, ongelukkige, doen? Geen enkele vogel hoeft zoveel moeite voor zijn voedsel te doen als ik, want ik moet altijd onder water duiken om mijn voedsel te halen. Misschien verdrink ik nog eens. Wat heb ik dan gewonnen? Het is beter dat ik naar de andere vogels ga en met hen voedsel zoek. Ik hoef dan niet altijd voedsel te eten dat door arbeid en met gevaar is verkregen. Ik kan dan zonder veel inspanning een aangenaam leven leiden.
Dus trok hij naar het veld om met de andere vogels zijn voedsel te zoeken. Maar hij vond niets dat hem smaakte zodat hij grote honger leed en hij heel mager werd. Hij durfde van angst niet naar het water terug te gaan om te duiken zoals hij gewoon was. Voordat hij van honger stierf, zei hij: "Het is rechtvaardig dat iemand niet zal eten die er niet voor heeft gewerkt."
Er zijn veel mensen die geen werk willen aannemen maar liever in armoede willen leven.
In Job staat geschreven: “De mens wordt tot moeite geboren.” Wie dan werk minacht doet niet waartoe hij is geboren. Volgens een commentaar op de Bijbel zal hij daarom niet bereiken waartoe hij is geschapen: dat is het hoogste goed.
Paulus schrijft: “Wie niet wil werken, zal niet eten.” Daarover zegt Isidorus: “Zoek nuttig werk waarmee je ziel wordt vervuld.”
75r
Matighen arbeyt te hebben is ghenoechlickheyt ende ghesont
heyt der zielen ende des lichaems Een weduwe was die nyet
ghegrauen en woude wesen in dat dootcleet dat hoor gheghe
uen was Mer in dat si bearbeyt had mit hoor eyghen handen
Die abt arsenius als men int vader boeck leest die een groot se
natoor gheweest had in des keysers hof Nae doe hy een here=
mijt gheworden was ende seer heylich . Den ghenen die hem
vragheden in wat dinck hy betrouwede Antwoorden hi en=
de seyde Daer in want ic die menschen vlye ende ghesweghen
heb Mer alre meest verblijde ick my dat ick die nootturft myt
arbeyt mijnre handen ghewonnen heb
¶ Van die disteluinck inder kouwen ¶ Dyalogus lxxv .
EEn dijstelvinck stont in eenre kouwen tot eens rijkes
mans huys ende hadde wel te eten nae sinen wil want
die rijke man hadde hem seer lief om dat hy seer soete
liken conde singhen Mer hy en dacht niet van die andere hon
gherighe voghelkijnsOp een tijt waren die vincken in groter
last van hongher ende kommer . wanttet een harden kouden
winter was ende quamen tot dese dijstelvinck biddende ael=
missen van hem Mer hi en gaf hem niet dan doppen ende bols
ter van sijn spijse ende al dat hy nyet en mocht gaf hy den ar=
men. Mer die voghelkijns nament al vreedeliken dat hy hem
gaf ende seyden HOngher maeckt van snoder spijs. lec=
Matige arbeid is aangenaam en gezond voor ziel en lichaam. Er was eens een weduwe die niet begraven wilde worden in het doodskleed dat haar geschonken was, maar in het kleed dat ze met eigen handen gemaakt had.
In Het Leven van de Woestijnvaders lezen we over de abt Arsenius, die een belangrijke positie bekleed had aan het hof van de keizer. Daarna werd hij een kluizenaar die een heilig leven leidde.
Mensen vroegen hem in welke dingen hij vertrouwen stelde. Hij antwoordde: “In het feit dat ik de mensen ontvlucht ben en ik gezwegen heb, maar het meest verheugt het mij dat ik met mijn eigen handen gewerkt heb voor mijn levensbehoeften.”
De 75e dialoog. Over de distelvink in de kooi
Een distelvink zat in een kooi bij het huis van een rijke man. Hij kreeg goed te eten en hij mocht eten zoveel hij wilde, want de rijke man was dol op hem omdat hij prachtig kon zingen. Hij dacht echter niet aan al die andere hongerige vogeltjes.
Omdat het een harde, koude winter was, waren de vinken door honger en gebrek in grote problemen gekomen. Ze kwamen naar de distelvink toe en smeekten hem om hun iets te geven. Hij gaf de arme vogeltjes echter niets anders dan de lege doppen van zijn eten en alles wat hij zelf niet lustte. De vogeltjes namen alles wat hij hen gaf tevreden aan. Ze zeiden: "Dat is wat honger doet: het slechte eten smaakt ons
75v
kernij van groten prijs Aldus doen oeck sommighe menschen
die snode spijse ende dat si verwerpen den armen gheuenDit dede
oec caym gode offerende van sijn snoesten goeden ende daer om sach
god of abels offerhande die vant alre beste dat hi had offerde
ende niet op caym noch op sijn gauen Aldus seyde iacob die patri
arck vanden alre besten vruchten der aerden brenghet gauen den man
dat is gode Salomon Eer god van dijnre substancien ende van=
den eersten vruchten die die beste sijn gif den armen Jtem en wilt
nyet offeren cleyn gauen dat sijn snode want god en ontfan=
get die nietHet is seer grote onedelheit ende si sijn die alre snoodste
die snode dinghen om goods willen gheuen Meester alanus las
sijn lessen in een stat daer omtrent grote faem van hem ghinc al
so dattie rueters ende alle dat volck verhoorden datter soe groten
clerck was die antwoorden konde tot allen questienAldus gin
ghen sommighe vanden anderen wtghesent tot hem ende vraghe
den hem waer in dat geleghen was die alre meeste hoescheyt ende
eerbaerheyt Hi antwoorden Gheuen ist alre eerlickste Ende doe
si dit hoorden volghede si hem daer in Doe seyde hi hem luden
dat si mit malkanderen beraden souden ende hem segghen wat
onder dat alre ouerste dinghen dat alre oneerlicste waer . Si
ghinghen te rade mit malkander ende en mochten niet ouer een dra
ghen Ende doe hi dat ghehoort had berispedese ende seyde Jc had
iu opten wech gheset daer ghi mi soudt hebben gheantwoort.
want ghelijc als gheuen is dat alre eerlicste alsoe is oec ontne
men dat alre oneerlicste . Daer om ghi die den armen dicwijl
hoer goet ontneemt ende gode dye snoodste offert sijt die alre
archste ende oneerlicste . ghelijc als ghescreuen isGheuen is meer
saligher dan te ontfanghen Vander eerlickeyt ende vriherticheyt
titus des keysers van romen is ghescreuen inden gesten vanden
romeynen dat hi op een dach sittende des auonts ouer tafel ende
ghedenckende dat hi van alle den daghe niet ghegheuen en had
alsuchtende seyde O lieue vrienden desen dach heb ick verloren
om dat ick niet ghegheuen en heb
¶ Vanden ouvaer ende den apteeker . ¶ Dyalogus lxxvi
zoet."
Zo doen ook sommige mensen die schamel eten weigeren en dat aan de armen geven. Dit deed ook Kaïn. Hij offerde God het minste van zijn oogst. Daarom zag God dat Abels offer het allerbeste was dat hij had en God merkte de gaven van Kaïn niet op.
Zo zei Jacob de aartsvader: “Het is God welgevallig dat de mens de allerbeste vruchten van de aarde geeft.” Salomo zei: “Eer God met al je rijkdom en geef het beste van de oogst aan de armen. U zult geen onbeduidende gaven offeren. God neemt die gaven niet aan. Het is de gever onwaardig en het meest onwaardig zijn degenen die schamele dingen om Gods wil geven.”
De geleerde Alanus onderwees in een stad waar hij grote faam had. De krijgslieden en het gehele volk hoorden dat er zo’n grote geleerde was die alle vragen kon beantwoorden. Zo gingen sommigen, door de anderen uitgestuurd, naar hem toe en ze vroegen hem waarin de grootste beschaafdheid en eerbaarheid gelegen was. Hij antwoordde: “Geven is het meest eervol.” Toen ze dit hoorden, volgden ze hem daarin.
Alanus zei tegen het volk dat ze met elkaar moesten overleggen en hem moesten zeggen wat het minst eervol was van alle voorkomende dingen. Ze gingen met elkaar in overleg maar ze konden niet tot overeenstemming komen. Toen Alanus dat gehoord had, berispte hij hen. Hij zei: “Ik had jullie op weg geholpen naar het goede antwoord. Want zoals geven het meest eervol is, zo is afnemen het minst eervol.”
Daarom zijn jullie, die de armen dikwijls hun bezit ontnemen en God schamele offers brengen, de allerergsten en het minst eerbaar. Zoals geschreven is: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen.” Over de eerbaarheid en grootmoedigheid van Titus, keizer van de Romeinen, is geschreven in de geschiedverhalen over de Romeinen dat hij, toen hij op een avond aan tafel lag, overdacht dat hij de hele dag niets gegeven had. Zuchtend zei hij: “O lieve vrienden, deze dag is verloren omdat ik niets gegeven heb.”
De 76e dialoog. Over de ooievaar en de apotheker
76r
Die ouvaer is nae der ouder wet een onreyn voghel bo
uen allen voghelen want si altoes van onrey crenghen
die opt ouer der zee ende der wateren ligghen gheuoet
wort ende si reynicht hoor seluen mit horen beck ende eet oeck eyer
der serpenten¶ Het was een apteker die een ouvaer vinck ende
wanttet een onreyn voghel is woude hise reyn maken op dat
mense naden ghebode der ouder wet soude moghen eten ende set
tedese in die apoteeck op datse daer of wel soude ruyken van
die cruyden ende oec ghereynicht soude werden van die medicinen
Mer die welruykende cruyden en smaecten hoor niet ende begheer
den meer te hebben die stinckende krenghen Daer om liep si hey
melick wech wt die apoteeck want si hoor liet duncken dat si
niet langher en mochte leuen van dye costelike reyne kruyden
Ende keerden weder tot hoor onreynicheyt ende eynde hoor leuen
daer in ende seyde Dat mi smaect hou ic voor goet . en wil
niet beters oec wattet doet Aldus doen oec onreyne ende oncuijs
sche menschen die inden stanck der onsuuerheyt staen ende ghewen=
net sijn inder quader begheerlicheyt Daer om en willen si anders
niet noch anders yet en smaket hem van herten . Ende al isset dat si
by tijden een weynich daer of ghetoghen warden si lopen nochtant
haesteliken weder totter lelicheyt als die hont tot sijn wtgekoor
de stanc ende dat verken in dat slijck Daerom seyt Jheronimus
Wee den gheen die sijn leuen in onsuuerheyt eyndet Wee den
gheen die dan heeft dat eynde der onsuuerheyt
¶ Van die pellicaen:¶ Dyalogus [een] ende tseuentich.
Volgens de oude wetten is de ooievaar van alle vogels het meest onrein omdat hij zich altijd voedt met de onreine kadavers die op de oevers van de zee en de rivieren liggen. Hij wast zichzelf met zijn snavel en hij eet ook slangeneieren.
Een apotheker ving eens een ooievaar. Omdat deze vogel onrein is, wilde hij hem rein maken zodat de mensen hem volgens de oude wetten zouden mogen eten. Hij zette de vogel in de apotheek opdat hij door de kruiden goed zou gaan ruiken en hij door de medicijnen gereinigd zou worden. Maar die heerlijk ruikende kruiden smaakten hem niet. Hij wilde liever de stinkende kadavers eten. Daarom liep hij stiekem weg uit de apotheek. Hij vond dat hij niet langer kon leven van die fijne reine kruiden. Hij keerde weer terug naar zijn onreine leven en hij bleef daar tot hij stierf. Hij zei: "Wat me smaakt lijkt me goed. Ik wil niet iets beters, wat het ook met me doet."
Net zo doen onreine en onzindelijke mensen die in de stank van de onreinheid leven en gewend zijn het verkeerde te begeren. Daarom willen ze nooit iets anders en ze vinden niets anders fijn. Zelfs wanneer ze er een tijdje vandaan gebleven zijn, gaan ze toch gauw weer terug naar hun kwalijke bestaan, net zo als de hond naar zijn favoriete stank en het varken naar de modder teruggaat.
Hieronymus zegt daarover: “Wee degene die zijn leven in onreinheid eindigt, wee hem die in zonde sterft.”
De 77e dialoog. Over de pelikaan
76v
PEllicaen is een cleyn voghel die altoes inder eenicheit
begheert te wesen Op een tijt bereyden die eend en=
de die ghent een groot waerschap daer si toe noeden
alle dye tamme voghelen daer by te wesen. ¶ Mer op dattet
waerschap te groter ende hogher soude wesen ghinghen si in
der woestinen ende brochten den pellicaen mit hem totten wer=
schap Ende waren tesamen blijde ende vrolick Naden waer=
schap baden alle die voghelen vriendelic den pellicaen dat hy
onder hem luden woude bliuen wonen ende dat hi niet weder
dwalen en soude in die wildernisse ende daer soe grote armoe
de lijden Hi wort verwonnen van al hoorre beeden ende bleef
een wijl tijds myt hem wonen ende wort leckerlick myt hem
gheuoedt . Ende als hi bidden of in god scouwen woude soe
en mocht hi dat niet doen vant ghekrijt ende rumoer der an=
der voghelen . Hy en mocht oeck niet soberliken leuen als hy
ghewoenlick was . om oueruloedicheyt der spijsen ende des
drancks die hy daer hadde Daer om keerde hij weder ter her
ten . ende als hi eerst gadeliken mochte is hi weder ghekeert
inder woestinen . daer hy myt paulo een goet strijt vacht sijn
loep des leuens volbrocht sijn gheloef ende deuoci bewaerden
ende seyde WJe wil wesen ynnich ende god scouwen :
hi moet enich sijn ende die menschen scuwen ¶Alsoe seltu oec
doen alstu god dienen wilste : altoes als tijt is alleen wesen
De pelikaan is een kleine vogel die er altijd naar verlangt om alleen te zijn.
Op een keer bereidden de eend en de gans een groot feestmaal, waarvoor zij alle tamme vogels uitnodigden om aanwezig te zijn. Maar om het feestmaal meer luister bij te zetten, gingen ze de wildernis in en brachten ze de pelikaan mee naar het feest. Iedereen was blij en vrolijk.
Na de maaltijd vroegen alle vogels vriendelijk aan de pelikaan of hij bij hen wilde blijven wonen, zodat hij niet weer in de wildernis zou dwalen waar hij grote armoede zou moeten lijden. Door alle smeekbeden van de vogels liet hij zich overhalen. Hij bleef een tijd lang bij hen wonen. Daar kreeg hij heerlijk te eten.
Maar als hij bidden wilde of God innerlijk wilde ontmoeten, kon hij dit niet doen door het geschreeuw en rumoer van de andere vogels. Door de overvloedige spijzen en dranken die hij kreeg, kon hij ook niet sober leven zoals hij gewend was te doen.
Hij kwam tot inkeer en op een geschikt moment keerde hij terug naar de wildernis. Daar heeft hij net als Paulus een goede, innerlijke strijd gevoerd. Hij bracht er zijn leven tot een goed einde en hij behield zijn geloof en vroomheid. Hij zei: "Wie God wil zien en zich aan hem wil wijden, moet alleen zijn en de mensen mijden."
Zo moet ook u doen als u God wil dienen: steeds als de tijd daar is alleen zijn,
77r
op dattu mit rustigher herten in die godlike scriften in heyligen
ghedachten deuoten ghebeden . ende in contemplacien dinen
gheest moechste oefenen ende in die medespraeck des alren ouersten
verblijden Hoort wat bernardus seyt O heylighe ziel wes al=
leen dattu den heer van allen di alleen houdeste dien du wt allen
vercoren hebste Vlye die creaturen is dattu den scepper wilste heb
ben Vlye die werlt oftu anders reyn wilste sijn Want augustinus
seyt Jst dattu reyn wesen wilste en laet di die werlt niet genoegen
Men leest int vader leuen dattie heylighe abt arsenius den heer
bat ende seyde O heer stuer mi ter salicheyt Ende daer quam een stem
die hem seyde Arseni wilstu heylich wesen.vlye. swighe ende
ruste. Die gheen die inder enicheyt sittet ende rust die wort van
drie vianden verlost dat is vant horen spreken ende sien
¶ Van die tortel duyf ¶ Dyalogus acht ende tseuentich.
DJe tortel duyf is die alre cuyste onder alle voghelen die
alsoe langhe als hoor ghade leeft gheen ander lief en
heeft Ende als die sterft en soecktse gheen ander gade
weder Sy drinckt altoes water dat onclaer is ende rustet nym=
mermeer op een groen tack daer was een tortel duyf die hoer
ghade verloren hadde dye altoes droeuich was ende en wou=
de niet ghetroest wesen noch verlichtenisse hebben Mer leyden
in droefheyt hoor leuen in alre cuysheyt . Alle die andere vo=
ghelen hadden medelijden myt hoor doe si saghen dat si van rou
wen steruen woude Alsoe dat si alle tot hoor vloghen ende seyden
opdat je met een kalm gemoed door middel van de goddelijke geschriften, heilige gedachten, vrome gebeden en in contemplatie je geest mag oefenen en je je in de samenspraak met de Allerhoogste mag verblijden.
Luister naar wat Bernardus zegt: “O heilige ziel, wees alleen opdat je er alleen voor de Heer bent, die jij boven alle anderen hebt uitverkoren. Ontvlucht de andere schepselen omdat je bij de Schepper wilt zijn, ontvlucht de wereld opdat je gezuiverd wordt.” Want Augustinus zegt: “Als je rein wilt zijn, laat dan wereldse genoegens je niet smaken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders leest men dat de heilige abt Arsenius tot de Heer bad: “O Heer, laat mij zalig worden.” Toen hoorde hij een stem die zei: “Arsenius, als je heilig wilt zijn, vlucht, zwijg en rust dan.”
Degene die alleen is en rust, wordt van drie vijanden verlost, namelijk: horen, spreken en zien.
De 78e dialoog. Over de tortelduif
De tortelduif is van alle vogels de meest kuise vogel, die - zolang als haar partner leeft - geen ander liefheeft. Als ze sterft, zoekt ze geen andere partner meer. Ze drinkt dan altijd troebel water en ze rust nooit meer op een groene tak.
Er was eens een tortelduif die haar partner verloren had en daardoor altijd verdrietig was. Ze wilde getroost noch opgebeurd worden, maar ze leidde in droefheid haar kuise leven.
Alle andere vogels hadden medelijden met haar toen ze zagen dat ze wilde sterven van verdriet. Ze vlogen allemaal naar haar toe en ze zeiden:
77v
O suster waer om wilstu aldus vergaen van rouwe coem mit
ons dattu wat vert[or]est moechste warden .want wy alle ga
der dy begheeren te helpen ende te onthoudenDie tortel duyf
dit horende wort een weynich hier wt vermaect ende conuer=
seerden minliken mit hem allenEnde alle andere voghelkijns
ontfinghense vriendeliken ende leydense elck tot sijn neste ende
deelden hoer spijse mit hoerMer die tortelduyf om dat si was
seer cuys ende gheen oncuysheyt en mochte sien ende die stanc
der onsuuerheyt niet liden en mocht vloech van daen ende en
woude daer niet bliuenEnde alsoe liet si dat gheselscap der on
reyne voghelen ende keerden weder tot die puerheyt der cuys
heyt ende seyde Altoes ben ic kuys ende reyn ende wach
te mi van dat onreyn ¶ Dit souden si oeck doen die schuldich
sijn die reynicheyt te houden want niet alleen en sellen si vlyen
onreyne menschen mer oeck die steden der onreynicheyt om die
lelickheyt ende stanck der onsuuerheyt Want niet en is stinc=
kender ende versmadeliker dan die stanck der onreyne wellus
ticheyt Bernardus Der onsuuerheyt appetijt is vol bangic[h]
heyt . dat werck versmadelicke onreynicheyt . dat eynde vol
des rouwen ende der scaemten : ¶Ambrosius scrijft int derde
boeck vander reynicheyt Van eenre eerbaer vrouwe mit hoer
dochteren die malkander omuatende onderlinghe omhelseden
of si danssen souden worpen hem seluen int lopende riuier op
dat si van die borghers gheen last van hoor reynicheyt souden
lijden . Des ghelijck vertelt augustinus inden boeck vander
stat godes Van dye vrouwe lucrecia ghenoemt die vercracht
wort van terquinus des conincks soen die hoer vrienden daer toe
verwecten dat sijt souden wreeken Ende want dat grote quaet
in hoer ghesciet was wort si sieck ende onlijdsamich ende doode
hoer seluen Dat si niet ghedaen en soude hebben seyt augustinus
Want nyemant moet hem seluen verdoen om eens anders qua
de lusticheyt te scuwen want hi en sel hem seluen niet besmetten ist dat
“O zuster, waarom wil je jezelf al rouwend te gronde richten? Kom met ons mee om getroost te worden, want wij willen je allemaal graag helpen en bij ons houden.”
Toen de tortelduif dit hoorde, voelde zij zich iets opgewekter. Ze praatte vriendelijk met hen allen. Alle andere vogeltjes ontvingen haar hartelijk, brachten haar naar hun nest en deelden hun voedsel met haar.
Omdat de tortelduif echter zeer kuis was, geen onkuisheid wilde zien en ook de stank van onzuiverheid niet kon verdragen, wilde ze daar niet blijven. Ze vluchtte weg. Zo liet ze het gezelschap van de onreine vogels achter zich. Ze keerde terug tot de puurheid van het kuise leven. Ze zei: "Altijd ben ik kuis en rein en houd ik mij verre van het onreine."
Dit zouden ook degenen moeten doen die verplicht zijn een rein leven te leiden. Niet alleen moeten zij onreine mensen vermijden maar ook de steden waar onreinheid heerst, vanwege de lelijkheid en de stank van de onzuiverheid. Want niets stinkt meer en is verwerpelijker dan de stank van onreine wellust.
Bernardus zegt: “De onzuivere lust is vol benauwdheid, de daad een schandelijke onreinheid en het einde is vol rouw en schaamte.”
Ambrosius schrijft in het derde deel van zijn boek Over de maagdelijkheid: “Een eerbare vrouw en haar dochters omhelsden elkaar. Terwijl ze elkaar vasthielden alsof ze wilden dansen, wierpen ze zich in de stromende rivier opdat hun reinheid niet geschonden kon worden door de burgers van de stad.”
Iets dergelijks vertelt Augustinus in het boek De Stad van God over vrouwe Lucretia, die verkracht werd door Tarquinius, de zoon van de koning. Ze spoorde haar vrienden ertoe aan deze daad te wreken. Vanwege het grote kwaad dat haar was aangedaan werd ze ziek. Ze kon het leven niet langer verdragen en ze doodde zichzelf.
Volgens Augustinus had zij dit niet moeten doen, want niemand zou zichzelf moeten ombrengen om de kwade lust van een ander te ontlopen. Hij kan namelijk niet verontreinigd worden
78r
tet is vreemde of des anders quade lusticheyt ende hy nochtans
blijft inden opset der reinicheyt ouermids welcke dat lichaem
wort gheheylichtDen lichaem en beneemt niet sijn heylicheit
des anders ghewelt der quade lusticheyt . Welcke heylicheit
bewaert ende ghehouden wort in volstandicheyt sijnre reyn=
nicheyt Nochtant versmadenisse der oneerbaerheyt mynne der
eerbaerheyt stantachticheyt der stercheyt sijn in sulken menschen te
prijsen Vander reynicheyt eenre cuysscher vrouwen wort ge
screuen in dat boeck vanden fabulen der philosophen . Dat op
een tijt horen man mit laster verweeten wort dat hi een stinc=
kende adem had ende hy dat sijnre huysurouwen clagede waer
om si hem dat niet vermaent en had dat hi daer teghen medi=
cijn hadde moghen doen Antwoorden si dat soude ick ghedaen
hebben had ick niet ghemeent dat alle die monden der mannen
stinckende sijn Hier wt schijntet wel dat hoor mont voorden
mont enich anders mans nie gheweest en hadde. .
¶ Van den patrijse ¶ Dyalogus neghen ende tseuentich .
PAtrijs die voghel heeft sijn naem als die meesters seggen
naden latijn dattet soe loes ende diefachtich is dattet
andere voghelen eyer tot sijn nest sleept : ende voetse
wtten dop Mer die natuer en lieghet daer niet in want als die
ionghen hoorre moeder stemme horen laten si varen diese ghe
voet heeft ende loepen tot hoor diese ghewonnen hebben Dese
patrijs maket hoor nest in die doornen bosse ende leyt die eyer
door vreemde of zondige lusten van iemand anders als hij ondanks alles zijn reinheid wil blijven behouden waardoor het lichaam wordt geheiligd. Het lichaam wordt niet ontheiligd door het geweld van de zondige wellust van een ander. Deze heiligheid wordt bewaard door te volharden in reinheid. In zulke mensen zijn ook verwerping van oneerbaarheid, liefde voor eerbaarheid en volhardende geestkracht te prijzen.
In het verhalenboek van de filosofen wordt geschreven over de zuiverheid van een kuise vrouw. Op een keer kreeg haar man het verwijt dat hij een stinkende adem had. Hij klaagde tegen zijn vrouw waarom zij hem niet opgedragen had daartegen medicijnen te gebruiken. Zij antwoordde: “Ik zou het gedaan hebben als ik niet gemeend had dat alle mannen uit hun mond stinken.”
Hieruit blijkt dat haar mond nooit dichtbij de mond van een andere man geweest was.
De 79e dialoog. Over de patrijs
De patrijs heeft de naam, zoals de Latijnse geleerden zeggen, dat zij zo onbetrouwbaar en diefachtig is dat zij de eieren van andere vogels naar haar nest sleept. Zij voedt de jongen zodra ze uit het ei zijn. Maar de natuur liegt niet want als de jongen hun moeders stem horen, maken zij zich los van degene die hen gevoed heeft. Ze lopen dan naar degene uit wie ze voortgekomen zijn. Deze patrijs maakt haar nest in de doornstruiken en legt de eieren
78v
in hoor nest op puluer of sant Ende als yemant bi dat nest coemt
gaet dye moeder wtten nest ende offert hem dyen luden ende
veynst haer cranc te voet te wesen of int vlyegen dattet scijnt dat
mense haestelick soude moghen vangen om dat si gaet of vlie=
ghet also traecheliken voort datmen meent datmense alle gan=
ghe vanghen sal Mit dustanigher loosheyt be[g]rieghen si dye
se vanghen willen . op dat si se verde van dat neste brenghen
sal ende soe die eyer of ionghen moghen ontgaen Een patrijs
had eens anders voghels eyer gestolen daer die niet by en was
Die als si weder bi dat nest quam ende hoor eyer niet en vant
wort si seer droeuich ende sochte die eyer myt grooter narns=
ticheyt alsoe dat sise ten lesten vant ende ghinck myt haestich=
heyt ende gaf dat den rechter te kennen . Die rechter daghede
den dief voer hem ende examineerden subtiliken vander saec
Mer hi en woudes niet belyden ende versakedet mit al sijnre
macht Ende want die rechter geen tughen en hadde en mocht
hy den dief niet oordelen mit recht Doe seyde die beclaechster
heer rechter ghy sout hem pinighen alst behoort dan sal si die
waerheyt wel segghen Die rechter seyde Ende du biste schul
dich die diefte mit tughen te bewijsen op dat mijn oordel rech
telick gheschiede . of ick sal di oeck daer om pinen andoen En
de om dat sijs niet betughen en mocht kreech die rechter sus=
pici of quaet vermoeden ende lietse alle beyde in die wip op han
ghen ende besoeken alsoe dattie patrijs sijn diefte beliden En
de die beclaechster belijden oeck veel quaets dat si int verbur=
ghe hadde ghedaen : Alsoe datse die rechter beyde deede han=
ghen ende steruen an die galghe ende seyde Die van
misdaet enen anderen beclaecht . doet als die gheen dye hem
seluen inden stricke iaecht .¶ Daer om alstu een ander wilste
beclaghen soeck eerst in dy seluen oftu vanden ghelijken woor
den of werken berispet moechste werden Paulus Niet onscul
dich en bistu o mensche dye den anderen oordels . want ynt
gheen daerstu den anderen veroordels verdoemste di seluen om
in haar nest op stof of zand.
Als iemand het nest nadert, gaat de moeder er van af en staat ze het luidruchtig af. Ze doet of ze mank is of moeilijk vliegt, zodat het er op lijkt dat je haar snel kunt vangen. Omdat ze vliegend zo traag vooruit komt, denkt men dat je haar overal wel kunt vangen. Met zo’n list misleidt ze haar belagers door hen ver van het nest te leiden zodat hun de eieren of de jongen ontgaan.
Een patrijs had eens eieren gestolen van een andere vogel die niet op haar nest was. Toen ze weer terug bij haar nest kwam en ze haar eieren daar niet vond, werd ze heel verdrietig. Ze zocht er met grote volharding naar totdat zij ze ten slotte vond. Meteen ging ze naar de rechter om het hem te vertellen. De rechter ontbood de dievegge om haar scherpzinnig over de kwestie te ondervragen. Ze wilde geen schuld bekennen maar ze ontkende zeer stellig.
Omdat de rechter geen getuigen had, kon hij de dievegge niet gerechtelijk veroordelen. De aanklaagster zei: “Weledele rechter, volgens het recht moet u haar op de pijnbank leggen, dan zal zij de waarheid wel zeggen.” De rechter zei: “En u bent verplicht de diefstal te bewijzen met getuigen zodat ik volgens het recht kan oordelen, of ik zal ook u op de pijnbank moeten leggen.”
Omdat ze de diefstal niet kon bewijzen, kreeg de rechter argwaan. Hij liet hen allebei aan de wipgalg ophangen en folteren totdat de patrijs de diefstal bekende. Maar ook de aanklaagster gaf toe veel misdaden in het geheim te hebben gepleegd. De rechter liet hen allebei hangen en aan de galg sterven en zei: "Wie een ander van een misdaad beschuldigt, doet als iemand die zichzelf de strop omdoet."
Kijk daarom als je een ander wilt aanklagen eerst of je niet van dezelfde woorden of daden beschuldigd kan worden. Paulus zegt: “Wie een oordeel velt over anderen is niet onschuldig, want waar je de ander veroordeelt, veroordeel je je zelf
79r
dattu dat selue doeste dattu veroordels dye dan den anderen
leerste di seluen en leerstu niet Du predicste datmen niet stelen
en sal . du steelste selue Du segste datmen gheen ouerspul doen
en sal.du doetste dat selue Daer om seyt die wijse catho Dat=
tu pleechste in anderen luden lasteren sich dattu dat selue nyet
en doest Want lelic ist den meester dattie schult hem seluen be=
straffet. Het is ghesciet dat een rechter vonnisse gaf ouer enen
moordenaer dat men soude hanghen.Doe stont daer bi een phi
losooph die daer om lachchede Ende als hem die rechter vra=
ghede waer om dat hi lachchede . Antwoorden hi . want dye
grote moordenaers veroordelen die cleyne.¶ Augustinus int
derde boeck vander stat godes seyt een exempel vanden groten
alexander ende van dionides den zeerouer . welck als hi ghe=
uanghen was vanden alexander wort gheuraecht waer om
hi die zee also e verderf Hi antwoorden weder mit vrijen woor
den waer om vercrachtes du alle die werlt o heer conincMer
om dat ic dit doe mit een cleyn scheepgijn hiet ic een zeeroeuer
ende een moordenaer Ende wanttu dat doeste mit groten scee
pen hietstu te wesen die keyser Waer alexander alleen gheuan=
ghen hi soude een moordenaer wesen. Ende waert dat naden
wille dionides dat volc gheregiert worde hi soude keyser we
sen Boosheyt der quaden auenturen heeft mi een dief ghemaect
Dy heeft die onuerdrachlike houerdie ende die onuersadelike
ghiericheyt oeck ghemaect een dief Waert dattie auentuer op
mi verbetert worde ick soude bi auentueren beter warden en
de dattu quader auentuer hadste du soudste boser warden :
Als dit alexander hoorden verwonderden hi hem van die vroe
micheyt des zeeroeuers ende seyde Jck selt besoeken oftu oeck
beeter selste werden . Jck sal dijn auentuer verwandelen dat=
tet hoer schult nyet meer wesen en sal dattu quaet doeste mer
ymmer dinen quaden wil ende natuer toe sel wardegheghe=
uen Ende hi liet hem mede wesen een van sinen ridders dat hi
alsoe rechteliken soude moghen strijden ende vechten: .
omdat je hetzelfde doet wat je veroordeelt.” Wat je aan anderen leert, daar leer je niet zelf van. Je verkondigt dat men niet stelen mag maar je steelt zelf. Je zegt dat men geen overspel mag plegen maar je doet het zelf.
Daarom zegt de wijze Cato: “Wat je in andere mensen afkeurt, moet je zelf ook niet doen.” Want het strekt de leermeester tot schande als hij iemand straft terwijl hij zelf schuldig is.
Eens sprak een rechter het vonnis uit dat een moordenaar opgehangen moest worden. Er stond een filosoof bij die om de straf lachte. Toen de rechter hem vroeg waarom hij lachte, zei hij: “De grote moordenaars veroordelen de kleine.”
Augustinus geeft in het derde boek van De Stad van God een voorbeeld van Alexander de Grote en Dionides de zeerover aan wie, toen hij gevangen genomen was door Alexander, gevraagd werd waarom hij de zee zo onveilig maakte. Hij antwoordde vrijmoedig: “Waarom onderwerpt u de hele wereld, o heer koning? Omdat ik dit met een klein scheepje doe, word ik een zeerover en een moordenaar genoemd maar om wat u doet met grote schepen wordt u keizer genoemd. Was Alexander alleen gevangen genomen, dan zou hij een moordenaar zijn. Zou het volk naar de wil van Dionides geregeerd worden dan zou hij keizer zijn. Het noodlot heeft van mij een dief gemaakt, maar u bent een dief geworden door ondraaglijke hoogmoed en niet te verzadigen hebzucht. Zou het lot mij zuiveren, dan zou ik door dat lot een beter mens worden en als het noodlot u overkwam dan zou u een slechter mens worden.”
Toen Alexander dit hoorde verwonderde hij zich over de moed van de zeerover en zei: “Ik ga onderzoeken of je een beter mens kan worden. Ik zal jouw lot zo veranderen dat je daar niet meer de schuld aan kunt geven als je kwade dingen doet, maar dat ze altijd aan je kwade wil en aan je natuur toegeschreven kunnen worden.”
Hij liet hem een van zijn ridders worden zodat hij het recht had om te vechten.
79v
¶ Van die aexter ende andere voghelen Dyalogus tachtich:
Aexter is een cloec ende loos voghel als palinius die mees
ter seyt ende is wit ende swart van verwen ondersneden
Een aexter die latijn ende duytsch konde spreken was
seer wel onthouden bi enen vogelaer waer om si niet ondancbaer
wesende woude hem te lonen Ende vloech tot een hoep voge=
len ende ghinck by hem sitten ende spraeck minliken mit hem
allen daer die andere voghelkijns seer blide of waren ende wou
den oeck duytsch leren spreken waer om si eendrachteliken dye
aexter tot hem riepen ende seyden . Wij bidden di dattu ons
wilste leren spreken alstu sprekes . wij sellen dy daer of loon
gheuen tot dinen wil Die aexter seyde Jck en mach v daer op
niet antwoorden eer dat ick ghesproken heb myt minen doc=
toor diet mi gheleert heeft Mer wildi nochtans myt my vlie=
ghen daer hy is . hy sal v minliken ontfanghen . ende v leren
als ick gheleert ben ¶Die voghelkijns gheloueden der aexter
ende vloghen myt haer. Ende doe die aexter weder by horen
heer quam vertelde si hem alle die woorden ende seyde. Ganc
ende bereyde dine netten ende ick sal myt alle den hoop in dye
netten vlieghen. Dye andere voghelkijns hoorden die woor=
den . mer si en verstondense nyet : waer om sy sonder sorghe
aenvloghen. Daren binnen bereyde hem die voghelaer ende
spreyede sijn netten ¶ Ende die aexter quam weder tot dye
voghelen ende seyde . En wilt nyet twijfelen o mijn sust=
De 80e dialoog. Over de ekster en andere vogels
Zoals Plinius de Oudere schreef, is de ekster een slimme en onbetrouwbare vogel met een zwart-wit verenkleed.
Een ekster die Latijn en Nederlands kon spreken, werd zeer gastvrij onthaald door een vogelaar. Ze wilde hem belonen om niet ondankbaar over te komen. Ze vloog naar een zwerm vogels en ging bij hen zitten. Ze praatte vriendelijk met hen allen. De andere vogeltjes waren daar heel blij om en wilden ook Nederlands leren spreken. Daarom riepen ze eenstemmig de ekster bij zich. Ze zeiden: “Wij verzoeken je om ons te leren spreken zoals jij spreekt. We zullen je daarvoor belonen, wat je ook van ons vraagt.” De ekster zei: “Ik kan daarop geen antwoord geven voordat ik met mijn leermeester heb gesproken. Maar vliegen jullie toch met mij mee naar waar hij is. Hij zal jullie vriendelijk ontvangen en hij zal jullie leren wat ik geleerd heb.” De vogeltjes geloofden de ekster en vlogen met haar mee.
Toen de ekster weer bij haar baas kwam, vertelde ze hem alles en zei: “Ga je netten gereedmaken. Ik zal met de hele zwerm in je netten vliegen.” De andere vogeltjes hoorden die woorden maar begrepen ze niet. Daarom kwamen ze zorgeloos aanvliegen. Binnen bereidde de vogelvanger zich voor door zijn netten te spreiden.
De ekster vloog weer naar de andere vogels en ze zei: “O mijn zusters, aarzel niet
80r
teren vrijliken vlieghet mit mi. want ic vreedeliken ghesproken
heb mit minen meester die ons blijdeliken ontfanghen sal:Ende
na datse alle onder die netten gheuloghen waren toech hi hem dye
netten ouert hoeft ende vincse al ende vercofse ende wort rijc ende
seyde Als wi bedriechliken woorden horen.volghen wij die
soe sijn wi doren : Alsoe sellen wij ons oec wachten gheloef te
gheuen den woorden der gheenre die bedriechliken mit ons spreken
Want salomon seyt die mensch die mit smeykenden ende beueyns=
den woorden sprect tot sinen vrient die spreyt een net tot sinen
voeten Jtem die quade mensch die smeekeliken sprect is den onno=
selen een stric Men plach te vertellen dat een netteboef siende e=
nen lantman brengende een scaep an die merct om te verkopen
seyde tot sinen ghesellen.wilt ghi dat scaep hebben dattie rustier
draghet Si seyden Ja wiDoe ordineerde hi sijn ghesellen tot drye
platsen daer die man mitten scaep voerbi soude gaen ende seyde
dat elck van hem den lantman vraghen soude of hi den hont ver
copen woude Ende doe hi gaende quam daer die eerste stont doe
vraechde hem die of hi den hont vercopen woude Die lantman
antwoorden dattet gheen hont en was mer een scaep Ende doe den
anderen oec des ghelijc vraechden wort hi ten lesten versuft ende
mostet ghelouen dat si alle seyden als dattet een hont was ende
gheen scaep Also sijn oeck sommighe die al gelouen datmen hem
seyt dat groot perikel is . Als die wise man seyt En wilt niet
ghelouen alle woorden Mer in allen dinghen selmen ansien hoe
men dat volbrenghen mach ende wat eynde daer of comen sal.
Ghelijc als men een fabel seyt dattie muysen raet te samen hiel
den dat si een bel souden maken om die ander katten hals te binden
op dat sijt alle mochten horen wanneer die katte quaem daer si sijn.
dat si hem dan souden moghen berghen . Mer daer was een onder hem
die die wijste was ende seyde Als die bel al ghemaect ende rede is
wie van v salse dan der katten an den hals binden Ende want
daer nyemant en wart gheuonden dye die kat dye bel anden
hals woude hanghen . was hoor raet te niet :
Van die wouwe die des velthoens ionghen at Dyalogus lxxxi
en vlieg met mij mee. Ik heb een prettig gesprek gehad met mijn meester en hij vindt het fijn om ons te ontvangen.”
Nadat de vogels onder de netten gevlogen waren, trok hij ze dicht en hij ving hen allemaal. Daarna verkocht hij de vogels en hij werd rijk. Hij zei: "Wie luistert naar bedrieglijke woorden, zal voor de gek gehouden worden."
Zo moeten wij ervoor waken om geloof te hechten aan de woorden van degenen die ons proberen te bedriegen. Salomo zegt dat de mens die vleiende en huichelachtige woorden tot zijn vriend richt, hem in zijn netten verstrikt. Ook zet de kwaadaardige mens met zijn vleiende woorden een strik voor de onschuldigen.
Er is een verhaal over een landloper die een boer zag die naar de markt ging om een schaap te verkopen. Hij zei tegen zijn vrienden: “Willen jullie dat schaap hebben dat die lompe boer bij zich heeft?” Ze antwoordden dat ze dat wel wilden.
Toen zette hij zijn kameraden bij drie plekken neer waar de man met het schaap voorbij zou komen. Hij droeg ieder van hen op de boer te vragen of hij zijn hond wilde verkopen.
Toen de boer bij de plek kwam waar de eerste stond, vroeg deze hem of hij de hond wilde verkopen. De boer antwoordde dat het dier geen hond was maar een schaap. Toen de anderen dezelfde vraag stelden, raakte hij in de war. Hij moest nu wel geloven dat het een hond was en geen schaap. Ze zeiden het immers allemaal.
Sommige mensen geloven alles wat men hun zegt, wat een groot risico is.
De wijze man zegt: “Geloof niet alles wat gezegd wordt. Onderzoek alle dingen, kijk hoe je iets aan moet pakken en hoe je het tot een goed einde kan brengen.”
Er is een fabel over muizen die met elkaar een list bedachten. Ze zouden een bel maken om die om de hals van de kat te binden. Zo zouden ze kunnen horen wanneer de kat eraan kwam om zich dan uit de voeten te kunnen maken.
Een van hen was de slimste. Hij zei: “Als de bel gemaakt is en klaar is voor gebruik, wie van jullie gaat hem dan om de hals van de kat doen?”
Er werd niemand gevonden die de kat de bel om wilde binden. Zo ging het listige plan niet door.
De 81e dialoog. Over de wouw die de jongen van de patrijs opat
80v
WUwe is een voghel als ysidorus seyt bi nae soe groot
als die aern ende heeft clauwen voeten ende bec als
een hauic Mer heeft cromme vloghelen ende niet recht
als die hauick:weeck nochtant in crachten . ende int vlieghen
seer gripende die den huysuoghelen seer veruolghet ende vlie=
ghet omtrent die vleys halle ende bi die krenghen. koen ende
stout isse op cleyn voghelkijns ende bloe voor dye grote : Sy
wort gheiaghet vanden sperwer hoe wel dat si twewerf me=
re is dan hy ¶ Dese wu vinck op een tijt die ionghen des velt=
hoens ende atse waer om die velthoen seer toornich was en=
de veruolghedese ouer al daer hy mocht Daer nae langhe tijt
hadde die wuwe compunci ende bad verghifnisse by hoor sel
uen [sic] andere boden : ¶ Mer dat velthoen was hartsinnich ende
en woudes hem niet vergheuen ende seyde D ijn mis=
dat en wil ick dy niet vergheuen . noch nu noch oeck nae de=
sen leuen . ¶ Aldus vintmen veel hartnackighe menschen die
nymmermeer vergheuen willen die hem venij bidden . yeghen
welcke onse heer int ewangeli seyt Jst dattu niet en vergeefs
den menschen hoor sonden : soe en sal v uwe vader uwe son=
den niet vergheuen Augustinus een yghelic mensch sel alsulke ver
ghiffenisse van gode ontfanghen als hi gheeft sinen euen mensch
Daer om seit die wise man Schelt quijt dinen euen mensch die di
bescadicht endedan alstu bit sellen di dijn sonden ontbonden warden want
augustinus seyt dattie wise niet alleen en verghet dat onrecht dat
De wouw is, zoals Isidorus zegt, een vogel die bijna net zo groot is als een arend. Hij heeft klauwen en een snavel zoals een havik. Maar hij heeft kromme vleugels, die niet zo recht zijn als die van een havik en hij is bovendien minder krachtig. In de vlucht achtervolgt hij de kleine vogels. Hij is zeer roofzuchtig en hij vliegt in de buurt van de vleeshal en bij de kadavers van dieren. Dapper en brutaal is hij als het om kleine vogels gaat, maar hij is bang voor de grote. Er wordt op hem gejaagd door de sperwer hoewel hij twee keer groter is.
Deze wouw ving op een keer de jongen van een patrijs. Hij at ze op waardoor de patrijs erg woedend werd. Zij achtervolgde hem overal waar ze kon. Na lange tijd kreeg de wouw wroeging. Hij stuurde boden die namens hem om vergiffenis vroegen. Maar de patrijs was halsstarrig; ze wilde hem niet vergeven. Ze zei: "Jouw misdaad wil ik je niet vergeven, nu niet en ook niet na dit leven."
Zo zijn er veel hardnekkige mensen die nooit degenen willen vergeven die hun om vergiffenis vragen. Tegen hen zegt onze Heer in het Evangelie: “Want als jullie de zonden van anderen niet vergeven, zal jullie hemelse Vader jullie ook niet vergeven.” Augustinus zegt: “Ieder mens zal dezelfde vergeving van God ontvangen als hij zijn medemens geeft.” Daarover zegt de wijze man: “Vergeef je medemens die jou heeft beschadigd, dan zal je, als je bidt, bevrijd worden van je zonden.” Want Augustinus zegt dat de wijze niet alleen het onrecht duldt dat
81r
hem gheschiet is.mer hi versaect oec daer bouen dat hem onrecht
ghedaen is Also als seneca inden boeck vander stantafticheit der
wiser vraecht: wanneer die wijse gheslagen is wat sal hi doen
Hi antwoort wat dede die wijse cato doe hy voor sinen mont
gheslaghen wort Hi en dede gheen wraec van dat onrecht hy
en vergafs niet alleen mer versaectent oec dattet hem gheschiet
was Jtem noch scrijft seneca in den boeck van der toornicheyt
van socrates den philosooph dat hy op een tijt ouer die straet
ghinc ende wort mit vuysten gheslaghen.Dat hi doe anders niet
en seyde dan dattet verdrietelic waer dattie menschen niet we=
ten en konnen wanneer si mitten panser ende hellem gaen sellen
of niet Jtem noch seyt hi int selue boeck vanden philosooph dio
gines doe hy mit sinen discipel lentulus harde woorden had ende
lentulus toornich wesende vergaderden in sinen mont een
vette grote quad vant vette speekel ende spoechse in sijns meys=
ters dyogenes aensicht Dat hi doe sijn aensicht scoo[e]n maecten
als hi best konde ende seyde Jc sel allen menschen segghen o len=
tule dat sijt lieghen . Die segghen willen dattu ghenen mont
en hebste Seneca scrijftDat socrates die philosooph twe huys
vrouwen had die altoes teghen malkander keuen alsoe dat si
beyde op een tijt in hem verwoet wesende tot hem liepen ende
worpen hem ter aerdenOp een ander reyse als een van den wi
uen hem veel dreycheliken smadeliken woorden ghegeuen had
ende hi dat niet en achtede ende sitten ghinc buten an dye muer
vanden huyse dat doe stortede dat wijf op sijn hoeft een pot mit
onreyne pisse Mer socrates daer wt niet vertornt droechden
sijn hooft ende seyde Jc mochts oec wel dencken dat na den donre
reghen pleech te volghenHier na doe hem sijn vrienden rieden
dat hi die quade wiuen veriaghen soude. Antwoorden hi Jck
leer hoedanich ick in die straet ben.dat is Jc leer binnen huyse
verduldicheyt. Op dat icse in die marct ende onder den luden
mach ghebrucken Op een tijt doe den goedertieren keyser theo
dosius gheuraeghet wort hoe hi alsoe sijn onrecht verdraghen
mocht ende die gheen dye hem quaet deeden hoorden hy ende
hem overkomen is, maar hij ontkent bovendien dat hem onrecht is aangedaan.
Als Seneca zich in het boek Over de gelijkmoedigheid van de wijzen afvraagt wat de wijze man zal doen als hij geslagen wordt, antwoordt hij: “Wat deed de wijze Cato toen hij op zijn mond geslagen werd? Hij nam geen wraak tegen dat onrecht. Hij vergaf het niet alleen, maar ontkende ook dat het hem overkomen was.”
Seneca schrijft in het boek Over de woede dat de filosoof Socrates op een keer de straat opging en dat hij met vuisten geslagen werd. Hij zei toen niets anders dan dat het verdrietig was dat mensen niet weten kunnen of zij nu wel of niet gepantserd en met een helm op weg moeten gaan. Ook schrijft Seneca nog in hetzelfde boek over de filosoof Diogenes dat hij met zijn leerling Lentulus ruzie had. Toen Lentulus boos werd, maakte hij in zijn mond een grote klodder vet speeksel en spuugde die in het gezicht van zijn meester Diogenes. Deze maakte zijn gezicht zo goed als hij kon schoon en zei: “Lentulus, ik zal tegen alle mensen die beweren dat je geen mond hebt, zeggen dat zij liegen.”
Seneca schrijft dat de filosoof Socrates twee vrouwen had die altijd tekeer gingen tegen elkaar en dat beiden eens zo kwaad op hem waren dat zij naar hem toegingen en hem op de grond wierpen. Een andere keer, toen een van de vrouwen hem op dreigende toon en met veel beledigende woorden toegesproken had en hij daar geen acht op sloeg maar gewoon buiten tegen de muur van het huis ging zitten, stortte de vrouw een pot met vieze pis op zijn hoofd uit. Socrates werd daar niet boos om, droogde zijn hoofd af en zei: “Je moet maar denken dat na donder de regen komt.”
Nadat zijn vrienden hem aangeraden hadden dat hij de kwaadaardige vrouwen weg moest sturen, antwoordde hij: “Ik ben aan het leren hoe ik mij op straat moet gedragen, want ik oefen binnenshuis geduld te hebben zodat ik ook op de markt en onder de mensen geduldig kan zijn.”
Eens, toen aan de zachtaardige keizer Theodosius gevraagd werd hoe hij onrecht kon verdragen en hij degenen die hem kwaad deden aanhoorde
81v
en dodese oec niet Antwoorden hi Dat doen wi om dat wi ten
leuen die doden verwecken moghen Dat is te segghenDie qua
de totten doechden te brenghen want het en is niet g root leuendi
ghe menschen doot te slaen want dat moghen oec wel doen venijn=
de ende quade beesten ende dieren als sijn serpenten spynnen ende dier ge=
lijcMer bouen al ist groot ende alleen gode mogelic doden te verwecken
¶ Van die ransuyle die heerscappie hebben woude bouen die
andere voghelen. ¶Dyalogus twee ende tachtich .
RAnshuyl is een lelick voghel vol van plumen seer traech
ende kranc te vlieghen : hy suypt die eyer der duuen
hi vanct die muysen Jn die kerck is hi garen ende suypt
die oli wt die lamp die hi oeck onreyn maket mit sijn dreckAls
hy angheuochten wort van andere voghelen dye des daghes
vlieghen gaet hi op sijn rugghe legghen ende weert hem mit=
ten clauwen . Des nachtes vliecht hi hier ende daer ende des
daghes rust hi in die scueren ende gaten van die mueren Myt
desen voghel worden andere voghelen gheuanghen die omtrent
hem anulieghende sijn plumen hem onthalen om dat si alle sijn
vianden sijn Ende daer toe houdense die voghelaers op dat si
met hem andere voghelen moghen vanghen . Het is dan een
nacht voghel dye alre leelicste onder dye voghelen : ende ver=
smaet als die padde onder allen beesten . ¶Op een tijt doe al=
le voghelen verghadert waren . ¶ Ende si nae dat auentmael
zonder hen te doden, antwoordde hij: “Dat doen wij omdat wij de doden tot leven kunnen wekken. Dat wil zeggen: de kwaden deugdzaamheid bijbrengen. Het is geen verdienste levende mensen dood te slaan want dat kunnen boosaardige beesten ook doen en dieren zoals slangen en spinnen en al wat daar op lijkt. Maar uiteindelijk is het een grote daad die alleen God toekomt om doden tot leven te wekken.”
De 82e dialoog. Over de ransuil die de baas wilde zijn over de andere vogels
De ransuil is een lelijke vogel die een heleboel veren heeft, hij is zeer traag en te zwak om te vliegen. Hij slurpt de eieren van duiven leeg en hij vangt muizen. Hij is graag in de kerk en daar drinkt hij olie uit de lamp. Tegelijkertijd maakt hij die lamp onrein met zijn uitwerpselen.
Als hij aangevallen wordt door andere vogels, die overdag rondvliegen, gaat hij op zijn rug liggen en weert hij hen af met zijn klauwen. ’s Nachts vliegt hij her en der en overdag rust hij in scheuren of in gaten van muren. Met deze vogel worden andere vogels gevangen, die hem vliegend naderen en hem van zijn veren beroven omdat zij allen zijn vijanden zijn. Hij wordt door vogelaars gehouden om met hem andere vogels te kunnen vangen.
De ransuil is dus een nachtvogel die de allerlelijkste is onder de vogels en hij wordt net als de pad door alle dieren geminacht.
Op een dag waren alle vogels bijeen. Toen zij na het avondmaal
82r
vreedeliken ghinghen rusten sonder vrese:verhief hem die huyl
ende seyde Jc ben leider onder allen voghelen versmaet ende niet
verheuen als mijnre edelheyt toe behoert daer om wil ick my
seluen groot maken. want ic wil mit mijn vrienden ende magen
onder die andere oprijsen ende doden alle die grote voghelen op
dat ic dan prins ende heer der voghelen wesen mach : Onder
des worden die voghelen wt horen slaep ontwaeck siende die
verraders ende vianden . ende liepen haesteliken ende toghen
an hoor wapenen ende namense alle gheuanghen ende broch=
tense ghebonden totten aern dat hy daer of iustici soude doen
Ende doe die aern dit verhoorden gaf hi sentenci teghen die ver
raders datmense sleepen soude alle die straten om ende hanghen
se nae an die galghe Ende oeck dat alle dat gheslacht der huy
len inder ewicheyt veruolghet soude worden . ende ghehaet
wesen van allen voghelen . Dit is die saeck na dattie fabulen
segghen dat alle voghelen den huyl veruolghen . waer om si
des daghes niet en derf onder die voghelen hem vertoenen .
Mer des nachtes vlieghende soeckt sijn aes ende seyt HJ
valt die hem seluen maeckt groot . ende dye verraet doet coemt
int eynde ter doot Des ghelijck boortet in veelen steeden dye
van quaden houaerdighen regieres gheregiert warden die dic
wijl arbeyden die lantsheren willen bi verraet te nyet brengen
op dat si selue heren moghen warden Die hem wel behoeuen
te wachten dat si mit gheliker pinen nyet ghedoot en warden
Daer om seyt die wijse man en wilt niet quaet doen ende dye
quaden en sellen di niet vanghen . En wilt niet sondighen in
veelheyts des volcks vander stat ende en onderwinde di nyet
onder dat volck Die groot in regimenten of in machten sijn.
sellen te vreeden wesen in horen staet ende nyet myt ghewelt
tot hem nemen meerre macht want alre machtigher menschen
ist leuen cort als die wijse man seyt Ende die hier niet verstaen
en wil die cortheyt des leuens die sal nae desen leuen onder=
vinden die lancheyt der pinen Valerius scrijft dat die grote a
lexander ghehoort had van een van sinen dienres dattie philo=
vreedzaam en zonder angst gingen rusten, verhief de uil zich. Hij zei: “Ik word helaas door alle vogels veracht en ik sta niet in hoog aanzien zoals bij mijn stand past. Daarom wil ik mijzelf grootmaken en met mijn vrienden en bloedverwanten boven de anderen uitstijgen en alle grote vogels doden, opdat ik dan heer van de vogels kan zijn.”
Ondertussen ontwaakten de vogels uit hun slaap en zij zagen de verraders en vijanden. Ze liepen snel weg en haalden hun wapens tevoorschijn. Ze namen alle verraders gevangen en brachten hen vastgebonden naar de arend opdat deze recht zou spreken.
Nadat de arend hen had ondervraagd, vonniste hij de verraders. De vogels moesten de uilen door alle straten slepen en vervolgens aan de galg hangen. Het uilengeslacht zou ook eeuwig vervolgd en gehaat moeten worden door alle vogels.
Dit is de achtergrond van de fabels waarin verteld wordt dat alle vogels de uil vervolgen, waardoor hij zich overdag niet onder de vogels durft te vertonen.
’s Nachts vliegt hij om zijn prooi te zoeken. Hij zei: "Wie zichzelf grootmaakt komt ten val. Verraad leidt uiteindelijk tot de dood."
Iets dergelijks gebeurt in veel steden die door kwade hoogmoedige bestuurders geregeerd worden. Ze spannen zich dikwijls in om de landsheren door verraad ten val te brengen, opdat ze zelf heren kunnen worden. Ze moeten er wel voor waken dat ze niet hetzelfde lot ondergaan en gedood worden.
Daarom zegt de wijze man: “Doe geen kwaad, dan zullen de kwaden je niet te pakken krijgen. Zondig niet temidden van al het volk in de stad. Waag je niet onder het volk.”
Wie een groot bestuurder of machthebber is, moet tevreden zijn met zijn positie en niet met geweld meer macht naar zich toe trekken, want voor alle machtige mensen is het leven kort, zoals de wijze man zegt. Wie het tijdelijke van het leven hier niet wil begrijpen, die zal na dit leven de niet aflatende pijn ondervinden.
Valerius schrijft dat de grote Alexander van een van zijn dienaren had gehoord dat de filo-
82v
sooph democritus gheseyt hadde datter veel werelden souden
wesen daer om wort hi seer screyende ende seyde We mi onsaly
ghen die noch niet een werlt ghebruyct en heb Ende meynde al
le die werelden te beherenEnde onlange nochtant daer na wort
hi doot gheleyt in een graft van vijf voeten Daer om warden
wi vermaent van enen wisen die seyt O edel mensch wat sor=
gheste dus seer verganckelike dinghen te hebben veel ende meer.
Die di nochtant niet en moghen besc[r]ermen ghi en moet spij=
se wesen der wormen N Je en mocht mensch lang dueren in
macht.hi doet seer wel die des neemt acht Der werlt glori is
cort ende licht . Salich is hi die dit voorsicht Een man seyde tot=
ten groten alexander Sich wel heer als du inden top ghecomen
biste dattu niet vanden tacken gehindert en wordes ende also dan
neder selste moeten vallen Een soudaen siec wesende doe hi sach dat
hi steruen most liet hi sijn dootcleet hanghen an een glaui als een
wimpel ende dat also voeren alle die straten doer van die stat ende
daer ouer luyde roepen dat hi van alle sine groten landen ende
van alle sijn scatten ende rijcdommen anders nyet mit hem nemen
en soude inder doot dan dat doot cleet ¶ Vanden voge=
len die opter aerden leuen ende oeck inden water Dyalogus lxxxiij
DJe voghelen opter aerden leuen siende dattie voghelen
die inden water leuen alsoe wel hoor voetsel nemen op
ter aerden als inden water worden daer om seer ver=
soof Democritus gezegd had dat er vele werelden zouden bestaan. Hierop barstte hij in tranen uit en zei: “Wee mij, ongelukkige, ik heb nog niet eens de beschikking over één wereld en ik meende al die werelden te beheersen.” Kort daarna echter werd zijn dode lichaam in een graf van vijf voet lang gelegd.
Een wijze man waarschuwt ons daarom. Hij zegt: “O beste mensen, wat zijn jullie toch druk bezig om zoveel mogelijk vergankelijke dingen te vergaren. Toch kunnen die je er niet tegen beschermen dat je voedsel wordt voor de wormen.”
Wees verstandig en houd in gedachten: een mens verliest snel zijn krachten. Wereldse roem duurt kort en gewicht heeft deze niet. Zalig is hij die dit voorziet.
Een man zei eens tegen de grote Alexander: “Let op heer, dat u niet door de takken gehinderd wordt als u tot de top gekomen bent. U zou dan naar beneden kunnen vallen.”
Een zieke sultan, die wist dat hij ging sterven, liet zijn doodskleed als een wimpel aan een lans binden en dit door de straten van de stad voeren. Daarbij liet hij luid omroepen dat hij van al zijn land en al zijn schatten en rijkdommen niets anders mee kon nemen in de dood dan alleen dit doodskleed.
De 83e dialoog. Over vogels die zowel op het land als in het water leven
De op het land levende vogels zagen dat de watervogels hun voedsel zowel op het land als uit het water haalden. Ze werden daar erg kwaad over
83r
stoort ende seyden Hier in sijn wi vercort want die water voge
len berouen ons want wanneer dat si hem seluen versaet hebben
int water soe comen si opt lant ende nemen ons oeck onse porci
ende wi moetens deruen . Hier om hebben sise verdachuaert
voor hem ende seyden Van v hebben wij groot afterdeel want
ghi neemt v aes int water tot vwen wille ende nochtant en ist v
niet ghenoech Mer als ghi uwen rop int water gheuolt hebt so
coemdi opt lant ende wilt ons oec onse voetsel nemen wacht v
voortmeer dattat niet meer en ghesciede of wij sellen v allen do
den Die water voghelen antwoorden ende seyden O lieue susteren
ghi spreket te mael qualiken wij bidden v dat ghi mit ons van
onsen spijsen eten wilt want ghi ons daer seer lief in doen selt.
Als dit die aertvoghelen hoorden dye om [b]oor ghulsicheyt dye
waterspijsen hebben wouden vlogen si mitten anderen int water Mer
om dat si niet swemmen en konden leden si grote perikel int wa
ter van die gholuen dat si totten water voghelen riepen ontfer
met onser ende helpt ons dat wi niet en verdrenken Doe worden
die water voghelen mit ontfermherticheyt beweghen ende togen
tot hem ende brochtense behouden ten lande Waer om si van hen
oorlof creghen dat si tot horen wille gheuoedet mochten war
den inden water ende oec opt lant ende seyden LAngher duert
soberheyt dan die ghulsicheyt. goedertierenheyt dan die nidich
heyt Aldus varen veel gulsighe menschen die seer bedroeft war=
den als si andere luden sien eten ende meynen dat hem hoor noot=
turfte ontbreken sal Ende en weten niet dat god die werlt ghe=
scapen heeft ende al datter in is Want hi als int werck der apos=
telen ghescreuen staet is die gheen die allen creaturen dat leuen
gheeft ende al dat si behoeuen Daer om seyt sinte Jan ghuldemont
lichamelike weldaden gheeft god den ghenen also wel dies waer
dich sijn als onwaerdich. waer om wi dan content sellen we=
sen vant gheen dat god verleent Bernardus: Die cleyn vo=
ghel is content mytter lucht . ¶Die wolf mitter aerden. .
en zeiden: “Hierin zijn we tekort gedaan, want de watervogels beroven ons. Nadat zij zich in het water tegoed gedaan hebben, komen ze op de kant. Dan nemen zij ook onze portie en voor ons blijft er niets meer over.”
Daarom werden de watervogels opgeroepen om voor hen te verschijnen. De op het land levende vogels zeiden: “Wij hebben een groot nadeel, want u haalt het voedsel uit het water zoveel u wilt, maar nog is het niet genoeg. Zodra u in het water uw maag gevuld hebt, komt u op de kant en neemt u ook ons voedsel. Zorg er voor dat het niet meer gebeurt, anders zullen wij u allen doden.”
De watervogels antwoordden: “O lieve zusters, u zegt nare dingen. Wij vragen u dat u met ons van ons voedsel wilt eten, daar doet u ons een groot plezier mee.”
Toen de op het land levende vogels - die begerig waren naar het voedsel uit het water - dit hoorden, vlogen zij met de anderen het water in. Maar omdat zij niet konden zwemmen, kwamen zij door de golven in grote moeilijkheden. Zij riepen naar de watervogels: “Heb medelijden met ons en help ons opdat wij niet verdrinken.”
Toen werden de watervogels overmand door medelijden: ze gingen naar hen toe en ze brachten hen behouden op de kant. Daarna kregen ze van de op het land levende vogels toestemming om zoveel te eten als ze wilden, zowel in het water als op het land. De watervogels zeiden: "Soberheid duurt langer dan gulzigheid en goedertierenheid duurt langer dan haat en nijd."
Zo waren er veel gulzige mensen die zeer bedroefd werden als ze anderen zagen eten en meenden dat hun iets tekort werd gedaan. Zij weten niet dat God de wereld geschapen heeft en alles wat er in is. Want Hij is, zoals in het werk van de apostelen geschreven staat, degene die aan alle schepsels het leven geeft en alles wat zij nodig hebben.
Daarom zegt de heilige Johannes Chrysostomus: “Lichamelijke weldaden geeft God zowel aan degenen die het verdienen als aan degenen die het niet verdienen. Daarom moeten wij tevreden zijn met wat God geeft.” Bernardus zegt: “De kleine vogel is tevreden met de lucht, de wolf met de aarde,
83v
die snoeck inden water . Mer die ghirighe mensche neemt dye
aerde ende dat water ende oeck den hemel ende soude dese al=
le berouen van hoor voetsel had hijs macht . Aldustanighe en
waren die oude princen ende heren niet Mer die soberheyt was
in hem als die leerre vegecius scrijft vanden groten alexander
dat hi onder wijlen als hi wanderende was mitten ouden drooch
broot plach te eten . Jnden gesten vanden romeynen vintmen
dat augustus die keyser cleynlic was van spijsen ende begheer
den broot ende cleyn viskijns ende buffelen case die mit handen
ghedruct was ende onripe vighen Ende dat hi eeten plach in
allen plaetsen ende tijden dattie maghe begheerden Ende niet
alleen en was die soberheyt inden mannen mer oec onder dye
vrouwen op dat si in gheen scandelic werck vallen en souden
¶ Vanden lantman ende die bijen : ¶ Dyalogus lxxxiiij.
EEn lantman hadde veel bijen in sijn stock daer hi veel
ghelts an wan Ende nochtant somwijlen vanden bijen
gesteken wort als hi die honich daer wt te nemen plach
Op een tijt wort hi soe seer ghesteken dat hi seer toornich we=
sende den byen wraec belouende ende seyde Jc beloue gode ende
v Jst dat ghi mi meer steket dat ic v om werpen sel ende verdri
uen Doe antwoorden hem die bijen . Du salighe man wilste
wel varen vander soeticheyt des honichs:mer du en wilste niet
gheuoelen van dat steeken onser anghelen . verdrach duldeliken
die bitterheyt wilstu anders hebben die soete dinghen :of wij
de snoek met het water, maar de gulzige mens neemt de aarde, het water en ook de lucht, die hij van hun voedsel zou willen beroven als hij de macht had.”
Zo waren de oude machthebbers en heren niet. Zij leefden sober, zoals de leraar Vegetius ook schrijft over de grote Alexander. Als hij rondtrok met de oude wijze mannen was hij gewoon van tijd tot tijd droog brood te eten.
In de geschiedverhalen over de Romeinen is te lezen dat keizer Augustus van licht voedsel hield, zoals brood, kleine visjes, met de handen gewrongen buffelkaas en onrijpe vijgen. Hij was gewoon ergens te gaan eten zodra zijn maag begon te rammelen.
Niet alleen de mannen leefden sober maar ook de vrouwen, opdat ze zichzelf niet tot schande zouden brengen.
De 84e dialoog. Over de boer en de bijen
Een boer had veel bijen in zijn korf waarmee hij veel geld verdiende. Soms werd hij echter door de bijen gestoken als hij honing uit de korf haalde.
Op een keer werd hij zo erg gestoken dat hij heel kwaad werd. Hij dreigde zich op de bijen te zullen wreken. Hij zei: “Ik beloof God dat jullie ervan verzekerd kunnen zijn dat ik de korf zal omgooien en jullie zal verdrijven als jullie me weer steken.”
Toen antwoordden de bijen hem: “Jij arme man, je wilt profiteren van de zoetigheid van de honing, maar de steken van onze angels niet voelen. Verdraag deze pijn geduldig als je zoete dingen wilt hebben, anders
84r
sellen van dy trecken ende dan en salste gheen ghewyn meer van
ons hebben Hier nae gheuielt doe hi die honich winnen soude.
dat hem een bije seer stac also dat hi verwoet wort ende werp
alle die stocken om ende veriaghede also die bijen. Ende die bijen
toghen van daen ende lieten hem wesen Hier nae als hi van armoe
den ghedwonghen wort die te voren in weelden te leuen plach
van ghewin der bijen doe bekende hi die nutticheyt der bijen.
bescryende sijn eersten staet ende seyde HArde dinghen moet
hi liden.die vant soete wil verblijden Deser ghelijc vintmen veel
huden te daghe die in gode garen wel leuen wouden hem mit=
ter werlt te verblijden ende oec mit cristo regneren Veel menschen
soeken cristum in weelden daer sijs niet vinden en moghen Als
Job seyt God en wort niet gheuonden inden lande der gheenre
die leckerliken leuen Daer om seyt Jheronimus Die leuen wil na
dat heylighe ewangeli sijn leuen sal wesen een marteli Want die
heer en heeft den mensch niet wtten paradise gheworpen dathy
hem seluen hier een ander paradijs soude setten als bernardus seit
Jnt vader leuen leestmen dat een broeder den abt anchilles vraech
den ende seyde: Hoe coemt dat ic inder cellen sittende becoringe van
die traecheyt lide Die oude antwoorden wanttu nye ghesien en
hebste die ewighe ruste die wi hopende verbeyden ende die helsche
pinen die wi vresen Waert dattu dese dinghen naersteliken an
saechste al waer die celle tot dinen hals toe vol wormen du sou
deste daer blijdeliken sonder traecheyt in bliuen Noch leestmen daer
dattie broeders enen heylighen ouden vader baden dat hi wat rus
ten woude vanden swaren arbeyde Wien hi antwoorden Ghe=
looft mi kinderen want abraham sal rouwe hebben als hi die gro
te claer gauen godes sel sien om dat hi niet meer daer om ghestre=
den en heeft Oeck seyden sommighe broeders tot enen groten
ouden Hoe bistu hier te vreden ende hoe moghestu den groten ar
beyt liden Hi antwoorden Alle die tijt mijns arbeyts dien ick
hier liden is niet ghenoech te compareren tot enen dach der tor
menten die den sonders int toecomende leuen bereyt sijn .
¶ Van die leeu die teghen den aern vacht Dyalogus lxxxv
zullen wij bij je weggaan en dan heb je geen profijt meer van ons.”
Toen hij daarna de honing wilde pakken, stak een bij hem zo erg dat hij woedend werd. Hij gooide alle korven om en verjoeg zo de bijen, die daarna vertrokken en hem achterlieten.
Hierna werd hij gedwongen om in armoede te leven terwijl hij vroeger gewend was aan de weelde die hij had door het profijt van de bijen. Toen erkende hij pas het nut van de bijen. Hij huilde om het verlies van zijn vroegere leven en zei: "Je komt pas bij het zoete aan nadat je eerst narigheid hebt ondergaan."
Iets dergelijks vindt men nu vaak bij mensen die graag met God zouden willen leven, maar die genieten van alles wat de wereld te bieden heeft en ook met Christus willen heersen. Veel mensen zoeken Christus in weelde, maar vinden hem daar niet.
Job zei hierover: “God wordt niet gevonden in het land van degenen die een gemakkelijk leven hebben.” Hieronymus zegt: “Het leven zal een marteling zijn voor wie naar het heilige Evangelie wil leven.” Bernardus zegt daarover: “De mens is door de Heer niet uit het paradijs verdreven om hier voor zichzelf een ander paradijs te maken.”
In Het Leven van de Woestijnvaders kan men het verhaal lezen van een broeder die aan de abt Anchilles vroeg: “Hoe komt het dat ik, terwijl ik in mijn cel zit, in de verleiding kom om lui te zijn?” De oude abt antwoordde: “Omdat je de eeuwige rust waar wij hoopvol naar uitzien en de helse pijnen die wij vrezen nog niet hebt ondervonden. Wanneer je deze dingen ernstig zou nemen terwijl jouw cel tot aan je hals toe vol zat met wormen, dan zou je daar met vreugde en zonder luiheid in verblijven.”
Ook leest men dat broeders een heilige oude vader smeekten wat rust te nemen na het zware werk. Hij antwoordde hen: “Geloof mij kinderen, dat Abraham er verdriet van zou hebben wanneer hij de heerlijkheid van God zou mogen aanschouwen terwijl hij daar niet met meer ijver om gestreden heeft.”
Enkele broeders vroegen aan een belangrijke oude vader: “Hoe kan het dat u hier tevreden bent en hoe kunt u het zware werk volhouden?” Hij antwoordde: “Alle tijd die ik hier aan mijn arbeid besteed is niet te vergelijken met één dag van kwellingen die zondaars na dit leven te wachten staat.”
De 85e dialoog. Over de leeuw die tegen de arend vocht