- 52r
- 52v
- 53r
- 53v
- 54r
- 54v
- 55r
- 55v
- 56r
- 56v
- 57r
- 57v
- 58r
- 58v
- 59r
- 59v
- 60r
- 60v
- 61r
- 61v
- 62r
- 62v
- 63r
- 63v
- 64r
- 64v
- 65r
- 65v
- 66r
- 66v
- 67r
- 67v
52r
ke vant die onder enen boem die gheuallen was belast ende ge
uanghen lach dien hi daer of verlossede Daer nae ghesciedent
dat die draeck den ezel eten woude segghende dat alle groote
diensten bijden ondancbaren verloren bliuenMer die lantman
ghinck te rade mitten vos die den draeck myt subtijlheyt we=
der inden last brocht daer hy te voren in gheweest hadde ende
verlossede den lantman mit sinen ezel Jtem men seit van een dwa
sen man die niet en hadde dan een soon welck doe hy sach dat
veel menschen totten keyser ghinghen ende brochten hem me
nigherhande ghiften ende gauen alsoe datse den keyser grote
[te]lick weder om begaefden Hier om docht hi in hem selue Jck
wil oeck totten keyser gaen ende brenghen hem een goelick=
heyt als den keijser wel betaemt . Aldus ghinck hi soeken dye
auentuer die hem god verlenen woude ende vinck een centau
rus dat een dier is onder als een paert ende bouen als een men
sche ende is soe snel te lopen als een paert: Daer nae vinck hy
oeck een beer daer hi op ghinck sitten ende presenteerdense bey
de den keyser ende sceynctese hem van sines heren weghen .
Die keyser ontfinck dese beesten in groten danck ende seynde
sinen heer veel ghelts ende goets weder omme alsoe dat hy rijc
wort als dyt ghesciet was veynsde hem die soon ende ghinck
legghen of hy doot hadde gheweest ende woude alsoe sinen va
der besoecken. Mer want hi onderuant dat hi op hem niet en
pasten soe wort hi toornich ende lasterden sinen vader seer van
der ondanckbaerheyt . ¶ Gregorius nyet en is hy waerdich
meer gauen te ontfanghen die nyet danckbaer en is vanden ge
gheuen gauen .¶ Augustinus dat god den danckbarighe ghe
gheuen hadde dat neemt hi weder van den ondanckbaren
Van die aern mit sinen voghelen ende den leeu mitten ande=
ren beesten ende dieren ¶Dyalogus neghen ende veertich
die vast zat onder een omgevallen boom. Hij bevrijdde de draak maar daarna wilde deze de ezel opeten. De draak zei: “Ondankbaren doen niets terug voor alle grote diensten die aan hen bewezen zijn.” De landman vroeg echter raad aan de vos, die de draak heel sluw opnieuw in de benarde positie bracht waarin hij eerst gezeten had. Daarna bevrijdde hij de landman met zijn ezel.
Zo vertelt men een verhaal over een dwaze man wiens enige bezit zijn zoon was. Hij zag dat veel mensen naar de keizer gingen om hem allerlei geschenken aan te bieden, maar ook dat de keizer hen hiervoor vorstelijk beloonde. Daarom dacht hij bij zichzelf: ik wil ook naar de keizer gaan en hem iets moois geven dat een keizer waardig is.
Daarop ging hij, op hoop van Gods’ zegen, zijn geluk beproeven. Hij ving een centaur, een dier dat van onderen een paard is en van boven een mens en dat net zo snel kan lopen als een paard. Daarna ving hij ook een beer, waar hij op ging zitten.
Hij bracht deze dieren naar de keizer en schonk ze hem uit naam van zijn heer. De keizer nam de beesten dankbaar in ontvangst en zond op zijn beurt de heer van de man veel geld en goederen, zodat hij rijk zou worden.
Nadat dit gebeurd was, verzon de zoon een list. Hij ging liggen alsof hij dood was om zijn vader op de proef stellen. Toen hij in de gaten kreeg dat hij niet op hem lette, werd hij kwaad en beschuldigde hij zijn vader van ondankbaarheid.
Gregorius zegt: “Hij die niet dankbaar is voor de geschonken gaven is het niet meer waard om gaven te ontvangen.” Augustinus zegt dat God de dankbaren geeft wat hij heeft afgenomen van de ondankbaren.
De 49e dialoog. Over de arend met zijn vogels en de leeuw met de andere dieren
52v
DJe aern hem stercmakende myt veel andere voghelen
had een strijt inden velde teghen die leeu ende veel an
deren beesten Ende quamen daghelixe teghen mal=
kander te velde ende an beyden sijden vergaderden daer veel
toe Hyer en bynnen riep die vosse heymelick tot hem die swa=
lu ende seyde nu isset tijt dat wij ons wreken moghen van on
sen princen die ons altoes beheren Laet ons nu substijlheyt be
zighen dat wijse te samen coppelen op dat si hem seluen onder
linghe verslaen Desen raet behaechden der swalu seer wel en=
de vloech totten aern ende prijseden hem te mael seer ende sey
de Du biste conyncynne van allen voghelen ende hebste grote
macht ende moghentheyt . Jst dattu nu mijn raet horen wilt
ende volghen soe seldi oeck worden conynck ende prince van
alle dieren ende wilde beesten . Die aern belouede hoor dat si
in allen horen raet soude doen ende volghen . Doe quam dye
swalu weder totten vos ende si mit sommighen vanden ande
ren ordineerden als dat die aern yeghen den leeu alleen soude
vechten Ende wie van beyden die ouerhant hadde diesoude
wesen conynck ende prynce vanden voghelen ende beesten te
samen . Ende ghinghen doe teghens malkander te velde om
te strijden. Endedoe si inden kamp teghens malkander strij=
dende waren seyde dye aern .¶ O hoghe edelheyt des leeu=
wen ist dat du dyt werck wel doersien wylste du salste vyn=
den dat wij van valsschen verraders verraden sijn ende aldus te
De arend, geholpen door veel andere vogels, voerde een strijd in het veld tegen de leeuw en vele andere dieren. Elke dag stonden ze tegenover elkaar en aan beide zijden verzamelden zich veel dieren.
In het diepst geheim vroeg de vos de zwaluw bij zich en zei: “Nu is het tijd dat wij ons op onze leiders kunnen wreken, die ons altijd overheersen. Laten we nu zo slim zijn om hen samen te brengen opdat ze elkaar te gronde richten.”
Dit advies beviel de zwaluw heel goed. Hij vloog naar de arend, roemde hem zeer en zei: “U bent de koning van alle vogels en u bent zeer machtig. Luister nu naar mijn raad en volg die ook op opdat u koning en heerser wordt van alle dieren.”
De arend beloofde het advies op te volgen. Toen ging de zwaluw weer naar de vos en met de anderen samen besloten ze dat de arend tegen de leeuw alleen moest vechten. Wie won zou koning en heerser zijn van de vogels en alle andere dieren samen.
Zo gingen ze naar het strijdperk. Toen ze samen aan het vechten waren, zei de arend: “O edele leeuw, als u deze list zou doorzien zou u merken dat wij door valse verraders ten val gebracht worden en zo tegen
53r
ghen malkander verwrect op dat si van onser heerscappien ver
losset mochten worden Het is seker beter dat yghelic van ons
beyden heer blijft elcke op die sine dan ons bijden valschen raet
onderlinghe te verslaenDie leeu gheloofden dyer worden ende
si worden onderlinghe te vreden ende seyden . ALle ghe=
uen si valschen raet . die int harte draghen verraet ¶ Hier om
sellen hem alle goede princen wachten van alsulken valschen
verraders ende dat si nyet haesteliken beroert en worden van
sconen ende smeykeliken woorden want men veel bedrieghers
vindet Als seneca seyt An die werken salstu beweghen wor=
den ende betrouwen ende nyet an die scone smeykelike woor=
den Een yghelick sal hem hoeden ende wachten van valschen
raetsluden op dat si niet bedroghen en worden. Salomon van
den quaden raetsman wachte dijn ziel . Die prince sal hebben
verstant vanden periculen die gheboeren moghen ende sonder
linghe van dat bedriech der pluymstrikers . Spe[n]sippus die
philosooph die plato neef was als men ghescreuen vindet sey
de tot enen pluymstriker . swijch ende houdet op van dijnen
woorden want ick di wel verstae
Van die aern die alle voghelen te capittel daghedeDyalogus l
DIe aern liet vergaderen alle voghelen ten capittel En=
de doe si sittende waren te capittel om dye ghebreken
te corrigeren soe quamen daer omtrent vogelaers en=
de stelden hoor netten ende stricken om die te vanghenEnde als
elkaar opgezet worden zodat zij van onze macht verlost worden. Het is ongetwijfeld beter dat ieder van ons op zijn eigen manier heerser blijft dan dat wij elkaar verslaan door valse raad.”
De leeuw geloofde die woorden. Zij werden het onderling eens en zeiden: “Al diegenen geven valse raad in wier hart schuilt verraad.”
Daarom moeten alle goede heersers zulke gemene verraders in de gaten houden en erop toezien dat zij niet plotseling geraakt worden door mooie en vleiende woorden, want er zijn veel bedriegers.
Seneca zegt dat je op je gedrag beoordeeld en vertrouwd wordt en niet op je mooie en vleiende woorden. Een ieder moet zich hoeden voor valse raadgevers opdat hij niet bedrogen wordt.
Salomo zegt: “Behoed je ziel voor slechte raadgevers.”
De heerser moet verstand hebben van gevaren die kunnen gebeuren, in het bijzonder het bedrog van de pluimstrijkers. Speusippos de filosoof, die een neef van Plato was, heeft eens tegen een pluimstrijker gezegd: “Zwijg en stop met je gezwets want ik heb je heus wel door.”
De 50e dialoog. Over de arend die alle vogels ter verantwoording bijeenriep
De arend nodigde alle vogels uit voor een vergadering. Nadat zij allen bij elkaar zaten om elkaars gebreken te corrigeren, kwamen er vogelvangers in de buurt die hun vogelnetten en strikken klaarzetten om de vogels te vangen. Toen
53v
dit die aern sach ende dat perikel verstont sendede si hoor am
baciaten ende deden allen voghelen segghen dat si volghen sou
den dat banier des aerns ende mit hoer wech vlieghen op dat
si niet gheuanghen en worden Sommighe die ghehoorsaem wa
ren ende mit hoor wech vloghen dye ontghinghen dye stricken
Mer daer waren sommighe oeck die der aes gherich waren dat
in die netten gheset was die die begheerden ende onghehoor=
saem waren ende vloghen op dye netten om dye spijse te eten
ende worden daer gheuanghen ende ryepen yamerliken myt
clagheliken stemmen ende seyden DJe niet en wil ghehoor
saem sijn . dien volghet dickwijl last ende pijn ¶ Seer salmen
scuwen dat ghebreck der ongehoorsaemheyt want ongehoor
saemheyt gheeft den doot ende maledixi inden teghenwoordi
ghen leuen ende ewighe pijn int toecomende leuen Hier om sey
de god tot adam wanttu ghegheten hebste van dat hout ofte
vrucht die ick di verboden hadde niet te eten . soe sal die aerde
wesen vermaledijt in dinen werke ende sal dy voort brenghen
dijstelen ende doornen Oeck seyde die propheet samuel den co=
nynck saulOm dattu verworpen hebste dat woort des heren
sijn ghebot niet te houden daer om heeft hi di verworpen dat
tu gheen conynck wesen en selste op dat volck van ysrahel Ber
nardus groot is dye sonde der onghehoorsaemheyt by wel=
ker dye enghel den hemel adam dat paradijs . saul dat rijcke
salomon verloren heeft dye godlike liefte ¶Valerius bewisen
de hoe dattie vaders hoor kijnder om die onghehoorsaemheit
plaghen te castien. vertelt een exempel. Dat aurelius die key
ser van romen sinen eyghen soen om dat hi sijn ghebot niet ge
houden had gheboet te wesen onder die voetganghers dat doe
grote scande was. Oeck leest men in dye croniken van romen
Dat die keyser Julius doe hi voor een stat lach om die te wyn
nen ende hem daer toe ghegheuen was tijt van vijf iaren :
ende hi nae dye vijf iaren dye stat verwan myt groter glorien
soe en mochte hy nochtant in dye stat dye hy alsoe heerliken
ghewonnen hadde nyet in gaen .¶ Ende dye eer der groter
de arend dit zag en zich van het gevaar bewust werd, zond hij zijn afgevaardigden, die alle vogels opriepen het teken van de arend te volgen en met hem weg te vliegen, opdat ze niet gevangen genomen zouden worden.
Sommige vogels, die gehoorzaam waren en met hem wegvlogen, ontsnapten aan de strikken. Maar er waren andere vogels die aangetrokken werden door het aas dat in de netten was gelegd. Zij waren ongehoorzaam, vlogen op de netten af om van het aas te eten en werden daar gevangen. Ze riepen met klagende stemmen: “Wie niet gehoorzaam wil zijn, wordt dikwijls geplaagd door last en pijn.”
Men moet de ongehoorzaamheid als een slechte eigenschap uit de weg gaan, want ongehoorzaamheid leidt tot vervloeking en de dood in het tegenwoordige leven en tot eeuwige pijn in het leven na de dood.
Daarom zei God tegen Adam: “Je hebt gegeten van de boom, waarvan ik je had verboden de vruchten te eten. Vervloekt is de aarde om wat jij hebt gedaan. Ze zal distels en doornen voortbrengen.”
Ook zei de profeet Samuel tegen koning Saul: “U heeft het Woord van de Heer om zijn geboden te onderhouden verworpen. Daarom heeft Hij u verworpen als koning over het volk Israël.”
Bernardus schreef: “Groot is de zonde van de ongehoorzaamheid, die de engel de hemel deed verliezen, Adam het paradijs, Saul zijn koninkrijk en Salomo de goddelijke liefde.”
Valerius, die er op wees dat vaders hun kinderen gewoonlijk straffen als ze ongehoorzaam zijn, vertelt het volgende verhaal: Aurelius, de keizer van Rome, beval zijn eigen zoon, omdat hij zich niet aan het gebod van zijn vader had gehouden, zich bij de voetknechten te voegen, wat toen een grote schande was.
Ook leest men in de kronieken van Rome dat keizer Julius [sic] voor een stad lag om die te veroveren. Hem was daarvoor vijf jaar de tijd gegeven. Na die vijf jaar had hij een glorieuze overwinning op de stad behaald, maar desondanks mocht hij de stad, die hij zo glansrijk had veroverd, niet binnengaan. De eer van de grote
54r
victorien dye hy wel verdient hadde wort hem gheweyghert
om dat hidaer langer voor die stat gelegen hadde dan die tijt van vijf
iaren die hem daer toe gedeputeert was dat hi bouen den termijn ginc
¶ Van den valck ende den wuwe ¶ Dyalogus li.
DJe valck is een seer gripende voghel meerre dan enige
van dien gheslachte der gripender voghelen dese ver=
wint den aern als die glosa opten souter seytDese vloech
spacieren in die lucht.die wuwe als hi dit sach sloech hi hem die
ghuuch na mit bespottinge ende riep hem nae verbeyde mijns o
du bose rouer ic sal di al heel naect maken van dinen plumen om
dattu alle die voghelen beheren wils.beyt mijnre een weynich
ic selt in di wreken van hore alre weghen Mer die valck vliegen
de in die lucht en achtede die woorden niet Dit merkende die wu
verhaelden sine spitighe woorden also datte valck ten lesten toor
nich wort ende hoech vlieghende viel hi opten wu ende tescoer
dese mit sinen clauwen ende doodese segghende WJe sijn
sterker quetsen wyl ende bespotten . dye soeckt den doot als
doen die sotten Daer om sellen wy merken dattet gheen cleyn
perikel en is leliken ende bespotteliken te spreken teghen dye
sterker sijn dan wij ende die willen te krencken Als die wise man
seyt en wilt nyet kiuen mitten machtighen mensche op dattu
niet en valles in sinen handen Hier om vintmen een fabel dat
een wolf drincken quam int water daer oec een scaep in dranck
onder hem.alsoe dat die wolf toornich was ende riep dat scaep
overwinning die hij wel verdiend had, werd hem geweigerd omdat hij langer voor de stad had gelegen dan de termijn van vijf jaar die hem toegestaan was.
De 51e dialoog. Over de valk en de wouw
De valk is een roofvogel, meer nog dan enige andere vogel in het geslacht van de roofvogels. Hij overtreft de arend, zoals in een commentaar op Psalmen geschreven wordt.
Een valk ging de lucht in om rond te vliegen. Toen de wouw dit zag, bespotte hij de valk door de draak met hem te steken en riep naar hem: “Wacht op mij, o jij slechte rover, ik zal je je veren afpakken omdat je de baas wilt zijn over alle vogels. Wacht even op me zodat ik hen in alle opzichten kan wreken.” Maar de valk vloog rond en schonk geen aandacht aan die woorden. Toen de wouw dit merkte, herhaalde hij zijn beledigende woorden, net zo lang tot de valk kwaad werd en vanuit de hoogte de wouw aanviel. Hij pakte hem met zijn klauwen en doodde hem. Hij zei: “Wie de sterkere wil kwetsen en bespotten, zoekt de dood en doet hetzelfde als de zotten.”
Daarom moeten wij bedenken dat het niet zonder gevaar is om lelijke en kwetsende dingen te zeggen tegen degenen die sterker zijn dan wij. De wijze man zegt: “Maak geen ruzie met machtige personen opdat je niet in hun handen valt.”
Er is een fabel over een wolf die water ging drinken vlakbij een plek waar ook al een schaap aan het drinken was. De wolf werd kwaad en riep het schaap
54v
toe waer om verstoerste ende makes onreyn dat water dat ic
drinc Dat scaep antwoorden mit hoemoedicheyt Jc en doe di heer
gheen onrecht ende ick en verstoer dijn water niet . Die wolf
seide Ja wilstu mi oec dreygen toe En weetstu niet wat ic dinen
ouders ghedaen heb des noch gheen ses maenden gheleden sijn
Dat scaep antwoorde Noch ben ic ymmer leuendich al ist di leet
Die wolf seyde sprekes du noch groue beest Ende mittien voer
hy toe ende dode dat scaep ende attet op Aldus doen oeck dye
machtighe vander werlt dye sonder scult die onnoselen on=
dersaten verdriuen ende bederuen daer si konnen ende mogen.
Waer om het een ghemeen segghen is datten heer gheen oer=
saeck en ontbreket op sijn ondersaten :
Van die kraen die inder sonnen vlieghen woude : Dyalogus lij.
DJe kraen in hoer seluen verhouaerdicht doe hi sach
dat dye aern in dye sonne vloech ende daer sonder
ghebreck in mochte sien seyde in hem seluen Jck ben
schoon ende groot als dye aern . Daer om wil ick
oeck alsoe wel in dye sonne vlieghen ende sonder weyncken myt
minen oghen daer in sien als dye aern . Ende dan sal ick oeck
groot ende moghende gherekent worden als die aern Aldus
began dye kraen hoor seluen optwarts te verheffen ende nae
dye sonne te vlieghen ende bouen sijn macht te arbeyden ende
toe: “Waarom bederf je het water dat ik drink?” Het schaap antwoordde hoogmoedig: “Heer, ik doe u geen onrecht aan; ik bederf uw water niet.” De wolf zei: “Ja, ga je nu ook nog dreigen. Weet je niet wat ik nog geen zes maanden geleden met je ouders heb gedaan?” Het schaap antwoordde: “Ik ben nog steeds in leven, ook al spijt het je.” De wolf zei: “Durf je nog wat te zeggen, lomp beest.” Meteen sloeg hij toe, doodde het schaap en at het op.
Zo doen ook de machtigen op de wereld die de onschuldige onderdanen kleineren en in het ongeluk storten waar zij maar kunnen. Daarom zegt men gewoonlijk dat een heer elke aanleiding zal aangrijpen om zijn onderdanen te kwellen.
De 52e dialoog. Over de kraanvogel die naar de zon wilde vliegen
De kraanvogel werd hoogmoedig toen hij zag dat de arend naar de zon vloog en daar zonder moeite in kon kijken. Hij zei tegen zichzelf: ik ben net zo mooi en groot als de arend. Daarom wil ik ook naar de zon vliegen en zonder met mijn ogen te knipperen er in kijken zoals de arend. Dan zal ik net als de arend ook tot de groten en sterken gerekend worden.
Dus sloeg de kraanvogel zijn vleugels uit om naar de zon te vliegen. Hij werkte boven zijn macht, maar
55r
en mocht nochtant die sonne niet genaken Ende woude noch
tant om sijn houerdien nyet weder dalen. mer vloech hogher
dan hi vermocht alsoe dat hi seer beswaert ende vermoyt wort
ende die son nochtant niet raken en mocht ende hem seluen niet
langher draghen dat hy neder viel ende seyde. WJe dat
bouen sijn macht hoghe climmen wil . dye moet namaels ne=
der dalen mit sinen onwil ¶ Aldus sijn veel homoedighe en=
de houaerdighe menschen die vlieghen ende hem seluen bouen
al verheffen willen Ende om dat die houerdie altoes vallen moet
soe worden dye houaerdighen teghen horen wil vernedert.
Want als onse heer seyt alle dye hem seluen inder aerden ver=
heft die sal worden verneedert Daer om seyt bernardus die
hem seluen verheft nae sijnre macht . dien sal god vernederen
nae sijnre macht Ende augustinus Jst dattu di seluen verhef=
ste god sal dy vernederen.ende ist dat dy seluen verneders
god sal dy verheffen Dyt is die sentenci godes daer nyemant
toe doen en mach ofte ofnemen : Leo dye paeus seyt . Syet
broeders een groot wonder Hoech is god dye heer . Jst dattu
di verhefste hi vliet van di Jst dattu di verneders hy clymmet
totti. Ozosius die leerre scrijft dattie keyser valerius dye dye
achte keyser nae nero was om sijnre groter houerdien ende on
ghelouicheyt een grote persecuci verweckten in die ghelouige
menschen ouer alle die werlt ende woude den naem cristi wt
doen ende verdriuen van die werlt waer om hi dooden liet al
le die gheen die den naem cristi anriepen Daer nae ghesciedet
dat hy strijt had mitten conynck van persen die hem verwan
ende gheuanghen hielt dat hi om sijn houerdien wille verne=
dert wort ende was alle sijn leuen lanck een knecht des conyncs
dien hy alsoe moste dienen dat alsoe dicke als dye conynck op
sijn paert soude op sitten dat hy dan voor hem moste legghen
dat hem die conynck myt voeten ouertreden soude ende dat
ghedaen sat die conynck opt paert .
¶Van d[e]e voghel sterla die den hase gheuangen hadDyalogus liij
kon desondanks niet in de buurt van de zon komen. Hij was zo hoogmoedig dat hij niet wilde dalen maar juist hoger vloog dan hij kon, zodat hij erg moe werd en daardoor de zon niet kon bereiken. Hij kon zichzelf niet langer in de lucht houden zodat hij naar beneden viel. Hij zei: “Wie boven zijn macht wil klimmen, moet naderhand dalen tegen zijn wil.”
Zo zijn er veel hoogmoedige mensen die tot aan de hemel willen vliegen en zich boven alles willen verheffen. Aangezien hoogmoed altijd ten val komt, worden de hoogmoedigen tegen hun wil vernederd. Want allen die zich op aarde verheffen, zullen vernederd worden, zoals onze Heer zegt.
Daarover zegt Bernardus: “Wie zijn macht gebruikt om zich te verheffen, zal door Gods almacht vernederd worden.” Augustinus zei: “Als je jezelf verheft, zal God je vernederen en als je jezelf vernedert, zal God je verheffen.”
Dit is het oordeel van God, waar niemand iets aan toevoegen of van afnemen kan. Paus Leo zei: “Zie broeders, een groot wonder: God de Heer is hoog verheven. Als je je verheft, zal Hij van je wijken maar als je je vernedert, komt Hij je nabij.”
De leraar Ozosius schrijft dat keizer Valerianus, die de achtste keizer na Nero was, vanwege zijn grote hoogmoed en ongeloof een grote vervolging onder de gelovige mensen in de gehele wereld op gang bracht. Hij wilde de naam Christus uitbannen en daarom liet hij iedereen doden die de naam Christus aanriep.
Later gebeurde het dat hij strijd voerde met de koning van Perzië, die hem overwon en gevangen hield. Hij werd om zijn hoogmoed vernederd en was zijn verdere leven een knecht van de koning.
De vernedering was zo groot dat iedere keer als de koning zijn paard wilde bestijgen de keizer voor hem moest gaan liggen, waarna de koning zijn voeten op hem zette en vervolgens op zijn paard ging zitten.
De 53e dialoog. Over de vogel Sterla die de haas had gevangen
55v
Sterla is een voghel ghelijck als een kraen dye een grote
anxteliken nebbe heeft . Dese hadde op een tijt een ha
se gheuanghen mit horen beck ofte nebbe Ende al was
si seer hongherich si en woude nochtan die edele spijse niet eten
si en hadse eerst den anderen voghelen laten sien op dat si van hoor
daer of prijs hebben soude dat si so edele spise soude eten Ende
als si den hase voor die voghelen vertoenden waren daer ander
sterker voghelen dan si die die spise begheerden diese hoor oeck
ontnamen ende en gauen hoor niet een stuck daer of Also dat
si hongherich bliuende mit groter droefheyt seyde WJe
sijn goeden den anderen vertoent . wort dickwijl mit verlies
gheloont ¶Aldus vint men veel menschen die wt ydelre glo=
rien andere menschen alle hoor goeden vertonen willen op dat
si daer of ghepresen moghen worden Gregorius berooft wil
hy woorden dye sijn scatte openbaerliken byden weghe dra=
ghet . Het sijn oeck veel menschen die alle hoor goede werken
die si doen anderen luden te kennen gheuen . welcken augus=
tinus seyt Verberghe dat goet dattu doeste also veel alstu mo
ghest ende ist dattet niet al verholen en mach bliuen laet dijn
wille sijn dattet verburghen si . Gregorius dat goede werck
moet alsoe ghescieden int openbaer dattie meyninge int ver=
borghen si Jtem onder die beest dye hi ghedoot heeft sterft hy
dye vander victorien dye hy heeft hem verblidet . Een fabel
seytmen dat dye wolf had op een tijt een bock gheuanghen
Sterla is een vogel die, net als een kraanvogel, een grote angstaanjagende snavel heeft. Ze had eens met haar bek of snavel een haas gevangen en al had ze erge honger, ze wou toch die heerlijke prooi niet opeten voor ze hem aan de andere vogels had laten zien. Ze wou eerst bewondering krijgen voor de heerlijke buit die ze ging eten.
Toen ze de haas aan de vogels liet zien, waren er ook nog andere vogels bij, sterker dan zij. Zij wilden de prooi ook wel en pakten hem af zonder haar een stukje te geven. Zo bleef ze hongerig achter en zei ze heel bedroefd: “Wie zijn bezit aan anderen toont, wordt vaak met het verlies ervan beloond.”
Veel mensen willen alleen om de roem anderen hun hele bezit laten zien opdat ze bewonderd worden.
Volgens Gregorius vraagt iemand erom van zijn schatten beroofd te worden als hij ze te kijk zet. Ook zijn er veel mensen die alle goede werken die ze doen aan anderen laten blijken. Tegen hen zei Augustinus: “Verberg je goede daden zoveel mogelijk. Als dat niet kan en ze worden toch bekend, laat het je dan spijten.” Gregorius zei dat goede werken wel gezien mogen worden maar dat je je bedoeling moet verzwijgen en dat je zal sterven onder het dier dat je gedood hebt als je je op de overwinning beroemt.
In een fabel wordt verteld over een wolf die eens een bok had gevangen
56r
dat seer lecker ende ionck was Ende dat bockxkijn seyde tot=
ten wolf Verblide dy mit groter blijscap om dattu soe leckeren
boxskijn in dijn ghewout hebsteMer eer dattu mi eteste bid ic
dat ic v mach horen singhen ende alstu singhes soe sal ick dan
sen Doe began die wolf te singhen ende dat boxskijn te sprin=
ghen Alsoe langhe dattie honden dat gherucht hoorden ende
veriaghede den wolf dien si na liepen ende dwonghen hem dat
hijt boxskijn most laten gaen ende dat boxskijn liep wechDit
is tot een leringhe gheseyt dat een yghelick sijn goet ghebru=
ken ende hebben sal ende niet lude daer of te roepen
¶Van den voghel struys ende den cirurgijn Dyalogus liiij.
Struys voghel is een grote sterke voghel mit veren en=
de vloghelen verciert die nochtant nyet hoghe vliegen
en kan om ghebreck van sine vloghelen . Een struys
voghel was die seer schoon was ende sterke vloghelen hadde
die nochtant in sijn vlogelen hadde twe pipen ofte pennen die
crom ende niet recht en stonden daer hi seer om bedroeft was
waer om dat hi ghinck tot een cyrurgijn ende seyde Jn allen ben
ick scoon ende wel ghemaect op mijn lijf Mer heb nochtan in
mijn vloghelen twe cromme veren die ic wil dat gi wttrecket
want si mi een deel ontcieren daer ick mi oeck of scame Die cy=
rurgijn toech dye twe leelike veren wt ende smeerden dye vlo
ghelen mit alsulker saluen dat alle die veeren hem ontuielen.
alsoe dat hy heel onmachtich wort te vlyeghen Hier om wort
die erg lekker en jong was. Het bokje zei tegen de wolf: “Verheug je er maar op dat je zo’n lekker bokje in je macht hebt. Maar voordat je mij opeet, vraag ik je om voor mij te zingen en terwijl jij zingt zal ik dansen.” Toen begon de wolf te zingen en het bokje te springen.
Dat ging door tot de honden het gezang van de wolf hoorden. Ze zaten de wolf achterna, verjoegen hem en dwongen hem het bokje te laten lopen. Toen liep het bokje weg.
Dit kan een les zijn voor een ieder om zijn bezittingen te gebruiken maar er niet luidkeels over op te scheppen.
De 54e dialoog. Over de struisvogel en de chirurgijn
De struisvogel is een grote sterke vogel getooid met veren en vleugels. De struisvogel kan echter niet hoog vliegen door een gebrek aan zijn vleugels.
Er was eens een mooie struisvogel die sterke vleugels had. Hij was erg bedroefd omdat hij twee pennen in zijn vleugels had die krom waren. Daarom ging hij naar de chirurgijn en zei: “In alle opzichten ben ik mooi en welgeschapen. Ik heb echter in mijn vleugels twee kromme veren. Ik wil dat u die eruit trekt want ze ontsieren een deel van mijn lijf en daar schaam ik mij voor.”
De chirurgijn trok die twee lelijke veren eruit en smeerde de vleugels met zulke sterke zalf in dat alle veren loslieten en hij helemaal niet meer kon vliegen.
Hierdoor werd
56v
dye voghel drouich totter doot toe ende seyde . ALs ons
god heeft ghescapen. laet ons soe bliuen ende niet anders ma
ken ¶. Veel menschen vint men alsoe houaerdich ende curioes
dye van horen scepper inden lichaem wel ghescepen ende ver=
ciert sijn in allen leeden . dye den scepper daer of nyet danck=
baer en sijn. Ende ist dat si enighe vlack ofte ghebreck int lich
aem hebben dat arbeyden si al dat si moghen myt medicinen
of te doen ende te beteren. Dye nochtant van dye vlacken der
eedelre scoonre zielen gheen werck en maken . Augustinus .
Niet en soeket wtwendighe scoonheyt dye onsienlike brude=
gom Daer om seyt Salomon Een bedriechlike gracie ende y=
del is scoonheyts des lichaems Augustinus ¶ Siet alle din=
ghen hebben die menschen mit hem scoon ende selue sijn sy le=
lick ¶ Een conynck hadde ghemaeckt een groot werscap al=
le sinen princen daer alle die scone salen ende cameren mit cos
teliken kleeden behanghen waren ende verciert . alsoe datter
gheen hoeck en was si en was myt pu[r]puren kleeden ende an=
dere cyericheyden gheciert . ¶ Daer was onder allen mede
ghenoedt ten waerscap een philosooph dye als hi wt spuwen
woude spoech hy in des conincks aensicht : Hier om wouden
hem des conincks dienres vanghen ende ter galghen leyden.
Mer die coninck verboetet den sinen vraghende vanden phy=
losooph waer om hi dat ghedaen hadde Hy antwoorden Jck
sach alle ander steeden vol siluers ende gouts . ende costeliker
ghesteenten ende purpure laken daer om spoech ick inden dicken
baert des conyncks . dye lelick ende vet ende onreyn was van
spise ende dranck want ick anders gheen leliker stede en vant
Als dit die coninck hoorden wort hi veroetmoedicht ende be=
scaemt van sijnre houaerdigher curioesheyt .¶ Jtem dye hem
seluen myt siluer ende gout vercyeren ende andere cyericheyt worden
dicwijl haest beroeft Als men een fabel seyt dattie krai die swart
ende lelic is soude trecken ter bruloften Mer want si swart ende onge=
daen was ende wel geciert comen woude ten warscap ginc si stelen van
de vogel dodelijk bedroefd en zei: “Laten we ons niet mooier maken dan God ons heeft geschapen.”
Er zijn veel hoogmoedige en veeleisende mensen die van hun Schepper een lichaam zonder gebreken hebben gekregen, voorzien van fraaie ledematen, maar die de Schepper daarvoor niet dankbaar zijn. Mocht hun lichaam enige smet of een gebrek vertonen, dan doen ze alles wat ze kunnen om die met medicijnen te herstellen. Zij maken echter geen werk van de smetten op hun edele en schone zielen.
Augustinus zei: “De onzienlijke Bruidegom zoekt geen uiterlijke schoonheid.” Daarover zei Salomo: “De schoonheid van het lichaam is bedrieglijk en vergaat.” Augustinus zei ook: “Zie, de mensen ontvangen allemaal mooie dingen van Hem maar zelf zijn ze lelijk.”
Een koning had een groot feestmaal aangericht voor al zijn prinsen. Alle mooie zalen en kamers waren met kostbare kleden behangen en versierd. Er was geen hoekje meer over dat niet met purperen kleden en andere versierselen was aangekleed.
Onder alle voor het feestmaal uitgenodigde gasten bevond zich een filosoof die, toen hij wilde spugen, in het gezicht van de koning spuugde. De dienaren van de koning wilden hem daarom oppakken en naar de galg brengen, maar de koning verbood het hen en vroeg aan de filosoof waarom hij dit had gedaan.
Hij antwoordde: “Ik zag dat alle andere plekken vol zilver en goud waren en met kostbare gesteenten en purperen kleden versierd waren. Daarom spuugde ik in de dikke baard van de koning, die lelijk, vet en vies was van het eten en de drank. Ik kon geen lelijker plek vinden.”
Toen de koning dit hoorde, vernederde hij zich en schaamde hij zich voor zijn hoogmoed en overdadigheid.
Ook zullen degenen die met zilver, goud en andere kostbaarheden versierd zijn vaak de kans lopen beroofd te worden. Zo wordt in een fabel verteld dat een zwarte en lelijke kraai een bruiloft wilde bezoeken. Omdat zij zwart en heel lelijk was, wilde zij zichzelf mooi maken voor de bruiloft. Daarom stal zij van
57r
elken voghel een veer ofte pluym.ende vercierden hoor seluen
alsoe dat si seer scoon was niet van hoor natuer mer van gemaec
te scoonheyt Ende doe si in ghinck int werscap verwonderden al
le voghelen van hoor scoonheyden Ende als dit ghesciet was
quamen alle die voghelen die si hoor plumen ende veren of ge=
leent hadde ende ghestolen ende elck nam dye sijn weder al=
soe dat si swart bleef ende lelic als si te voren was . Te parijs
gesciedet op een tijt Dat een scemynkel eenre vrouwen die hoor
seer gheciert hadde dat hellem myt alle dye cyerheyt vanden
hoofde tooch also dattat wijf voor alle dat volck bescaemt stont
ghescernobt op hoor hooft ende lelick doe die cyeringhe wech
was die si selue ghemaect had Ende dat verhenghede god om
allen vrouwen te leren
¶ Vanden valck ende den haen ¶Dyalogus vijf ende vijftich.
EEn ridder had een valck dien hi seer lief hadde ende dic=
wijl op sijn hant te dragen plach ende leckerlike voe
den Op een tijt als hy den valck van sijn hant in dye
lucht had laten vliegen ende hem weder woude hebben op sijn
hant te comen riep hi ende floeytede hem nae dat hy weder sou
de comen Mer die valck en woude niet neder comen als hi ge=
woenlick was waer om die ridder droeuich bleef Als dit dye
haen sach seyde hi in hem seluen Jck onsalighe wat gae ic ma
ken. Jck legghe altoes ende scrobbe int slijck ende vuylnisse en
de heb een arm leuen Jc ben ymmer so scoon ende groot als die valck
elke vogel een veer of pluim. Zij versierde zichzelf daarmee tot ze er heel mooi uitzag, niet door natuurlijke maar door gemaakte schoonheid. Toen ze naar het feest ging, werd ze vanwege haar schoonheid door alle vogels bewonderd.
Daarna kwamen alle vogels die pluimen en veren aan haar geleend hadden, of die van hen gestolen waren, naar haar toe en pakten alles van haar af zodat ze weer zo zwart en lelijk was als daarvoor.
In Parijs was er eens een aap die bij een vrouw die zich mooi gemaakt had de hoed met alle versiering van het hoofd trok. Beschaamd stond de vrouw voor het volk, met geschoren hoofd en lelijk, doordat de versiering die ze voor zichzelf gemaakt had verdwenen was.
God stond dit toe om alle vrouwen een lesje te leren.
De 55e dialoog. Over de valk en de haan
Een ridder had een valk waar hij zeer op gesteld was. Hij droeg hem dikwijls op zijn hand en gaf hem lekkere hapjes te eten.
Op een keer liet hij de valk van zijn hand wegvliegen. Omdat hij hem weer op zijn hand wilde hebben, riep en floot hij naar de valk om hem terug te laten komen. De valk wilde echter niet naar beneden komen zoals hij anders wel deed. De ridder was hier erg bedroefd om.
Toen de haan dit zag, zei hij tegen zichzelf: wat zal ik, ongelukkige, gaan doen? Ik zit altijd maar te krabben in modder en vuilnis en heb een arm leven. Toch ben ik net zo mooi en groot als die valk.
57v
Daer om wil ick op mijns heren hant vlieghen ende dye lec=
ker morselen van sijnre hant eten Ende doe hi aldus op des rid
ders hant gheulogen was ende die ridder sorchuoudich was
om den valck weder te hebben was hy blide van den haen en=
de sneet hem die keele of ende lockede den valck mit sijn vleysch
Als die valck sach dat lecker vleysch dat hy seer begeerde quam
hi haesteliken tot sinen heer ende seyde WJe hem verhef=
fet bouen sijn staet . die doet hem seluen dic wijl quaet¶ Hier
om sal hem een yghelick mensche veroetmoedighen ende hou
den hem nae sijn staet . ende niet sijn oghen hogher boeren dan
het betaemt . Daer om seyt salomon en wilt niet soeken din=
ghen dye dy te hoghe sijn ende nyet besoeken dye dy te sterck
sijn Ende seneca Dat soecke dattu mogheste vinden Dat selste
leren dattu weten mogheste :¶ Een fabel ist dat een eedel man
een cleyn hondekijn hadde dat seer ghenoechlic was . ende oec
enen ezelDen ezel seyndede hy ter molen om swaren arbeyt te
doen . Mer dat hondekijn spoelde myt sinen heer dat hy oeck
voeden wt sijn eyghen scuttel . Die ezel siende dat hi van gro=
ten arbeyde moede wort ende dattet hondekijn sonder arbeyt
goet leuen hadde . Docht hy in hem seluen Dit hondekijn en
doet niet dant mit sine poetkijns sinen heer aentast ende mit=
ter tonghen hem licket ende daer om soe lief ghehouden wort
Jck wil dat oeck gaen doen Ende hy hief op sijn groue vorste
voeten ende werpse op sijns heren scouderen ende balckten luy
ende lelick Also dat dye here veruaert wort ende began te roe
pen dattie knechten quamen mit stocken ende stauen ende sloe
ghen den ezel ter doet toe Dit aldus voelende docht hi in hem
seluen . Jck hadde veel bet moghen rusten want ick niet ghe=
wonnen en heb dan slaghen .¶ Hier wt worden wij gheleert
dat die mensch hem niet onderwijnden sal te doen dat hi na=
tuerlick niet en kan Daer om seyde een wijs man Niemant en
doet dat profitelick dat hem die natuer verbiet Die sotte mis
haghet daer of den menschen daer hi in behaghen wil.
Daarom wil ik op de hand van mijn meester vliegen en de lekkere hapjes uit zijn hand eten. Toen hij op de hand van de ridder gevlogen was en de ridder zich zorgen maakte hoe de valk weer terug te krijgen, was hij blij met de haan, sneed zijn keel door en lokte de valk met zijn vlees.
Toen de valk dat lekkere vlees zag, dat hij erg graag wilde hebben, vloog hij snel naar zijn heer en zei: “Wie zich verheft boven zijn staat doet zichzelf dikwijls kwaad.”
Daarom moet ieder mens zich nederig opstellen, zijn plaats kennen en zijn ogen niet hoger richten dan hem betaamt. Salomo zegt daarover: “Je moet niet zoeken naar dingen die te hoog gegrepen zijn en niet omgaan met degenen die te sterk zijn”. En Seneca zegt: “Het gezochte dat u hebt mogen vinden, zal u uw mogelijkheden leren.”
Er is een fabel dat een edelman een klein hondje had dat zeer veel voldoening gaf. Hij had ook een ezel. De ezel stuurde hij naar de molen om zwaar werk te doen maar het hondje speelde met zijn baas, die hem ook te eten gaf van zijn eigen bord.
De ezel merkte dat hij moe werd van het zware werk en dat het hondje zonder te werken een goed leven had. De ezel dacht bij zichzelf: dit hondje doet niets anders dan met zijn pootjes tegen zijn baas opspringen en hem met de tong likken. Daarom wordt hij zo lief gevonden. Ik wil dit ook gaan doen.
Hij tilde zijn grote lompe voorpoten op, zette die op de schouders van zijn baas en balkte luidkeels en nog lelijk ook. Zijn baas schrok en riep zijn knechten die met stokken en staven kwamen waarmee zij de ezel bijna doodsloegen.
Toen hij dit allemaal onderging dacht hij bij zichzelf: ik had dit veel beter kunnen laten rusten want ik heb niets gewonnen maar slaag gekregen.
Hieruit kunnen wij leren dat de mens niets moet ondernemen wat hij van nature niet kan. Daarover zei een wijs man: “Niemand strekt tot voordeel wat zijn natuur hem verbiedt.” De dwaze mishaagt de mensen die hij juist wil behagen.
58r
Vanden voghel astur ende die voghel caridius Dyalogus lvi.
Astur die voghel veruolghede den kraen alsoe lange dat
hien ter aerden werp Mer die kraen verhaelden ende
vermanden hem seluen ende wondede astur myt sinen
nebbe totter doot . Ende als hy aldus swaerlick ghewondet
was seynde hi boden ende gauen tot een voghel die caridius hiet
ende dede hem segghen . O goede meyster van medicinen wel
groot ende vernaemt wilt comen mi ende mine wonden te ge
nesen Jck sal di gheuen dattu wilste Caridius als die meester
seyt is een wit vogel wes inghedoenten donckere oghen ghene=
sen Ende heeft inder natuer dat hi bi den mensche coemt die hi
weet dat leuen sal. Mer van die steruen sellen vliet hi Ende want
hi bekenden dattie voghel astur steruen most soe en woude hi
niet tot hem comen ende seyde DJe steruen sellen wil ic laten.
die leuen sellen coem ic te baten ¶ Veel menschen vintmen dyer
ghelijc die vrienden sijn inder voorspoedicheyt ende inder tijt
des blijschaps die niemant en willen kennen int lijden ende ver=
driet Daer om seyt seneca het is swaer in dye voorspoet vrien
den te proeuen Jn wederspoet ist licht Hier om seyt die wise man
Daer is een vrient die alleen inden naem vrient is . Ende ysi=
dorus Selden sijn daer vrienden die int eynde vrienden sijn.
Een man vraghede sinen soon of hy enighen trouwen vrient
hadde Hi anwoorden Ja ick hebber noch wel drieDie vader
De 56e dialoog. Over de havik en de plevier
Een havik zat een kraanvogel zo lang achterna dat die ter aarde neerviel. Maar de kraanvogel kwam weer bij, vermande zich en pikte de havik met zijn snavel tot hij bijna dood was. Zwaar gewond als hij was, zond hij giften en een bode naar een plevier. Hij liet de bode zeggen: “O goede meester, beroemd en bekend om uw kennis van medicijnen, wilt u komen om mijn wonden te genezen? Ik zal u geven wat u maar wenst.”
Men zegt over de plevier dat het een witte vogel is die met zijn diepliggende donkere ogen kan genezen. Instinctief komt hij alleen bij mensen van wie hij weet dat ze blijven leven maar ontloopt hij hen die gaan sterven. Omdat hij wist dat de havik moest sterven, wilde hij niet naar hem toe.
Hij zei: “Zij die dood gaan zal ik mijden, die blijven leven zal ik genezen.”
Zo zijn er veel mensen die vrienden zijn in tijden van voorspoed en geluk maar ze willen niemand kennen die pijn heeft en verdriet. Daarom zegt Seneca: “Het is moeilijk je vrienden in voorspoed op de proef te stellen. In tegenspoed is dat makkelijk.” Hierover zei de wijze man: “Er zijn vrienden die alleen in naam je vriend zijn.” En Isidorus zei: “Weinig vrienden blijven tot het einde je vrienden.”
Een man vroeg zijn zoon of hij ook een trouwe vriend had. Hij antwoordde: “Ja, ik heb er wel drie.” De vader
58v
seyde Die broeder ende vrient die wort inder banghicheyt ge
proeft Ganck daer om ende besoectse Hi ghinck ende nam een
verken ende sneet dat dat hooft of ende oeck dye voeten ende
stackt in een sack . Ende ghinck daer mede tot alle drie vrien=
den ende seyde tot elken Siet lieue vrient een ongheual is my
god betert ghesciet . siet ick heb een man doot gheslaghen ick
bid v wiltten nemen ende grauen hem heymeliken dat ic daer
by nyet ghemeldet ende gheuanghen worde . Ende niemant
van hem drien wort gheuonden inder noot vrient ende trou=
weDit dede die vader dat hi hem soude leren kennen wie sijn
vrienden waren . Ende vertellede hem een exempel van twee
ghesellen van welken dye een den anderen beual sine huysurou
we te bewaren ende hi toech tot sijn ouders te visiteren . ende
verloes onder weghen alle sijn goet op dye zee . Ende doe hy
weder ghecomen was daer sijn ghesel was en dorste hy hem
niet openbaren om dat hi mismoedich was ende seyde dat hi
een man vermoort hadde dat hi nochtant niet ghedaen en had
ende woude steruen van mistroest des verlies sijns goets ende
van scaemten Ten lesten vernam sijn gesel dat hijt selue was
ende wort van hem bekent ende want hi sach dat hi van doot
slach op sijn lijf gheuanghen sat soe seyde sijn ghesel den rech=
ter op dat hi sinen vrient verlossen soude dat die ghesel gheen
schult en had . mer dat hy selue den moort ghedaen hadde .
Alsoe dat die maer voorden man spranck ende die rechtscou=
wighe man die dat ghedaen hadde meldede hem seluen op dat
die onsculdighe niet steruen en souden ¶ Valerius scrijft van
der rechter vrienschap van twee vrienden .¶ Daer dye een of
hiet amon ende dye ander phicia .¶ Dat dye tyran dyonisius
een van desen tween dooden woude dye den rechter badt dat
hy hem tijt woude gheuen dat hy trecken mocht yn sijn lant
om alle sijn dynghen te beschycken . . ¶ Ende dye ander
wort sijn borghe nyet twijfelende van sinen vryent . ¶ Op=
zei: “Broer en vriend worden in hun angst op de proef gesteld. Ga daarom naar hen toe.”
Hij ging, nam een varken, sneed de kop eraf en ook zijn poten en deed die in een zak. Hij ging ermee naar zijn drie vrienden en zei tegen ieder: “Kijk, lieve vriend, mij is een ongeluk overkomen, God betere het. Zie, ik heb een man doodgeslagen. Ik smeek je hem aan te nemen en heimelijk te begraven zodat ik niet aangegeven en gevangen genomen word.”
Geen van drieën bleek in nood een trouwe vriend te zijn. De vader wilde zijn zoon leren ondervinden wie zijn vrienden waren.
Hij vertelde hem een verhaal over twee vrienden van wie de een de ander opdracht gaf zijn vrouw te beschermen. De ene vriend ging op weg om zijn ouders te bezoeken. Hij verloor onderweg al zijn bezittingen op zee.
Toen hij weer terugkwam waar zijn vriend was, durfde hij zich niet bekend te maken omdat hij neerslachtig was. Hij zei dat hij een man vermoord had wat hij echter niet gedaan had. Hij wilde sterven van ellende om het verlies van zijn bezittingen en uit schaamte.
Ten slotte besefte zijn vriend wie hij was en werd hij door hem herkend. Omdat hij zag dat zijn vriend voor doodslag gevangen zat en hem de doodstraf wachtte, zei hij tegen de rechter, opdat deze zijn vriend zou vrijlaten, dat zijn vriend geen schuld had maar dat hij zelf de moord gepleegd had. Hij sprong voor zijn vriend in de bres. De man die het werkelijk had gedaan, meldde zich opdat de onschuldige niet sterven zou.
Valerius schrijft over oprechte vriendschap van twee vrienden. Een van de twee heette Amon en de andere Phicia. De tiran Dionysius wilde een van de twee doden. Deze verzocht de rechter om hem tijd te geven zodat hij naar zijn land kon vertrekken om al zijn zaken te regelen. De ander stond borg voor hem en twijfelde niet over zijn vriend. Op
59r
ten lesten dach die hem gheset was en was hi noch niet gheco
men daer om seyden alle menschen tot hem die borghe ghewor
den was al had hi dwaeslick voor sijn ghesel ghelooft hy sou=
det mitten liue wijslick moeten ghelden Mer hy en wort hier
wt niet veruaert ende seide stanttafteliken dat hi niet en twi
felde van sijns vrients trouwe .¶ Daer nae als die leste vre
ghecomen was dat hy soude moeten ghesturuen hebben quam
die ander ghesel ende quiten sinen borghe . Als dit die tyran
sach dat si malcander alsoe trouwe waren ende soe grote vri=
enscap hadden verwonderden hem des seer ende verlossedese
beyde gader ende badt hem tween dat si hem nemen wouden
tot den derden ghesel dier vrienscapppen ¶Jst dat dit doet dye
een mensche voor den anderen.wat soude dan die mensche doen
om godes willen die hem seluen heyt laten crucen om den men=
sche Hier seyt die wise man En wilt niet vergheten die vrien=
scap des gheens die voor v borghe gheworden is want hi sijn
ziel dat is sijn leuen voor di ghegheuen heeft
¶ Van osmerillus ende den sperwer ¶ Dyalogus lvij.
Osmerillus een vogel also genoemt ende die sperwer wa
rens eens ende alle dat si vingen dat deelden si tesamenOp
een tijt ghesciedet dat si een quattelvingen buten hoor
nest ende seyden hoor kiest van tween een of dat wi di alleen eten of dat
tu ons leydeste tot dijn nest dat wi dan dy ende dijn ionghen eten
de laatste dag die hem gegeven was, was hij nog niet teruggekomen. Daarom zeiden alle mensen tegen hem die borg stond voor zijn vriend dat hij dwaas was geweest om hem te geloven en dat hij dat met zijn leven zou moeten bekopen. Maar hij werd door deze uitspraak niet bang en zei met grote zekerheid dat hij niet twijfelde aan de trouw van zijn vriend.
Toen het uur waarin hij zou moeten sterven aangebroken was, kwam de andere vriend terug en loste zijn belofte in. De tiran verwonderde zich zeer toen hij zag dat zij elkaar zo trouw waren en zulke goede vrienden waren. Hij stelde alle twee in vrijheid en verzocht hun of zij hem als derde vriend in hun midden op wilden nemen.
Als een mens dit al doet voor een ander hoeveel temeer zal hij de wil van God doen, die zichzelf voor de mensen heeft laten kruisigen?
De wijze man zegt: “Vergeet niet de vriendschap van degene die borg gestaan heeft voor jou, want hij heeft zijn ziel en leven voor jou gegeven.”
De 57e dialoog. Over Osmerillus en de sperwer
Een vogel, genaamd Osmerillus, en een sperwer trokken samen op. Al het voedsel dat zij vingen, deelden zij samen.
Op een keer vingen zij een kwartel die buiten het nest was. Zij zeiden tegen de kwartel: “Kies uit deze twee mogelijkheden: wij eten alleen jou op of je brengt ons naar jouw nest zodat wij dan jou en je jongen kunnen opeten.”
59v
Die quattel antwoorden . Nv ben ick in groten last ende en
weet nyet wat ick kyesen sal . Mer doch ist my beter alleen in
uwen handen te vallen dan mit mine ionghen te samen te ster
uen . Ende eer dat si ghedoot wort seyde si . Beter ist dat
cleyn quaet te kiesen . dan int meerre quaet verliesen.¶ Des
ghelijck sellen wij nae den exempel der quattelen als wij dye
periculen niet ontgaen en moghen altoes dat minste verkye=
sen : Als die wise leere scrijft van twee quaden ist dat mynste
te verkiesen . Lieuer souden wij kiesen te steruen voor dat ghe
meyn goet.dan leuendich te bliuen voor eygen goet Sinte augustijn
seyt int eerste boeck vander stat godes Dat doe marcus die co
ninc van die van kartaginen geuangen was ende dye van romen
veel iongher mannen van karthagynen gheuanghen hadden
wort hi te romen gheseynt of si wissel doen wouden hoor ion
ghe luden quijt te laten om hem oeck te lossen Eer hi van kar
thagine ghelaten wort dede hi sijn eet by eer ende trouwe dat
hi weder comen soude waert dat die wisselinghe niet toe gaen
en mocht . Ende doe hi te romen quam gaf hi den romeynen
den raet dat si hem niet lossen en soude mit wissel te doen om
dat hi out was ende niet langhe en mochte leuen ende die ion
ghen die si gheuanghen hadden den romeynen noch veel quaets
mochten doen Doe die romeynen dit hoorden ende sine trou=
we an merckten baden si hem dat hi daer bliuen woude om le
uendich te bliuen :¶Dat hy gheens syns en woude consente=
ren.Mer hy toech weder te athenen ende wort ghedodet myt
wreder doot . Het hadde hem nut gheweest dat hi ghebleuen
had Mer om den eet die hi ghedaen hadde en haddet niet eer=
lick gheweest . ende om den profijt vanden romeynen en had
det niet oorbaerlick gheweest
¶ Van carflanchus die sijn leuen woude beterenDyalogus lviij.
De kwartel antwoordde: “Nu ben ik in groot gevaar en weet ik niet wat ik moet kiezen. Het lijkt me echter beter om alleen in jullie handen te vallen dan met mijn jongen samen te sterven.”
Voordat ze zou worden gedood, zei ze: “Het is beter om het kleine kwaad te kiezen dan door het grote kwaad verloren te gaan.”
Evenzo moeten wij het voorbeeld van de kwartels volgen door altijd voor het kleinste te kiezen als wij het gevaar niet kunnen ontlopen. Zoals de wijze leermeester schrijft, is van twee kwaden het minste kwaad te verkiezen. We kunnen er beter voor kiezen te sterven voor het algemeen belang dan in leven te blijven voor eigen gewin.
De heilige Augustinus zegt in het eerste boek van De stad van God dat koning [sic] Marcus door de Carthagers gevangen genomen was en de Romeinen veel Carthaagse jonge mannen gevangen genomen hadden. Hij werd toen naar Rome gestuurd met het voorstel gevangenen te ruilen. De Carthaagse jonge mannen moesten vrijgelaten worden, dan zou hij ook vrijkomen. Voordat hij in Carthago werd vrijgelaten, deed hij zijn gelofte van eer en trouw dat hij terug zou komen als de ruil niet door zou gaan. Toen hij in Rome aankwam, gaf hij de Romeinen het advies dat ze hem niet vrij zouden laten komen door middel van een ruil omdat hij oud was en niet lang meer zou leven. Bovendien zouden de jonge mannen die ze gevangen hielden nog veel kwaad kunnen doen. Toen de Romeinen dit hoorden en zijn trouw ervoeren, verzochten ze hem te blijven om zijn leven te sparen. Daar was hij het helemaal niet mee eens. Hij keerde terug naar Athene [sic] en werd op wrede wijze gedood. Het zou in zijn voordeel zijn geweest als hij was gebleven, maar vanwege de gelofte die hij had gedaan, zou het niet eerlijk zijn geweest en vanwege het voordeel voor de Romeinen zou het niet gepast zijn geweest.
De 58e dialoog. Over de giervalk die zijn leven wilde verbeteren
60r
Carflanchus is een voghel ghelijc den valck ende is seer
starck ende craftich. Dese woude in sijnre ioecht doe
hi opt beste van sijn leuen was te cloester gaen Mer om
dat hem gruwelden van strengicheyt der oorden vertoech hijt
ende seyde Jck duchte dat ick niet en soude moghen vasten . op
staen te metten . reynicheyt houden noch oec mijn eyghen wil
breken Ende want hy dat goede leuen om vrese der penitenci
en niet en began soe was dat middel sijns leuen quaet ende quam
tot een quaet eynde ende seyde DJe om scarpicheyt der pe
nitencien niet te cloesteren gaet . dickwijl valt hem sijn eynde
quaet .¶ Aldus vint men sommighe menschen die garen gode
dienen souden mer si en moghen die weelden niet ontberenDie
liefte godes trecktse mer die ghenoecht der werlt houtse daer
of. Dustanighe menschen pleghen te segghen Jck soude go=
de garen dienen ende ock te cloester gaen Mer ick heb anxt dat
ick die scarpe oorden niet en soude moghen houden Mer si en
merken niet dattie apostel seyt .¶Alle dinghen vermach ick in
hem die mi sterket cristus . Bernardus Den gheen die in hem
hopen is god een scat : in armoeden is hy solaes . in enicheyt
glorie . in hoecheyt eer . in versmadenis een bescerminghe van
reghen ende hetten Men seyt een fabel dat een valck gheuan=
ghen had een wouwe ende werpse onder sijn voeten ende betrad
se mit sinen enen voet ende seyde Du onsalighe du biste groot
De giervalk is een zeer sterke en krachtige valk. Deze vogel wilde in zijn jeugd, die de beste tijd van zijn leven was, intrede doen in het klooster maar omdat hij de strengheid van de kloosterregels verschrikkelijk vond, stelde hij het almaar uit. Hij zei: “Ik ben bang dat ik niet zal kunnen vasten, voor de vroegmis opstaan, mezelf rein houden of mijn wil laten breken.”
Omdat hij, uit angst voor boetedoening, niet aan dat goede leven wilde beginnen, verliep zijn verdere leven slecht en kwam hij ook op een slechte manier aan zijn eind. Hij zei: “Wie om de strenge boetedoening niet het klooster in gaat, heeft het bij zijn einde vaak te kwaad.”
Zo zouden sommige mensen graag God willen dienen maar zij willen de weelde niet missen. De liefde voor God trekt ze aan maar het genoegen van de wereld houdt ze ervan af.
Zulke mensen plegen te zeggen: “Ik wil graag God dienen en ook het klooster ingaan maar ik ben bang dat ik de strenge kloosterregels niet kan volhouden.” Zij slaan echter geen acht op wat de apostel zegt: “Alle dingen zijn voor mij mogelijk door Christus die mij kracht geeft.” Bernardus zegt: “Degenen die hun hoop op hem stellen hebben in God een schat gevonden: bij armoede geeft hij verlichting, bij eenzaamheid glorie, bij hoogmoedige behandeling eer en bij verstoting geeft hij bescherming tegen regen en hitte.”
Er is een fabel over een valk die met zijn klauwen een wouw gevangen had. Hij hield hem met één poot vast en zei: “Jij ongelukkige, je bent groot
60v
ende sterck als ick waer om en weerstu di niet want ick di ver
trede ende dy doden wilDie wouwe antwoorde Du seggest
waer want ick groot ende sterck ben iae sterker dan du want
mijn beck ende voeten sterker sijn dan die v sijn.Mer dat hart
ontbreckt miDes gelijck souden veel menschen wel veel goets
doen Mer dat hert ende die wil ontbreckt hem Een man was
int water gheuallen ende want hy nyet swemmen en conde
began hi te roepen O goede sint iorijs coemt mi te hulpen .
Daer sint iorijs ter stont bi quam ende seyde O du traghe men
sche help di seluen roert handen ende voeten du selste wel ver=
losset worden want die hem seluen helpt dien helpt god. Al=
soe sal hi oeck doen die in sonden gheuallen is dat hy niet al=
leen van gode ghenade bidden sal mitten monde mer oec wer
ken der penitencien doen ouermits welcken si vanden sonden
op staen . Augustinus in een epistel die hi tot sinte ieronimus
scrijft vertelt hoe dat een man in een put gheuallen was ende een
ander daer voorbi leet ende vragede hem hoe dat hy daer in gheuallen
waer dattie ander antwoorden Jc bidde en wilt niet vragen hoe ic
hier in gheuallen ben mer soect raet hoe gi mi wt helpen moghet
¶ Van die hoppe ende die papagay ¶ Dyalogus lix.
HOppe is een voghel dye hoor laet dencken dat si scoon
is ende een croon opt hooft heuet ende hoor veren van meni
gerhande verwen sijn dese began hoor seluen te verheffen doe sidie papa
en sterk zoals ik. Waarom verdedig je je niet want ik zal je vertrappen en doden. De wouw antwoordde: “Je spreekt de waarheid dat ik groot en sterk ben want mijn snavel en poten zijn sterker dan die van jou, maar de moed ontbreekt mij.”
Zo ook zouden veel mensen goed willen doen maar de moed en wil ontbreken hen.
Een man was in het water gevallen. Omdat hij niet zwemmen kon, begon hij te roepen: “O goede Sint Joris, kom mij helpen.”
Sint Joris was onmiddellijk ter plaatse en zei: “O jij trage man, help je zelf, beweeg je handen en voeten en je zult geholpen worden want degene die zichzelf helpt, wordt door God geholpen.” Zo moet ook degene doen die gezondigd heeft. Hij moet niet alleen om Gods genade bidden met de mond maar ook boete doen, waardoor hij van de zonden wordt verlost.
Augustinus schrijft in een epistel aan Sint Hieronymus over een man die in een put gevallen was. Toen er iemand passeerde, vroeg hij hoe het kwam dat hij in de put gevallen was. Hij antwoordde: “Vraag me niet hoe ik hierin gevallen ben maar bedenk hoe u mij hier uit kunt helpen.”
De 59e dialoog. Over de hop en de papegaai
De hop is een vogel die van zichzelf vindt dat hij mooi is, een kroon op zijn hoofd heeft en veren die veelsoortige kleuren hebben. Hij begon te pronken toen hij de papegaai
61r
gay staen sach mit een vergulden kouwe in des conincks sael
ende gheuoet wort mit conincliker spijsen ende seyde Jck ben
ymmer so scoon als die papagay ende moet nochtans mijn voet
sel mit groten arbeyde weruen Daer die papagay mit groter
eren gehouden wort ende gheuoedet tot horen wil sonder ar=
beyt Jc wil totten coninck gaen ende doen mi setten in die kou
we ende singhen ende huppelen ende springhen ende eten als
die papagay Ende doe si totten coninck ghecomen was ende
in die kouwe gheset .had sijs groten rouwe dat si also gheuan
ghen was ende in die obedienci van een ander Alsoe datse van
groter droefheyt onlanghe leuede ende seyde Gheen dinc
en is te compareren . der vriheyt als si staet in eeren. ¶ Veel
menschen vintmen dye segghen die lollaert dese baghinen in=
den cloosteren hebben alle armoede om godes willen ouer ghe
gheuen ende hebben een ghemackelick leuenMer als sijt besoe
ken willen ende sien dat si ghesloten ende ghebonden sijn on=
der een reghel ende onder eens andern obedienci staan : dat si
hoor eygen wil niet ghebruken moghen . ende hoor vriheyt
niet besighen en moghen soe berouwet hem die coopDaer om
seyt oec een philosooph beter is vrijheyt dan alt gout der werlt
Valerius vertelt dat literonides dye hartoch van spartanien
mit drie hondert van sinen burghers vacht teghen den coninc
van persen om vrijheyt sijns lants ende toehardede sijn volck
mit vromer stemmen ende seyde . O mijn lieue ghesellen doet
nu u middaechs mael hier . want ghy selt by auentuerenv a=
uentmael inder hellen doen . Myt deser ende deser gheliken
woorden worden sy vroom ende onuersaecht dat si hem wil=
lichliken bereydt obedieren wouden totter doot . Ende al en
was daer gheen raet of hope den strijt te winnen dat oec seer
onghesien was si worden n[e]chtant wt sinen woorden bereyt
al te liden dat hem op comen mocht dan den persen te dienen
ende hoor eyghen vrijtheyt te verliesen . Orosius scrijft Doe
deometrius conync van ponten ende van armenien van sijn
zag staan in een vergulde kooi in de koningszaal, die gevoerd werd met koninklijke spijzen. De hop zei: “Ik ben net zo mooi als de papegaai en toch moet ik met veel moeite voedsel vinden terwijl de papegaai geëerd wordt en naar believen mag eten zonder er iets voor te doen. Ik ga naar de koning, ga de kooi in en zal zingen, dansen, springen en eten, net als de papegaai.”
Maar toen hij bij de koning kwam en in de kooi werd gezet, had hij er al direct heel veel spijt van dat hij zich gevangen had laten zetten en een ander moest gehoorzamen. Hij zou door groot verdriet niet lang meer leven en zei: “Vrijheid is meer waard dan al het andere.”
Veel mensen vinden dat de lekenbroeders en lekenzusters, die zich in het klooster om Gods wil onderwerpen aan armoede, een gemakkelijk leven hebben. Maar als deze mensen het klooster zouden bezoeken en merken dat de broeders en zusters opgesloten zijn en aan regels gebonden en aan een ander gehoorzaam moeten zijn, dat ze hun eigen wil niet kunnen doen en hun vrijheid niet kunnen uitoefenen, dan zullen deze mensen spijt hebben van hun vooroordeel.
Een filosoof zegt hierover dat al het goud ter wereld minder waard is dan je vrijheid.
Valerius vertelt dat Leonidas, de hertog [sic] van Sparta, met driehonderd burgers tegen de koning van de Perzen vocht om de vrijheid van zijn land. Hij spoorde hen met krachtige stem aan en zei: “Geliefde wapenbroeders, eet je middagmaal nu nog maar hier, want misschien eet je je avondmaal wel in de hel.”
Door deze en soortgelijke woorden werden ze zo moedig dat ze bereid waren hem te gehoorzamen tot in de dood. Al was er geen redmiddel of hoop om deze onmogelijke strijd te winnen, toch waren ze door deze woorden eerder bereid te lijden door wat zich voor zou doen, dan de Perzen te dienen en hun eigen vrijheid te verliezen.
Orosius schrijft dat Deometrius, koning van de Pontiërs en Armeniërs, door zijn
61v
eyghen soon beleghen was ende doe hy hem nyet ontgaen en
mocht wort hi bedroeft ende vergaderden alle sijn huysvrou
wen ende kinderen ende gaf hem venijnt te drincken ende hy
nam dat oeck daer nae wt desperacien¶ Ende doe hi niet hae=
steliken daer of en starf . offerden hy hem seluen enen vanden
vyanden dye ouer die mueren gheclommen was dat hy hem
doden soude hebbende lieuer te steruen dan si hem onder hoor
vianden setten souden ende hoor eygen vrijheden te verliesen.
Jtem noch scrijft hi dat sommighe menschen beleghen waren
van scipio affricaen ende vanden romeynen.ende saghen dat
si nyet ontgaen en souden moghen si en souden gheuangen en
de verwonnen worden Op dat die romeynen van horen goe=
den gheen bliden roof hebben en souden sloten si hoor poorten
ende verbarnden hem seluen ende al hoor goeden . dat lieuer
te willen doen eer si horen vianden vrijheden gheuen souden
op hem seluen
¶ Van die henne ende die duue dyalogus tsestich
Die henne ende die duue hadden te samen een nest ghe=
maect ende woenden mit malcander Mer dicwijl keuen
si onderlinghe om dat die een veel sanck ende die anderveel
huylden daer om als die henne sach datter duuen iongen dicwijl
gheworcht worden was seer blide ende kakelde veelEnde dan
eigen zoon belegerd was. Hij kon niet ontsnappen en werd bedroefd. Hij riep al zijn vrouwen en kinderen bijeen en gaf hen gif te drinken. Uit radeloosheid nam hij daarna zelf ook gif in.
Toen hij daaraan niet direct stierf, bood hij een van zijn vijanden, die over de muren geklommen was, aan om hem te doden. Hij wilde liever sterven dan dat hij en zijn volk aan de vijand onderworpen zouden worden en hun eigen vrijheden zouden verliezen.
Orosius schrijft ook dat er mensen belegerd waren door de Romeinen onder aanvoering van Scipio de Afrikaan. Zij zagen dat zij niet konden ontsnappen, dat ze gevangen genomen en overwonnen zouden worden. Opdat de Romeinen geen plezier zouden hebben van hun oorlogsbuit sloten zij de poorten en verbrandden zij zichzelf en al hun goederen.
Dit deden zij liever dan hun vijanden de vrije hand geven.
De 60e dialoog. Over de hen en de duif
De hen en de duif hadden samen een nest gemaakt en ze woonden daar beiden in.
Zij ruzieden echter dikwijls met elkaar omdat de een veel zong en de ander veel huilde.
Toen de hen zag dat de duivenjongen dikwijls gedood werden, was zij zeer blij en zij kakelde veel.
62r
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
dye duue daer om seer verstoort wort ende seyde . Du henne
en wils mit my niet droeuen alstu mijn ionghen sieste dooden
Die henne antwoorden Jck heb meer di te beclagen dattu mit
mi niet singen en wils als ic wt minen liue een ey voort brenge
ende van dien perikel worde verlost Aldus claechden si altoes
onderlinghe ouer malkander. ende waren altoes in twiste so
dat si ouerdroeghen totten aern te gaen horen coninynne elck
sijn clacht an hem te doen ende seyde Ghif onder ons vonnisse
o coninynne oft goet is dat wy langher te samen wonen Die
aern gaf daer of een sentenci int openbaer ende seyde Die
verlosset sijn sellen staen mitten blijden . die droeuich sijn mit
den gheen die sijn in lijden . ¶ Het en [en] wil niet tieren dattie
gheen dye vrolick sijn gheselscap hebben mytten bedructen of
dattye bittere menschen spelen mytten gheen die vrolick ende
ghenoechlick sijnMer doen als paulus leert verblijdet mitten
verblijdende screyet mitten screyenden :¶ Hier salmen weten
dat ommate grote blijscap ondertijden den mensch haestelick
doodet Daer of scrijft valerius dat eenre vrouwen een onrech
te boetscap gheseydt wort . dat hoor soon dye buten landes
was ghestoruen waer daer si droeuich om was ende screyede
seer . Ende ter wil en dat si aldus sat ende bescreyeden horen
soen soe quam dye soen daer teghenwoordich ende leuende .
Ende doe si hem sach voer si hem van groter blijscappen om
sijn hals ende starf ter stont van groter blijscappen . Hier wt
moghen wy leeren dat dye blyscap der werlt is als wijn dye
puer ende seer craftich is die den mensch haestelick neder wer
pet ende verwinnet . ten si datmense myt saligher droefheyt
tempereet .¶Als dye wise man seyt. Het is beter te gaen tot
dat huys des screyens dan totten huyse des weerscaps Tullius die
poeet scrijft dat wanneer enighe romeynsche princen weder te
huys quamen mit victorien soe wort hem drierhande eer be=
wesen die eerste was dat hem alt volck mit blijscappen te ge=
moet ghinck. die anderde dat alle die sy gheuanghen hadden
De duif was daarover dan erg boos en zei tegen de hen: “Jij wilt niet met mij treuren als je ziet dat mijn jongen worden gedood.” De hen antwoordde: “Ik heb meer te klagen over jou omdat je niet met mij wilt zingen als ik een ei uit mijn lijf pers en van deze last wordt bevrijd.”
Ze klaagden en ruzieden dus alsmaar over elkaar zodat ze onderling besloten om naar de arend, hun koningin, te gaan om bij haar hun beklag te doen. Zij zeiden: “Koningin, wilt u uw oordeel geven of het goed is dat wij nog langer samenwonen.”
De arend sprak in het openbaar een vonnis uit en zei: “Zij die verlost zijn, moeten omgaan met de blijden, zij die droevig zijn met degenen die lijden.”
Het past niet dat degenen die vrolijk zijn het gezelschap van de bedrukten zoeken of dat treurige mensen omgaan met degenen die vrolijk en aangenaam zijn. Zij moeten doen zoals Paulus leert: “Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.”
Men moet zich realiseren dat door buitengewoon grote blijdschap een mens plotseling kan sterven.
Daarover schrijft Valerius dat een vrouw een onware boodschap ontving: haar zoon, die in het buitenland was, zou zijn gestorven. Ze was daar bedroefd over en ze moest erg huilen. Terwijl ze zat te treuren om haar zoon, kwam hij in levende lijve op haar af. Toen ze hem zag, viel zij hem met grote blijdschap om de hals maar zij stierf terstond door die grote blijdschap.
Hieruit kunnen we leren dat aardse vreugde als wijn is die zuiver en zeer krachtig is, maar die de mens plotseling kan neerhalen en overwinnen tenzij men zich met zalige droefheid matigt. Zoals de wijze man zegt: “Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer.”
Cicero schrijft dat toen enige Romeinse aanvoerders met hun behaalde overwinning thuis kwamen, hun driewerf eer bewezen werd. De eerste was dat het gehele volk hen met blijdschap tegemoet ging. De andere was dat allen die zij gevangen genomen hadden
62v
Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])
mosten mytten handen aen hoor waghen ghebonden daer si
op saten nae lopen Die derde was dat die verwinre ghecledet
mit iupiter des afgods rock eerliken gheset was in een wagen
die van vier witte paerden ghetoghen wort tot dat capitoli=
um dat was dat heeren huys van romen . Mer op dat si hem
niet alte seer verheffen en souden soe wort dese drierhande eer
mit drierhande oneer getempereert Die eerste was dat een on
vrij knecht die eyghen was by hoor in die waghen sat dat een
yghelicken hope ghegheuen wort tot alsulker eeren te comen
waert dat hijt verdienden Dye anderde was dat dye onedel
eyghen knecht an hoor wanghen sloech ende seyde . bekent v
seluen . Dye derde dat allen luden gheoorloft was allen dien
dach scande ende laster aen te doen den verwinreHierwt wor
den wij gheleert Jst dattie heyden hoor wertlike blijscap aldus
tempeerden dat soe veel te meer dye kersten menschen hen daer in
sellen bedwinghen Als gregorius seyt . want nae dese tijtli=
ke blijscappen volghen ewighe screyen Augustinus Blijscap
der werlt is ydelheyt. si wort mit groten verlanghen verbeyt
ende als si ghecomen is en machmense niet houden
¶ Van den haen ende den capoen. ¶ Dyalogus lxi.
DJe haen ende dye capoen woenden tesamen in een
hofMer den haen hadde heerscappie ouer [die hen=]
achter de wagen aan moesten lopen waarop de overwinnaars zaten, met hun handen eraan vastgebonden. De derde was dat de overwinnaars, gekleed als de god Jupiter, eervol naar het machtscentrum van Rome, het Capitool, mochten rijden in een wagen die getrokken werd door vier witte paarden. Om te voorkomen dat ze al te trots zouden worden, werd deze drievoudige eer door drievoudige vernedering getemperd. De eerste was dat een onvrije knecht, een lijfeigene, in hun wagen zat zodat iedereen kon hopen ook eens zoveel eer te krijgen, mits hij het verdiende. De andere was dat die onedele lijfeigene hen op de wangen sloeg en zei: “Ken uzelf.” De derde was dat het aan iedereen toegestaan was om op die dag kwaad te spreken over de overwinnaars. Hieruit kunnen wij leren dat als de heidenen hun wereldse blijdschap al zo temperden, christenen zichzelf daarin des te meer zouden moeten bedwingen. Zoals Gregorius zegt: “Want op deze tijdelijke blijdschap volgt het eeuwige verdriet.”
Augustinus zegt: “De wereldse blijdschap is ijdelheid. Er wordt met veel verlangen naar uitgekeken maar als die blijdschap er is, kan men deze niet vasthouden.”
De 61e dialoog. Over de haan en de kapoen
De haan en de kapoen woonden samen op een erf, maar de haan was de baas over
63r
die hennen ende die capoen ghinck daer oetmoedeliken by als
nullus . Op een tijt gheschiedet dat een vosse den haen vinck
ende athen in sijn lijfMer hi hielt die croon van sijn hoeft heel
ende brocht die totten capoen ende seyde ¶ Sich broeder dye
haen dijn ghesel is vander werlt ghesceyden . ende om grote
liefte dye ick tot dy hebbe soe brenghe ick dy dye alre scoonste
croon die hi opt hoeft te draghen plach Coemt tot mi ic sal dy
cronen ende dan salstu voortan die prince der hennen wesen
als hi te wesen plach. Als dit die capoen hoorden dat hy heer
wesen soude ouer dye hennen ghinck hi wt sijn huysgen ende
quam totten vosse . die vos als die capoen tot hem verbliden
de quam beet hem ter stont die keel of ende seyde EN wilt
niet louen al datmen seyt . mer wachten v van loser feyt .
Van alsulken valschen losen menschen ghebiet die heer int e=
wangeli te wachten daer hi seyt Wachtet v van die gheen die
tot v comen int habijt der scapen want si van binnen sijn gri
pende woluen ¶ Men seyt een fabel dat die rauen had op een
tijt een stuck vleys in sinen mont ende sat hoech op enen boem
Dit siende die vos dochtOch mocht ick den rauen verscalken
ende dat vleys crighen dat hi heeftHier om seyde hi totten ra
uen. O broeder dine scoonheyt gaet bouen scoonheyt alre vo=
ghelen ende du biste oeck stercker bouen allen voghelen. Mer
des bedroue ic my van dijnre weghen dattu gheen stemme en
hebste ende dattu niet en conste singhen Als die vos dit geseit
had began die rauen te singhen ende dat stick vleys viel wt si=
nen mont ende die vos namt ende ghinc lopen ende attetDes
ghelijck boert den mensche oeck dickwijl als hy hoort dat hy
ghepresen wort Daer om seyt die heylighe propheet Jeremi=
as . Een yghelick die sal hem wachten van sinen euen mensche ende
en sal in allen broeder gheen betrouwen hebben. Du en sels=
te altoes niet di seluen van di seluen meer ghelouen dan ande
ren luden Die wise man seyt Soe wie haestelic ghelouet die is
licht van harten Paulus . en wilt alle[e]n gheesten niet ghelo=
uen Jtem alle dinck saltu proeuen ende houden datter goet is
de hennen en de kapoen onderging dit nederig en voelde zich nietig.
Op een keer gebeurde het dat een vos de haan ving en hem op at maar hij hield de kam van zijn kop intact. Hij bracht hem naar de kapoen en zei: “Zie, broeder, jouw vriend de haan heeft de wereld verlaten en om de grote liefde die ik voor je heb, breng ik je deze allermooiste kam die hij op zijn kop droeg. Kom bij me, dan zal ik je kronen. Voortaan zal jij de heerser zijn over de hennen zoals hij altijd was.”
Toen de kapoen hoorde dat hij meester zou zijn over de hennen, kwam hij uit zijn hok en liep hij blij naar de vos, die hem meteen de keel doorbeet en zei: “Geloof niet alle mooie praat maar hoedt u voor de bedrieglijke daad.”
Jezus gebiedt ons op je hoede te zijn voor zulke valse en onbetrouwbare mensen waar Hij zegt: “Pas op voor degenen die in schaapskleren op jullie afkomen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.”
In een fabel staat dat de raaf eens een stuk vlees in zijn snavel had en in een hoge boom zat. De vos zag dit en dacht: ik zou graag de raaf voor de gek willen houden om het vlees te pakken dat hij heeft. Daarom zei hij tegen de raaf: “O broeder, jouw schoonheid gaat boven de schoonheid van alle vogels en je bent ook sterker dan alle andere vogels, maar ik ben bedroefd dat je geen stem hebt en niet kan zingen.” Toen de vos dit gezegd had, begon de raaf te zingen en het stuk vlees viel uit zijn snavel. De vos pakte het op, rende weg en at het op.
Iets dergelijks overkomt de mens ook dikwijls als hij geprezen wordt. Daarom zegt de heilige profeet Jeremia: “Een ieder moet op zijn hoede zijn voor zijn evenmens en moet niet in alle broeders vertrouwen hebben.” Zelfs broeders moet je niet meer geloven dan andere mensen.
De wijze man zegt: “Wie zo goedgelovig is handelt lichtzinnig.” Paulus zei: “Vertrouw niet iedere geest” en: “Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.”
63v
Vanden voghel fasianus ende vanden paeu. Dyalogus lxij.
DJe voghelen daer si alle vergadert waren om te seggen
wie die scoonste ware setteden twee voor die scoonsten
als fasianus ende die paeu Als dit aldus ouerdraghen
was bider electien soe waren si onder malcander in twiste en=
de konden niet ouerdragen onderlinge Doe dit die ander voghelen sagen
liepen si totten aern ende seyden . wij hebben o conincinne elec=
ci ghedaen nu bidden wij dattu als een rechter dye confirma=
ci daer of gheues dat die ghecoren warden gheconfirmeert:
Die aern dede tot hem comen dye ghecoren willende die ghe=
coren examineren . Fasianus is een voghel die eerstwerf ghe=
brocht is wt gryeken wes vleys seer soet is te eten. Dese pri=
sede hoor seluen te mael seer ende seyde.¶ O rechtuaerdighe
rechter alstu wel sieste . Jck ben een teeder voghel schoon ende
menichuoudich van verwen in mijnen veeren Mijn vleys is
inden smaeck oft ghecruyt waer mit kaneel ende ander goede
cruyden alsoe dattet bouen al wel smaecket ende soet ruket .
waer om my die ouerhant toe behoort .¶ Doe verantwoor
den haar die paeu nae hoorre macht ende seyde . Neen coninc=
ynne alsoe en ist nyet als fasianus seyt .¶ Want ick grooter
ende scoonre ben dan sy . ende oeck ghecroont . Mijn start be=
wijst dat my dye hoechste eer toe behoort . ende dit segghende
sloech sy hoor staert seer breet wt . Ende hadde daer groo=
De 62e dialoog. Over de fazant en de pauw
De vogels waren bijeen om uit te maken wie de mooiste was. Ze wezen daar de twee knapsten onder hen aan: de fazant en de pauw. Na deze uitslag kregen ze ruzie met elkaar en konden ze zich er onderling niet mee verzoenen. Toen de andere vogels dat zagen, gingen ze naar de arend en zeiden: “Koningin, we hebben een verkiezing gehouden en nu vragen wij u, als rechter, er uw goedkeuring aan te geven zodat de gekozenen zich er bij neerleggen.” De arend liet de winnaars bij zich komen om ze te ondervragen.
De fazant, van oorsprong een vogel uit Griekenland, heeft vlees dat lekker smaakt. Hij schepte over zichzelf op en zei: “Rechtvaardige rechter, ik ben een fijngebouwde vogel zoals u ziet, mooi en met veren in allerlei kleuren. Mijn vlees smaakt alsof het gekruid is met kaneel en andere fijne kruiden, zodat het overheerlijk smaakt en lekker ruikt. Daarom komen mij de meeste stemmen toe.”
Daarna verdedigde de pauw zich zo goed mogelijk en zei: ”Nee, koningin, het is niet zoals de fazant zegt. Ik ben groter en mooier dan hij en ik heb, net als u, een kroon op. Mijn sleep bewijst wel dat mij de hoogste eer toekomt.” Terwijl hij dit zei, zette hij zijn sleep op. Hij was daar
64r
te glori in : Dye aern horende al dyt dat gheseyt is seyde den
paeu . ¶Du paeu hebste dy heel bescaemt in dyen dattu dijn
staert wtghereckt heefste wanttu ons vertoent hebste leelike
voeten ende daer om en bistu niet waerdich die scoonste te hie
ten: Voort seyde die aern tot fasiaen endu biste altoes wate=
rich inden oghen oftu screyende waers ende oeck bistu cranck
ende en konnet niet singhen: Daer om dattu ghebreck inden
oghen hebste soe beneem ick dy oeck die ouerhant . Aldus ble=
uen si beyde beroeft vander heerlicheyt ende seyden Hy en
sal niet wesen heer noch vrou. diet mit vechten ende kiuen hout
Dit sien wy dicwijl hoe dattet ghesciet inden ghenen dye tot
enigher prelatuerscap ghecoren warden als si daer om teghen
malkander perlament ende onrust maken dattet volck hoor
ghebreken kennet alsoe dat si daer om dicwijl beroeft warden
Daer om en ist niet goet om hoocheyt te strijden ende te vech=
ten Want gregorius seyt dat begheerte der hoecheyt coemt wt
vermetelheyt des herten Ende soe wie hoecheyt inder aerden
soeckt die sal confuys vinden inden hemel . Daer om ist sor=
ghelick nae prelatuerscap te staen Om dat gregorius seyt die
in die hoechste stede pastoer is die staet soe veel te meer in gro
ten perikel . Men vint dat dye oude princen ende heren nyet
henghen en wouden datmen hoor kinderen in hoocheyt ver=
heffen soude eer dat si soe goet ende wijs waren dat si den on
dersaten profitelick mochten wesen Alsoe als elynandus be=
scrijft van helius dye van een senatoer keyser ghecoren wart
die ander senatoers hem baden dat hi sinen soon nemen wou
tot een ghesel des keyserrijcks dat hi oeck keyser mit hem we
sen soude ende hieten . dat hi doe seyde . En ist niet ghenoech
dat ic alleen onwillich regnier dat ick nochtant niet verdient
en heb . want die hoecheyt des keysers staet nyet en hoort te
volghen nae dat gheslachte mer der verdienten Dicwijl wort
hi totten rijck coninck gheboren die den rijck onnutte is .
Sonder twijfel ist dat hy die mynne der ouders niet en heeft
die sijn kinderen mit een ondrachtelike last belast want dat is
heel trots op.
De arend hoorde alles wat gezegd werd en zei tegen de pauw: “Je hebt jezelf te schande gezet door je sleep op te zetten, want nu hebben wij je lelijke poten gezien. Daarom ben je het niet waard de mooiste te zijn.” Vervolgens zei ze tegen de fazant: “Jij hebt altijd waterige ogen, het lijkt alsof je huilt. Ook ben je zwak en kun je niet zingen. Omdat je een gebrek aan je ogen hebt, ontneem ik ook jou de overwinning.”
Beiden bleven verstoken van de eer en zeiden: “Met vechten en ruzie maken verwerf je geen hoog aanzien.”
Wij zien dikwijls wat er gebeurt met degenen die tot een of ander hoog ambt gekozen worden. Ze praten luid tegen elkaar en ze maken ruzie. Het volk leert zo hun gebreken kennen, waardoor zij dikwijls uit hun ambt gezet worden. Daarom is het niet goed te strijden om aanzien.
Gregorius zegt dat verlangen naar aanzien uit hoogmoed voortkomt. Wie aanzien op aarde zoekt, zal zich schamen in de hemel. Daarom is het bedenkelijk om hoge ambten na te streven.
Gregorius zegt immers dat wie in de belangrijkste stad kerkleider is daar des temeer gevaar loopt.
Het is bekend dat de oude machthebbers niet wilden toestaan dat hun kinderen aanzien zouden verwerven voordat zij zo deugdelijk en verstandig waren dat zij hun onderdanen van nut konden zijn.
Helinandus schrijft over Hadrianus, die van senator tot keizer gekozen was, dat de andere senatoren hem smeekten zijn zoon mederegeerder van het keizerrijk te maken, zodat deze dan samen met hem keizer zou zijn en ook ‘keizer’ genoemd zou worden. Hij zei toen: “Is het niet voldoende dat ik met tegenzin alleen regeer terwijl ik dat niet verdiend heb?”
Het aanzien van de keizer hangt immers niet af van afkomst maar van verdienste. Dikwijls wordt iemand als een koning geboren die niet van nut is voor het rijk.
Hij die zijn kinderen een ondraaglijke last oplegt, ontbreekt het zonder twijfel aan ouderliefde, want
64v
die kinderen te versmoren niet om hoor verdienten promoue=
ren. Men sal dye kinderen eerst inden doechden opuoeden op
dat als si in doechden voortghegaen sijn dan gheproeft ende
gheuonden mochten worden in doechden dien voor te gaen di=
en si in prelatuerscap voor gheset sullen worden Want die wi
se man seyt . En wilt niet soeken rechter te warden ten si dat
tu mit machten die boesheyt benemen moechte. Jnden ouden
gesten vintmen ghescreuen dattie keyser octauianus nyet hen
ghen en woude dat men sijn kinderen tot hogher eren promo
ueren soude eer dat si myt cracht ende wijsheyt hoor eyghen
goet ende der ondersaten bescermen mochten Daer om liet hi
sijn sonen leren scieten ende scermen lopen ende springhen swem
men ende den steen werpen ende mit die slingher werpen en=
de alrehande gheradicheyt leren Ende sijn dochteren drapenie
ren . op oft bi snoder auentueren daer toe quaem dat si in ar=
moeden comen mochten dat si den cost mytter consten moch=
ten winnen Aldus ghebiet die wise man Jst dattu sonen hebs
te leertse totten arbeyde hebstu dochteren bewaert hoor lichaem
¶ Van den rauen ende die snep ¶Dyalogus lxiij .
DJe rauen is een voghel als die meesters segghen die
leuen mach tot dusent iaren toe. Dese had op een
tijt een nest ghemaeckt daer si hoor ionghen in voe
den mit groter armoedenalsoe dat hoor die plumen outuielen en=
de kinderen worden zo verhinderd om vanwege hun verdiensten vooruit te komen. Men moet de kinderen eerst opvoeden in deugdzaamheid opdat zij, wanneer zij daarin voortgang hebben gemaakt, beproefd zullen worden de deugden na te leven waarmee zij in hun hoge ambt te maken krijgen. Want de wijze man zegt: “Verlang er niet naar om rechter te worden, tenzij je met gezag een eind aan het kwaad kan maken.”
In de oude geschiedverhalen staat geschreven dat keizer Octavianus niet wilde toestaan dat men zijn kinderen tot een hoog ambt zou bevorderen voordat zij met kracht en wijsheid hun eigen bezittingen en die van hun onderdanen konden beschermen. Daarom moesten zijn zonen leren schieten en schermen, hardlopen en springen, zwemmen en steenwerpen, slingeren en allerlei behendigheden leren. Zijn dochters moesten leren weven, zodat ze met hun vaardigheden de kost zouden kunnen verdienen als zij door een ongelukkig toeval tot armoede zouden vervallen.
De wijze man gebiedt aldus: “Als je zonen hebt, leer ze dan om te werken; als je dochters hebt, bescherm ze dan.”
De 63e dialoog. Over de raaf en de snip
Zoals de geleerden zeggen, is de raaf een vogel die wel duizend jaar oud kan worden. Op een keer had zij een nest gemaakt waarin zij haar eieren uitbroedde. Zij kwam zelf zoveel voedsel tekort dat haar veren uitvielen en
65r
de magher wort . Tot hoor quam die snep ende bescemptese
om dat si bloet wart ende queldese dat si niet mit vreden moch
te wesen . Mer want die rauen hoor eyer niet laten en mocht
wort si op die snep seer verstoort ende hieltet al stilswighen=
de int hert Ende doe die ionghen wten dop ghecomen waren
began si oeck wel op hoor lijf te werden ende tot hoor ouden
staet te comenDoe quam die snep weder ende was hoor moy
lick als si te voren ghedaen hadde waer om die rauen seer toor
nich wort ende woude hoor verwijt wreken . ende toech dye
snep al hoor veren of ende dodese ten lesten ende seyde. :
WJe die bedructe willen bespotten.die doen qualiken als
doen die sotten .¶ Alsoe vintmen veel menschen die als si ye=
mant sien dye belast ende bedruct is . dat si dien belasten ende
veruolghen . Mer du goede mensche alstu yemant sieste dye
in druck ende lijden is . soe salstu of laten die te belasten Want
aristotiles seyt Datten bedruckten tebelasten ende quellen swaer
re is dan hoor lijden dat si hebben Ende mitten gheen dye in
lijden is nyet te lijden is onrecht Die oude princen ende goe=
de heren plaghen altoes mitten bedructen ende belasten men=
schen medeliden te hebben . Valerius scrijft dat doe een key=
ser sach sijns viants hooft ofslaen stortede hi tranen wt mede
liden Jtem noch scrijft hi dat marcus marcellus doe hi die stat
syracusana ghewonnen had ende hy int hoechste van der stat
staende sach dat bedructe volck dat hoor verlies bescreyede .
Dat hy hem van tranen oeck niet onthouden en mocht Noch
seyt hy vander goedertierenheyt des mans pompeyus die hy
bewijsden inden coninck van armonien die teghen den romei
nen grote strijde ende oorloghe ghehad hadde ende hi gheuan
ghen ende verwonnen was ende voor sijn voeten oetmoedeli
ken neder gheuallen was dat hem pompeyus ter stont op nam
ende troestede hem mit soeten woorden ghebieden datmen sijn
croon op sijn hooft weder setten soude ende settede hem in sijn eers
te maiesteyt segghende dattet al euen eerlick is coninghen te
verwinnen ende coninghen te maken.Des ghelijck vertelt hi
ze mager werd. De snip kwam naar haar toe, lachte haar uit omdat ze naakt was, viel haar lastig en liet haar niet met rust. Ze werd heel boos op de snip, maar ze kon haar eieren niet alleen laten. Daarom zei ze niets maar ze onthield het wel.
Toen de jongen uit het ei gekomen waren, begon ze weer goed voor zichzelf te zorgen. Ze kreeg zo haar oude uiterlijk terug. De snip kwam opnieuw naar haar toe. Ze deed weer net zo vervelend als eerst. Hier werd de raaf zo kwaad over dat ze dat getreiter wilde wreken. Ze trok de snip al haar veren uit en ze doodde haar ten slotte. Ze zei: “Wie de kwetsbare bespot, gedraagt zich zo slecht als een zot.”
Zo zijn er veel mensen die iemand lastig vallen en vervolgen als ze zien dat die persoon het moeilijk heeft. Maar goede mensen, val toch niemand lastig die het zwaar heeft!
Aristoteles zegt dat je het leed van mensen die het al moeilijk hebben, zwaarder maakt door ze te kwellen en lastig te vallen. Het is onrechtvaardig om niet mee te voelen met degene die lijdt.
De machthebbers uit vroeger tijden hadden altijd medelijden met mensen die het zwaar hadden.
Valerius schrijft dat er eens een keizer was, die uit medelijden huilde toen hij zag dat zijn vijand onthoofd werd. Ook schrijft hij over Marcus Marcellus die de stad Syracuse veroverd had. Toen hij op het hoogste punt van de stad stond, hoorde hij het overwonnen volk jammeren over het verlies en kon hij zijn tranen niet bedwingen.
Verder vertelt Valerius over de welwillendheid van Pompeius ten aanzien van de koning van Armenië. Deze had hevige strijd gevoerd tegen de Romeinen maar hij was nu overwonnen en gevangen genomen. Hij viel nederig voor de voeten van Pompeius neer, die hem meteen ophief en met vriendelijke woorden troostte. Hij gebood dat men de kroon weer op het hoofd van de koning moest zetten en hem de hoogste eer moest bewijzen. Hij zei dat het even eervol is om koningen te overwinnen als koningen te kronen.
Iets dergelijks vertelt Valerius
65v
oeck van een raetheer van romen ghenoomt paulus . dat als
hi hoorden dat men enen gheuanghen coninck tot hem brocht
ghinck hy hem teghen int ghemoet Ende den coninck die hem
te voeten vallen woude boerde hi op mit sijn rechter hant en=
de gaf hem grote hope tot sijn verlossinghe . ende settede hem
inden raet an sijn side Ende en rekenden hem niet onwaerdich te
wesen der eren sijnre tafelenEnde seyde al ist groot den viant te verwinnen
ten is nochtant niet min priselic den onsaligen konnen te ontfermen
¶ Van die ransule ende die lewerick ¶ Dyalogus lxiiij
DJe ransuyl hiet men die nacht rauen want si des nach
tes alleen vlyeghet ende des nachtes waket Tot de=
ser quam die lewerick ende seyde : O mijn alre liefste
suster dy so bid ick als ick alre vriendelickste mach dattu mor
ghen te middaghe by my wesen wilste . want mijn wtuerco=
ren vrient wil my dan inder sonnen scouwen Jst dan dat ic bi di
gheset ben soe sal ick alsoe veel te scoonre schinen te wesenDie
ransuyl louede hoor dat sijt doen soude al dat si begheerden om
dat si hoor scaemden dat te weygheren Des anderen daghes
opten middach doe dye son seer scoon scheen verwachtede die
lewerick die beloften vander ransuyl mer si en dorste niet wt=
gaen om dat si des daghes niet en siet : Daer om en quam si
oeck nyet . alsoe dat die lewerick daer om toornich wort en=
de hoor v[i]ant ende veruolghedese daer sy konde ende mochte
¶Hier om dyt vernemende die ransuyl en dorste des daghes
nyet vlyeghen om vreese van dye leeuwerick : . ¶ Ende
over een senator uit Rome, genaamd Paulus. Toen hij hoorde dat een gevangen koning naar hem werd gebracht, ging hij hem tegemoet. De koning wilde zich voor zijn voeten werpen maar hij hief hem op met zijn rechterhand en hij gaf hem hoop op zijn vrijlating. Hij plaatste hem in de senaat aan zijn zijde en hij vond hem niet onwaardig om zijn tafel te delen. Hij zei: “Al is het groots de vijand te overwinnen, toch is het niet minder prijzenswaardig als je je ontfermt over de ongelukkigen.”
De 64e dialoog. Over de ransuil en de leeuwerik
De ransuil wordt wel nachtraaf genoemd want zij vliegt ’s nachts en is alleen dan wakker. Een leeuwerik kwam bij haar en zei: “O mijn allerliefste zuster, ik verzoek je allervriendelijkst morgenmiddag bij mij te zijn want mijn uitverkoren vriend wil mij dan in het zonlicht zien. Als ik dan bij jou zit zal ik veel mooier lijken.” De ransuil beloofde haar alles te doen wat zij verlangde omdat zij zich schaamde dat te weigeren.
De volgende middag, toen de zon volop scheen, wachtte de leeuwerik op de beloofde komst van de ransuil. Maar deze durfde niet weg te gaan omdat zij overdag niets ziet. De leeuwerik werd boos omdat ze niet kwam. Ze ging haar zoeken waar zij maar kon.
Dit kwam de ransuil te weten waardoor zij uit angst voor de leeuwerik niet durfde te vliegen.
66r
vlieghet des nachtes ende haelt hoor aes ende seyt NJe=
mant en sal louen ter goeder trouwen.dat hi niet en meent te
houwen. Daer om sellen wij ons wachten niet te belouen dat
niet moghelic en is te volbrenghen op dat hi niet loghenach=
tich gheuonden wort Ende en behaghet dy nyet dinen vrient
te belouen dat hi di bidt soe en wil nochtant niet belouen om
scaemte te weygheren . want aristotiles seyt.wachte di voor
die scaemte te weygheren op dattet dy niet brenghe tot noot
turfticheyt des lieghens want also wort hi te min bedroghen
die men haesteliken weyghert:Men vindet nochtant veel men
schen die om vrijheyt hoors herten hem scamen te weygheren
dat hem ghebeden wort Alsoe als men scrijft inden gesten der
romeynen Dat die keyser titus gheboden had Dat nyemant
dye tot hem quam om van hem te bidden sonder hope tever=
crighen en soude warden laten gaen Ende doe hem sijn vrien=
den vraechden waer om dat hy meer beloefden dan hi gheuen
mochte antwoorden hy om dattet niet behoorlick en waer dat
yemant bedroeft soude gaen van dat aensicht des princen Jtem
noch leestmen daer van trayanus den keyser Doe hem sine vri
enden berispeden dat hy meer dan den keyser betaemlic waer
elken mensche te wille was waer om in hem luden dochte dat
hi vermindert was Antwoorden hi dat hi hem also tot allen men
schen bewisen woude als si wouden dat si hem vinden moch
ten tot horen wille . .
¶ Van dat quickstertgen ende fasiaen Dyalogus lxv .
Zij vloog ’s nachts uit, ving haar prooi en zei: “Je moet niet uit goedheid iets beloven waarvan je weet dat je het niet kan nakomen.”
Daarom moeten we er voor waken iets toe te zeggen dat we niet kunnen volbrengen, zodat je niet voor een leugenaar wordt uitgemaakt. Doe aan een vriend die jou iets vraagt geen loze beloften waarvoor je je later zult schamen.
Aristoteles zegt: “Pas op uit schaamte iets te beloven, opdat je niet gedwongen wordt te liegen. Zo wordt iemand die meteen wordt afgewezen niet bedrogen.” Toch zijn er veel mensen die zo ruimhartig zijn dat zij zich schamen ook maar iets te weigeren dat van hen gevraagd wordt.
In de geschiedverhalen over de Romeinen staat dat keizer Titus geboden had dat men niemand van de mensen die hem iets kwamen vragen zonder hoop weg mocht laten gaan. Toen zijn vrienden hem vroegen waarom hij meer toezegde dan hij geven kon, zei hij: “Omdat het niet gepast is om iemand bedroefd bij een keizer weg te laten gaan.”
Over keizer Trajanus staat in die verhalen geschreven dat zijn vrienden hem kapittelden omdat hij, meer dan een keizer betaamt, iedereen ter wille was en de mensen dan zouden denken dat hij geen aanzien meer had. Trajanus antwoordde toen dat hij de mensen duidelijk wilde maken dat hij bereikbaar was voor iedereen die hem nodig had.
De 65e dialoog. Over het kwikstaartje en de fazant
66v
Quicksterte is een voghel die altoes sijn staert beeft de=
se quam tot den voghel fasianus ende seyde. Onsali=
ghe waer om en droeghes du dijn oghen niet . die du
altoes screyende vertoenste. Die stanck dynre oeghen maeckt
dy versmadelick . Fasianus antwoorden myt onwaerdicheyt
ende seyde en scaemstu dy niet dattu die minste biste van allen
voghelen ende die alre versmadelicste : Du hebste een beuende
staert ende wilste mijn ghebreken onderscheydenGanck eerst
ende corrigeer dijn ghebreken ende dan moghestu die mine straf
fen Als dit die quicksterte hoorden scaemde si haer ende wech
gaende seyde si Elck sal hem seluen eerst proeuen . eer dat
hy den anderen beghint tewroeghen . ¶ Aldus sijn veel men=
schen die haer eyghen ghebreken niet en mercken die nochtant
der anderen menschen sonden lasteren willen Bernardus veel
menschen weeten veel die andere luden ansien ende vergheten
hem seluen . Tot desen seyt onse behouder int ewangeli wat
siestu die vese in dijns broeders oghe ende den balck die in dijn
oghe is niet en merkeste Of hoe moghestu dinen broeder seggen
Broeder henghe dat ick wtwerp die vese wt dijn oghe den
balck in dijn eyghen oghe niet siendeO du ypocrijt werp eerst
den balck wt dinen oghe ende dan selstu voorsien dattu wtrec
kes dat kaf ofte vese wt dijns broeders oghe .¶ Men leset int
vader leuen dat op een tijt doe die broeders vergadert waren
beschuldichden een vanden broeders enen anderen broeder van
sijnre misdaet Ende baden den abt peyor dat hi dien schuldi=
ghen broeder corrigeren soude Als dit die abt hoorden sweech
hy stil .¶ Ende quam inder steede daer die broeders vergadert
waren . ende droech een grooten sack myt sande after op sijn
rugghe ende een cleyn mandekijn myt sande voor hem Die broe
ders dit siende vraghede hem wat hi daer mede meyndenDaer op
antwoorden hi ende seyde Die groten sac mitten sant sijn mijn eygen
sonden die ic after mi drage recht of icse niet ende sage: Ende dit luttelkijn
dat ic voor myn ansicht drage dat sijn mijn broeders sonden die ghi wilt
De kwikstaart is een vogel die voortdurend zijn staart beweegt. Deze vogel kwam op een keer bij de fazant en zei: “Ellendeling, waarom droog jij je tranen niet? Je huilt altijd. De stank die uit je ogen komt maakt je verachtelijk.” De fazant antwoordde met minachting: “Schaam jij je niet dat je de minste van alle vogels en het meest veracht bent? Jouw staart beweegt constant en jij wilt mij mijn gebreken vertellen? Ga eerst je eigen gebreken na, corrigeer die en dan mag je wat over die van mij zeggen.”
Toen de kwikstaart dit hoorde schaamde zij zich. Terwijl ze wegliep zei ze: “Iedereen zal eerst zichzelf moeten onderzoeken voordat hij anderen afkeurt.”
Zo zijn er veel mensen die hun eigen gebreken niet zien maar wel op de zonden van andere mensen wijzen.
Bernardus zei dat veel mensen weten hoe andere mensen moeten zijn, maar zij vergeten naar zichzelf te kijken. Tot deze mensen zei onze Redder in het Evangelie: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeders terwijl je de balk in je eigen ogen niet opmerkt?” Oftewel: “Hoe kun je tegen je broeder zeggen: ‘Laat mij de splinter in je oog verwijderen’, terwijl je de balk in je eigen ogen niet ziet? Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog. Pas dan zal je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen.”
In Het Leven van de Woestijnvaders leest men dat, toen de broeders op een keer bijeen waren, een van de broeders een andere beschuldigde van de misdaad die hij begaan had. Zij vroegen de prior of hij de schuldige broeder straffen wilde. De prior hoorde dit aan maar zweeg.
Hij ging naar de plek waar de broeders bijeen waren en hij droeg een grote zak met zand op zijn rug. Ook droeg hij een mandje met zand voor zich. Toen de broeders dit zagen, vroegen ze hem wat hij daarmee bedoelde. Daarop antwoordde hij: “De grote zak met zand staat voor mijn eigen zonden. Die draag ik op mijn rug zodat het net lijkt alsof ik ze niet zie. En dit kleintje, dat ik voor me draag, staat voor de zonden van mijn broeders waarvan jullie willen
67r
dat ick veroordelen soude. Ende seyde voort . Alsoe broeders
en salt niet wesen . mer ick moet mijn sonden voor mijn oghen
hebben ende daer op dencken Doe dyt die broederen hoorden
seyden si voorwaer dat is die wech der salicheyt
¶Van die nachtegael ende den rauen. ¶ Dyalogus lxvi..
OP een grote hoochtijt als dye aern myt alle die vo=
ghelen een vrolike warscap had riep si den nachtegael
tot hoor ende seydeGanck dochter breck dijn stemme
kijn ende singhe ons soeteliken als du wel konste dat onse her
ten daer of vervroghet moghen werden Die nachtegael was
ghehoorsaem ende began te singhen ende dat soe soeteliken dat
alle die voghelen myt groter begheerlicheyt daer na hoorden
Hieren binnen quam die rauen daer bi ende dit merkende seyde
hi in hem seluen Jc wil oec mitter nachtegael singhen ic heb een
groue stemme ic sel veer warden ghehoort Ende hi began leliken
te ropen cras cras also dattie nachtegael sweech om dat si niet
horen en mochte soe leliken te singhen Hier om worden alle die
voghelen verstoert opten rauen om dat hi hoor hoochtijt ver
stoerde Doe gheboet hem die aern dat hi wech gaen soude of=
te swighen Hy antwoorden dat hi oeck mitten voghelen festi
ueren woude ende oec niet om horen wille wech gaen en wou
de Die aern ontboot hem anderwerf dat hi wech soude gaen
wantter nyemant was dye hem gaern hoorden . Dye rauen
niet horen willende den aern. began noch luder ende leeliker
dat ik die zou veroordelen.” Vervolgens zei hij: “Zo moet het niet gaan, broeders. Ik moet mijn eigen zonden onder ogen zien en daaraan denken.” Toen de broeders dit hoorden, zeiden zij: “Voorwaar, dat is de weg naar zaligheid.”
De 66e dialoog. Over de nachtegaal en de raaf
Toen de arend met alle vogels bijeen was voor een vrolijk feestmaal riep hij de nachtegaal bij zich en zei: “Kom dochter, laat je stemmetje eens horen en zing zo liefelijk als je maar kunt om vreugde in ons hart te brengen.”
De nachtegaal was gehoorzaam en ze begon te zingen. Ze deed dat zo aangenaam dat het gemoed van alle vogels door haar gezang volschoot. Ook de raaf kwam er bij zitten. Terwijl hij dit aanhoorde, zei hij tegen zichzelf: ik wil met de nachtegaal meezingen, ik heb een zware stem en zal ver worden gehoord. Hij begon op onaangename wijze “kras, kras” te roepen, wat de nachtegaal deed zwijgen omdat ze niet kon aanhoren dat er zo lelijk werd gezongen. Alle vogels werden boos op de raaf omdat hij hun feestje verstoorde.
Toen gebood de arend hem dat hij moest vertrekken of zwijgen. De raaf antwoordde dat ook hij met de vogels feest wilde vieren en hij niet weg wilde gaan omdat zij dat wilden. De arend gebood hem nogmaals dat hij weg moest gaan, want er was niemand die hem graag hoorde. De raaf wilde niet naar de arend luisteren. Hij begon nog luider en lelijker
67v
te kroesen. Waer om dye aern hem gheboot te doden ende sey
de Dwaesheyt isset te singhen aldaer . daert nyemant ho
ren en wil voor waer . Aldus isset oeck dwaesheyt te spreken
daert den ghenen diet horen verdriet Daer om vermaent ons
die wise man Daer gheen horen en is en wilt niet wtstorten dijn
sermoen Jtem. Jnt middel der groter luden en wilt di niet ver=
meten te spreken ende daer oude menschen sijn en wilt niet veel
spreken Ghelijck als die rauen qualiken sanck alsoe dede oeck
een ambaciaet der stat van athenen voor den coninc philippus.
Als seneca scrijft int derde boeck vanden toorn Dat als die bo
den der stat van athenen voor den coninck quamen ende hi hoor
boetscap minliken hadde ghehoort seyde hi Segt mi wat sou
de ick doen moghen dat der stat van athenen ghenaem waer.
Doe antwoorden democritus een vanden legaten. dattu ghe
hanghen waerste dat soude dyen van athenen seer ghenaem
wesen : Ende doe die daer by stonden toornich worden ende
hem dootslaen wouden gheboet den coninck datmen hem on=
ghepijnt soude laten . Ende seyde den andere ambaciatoren:
Bootscapt die van athenen dat si veel houaerdigher sijn die dit
ontbieden ende segghen dan diet verduldeliken horen
¶ Van den ouvaer ende die swaluwe Dyalogus lxvij.
HOghe op enen toorn had dye ouvaer een nest ghe=
maect ende die swaluwen nestelden oec daer bin=
nen: Mer die swaluwe riep dicwijl ende maecten seer
te krassen, waarop de arend gebood hem te doden. Hij zei: “Het is dwaasheid om daar te zingen waar niemand echt wil luisteren.”
Dus is het ook dwaasheid om te spreken wanneer dat de luisteraars verdriet doet.
Daarom roept de wijze man ons op om geen rede te gaan houden op een plek waar niet geluisterd wordt. Verder zegt hij: “Je moet je niet aanmatigen om te spreken in het gezelschap van belangrijke mensen. Praat ook niet teveel waar oude mensen zijn.”
Zo lelijk als de raaf zong, zo lelijk sprak een afgezant van de stad Athene die bij koning Philippus kwam. Seneca schrijft in het derde deel van zijn boek Over de woede hierover het volgende: ‘“Toen de afgevaardigden van de stad Athene bij de koning kwamen en hij hun boodschap minzaam aangehoord had, zei hij: ‘Zeg me wat ik voor goeds zou kunnen doen voor de stad Athene.’ Een van de afgevaardigden, Democritus, antwoordde: ‘De mensen van Athene zouden graag zien dat u opgehangen werd.’ Degenen die erbij stonden werden woedend en wilden hem doodslaan, maar de koning gebood dat men hem ongedeerd zou laten. Hij zei tegen de andere gezanten: ‘Zeg de Atheners dat zij die mij deze boodschap brengen veel hooghartiger zijn dan degenen die haar geduldig aanhoren.’”
De 67e dialoog. Over de ooievaar en de zwaluw
De ooievaar had een nest gemaakt hoog op een toren waarin ook zwaluwen nestelden.
De zwaluwen kwetterden echter dikwijls en ze maakten zeer