116r

nie[r] inden lichaem des conincks heerscappie te heb[b]en inder on=
suuerheyt Of si segghen woude du biste onwaerdich coninck
te wesen om dijnre outheyt ende onreynen leuens wille Men
seyt oeck vander verduldicheyt Julius des keysers Al waren
daer dichten ende boecken ghemaect tot sijnre scanden. Dat
verdroech hi seer verduldeliken Des ghelijck oec dat een wijf
myt verwiteliken woorden hem een backer hiet te wesen ver=
droech hi oeck al goetelick Van den keyser augustus leestmen
dat doe hem een ma[m] toe sprack mit verwijt ende hiet hem een
tyran Antwoorden hi waer ick dat gi segghet ghy en soudes
dat niet segghen.¶ Noch leestmen van hem dat tyberius hem
op een tijt claghede hoe dat veel luyden qualiken van hem spra=
ken Dat hi doe antwoorden Het is ons ghenoech dat wij dat
hebben dat ons nyemant qualiken doen machDaer om en wilt
niet veronwaerden dat yemant van ons qualiken spreket Se
neca scrijft van verduldicheyt des conincs antigonus dat als
hi enighe hoorden qualiken van hem spreken als hi dat onder
tijden selue hoorden plach hi sijn hant op te steecken doende een
teyken ende seyde als oft een ander geweest haddeGaet haes=
teliken van hier dat v die coninck niet en hoort Jtem noch seit
hi vanden seluen Doe hi op een tijt hoorden sommighe van si=
nen ridders die hem alle quaet gonnende waren ghinck hi tot
hem luyden ghemeenlicken luysterende wat si seyden . ende si
dan niet en wisten dat hijt hoorden quam hi tot hem luiden en
de seyde Voer hebdi antigono vermaledijt Mer wilt hem nu
weder benedien ende hem alle goet ghonnen want hi v doch lief
heeft Merket o mensche wat groter lijdsaemheyt dese coninck
had die niet toornich ofte onwaerdich en wart optie geen dye
hem vermalediden

Van salamander ende dat serpent ydrus Dyalogus C xvi

niet om als wellustige koning de heerschappij uit te oefenen. Alsof hij wilde zeggen: “Je bent het niet waard om koning te zijn, niet alleen vanwege je leeftijd, maar ook om je onzedelijke levenswijze.”
Men sprak ook wel over de verdraagzaamheid van Julius Caesar. Ook al werden er gedichten en boeken geschreven om hem te schande te maken, hij verdroeg het lijdzaam. Toen een vrouw hem smadelijk een koekenbakker noemde, onderging hij ook dat goedmoedig.
Over keizer Augustus is geschreven dat een man het woord tot hem richtte en hem verweet een tiran te zijn. Hij antwoordde: “Als ik was wat je zegt, dan zou jij dat niet zeggen.”
We lezen ook over hem dat Tiberius bij hem kwam klagen dat veel mensen op een ongepaste manier over hem spraken. Hij antwoordde toen: “Het is genoeg dat niemand ons kwaad kan doen. Wees daarom niet verontwaardigd wanneer iemand kwaad over ons spreekt.”
Seneca schrijft over de verdraagzaamheid van koning Antigonus. Wanneer hij hoorde dat iemand kwaad van hem sprak terwijl hij er zelf bijstond, stak hij als teken zijn hand op en zei alsof hij iemand anders was: “Ga gauw weg, zodat de koning u niet kan horen.”
Hij schrijft ook nog over Antigonus dat, toen die eens hoorde dat een paar van zijn ridders hem alle kwaad toewensten, hij naar hen toe ging en vriendelijk luisterde naar wat ze zeiden. Omdat ze niet doorhadden dat hij hen hoorde, ging hij naar hen toe en zei: “Zojuist hebben jullie Antigonus vervloekt, maar nu moeten jullie hem weer prijzen en hem alle goeds toewensen. Hij houdt immers van jullie.” Zie mensen, hoe lijdzaam deze koning was, die niet boos was op degenen die hem verwensten.

De 116e dialoog. Over de salamander en Ydrus de slang