114v

ren verken hem seluen te wentelen ende onreyn te maken in=
den slijck Ende het ghinck daer nae op een tijt ende brack wt
ten scote ende wroetede ter stont in dye aerde ¶ ende ma=
kede hem seer vuyl in die modder ende slijck alsoe dat panthe
ra dat verken om sijnre onreynicheyt wille versmaden ende
seyde TJs quaet te brenghen dat creatuer:tot te verwan
delen sijn natuer ¶ Aldus doen oeck veel sonders ende onrey
ne menschen dye om der quader ghewoenten nyet en konnen
comen wtten slijck der onsuuerheyt: Om dat die philosooph
seyt dattie gewoente is een ander natuer Daer om ist goet dat
men int beghin der quader ghewoenten wederstaet want
die becoringhe is in hoer beghyn als een cleyn spruytgen dat
wtter aerden loopt datmen lichteliken wtrooden mach . eer
dattet opwassende een groot boem wort : Mer als die glosa
seyt Dye sonde der quader ghewoenten is als een siecte die in
den mensche veroudet ende verhardet is die swaerliken ghene
sen wort Hier of spreket die propheet Jeremias tot die sonders
ende seyde Ghelijck als niet verwandelen en mach die moeriaen
sijn swarte vel ende dat beest pardus genoemt die menichfou
dicheyt sijnre verwen Alsoe en moechdij oeck niet wel doen om
dat ghi mitter ghewoente gheleert hebt quaet te doen . Men
leset vanden keyser vespasianus om dat hi ghierich was oeck
doe hy out was gheworden dat hem een man versmadeliken
toesprack ende seyde : Die vosse mocht wel sijn huyt verwan=
delen mer niet sinen moet Vespasianus antwoorden daer op
ende seyde : Den gheen die dit segghen sijn wy schuldich een
lachchen.Mer ons seluen te gheuen volmaecte beteringhe

¶ Van die veltezel ende dat wilde verkenDyalogus C xv

varkens in de modder wentelen en vies maken in het slijk.
Op een dag brak hij uit het kot en ging meteen in de aarde wroeten. Het maakte zich zo vuil in de modder en het slijk dat de panter het varken vanwege diens onreinheid verstootte. Hij zei: “Het is lastig de aard van een schepsel te veranderen.”
Dat zie je ook bij veel zondaars en onreine mensen die door hun slechte gewoonten niet uit het slijk der onreinheid kunnen komen.
De filosoof zei dat de slechte gewoonten iemands natuur geworden zijn. Daarom is het goed dat men zich in het begin verzet tegen slechte gewoonten. De verleiding is aanvankelijk als een klein spruitje in de aarde dat men zonder moeite kan uittrekken voordat het opgegroeid is tot een grote boom.
Er staat geschreven: “De zonde van slechte gewoonten is als een ziekte die met de mens vergroeid is en verhard raakt en met moeite geneest.”
De profeet Jeremia sprak tot de zondaars: “Zoals de Moor zijn zwarte huid en de panter de veelheid van zijn vlekken niet kan veranderen, zo kunnen jullie niets goed doen omdat je gewend bent aan het kwaad.”
Toen de hebzuchtige keizer Vespasianus oud geworden was, sprak een man hem op krenkende wijze toe. Hij zei: “De vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken.” Vespasianus antwoordde daarop: “Aan degenen die dit zeggen zijn wij een glimlach verschuldigd, maar zelf moeten wij onberispelijk gedrag nastreven.”

De 115e dialoog. Over de ezel en het wilde zwijn