112r

veel strijden voerden voerseyden hartoch teghen sine vianden
Ende doe die hartoch ghestoruen ende begrauen was bleef dye
leeu op sijn graft sitten ende sterf daer oeck .
¶ Vanden ezel ende den osse Dyalogus hondert ende twalif
0190.8302 112r 1
EEn osse ende een ezel woenden te samen bi enen lantman
diese wel voederde ¶ Mer si mosten weder om alst re=
delick was somwijlen arbeyden . ende worden alsoe
dickwijl van horen meester gheslaghenAldus gheuielt op een
tijt dat die man den ezel seer gheslagen hadde waer of hy seer
onuerduldich wort ende ghinck totten osse clagende sinen noot
ende seyde. Wat willen wi hier langher doen Dese onsalighe
man slaet ons altoes ende maect ons moede mit arbeyden dat wi
niet rusten en mogen Laet wi daer om wech lopen ende vlyen op dat
wi bliuen mogen vrij ende sonder iuck wi sijn noch ionck ende mo=
ghen noch langhe leuen ende veel lieuer daghen hebben. Des
ghinghen si wech ende liepen ende spronghen mit groter blij=
scappen dat si alsoe van dien man ontslaghen waren Ende doet
an den nacht quam die duyster ende onghetempert is begonden
si te sorgen ende vragheden onderlinghe hoe ende waer si souden
slapen wi en hebben nu geen stal ende voetsel daer in als wy ge
woenlic sijn Het hadde ons al beter gheweest dien arbeyt ende sla
ghen te liden dan aldus onwijslick wech te lopen . Ende doe si hem
neder gheleyt hadden op die blote aerde om wat rusten te heb
ben quam die wolf an lopen ropende mit luyder stemmen daer si al

veel strijd aan de kant van de hertog tegen diens vijanden.
Toen de hertog gestorven en begraven was, bleef de leeuw op zijn graf zitten en stierf daar ook.
De 112e dialoog. Over de ezel en de os
0190.8302 112r 1
Een os en een ezel woonden samen bij een boer die hen goed voederde, maar redelijkerwijs moesten zij als tegenprestatie soms werk verrichten. Ze werden dikwijls door hun baas geslagen.
Op een dag had de man de ezel hard geslagen. Hierdoor werd hij erg wanhopig. Hij ging naar de os om zijn nood te klagen. Hij zei: “Waarom zullen wij hier nog langer blijven? Deze ellendige man slaat ons alsmaar. Hij zorgt ervoor dat we moe worden van het werken en we niet kunnen rusten. Laten we daarom weglopen, opdat we vrij en zonder juk kunnen zijn. We zijn nog jong, hebben nog een heel leven voor ons en kunnen nog veel goede dagen hebben.”
Ze vertrokken en huppelden van blijdschap omdat ze van die man verlost waren.
Toen de nacht kwam, die duister en onstuimig was, begonnen zij zich zorgen te maken. Ze vroegen zich af waar ze moesten gaan slapen nu ze geen stal en voedsel meer hadden zoals zij dat gewend waren. Het zou beter geweest zijn onder werk en slagen gebukt te gaan dan zo onverstandig te zijn om weg te lopen.
Ze gingen op de grond liggen om te rusten. Er kwam een wolf aanlopen die luid huilde, waar ze