110v

sinen hoornen doer sinen buyck ende die ezel sloech hem mit si
nen afteruoeten voer sijn hoeft Die leeu dit lidende bekenden
sine verdienten ende seyde wt groter pinen Alle verwinnen si
mi die ic verwonnen heb : Mijn eer is al doot ende dat werck
mijnre eren is wech van mi ghegaen Siet dien ick te schaden
plach die scadet miDat ick den anderen ghedaen heb dat valt
op my .
¶ Van dat paert ende den beer ¶ Dyalogus C xi. :
0190.8302 110v 1
EEn paert hadde langhe ghepleyt tegen den beer alsoe
wanthet langhe geduert hadde haddet alle sijn goet
verpleyt Ende ghinc tottie muyl biddende hem dat hy
hem lenen woude tien pont goutsEnde doe dat paert dat gelt
hadde verhaelden hi sine scade ende wan ten lesten den pleyt ende
kreech daer mede toe groet gelt ende goetHier na als dat paert
wel op sijn dreeue was ende rijck gheworden eyschede die muyl
dat ghelt dat si hem gheleent had dat hi doen soude als hi ghe
l[a]uet had Mer dat paert om sijn oneerbaerheyt bespottede den
muyl ende seyde O du muyl en scaemste di niet dyt aldus van
mi te eyschen ende sprac hem qualiken toe waer om dye muyl
toornich wort ende daechden voer den rechter Als dit dat paert
hoorden worthet oec toornich ende nam tot hem dat cameel
ende den ezel ende sloechen hem wel ende bet voer sijn ghelt.
Die rechter dit vernemende gaf daer of aldustanige sentencie ende
vonnisse dat dat paert dat ghelt weder soude geuen sonder vertrec.

zijn hoorns in zijn buik en de ezel sloeg hem met zijn achterpoten tegen zijn kop. De leeuw leed hieronder maar hij erkende dat hij dit verdiend had. In zijn grote ellende zei hij: “Ik word overwonnen door degenen die ik eerst overwonnen had. Ik heb mijn eer al verloren en het werk waar ik trots op was, is verdwenen. Zie maar, degenen die ik beschadigd heb, beschadigen mij nu. Wat ik anderen aangedaan heb, overkomt nu mij.”
De 111e dialoog. Over het paard en het zwijn
0190.8302 110v 1
Een paard voerde al heel lang een rechtszaak tegen het zwijn. Omdat het zo lang duurde was hij al zijn bezittingen kwijt geraakt. Hij ging naar het muildier en smeekte hem of hij hem tien pond goud wilde lenen. Toen het paard het geld had, verhaalde hij zijn schade en won uiteindelijk zijn zaak. Als gevolg daarvan verkreeg hij veel geld en goederen. Toen het paard in goeden doen was en rijk was geworden, eiste het muildier het geld terug dat hij hem geleend had, want het paard had immers beloofd dat hij dat zou doen. Maar het oneerlijke paard bespotte het muildier en zei: “O jij muildier, schaam jij je niet om dit zomaar van mij te eisen?” Hij sprak hem minachtend toe, waar het muildier kwaad om werd. Hij daagde het paard voor de rechter. Toen het paard dit hoorde, werd hij ook kwaad. Hij nam de kameel en de ezel mee naar het muildier. Die twee sloegen als vergelding het muildier in elkaar. De rechter hoorde dit en sprak zijn vonnis uit: het paard moest het geld zonder uitstel aan het muildier terugbetalen.