108r

te spelen int velt also dat hi ten lesten van een serpent doot gebeten
wort daer die vader seer drouich om was ende begroef sinen soen ende
beteykende dat graft mit een sonderlanc teyken Ende die man lach daer
op wt hoe dat hi dat serpent weder soude hebben mogen doden . Op
een tijt quam hi daert serpent was ende sloech mit sijn bile daer na
ende dat serpent verbergede sijn lijf in een kuyl also dattie man hem den
stert of sloech waer om daer noch meerre viantscap tusschen hen bei
den geworden is Daer na sprac die man mitten serpent van pays mit
hem te maken daer dat serpent op antwoorden: Dattu segste en mach
niet gescieden also lange alste dijns soons graft sieste Ende alsolan=
ge als ic mijn startte sie en kant gheen goede vrede wesen
¶ Van die wilde gheyt ende den wolf ¶ Dyalogus C ix .
0190.8302 108r 1
EEn wilde geyt quam op een tijt wtten velde bi den auont ende
berchde hem teges den nacht in eens lantmans huyse. Daer
die wolf toe quam lopen ende seyde Nu sal ick minen buyck van die ver=
uollen ende du en mogeste mi nu niet ontsitten Die gheyt viel op
hore knien vor den wolf ende seyde Jc bidde di om god dattu my
eerst laetste gaen tot minen ionghen om dat ic mijn ionc melc
gheuen mach dattet niet van honger en sterue Jc beloue di dat
ic weder tot di comen sal Die wolf dacht dat hise beyde hebben
woude ende seydeGanc tot dijn ionghe ende brenctet voor di want
ict seer begeer te sien Ende dan sal ick vwer beyder ontfermen Mer
dat ionge en mach sonder di niet ontgaen. Die geyt swoer een
eet datse alle dat soude doen Mer doe si te huijs gecomen was

spelen in het veld. Uiteindelijk werd hij doodgebeten door een slang. Zijn vader was daarover erg bedroefd. Hij begroef zijn zoon en voorzag diens graf van een bijzonder gedenkteken. Daarna bedacht de man hoe hij de slang zou kunnen doden. Op een keer kwam hij op de plek waar de slang was. Hij sloeg er met zijn bijl naar, maar de slang verstopte zich in een kuil. De man hakte de staart van de slang af, waardoor de vijandschap tussen hen beiden alleen maar groter werd. Daarna stelde de man aan de slang voor om vrede te sluiten. De slang antwoordde: “Wat je voorstelt zal niet gebeuren zolang jij het graf van je zoon ziet. En zo lang ik mijn staart zie, zal er geen goede vrede zijn.”
De 109e dialoog. Over de wilde geit en de wolf
0190.8302 108r 1
Op een keer kwam ’s avonds een wilde geit uit het veld. Zij zocht beschutting voor de nacht in het huis van een boer.
Een wolf kwam naar haar toe lopen. Hij zei: “Ik wil mijn buik met jou vullen. Je kunt me nu niet ontkomen.” De geit viel op haar knieën voor de wolf. Ze zei: “Ik smeek je om godswil dat je me eerst naar mijn jong laat gaan. Ik wil mijn jong melk geven zodat het niet van honger omkomt. Ik beloof je dat ik daarna weer bij je terugkom.”
De wolf bedacht dat hij ze allebei wel wilde hebben. Hij zei: “Ga naar je jong en voed haar want ik wil je jong graag zien. Ik zal me daarna over jullie beiden ontfermen, maar je mag je jong niet alleen achterlaten.”
De geit bezwoer de wolf dat ze dat allemaal zou doen, maar toen ze thuis was gekomen