101v

Die grote alexander en konde die stantafticheyt ende volhar=
dicheyt des philosoophs diogenes niet verwinnen Jn dien dat
hi op een tijt tot hem ghinck daer hi in die sonne was sittende
ende hem vraghede wat hi van hem ghegheuen woude hebben
dat hem doe diogenes die philosooph antwoorden Jc woude
bouen alle datu mi geen hinder en waerste inder sonnen schijn
dat is te segghen dattu niet en staes tusschen die sonne ende my
Hier wt is doe een ghemeen spraec gheworden onder die men-
schen dat alexander die grote heer dyogenem den philosooph
van sijnre steden myt rijckheyt des tijtliken goets niet bewe=
ghen en mochte . Mer haesteliker mit ghewapender hant den
coninck darius van sinen coninckliker stoel verdriuen soude.
Dan dyogenem mit gelde ofte goet van sijn stantachticheit te
brenghen. Daer om seyt seneca dat diogenes veel machtigher
ende rijker was dan alexander die coninck dye alle dye werlt
beheert had wanttet meerder was dat hi niet hebben en wou
de dan dat alexander mochte gheuen Ende dat doe alexander
in dien daghe verwonnen was om dat hi een mensche gheuon
den had dien hi nyet gheuen of oeck yet mochte ontnemen .
Want die philosophen alle tijtlike dinghen versmaden Daer
om vindetmen dat een philosooph seer op een tijt screyede dat
hi sach dattie menschen also arbeydende waren in die wijngaer
den te teelden ende huysen te tymmeren recht of alle hoor salich
heyt daer in gheleghen waer Een ander philosooph bespotte
de die menschen om dat si so naernstich waren om die genoe[e]h
te des vleysschen ende dye verganclike dinghen te ghebruken.
Daer om seyt die propheet Jeremias: Dwaes is gheworden
alle menschen van sijnre weetentheyt . bescaemt is alle men=
schen van sinen afgod Dese afgod is alle dinc daer die mensche
inder werelt sijn ghenoecht in maect

¶ Van den ionghen os den cock Dyalogus hondert ende drie:

Alexander de Grote legde het af tegen de standvastigheid en de volharding van de filosoof Diogenes.
Hij ging eens bij Diogenes op bezoek toen deze in de zon zat. Alexander de Grote vroeg hem wat hij hem zou kunnen geven. De filosoof antwoordde: “Ik wil boven alles dat u mij niet hindert in de zon, of beter gezegd dat u niet tussen de zon en mij moet staan.”
Het verhaal ging toen onder de mensen dat Alexander de grote filosoof Diogenes niet kon overhalen met rijkdom van aardse goederen. Sneller zou koning Darius gewapenderhand van zijn troon te verdrijven zijn dan dat Diogenes met geld of goederen van zijn standvastigheid af te brengen was.
Daarom zegt Seneca dat Diogenes veel machtiger en rijker was dan Alexander, de koning die over de wereld geregeerd had. Want het was eervoller dat hij niet wilde hebben dan dat Alexander wilde geven. Zo was Alexander destijds overwonnen omdat hij een mens gevonden had die hij niets geven of ontnemen kon. Want filosofen wijzen alle aardse zaken af.
Daarom staat er geschreven dat een filosoof eens huilde toen hij zag dat de mensen zo druk bezig waren om de wijngaarden te bewerken en huizen te bouwen alsof al hun zaligheid daarvan afhing. Een andere filosoof bespotte de mensen omdat zij zo ijverig waren zich over te geven aan aardse genoegens en vergankelijke dingen.
Daarover zegt de profeet Jeremia: “Bij alle mensen staat het verstand stil [over Gods kracht en wijsheid]. Zij schamen zich voor hun afgoderij.” Alles waar de mensen een werelds genoegen in scheppen is afgoderij.

De 103e dialoog. Over de jonge os die kok was