73r

wort si verblijt ende ghinck mitter lewerick tot den sperwer
om dat si vreede ende vrienscap mit hem soude vestighen Mer
die sperwer doe hise beyde sach begheerde hise te hebben ende
voer toe ende vinckse ende atse segghende . Die cleynne en
sal hem niet gheliken . mitten groten mer van hem wijken:
Aldus soe wye vianden heeft sterker ende moghender dan hy
die en sal die nyet tot vrienscap nooden op dat hy in hoorren
strijcken niet en coemt Daer om seyt die wise [w]an : ¶ Vanden
man die macht heeft dy te doden seldi verde verscheyden we=
sen wetende wanttu int middel van sinen stricken selste ingaen
Ghelijck als men een fabel seyt dat een ezel om solaes te hebben
ghinck wanderen int wout daer hem een beer te ghemoet quam
dien hi koenliken grotede ende seyde : ¶ Ghegroet sijstu mijn
broeder ¶ Als dit die beer hoorden wort hi beroert mit toorn
ende dacht dat hien mitten tanden woude schoren Mer hy be
dwanck hem seluen nochtant ende seyde Jck soude dy versco=
ren ten waer dat mijn eedele heer god versmaden waer alsoe
snoden spijse als dijn vleysch is Du biste seker ende vrij na dij
nen begheerten: Hier in wort die mensche gheleert die onwijs
is dat hy niet gaen en sal totten wijsen of die versmade ende ar=
me totten m achtighen ende rijken mit boerten ende bespottin=
ghen Want die versmade ende arme menschen sellen hen ont=
sien ende wachten om dat si dicwijl ghetribuleert warden want
die rijke ende machtighe en ontsien hem nyet mer si sijn koen
om dat si niet ghetribuleert en warden Daer om seyt men dat
die haen den sperwer antwoorden doe hy hem vraghede waer
om ontsiestu soe seer den menschen daer ghi mede gheuoet sijt
ende wi mack sijn ende comen willens op hoor handen Seg=
ghe seyde hi oftu ye ghesien hebste twintich sperwers in enen
huyse ghelijck alstu van ons sieste Daer om vlyen wi vanden
menschen want si ons int eynde dooden

¶ Van die voghel yson ¶ Dyalogus drie ende tseuentich

werd zij blij. Ze ging met de leeuwerik naar de sperwer omdat zij vrede en vriendschap met hem wilde sluiten. Toen de sperwer hen zag, was hij er op belust ze allebei te pakken. Hij sloeg toe, ving ze en at ze op, zeggende: "De kleine moet niet op de grote willen lijken maar moet hem ontwijken."
Dus wie vijanden heeft die sterker en machtiger zijn dan hijzelf, moet geen vriendschap met ze sluiten opdat hij niet in hun macht komt. Daarom zegt de wijze man: “Je moet ver uit de buurt blijven van de man die de macht heeft je te doden. Hij weet dat je in zijn val zal lopen.”
Zo staat in een fabel geschreven dat een ezel in het bos ging wandelen om zich te ontspannen. Een beer kwam hem tegemoet. De ezel groette hem onverschrokken. Hij zei: “Gegroet mijn broeder.” De beer hoorde dit, werd overvallen door kwaadheid en wilde de ezel met zijn tanden verscheuren. Toch bedwong hij zichzelf. Hij zei: “Ik wilde jou verscheuren ware het niet dat mijn edele Here God zulk schamel vlees als het jouwe zou verachten. Je bent veilig en vrij om je verlangens te volgen.”
Hier wordt de onverstandige mens geleerd dat hij niet naar de wijzen moet gaan. De verachte en arme mens wordt geleerd niet naar de machtigen en rijken met hun grappen en spot te gaan. Want de arme mensen moeten ontzag voor hen hebben en waakzaam zijn omdat zij dikwijls verdrukt worden. De rijken en machtigen hebben geen ontzag voor hen want zij zijn sterk omdat ze niet verdrukt worden.
Daarover gaat het verhaal van de haan en de sperwer. De sperwer vroeg aan de haan: “Waarom ben je zo bang voor de mensen door wie je gevoed bent terwijl wij mak zijn en gewillig op hun handen komen zitten?” De haan antwoordde: “Zeg me of je ooit twintig sperwers in een hok gezien hebt, net zoals je bij ons ziet. Daarom vluchten wij bij de mensen vandaan, want uiteindelijk zullen ze ons doden.”

De 73e dialoog. Over de kiekendief