62v

Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])

mosten mytten handen aen hoor waghen ghebonden daer si
op saten nae lopen Die derde was dat die verwinre ghecledet
mit iupiter des afgods rock eerliken gheset was in een wagen
die van vier witte paerden ghetoghen wort tot dat capitoli=
um dat was dat heeren huys van romen . Mer op dat si hem
niet alte seer verheffen en souden soe wort dese drierhande eer
mit drierhande oneer getempereert Die eerste was dat een on
vrij knecht die eyghen was by hoor in die waghen sat dat een
yghelicken hope ghegheuen wort tot alsulker eeren te comen
waert dat hijt verdienden Dye anderde was dat dye onedel
eyghen knecht an hoor wanghen sloech ende seyde . bekent v
seluen . Dye derde dat allen luden gheoorloft was allen dien
dach scande ende laster aen te doen den verwinreHierwt wor
den wij gheleert Jst dattie heyden hoor wertlike blijscap aldus
tempeerden dat soe veel te meer dye kersten menschen hen daer in
sellen bedwinghen Als gregorius seyt . want nae dese tijtli=
ke blijscappen volghen ewighe screyen Augustinus Blijscap
der werlt is ydelheyt. si wort mit groten verlanghen verbeyt
ende als si ghecomen is en machmense niet houden

¶ Van den haen ende den capoen. ¶ Dyalogus lxi.
0190.8302 062v 1
DJe haen ende dye capoen woenden tesamen in een
hofMer den haen hadde heerscappie ouer [die hen=]

achter de wagen aan moesten lopen waarop de overwinnaars zaten, met hun handen eraan vastgebonden. De derde was dat de overwinnaars, gekleed als de god Jupiter, eervol naar het machtscentrum van Rome, het Capitool, mochten rijden in een wagen die getrokken werd door vier witte paarden. Om te voorkomen dat ze al te trots zouden worden, werd deze drievoudige eer door drievoudige vernedering getemperd. De eerste was dat een onvrije knecht, een lijfeigene, in hun wagen zat zodat iedereen kon hopen ook eens zoveel eer te krijgen, mits hij het verdiende. De andere was dat die onedele lijfeigene hen op de wangen sloeg en zei: “Ken uzelf.” De derde was dat het aan iedereen toegestaan was om op die dag kwaad te spreken over de overwinnaars. Hieruit kunnen wij leren dat als de heidenen hun wereldse blijdschap al zo temperden, christenen zichzelf daarin des te meer zouden moeten bedwingen. Zoals Gregorius zegt: “Want op deze tijdelijke blijdschap volgt het eeuwige verdriet.”
Augustinus zegt: “De wereldse blijdschap is ijdelheid. Er wordt met veel verlangen naar uitgekeken maar als die blijdschap er is, kan men deze niet vasthouden.”

De 61e dialoog. Over de haan en de kapoen
0190.8302 062v 1
De haan en de kapoen woonden samen op een erf, maar de haan was de baas over