51r

waert dat hy die grauen hoorre ouderen raken woude so sou
de hi vernemen die craft des volcks van sichien want si bereyt
waren om bescermenisse hore ouderen te steruen ende oeck om
dat ghemeyn goet te behoeden Des ghelijck souden wij kersten
menschen oec voor die gherechticheyt totter doot Noch scrijft
die selue dat doe codrus die coninck van athenen van sine vy=
anden benauwet wort ende belast ontfinck hy antwoort van
sinen afgod dat sijn volck victori hebben soude. waert dat hy
hem van sinen vianden woude laten verslaen Als dyt ghesciet
was soe vernamen dat die vianden ende gauen een ghebot dat
nyemant die conync codrum slaen soude Hier om verwandel=
den codrus sijn habijt ende ghinck onder dye vianden als een
onbekent man ende sloech enen ridder mit eenre sekel dye rid=
der keerden hem om ende sloech den conynck doot. Ende doe
dit die vianden hoorden worden si ghedachtich des antwoort
van den afgod ende vloghen wech ende lieten alle goeden en
de reescappen daer bliuen .

Van den visscher ende dat viskijn.Dyalogus acht ende veertich
0190.8302 051r 1
EEn visscher vinck op eenre tijt een cleyn vischkijn dat
doe hijt doden woude yamerliken riep O goede vis
scher ontfermt mijnre ende laet mijn leuen want al is
set dattu mi dodet soe salste nochtan daer of cleyn gewyn heb
ben Mer ist dattu mi leuendich laetste gaen soe gheloue ic go=

wanneer hij de graven van hun voorouders zou willen vernielen, dan zou hij kennismaken met de kracht van de Scythen omdat ze bereid waren te sterven om hun voorouders te beschermen en ook om hun bezittingen te verdedigen.
Zo zouden wij christenen ook tot de dood moeten strijden voor gerechtigheid.
Valerius schrijft ook dat, toen koning Codrus van Athene door zijn vijanden belaagd werd, hij van zijn god te horen kreeg dat zijn volk de overwinning zou behalen. Hij zou zich dan wel door zijn vijanden moeten laten verslaan. Toen dit gebeurd was, kwamen zijn vijanden hier achter en verboden iedereen om koning Codrus te doden.
Koning Codrus trok daarom andere kleren aan en begaf zich als een onbekende man onder zijn vijanden. Hij sloeg een ridder met een sikkel, maar de ridder draaide zich om en doodde de koning.
Toen zijn vijanden dit hoorden, herinnerden zij zich de woorden van de afgod. Zij vluchtten weg en lieten al hun bezittingen en werktuigen achter.

De 48e dialoog. Over de visser en het visje
0190.8302 051r 1
Op een keer ving een visser een klein visje. Toen hij het visje wilde doden, jammerde het: “O goede visser, heb genade en laat me leven, want als je mij zou doden zou je daar geen voordeel van hebben. Maar wanneer je mij levend laat gaan, dan beloof ik