44r

der in comen laetDese twe gesellen waren gheeft ende v sal gege
uen worden Mer waert dat si aelmissen gauen ende die gasten
ontfinghen soe souden si weder wtten commer comen. Ende
als si gauen soude hem ghegheuen worden als lucas seyt
¶ Van vijf snoeken ende den vischer ¶ Dyalogus xl.
0190.8302 044r 1
Vijf ionghe snoeken kloeck ende vet liepen spelen int wa=
ter Ende daer leet voor bi een vischer dat siende ende sprey
ede sijn net om die te vanghen Ende als dat die snoeken
saghen seyden si onderling laet ons te samen onse macht toenen
ende die netten verderuen op dattet niet meer vischen en verscalct
want wi doch daer cloeck ghenoech toe sijn om dat toe te dri
uen Dit hoorden dye stoer een out visch dye opten gront lach ende
quam bouen tot hem ende seyde O kinder dat gheen dat gij denc=
kes is al sotheyt Jc rade v dat ghi die netten scuwet of ghi an=
ders ongheuanghen bliuen wilt Ende ist dat ghi dat niet en doet
soe sal dijt namaels beclaghen als ghi in die netten gheuanghen
legget Die ionghe snoeken betrowende van hore cracht versma=
den den raet des ouden ende swemmede ghelijc nae hoor macht
tottie netten om die te scoren Mer die netten weken alle gan=
ghe van hoor tanden ende wachtede opten slach ende vinghen die
snoeken Ende doe si gheuanghen waren beclaghede si hoers ende
seyde Dat die ionghen volghen raet der ouwen . plech hem
selden na te rouwen Hier om salmen altoes volghen den raet
der ouder ende wijser luden ende niet der ionghen ende dwasenWant

laten terugkeren.” Deze twee metgezellen waren: ‘Geeft’ en ‘U zal gegeven worden’. Als de kloosterlingen aalmoezen zouden geven en gasten zouden ontvangen, dan zouden ze weer uit de ellende raken. Lucas zegt: “Als ze zouden geven, zou aan hen gegeven worden.”
De 40e dialoog. Over vijf snoeken en de visser
0190.8302 044r 1
Vijf behendige en vette jonge snoeken speelden in het water. Er kwam een visser voorbij die dat zag en zijn net uitgooide om ze te vangen. Toen de snoeken dat merkten, zeiden ze tegen elkaar: “Laten we gezamenlijk onze kracht tonen en de netten onbruikbaar maken zodat er geen vissen meer te grazen genomen worden, want wij zijn slim genoeg om dat uit te voeren.”
Dit hoorde een steur, een oude vis die op de bodem lag. Hij kwam naar boven en zei tegen hen: “O kinderen, wat jullie denken is dwaasheid. Ik raad jullie aan om uit de buurt van de netten te blijven, wil je niet gevangen worden. Als jullie dat niet doen, zullen jullie het naderhand betreuren als jullie in de netten gevangen zitten.”
De jonge snoeken vertrouwden op hun kracht, sloegen de raad van de oude vis in de wind en zwommen met alle kracht naar de netten om ze te vernielen. Maar de netten wisten steeds de tanden van de vissen te ontwijken, wachtten tot ze konden toeslaan en vingen de snoeken. Toen de snoeken gevangen waren, beklaagden zij zichzelf en zeiden: “De jongen die de raad opvolgen van de ouden, hoeven dat zelden te berouwen.”
Daarom moet men altijd de raad van de oudere en wijzere mensen opvolgen en niet van jongeren en dwazen, want