29v

paulus seyt. Oeck seyt tullius die poeet. Niet en isset dat hy
vanden anderen niet verdraghet die den anderen lief heeft.
Menleest in scolastica hystoria dat antipater des groten hero
des vader in enen strijt om des keysers wille van rome seer ge=
slaghen ende ghewont wort dat hy omder lieften des keysers
duldeliken verdroech Ten lesten wort hy voor den keyser val
scheliken beloghen ende bedraghen doe seyde hy totten keyser
.Heer keyser . Jck en wil mi voor di niet ontsculdighen myt
woorden Mer siet dese wonden die ick om dijnre lieften ont=
fanghen heb die mogen spreeken voer my of ick dij lief heb of
niet. Doe dit die keyser hoorden nam hi hemweder in genaden
Oeck leest men van . Julius den keyser dat doe op een tijt een
out ridder in een vechteles gheuanghen ende voorden rechter
ghepresenteert wort badt hy den keyser dat hi mit hem gaen
wilde voort recht om hem te helpen Die keyser dit horende
gaf hem een aduocaet Die ridder antwoorden ende seyde. O
heer keyser doe du in den lande van asien te strijden togest doe
en socht ick nyemant dien ick in mijn stede soude setten . Mer
ick toech daer selue mitten liue als dese litteyken der wonden
die ick daer ontfinck goet ghetuych gheuen ende dit segghen=
de sloech hy sijn mantel ende lyet sijn ghewonde lichaem sien
Doe dit dye keyser sach ende hoorden wort hy bescaemt ende
ginck mit hem te recht om dat hy niet alleen niet houaerdich
mer oeck niet ondancbaer gheuonden en soude worden
¶ Ende seyde .¶ Die keyser ofte heer die niet en arbeydt
dat hem sijn ridderen ende knechten lief hebben die en kan die
sine niet lief hebben Daer om vintmen tot sinen lof ghescreuen
dat hy nymmermeer sinen heren toe en seyde gaet te strijden.
mer altoes coemt ende seyde dattie arbeyt daer die heer mede
in lijdet die wort den onder heren soe veel te lichter.

¶ Van den ketel ende den hoghelDat vierendetwintichste dyalogus

Paulus zegt. Ook zegt de schrijver Cicero: “Wie de ander liefheeft, kan alles van hem verdragen.”
In Historia Scholastica kan men lezen over Antipater, de vader van Herodus de Grote, dat hij ernstig gewond was geraakt bij een gevecht om de gunst van de keizer van Rome maar dit uit liefde voor de keizer geduldig verdroeg. Ten overstaan van de keizer werd hij ten slotte vals beschuldigd. Toen zei hij tegen de keizer: “Heer keizer, ik wil mij voor u niet verontschuldigen met woorden. Maar zie, deze voor u opgelopen wonden tonen overduidelijk mijn liefde voor u.” De keizer hoorde dit en nam hem weer in genade aan.
Ook kan men het volgende lezen over Julius Caesar, de keizer. Op een keer werd een oude ridder tijdens een gevecht gevangen genomen en voor de rechter geleid. Hij smeekte de keizer of hij met hem mee wilde gaan naar het gerecht om hem te helpen. Toen de keizer dit hoorde, gaf hij hem een advocaat.
Vervolgens zei de ridder: “O heer keizer, toen u naar Azië trok om te vechten zocht ik niemand die in mijn plaats zou gaan. Maar ik ging zelf en de littekens van de wonden die ik daar opgelopen heb, getuigen daarvan.” Terwijl hij dit zei, sloeg hij zijn mantel open en liet zijn gewonde lichaam zien. De keizer zag dit, schaamde zich en ging met hem mee naar het gerecht omdat hij niet hoogmoedig maar ook niet ondankbaar gevonden wilde worden.
Hij zei: “De keizer of de heer, die er niet voor zorgt dat hij zijn ridders en knechten liefheeft, wordt door hen ook niet liefgehad.”
Daarom strekt hem tot eer dat hij nooit meer zijn heren opriep om alleen te gaan strijden, maar altijd zelf ook meeging.
Hij zei: “Als de heer ook arbeid verricht, wordt het voor zijn ondergeschikten zoveel te lichter.”

De 24e dialoog. Over de ketel en de ketelhaak