28v

sijn saeck is goet ende claer.die mach altijt wesen sonder vaer
¶ Aldus vindet men veel menschen dye van hat ende nijt be=
draghen die gheen die beter sijn dan si Die alsoe om der loghen
wil onghepijnt niet en bliuen als salomon seyt Jtem die val=
sche tuuch moet vergaen Men leset inder vader collacien Dat
die abt pafuncius doe hi noch ionck was ende inder cellen sat
was daer een vanden broeders die wt hat ende nijt sijn boeck
verberch onder pafun[n]cius bedde Ende ghinck ter stede daer
die vergaderinghe van die brueders was als die missen in die
kerck wt waren ende claghede dat hem sijn boeck ghestolen was
Als dit die vaders hoorden seynden si drie vanden broederen
wt om dye cellen der broederen te ondersoecken ende si vonden
ten lesten dat boeck onder pafuncius bed Daer nae als hi voer
dye broeders besculdicht wort. ende hy der saeck onwetende
ende onsculdich was soe dede hy nochtans penitenci recht of
hi inder dieften sculdich hadde gheweest Hieren binnen wort
die nidighe broeder beseten mitten bosen viant Dat hi mit lu
der stemmen ouer alle sijn droch openbaerde ende seyde hoe hi
dat boeck verburghen hadde ende dat hijt ghedaen had om den
heylighen man te diffameren Ende bad datmen woude bren=
ghen totten heylighen man op dat hij mit sinen ghebede ver=
losset mochte worden Ende doe hij voer hem ghebrocht was
wort hij verlosset mitten ghebede des heylighen man pafun=
cius Vanden valschen ghetuuchnissen seyt gregorius Die geen
die valsch ghetuuch gheeft die is drie personen sculdich. Ten
eersten gode van hemelrijck wes teghenwoordicheyt hy ver=
smaet Ten anderen den rechter dien hi lieghende bedriecht Ten
derden den gheen dyen hy myt sinen valschen ghetuughe
hindert ende bescaet ¶ Daer om naden recht is die valsche
tuych sculdich tot restitucie te doen alle der goeden die sijn euen
mensche bi sijn valsche ghetuychnisse verloren heeft .

Van dat slot ende die slotel Dat drieendetwintichste dyalogus

zaak is goed en klaar, zal altijd zijn zonder gevaar.”
Zo zijn er veel mensen die degenen die beter zijn dan zij haat en nijd toedragen. Zoals Salomo zegt, blijven deze betere mensen omwille van de leugen niet zonder pijn en worden zij vals beschuldigd.
Daarover kan men lezen in Gesprekken met de Woestijnvaders. Toen de abt Pafuncius nog jong was en in zijn kloostercel zat, verborg een van de broeders daar uit haat en nijd zijn boek onder diens bed. Nadat de mis was afgelopen, ging hij naar de plek waar een vergadering van de broeders was. Hij klaagde erover dat zijn boek was gestolen. Toen de paters dit hoorden, stuurden zij drie broeders om de cellen van de broeders te doorzoeken.
Uiteindelijk vonden zij het boek onder het bed van Pafuncius. Toen hij ten overstaan van de broeders beschuldigd werd, terwijl hij onwetend van de zaak en dus onschuldig was, deed hij toch boete alsof hij de diefstal op zijn geweten had.
De kwaadaardige broeder, die door de duivel bezeten was geweest, bekende nu met luide stem zijn bedrog en vertelde hoe hij het boek had verborgen en dat hij het had gedaan om de heilige man te belasteren. Hij smeekte of men hem naar de heilige man wilde brengen opdat hij door diens gebeden bevrijd kon worden. Toen hij bij hem werd gebracht, werd hij verlost door het gebed van de heilige Pafuncius.
Gregorius zegt over valse getuigenissen: “Hij die vals getuigt, is voor drie personen schuldig. Ten eerste voor de hemelse God, wiens tegenwoordigheid hij veracht, ten tweede voor de rechter die hij liegende bedriegt en ten derde voor degene die hij met zijn valse getuigenis hindert en beschadigt.”
Daarom is de valse getuige volgens het recht verplicht om alles te vergoeden wat zijn naaste door zijn valse getuigenis heeft verloren.

De 23e dialoog. Over het slot en de sleutel