19v

si ionck sijn op dat si in hoer oude daghen van armoeden ende
behoefticheyt niet en ontbreken Men vint dat een wijs lant
man hadde enen wingaert gheplantet . welck doe hy steruen
soude sprack tot sinen kinderen segghende. dat hi een groten
scat daer in verburghen had. Mer die stede daer hi die begra=
uen hadde en wijsde hi niet . Daer nae doe die vader ghestor=
uen was begonden si den wijngaert doer ende weder doer om
me te grauen om den scat te vinden alsoe dat dye wijngaert
seer vruchtbaer wort ende dat si daer veel vruchten of ontfin
ghen Ende als si dit saghen verstonden si dat hoer vader hem
vanden scat gheseit had om dat si arbeiden souden inden wijn
gaert ende die leedicheyt scuwen ¶Een philosooph leerden si
nen soon ende seyde.¶ Sich kint dat die formijck niet wijser
en si dan du. die inden somer mit groten arbeyde sorchuoude
liken vergadert Daer si in den winter of leuen moghe Ende
dat die haen niet wackerre en si of sterker dan du dye den tijt
des nachtes bewaert ende alsoe vliteliken waket dat hi hem
seluen slaende andere menschen oeck wecket. tot des nachtes
te singhen Ende wie is soe sterck dat hi veel wiuen houden can
dat si cuyseliken leuen ende hem onderdanich sijnEnde du cla
gheste dattu een wijf niet beheren en mogheste . .

¶Van den smaragde ende den rinck Dat viertiende dyalogus
0190.8302 019v 1

zij jong zijn opdat zij verlost zijn van armoede en zorgen als zij oud zijn.
Men leest over een wijze boer die een wijngaard aangelegd had. Toen hij zou gaan sterven, zei hij tegen zijn kinderen dat hij er een grote schat in verborgen had, maar de plaats waar hij deze begraven had, wees hij niet aan. Nadat de vader gestorven was, begonnen zij de wijngaard steeds weer om te spitten om de schat te vinden zodat de wijngaard zeer vruchtbaar werd en veel vruchten gaf. Toen zij dit merkten, begrepen zij dat hun vader hun over de schat verteld had opdat zij in de wijngaard zouden werken en niet zouden gaan luieren.
Een filosoof onderwees zijn zoon en zei: “Zorg ervoor, kind, dat de mier niet wijzer is dan jij, want zij verzamelt in de zomer met hard werken zorgvuldig datgene waar zij in de winter van leven kan. Zorg er ook voor dat de haan niet bedrijviger of sterker is dan jij, want hij houdt ’s nachts de tijd in de gaten en hij waakt zo vlijtig dat hij, als hij aanslaat, ook mensen wekt door ’s nachts te kraaien. Wie is er zo sterk dat hij veel vrouwen kan hebben, ervoor kan zorgen dat zij kuis leven en hem onderdanig zijn. En jij klaagt dat je één vrouw niet de baas kunt.”

De veertiende dialoog. Over de smaragd en de ring
0190.8302 019v 1