15v

Deze bladzijde is beschadigd in het Goudse exemplaar. Voor transcriptie en hertaling is aanvullend gebruikgemaakt van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (170 E 26 [2])

willen noch en duruen niet blaffen teghen die sonders Want
also als die sachtmoedicheyt inden mensche priselic is ende die
toornicheyt hatelic also ist contrari in den hont.want een stil
goedertieren hont en is niet goet . om dat quaetheyt inden
honde ghepresen wort Ende des ghelijc oec inden prelaet be
scheidene quaetheyt op die sonden te hebben

¶ Van dat vuer ende water.¶ Dat neghende dyalogus
0190.8302 015v 1
DAt vuer is licht pure .subtijl .beroerlic schynende.
ende warm. Ende wanttet so costelic is begant in hem
seluen verheuen te worden ende seyde .¶ Jc ben die
machtichste op alle der arden ende ick mach alle dinghen ver=
teren ende te niet maken. Mer mocht ick oeck macht crighen
inden water soe soude ick die meeste wesen bouen al.¶ Aldus
riephet dat water tot hem ende seyde Watar o alreliefste
suster du biste oeck een creatuer godes als ick . Mocht ick nv
mitti wonen ende ouercomen soe en soude ick niet alleen groot
wesen . Mer ick soude bouen allen wesen die machtichste ende
alremeeste Daer om bid ick dy henghe my dat ick mitti
mach wonen ende my groot maken .¶ Dat water veijnsde
hem ende seyde mit bedriechliken woorden. Myt langher
begheerten heb ick dat begheert:¶ Coemt vrijlic an tot my
Ende ick sal dy na mijnre macht verbeteren.¶ Ende doe dat
vuer dat hoorde worttet seer verblidet . ende trat vrijlick an

niet willen blaffen tegen de zondaars of dat niet durven.
Zachtmoedigheid is in de mens te prijzen en boosheid is af te keuren maar het tegengestelde geldt voor de hond. Want een rustige en vriendelijke hond is niet goed. Boosheid van een hond wordt geprezen. Zo moet ook de geestelijk leider zijn boosheid over de zonden uiten maar wel op een verstandige manier.

De negende dialoog. Over het vuur en het water
0190.8302 015v 1
Het vuur is zuiver licht, subtiel, beweeglijk schijnend en warm. Omdat het zo kostbaar is, begon het zich boven zichzelf verheven te voelen en zei: “Ik ben de machtigste op aarde en ik kan alles verslinden en vernietigen, maar mocht ik ook macht over het water krijgen dan zou ik de belangrijkste zijn.”
Dus riep het vuur het water bij zich en zei: “Water, o allerliefste zuster, je bent ook een goddelijk schepsel net als ik. Als ik naar je toe mag komen en bij je kan komen wonen dan zou ik niet alleen groot zijn, maar ik zou boven allen staan als de machtigste en de allerbelangrijkste. Daarom verzoek ik je, sta mij toe dat ik bij je kan wonen en mijzelf grootmaken.”
Het water huichelde tegen hem en zei met bedrieglijke woorden: “Ik heb hier al heel lang naar verlangd. Kom gerust naar mij toe en ik zal je naar mijn vermogen groot maken.”
Toen het vuur dat hoorde, werd het erg blij en liep vrijmoedig naar