Publicaties
- 1r
- 1v
- 2r
- 2v
- 3r
- 3v
- 4r
- 4v
- 5r
- 5v
- 6r
- 6v
- 7r
- 7v
- 8r
- 8v
- 9r
- 9v
- 10r
- 10v
- 11r
- 11v
- 12r
- 12v
- 13r
- 13v
- 14r
- 14v
- 15r
- 15v
- 16r
- 16v
- 17r
- 17v
- 18r
- 18v
- 19r
- 19v
- 20r
- 20v
- 21r
- 21v
- 22r
- 22v
- 23r
- 23v
- 24r
- 24v
- 25r
- 25v
- 26r
- 26v
- 27r
1r
Een Pelgerimsche
Reijse
nae de H Stadt
Jerüsalem,
Die gedaen heeft den
E Jacob dircksen Pelgrimage vander gou in holland
Die alt Voornaemste soo op den wegh
Als oock int H Lande, Claerlijck beschreven
Ende fijguijerlijck in desen afghebeeldt
soo het tegens woordich staet ende te sijen is
Nach een pelgrimsche rise die gedaen heeft den
E heer Jeronimus Scheijdt van erffort int jaer
1615 van Jerusalem naede Jordan ende voorts nae
Sodoma ende gomora en vederom door egijpten nae
Jerusalem
Een pelgrimage naar de heilige stad Jeruzalem die de eerwaarde Jacob Dircksen Bockenbergh van Gouda in Holland gemaakt heeft. Hij. die al het voornaamste zowel onderweg als ook in het Heilige Land duidelijk beschreven en aanschouwelijk in woorden heeft afgebeeld, zoals het er tegenwoordig staat en te zien is.
Eveneens een pelgrimage die de eerwaarde heer Jeronimus Scheidt van Erfort gemaakt heeft in 1615 van Jeruzalem naar de Jordaan en verder naar Sodom en Gomorra en terug door Egypte naar Jeruzalem.
1v
Approbatie
Dit tegenswoordige boock geintituleert
een pelgrimse Reijse soo is dat ick het
gevisiteert hebbe ende betuigen gants niet dat het
Catelicke geloove ijets roert ofte tegen ijs
Maer goet vinde gedruck te vorden actijm
Den 9 september anno 1619 egbartus
Spitholdus Licentiaet Conunck ende
pleuaen tot
Antwerpen
Ouer geschreven den 13 augustus anno 1654
Door Cornelis Egbertsz onck
Goedkeuring
Dit huidige boek, getiteld een pelgrimage, is zoals ik het onderzocht heb en ik verklaar geheel en al dat het katholieke geloof niets aanroert of er tegen is, maar dat ik het goed vind dat het wordt gedrukt. Waarvan akte, 9 september 1619, door Egbertus Spitholdus licentiaat, kanunnik en pastoor te Antwerpen.
Overgeschreven 13 augustus 1654 door Cornelis Egberts Onck.
2r
Dit Clijn tonnel
Offer ick op
aen alle Godvrchtighe ende devote
herten die haer Cruijs ootmoedelick op
Nemen ende Wandelde de Wegen die onse
Salichmacker Jusu Christi ons voor gewan
deldt heeft op dat wij hijer namaels moghen
Worden Kinderen des eeuwige Leeven
Het is Waerachticht beminde Leeser
als datter twee gebroeders, ghenaemt
de bockenberghen gebooren ter gouden
in hollant, desen sijn van jongh op
seer iuerich geweest, omte besoecken het
H[1] Lant van beloften als oock de H stat
Jerusalem ende Soo voors al de H pla
sen die de Heeren Jesus Christus onsen
Salichmacker Lichamelicke gewandelt
Ende groote mieraculen, gedaen heeft
Ende de blijnde doen sijen de melaese gereinight
Ende veel groote wonderteeckenen mer,
alsoo de H Schrift hijer vol af is van gelicken
het volck vermant, geleert ende bekert
tot boeten en penetensie, ende ten Laesten
Smacken den bitteren, doot aende stamne
Des Cruise, niet om sijn sonden ofte
Mijts daets, dan alleenlijcke vijt Lieude
Om te verlossen het Menselicke geslacht
die in haer sonden Doot ende versmoort
Waren Niet dat wij dese beswaerelicke reij
[1] [H] in de marge
Dit kleine toneel draag ik op
aan alle godvruchtige en devote harten die hun kruis nederig aanvaarden en de wegen bewandelen die onze Zaligmaker Jezus Christus ons voorgegaan is, opdat wij in het hiernamaals kinderen van het eeuwige leven mogen worden.
Het is waar, beminde lezer, dat er twee gebroeders, genaamd de Bockenberghen, geboren zijn te Gouda in Holland. Zij waren van jongs af zeer verlangend geweest om het beloofde land en ook Jeruzalem te bezoeken en dan verder al de heilige plaatsen die de heer Jezus Christus, onze Zaligmaker in levenden lijve bewandeld heeft en waar Hij grote wonderen verricht heeft. Hij heeft de blinde ziende gemaakt, de lepralijder gereinigd en nog veel meer grote wonderen. Zoals de Heilige Schrift hiervan vol staat met overeenkomstige zaken, het volk vermaant, onderwijst en aanzet tot boetedoening en berouw om ten slotte de bittere dood te ondervinden aan het kruishout, niet om Zijn zonden of misdaden, maar uitsluitend uit liefde om het menselijk geslacht te verlossen, dat in zijn zonden dood en verstikt was. Niet dat wij deze moeilijke reis
2v
Se Aengenomen hebben met een Licht
weerdicheijt noch oock om eenichtidelick goet daer
Met te gevinnen, alsoo hedendaghs, Godtbetert
Veel doen, die meer nae Jerusalem, of Nae
Roomen, reisen om haer geuin, dan om haer
Deuotie, doch aen dusdanige en Moeten wij ons
Nijet Eijgeren noch nae sijen, ende moeten
altijt in ons goetvoornemen, voors gaen, ende
Wandelen de Wegen der gerechtigheijt, die
ons den Heeren Christus voorghewandelt heef
Ende, dat voor, soo veel as mogelick, sal zijn
Sal te doen ende Soo wie het aerdich
Jerusalem, devotelick besocht, sal hebben, desen
Sullen hier Naemaels het hemelsche
Jerusalem inder Eewicheit besijtten
Amen
een gebet
twelck men behoort te spreecken als men een Reij[s]
aen neemt
Mijn emanuwel Mijn Godt ghij die zijt
het Leeuen, enden, den Wech der Waerheijt die
de Kinderen van Israel uijt egiptelant door de
Roode Zee, geleijt, ende gebracht hebt, om
te moogen Comen, ijn het belofte Lant
Door de wonderlicke ende onbecende weegen ende
Des nachts, uerlicht hebt met eenen viereghen
Pile, Ende des dachs met de Klaerheijt
Der Sonnen, van gheliken des hijlighe wijsen uijt
orentien geleijdt ende gheweiset hebt door de
Leijdtsterren tot betlehem Juda ende
wederom ijn haer Lant Sonder enigh
lichtvaardig hebben aangevangen en ook niet om aardse goederen daarmee te verwerven, zoals heden ten dage, God betere het, velen doen die eerder naar Jeruzalem of naar Rome reizen vanwege hun gewin dan vanwege hun devotie. Doch, aan zulke mensen moeten wij ons noch ergeren noch hen erop aankijken en wij moeten altijd in ons goede voornemen verder gaan en de weg van de gerechtigheid bewandelen waarop Christus de Heer ons is voorgegaan. Dat voor zover als dat mogelijk is, te zijn en te doen en dus zal, wie het aardse Jeruzalem met devotie bezocht zal hebben, in het hiernamaals het hemelse Jeruzalem in de eeuwigheid bezitten.
Amen.
Een gebed dat men behoort uit te spreken als men een reis onderneemt.
Mijn Immanuel, mijn God, Gij die sijt het leven en de weg van de waarheid, die de kinderen van Israël uit het land van Egypte door de Rode Zee hebt geleid en gebracht om in het beloofde land te mogen komen, door wonderlijke en onbekende wegen, 's nachts verlicht hebt met een pijl van vuur en overdag met de glans van de zon. Net zo als Gij de heilige wijzen uit het oosten geleid en gewezen hebt met de leidende ster tot aan Bethlehem in Judea en terug naar hun land zonder enig
3r
Perickel Soo Bijdde ick u
O hemelsche Vader Seer ootmoedelick
Dat ghij Ghij Mijn Leijtsman
Blijft wesen op desen Mijnen voornoemde
Reijse, om die te volbrengen ijn vwen H
Naem, dat mijn wijl vergunnen, de goeden ende
almachtighen godt die daer Leeft ende regeeren
van nu, aen tot, inder Euwicheijt
Amen
het beginsel van desen minen Reisen
nae het beloofde Landt ende
de heilige stadt
Jerusalem
Ende dat van de eenen stadt in de
ander, mitsgaders de milen van dien
Vander goude ben ick gereist op gorinchem 5 Mijlen
twelck is
van gorinchem op den Bosch 4 ,,
van den bosch op weert 3 ,,
van weert op Ruremunden 3 ,,
van Ruremunde op Coellen 10 ,,
van Coelen op bon 5 ,,
van bon op andernacht 3 ,,
van andernacht op Coeuelens 3 ,,
van Coeuelens op bobbert 3 ,,
van bobbert tot sangeweer 2 ,,
van Sangeweer tot ouervesel 1 ,,
van ouervesel tot bacharach 1 ,,
van bacharach tot bingen 4 ,,
van bingen tot verstadt 3 ,,
van verstadt tot worms 4 ,,
gevaar. Zo bid ik U, o hemelse Vader, zeer nederig, dat Gij mijn leidsman blijft zijn op deze voornoemde reis van mij, om die te volbrengen in Uw heilige naam en die aan mij wil gunnen, Gij, de goede en almachtige God die daar leeft en regeert van nu tot in de eeuwigheid. Amen.
Het eerste gedeelte van deze reis van mij naar het beloofde land en de heilige stad Jeruzalem en van de ene stad naar de andere tezamen met de mijlen.
Van Gouda ben ik naar Gorinchem gereisd hetwelk 5 mijl is
Van Gorinchem tot Den Bosch 4 mijl
Van Den Bosch tot Weert 3 mijl
Van Weert tot Roermond 3 mijl
Van Roermond tot Keulen 10 mijl
Van Keulen tot Bonn 5 mijl
Van Bonn tot Andernach 3 mijl
Van Andernach tot Koblenz 3 mijl
Van Koblenz tot Boppard 3 mijl
Van Boppard tot Sankt Goar 2 mijl
Van Sankt Goar tot Oberwesel 1 mijl
Van Oberwesel tot Bacharach 1 mijl
Van Bacharach tot Bingen 4 mijl
Van Bingen tot Wörstadt 3 mijl
Van Wörstadt tot Worms 4 mijl
3v
Van worms tot spier 6 ,,
Van spier tot op de Reijn 1 ,,
Van op de reijn tot briesel in swaben 2 ,,
Van briesel tot bretten 1 ,,
Van bretten centelingen 1 ,,
Van centelingen tot molbron 1 ,,
Van molbron tot litsnigen 1 ,,
Van Lijtsnigen tot feijnge 2 ,,
Van fijnge tot sneuerddngel 2 ,,
Van sneuerdijngel tot constadt 3 ,,
Van Constadt tot esselingen 1 ,,
Van Esselingen tot gippinghen 1 ,,
Van Gijppelinghen tot vlms 3 ,,
Van Vlms tot echgem 3 ,,
Van echgen tot mommingen 3 ,,
Van Momminghen tot Cempen 4 ,,
Van cempen tot nestelbalck 2 ,,
Van Nestelbalck tot fils 2 ,,
Van fijls tot atterwangen tot leermus 2 ,,
Van Leermus vernaertbercch 1 ,,
Van vernaertberch tot naesereth 1 ,,
van Naesereth tot inspronck 1 ,,
Van Worms tot Spiers 6 mijl
Van Spiers tot op de Rijn 1 mijl
Van op de Rijn tot Bruchsal in Zwaben 2 mijl
Van Bruchsal tot Bretten 1 mijl
Van Bretten tot Knittlingen 1 mijl
Van Knittlingen tot Maulbron 1 mijl
Van Maulbron tot Illingen 1 mijl
Van Illingen tot Vaihingen 2 mijl
Van Vaihingen tot Schwieberdingen 2 mijl
Van Schwieberdingen tot Bad Cannstatt 3 mijl
Van Bad Cannstatt tot Esslingen 1 mijl
Van Esslingen tot Göppingen 1 mijl
Van Göppingen tot Ulm 3 mijl
Van Ulm tot Echeim 3 mijl
Van Echeim tot Memmingen 3 mijl
Van Memmingen tot Kempten 4 mijl
Van Kempten tot Nesselwang 2 mijl
Van Nesselwang tot Vils 2 mijl
Van Vils tot Heiterwang tot Lermoos 2 mijl
Van Lermoos tot Vernaertberch 1 mijl
Van Vernaertberch tot Nassereith 1 mijl
Van Nassereith tot Innsbruck 1 mijl
4r
van inpronck tot Matre 8 ,,
van Matera tot stiersien 3 ,,
van stiersien tot brixcin 4 ,,
Van brixcijn tot boeten 4 ,,
Van boeten op trenten 6 ,,
Van trenten op lonwije 10 itaeliaens myl
Van Lonwije op grim 18 ,,
Van grim op basten 21 ,,
Van basten Castelfranco 10 ,,
van Castelfranco tot mesters 10 ,,
Van Mesters tot venitia 7 en half m
De Leeser Sal zijn, dat
Vijer Italiaense mijlen is een duis
Duiste mijle de twee een
hollantssche mijle is
Wij soo gecoomen tot venetije
Den 16 junij anno 1565 inde
Morgenstont ende
hebben Godt gelooft
van Onse wel ouer
Comste
Van Innsbruck tot Matrei am Brenner 8 mijl
Van Matrei am Brenner tot Sterzing 3 mijl
Van Sterzing tot Brixen 4 mijl
Van Brixen tot Bozen 4 mijl
Van Bozen tot Trente 6 mijl
Van Trente tot Levico 10 Italiaanse mijl
Van Levico tot Grigno 18 mijl
Van Grigno tot Bassano del Grappa 21 mijl
Van Bassano tot Castelfranco Veneto 10 mijl
Van Castelfranco Veneto tot Mestre 10 mijl
Van Mestre tot Venetië 7,5 mijl
De lezer zal zien dat 4 Italiaanse 1 Duitse mijl is en 2 Duitse mijl 1 Hollandse.
Aldus zijn wij in de ochtend van 16 juni 1565 in Venetië aangekomen en hebben God geloofd voor onze goede aankomst
4v
Een Corte beschrivinghe van
de Coopstadt
Venetie
Venetie is Een Reijcke ende machtige
Coopstadt ende is ghefondeert inde zee
Ende ghesticht int iaer Jesu Cristi
1421 groot sijnde int ronde acht italia
ensche Mijle ende leijt vijf mijlen van
het Vastelant rontsom, dese stadt
Leggen veel eijlandekens die Meestal
Bevoont worden van gestelijcke per
soonen Soo, mans en vrouven uijt gesondert
het eijlant Muraen ghenaemt daer wonen
al de genen die het Costelick Cristael
Glaes blasen oft macken, ….[1]. stadt zijn
oock groote menichten van wateren, ende, brugen
doende groote Coophandel ouer de gansche
Werrelt inde tijdeen van oorloge kan desen
stadt Opbrengen, in twee dagen tijdts
Ses hondert toegherusten galeijen, soo van
volck ende Oorloogs ghereetschap daertoe
Dienen oock hebben wij gesijen het groot
aerisnael ofte Rusthuijs daer veel
Duijsenden mans ende vrouwen werckende
Zijn, die anders niet en doen door het gansche
iaer dan macken gereetschap van oorlooge, soo te
water als te lant dienende desen stadt kan
op brengen in twee dagen tids met haren
banijeren van oorlooghs volck, twee hondert
[1] [xxx] onleesbaar
Een korte beschrijving van de handelsstad Venetië.
Venetië is een rijke en machtige handelsstad met fundamenten in zee en is gesticht in 1421. Zij heeft een omtrek van 8 Italiaanse mijl en ligt 5 mijl van het vasteland. Rondom deze stad liggen veel eilandjes, die vaak bewoond worden door geestelijken, zowel mannen als vrouwen, met uitzondering van het eiland Murano: daar wonen al diegenen die het kostbare kristalglas blazen of maken. In deze stad is ook een zeer groot aantal wateren en bruggen en de stad drijft veel handel in de hele wereld. In tijd van oorlog kan deze stad in twee dagen tijd met zeshonderd galeien voor de dag komen, geheel uitgerust zowel met bemanning als oorlogstuig erbij. Ook hebben wij het grote arsenaal of logement gezien, waar vele duizenden mannen en vrouwen werken, die het hele jaar door niets anders doen dan oorlogstuig maken, geschikt voor zowel te land als te water. Deze stad kan in twee dagen tijd met zijn vaandels en soldaten voor de dag komen met tweehonderd-
5r
Duisent Weerbare mannen, met de
uijtrustinghe van dien in Venetia is
noch te sien het Groot Caneel, twelck
Lanck is duijsen driehondert passen ofte
voeten stappen, ende is breet veertich
passen van gelijcken kostelijcke versijert
van beijde seijden met Schoonen pelijsen ofte
huijse alle uijtenderhantghemackt ende
men, Can van daer te voet niet kommen
dan alleen ouer een Costelicke bruggen
desen Leijt bij Realto, dese ghelijken en vintmen
in gants Cristnrick nijet Ende is gema
cke van wijtte arduijn steen, ende desen
brugge en heeft maer een boogh ende is
Soo breet als de breete van het Caneel
op desen booghe, staen twalef seer schoonen
huijsen uijtterhant, opgebout met blaue arduijn
steen op het mijdden van desen bruggen
staet een Weliscus ofte piramide ende
booge heeft drie passagien met trappen.
Cierelick gemackt, ende aen wedersijden versien
met pelaren onder desen bruggen roeijt een
Grote oorlooghs galijie met haer vollen
Riemen, door sonder Enech belet, ende noch
zijn in dese verschreuen stadt seer veel
Costelicke edifitien ofte gestechten het
welcke mijn te Lanck vallen, souden alles
te verhalen ende wijl mijn vervoegen om te
beschriuen de seer deuote ende Costelicke
prosesse, diemen allee jaers hout op Heijlige
Sackeramensdagh ende dat in soo goede order
als volcht ende hebben alsoo naer en soo klaer
beschreven alst mijn mogelick is geweest
duizend weerbare mannen met de passende uitrusting. In Venetië is ook te zien het Grote Kanaal dat dertienhonderd passen of schreden lang is en veertig gelijke passen breed. Met pracht en praal verfijnd aan beide zijden met mooie paleizen of huizen, alle met de hand gemaakt en men kan daar slechts te voet komen over een schitterende brug, die bij Rialto ligt en men vindt zijns gelijke niet in het ganse christenrijk. Hij is gemaakt van witte arduinsteen en deze brug heeft maar één boog die even breed is als het kanaal. Op deze boog staan twaalf zeer mooie huizen, met de hand opgetrokken uit blauwe arduinsteen; op het midden van deze brug staat een obelisk en de boog heeft drie passages met trappen. Sierlijk gemaakt en aan weerskanten voorzien van pilaren; onder deze brug door roeit een grote oorlogsgalei vol in de riemen zonder enige hinder. Bovendien zijn in deze stad zeer veel kostbare bouwwerken of gebouwen. Het zou mij te lang vallen om erover te vertellen, omdat ik mij verplicht voel de zeer devote en prachtige processie te beschrijven die men elk jaar op de heilige Sacramentsdag houdt en wel in zeer goede orde. Zoals hier volgt, heb ik het zo nauwkeurig en duidelijk beschreven als het mij mogelijk is geweest.
5v
de groote Processie
die men alle jaers hout op
H Sacramensdach tot
Venetie
Ten Eersen des Morgens omtrent ses uren
Soo comt den hertogh van Venesen met allen
Sijn Senatoren, edelen ende voors allee de
Seigneurie van Venetien met grooter manief
fecentie uijt des hertoogs palijs, haren ganck
Nemende nae de gulde kercke genaemt
S. Macus staende dicht bij des hertoghs
hoof ofte palijs daer in Comende gaen terston
Naer hett hooghe toor daer het ghestoelte ende
andere sijtplaesen op het kostelijcke toegrust
Ende behangen zijn, met Seer Constijlicke
toegerustelicke[1] tappiten, gulde lackenen
ende Neffens den hertoogh sitten de treffelicke
personagen van der stadt allee wesende op het
Costelijckste gekleet, int, midden van den
hoghen thoor, staen allee bancken in seer goeden
orden, ende met fluweel behangen, daer op soo
sijtten alle de senatoren, ende voors allee ande
re heeren des hertochs, den patriarck, van ven
etija, die sijngt de hooge misse bij hem hebbende
veel bisschoppen, prilaten amten ende ande
ghestelicke persoonen, die heman het hoogh
outaer dienen met groter eerbiedinghe, onder
Andere sijet men daer een groten carbonckel
steen, die men seijt, soo kostelijcke te zijn dat
de waerde van dien, niet te waerderen enijs de hoogh
misse nu met groter herrelickheijt gecelebreert
zijnde soo gaet de prosessie indeser voegen met
seer goede ordre als hijer nae volght ten
[1] [toegerustelicke] doorgestreept
De grote processie die men elk jaar op de Heilige Sacramentsdag te Venetië houdt.
Eerst komt 's morgens om zes uur de hertog van Venetië met al zijn senatoren, edelen en voorts alle belangrijke personen van Venetië met grote pracht uit het paleis van de hertog. Zij gaan naar de gouden kerk die San Marco heet en dicht bij het hof oftewel het paleis van de hertog staat. Binnengekomen gaan zij terstond naar het hoge koor waar de stoelen en andere zitplaatsen schitterend uitgerust en bekleed zijn met zeer kostbare tapijten en lakenstoffen met gouddraad. Naast de hertog zitten de hoge heren van de stad, die alle op hun kostbaarst gekleed zijn. In het midden van het hoge koor staan alle banken in zeer goede orde en met fluweel bekleed. Daarop zitten alle senatoren en voorts alle andere heren van de hertog. De patriarch van Venetië zingt de hoogmis en bij hem zijn veel bisschoppen, prelaten, beambten en andere geestelijke personen die hem op het hoogaltaar dienen met grote eerbied. Onder andere ziet men daar een grote karbonkel, een edelsteen, waarvan men zegt dat hij zo kostbaar is, dat de waarde ervan niet te schatten is. Als nu de hoogmis met grote luister opgedragen is, gaat de processie zich opstellen in zeer goede orde zoals hierna volgt
6r
De Groote processie
ten Eersten Allee het Volck
dat indese voor sijede kercke is soo ijs het
thoor als daer buijten blijuende Alse samen
stiel op harenplasen sijtten sonder
eenighe op loop, ofte enich gherucht
te macken tertijt toe, dat die prossie
in Goede ordere komt ter Vester duren
in ende soo voors passerende door de kerck
tot voor het hooge Autaer ende daer
komende vallen ghelicker hant op haer
knien met grooter deuotie voor het
H Sacharament, weder om op staende
Nemen haren Ganck ter kercken vijt
Met grote ordere Ghelijck Sij daer
in Gecomen zijn Nae de plaes van
S Marcus welcke plaes Ront om
beset is met toersen ende kostelijcke
Caerse van fijn Maechde was, alle
Brandende De processe ijs gegaen
ijn deser manieren ten eersten, soo isser
Gheweest een grote menichte van volcks
gekleet ijn wijtte Saije, tot der aerde toe
op haren rocken stonden[1] Grote
roode Cruijsen het welcke Waren Allee
de gille broeders van venetia ende elck van
desen Gilde, waren verscheide niet van
haren habiten, maer het onderschijt
Was van verschide kluren van de kaersen die
Si in haer handen al brandende droeghen
Naede gilde broeders quamen een grooten
menichte van kinderen, ghekleet op de
maenieren van engelen hebbende in haer
hantden enige mistiereren van gelicken
hebbende een menichten van Roosen
[1] [op] vervangen door [stonden]
De grote processie
Als eerste al het volk dat in deze kerk is; zowel binnen als buiten het koor, blijven de mensen stil per beroep op hun plaats zitten zonder enig rumoer of gerucht te maken tot de tijd dat de processie in goede orde bij de westdeuren komt. Zo voorts gaan zij door de kerk tot voor het hoge altaar om daar allemaal tegelijk te knielen met grote devotie voor het Heilig Sacrament. Daarna staan zij op en hernemen zeer ordelijk hun loop de kerk uit, zoals zij binnengekomen zijn, naar het San Marcoplein dat rondom voorzien is van toortsen en kostbare kaarsen van fijne ongerepte was, die alle branden. Is de processie vervolgens op deze wijze de kerk uitgegaan, dan is er een grote menigte mensen, gekleed in witte kamwol tot op de grond. Op hun rokken staan grote rode kruizen, zij allen zijn gildebroeders van Venetië en elk van deze gilden verschilt niet in hun habijt, maar het onderscheid zit in de verschillend gekleurde kaarsen die zij al brandend in hun handen dragen. Na de gildebroeders komt een grote menigte kinderen, gekleed op de wijze van engelen en zij hebben in hun handen enige identieke schalen met een grote hoeveelheid rozen-
6v
Van Venetien
Bladen in vaten die sij stroiden onder
het volck enighe droegen oock sijllerde
Kandelaers met brandende kaersen, daerbij
Wesende Cierelick ende Costelick toe gemackt
Ende hebbende bij haer een Costelicke
Maeniere oock volgende haer veel sangers
scharmaije trompetters harpen luijten ende
fluiten alle ackorderende makende
Een alsulcken Meledie als men hooren
Nae desen volghende noch twee gulde
broeders wesende seer costelick ghecleet
hebbende in haren handen graue brandende kaers
sen van wit machde wassche de derde gilde
broeders droeghen in haren handen graue
brandende kaersen van fijn machden vas
die vierde gilde broeders droegen in haer
handen gheclurde brandende caersen van fijn
machde was de 5 ende lesten gilde broeders
droegen in haren handen swarten Caersen
van Maechden wassche ende Allee de
Verschreuen gilden gingen elck omt Costelick
ende Cierelickste toe ghemackt mennen
datse sterck intgetal waren ontrent
twintich duijsent persoonen, want haer Vervol
gende duijerenden meer dan 3 uren Lanck
Achter desen Verschreuen gilden voldegen seer
veel jongelingen mede toe gemackt
op het Costelickste waer onder veel persoon
nasie waeren, die uijt beldende ghehoorsaen
heijt van abraham deur het ghebodt Godts
bereijt heeft sijnen eenigen soonen Isack
op te offeren ende vooraen gaende dragende
Seuen bondel houts op sijnen schouderen desen
Isack vas was een schoon jongelinck enden
Neffens hem worden ghelidt eenen bocken
nae desen volchden een treffelicken persoon
van aen sien, dien presenterden de persoonen
van Abraham hebbende een blodt
Swaert in sijn hant alslanden
Sijnen ooghen ten hemel op heffenden
Van Venetië
blaadjes, die zij uitstrooien over het volk. Sommigen dragen ook zilveren kandelaars met brandende kaarsen en zijn daarbij bevallig en kostbaar uitgedost en hebben een voorname wijze van doen. Zij worden gevolgd door veel zangers, schalmeispelers, trompettisten, harpisten, luitisten en fluitisten die op elkaar afgestemd een melodie ten gehore brengen. Hierna volgen nog de tweede gildebroeders, die zeer kostbaar gekleed zijn en zij hebben in hun handen vaalwitte brandende kaarsen van fijn maagdenwas; de derde gildebroeders dragen in hun handen vaalwitte brandende kaarsen van fijn maagdenwas, de vierde gildebroeders dragen in hun handen gekleurde brandende kaarsen van fijn maagdenwas en de vijfde en laatste gildebroeders dragen in hun handen zwarte kaarsen van fijn maagdenwas en alle voornoemde gilden gaan elk op z'n kostbaarst en sierlijkst uitgedost. Het leidt ertoe dat zij sterk in aantal zijn, omtrent twintigduizend personen, want hen volgen duurt meer dan drie uur lang. Na deze voornoemde gilden volgen zeer veel jongelingen ook op hun kostbaarst uitgedost, waaronder veel personen zijn die de gehoorzaamheid van Abraham verbeelden, die bereid was naar het gebod van God zijn enige zoon Izaak op te offeren. Zij gaan voorop en dragen zeven bundels hout op hun schouders en deze Izaak is een mooie jongeling en naast hem loopt een bok mee. Daarna volgt een respectabel persoon van aanzien die de persoon van Abraham voorstelt die met een ontbloot zwaard in zijn hand zijn ogen ten hemel slaat.
7r
De Groote Processie
Nae hem volghte den Priester
Melchcsisedech dragend broodt ende
Wijn het welcke bij Abraham
Presenteren Als wesende een fijguere
van het heijlijch Sacarament
Hijer nae volghde Josua met Caleph
draghen de op haren schouderen enen
stock, daer aenhanghende wijndruiven
tot een tecken van vruchtbaerheijdt, des
Glans van beloften hijer naer volghdende
Moses hebbende eend Claeringhe in sijnen
hant daer nae quamdie Justieseja wesende
Eenen seer schoonen Macht seer Costelicke
Ghecleedt hebbende in haer Rechter
hant een Swaert ende inde Slincker
hant een belantse uijt beeldende de recht
vaerdicheijt van Justiecieia om voor te staen
den Rechtwaerdighen, Sonder enich aensijen
van persoon, nae de ijustitia, volchden den broeders
Gelick zijnde religiusen den derden order
van S franssuscus haer habijten graue
Mantels totter aerden toe, wesende blods
hooffs een eijder droch op haer Schouderen
Een wijtte Cappruin ende elck oock een
Caersen in haer hant ende voor haer
Gingen jongskens hebbende kandelaers
Ende Cruisen seer Costelicken gesiert
ende waeren in het getal ontrent
Dertich, Voorts Volcht de reste indesen
Manieren Eerstelicke twe Canters
hebbende Seer Costelicke thoor
Cappen, daer nae de dijaconnen ende
Subdiakennen ende daer daer nae de
Priesters op de manieren of sij
De Misse hadden wijllen Gaen
Sijnghen bij haer hebben Seer
Groote Schadt Soo
De grote processie
Na hem volgt de priester Melchizedek, die brood en wijn draagt, die hij Abraham aanbiedt als een zinnebeeld van het Heilig Sacrament. Hierna volgen Jozua en Kaleb, die op hun schouders een stok dragen waaraan druiven hangen als teken van vruchtbaarheid, de glans van de belofte. Hierna volgt Mozes met een vonnis in zijn hand. Daarna komt Justitia, die een zeer schone maagd is en zeer schitterend gekleed is. Zij heeft in haar rechterhand een zwaard en in de linkerhand een weegschaal, die de rechtvaardigheid verbeeldt van Justitia bij het toepassen van het recht, zonder aanzien des persoons. Na Justitia volgen de broeders die monniken zijn van de derde orde van St. Franciscus met hun habijt, een grijze mantel tot op de grond en blootshoofds; iedereen draagt op de schouder een witte kaproen en iedereen heeft ook een kaars in de hand. Voor hen uit gaan jongens die kandelaars en kruizen hebben, die kostbaar versierd zijn en zij zijn met omtrent dertig in getal. Dan volgt de rest op deze manier: ten eerste twee voorzangers die zeer kostbare koorkappen hebben en daarna de diakenen en subdiakenen en daarna de priesters op een manier of zij de mis hadden willen gaan zingen en zij hebben bij zich een zeer
7v
Van venetien
Groote Schadt van
Costelicke ernamenten Ende kerck
Ghevaet ende met desen gingen een
Groot ghetal van Moncken ende
waeren oock seer Costelick toeghemackt
Met ornementen ende kerckgheuaet als de
Voorgaende hier naer volchden de S benedickti
Order ende waeren int ghetal van vijer en
vif persoonen nae desen volchden onsen lieue
Vrouwen broeders wesende in het ghetal van
vijer en vijftich persoonen voor haer gingen
veel jonghen broederkens Seer Costelick
toe gherust met goudt ende Siluer dragende
in haeren handen lamppetten ende beckens
Daer in laegen roosen blaeden die Sij wederom
in de Cercken kommende stroiden hiernae
volghden den augustinen die alle de voorgaende
passerden in Costelickheijdt Soo in haren
Cappen als andere Cieraet gebordurt met
fijn Goudt ende perrelen, bi haer hebben
veel jongeskens die oock kostelick toe
Gerest waeren Soo van fijn Goudt
Als Sijluer Desen hadden vaten daer sij
Roosen water in hadden onder allee desen
Wasser eene, die droech een seer Costeli
Caerse daer was in het midden
Gemackt een Springende fantinken
Ende dese waeren sterck in het getael
Drieen Sestich persoonen hier nae volchden
de minnebroeders die van gelicke toegemaek
Ende desen waeren in Groter menichten
Ende quamen den augustinen seer nae bij in allee
Costelijckheijt ende desen hadden bij haer
twintich jonghe broederkens van ghelicken
Costelicke toegemackt met gestelicken
ornomenten allee desen droogen cruijsen met
Van Venetië
grote schat van kostbare ornamenten en liturgische gewaden en met hen gaat een groot aantal monniken die ook zeer kostbaar waren toegerust met ornamenten en liturgische gewaden, net als zij die voorgingen. Hierna volgt de orde van St. Benedictus en die zijn met vier en vijf personen in getal. Hierna volgen de broeders van Onze Lieve Vrouwe, 54 personen in getal en voor hen uit gaan veel jonge broeders, zeer kostbaar uitgerust met goud en zilver en zij dragen in hun handen lampetten en bekkens, waarin rozenblaadjes liggen die zij rondstrooien bij het terugkomen in de kerk. Hierna volgen de augustijnen die al het voorgaande achter zich laten in kostbaarheid, zowel in hun kappen als andere sieraden, geborduurd met gouddraad en parels. Zij hebben jongens bij zich die ook kostbaar uitgerust zijn met goud en zilver. Zij hebben vaten met daarin rozenwater. Onder al deze is er een die een zeer kostbare kaars draagt. In het midden is een springende fontein. Zij zijn met 63 personen sterk in getal. Hierna volgen de minderbroeders die gelijk gekleed zijn en zij zijn met een grote menigte, doen nauwelijks onder voor de augustijnen in kostbaarheden en zij hebben bij zich twintig jonge broeders die ook schitterend gekleed zijn en uitgerust met geestelijke ornamenten en zij allen dragen kruizen
8r
De Groote Processie
met Candelaeren met brandende
kaersen in haren handen onder haer
Waerendender acht die droeghen den berch
Alveren op de welcken den Heijlighe vaders
S Franciscus ontfijnck de littekens
der vijf wonden van onsen Salichmakers
Jesu Christi daer de Heere Cristis
geopenbaerden inde ghedaente van een Ceraphi
n met Ses vlogelen hangende aen het
hout des Cruise ende daer nae een proper
tabbernackel zijnde bedecht daer melchisedech
voor hem hadden broot ende wijn ende
int midden stont eenen kelcke oock soo
Worden bij desen ghedragen een nest met
jongen pelicanen daer bovenvliegende de ouden
piliaen Sijnen borste schuerden daer het
bloet uijt vloijde ende besprende de jongen
daer met tot een memorie ons Salichmackers
Jesu Christi noch wert van haer
Ghedraghen Een lammeken ende dat
Duijden mede op Christus alsnu desen
voor bij waeren Soo quamen noch een
Ander Soort van minnebroeders die
Genoemt werden abservanten Sonder
Cruisen ofte vanen wesende veerticht
int Getal hebbende Costelicke
Cappen van fijn fluveel ende damast
Dragen mede Costelicke ornamenten
Ende gingen seer deuotich hier op ublden
De Collegiaten van S Marcus met
Onuitsprekelicke Costelickheijt van
Reliquien onder deesen wert bij haer om
De grote processie
met kandelaars met brandende kaarsen in hun handen. Onder hen zijn er acht die de berg La Verna dragen waarop de heilige vader St. Franciscus de littekens van de vijf wonden heeft ontvangen van onze Zaligmaker Jezus Christus, waarbij de Here Christus zich openbaarde in de gedaante van een serafijn met zes vleugels die aan het kruishout hangt. Daarna een fraai tabernakel dat bedekt is, waar Melchizedek brood en wijn voor zich heeft en in het midden staat een kelk. Ook wordt hierbij een nest met jonge pelikanen gedragen waarboven de oude pelikanen vliegen, hun borst open gescheurd, waaruit het bloed vloeit dat de jongen besprenkelt, wat ons doet denken aan onze Zaligmaker Jezus Christus. Bovendien wordt door hen een lammetje gedragen, dat ook duidt op Christus. Als nu deze voorbijgetrokken zijn, dan komt nog een ander soort minderbroeders, die observanten worden genoemd zonder kruis of vaan. Zij zijn met veertig in getal en hebben kostbare kappen van fijn fluweel en damast, dragen ook kostbare ornamenten en geven hier zeer devoot hun eerbetoon. Hierop volgen de collegianten met onzegbare kostbaarheid van relikwieën en onder deze wordt door hen
8v
Van Venetija
Gedragen het schoonstelick van
het hilich Cruijs beslooten in een Cruijs
van fijn Goudt hier naer volchden den
Wereltlicke staten een ider nae Sijn
qualitit ofte macht, elck ghecleet Sijnden
met Schoon root Schaerlaken Als anders
Sijns ende elck dragende in haren handen
Ende brandende kaerse swaer ende Groot
van ghewichten dit wert in sulcke goede
ordere volbracht dat het qualick moghelick is
alles te beschriven bij desen volchden noch
Ses abten met een Seekeren ghetael van
Bijsschoppen sijnden seer Costelicke gecleet
hier naer wert ghedraghen het hoogweerdich
H Sacrament ende wert ghedragen van 4
priesteren onder een Costelicke kelcke
hemelt hebbende eenen noncinus van den paus
Ende op den slinckerhandt gaet ghemenelick
den Ambassaduers des Conincx van hspanien
Daer naer volgen alde ambassedurs
van ghans Cristen Rijck bij haer hebben
de twalef ouderlingen dit in alles gheschiet
met grooten magnificentie ende nu volcht
voors allee de Seijgneurie van venetia allee
dese Sijn ghekleedt met gulde lackenen
tabaretten boven de tabbaers met gulden lackenen
Mantels blinckende van fijn goudt de
reste naer volgende waeren ghecleet
met fluweelen de damast oock Soo
waeren enigen ghekleet met Schoon
roodt Schaerlaken Senatuers gingen
de pelgrijms die nae het H lant ende stadt
van Jurusalem wijllem reijsen Elck hebben
in haer hant een brande kaers
Van Venetië
het schoonste van het heilig kruis, opgesloten in een kruis van fijn goud, meegedragen. Hierna volgen de wereldlijke standen, eenieder naar zijn hoedanigheid of macht, elk gekleed in fraai rood scharlaken of iets dergelijks en elk draagt in de hand een kaars die zwaar is; dit wordt in zo'n goede orde volbracht dat het nauwelijks mogelijk is alles te beschrijven. Hierbij volgen nog zes abten met een zeker getal van bisschoppen, die zeer kostbaar gekleed zijn. Hierna wordt het Hoogwaardig Heilig Sacrament gedragen en het wordt gedragen door vier priesters onder een kostbare hemel, er is een nuntius van de Paus en aan de linkerkant loopt gewoonlijk de ambassadeur van de koning van Spanje. Daarna volgen al de ambassadeurs van gans het christenrijk, die de twaalf ouderlingen bij zich hebben en dit alles geschiedt met grote pracht en praal. En dan volgen voorts alle belangrijke personen van Venetië die allen gekleed zijn in goudkleurige stoffen boven de tabbaard, met goudkleurige mantels die blinken van het fijne goud; de rest die volgt is gekleed in fluweel, damast en ook zijn enigen gekleed in fraai rood scharlaken. Senatoren, en pelgrims die naar het Heilige Land en Jeruzalem willen reizen, hebben elk in hun hand een brandende kaars
9r
De grote Processie van venetia
te Lesten Soo Volghde nu
Alle de ghementen Sonder enighe
ordere Wesende een Grote menichte
int ghetal elck hadden in sijn hant
eene brandende was Caers Als nu
desen herrelicke processie voleijndt
was soo versaemde sij wederom in de
Gulden kercken van s Marcus om
het H Sacrament wederom aldaer
te brengen ende dat met Groter
deuotie dit nu allee geindicht Sijnde soo
nemt de hertogh sijnen ganck met allee
Sijn eedeldom ende raet nae Sijn palijs
het welcke dicht bij den gulden kercke staet
Ende allee de pelgrims volgen de hertog
met een Seer groote menichten ende
in des hertogen paleijs Sijnde soo Gaet
allee het volck elck nae zijn qualetijt
staen in Goeden ordere neffens den
anderen in eenen Grooten sael daer de
speel luijden ende musijck sijngers vander stadt
een seer Groote melodie macken ten
Lesten Soo komt de hertoogh ende
Geeft den pelgrims de handt ende
Wijnckt haer een gheluckighe voor
Spoedige Reisen nae het H Landt
ende stadt Jurusalem ende
voors Gaet elck sijns wechs
De grote processie van Venetië
Als laatste volgen nu de overige mensen die niet tot een orde behoren: een grote menigte in getal en iedereen heeft in zijn hand een brandende waskaars. Als nu deze heerlijke processie ten einde is dan verzamelen zij zich weer in de gouden kerk van St. Marcus om daar het Heilig Sacrament terug te brengen met zeer grote devotie. Als alles achter de rug is, herneemt de hertog zijn loop, met al zijn edelen en zijn raad, naar zijn paleis dat dicht bij de gouden kerk staat. Alle pelgrims volgen de hertog in een zeer grote menigte en in het paleis van de hertog gaat het volk, elk naar zijn hoedanigheid, heel ordelijk naast elkaar staan in een grote zaal. Daar brengen de muzikanten en zangers van de stad een zeer prachtige melodie voort. Op het laatst komt de hertog, geeft de pelgrims een hand en wenst hun een gelukkige en voorspoedige reis naar het Heilige Land en Jeruzalem. Daarna gaat elk zijns weegs.
9v
Den Reliquien Offt
heijlichdom dat binnen venetiens
te Sijen Ende te Besoeken
is ende in wat kercke ende
Plasen
Inden Gulden ende Wonderbae hert
tooghlicke kercke vande glorieusen euangelist
S Marcus daer is het selue licham van
dien heilighe euangelist Rustende onder
den hoogen autaer, te weten in het midden van
den hoogen autaer, het welcke waerachticht
voor het selue licham ghehouden wort ende
het Selfde licham is uijt alcxandrien aldaer
Gebracht inde vermaerde coopstadt
Venetien van enige, machtighe, Coopluijden
Inde Coppellen die teghen ouer deser uoornoem
de kercke staet nae het noorden toe is
Rustende het lichaem van den groreiusden
Martelaer Sijnte Isedorius wesende geb
racht uijt het eijlant van Scu in venetie
ende allee iaers gaet men daer op den seluen
dach met een processie om in de
pateriaerchalen kercke dat is S pieter van
Castello sijn Rustende in een tombe van
marmersteen, de lichamen vandesen Gloore
iusen martelaren Sergius ende bachus
inde kercke vande heijlijghe proffeet
daeniel is rustende het licham van den
martelaers S Jan den welcke is hertogh
gheweest van alcxandrien ende
ende wort ghetoent in enen
Autaer staende zuijtwaers in de selue kercke
in de kercke van S Jan ghenaemt in bragole
rust het licham uan S Jan alemoesienier
patriaerck van Alcxander het welck vervoert
is uijt alexandrien in venetien ende daer wertt
vertoont in enen autaer staende nae het
Zuijden buijten den hoogen thoor in de kercke
van S antoijus Rust het lichaem van
S saba abdt ghebracht uijt de stadt genoemt
aecre
De relikwieën of 't heiligdom dat in Venetië te zien en te bezoeken is, in welke kerken en op welke plaatsen.
In de gouden en wonderbare hertogelijke kerk van de glorieuze evangelist St. Marcus rust het lichaam zelf van de heilige evangelist onder het hoogaltaar, in het midden van het hoge altaar en het wordt waarlijk voor het lichaam zelf gehouden. Datzelfde lichaam is uit Alexandrië naar de hertogelijke kerk gebracht in de vermaarde koopstad Venetië door enige machtige kooplieden. In de kapel die tegenover deze voornoemde kerk naar het noorden toe staat, rust het lichaam van de glorieuze martelaar St. Isidorus, dat daar vanuit het eiland Scu in Venetië heen is gebracht en elk jaar gaat men daar op dezelfde dag met een processie rond. In de patriarchale kerk, dat is de St. Pieter van Castello, rusten in een tombe van marmer, de lichamen van de glorieuze martelaren Sergius en Bachus. In de kerk van de heilige profeet Daniël rust het lichaam van de martelaar St. Jan, die hertog van Alexandrië is geweest en het wordt getoond in een altaar in de zuidzijde van diezelfde kerk. In de kerk van St. Jan, genaamd de Bragole, rust het lichaam van St. Jan, aalmoezenier, patriarch van Alexandrië, dat vanuit Alexandrië naar Venetië is vervoerd en daar wordt getoond in een altaar dat naar het zuiden staat, buiten het hoge koor. In de kerk van St. Antonius rust het lichaam van St. Saba, abt, gebracht uit de stad genaamd Acre
10r
De reliquien
De welcke eertijs was in
Corien ende nu te niet ghedaen ofte
verderstruveert is ende t seluen
Licham wort vertoont op enen autaer
staende nae den oosten buijte den toor
inde Cercke van de heilige drieuildichheit
daer in rustet het licham vande
Eerwaerdigen Monck S Augusinus
twelck leijdt in een Capellen buijten
de thoor Moortwaers in de Cercken van
S Sachrias Rust het Lichaem van S
Sachrias de vaeder van S Jan batista
Ende van Gregories Nasanzenus patriarck
van Constantenopelen Gebracht uijt Con
stantenopelen in venetie nach het licham
van S dirck Confessoor het twelck uijt
het eijlant van Soma ghebrocht is item
inde selfde kerck rust het licham van
S pancratius Martelaer in een tommbe
van marmer steen aen de eenen sijde
van de hooge autaer daer beneffens oock
het licham vanS sabina, marteleresse
oock in eenen mormoren tombe aende
andere sijden van den autaer item oock het
Licham van S tomas hermijt ghebracht
uijt Romanieren ten laesten oock het
licham van S Lazarus Martelaer aen den
een zijden in het spreeckhuijs daer de religieusen
inde Cercken van S laurens Sijn Ruitende
Licham van S Ligorius ende S barbaras mar
telaeres ende oock van S Paulus bisschoop ende
martelaer Ghebracht uijt Corstantenopelen
inde Cercke van S Cebasteijan bij S
Laurens Rust het licham van eenen
Eerw passtoor van den onthoofden S Jan
den welcken gheheeten wort beatus Johann
es om dat hij noch niet gecanniseerte
was
De relikwieën
die vroeger in Syrië lag en vernietigd of verwoest is en het lichaam zelf wordt getoond op een altaar dat gericht naar het oosten buiten het koor staat. In de kerk van de Heilige Drievuldigheid rust het lichaam van de eerbiedwaardige monnik St. Augustinus in een kapel buiten het koor gericht naar het noorden. In de kerk van Zacharius rust het lichaam van St. Zacharius, de vader van Johannes de Doper en het lichaam van Gregorius Nasanzenus, patriarch van Constantinopel, van daaruit naar Venetië gebracht en ook het lichaam van St. Dirk Confessoor, dat van het eiland van Soma is gehaald; idem rust in dezelfde kerk het lichaam van St. Pancratius de martelaar, in een tombe van marmer aan de ene kant van het hoge altaar en aan de andere kant rust bovendien het lichaam van St. Sabina, martelares, ook in een marmeren tombe, idem rust hier ook het lichaam van St. Thomas de kluizenaar, gebracht vanuit Roemenië en als laatste ook het lichaam van St. Lazarus de martelaar, aan de ene zijde van het spreekhuis van de religieuzen. In de kerk van St. Laurens rusten de lichamen van St. Ligorius en van St. Barbara, martelares, en ook van St. Paulus, bisschop en martelaar, overgebracht uit Constantinopel. In de kerk van Sebastiaan bij St. Laurens rust het lichaam van ene eerwaarde pastoor, de onthoofde St. Jan die de gezegende Johannes genoemd wordt, omdat hij nog niet gecanoniseerd was
10v
De Relijquien
inde kercke van St Marina leijdt het
licham van de seluie eerw machden buijtenden toor
Ghebracht zijnde nijt Grieckenlant
inde kercke van S Saluatoor het welcke
is te seggen onsen Salichmacker leijt het licham
van S dirck martelaer ghebracht uijt constant
nopelen in de kercke van S paterniaen rusten
de lichamen van S gordiaen ende epimacus
onlans door reveliese verlideijt op den hooghe
Autaer van desen selue kercken in de kercke
van S ijuliaen martelaer rust het licham
van S floriaen martelaer aen den eersten
Autaer inde toor ouer ghebrocht uijt
Griecken lant noch in de selfde kercke buijten
de poorte vande thoor Rust het licham
van S paulus den eersten ermijt Sonder
het hooft inden kercke van S cantiaen
Buijten den thoor rust het licham van S
Maniximus bijsscop ende martelaer
in de kercke van de cruijsheren Rust
het licham van de maget ende martelerssen
S barbara buijten de thoor in de cappelle
in de kercke S Jerimias rust het licham
van den eerwaerdighen S magnus den welcken
fondatur is gheweest van den eersten kercke
Binne venietie ende is geweest bisschop
ende Confessener van altino in de kercken
van S luijceia is rusten den het eerw lich
aem van van S lucia magit ende martele
rsse in den inganck vande kercke in een
Cappelle haer toe ghewijdt ende is ghebrocht
vijt Ciracusen in Constantenopelen ende van
daer gebroecht in venietie inde kercke
van S gervasius ende protasiues gemenelick
Genoemt S tovasius rust het licham
van S Grisogenus martelaer in de hoogen
Autaer vanden selue kercke ghebracht
De relikwieën
In de kerk van St. Marina ligt het lichaam zelf van de eerbiedwaardige maagd buiten het koor, dat uit Griekenland is overgebracht. In de kerk van St. Salvator, dat wil zeggen onze Zaligmaker, ligt het lichaam van St. Dirk, martelaar, uit Constantinopel overgebracht. In de kerk van St. Paterniaan rusten de lichamen van St. Gordiaan en Epimachus, onlangs bij een revisie verlegd naar het hoge altaar van deze zelfde kerk. In de kerk van St. Juliaan de martelaar, rust het lichaam van St. Floriaan, martelaar. Aan het eerste altaar in het koor, overgebracht uit Griekenland. In dezelfde kerk buiten de ingang van het koor rust het lichaam van St. Paulus, de eerste kluizenaar zonder hoofd. In de kerk van St. Cantaan, buiten het koor, rust het lichaam van St. Maximus, bisschop en martelaar. In de kerk van de Kruisheren rust het lichaam van de maagd en martelares St. Barbara buiten het koor in de kapel. In de kerk van St. Jeremias rust het lichaam van de eerbiedwaardige St. Magnus die de grondlegger is van de eerste kerk in Venetië en die bisschop en biechtvader is geweest van Altino. In de kerk van St. Lucia rust het eerwaarde lichaam van St. Lucia, maagd en martelares, in de ingang van de kerk is een kapel aan haar gewijd; zij is gebracht uit Syracuse naar Constantinopel en van daar gebracht in Venetië. In de kerk van St. Servatius en Protasius gewoonlijk genaamd St. Tovasius, rust het lichaam van St. Grisogenus, martelaar, in het hoge altaar van dezelfde kerk gebracht
11r
Van venetien
Uijt Zara in Venitien – inde kercke
van S Niclaes van de bedelaers is rusten
de het licham van S nicetus martelaer
in eenen autaer buijten de toor – inde kercken
van S raephael rust het licham van S
Nicheta inden seluen Autaer het welcken gheb
racht is uijt nicodemien in venetien inde kerkck
van S kasijlius rust het licham van S con
stantijn Confesseuer het welcke vervoert
is uijt ancona in venetie ende leijt inde
een tombe buijte den thoor inde kercken van
Apollinarus buijten den thoor leijt het licham
vanden heijlige propheet Jonas in enen Autaer
inde kercke van S sijmon de meddesijn rusten
de ghebeente van S sijmon vervoert uijt Constan
tenopelen ende leggen in een toumbe van marmoir
steen achter den hoogen autaer noch inde selue
kercke ijs rustende in een toumbe is rustende
het licham van S hermolaus priester ende
Martelaers ghebrocht uijt nicodemien in uenetien
inde kercke van S nickaes van lio leijdt
het licham van S niclaes de groote ardtschbisscop
van mirra noch het eerw licham van S nicklaes
sijnen oom den bisschop de welcke hem S nickaes
priester ordenerde ende hem daer nae abdt heeft
ghemackt van een Clooster denoemt den bergh
van sijon item het lichaem van S dirck aertsche
pisscop allee de selue lichamen sijn onder den hoogen
Autaer Rustende ende zijn ghebracht uijt mirra
in de stadt van venetie ghelijck als blijckt inde
historie van de vervoeringhen inde kercke
van S lena van het orden vanden berch van Oli
veten is Rustende de Coninghe S helena
de moeder van Constantijn de keijser in eenen
Sekeren Autaer inde kercke van S Jores
de meerdere rust het licham van S steuen
eerste martelaer de welck onlangs gheuonden
is ende leijt in de autaer van Sijnen Capellen
Noch inde selve kercke vint men het licham
van S paulus martelaer ende hertogh
van
Van Venetië
vanuit Zara naar Venetië. In de kerk van St. Nicolaas van de bedelaars rust het lichaam van St. Nicetus, martelaar, in een altaar buiten het koor. In de kerk van St. Raphael rust het lichaam van St. Micheta, dat gebracht is uit Nicomedia naar Venetië, in hetzelfde altaar. In de kerk van St. Kasijlius rust het lichaam van St. Constantijn, biechtvader, dat vervoerd is uit Ancona naar Venetië en in een tombe ligt buiten het koor. In de kerk van Apollinarus, buiten het koor, ligt het lichaam van de heilige profeet Jonas in een altaar. In de kerk van St. Sijmon de geneesheer, rust het gebeente van St. Sijmon, vervoerd uit Constantinopel en het ligt in een tombe van marmer achter het hoge altaar. Ook in dezelfde kerk rust in een tombe het lichaam van St. Hermolaus, priester en martelaar, gebracht uit Nicomedia naar Venetië. In de kerk van St. Niclaes van Lio ligt het lichaam van St. Niclaes, de grote aartsbisschop van Myra en het eerbiedwaardige lichaam van St. Niclaes, zijn oom de bisschop die hem, St. Niclaes, tot priester wijdde en hem daarna abt heeft gemaakt van een klooster, genaamd de berg van Sion. Idem het lichaam van St. Dirk, aartsbisschop. Al deze lichamen rusten onder het hoge altaar en ze zijn uit Myra naar Venetië gebracht, zoals blijkt uit de geschiedenis van de vervoeringen. In de kerk van St. Lena van de orde van de berg Oliveten rust koningin St. Helena, moeder van keizer Constantijn, in een zeker altaar. In de kerk van St. Joris de meerdere rust het lichaam van St. Steven, eerste martelaar die onlangs gevonden is en het ligt in het altaar van zijn kapel. Ook in dezelfde kerk vindt men het lichaam van St. Paulus, martelaar en hertog van
11v
De Relquien
Constantenopelen in eenen autaer enden
Noch de gheebeenten van den martellaer S cosmas
ende domitianas in eenen autaer ende oock het
Licham van S cornius den confessent in enen
Autaer Allee allee welcke lichamen zij uijt
Constantenopelen ghebracht in venetien in
het Clooster van S seruulus rust het licham
van S leo bisschop ghebracht van modon in
Venetien ende leijt buijten de thoor inde kercke
van S clemens paus leijdt het licham van
S anianus pateriarch van alexandrien ende
een desiepel van S marcus den euangelijst
gebracht uijt alexandrien in venetien.
Inde kercken van S cecundus martelaer daer
is Sijn eijgen licham rustende ende is gebrach
vijt aste in venetien inde kercke S maria van
Muran is rustende het licham van S donatus
Bijsschop ende Confesseur buijten den thoor
inde selfde kercke inde hoogen autaer leijt
het licham van S Geraert Martelaer ende
Ende bijsscop van marouija wesende een vene
tiaen van Gheboorten ende is van het huijs
van Sagree den welcken ghemarteleseert is in
hangarien ende van daer is hij Gebracht ijn
Venetien inde kercke S Albaen van buraens
Rustende het licham vanden selven S albaen
Bijsscop ende martelaer ende leijdt in het
Muide van twee heijlighen lichamen te weeten
van S orfus Martelaer ende S domeneten
Eermijdt ende Confisoor twelcke licham
Ghebracht zijn vijt armenezen in venetie
Inde kercke van S Maria van torcella lidt
het Licham van S elidorus Bijesscop an
Altino end Confesoor wesende ghebracht uijt
altino in venetie
Inde kattolijcke kercke van Torello Rust
het Licham van den heilige maget ende
Martelueresse fassa ghebracht van
Aquileia in venetien
Inde kercke van S Antonijus van torces
is Rustende het licham van S
Catrina
De relikwieën
Constantinopel in een altaar en ook het gebeente van de martelaar St. Cosmas en Domitianas in een altaar en ook het lichaam van St. Cornius de biechteling in een altaar. Al deze lichamen zijn uit Constantinopel naar Venetië gebracht. In het klooster van St. Servulus rust het lichaam van St. Leo bisschop, van Modon naar Venetië gebracht en het ligt buiten het koor. In de kerk van St. Clemens, paus, ligt het lichaam van St. Anianus, patriarch van Alexandrië en een discipel van St. Marcus de evangelist, uit Alexandrië naar Venetië gebracht. In de kerk van St. Secundus, martelaar, rust zijn eigen lichaam dat uit Aste naar Venetië is gebracht. In de kerk van St. Maria van Muran rust het lichaam van St. Donatus, bisschop en biechteling, buiten het koor. In dezelfde kerk, in het hoge altaar, ligt het lichaam van St. Geraert, martelaar en bisschop van Moravië die Venetiaan van geboorte is en van het huis van Sagree, die gemarteld is in Hongarije en die van daar uit naar Venetië is gebracht. In de kerk van St. Albaen van Burano rust het lichaam van dezelfde St. Albaen, bisschop en martelaar en hij ligt in het midden tussen twee heiligenlichamen, te weten St. Orfus, martelaar en St. Domeneten, kluizenaar en biechtvader, wiens lichaam van Armeneten naar Venetië is gebracht. In de kerk van Maria van Torcello ligt het lichaam van St. Elidorus, bisschop van Altino en biechtvader, dat van Altino naar Venetië gebracht is. In de katholieke kerk van Torcello rust het lichaam van de heilige maagd en martelares Fosca, dat van Aquileia naar Venetië is gebracht. In de kerk van St. Antonius van Torcello rust het lichaam van St. Catrina,
12r
Van venetien
Maget Ende Martelaeresse Ghebracht
vijt Arimino inde kercke van grado
Rustende licham van S hermacona
Paterriarck van aquileia ende
fortenatus Sijnen archidiakens gebrach
uijt Aquilea in venetien inde kercke
vant heilich Cruijs tot Judeca
Rust het Licham van athanasije
pateriarck van alexander inde kerck
van S rochus bijde Minderbroeders
Is het selve licham Rustende
hier eijndege de reliquien ofte
heijlige lichamen de
bijnnen venetien Rustende
De kercke Cloosters
soo mans als vrouuen
Conventen Abdeijn priorien gast
huijsen Schoole ofte gulde
ende vordts de bijsschrijuenge
van al het volck dat beuonden
is int jaer anno 1570 binne
Venetien
Van Venetië
maagd en martelares, dat uit Arimino gebracht is. In de kerk van Grado rust het lichaam van St. Hermacona, patriarch van Aquileia en het lichaam van Fortenatus zijn aartsdiaken, die van Aquileia naar Venetië zijn gebracht. In de kerk van het Heilig Kruis op Giudecca rust het lichaam van Athenasius, patriarch van Alexandrië. In de kerk van St. Rochus bij de minderbroeders rust het lichaam van hemzelf. Hier eindigen de relikwieën of heiligenlichamen die binnen Venetië rusten. En hier eindigt ook de beschrijving van de kerken, kloosters zowel van mannen als van vrouwen, conventen, abdijen, priorijen, ziekenhuizen, scholen of gilden en voorts van al het volk dat zich in 1570 in Venetië bevond.
12v
Prochi kercke ofte
wijcken Die Bijnnen
Venetien zijn
S pieter van casset S marciliaen
S pateriarchet S foscu
S blasius S maria Machdelena
S Marten S narsula
S Jan in bragola S lunardus
S Antonus S jeremias
H drievildicheijdt S Geminiaen
S serverus S Moses
S poules S Luicas
S Jan de neuwe S salvator
S pilippas en jacob S funtijn
S bassus S maria zubenigo
S juliaenes S Maritius
S maria formaso S uijtael
S marina S sameuel
S lio S angel
S bartolemeues S benedictus
S jan crisostemus S paterniaen ouer het groot
S maria noua cannael
S Cantiaen S vido
S apostola S angeneet
S sophya S tronasius
S feix S basilius
S brnabas S Jan de oonthooft is
S Ragal S stijn
S niclaes S sijmon opostel
S Margreta S sijmon propheet
S ponsalan S Maertias van ville
S tomas S selvester
Parochie kerken of wijken die zich in Venetië bevinden
St. Pieter van Casset St. Marciliaan
St. Patriarch St. Fosca
St. Blasius St. Maria Magdalena
St. Maarten St. Narsulo
St. Jan in Bragola St. Lunardus
St. Antonus St. Jeremias
H. Drievuldigheid St. Geminiaan
St. Serverus St. Moses
St. Paulus St. Lucas
St. Jan de Nieuwe St. Salvator
St. Philippus en St. Jacob St. Funtijn
St. Bassus St. Maria Zubenigo
St. Julianes St. Mauritius
St. Maria Formaso St. Vitaal
St. Marina St. Samuel
St. Lio St. Angel
St. Bartolomeus St. Benedictus
St. Jan Crisostemus St. Paterniaan over het Groot
St. Maria Nova Kanaal
St. Cantiaan St. Vido
St. Apostola St. Agneta
St. Sophia St. Tronasius
St. Felix St. Basilius
St. Barnabas St. Jan die onthoofd is
St. Rachel St. Stijn
St. Niclaas St. Simon Apostel
St. Margareta St. Simon Profeet
St. Ponsalan St. Mathias van Rille
St. Tomas St. Silvester
13r
De Kercke van venete
S pulus S Jan van rialto
S ponael S Jacob van rialto
S selvester S jores
S cassan S tunia van iudeca
S stai S mitalijs
S augustinis S boutus van ijuiran
S boldus S steuen van muran
S jacob lario S marten van muran
S maria mater damini
Cloesters ofte Conventen van
moncken binnen venetien
S jan en paulus ticheijt
S dominicus S jacob van Judeca
S scondus S maria van de liefde
S peter martelaer S Clement
S maria ten mindebroeders de H geest
S fransuscus inde woude S saluator
rniste S antonijns
S franciscus uijt den wingaert S maria van Gratien
S de Capucine S maria ten cruijsdragers
S Jap S maria tot de Servi
S steuen S maria ten hooven
S Cristoffel van de pes S jores de Calga
S maria ten carmeliten S sebasteaen
S Angel van de eendracht de Jesuaten
Aldien ende prochien binne veneten
S Joris de medre S gregorius
S nicolaes tot lio S jan van iudecca
S tomas van borgogne De h drievildicheyt
S andries van sertosa S meserecordus
S helena S jan den euagelyst
S jan van den tempel S jan de basser
de vrouue Clooster binnen venetien
S Sachrias onse lieve vrouwe van mierah
S blasias Catoldus S francustus van het Cruijs
S Laurens H Graft
S anna S maria de mederen
S maria van celestria S daniel
S maria van de machden S jofel
S maria S justiesea
H Cruis tot iudeca S rochies vande S maggareta
S Cerulis S cosmas ende damianis
S Catrina S heronimus
H Licham Cristi S alouijsius
De kerken van Venetië
St. Paulus St. Jan van Rialto
St. Ponael St. Jacob van Rialto
St. Silvester St. Joris
St. Cassan St. Funio van Giudecca
St. Stai St. Mitalis
St. Augustinus St. Boutus van IJuiran
St. Boldus St. Steins van Muran
St. Jacob Lario St. Marten van Muran
St. Maria Mater Domini
Kloosters of conventen van monniken in Venetië.
St. Jan en St. Paulus Ficheijt
St. Dominicus St. Jacob van Giudecca
St. Secundus St. Maria van de Liefde
St. Peter Martelaar St. Clement
St. Maria ten Minderbroeders De Heilige Geest
St. Franciscus in het woud St. Salvator
St. Antonius
St. Franciscus uit de Wijngaard St. Maria van Gratie
St. De Capucijn St. Maria te Kruisdragers
St. Jap St. Maria tot de Servieten
St. Steven St. Maria te Hoven
St. Cristoffel van de Pais St. Joris de Calga
St. Maria ten Carmeliten St. Sebastiaan
St. Angel van de Eendracht St. Jezuieten
Abdijen en parochies van Venetië
St. Joris de Meerdere St. Gregorius
St. Nicolaas tot Lio St. Jan van Giudecca
St. Tomas van Borgogne De H. Drievuldigheid
St. Andries van Sertofa St. Misericordus
St. Helena St. Jan de Evangelist
St. Jan van den Tempel St. Jan de Basser
De vrouwenkloosters in Venetië
St. Zacharias Onze Lieve Vrouwe van Myra
St. Blasius Catoldus St. Francistus van het Kruis
St. Laurens H. Graf
St. Anna St. Maria de Meerdere
St. Maria van Celestria St. Daniël
St. Maria van de Maagden St. Jofel
St. Maria St. Justitia
H. Kruis tot Giudecca St. Rochus en St. Margaretha
St. Gerul St. Cosmas en Damianus
St. Catrina St. Hieronymus
H. Lichaam Cristi St. Aloïsius
13v
De kercken van Venetien
S Luica den H geest
S Clara van veneten Allee heijlighen
de Gasthuijsen binne veneten
Het Gasthuijsen van Jusu het Clin
Gasthuijs van S Cristi tot S antoniens
Maria het welcken staet bij
S Peter ende S pau den toren van S Marcus
ten de natien het huijs S vido
Gods aensicht
S barthelomeus van casse het H Geest
ten Cruijsdragers S boldus
S Marten S Jan en paulus
De barmherticheijt S Raphael
de engeneesbare
De Liefde S lasarus
S Jan euangelist de hochscholen
H Cruijs de oude la Zarije
S andries de niewe Laserije
de Groten schoolen
ofte gulden bijnnen veneten
S Marcus S Jan Euangelist
de Liefde S rochus
de barmherticheijdt S theodorus
Beschrivinghe van Allee het Volck dat
binne venetien int jaer 1570
bevonden Is
Mans 59349
Vrouuen 67531
Kinderen van 6 jaer tot 20 58412
Moncken 2183
Nonnen 2081
Joden 1157
De kerken van Venetië
St. Lucia De H. Geest
St. Clara van Veneten Alle heiligen
De ziekenhuizen van Venetië
Het ziekenhuis van Jezus Christi tot St.Antonius het Kleine ziekenhuis van
St. Maria dat staat bij de toren van St. Marcus
St. Pieter en St. Paul
Ziekenhuis van St. Cristi tot St. Antonius
Te devotiën het huis Gods aangezicht St. Vido
St. Bartholomeus van de Heilige Geest
Te Kruisdrager St. Boldus
St. Maarten St. Jan en Paulus
De Barmhartigheid St. Raphael
de ongeneesbare
De Liefde St. Lazarus
St. Jan Evangelist De Hochscholen
H. Kruis De Oude Lazarije
St. Andries De Nieuwe Lazarije
De grote scholen of gilden in Venetië
St. Marcus St. Jan Evangelist
De Liefde St. Rochus
De Barmhartigheid St. Theodorus
Beschrijving van al het volk dat zich in 1570 in Venetië bevond.
Mannen 59349
Vrouwen 67531
Kinderen van 6 jaar tot 20 58412
Monniken 2183
Nonnen 2081
Joden 1157
14r
Comende Wederom op mijnen
voorghenomen reise nae de
heijlighe stadt
Jerusalem
Den 29 juni op Sijnt pieteres ende
Paulus dagh Soo zijn wij pelgrims van
Venetien af Gheuaren met een Barcke
Aeen het Groot Schip Groot zijnde van
hondert lasten t welck lach op de ree omtrent
een duisse mijlen in zee ende den derchtichts
hebben wij Grooten noot gheleede van storm
ende Grooten omueer dat wij menden dat weij
Menden dat wij al virgaen Souden hebben ende
verliesende een groot Ancker die wij des anderen
dachs door een boije wederom opghehalt ende
Ghecregen hebben, ende ten tweede julij
ontrent de klock twaelef uren op de mijddach
Soo zijn wij zijl Gegaen van veneten na
Sipres, op maria visitaten dach den tienden juli
Ontrent ten 5 uren bij den auont Soo zijn
Wij tot Santen Ghecomen in Griecken
Lant met Goede voor Spet het welcke
Een eijlant is daer Gijngen wij pelgrims
op ende besagent eijlant ende de kercke
daer Grieken ende Daer stont ter Seluer
teijt een doode Cerpes ofte licham bouen de
Aerde leggende op een baer daer songe sij de
Exequien int Griecx ende wijeroockten soo
datter Seer benaeut was voor ons die het
vijt gheuent en waren de Griecsche kercken
Sijn Seer Clijn soo dat de vrouuen vanden doode
sttonde ijnt uoor portael ende mackten
Seer Groot misbaer ende Gehult trocken
haer bij het haer ende sloegen haer met
vijsten op haer hoofden ende Crabbelden
haer selfs int aenghesicht oock Sloegen
Sij op haren borsten soo dat het deerlijck
om Sijnen was hier wonen oock mede eenighe
Minnebroeders houdende onder haer de rom
sche oude religie Int openbaer op het
eijlant van santa haren woonplaesen zijn
Gelegen op de hauen vander Zee onder het
Geberchte ende brune bouen op den berch
Leijt een Casteel ofte sterckte Soo
groot dat het hem veeren in zee ver
toont oft een Clijn Stedeken waer
ende is een seer vruchtbaer eijlant
van wijnen ende recht ouer de zee van Zante
Weer terug naar mijn voorgenomen reis naar de heilige stad Jeruzalem
Op 29 juni, op St. Pieter- en Paulusdag zijn wij, pelgrims, van Venetië uitgevaren met een bark, een heel groot schip, dat 100 lasten groot was en dat ongeveer 1 Duitse mijl in zee op de rede lag. Op 30 juni zijn wij in grote nood geweest door storm en zwaar onweer zodat wij meenden dat wij zouden vergaan. Daarbij hebben wij een groot anker verspeeld, dat wij de volgende dag met een boei weer opgehaald en teruggekregen hebben. Op 2 juli omtrent de klok van 12 uur in de middag zijn wij onder zeil gegaan van Venetië naar Cyprus. Op de dag van de openbaring van Maria, op 10 juli, ongeveer om 5 uur 's avonds zijn wij voorspoedig gekomen tot Zakynthos[1] in Griekenland. Het is een eiland waar wij heelhuids aan land zijn gegaan en het eiland en de kerk van de Grieken hebben gezien. Daar lag op datzelfde moment een dood lichaam boven de grond op een baar. Zij zongen de lijkdienst in het Grieks en wierookten zo dat het zeer benauwd voor ons was. Wij waren dat niet gewend. De Griekse kerken zijn zeer klein, zodat de vrouwen van de dode in het voorportaal stonden. Zij maakten zeer veel misbaar en huilden hevig; zij trokken zich aan het haar, zij sloegen zich met de vuisten op het hoofd, krabden zich zelfs in het gezicht en zij sloegen zich ook op hun borsten, zodat het droevig was om te zien. Hier wonen bovendien ook enige minderbroeders die de oude roomse religie in het openbaar in stand houden op het eiland Zakynthos. Hun woningen staan aan de zeehaven onder de berg en boven op de berg staat een kasteel of sterkte, zo groot dat het vanaf ver in zee op een kleine stad lijkt. Het is een zeer vruchtbaar eiland met wijnbouw en ligt recht tegenover de zee van Zakynthos.
[1] Zakynthos, de Italiaanse naam is Zante of Zacinto
14v
Pelgrimse Reijse
Een Groot slot ofte sterckte dat den
Turck toecomt alsoo het selbiegie lant van den
turcke oock bewoont woort, den twaelefte
deser mant juli zijn wij wederom t zijl
Ghecomen soo is ons beiegent een seer
Groot schip stellende zijnen Cors Rech
tegen ons aen hem vertonende oft een zee
Roouer hadde gheweest, dit onsen pateroen
Siende liet al Sij Gheschut geret machen
Om tegens hem te Slan stellen de al het
Weerbaer volck elck op zijn quartier
Waer ouer ons een Grote vreese onge
jacht wierdende hij quam stontelick op on
Sonder enighe tecken van bannieren ofte
Vlagen te doen alsoo weij deden om ons
kenbaer te macken van vaer ons Schip
was Ende ons soo naer bij Comende dat
Onse patrion hem toe mocht beroepen en
van vaerheijt schijp ware ende hem
Eerst den derden roep antwoorden ende soo
het de leste reijse was ende niet gheantwoort
hedde soo souden onsen patroon daer in gebr
acht hebben ende seijde ick ben oock een
Venetianer ende dat hij dede dat dede hij
vantros ende daer naer liet hij sijne vlachen
ende vandels vliegen ende vijtuaien den twinchen
chsten juli onttrent elf uren inder nacht
Soo Sijn wij ghekomen tot salmis in cijpers
wesende de vijterse hauen van venetien
soo ist datmen voorbij vaert de eerste
hauen ghenaemt bassa ende de anderen
Lenisson dese drie voorschreven hauens zijn
Gheleegen int eilant Cipres ende des
Morges metten opganck der Sonnen
Soo deden onse patroon vijer Schuten met
de Canons leggende in onse merssen ende
deden zijnen vlaggen vliegen dat nu gedaen
zijnde soo Sijn wij allee bouen opt schip
Gecomen Seer verblijt wesende van
onse weel ouercomste tot aldaer toe ende
Loofde Godt opt Schip staende soo is
een quade stinckende ende onghesonde
Lucht beiegent uijt dijt voorschreuen eijlant
dat wij Allee wederom onder ijnt Schip liepen
Pelgrimage
Een groot slot of sterkte dat aan de Turken toebehoort zodat hetzelfde land ook door de Turken bewoond wordt. Op 12 juli hebben wij weer het zeil gehesen en al snel is een zeer groot schip ons tegemoet gekomen en heeft zijn koers op ons aan gelegd zodat het er voor ons op leek dat het van een zeerover was. Toen onze kapitein dat zag, liet hij al het geschut gereed maken om tegen hem slag te leveren en al het weerbare volk zich opstellen op zijn plaats. Terwijl ons een grote vrees werd aangejaagd, kwam het vermetel op ons af zonder enig teken van vanen of vlaggen te tonen. Dus dat deden wij wel om kenbaar te maken waar ons schip vandaan kwam tot het zo dichtbij kwam dat onze kapitein hem de vraag kon toeroepen waar het schip vandaan kwam en waar het heenging. Pas op de derde roep kwam het antwoord dat het de laatste reis was en als hij niet geantwoord zou hebben dan zou onze kapitein iets ingebracht hebben en hebben gezegd: 'ik ben ook een Venetiaan' en dat deed hij. Hij deed dat vanuit zijn trots. En daarna liet hij zijn vlaggen en vaandels wapperen. Op 20 juli omtrent elf uur 's nachts zijn wij tot in Salamis op Cyprus gekomen, dat is de verste haven van Venetië omdat men voorbij vaart aan de eerste haven genaamd Bassa en dan aan de andere, Lenisson. Deze drie voornoemde havens zijn gelegen op het eiland Cyprus en 's morgens bij zonsopgang gaf onze kapitein vier schoten met de kanonnen bij het aanleggen aan de kade en hij liet zijn vlaggen wapperen. Toen dat gedaan was, zijn wij dus allen boven aan dek gekomen omdat wij heel blij waren met de goede overtocht tot daaraan toe en wij loofden God. Toen wij boven op het schip stonden, werden wij overvallen door zo'n kwalijk stinkende en ongezonde lucht vanaf dit voornoemde eiland, dat wij allen weer naar beneden in het schip liepen,
15r
Nae jerusalem
Liepen want den Schipper van onse
Schip ons waerschouden eerdat wij opt Schijp
Soude Gaen eerst ende voor al een Goet
dicht lijft maken om wat tegens de quade lucht
Ghewapent te wesen want het is[1] een
onghesont eijlant accordert met onse natuijr
niet waer het ghemenen Spreeckwoort van is
het kerckhof der pelgrims wij seijlde den enentwintic
chtsten rontsomme dit voorschhreven eijlandt ende
hebben aldaer Gehuijrt een Clijn Schepken van
Ses lasten groot ende daer met gheseijlt
na Jaffa ende wederom tot Sipres voor
hondert veneecsche Croonen dies beeloofde
onse patroon dat hij onsen taelman wesende
Soude int heijlich lant want hem de sprake
wel bekent was ende noch dagelicx aldaer zinde
Coopmanschp dede ende hij was een seer
Oprecht ende ghetrou man sijnen naem was
mansur donutri ende was woonachtich tot
famagusto in eijlandt van Cijpres
den Berch olijmpus ofte Cruijs
Berch Genamt
den 29 julij Sijn Wij met dijt Voorschreven schepken
t zeijl gegaen van Saluns nade hauen van limisson ende
de wijnt was ons tegen soo dat wij met ons 15 pelgrims
metten boot aent wierden geset ende huerden aldaer
een vagen die de ossen voort trocken ende quamen alsoo tot
Limissen aen ende verwachten aldaer ons gehurt sche
pen ende namen eerst onse reise dae dese cruijs berch aldaer
den volcken was leggende in onse passagie ofte wech als wij
nu qnamen aen de voet van desen berch aldaer wij ons
vernachten onder de blaue hemel op den aerde neder
ende des anderen dach te voete op den berch gegaen ende is
wel 2 uren gaens hooch ende is oock den hoogsten ende
stijlsten opgaende berch int eijlant van ghantsch
Cipren de welcken wij verre in zee ghesien hebben op den
berch vonden vij een Closterken daer in waeren twee
Geestelicke persoonen uijt griecken landt met
noch een cleijn kersken daer worden ons getoont
in Alderhochste vant kercksken het Cruijs vanden bekerden
ofte rechtvaerdighe mordenaer die ghenaemt was
dismas die met Cristus gecruijst woorden op den berch
van Caluartien die desen woorden sprack aen de Cruijse heer
zijt mijner gedachtich als ghij Comt in u rijcke waer
[1] [tegens] vervangen door [het is]
Naar Jeruzalem
want de schipper van ons schip waarschuwde ons al voordat wij aan dek zouden gaan, eerst en vooral het lichaam goed te bedekken om wat tegen de kwalijke lucht beschermd te zijn, want het is een ongezond eiland. Het komt niet overeen met onze natuur en het algemene spraakgebruik spreekt van het pelgrimskerkhof. Wij zeilden de 21e [juli] om dit voornoemde eiland heen en hebben daar een klein schip gehuurd dat 6 lasten groot was, waarmee wij naar Jaffa zijn gezeild en weer terug naar Cyprus. Voor 100 Venetiaanse kronen beloofde onze kapitein dat hij onze tolk zou zijn in het Heilige Land, omdat hij de taal kende en nog dagelijks als hij daar was, handel dreef. Hij was een zeer oprechte en betrouwbare man en zijn naam was M. Donutri en hij woonde in Famagusto op het eiland Cyprus.
De berg Olympus of de Kruisberg geheten.
Op 29 juli zijn wij met dit voornoemde scheepje onder zeil gegaan van Salunt naar de haven van Limisson. Wij hadden tegenwind, zodat wij, onze vijftien pelgrims, met de boot aan land werden gezet, waar wij een wagen huurden die door ossen getrokken werd. Zo kwamen wij in Limisson aan en wachtten er op ons gehuurde schip. Wij maakten eerst een reis naar de Kruisberg. Aldaar versperde het volk onze doorgang of weg, toen wij aan de voet van de berg kwamen. Wij overnachtten onder de blauwe hemel op de grond. De volgende dag zijn wij te voet de berg opgegaan, wat wel twee uur gaans omhoog is en het is dan ook de hoogste en steilst oprijzende berg van het hele eiland Cyprus; dat hebben wij van ver in zee gezien. Op de berg troffen wij een klein klooster aan, met daarin twee geestelijken uit Griekenland en ook een kleine kerk, waar ons op het allerhoogste punt van het kerkje het kruis van de bekeerde of rechtvaardige moordenaar werd getoond. Hij heette Dismas en werd met Christus gekruisigd op de Calvarieberg en hij sprak deze woorden aan het kruis: Heer, gedenkt Gij mij als Gij in Uw rijk komt waarna
15v
Pelgrimsche Reise
De heere Christus onsen salichmacker antwoorden
Heeden Sult Ghij met mijn zij int paredijs alsoo
Gheschreuen staet luicas Cap 23 vers 42 en 43 ende
dit Cruijs was breet seuen duijmen ende vijf duijmen dick
ende is aen beijde Sijden inder muer gheuocht in de gaten
los staende ende is vriuat langher dan een manken
vamen en het Cruijs te reckenen komt recht int
midden soo dat het schijnt en stuck van beneden
bouen aen gheset is ende van voore beslagen
met blick ende daer op vergult ende voort versor
met Sijlueren plaetgens ende die zijn opt Cruijs
vast gemaeckt ende wert dagelickx wel bewaert
van de Griecken op dat het van Genige natien
Soude Geschendt ofte wech ghenomen word
de 2 Augustus des morgens voorder sonnen op
Ganck zijn wij ghekomen tot limnisson ende
verwachten aldaer ons Gheuert schepken tot
op den vyerden deser mant soo is dat aldaer oock
Gheariueert ende het was ses dagen onderweghen
int eijlant van Cijpres daer waren Seer
veel bonten Craijen twelck wij aensagen
met veruonderen inde nederlanden comen
Sij in het kouste van de wijnter ende daer
waeren desen int heeste vande soomer want
de sonne Schijnt Soo heet op de
Landen dat men ment te verbranden
inde heetste van de Daghen Soo dat
men van ,des, morgens ten tijen vren tot
vijer vren toe de straten niet ofte
weijnich Can Ghebruicken ende dan
Begintet een weijnich Can ghebruiken
ende dan begintet een Weijnich te
Weijen Vijter Zee daert lant een Weijnich
met vercoelt wert ende Allee de genen
die daer door het lant wijllen reijsen
moeten bij der nacht doen den 5 Augustus
ontrent twee uijren voor de sonnen ondergan
nck zijn wij wederom t zijl Gegaen
van Limison nae Jafpha nae het
heijlijgh Lant
Pelgrimage
de Here Christus, onze Zaligmaker, antwoordde: heden zult gij met Mij zijn in het paradijs. Zo staat het beschreven in Lucas hoofdstuk 23 vers 42 en 43. Dit kruis was 7 duim breed en 5 duim dik en het is aan beide zijden in de muur gevoegd en het stond los in de gaten. Het is vrij wat langer dan de gestrekte armen van een man kunnen omvatten en als men het kruis beschouwt, komt men recht in het midden uit, zodat het lijkt alsof een stuk van beneden erbovenop aangezet is en het van voren met blik beslagen is en daarna verguld. Voorts is het versierd met zilveren plaatjes die op het kruis zijn vastgemaakt en die dagelijks goed worden beveiligd door de Grieken, opdat zij door geen enkel land zouden worden geschonden of weggenomen. Op 2 augustus voor zonsopgang zijn wij in Limasol aangekomen en wij hebben daar op ons gehuurde schip gewacht tot de vierde van deze maand en toen is dat ook gearriveerd, nadat het zes dagen onderweg was geweest. Op het eiland Cyprus waren zeer veel bonte kraaien, die wij met verwondering bezagen, want in Nederland komen zij in het koudst van de winter voor en daar waren ze in het heetst van de zomer. Want de zon schijnt zo heet op het land dat men meent te verbranden op het heetst van de dag, zodat men van ’s morgens tien uur tot vier uur toe de straten niet of een beetje kan gebruiken. Dan begint het een beetje te waaien uit zee waardoor het land een beetje koeler wordt. Al diegenen die door het land willen reizen, moeten dat 's nachts doen. Op 5 augustus omtrent twee uur voor zonsondergang zijn wij weer onder zeil gegaan van Limasol naar Jaffa naar het Heilige Land.
16r
Nae Jerusalem
de 5 Augusti ontrent twee uijren
voor de sonnen onderganck zijn wij
wederom tzijl ghegaen van limison nae
Jafpha nae het heijlich lant den 8 Augustus
soo hebben wi in den morgenstont het heij
lich lant beginnen te sijen waer ouer wij
seer verblijt waren ende hebben beginnen
te sijngen te deumlaudamus Ghelijckerhant
te seluigen daghen ontrent ten 6 uijren nade
middagh soo hebben wij Jafpha int ghesijcht gecregen[1]
[afbeelding]
Den 9 Augusti inden morgenstondt ontr
de klock negen uren soo zijn wij Gheco
men inde erste stadt van het heijlich landt
Jafpha Ghenamt inde
[1] [egen] interlineair
Naar Jeruzalem
Op 5 augustus omtrent twee uur voor zonsondergang zijn wij weer onder zeil gegaan van Limasol naar Jaffa naar het Heilige Land. Op 8 augustus in de morgenstond begonnen wij het Heilige Land te zien waarover wij zeer verheugd waren en wij zijn tezamen begonnen het te deum laudamus te zingen. Dezelfde dag omtrent 6 uur na de middag hebben wij Jaffa in het zicht gekregen.
[afbeelding]
Op 9 augustus in de morgenstond omtrent de klok van 9 uur zijn wij gekomen in de eerste stad van het Heilige Land, Jaffa geheten. In de
16v
Pelgrimsche Reisen
Heilighe Schrifture Joppe dat is te
Seggen schoonheijdt ende dese stadt is seer ver
vallen ende ghestrueert van den turcken soo
datter teghenwordich niet mer te sijen is dan ver
vallen muren van huisen ende 2 torens die op het
Gheberchte staen daer de turcken haer wach(t??)
op houden in desen plaece heeft S pieter die
desiepelen dorcas vander doot verweckt ende hij was
Gheherbercht bij Sijnoen den leerbereijder
alsoo staet actorum 9 ende desen stadt is ghe
sticht voor het Ghemen deluvij ofte water
vloet nae het Seggen ofte Schriven van
Pellegrims pomponis mella solinus ende
anderen meer Sommighe Schriven het toe jap
het des patriarches noe in desen stadt hebben
Geregeert twee broeders met mamen
phinus ende Cephus desen Cephus desen Sep
huijs was den vader van andromida die aldaer
voor een zee monster was Ghestelt ende
verlost door perseus door den ouerwinninge
van het zee monster marcus scaurus wesende
een edelis heeft desen gebenten nae romen doen
brenghen de welcke beuonden werden inde lenckt
veertich voeten ende de hoochste van de grootste
oliphant inde teijde van joep ende sinte
hieronimus was noch aldaer te sijen de steen
rots ketenen ende andre dinghen meerhier
van Schrift oock de heijligen Augustus in
zijn tiende boeck als dat de prophet Jonas
van desen stadt scheep gegaen is ende vlietende
voor het Aensijt Godts nae Ciclien ende
door de Groote tempeest der zee wierden
het lot onder haer geworpen ende viel op
Jonas ende hem werpende inde zee
ende worden ingheslicht van den walvis ende
de zee stijlden van de Grooten ongestuim
icheijt ende Jonas was drie dagen en drie
nachten inde walvis ende leuendich te lande
Gheschoten waer over hij hem wel
bedacht ende berou, hadden van sijnen zonden
keerden nae de Groote stadt ninive
Pelgrimage
Heilige Schrift Joppe, dat wil zeggen: schoonheid. Deze stad is zeer vervallen en verwoest door de Turken, zodat er tegenwoordig niet meer te zien is dan vervallen muren van huizen en twee torens die op het gebergte staan, waar de Turken de wacht houden. In deze plaats heeft St. Pieter, de discipel Dorcas uit de dood opgewekt en hij heeft gelogeerd bij Simon de leerlooier, zo staat het beschreven in Handelingen 9. Deze stad is gesticht voor de grote zondvloed of watervloed zoals gezegd of geschreven is door de pelgrims Pomponis, Mella en Solinus en nog wat andere. Sommigen schrijven het toe aan Japhet de patriarch. Welnu, in deze stad hebben twee broers geregeerd, die Phinus en Cephus heetten. Deze Cephus was de vader van Andromeda, die daar aan een monster werd geofferd en die verlost werd door Perseus door een overwinning op het zeemonster. Marcus Scauris, die een edelman was, heeft het gebeente waarvan de lengte 40 voet bleek te zijn, naar Rome laten brengen. De hoogste en grootste olifant in de tijd van Joep en St. Hieronimus was daar te zien en ook de rotssteen, ketenen en nog meer andere dingen. Hierover schrijft ook de heilige Augustus in zijn tiende boek. Hoe de profeet Jonas van deze stad scheep gegaan is, vluchtende voor het aangezicht van God naar Cilicië en door een hevige zeestorm werd getroffen. Men dobbelde, het lot viel op Jonas en men wierp hem in zee waar hij door een walvis werd ingeslikt, waarna de zee verstilde en de grote onstuimigheid verdween. Jonas was drie dagen en drie nachten in de walvis voor hij levend aan wal uitgespuugd werd. Hij liet daarover zijn gedachten gaan en had berouw van zijn zonden. Hij keerde naar de grote stad Ninive terug
17r
Nae Jerusalen
Leerende het Volck afstant te doen
Van haeren groote sonden ende dat sij soude doen
boeten ende penetensi den Coninck dit hoorende leijde af[1] Zijnen
Costelijcke purperen mantel ende becleede hem met een
haeren Cleet dede boete ende penetensi ende hedde berou van
allee zijnen Sonde och dese exempelen behoorden wij
Cristenen oock te volgen ende ter herte te nemen
Om Cijnderen des euege leuens te worden, op den 10
Augusti ontrent den middach Soo zijn wij pelgrims
Gereist nae de stadt rama sommeghe op paerde ende
[afbeelding]
Sommege op muijesels ende zijn daer gecomen ontrent
den auent hebben de seer goede wech gehadt onderwegen
sagen wij aen de slincker hant eenen toren soo men daer seijde dat
Den Ridder Sint Jores op onthooft was
[1] [af] interlineair
Naar Jeruzalem
en leerde het volk afstand te doen van hun grote zonden en boete te doen en penitentie. Toen de Koning dit hoorde, legde hij zijn kostbare purperen mantel af, kleedde zich met een mantel van haar, deed boete en penitentie en had berouw van al zijn zonden. Deze voorbeelden behoren wij christenen ook te volgen en ter harte te nemen om kinderen van het eeuwige leven te worden. Op 10 augustus omtrent de middag dus zijn wij, pelgrims, naar de stad Rama gereisd. Sommige pelgrims op paarden
[afbeelding]
en sommige op muilezels en wij zijn daar omtrent de avond aangekomen na een zeer goede reis te hebben gehad. Onderweg zagen wij aan de linkerkant een toren waarvan men daar zei dat ridder St. Joris daarop onthoofd was.
17v
Pelgrimsche Reijse
Dese stadt rama is redelijcke betimmer heeft
Eenen hoogen steenen tooren die men verre onder
wegen sijen can maer die in wonderen laten dese stadt
Seer vervallen dese stadt leijt in een vlack Santigh velt
met olijve ende palmboomen beplant, de turcken branden
alteijt lampen ter eeren van dese heijligh ende welcke Sij in
haer Spracke noemen deseleth rozatel t welck is te
Seggen den rijdder van het wijtte paert ende wij pelgrims
Bijnnen rama comende soo worden wij ghebracht in
een ledich huijs daer niemandt en woonde ghelick
oft voor de pelgrims Gemackt twaer ende het
Scheen wel een Clooster gheweest te Sijn ende den
andere dachs quam daer den vijcarius van de minne
broeders van Jurusalem comende van Constantenopel
inde plaes van den Gardeijaen[1] ende dese vicarius bracht
met hem een taelman als oock dertien pelgrims onder den
Voorschreuen pelgrims waren 3 minnebroeders te weten twee
Walen ende allee de andere italiaenen ende waren op de
Wederom reijse nae Jafpha.
dese voor Schreuen vicarius dese onse pelgrims allee
bij een comen ende vij waren 52 sterck int Getal ende
vrachde ons af oft wij oock bescheijt ende bevijs
haden van den heijligen vader den paus van Romen om te
moghen besoecken, wij antwoorden als dat wij Geen
beschijt en hadden soo dede hij ons allee neder knielen
ende de confitier lesen dijt nu gedaen sijnde soo heeft hij
Selfs een colect gelesen ende ons Gealsolvert ende de benedic
ksie gegeuen om vrij te moghen reijsen door het Gantsche
heijlich landt ende alsoo voorts onse reijse nae
Jerusalem Ghenomen
den 13 Augusto ontrent twee uijren inder nacht soo
zijn wij gereden vijt Rama nae de heijlige stad
jerusalem ende onder vegen convij hebbende
met een Gemster met de mocker genaemt
de welcke de besten daer wij op saten nae lopen
Wesende ontrent Seuentich mannen sterck
want het ijs een seer priculensen wech om te reijsen
besonder ijnt philisteensche gheberchte daer haer
de aerrebeijters onthouden ende daer en can niemant
door reise ofte men moet haer tevrede stellen
want desen en zijn bijde turcken niet te vergelicken van
boosheijt ende oock onbecent ende worden geacht
bij struijckrovers ende mordenaers want sij en
passen op niemant op den turck noch op den
Cruijsten en onthouden haer in hollen
Speloncken vant gheberchte ende leeven op den
rooft soo dat men geen middel en weet
om dit volck te verdriven uijt het lant alsoo ick
selfs
[1] [d] doorgehaald
Pelgrimage
Deze stad Rama is redelijk met vestingwerken versterkt en heeft een hoge stenen toren die men onderweg van ver kan zien, maar de inwoners laten deze stad zeer vervallen worden. Zij ligt in een vlak zandig veld dat met olijven en palmbomen beplant is. De Turken branden altijd lampen ter ere van de heilige die zij in hun taal Deseleth Rozatel noemen, dat wil zeggen de ridder op het witte paard. Toen wij, pelgrims, Rama binnenkwamen, werden wij naar een leeg huis gebracht, waar niemand woonde. Het leek wel of het voor pelgrims gemaakt was, of het leek wel een klooster geweest te zijn. De volgende dag kwam daar de vicaris van de minderbroeders van Jeruzalem. Hij kwam van Constantinopel in de plaats van de overste en deze vicaris bracht een tolk met zich mee en ook dertien pelgrims. Onder de voornoemde pelgrims waren drie minderbroeders te weten twee Walen; alle anderen waren Italianen en zij waren op de terugreis naar Jaffa. De voornoemde vicaris liet ons, pelgrims, allen bijeenkomen en wij waren 52 man sterk in getal. Hij vroeg ons of wij ook een verklaring en bewijs hadden van de heilige vader de paus van Rome om het Heilige Land te mogen bezoeken. Wij antwoordden dat wij geen verklaring hadden en dus liet hij ons knielen en een schuldbekentenis lezen. Toen dit gedaan was, heeft hij zelf een gebed gelezen en ons geabsolveerd en de zegen gegeven om vrij te mogen reizen door het ganse Heilige Land en zo hebben wij onze reis naar Jeruzalem voortgezet. De 13e augustus omtrent twee uur 's nachts zijn wij dus uit Rama gereden naar de heilige stad Jeruzalem. Onderweg hadden wij begeleiding van iemand die Gemser met de moker heette, die de beesten waarop wij zaten, naliep en hij was met ongeveer zeventig man sterk, want het is een zeer gevaarlijke weg om over te reizen. In het bijzonder in het Philistijnse gebergte waar zich de Arabieren ophouden. Daar kan niemand doorheen reizen of men moet hen tevreden stellen, want de Arabieren zijn met de Turken niet te vergelijken in kwade bedoelingen en ook onbekend. Zij hebben de achting van struikrovers en moordenaars, want zij zijn bang voor niemand, noch voor de Turken, noch voor de christen. Zij houden zich op in hun holle spelonken van het gebergte en leven van roven, zodat men geen middel weet om dit volk te verdrijven uit het land. Zoals ik zelf
18r
Nae Jerusalem
Gesien hebben Onttrent Rama dat
zij sijn Gecomen ende hebben de turcken
Dije daer wonen Selfs berooft alsoo dat sij teckenen met
Vaentgens opt Geberchte Gemackt hebben
Soo dat daer terstont Sekeren paerden vijt
Rama zijn Gecomen om haer te verstoren
Als sij nu te paerden met het volck Sagen soo
begeven Sij haer wederom int Geberchte elck in
zijn hollen ofte Speloncken.
onder vegen Sijn wij voorbij een kerck
Gereden aen de rechter hant aldaer den
profet Jerijmias Gewoont heeft ende
Ook Aldaer Gestorven is beminde
Leser
Naar Jeruzalem
gezien heb. Tot aan Rama zijn zij gekomen en hebben de Turken die daar wonen, zelfs beroofd. Daarom zijn er nu tekens met vaantjes op het gebergte gemaakt, zodat er onmiddellijk zekere paarden uit Rama zouden komen om hen te verjagen. Toen zij nu de paarden met het voetvolk zagen, begaven zij zich weer in het gebergte, elk in zijn eigen hol of spelonk. Beminde lezer, onderweg zijn wij aan de rechterkant voorbij een kerk gereden waar de profeet Jeremia gewoond heeft en waar hij ook gestorven is.
18v
Pelgrimse Reijse
Beminde Leesser ten sal u niet verdrieten dat
Ick een weinich verhael van de[1] gelegentheijt van
Out Jursalem alsoo het was ten teijden onse
Salijchmacker Jesu Crijsty
[afbeelding]
Dijt naervolgende zijn de voornaemste
Plaesen in Jerusalem
1 de poorte van Jafph 7 het huijs van S Marcus
2 het Castel 8 het huijs van S tomas
3 het Convent catholicke 9 de kercke van S jacob
4 de kerck vant heijlich graf 10 het huijs van annas
5 het huijs Zebedeues 11 de poorten van den berch Sijon
6 de isere poorten
[1] [de] interlineair
Pelgrimage
Beminde lezer, het zal u niet onaangenaam zijn dat ik wat vertel over de toestand van Oud-Jeruzalem zoals het was ten tijde van onze Zaligmaker Jezus Christus.
[afbeelding]
Hierna volgen de voornaamste plaatsen in Jeruzalem:
1. De poort van Jaff
2. Het kasteel
3. Het Katholieke convent
4. De kerk van het Heilig Graf
5. Het huis Zebedeus
6. De ijzeren poort
7. Het huis van St. Marcus
8. Het huis van St. Thomas
9. De kerk van St. Jacob
10. Het huis van Annas
11. De poorten van de berg Sion
19r
Nae Jerusalem
12 het huijs van cijpas 20 de plaesen van de teppel
13 de sale daer Crijstus het 21 de tempel van Salomon
heijlich auontmael gehouden 22 de vergulde poorte
heeft 23 de poorte van S steven
14 de plaesen daerde joden 24 de kerck van S anna
het licham van den h 25 de piliene prouatique
Maget Maria vilde nemen 26 de vier Schaer van pelatus
15 de plaese daer peteris 27 het huijs van herodes
bitterlick venden 28 de boge van pelatus
16 de fontijne sijlue 29 de kercke
17 de fontine van de maget 30 Sijmon Cirenus
maria 31 het huijs van de Ricke man
18 de poort van de mes hoop 32 het huijs van de fareseer
19 de kercke van onse 33 het huijs van veronicae
Lieue vrouwe 34 de poorte van het oordeel
presentasie 25[1] de poorte van ephraim
26[2] de marckt bazarroo genaemt
Jerusalem de uijt vercoren heijlige ende herlicke [[3]]
stadt Godts Gefondert op de heijlighe
berchen die ijn hoocheijt van plaesen in gesonden lucht
ende vruchtbaerheijt der aerden alle steede van der
Werelt te boven Gaende is gelegen int midden
vande gehele werrelt ende van het Jootsche
Lant als een Middelpunct ende nauel vande
aerden ende welcke aels een peleijs onder alle sted
de als een hooft aen het Licham vijtsterckt
en in hoflicke huijsinge als een sonne allee
andere stede te bouen gaet ende ijs met soo
Grooten Glore verlicht dat Sij eenige son
derlinghe preveliese eerteijts voor een plaetse
van Godt vercoren is Gheweest ende
is niet alleen een vijguren gheweest
van ijegelicke Ghelouige Zijelen maer oock
van de vijt vercoren stridende kercke
Cristi op der aerde9 ende van de Salighe trump
herde kercke inde hemel een stadt
van volmacktheijt Cieraet en blischap ende
Verhuchingh vande gehele aertboden dese stadt
is eerst Ghesticht Gheweest vanden
[1] [25] lees [35]
[2] [26] lees [36]
[3] [pelas 49 / ende 86 / matt 4 5 / pelam 73 / ezech 5 / hieron 35 / josep van / de joochsche / oorloch b 5 / cap. 2.] in de marge
Naar Jeruzalem
12. Het huis van Kajafas
13. De zaal waar Christus het heilig avondmaal gehouden heeft
14. De plaats waar de Joden het lichaam van de Heilige Maagd Maria wilden nemen
15. De plaats waar Petrus bitter weende
16. De zilveren fontein
17. De fontein van de Maagd Maria
18. De poort van de mesthoop
19. De kerk van onze Lieve Vrouwe presentatie
20. De binnenplaats van de tempel
21. De tempel van Salomon
22. De vergulde poort
23. De poort van St. Steven
24. De kerk van St. Anna
25. Het reinigingsbad
26. De vierschaar van Pilatus
27. Het huis van Herodes
28. De boog van Pilatus
29. De kerk
30. Simon van Cyrene
31. Het huis van de rijke man
32. Het huis van de farizeeër
33. Het huis van Veronica
34. De poort van het oordeel
35. De poort van Ephraim
36. De markt Bazaar geheten
Jeruzalem, de uitverkozen heilige en heerlijke stad van God, gebouwd op de heilige bergen die in hoogte, vergeleken met andere plaatsen, in gezonde lucht en vruchtbare aarde alle steden van de wereld te boven gaat. Zij is gelegen in het midden van de hele wereld en van het Joodse land. Zij is als een middelpunt en navel van de aarde die als een paleis onder alle steden, als een hoofd boven het lichaam uitsteekt en met gebouwen als hoven en als een zon die alle andere steden te boven gaat. Zij is met een zo grote glans verlicht dat zij met enige buitengewone privileges voor een plaats, vroeger door God gekozen is. Zij is niet alleen een icoon geweest van elke gelovige ziel maar ook van de uitverkozen strijdende kerk van Christus op aarde en van de zalige triomferende kerk in de hemel. Een volmaakte stad, een sieraad, blijdschap en verheuging van de hele aardbodem. Deze stad is ooit gesticht door
19v
Pelgrinsche Reijse
[[1]] vanden Coninck Melchisedech ontrent het
jaer vande Scheppinge der werelt twe duijsent ende drie
en twintijgh inde tijde van Aberam de welcke int
hebreusch is Genoemt Salem ende int Griecx
Solijma ende schijnt dat hij de heeft beseten den teijt
van vijftich jaren dese is namaels ingenomen
Geweest vande Jebuseen alsoo Genaemt nae
Jebusens den soonen van Cahanaam vande welcke
sij Jebus ende Jebusenen een wijle tijts Genaemt
wert ten teijde dat Josue haren Coninck heeft
gedoodet de Jebusen hebben haer beseten den tijt
van achthondert viertwintich jaren de welcke
hem soo seer betrouden op den stercke vander
stadt dat sij doen de koninck Dauidt die souden
bestormen wt een verachtingh blijnde Crepelen
ende verlemte menschen op de veste stelde
seggende dat dese machtich waren om den viant
of te kercke maer dauit heeft doer Godts
hulpen de stadts ingenomen ende de Jebuseen
verdreuen de welcke rontomme besluijt ende
weder op bouwende heeft daer een sterck
Casteel Ghemaeckt ende de selfde bewoonede
heeft haer gemaeckt de hooftstadt vanden
[[2]] lande van Juda ende t hooft van geheel Coninck
rijck de welcke voortaen is gemaeckt ghe
weest Jurusalem soo veele als Jebusalem de
bi om de Soeticheijt wijllen verander zijnde
in een ri maer int Grieckxsche hierosolijm ende
nochtans zijnder sommighe die schriven [[3]]
dat sij eerst vanden tijt af dat salomon in
haer heeft gemackt den seer herlicke
tempel hierosalijma gemaeckt wert
dat is soo wel te seggen als Salomons tempel
daer nae int toecomende tijden hebben salomon ende
de andere Conighe van Juda de stadt seer
vermedert ende met seer stercke poorte torens
muren ende grachten sterck gemackt
Zijn gelickx oock met den tempel palijsen
met seer groote ende excellenten huijsen
[1] [dieut 16 17 / pesalm 47 / Kla. jaer. / 2.1 / gen. 14 / Josep 7b / vande Jodt / ende 3 c en / 7b vande / Jodt oorlog / Cap 18 / nume 10 / Josep 10 / 15.18 / Jude 1 19 / 2 b. der / con 5 / 1 samuel 11 / Josep. 7b / vade Iodt / oude cap 5] in de marge
[2] [hieron / 3 lut. l] in de marge
[3] [vande / euang be / reijt] in de marge
Pelgrimage
koning Melchisedek in 2023 vanaf de schepping van de wereld. In de tijd van Abraham, die in het Hebreeuws Salem heet, en in het Grieks Solyma, heeft hij schijnbaar de stad vijftig jaar lang in bezit gehad. Deze stad is naderhand ingenomen door de Jebusieten die zo heten naar Jebus de zoon van Kanaän waarna zij een tijdje Jebus of Jebusieten werden genoemd, in de tijd dat Joshua hun koning heeft gedood. De Jebusieten hebben de stad 824 jaar in bezit gehad en zij vertrouwden zo zeer op de sterkte van de stad dat zij, toen koning David die wilde bestormen, uit minachting blinden, kreupelen en verlamden op de vesting opstelden, waarbij zij zeiden dat deze bij machte waren om de vijand te keren. Maar David heeft met Gods hulp de stad ingenomen en de Jebusieten verdreven en besloten de stad rondom weer op te bouwen. Hij heeft daar een sterk kasteel gemaakt en is daar zelf gaan wonen. Hij heeft de stad tot hoofdstad gemaakt van het land van Juda en het hoofd van het hele koninkrijk. Voortaan werd de stad Jerusalem genoemd, omdat in Jebusalem de b omwille van de aangenamer klank is veranderd in een r, maar in het Grieks heette de stad Hierosolyma. Nochtans zijn er sommigen die schrijven dat de stad pas zo heette vanaf de tijd dat Salomo er de zeer heerlijke tempel Hierosolyma gebouwd heeft, wat zo veel wil zeggen als Salomo's tempel. In de tijd daarna hebben Salomo en de andere koningen van Juda de stad zeer vergroot en met zeer sterke poorten, torens, muren en grachten versterkt. Ook tegelijk met de tempel hebben ze paleizen, zeer grote en excellente huizen en
20r
Nae Jerusalem
Gebouwen seer versijert sulcx dat sij onder
allee andere stedeals een wonder werck vas
de geheele werelt ende daerom mer te eeren
Met een stijllee Swigen dan slechtelicken daer af
te sprecken in desen Seer Costelicke ende
ende Costelicke stadt heeft sij 4 hondert
seuenen veertich jaren in haer fluer geweest
als een aertsche paredijs Groot zijn ende [[1]]
int ronden vijftich stadien ofte ses milen
ende een veerendeel hebbende rontomme een
Gracht vijt gehouden steen van t sestich
voeten diepe ende twee hondert voeten breedt
ende in haer waren woonachtich ontrent
houdert vijftijch duijsent mannen maer alsoo de
Godloosheijt vanden prinsen enden vanden volcke
niet alleen den tempel ontheijlicht hadden door
de Grouwelickheden vanden afgoden maer oock
Geheel vol zijnde uan het onnosel bloet
dat sij vredelijck doen storten hadden soo heeft
[[2]] Godt wracken nemende de stadt samen metten
tempel prinsen ende volcke laten inde Gront
destruweren ende vernielen door nebuchodonosor
Coninck van babelonie de roede Godts ghenaemt
soo dat sij t seuentich jaren heel vervoest
Gelegen sulcx dat Sion als een acker heeft
Geackert Geweest ende Jerusalem ghelegen
heeft aels een hoop stenen ende de tempel
als hoochen van bossen ende dat binnen den tijt
[[3]] noch vogels noch besten beesten als hieronimus
seijt daer door ofte over heeft ghevlogen noch gegaen
daer nae sijnde allenen ten tempel tot naever
nodt wederom opghemaeckt heeft sij sonder
[[4]] poorten toorens ende vesten wederom bewoont
geveest vande Joden die weder gecomen waren
vijt de gevanckenis van babelonije den tijt
van drieensestich jaren maer daer naer weert
[[5]] door Mehemias bijnnen den teijt van twee en viftich
dagen driendertich stadien int ronde met poorten
[1] [Josep teg / en apion 1 / b strabo / 16 b van / geogra] in de marge
[2] [mch 3 / jerem 25 / 26-29] in de marge
[3] [hiero 10.3 / p.2 par / alip 15] in de marge
[4] [efd .10 / 3 4 5 6] in de marge
[5] [nehm 1 / 2 3 4 5 6 7] in de marge
Naar Jeruzalem
gebouwen zeer versierd, zodat de stad onder alle andere steden als een wonder was in de hele wereld. Daarom wordt zij meer geëerd met een stijlvol zwijgen dan dat we er eenvoudigweg over spreken. De zeer prachtige stad is 447 jaar in bloei geweest als een aards paradijs. Zij is 50 stadiën of 6 mijl groot in omtrek en een kwart heeft rondom een gracht uit steen gehouwen van 60 voet diep en 200 voet breed. Er woonden ongeveer honderdvijftigduizend mannen. Maar omdat de goddeloosheid van de prinsen en het volk niet alleen de tempel ontheiligd had door de gruwelijkheden van de afgoden en omdat de tempel ook helemaal onder het onschuldig bloed zat dat zij wredelijk lieten vloeien, heeft God wraak genomen. Hij heeft de stad, samen met de tempel, de prinsen en het volk tot op de grond laten vernietigen door Nebucadnesar, koning van Babilonië, die de roede van God genoemd werd. Jeruzalem is zeventig jaar verwoest geweest, zodat Sion als akker is gebruikt en Jeruzalem erbij gelegen heeft als een hoop stenen en de tempelruïne net zo hoog als de bomen. In die tijd zijn daar noch vogels overheen gevlogen, noch beesten doorheen gegaan, zoals Hieronymus zegt. Daarna is alleen de tempel ternauwernood weer opgebouwd en is de stad zonder poorten, torens en vesten weer bewoond geweest door de Joden die teruggekomen waren uit de 63-jarige gevangenschap in Babilonië. Maar daarna heeft Nehemia de stad binnen de tijd van 52 dagen, 33 stadiën in het rond met poorten,
20v
Pelgrinsche Reijse
[[1]] torens ende seer Geueldighe muren beslooten ende
daer nae vanden machhebben herodes ende meer anderen
seer rijckelicke met Gemine ende oock partekelieren
huijsen gebouwet ende versiert hebbende vele ende
enge straten mits de dichticheijt ende menichten
vande huijse ende alsoo weder ghebracht sijnde ijn
haren oude naem ende staet heeft 5 hondert en vier
twijntich jaren seer heerlijck ende rijck van volck
ende wel vermaert Geweest op welcke tijt
Jesus Crijstus heeft aldaer als op een Schoude
plaese onse salicheijt Ghewrocht van gelick
hebben de apostelen vercondicht ende vijt ge
sprijt over de gehele werelt de predecasie den
H evangeiumes
Maer int achtedertichste jaer naer Cristus
doot heeft de roomsche keiser tijtus om Cristus [[2]]
doot te vrecke op 3 dagen tijts dese stadt
om ringende met een Mur van negenendertich
staedien in ronden ende alsoo haer daer binnen
beslooten als in een Geuanckenisse allee de
joden die daer uijt allee Gheslachten het
hoocheijt van paesen waren houdende waer
door dat dese stadt die van allee de werelt
Seer groodt Geacht was gheworde ijs
Der rouers kuijl ende een graf daer dooden
want in haer sijn doot gebleuen of geslagen oft van
honger ende peste als metten swaerde elf
100 duijsent joden ende tijtus heeft de stadt tot
den gronde gesticht dat de ghene die daer soude
Gecomen hebben qualijck soude mogen geloven
dat die enichsijns soude moghen gelooven dat die
enichsijns soude gewoont gheweest hebben maer
de drie herodiaensche torens te weten
hippicum mariamne ende pheselum die soo wel
in groote als in schoonheijt allee andere
te booven Gijngen ende de mur vander stadt
die aende vest zijde dese torens omringe heeft
hij ongeschent gelaten ensdels tot een Castel
voor de rominsche soldaten die men daer in
garnisoen soude laten ende eensdels om de nach
ommers te kennen te geven hoedanighe ende
hoe geweldighen dat de macht der
[1] [1 macha / 12.13.14 / Joseph 6 b / vande joods / oorloog cap 6 / Jose 1 b / 13 c / pesam. 78 / esaie. 2 / mich. 4 / actor. 1 / marc. 16 / pesalm 18] in de marge
[2] [iosep 6 b / vande Jode oor / loge 13 en / 7 boec 14. / 17.18] in de marge
Pelgrimage
torens en enorme muren omsloten. Daarna hebben de machthebber Herodes en ook anderen de stad zeer rijkelijk met gemeenschapshuizen en ook particuliere huizen bebouwd en verfraaid. De vele en nauwe straten en grote aantallen huizen hebben Jeruzalem dus weer in de oude naam en staat hersteld en zij is 524 jaar zeer voornaam, dicht bevolkt en heel beroemd geweest. In die tijd heeft Jezus Christus daar door de schuld op zich te nemen voor onze zaligheid gezorgd. Zo hebben ook de apostelen de predicatie van het Heilig Evangelie verkondigd en dit over de hele wereld verspreid. Maar in het 38e jaar na Christus' dood heeft de roomse keizer Titus, om de dood van Christus te wreken in de tijd van drie dagen deze stad omringd met een muur van 39 stadiën in het rond. Zodoende werden alle Joden daarbinnen opgesloten als in een gevangenis; zij, van alle geslachten, waren de hoogheid van Pasen aan het vieren. Zodat deze stad, die door de hele wereld heel hoog geacht werd, verworden is tot een rovershol en een graf der doden, want in de stad zijn 1.100.000 Joden dood gebleven, ofwel ze zijn neergeslagen, ofwel door honger en de pest of door het zwaard. Titus heeft de stad met de grond gelijk gemaakt, zodat iemand die daar kwam, kwalijk zou kunnen geloven dat zij ooit enigszins bewoond was geweest. Maar de drie torens van Herodes, te weten Hippicum, Mariamne en Pheselum, die zowel in grootte als in schoonheid alle andere te boven gingen en de muur van de stad die aan de vestingzijde de torens omringde, heeft hij ongeschonden gelaten. Enerzijds als kasteel voor Romeinse soldaten die men daar in garnizoen zou laten verblijven en anderzijds om nakomelingen te kennen te geven hoe danig en geweldig de macht was die men van de
21r
Nae Jerusalem
der Rominen vercregen hebben maer vif en
sestich jaren daer nae doen de jooden wederom
op roerich werden tegen de rominen heeft de
keijser aeliues aerdrianus veel duijsent Joden ver
slaghen ende de voorseijden torens met de ouergeb
leuen muer geheel Geflisset ende dede de
stadt met sout bestroije twelck gedaen sijnde soo en is
[[1]] daer als Cristus Ghepropheteert heeft den eenen
steen op de anderen niet ghebleuen ende op een nieu
de stadt wederom op bouuende daer in besluiten
een deel vande bogertden heeft den ghelen berch van
Sijon tsamen metten paleijse van Salomon dat van
de koninginne als oock het huijs van tbosch op
liban ende de poorten vanden hoeck ende tCasteel
van den astijriaen ende den ghehelen noersche hoeck
tot aen de mestpoorte ende de poorte van ephraim
buijten besluit vander stadt gelaten maer den berch
van Caluarien ende het heijlich Graf ons heeren
twelck te vooren buijten de stadt was heeft hij
binnen de norderschen muer vander staet ingetrocken
ende[2] heeft boven de poort daer men nae betlehem gaet
een sach doen houwen int Marmersteen daer onder een
deel joden daer meden te kennen gevende dat sij
stonden onder de macht der romijnen den welcke hij
bij openbaer verbodt heeft verbooden dat sij niet
meer inde stadt souden comen noch oock van
[[3]] eenighe hoogher plaesen van vere souden
aen sijen ende heeft die daer nae hem doen
noemen Aelia Capitolia daer nae van den
Cristenen bewont zijnde ende een pateraerck
hen stoel zijnde heeft mettertijt den ouden
naem Jerusalem vercregen ende vijfhondert
jaer Lanck Gefloreert inde Cristenen
Reigoe maer inder jaeren seshondert
en dertich nae de Geboorte Cristi [[4]]
heeft Sij vanden Caricenen die in egepty
Regenerde ijn Genomen Gheweest ijn
die vier hondert drien sestiijch jaren
beseten ofte bewont daer nae heeft herthoghen
Goedefroij van buillon met een hijerkracht van
[1] [lucij 19 / eusebi. in / zijn croo / ende kerck / hist. int 6 / b.c. 15. hier / opt twerck / der apostele / b. h. in / cep h. 3 van / de kerck / histor. 24 / beschrij van / den wech / van het h / lant 6] in de marge
[2] [ende] interlineair
[3] [wol.tij?? / inde hist / vande heil. / orlog. 14 b / 12c iacob / vit. c.55] in de marge
[4] [omghr in / de cercke / groon] in de marge
Naar Jeruzalem
Romeinen had verkregen. Maar 65 jaar daarna, toen de Joden weer oproerig werden tegen de Romeinen, heeft keizer Aelius Hadrianus duizenden Joden verslagen en de voornoemde torens met de overgebleven muur geheel vernietigd en de stad met zout laten bestrooien. Toen dat klaar was, is daar zoals Christus voorspeld heeft, geen steen op de andere gebleven. Om de stad opnieuw op te bouwen, omsloot de keizer een deel van de boomgaard en heeft hij de hele berg van Sion samen met het paleis van Salomo buiten de muren van de stad gelaten. Zo ook het paleis van koningin Sheba alsmede het huis in het bos op Liban en de poorten van de hoek en het kasteel van de Burcht van Antonia en de hele noordhoek tot aan de Mestpoort en de poort van Ephraim. Maar de berg Golgotha en het Heilig Graf van onze Heer, dat voordien buiten de stad lag, heeft hij binnen de noordmuur van de stad getrokken. Hij heeft boven de poort waardoor men naar Bethlehem gaat, een zeug laten houwen in het marmer met daaronder een aantal Joden, waarmee hij te kennen gaf dat zij onder het gezag van de Romeinen stonden. Hij heeft hun openlijk verboden in de stad te komen en ook mochten zij niet vanaf enige hoogte uit de verte de stad bekijken. Hij heeft de stad Aelia Capitolina vernoemd naar hemzelf. De stad, die daarna door christenen werd bewoond en waar een patriarch een stoel had, verkreeg mettertijd de oude naam Jeruzalem. De stad floreerde vijfhonderd jaar lang onder de heerschappij van de christenen, maar in 630 na de geboorte van Christus werd de stad ingenomen door de Saracenen die in Egypte machtig waren. En die hebben de stad 463 jaar in bezit gehad oftewel bewoond. Daarna heeft hertog Godfried van Bouillon met een legermacht van
21v
Pelgrijmsche reijse
[[1]] van Chrijstenen inde Jare ons heere [[2]]
Duijsent ende negenentnegentich dese stadt ingenomen
Zijnde alder eerste die ouer de muren Clom van
der stadt op den achtsten dach Juli ende seer
Vromelijcke met een Groot gewelt ingenomen
in ghe op eenen vrijdach op den Negesten uren
vanden daghen te wete op sulcken dach ende
[afbeelding]
ende Uren als Crijstus Gestoruen ende gekruist
is waer in dat alle de weegen straten ende
zijt straten vander stadt oock inden tempel
Geschiet is soo groote moort van borgers als oock
vande Geene dije uijt de naest gheleegen steede
ende doorpe inde stadt ghevijlcht waren datmen
tot de enckelde tot int boet gijnck ende niet dan
Ouer de dooden lichamen Gaen mochten ija de ver
winners selve waren van het hol vanden bloede de
Welcke gheheel meesters zijnde vande stadt
of Gheleijt hebbende de besmuerde wapenen zijn
Gegaen nae de seer eerwaerdijge plaets dije door
Crustus tegenwordicheijt lijden verrijsenisse ende
hemel vaert heijlich zijn gemackt de welcke
henliede vande Christenen dije in Jerusalem
wonden getoont werden welcke begangenisse sij
bootsvoedts Seuendagen vervolchens met groot
devotien hebben onderhouden ende de h plaesen
[1] [b salicheijt / inden brief / aen Jan van / lotringe / card van] in de marge
[2] [willen eerst / b. van tijer / is inde hist / vande heili / ge oorloogh / 8. b.c.5. 18 / 19.20.21. en / 9. b cap. 1 / 2. euag 11e / 5. de vitre / cap 20] in de marge
Pelgrimage
christenen in 1099 de stad ingenomen. Hij was de allereerste die op 8 juli over de muren van de stad was geklommen en haar heel vroom maar met veel geweld had ingenomen en wel op een vrijdag op het negende uur van de dag, te weten, op zo'n dag
[afbeelding]
en zo'n tijd waarop Christus gekruisigd en gestorven is. Waarbij in alle wegen, straten en zijstraten en ook in de tempel zo'n groot aantal burgers is vermoord en daarbij ook degenen die uit de omliggende steden en dorpen naar de stad gevlucht waren, dat men tot de enkels in het bloed liep en niet kon vermijden over de dode lichamen te lopen. Ja, de overwinnaars zelf, die toen geheel meester waren van de stad, zaten onder het bloed. Ze hebben de besmeurde wapens neergelegd en zijn gegaan naar de zeer eerbiedwaardige plaats die vanwege het lijden van Christus en Zijn herrijzenis en hemelvaart heilig is gemaakt. De plaats werd hun door de christenen die in Jeruzalem woonden, getoond en vervolgens hebben zij blootsvoets zeven dagen de plechtige omgang met veel devotie volgehouden en de heilige plaatsen
22r
Nae Jerusalem
Gecusset op den achsten dach
hebben sij eendrachtichtelick Coninck van Jeru
salem Ghekooren ende Ghemackt den hert
oge Godefroij van buillon maer de seer godtvrughtigen
man en heeft wt ootmoedicheijt naer de ghewoonte
van andere koninghen niet wijllen met eenen
Gulden Croone ghecroont zij te vreede zijnde metde
doorne Ghecroont zijn te vreede zijnde metde
doorne croone de selfde eere bewijsende die de
Coninck van het menschelijcken Gheslacht gedragen
heeft van de selfde plaese tot aen de Galge des
Cruijsens ende dat om onse salicheijt aldus heeft [[1]]
Jerusalem van den Cristenen wederom gewonnen
Gheweest ende achtentich jaren vande selfde
Beseten daer nae heeft saladin den soudaen van
Egipten inde jare elf hondert seuentachtentich
dese stadt belegert ende wert door ghebreck van
bijstant ouermis dat de Cristenen prinsen eijlaes
in Grooter tweedracht waren hem opgeuende met
Conditie dat den Cristenen soude Gheorloft zijn soo
veele daer uijt te dragen als een iegelijck op sijn scho
uderen mocht dragen hetwelcke ijs Gheschiet des
Vridaechs ten tweeden dach van october vanden selfen
jaren ons heren vijftien hondert seuentien
wort zij vanden turckschen keijser selim wederom
ingenomen ende wert met het selfde besluijt van
Muren tot op den dach van heden van de turcken
beseten de welcke haer noemen cuzumoborech of
Godsbarich dat is te seggen heijlige stadt aldus zij is
dan van haer eerste fonderinghe tot desen teghen
wordige jaren vijftijen hondert vijfentachtentich
ostreken drie duijsen vijf hondert tweeentwintich Jaren
desen godefridus de boulion Llijet begrauen in den
tempel vant heijlich Graft onses salickmaker
Jesu christi ende dat met dusdanighe opschrift
HIC iACIT INCLYTVS dvx Godferidus de boulion
qvi totam istam tarram gultui Christiano
acxvsivit cuius anima regnet gum Cristo
Amen
[1] [boschgerod. / vande / heijlige oor / loch b.1. 7 cap / 6.b.10 cap / mateh / pasalm in / zijn t grav / on??phe / ijn troon] in de marge
Naar Jeruzalem
gekust. Op de achtste dag hebben zij unaniem hertog Godfried van Bouillon tot koning van Jeruzalem gekozen en gemaakt. De zeer godvruchtige man heeft in zijn nederigheid niet naar de gewoonte van andere koningen met een gouden kroon gekroond willen worden, maar was tevreden met een doornen kroon. Om daarmee zelf eer te bewijzen aan de Koning van het menselijk geslacht die voor onze zaligheid er een gedragen heeft vanaf dezelfde plaats tot aan de galg van het kruis. Zo was Jeruzalem weer voor de christenen gewonnen en was tachtig jaar in hun bezit. Daarna heeft Saladin, de vorst van Egypte, in 1187 deze stad belegerd en zij werd door gebrek aan steun overmeesterd. De christelijke prinsen waren helaas in grote tweedracht en gaven haar op onder voorwaarde dat het de christenen werd toegestaan zoveel eruit mee te nemen als iedereen op zijn schouders kon dragen, hetgeen is gebeurd. Op vrijdag 2 oktober 1517 werd de stad door de Turkse sultan Suleiman weer ingenomen en met dezelfde omsluiting van muren tot op de dag van heden door de Turken in bezit gehouden. Zij noemden de stad Cuzumborech of Codsbarich dat wil zeggen Heilige Stad. Zo zijn dan 3522 jaar verstreken vanaf de eerste stichting van de stad tot dit huidige jaar 1585. Godfried van Bouillon ligt begraven in de tempel van het Heilig Graf van onze Zaligmaker Jezus Christus en met het volgende opschrift:
Hic iacet inclytus dux Godefridus de bouillon qui totam istam terram cultui Christiano acquisivit cuius anima regnet cum Cristo Amen
[Hier ligt de beroemde hertog Godfried van Bouillon die al dit land voor het christendom heeft verworven. Moge zijn geest regeren met Christus. Amen]
22v
Pelgrinsche Reijse
Aenghesien dat ick int kort een weijnich
verhaelt hebben van dese oude heijlige stadt Jerusalem
alsoo die was ten tijde ons salichmackers Jesus Ccristi soo
wil ick den leeser oock een weijnich voor ooghe stellen
van de Ghedaente Gelegentheijt van diijt tegenwordi
Nu Jerusalem twelck beschreuen is van den seer
Gheleerden heer Jeronimus scheijdt van erffert
die het heijlich lant ende vele andere Coninckrijcken
door Ghereust alles Ghesien Claerlijck
Beschreven heeft int jaer 1615
eer ick voortsgaen wil met mijn beschriuijnghe
van dese mijne voor ghenomen reijse soo sal ick mede den
leser een wijnigh te kennen gheuen van de gelegentheijt
alsoo de stadt Jerusalem nu ten teijt betimmert ende
bewoont wert voo soo veel mijn bekent is ende selfs
Ghesien hebben
Soo salmen weten dat nu ter tijt dese stadt niet eijge
ntlijcke staen op de oude plase alsoo die eerteijts ghe
weest is dan de oude stadt hadde in sijch begrepen
den berch sion het huijs caiphas met noch veel andere
Groote ende heerlicke ghestichte meer die in
Jerusalem plaesten te staen ende nu allee buijten
staen ontrent een musket schoot weechs daer buijten den
berch Calvarien met het heijlich Graf heeft
Eertijs buijten gestaen ende is nu binnen ghetrocken hoe
wel dat dese stadt verset ende verandert is soo zijnder
nochtans veel treffelicke ende ghedenckwaerdighe
plase binnen den Rinck mueren ghebleuen als nament
lick de berch moria op welcken den tempel salomon
op Ghestaen heeft als oock den berch acra ende
den berch bezetha daer die nuwe stadt als dan terteijt
Alsoo Ghenaemt Ghestaen heeft van ghelicken
het dal Cetroen dat voor desen een groote diepte
was soo datmen desen berch met veel trappen mosten
op gaen ende was Ghelegen tusschen dese twee
berghen moria ende acra twelck nu terteijt op veel
na Soo diep niet alst eertijts geweest is ten ijs
niet te verwonderen dat de dieppe valeijen van dese voorseide
hooge bergen vervult zijn door de menichvildighe
destructien die dese stadt beijegent zijn dese stadt
heeft 4 hoochten met 3 dallen ofte diepe
valeijen dat eerste staet tegen de sonne op
Ganck ende is Genaemt het
Dal
Pelgrimage
Aangezien ik in het kort iets verteld heb over deze oude heilige stad Jeruzalem, zoals die was ten tijde van onze Zaligmaker Jezus Christus, wil ik dus de lezer ook iets voorschotelen van hoe de stand van zaken van dit huidige Jeruzalem er nu uitziet. Het is beschreven door de zeergeleerde heer Jeronimus Scheidt van Erfort die het Heilig Land en vele andere koninkrijken heeft bereisd en alles heeft gezien en helder beschreven in 1615. Voordat ik wil doorgaan met mijn beschrijving van deze door mij voorgenomen reis, zal ik dus ook de lezer iets laten weten van de toestand waarin Jeruzalem heden bebouwd en bewoond is, voor zover het mij bekend is en ik het zelf gezien heb. Zo moet men weten dat heden deze stad eigenlijk niet ligt op de oude plaats, zoals die vroeger was, want in de oude stad waren begrepen de berg Sion, het huis van Kajafas en nog veel andere grote en heerlijke gebouwen meer, die in Jeruzalem plachten te staan en die er nu alle buiten staan, ongeveer een musketschot ver. Bovendien, de Calvarieberg met het Heilig Graf heeft vroeger er buiten gestaan en is er nu binnen getrokken. Hoewel deze stad verplaatst en veranderd is, zijn er dus toch veel voorname en gedenkwaardige plaatsen binnen de ring muren gebleven, zoals met name de berg Moria, waarop de tempel van Salomon gestaan heeft, alsmede de berg Akra en de berg Bezetha, waarnaar de nieuwe stad in die tijd ook zo genoemd werd. Het dal Kidron dat vroeger heel diep was, zodat men deze berg met veel trappen op moest gaan, was gelegen tussen deze twee bergen Moria en Akra. Het dal is heden bij lange na niet zo diep als het vroeger is geweest en men hoeft zich niet te verwonderen dat deze diepe valleien van deze voordien hoge bergen opgevuld zijn door de resten van talloze vernielingen die deze stad overkomen zijn. Deze stad heeft vier hoge bergen en drie dalen of diepe valleien. De eerste, in het oosten, heet het dal
23r
Nae Jerusalem
Josaphat dat anderen staedt tegens der sonnen nederg
anck ende is Ghenaemt het dal helmon ende het 3
staedt tegens de middernacht ende is het diepste
Gheweest van allen daer heeft eertijts ghe
staen de piscine der coninghen de eerste hoochte is
Gheweest den berch sion daer op staende de
burcht van dauid ende leijdt tegens betlahem over de 2
hoochte is den berch moria daer op stonde de tempel
Salomon alsoo mede hier vooren verhaelt is de derde
hoochte is Geweest den berch acra de vierde
hoochte is geweest den berch bezetha ende desen begreep
in sijch de nieue stadt oock soo heeft Jerusalem eertijts
Gehaedt acht poorten ende die heeft zij noch alsoo men
lesen mach ijn nehemia int tweede Capittel de eerste
Poorte is Genaemt de poorte Judiciaria ofte anders
oock velus ende dese poorte placht men vijt te gaen
nae de berch van Caluarien de derde poorte worde
Eerteijts Ghemaemt de poorte epharim ende
tegenwoordich is de ghenaemt de poorte S stephani
die viede poorte wert ghenaemt de poorte angelij ende
staedt bij het dal cedron door dese poorten
Wandelden den H Cristijs als hij Ginck nae den
olijf berch ende vanden joden Ghevangen worden
de 5 poorte is ghenaemt de poorte Terquilini
ende staet in het onderste deel vander stadt dese
Seste poorte wort ghenaemt de poorte gregis ende daer
op heeft eertijts Gestaen eenen starcke tooren
Ende was Ghenaemt antonia van desen toren
deden sij groote wederstant tegens haren vijant
ten teijden als tijtus ende vespasianus Jerusalem
beleegert ende ouerwonnen hadden de seuenste poorte
is genaemt de poorte auria als men placht te
vanden tempel uijt te gaen nae den olijf berch door
het dal Josaphat de achte ende leste poorten is
Ghenaemt de Waterpoorte ende rontsomme
Jerusalem is het een seer schoon vruchtbaer
lansdoue uijt gesondert als men gaet nae Jericho
daer is het een steen achtich Geberchte ende
onvruchtbaer desen stadt Jerusalem hoe wel datse
dickwijls is Ghedisteruert geweest datter poorten
noch Muren zijn blijuen staen soo is sij nochtans
Altijt
Naar Jeruzalem
Josaphat, de tweede, in het westen, heet het dal Hinnom, de derde, in het noorden is de diepste van alle. Daar heeft vroeger de badvijver van de koningen gelegen. De eerste hoogte is de berg Sion, waarop de burcht van David staat aan de weg naar Bethlehem. De tweede hoogte is de berg Moria, waarop de tempel van Salomon stond. Zoals ook hiervoor verteld is, is de derde hoogte de berg Akra. De vierde hoogte is de berg Bezetha en deze stond ook binnen de nieuwe stad. Zo heeft Jeruzalem vroeger ook acht poorten gehad en die heeft zij nu nog zoals men lezen kan in Nehemia in het tweede hoofdstuk. De eerste poort heet Iudiciaria of ook wel Velus en deze poort placht men uit te gaan naar de Calvarieberg. De derde poort heette vroeger Ephraim maar heet tegenwoordig de poort St. Stephanus. De vierde poort heette de poort Angeli en stond bij het dal Kidron. Door deze poort wandelde de heilige Christus toen Hij naar de Olijfberg ging en door de Joden gevangen werd. De vijfde poort heet Sterquilini en staat in het onderste deel van de stad. De zesde poort heet de poort Gregis en daarop heeft vroeger een sterke toren gestaan die Antonia heette. Vanuit deze toren boden zij grote weerstand tegen hun vijand in de tijd dat Titus en Vespasianus Jeruzalem belegerden en overwonnen. De zevende poort heette Auria, waar men door placht te gaan vanuit de tempel naar de Olijfberg door het dal Josaphat. De achtste en laatste poort heette de Waterpoort. Rondom Jeruzalem is het landschap zeer fraai en vruchtbaar, behalve als men naar Jericho gaat. Daar is het een steenachtig en onvruchtbaar gebergte. Hoewel Jeruzalem dikwijls vernield is, zodat er poorten noch muren zijn blijven staan, is zij dus toch altijd
23v
Pelgrimsche Reijse
bewoont geweest tot der tijt des roomsche keijsers
teijt ende vespasiani ongeveerdelick veertich ijaren
nae de cruijcinge Cristi nae dese verdestruerende
en bleef den eenen steen op den aderen niet alsoo
dat onse salichmaker Jesu Christi vante vooren
gepropheteert hadde dat den eenen steen op den ander
niet blijven soude alsoo Wij lesen soo dat Jerusalem
woest ende beront lach ontrent twee hondert jaren
tot de tijt des roomsche keijsers aelij adriani dese behon
ste stadt weder om op te bouwen maer nergens nae als
de eerste stadt was gheweest ende de dese noemen
nae zijnen naem aelij ende hier naer ijs sij noch tot
verschijde reijse verstoort ende wederom opgemaeckt
ende ten lesten Int Jaer 1517 soo heef den turckschen
keijser soliman de teghenwoordighe stadts mueren
ende poorte wederom op een nieu laeten oprechten
Ende werdt nu tertijt noch redelijcke bewoont soo
van Moren aerabiers armeniers griecken ende turcken
Ende gheneren haer met bomwolle vijgen aman
delen ende olien want om dese stadt Jerusalem staen
veel olij boomen haer woonhuijsen sijn gemenelick
maer een vijercant hooch ende dat van Marmersteen
opghemaeckt want haren steen ijs meestendeel
Marmer om Jerusalem ende in wendich zij de
huijsen behangen met turcksche zijden tapijtserijen
sonder enige andere schilderie de huijsen hebben
boven geen dack maer effen plat met estericken
steen beleijt
beminde leser hier meden neem ijck mijn afscheijt
van out Jerusalem niet teghenstaende datter
Materie genoech ende vele is ende wijtloopich conde
beschreuen werden dan alsoo het selfde mijn voornemen
te boven gaen soude van dijt mijn hantdoecxken
soo wijl ijck het hijer bij laten ende tot mijnen voor
genomen reijse weder keeren die breder
beschriuinge vande H. stadt beegeert ende lust
heeft te leesen die wijse ijck tot de H Schrifturen
selve ende den Jootschen schrivers josephus met
meer andere hijer vooren op de margine aengewesen
die hier vol van zijn wijtloopich alles verhalen
Een groote duijsche mijle van Jerusalem
daer hebben wij een wijle tijts gerust onder de Schadu
we vande olijf bomen ende die watten eeten hadden
Pelgrimage
bewoond geweest tot de tijd van de Romeinse keizers. Vespasianus vernietigde Jeruzalem ongeveer veertig jaar na de kruisiging van Christus, zodat niet een steen op de andere bleef zoals onze Zaligmaker Jezus Christus van tevoren had voorspeld dat er geen steen op de andere zou blijven. Zo lezen wij ook dat Jeruzalem er woest en berooid bij lag, gedurende ongeveer tweehonderd jaar, tot de tijd van de Romeinse keizer Aelius Hadrianus, die de stad wederom begon op te bouwen, maar in het geheel niet zoals de eerste stad geweest was en hij noemde haar naar hemzelf Aelia. Hierna is Jeruzalem nog door verscheidene vijandige invallen verstoord en is daarna weer opgebouwd. Ten slotte, in 1517, heeft dus de Turkse sultan Suleiman de huidige stadsmuren en poorten weer opnieuw laten oprichten. De stad wordt heden dus nog redelijk bewoond door Arabieren, Grieken en Turken. Er werd gehandeld in katoen, vijgen, amandelen en oliën, want om Jeruzalem heen staan veel olijfbomen. Hun huizen zijn in het algemeen maar een vierkant hoog en zijn van marmer gebouwd, want het gesteente rondom Jeruzalem is voor het grootste deel marmer. Van binnen zijn de huizen behangen met Turks zijden tapijtwerk zonder enig ander schilderwerk. De huizen hebben van boven geen hellend dak maar een glad plat dak dat met gebakken tegels is belegd. Beminde lezer, hiermee neem ik afscheid van het oude Jeruzalem, ondanks het feit dat er stof genoeg is en er veel is dat uitgebreid zou kunnen worden beschreven maar dat dus het voornemen van mijzelf te boven zou gaan voor dit handboekje van mij. Dus wil ik het hierbij laten en tot mijn voorgenomen reis terugkeren. Wie een uitvoeriger beschrijving van de stad wenst en zin heeft die te lezen, die wijs ik op de Heilige Geschriften zelf en de Joodse schrijver Josephus en vele anderen, hierboven in de kantlijn genoemd, die er vol van zijn alles uitgebreid te vertellen.
1 grote Duitse mijl buiten Jeruzalem hebben wij een tijdje gerust in de schaduw van de olijfbomen en wie wat te eten had
24r
Nae jerusalem
die mochten eeten ende water drincken als men daer is
Soo sietmen van veren een kercke aende Slijncker
hant daer den proopheet dauid den Goliam met een
Slijnger vervonnen ende verslagen heeft ijn het
terebintische dal daer loopt noch hedensdachs debecken
daer hij dech vijf vijsen vijt nam om sijnen viant te bevechten
den 14 augusti ten drieden uren soo sijn wij met grooten
blijschap Ghecomen tot jerusalem als wij
nae bij de stadt waeren soo zijn ons te moet gecomen
vijer of vijf te paert seer Costelicke behangen
bedriuende veele fraijicheijt tot eenen teeckenen dat
Wij wellcom waren ende dat om ons gelt dat ouer
al was waer wij quamen seer aengenaem ende begeert
Nu bijnnen de poorten van jerusalem comende daer
sadt den sabasteijan ofte provoost van Jurusalem met
noch Meer met hem te paerde welcke paerde mede seer
Costelijcken versiert ende behangen waren met sijlveren
vergulde spangen ende van vooren met sijlveren kettin
kens ende al het Ghereetschap vande paerden was
beslagen met siluer ende wij worden van haer getelt
Ende inde stadt ghebrocht in een huijs dat de minnebroeden
toe behooreden ende daer in woonden een Italiaen ende
Hier in waeren wij allee gelogert ende deden ons eijge costen
ende ons worden genoech gebrocht vande turcken van als te
Coop binnen jerusalem lagen veel leeghe plaesen onbeti
mmert bijsonder bij de poorte daer wij in zijn gecomen
ende aen de stadt zijn 6 poorte ende alde poorten waeren
met eijsere plaeten beslagen ende men kan daer altijts
Wel van buijten in comen ende bij de poorten daer
Wij in quamen daer stont een Casteel ofte stercke
daer de turcken hare wacht op houden ende daer stont
eenen hoogen tooren op die genaemt wert dauidts tooren
dese tooren wert aldereerst van buijten gesijen die nae Jeru
salem reijsen dese stadt is rontsomme bemuert met
graue aerduijn steen ende van buijten rontsom begraven
den 15 augusto sijn wij pelgrims des morgens ghegaen inde
minnebroeders cloosters dat binnen Jerusalem staet om missen
te hooren dat binnen Jerusalem staet om misse te hooren ende
dat gedaen wesende zijn wederom gekeert in ons losement ende hebben
voorts den dach gerustet.
het dal van Josaphat
den 16 augusti wesende op onser liever vroue hemeluaerts
dach so zijn vij voor den opganck der sonnen nae het del van
Josaphat gegaen ende is gelegen buijten de stadt Jerusalem
aldaer staet een kercke de
Naar Jeruzalem
die mocht eten en water drinken. Als men daar is dan ziet men aan de linkervoorkant een kerk waar de profeet David Goliath met een slinger overwonnen heeft. In het Terebintische dal daar loopt tegenwoordig nog de beek waar hij de vijf keien uit nam om zijn vijand te bevechten. Op 14 augustus om drie uur zijn wij dus met grote blijdschap bij Jeruzalem aangekomen. Toen wij dicht bij de stad waren, zijn ons aldus vier of vijf ruiters te paard tegemoetgekomen rijk behangen en zij spreidden veel fraais ten toon als een teken dat wij welkom waren vanwege ons geld, dat overal waar wij kwamen zeer gretig begeerd werd. Toen wij binnen de poort van Jeruzalem kwamen, zat daar de subaschi of provoost van Jeruzalem met nog anderen bij hem te paard. Die paarden waren ook zeer kostbaar versierd en behangen met zilveren vergulde spangen en van voren met zilveren kettinkjes en al het gerei van de paarden was beslagen met zilver. Zij telden ons en brachten ons in de stad in een huis dat aan de minderbroeders toebehoorde en waarin een Italiaan woonde. Hier logeerden wij allen, betaalden wij onze eigen kost en de Turken brachten ons genoeg om van alles te kopen. Binnen Jeruzalem lagen veel lege onbebouwde plaatsen, in het bijzonder bij de poort waardoor wij binnen waren gekomen. De stad heeft zes poorten en alle poorten waren met ijzeren platen beslagen en men kan daardoor altijd wel van buiten naar binnen komen. Bij de poort waardoor wij binnen kwamen stond een kasteel of sterkte waar de Turken de wacht hielden. Er stond een hoge toren op die Davids toren werd genoemd. Wie naar Jeruzalem reisde, zag van buiten allereerst deze toren. Deze stad is rondom bemuurd met grauwe arduinsteen en van buiten is er rondom een gracht gegraven. In de morgen van 15 augustus zijn wij, pelgrims, naar het klooster van de minderbroeders, dat binnen Jeruzalem staat, gegaan om de mis te horen en toen dat gedaan was, zijn wij teruggekeerd in ons logement en hebben de verdere dag gerust.
Het dal van Josaphat.
Op 16 augustus, dat was op Onze-Lieve-Vrouwe Hemelvaartsdag, zijn wij voor zonsopgang naar het dal van Josaphat gegaan, dat buiten Jeruzalem ligt. Aldaar staat een kerk
24v
Pelgrimsche reijse
A. den Inganck d plaese daer het orata geschiet
b venster D het gat daer lucht geeft
c den Inganck van het orato E paets ofte plin voor de kerck
rum Jesus Cristij dat is de F een afgescheijden plaets
De welcke de Griecken in hebben ende om
in de kercke te comen mosten wij negenenvertich
trappen onder de aerde gaen ende hebben gesien int afgaen
Aende rechterhant inde muer het Graft van de
heijlige Moeder S anna ende van S Jochim van
de [[1]] lincker hant Saghen wij het
graff vanden heijlighen Man S Jacob
ende int midden vande kercke worden ons ver
toont het graft vande heilighe Moeder
Godts Maria ende aldaer is sij ten hemel
op Geresen ende dat graft is viercant
Ghemesselt met een open daermen op ende
rontsoen dit graft can gaen ende staen hooch uijterhan
[1] [Sag?] doorgehaald
Pelgrimage
[afbeelding met letters]
A de ingang
B venster
C de ingang van het oratorium van Jezus Christus dat is de plaats waar het oratorium plaatsvindt
D het gat dat daar lucht geeft
E plaats of plein voor de kerk
F een afgescheiden plaats
die van de Grieken is. Om in de kerk te komen, moesten wij 49 treden onder de grond afgaan en bij het afdalen hebben wij gezien: aan de rechterkant in de muur het graf van de heilige moeder St. Anna en van St. Joachim. Aan de linkerkant zagen wij het graf van de heilige man St. Jacob en in het midden van de kerk toonde men ons het graf van de heilige moeder van God, Maria en daar is Zij ten hemel gevaren. Dat graf is vierkant gemetseld op een open plek, zodat men op en rondom dit graf kan gaan en hoog kan staan boven
25r
Nae Jerusalem
Aerden verheven oft een Autaer waer
op de minnebroeders de hooge misse singhen ter eeren de
Moeder Godts maria ende ouer dijt Graf hangen
dertijch brandende lampen in dese kercken stonden
noch drie ofte vier autaren daer de griecken haren
dijenst doen op haren Manieren in dese kercke stonden
twee waters putten die seer Goede smaeck van Water
hadden ontrent 6 roe weechs van dese kercken hebben
wij Ghesien de plaetsen seuen trappen nedergaende
daer onsen Salichmacker Jesus Cristus ende sijnen
hemelschen vader was ontbiedende seggende vader ijst
Mogelijck wijlt desen kelke van Mijn nemen
niet de mijnen maer uwen wijllen gheschiede maten
26 v 39 ende heeft gesweet water ende bloet
ende dese plaese is uijt Geberchte gehouwen
oft een Speloncke gheweest waren Dijt nu
alles Gesien hebbende soo zijn wij Wederom ghe
keert nae de heijlighe stadt Jerusalem uijt het
dal van Josaphat ende sagen onder wegen noch
een plaetse daer sinte Steven desen Woorden
Sprack heer vergeeft het haer want sij en
Weten niet wat se doen
onse woorden oock mede vertoont de gulden poort
ofte plaesen daer de heere Cristus soo ootmoe
delijcke op den palm Sondach in Jerusalem
ghecomen is ende dese plaetse en wert nu niet
ghebruijckt om uijt ofte in te gaen ende is toegemesselt
Naar Jeruzalem
de aarde verheven, alsof het een altaar was waar de minderbroeders de hoogmis zingen ter ere van de Moeder van God, Maria. Boven dit graf hangen dertig brandende lampen. In deze kerk stonden nog drie of vier altaren waar de Grieken hun dienst deden op hun manier. In deze kerk zijn twee waterputten die zeer goed smakend water hebben. Op ongeveer 6 roeden afstand van deze kerk, hebben wij, na zeven treden te zijn afgedaald, de plaats gezien waar onze Zaligmaker Jezus Christus Zijn Hemelse Vader liet weten, zeggende: Vader, is het mogelijk deze kelk van mij weg te willen nemen, maar niet Mijn, maar Uw wil geschiede, Mattheüs 26:39. Hij heeft water en bloed gezweet en deze plaats was uit een berg gehouwen of het een spelonk geweest was. Toen wij dit alles gezien hadden, zijn wij teruggekeerd naar de heilige stad Jeruzalem uit het dal van Josaphat. Wij zagen onderweg nog een plaats waar St. Steven deze woorden sprak: 'Heer vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen'. Men toonde ons ook de Gouden Poort of de plaats waar de Here Christus zo nederig op Palm-Zondag in Jeruzalem gekomen is. Deze plaats wordt nu niet gebruikt om uit of in te gaan en is dichtgemetseld.
25v
Pelgrimsche reijse
De Kercke vant Heijlich graft
onses Salichmakers Jesu Cristus
Den 17 augusti ontrent 5 vrren nae de Middach
soo zijn wij gegaen besoeken het heijliche graft
onsen salichmakers Jesus Crijsti ende voor den
tempel vant heijliche Graft comende soo saten
daer vijf turcken die allee onse naemen op schre
ven ende sij ontfijngen van ons pelgrims neghen
gulden sekijnen oft veneetsche decaten ende desen
ducaten Mosten vanden lesten hertoghen Geslagen
Wesen oft sij en wijldese niet ontfangen de een
Weechse de ander siet toe ende elck pelgrim moste
betalen eer hij inden tempel mochten comen
ende als dan wort daer bij een teffens in gelaten
ende elck geeft noch een madijn de drie doen
seuen Groot hollandts Gelt
Pelgrimage
De Kerk van het Heilig Graf van onze Zaligmaker Jezus Christus.
[afbeelding]
Op 17 augustus ongeveer 5 uur na de middag zijn wij het Heilig Graf van onze Zaligmaker Jezus Christus gaan bezoeken. Toen wij voor de tempel van het Heilig Graf kwamen, zaten daar vijf Turken die al onze namen opschreven en zij ontvingen van ons, pelgrims, 9 gouden sekijnen of Venetiaanse ducaten. Deze ducaten moesten in opdracht van de laatste hertog geslagen zijn, anders wilden zij ze niet ontvangen. De een woog ze en de ander zag toe en elke pelgrim moest betalen voor hij in de tempel mocht komen. Daarna werd er één tegelijk binnen gelaten en iedereen gaf nog een madijn, waarvan 3 evenveel waard zijn als 7 groten Hollands geld.
26r
Nae Jerusalem
Nu allee inden tempel wesende soo gijngen Wij
in een Capellen staende aende noort sijde van dese tempel
aldaer de minnebroeders haer compleet houden ofte singen
aen dese Capelle staet noch de maniere van een clooster
ken daer ijn woonen altijt twee minrebroeders de welcke ijn haer
Clooster des middachs het eeten ghebracht wert ende dat
Wort haer gerickt door gaten die inde kercke deur staen
ende den turck bewaert hier van de slutelen soo dat hier
niemant uijt noch in can Comen sonder haren wijllen in
dit Clooster hadden wij onse nacht ruste.
als dese compleet uijt was soo hebben de minnebroeders
ende vij pelgrims mede een brandende Waskaers ijn
onse handen ghehadt ende tot elck waskers gaf elck
pelgrim dertijch madijnen ende hebben alsoo net de proc
essie gegaen ende de vicarius is met ons ghegaen en
ghetoont alle de heijlighe plaetsen eerst int latijn
vertaelt ende daernae in het Italians ons alles
beduidet ende Watter gheschiet waren voor
Wonderen ten eersten is ons vertoont de plaes
sen daer onse salichmacker sijnen lieve Moeder
Maria op de heijlighen paesdach verstroosten
ten tweeden is ons vertoont boven opt autaer
het een stuck dat aent heijlich kruijs Ghestaen
hadden ende was niet langhe wechgenomen gheweest
ten derden is ons vertoont aen de rechter handt
van de Cappelle een grodt stuck van de Calomme
daer de heer Christus aen gebonden en gegeeselt
is geweest in pilatus huijs ende dese Calomme
is Geslooten ijn een open Iser tralij daer men die
door sijen can ende is rootsachtich van Coluren
met naturelijcke bloet vlecken het welcke
soo men seijt wesen souden vant bespringhet
bloet Onses Salichmakers Jesus Cruijstus
int Midden van desen kapelle leijt eenen ronden
wijtten steen de betekent de plaese daer de
Coninckinne helena het heijlich cruijs Onse
Heere gevoden hadden ende bekent vorde door
het off leggen van het heijlige Cruijs
Naar Jeruzalem
Toen wij allen in de tempel waren, gingen wij een kapel binnen die aan de noordzijde van deze tempel stond, waar de minderbroeders hun completen konden houden of zingen. In deze kapel wordt nog op de manier van een klooster geleefd; daarin wonen altijd twee minderbroeders, die kregen in hun klooster ’s middags het eten gebracht en dat werd hun aangereikt door gaten die in de kerkdeur zitten. De Turken bewaren hiervan de sleutel zodat niemand er uit of in kan komen zonder dat zij het willen. In dit klooster hadden wij onze nachtrust. Toen deze completen uit waren, hebben de minderbroeders en ook wij, de pelgrims, een waskaars in onze handen gekregen en voor elke waskaars gaf elke pelgrim 30 madijnen en zo hebben wij ook met de processie meegedaan. De vicaris is met ons meegegaan en heeft ons alle heilige plaatsen getoond en eerst in het Latijn vertaald en daarna in het Italiaans uitgelegd, welke wonderen er waren gebeurd. Ten eerste werd ons de plaats getoond waar onze Zaligmaker zijn lieve moeder Maria op de heilige Paasdag troostte. Ten tweede werd ons een stuk boven op een altaar getoond dat aan het Heilig Kruis gezeten had en dat niet lang geleden meegenomen was. Ten derde werd ons aan de rechterkant van de kapel een groot stuk getoond van de zuil waaraan de Heer Christus werd gebonden en gegeseld in het huis van Pilatus en deze zuil is ingesloten achter een open ijzeren traliehek, waardoor men het kan zien. Het is roodachtig van kleur met natuurlijke bloedvlekken die, zo men zegt, zouden zijn van het weg spattende bloed van onze Zaligmaker Jezus Christus. In het midden van deze kapel ligt een ronde witte steen die de plaats markeert waar koningin Helena het Heilig Kruis van onze Heer gevonden had en bekend werd door het opleggen van het Heilig Kruis
26v
Pelgrimsche Reijse
Cruijs op een doot Mensche licham twek
terstont op rees ende Wandelde
uijt dese Capellee Gaende soo leggen daer
twee wijtte ronde steenen beduijden dat op de eenen
plaetsen de heere Cristus gestaen heeft ende
op de andere maria Machdelena naer den tijt dat
vijt haer geworpen waren de 7 duijuelen olsoo ghesch
reven staedt Marc. 16 v 9 de Heere Cristus
Ghestaen heeft ende op de andere maria
Openbaerde haer Mede aldier op dese
plaes nae zijn verrisenisse uijt het heijlig
Graff inde gedaente van een hoouenier
ende sprack dese woorden teghens haer
vrou wederom sijt bedroeft waerom scherit
ghij sij antwoorde heere hebt ghij onsen Sali
chmaker vijt de grave ghenomen segget mijn
Waer dat ghij hem ghelaten hebt Ick sal
Hem halen ende hier hangen altijt vier
brande Lampen
daer nae is ons vertoont den hollen steen
daer de Joden Cristum op hebben gheset ter
tijt toe dat sij het Cruijs ghereet macken het Cruijs
Ghereet wesende soo hebben sij sijnen klederen
vijtghetrocken ende dese plaes Wort genaemt de
kercker Cristi ende is boven over Wulft daer
in hanghen twee brandende lampen ende
twee daer voor
Ock worden ons hier vertoont de plaes daer
de Joden de Clederen van onsen heere Crustus
hebben gedeijlt en het lot daer ouer gheworpen
alsoo ghechreven stadt matth. 27.35 ende daer
hangen op twee brandende lampen wat voorts
Gaende soo worden soo worden wij ghebracht onder
de aerde negenentwintich trappen diep daer sagen
wij de plats daer de koninginne helena stont
ter tijt dat het Cruijs ons heere jesus Cristi
worden ghevonden ende hinghen oock twee brander
Lampen.
op een ander pladts elf trappen ofgaende daer ijs
ons vertoont de plaets daer het heijlighe cruijs
ons heeren Jesuij Cristij met de twee
Pelgrimage
op een dood mensenlichaam, dat meteen opstond en wandelend de kapel uitging. Ook liggen daar twee witte ronde stenen die aangeven dat op de ene plaats de Heer Christus gestaan heeft en op de andere Maria Magdalena, nadat er bij haar zeven duivels waren uitgedreven. Zoals geschreven staat in Marcus 16:9 stond op de ene de Heer Jezus Christus en op de andere Maria. Hij openbaarde haar ook hier op deze plaats Zijn herrijzenis uit het Heilig Graf in de gedaante van een hovenier en Hij sprak deze woorden tegen haar: 'Vrouw, waarom zijt gij bedroefd en waarom schreit gij?' Zij antwoordde: 'Heer, hebt Gij onze Zaligmaker uit het graf genomen? Zeg mij waar gij Hem gelaten hebt, ik zal Hem halen.' Hier hangen altijd vier brandende lampen. Daarna toonde men ons de holle steen waarop de Joden Christus hadden neergezet tot de tijd dat zij het kruis klaargemaakt hadden. Toen het kruis klaar was, hebben zij Hem zijn kleren uitgetrokken. Deze plaats heet de kerker van Christus en er is een gewelf boven waarin twee brandende lampen hangen en twee hangen er voor de kerker. Ook toonde men ons hier de plaats waar de Joden de kleren van onze Heer Christus hebben verdeeld en er voor hebben gedobbeld, zoals geschreven staat in Mattheüs 27:35. Daar hangen twee brandende lampen. Zo voortgaande bracht men ons 29 treden diep onder de aarde. Daar zagen wij de plaats waar koningin Helena stond toen het kruis van onze Heer Jezus Christus gevonden werd en daar hangen ook twee brandende lampen. Op een andere plaats, elf treden naar beneden, toonde men ons de plaatsen waar het Heilig Kruis van onze Heer Jezus Christus met de twee
27r
Nae jerusalem
Moordenaers Cruijsen Ghevonden waren
Ende Sagen noch de gaten daer desen cruijsen door op
gebrocht waren ende daer hingen vijf brandende lampen
ende hijer noch wat vorder gaende bevonden wij veel
trappen de welcke uijt den berch van calvareijen gheho
owen waren want dese berch comter recht boven
ende men can sijen allee de hollen van desen berch
siet men een lange vide schuier daer bi nae een mensch
Inde soude staen soo het schint vant bouvensten
Des berchs te sijen alsoo hij zijn beginsel heeft
welcke scheurde als onsen Salichmacer den
betteren doot aende Galghe des Chruijs smac
te voor het Menschelicke geslacht
daer nae zijn wij alle weder op gegaen ende zijn
ghecomen bij een Capelle onder het autaer stont
noch een stuck van een Calomme wesende
de plaese daer sij de heere Crustus de dorene croon
Op Sijn gebenedide hooft hebben in gedruckt
bespoot bespoogen ende voorts soo gingen wij
besichtigen de porta spiritosa genaemt twelck
is een portael van Salomoens tempel
voor dit portael heeft geseten een Crupelen men
sche biddende om een aelmoese inden naem van
S Jan aen S Peter waer ouer sinte
peter Sprack tot dese Crupelen
Mensche Goudt noch silver en
en hebbe ick niet dan het ghene
ick hebbe dat gheve ick u staet
op en Wandelt.
Naar Jeruzalem
kruisen van de moordenaars gevonden waren. Wij zagen ook de gaten waarin deze kruisen opgericht waren en daar hingen vijf brandende lampen. Hier nog wat verder gaand, vonden wij veel treden die uit de Calvarie gehouwen waren, want deze berg komt er recht boven. Men kan alle holtes van deze berg zien. Men ziet een lange wijde scheur waar bijna een mens in zou kunnen staan en zo schijnt het van boven op de berg te zien te zijn. Zo begon het te scheuren toen onze Zaligmaker de bittere dood aan het dwarshout van het kruis smaakte ten behoeve van het menselijk geslacht. Daarna zijn wij allen weer naar boven gegaan en zijn bij een kapel aangekomen. Onder het altaar stond nog een stuk van een pilaar en dat was de plaats waar zij de Here Christus de doornen kroon op Zijn gezegende hoofd hebben gedrukt en Hem hebben bespot en bespuugd. Daarna gingen wij de poort bezichtigen die Spiritosa heet en dat is een poort van Salomons tempel. Voor die poort heeft een kreupel mens gezeten die in de naam van St. Jan om een aalmoes vroeg aan St. Petrus, waarna St. Petrus tot deze kreupele mens sprak: 'Ik heb noch goud noch zilver dan hetgeen ik bij mij heb en dat geef ik u. Sta op en wandel.'
- 27v
- 28r
- 28v
- 29r
- 29v
- 30r
- 30v
- 31r
- 31v
- 32r
- 32v
- 33r
- 33v
- 34r
- 34v
- 35r
- 35v
- 36r
- 36v
- 37r
- 37v
- 38r
- 38v
- 39r
- 39v
- 40r
- 40v
- 41r
- 41v
- 42r
- 42v
- 43r
- 43v
- 44r
- 44v
- 45r
- 45v
- 46r
- 46v
- 47r
- 47v
- 48r
- 48v
- 49r
- 49v
- 50r
- 50v
- 51r
- 51v
- 52r
27v
Pelgrimsche reijse
Beschrijuinge des
Conincklicken tempel
Salomon
Aen dese tempel sietmen noch hedens dachs
staen twalef portalen ende men siet door het
eenen portael een groote lege plaese met veel
olijfbomen oock soo siet men een grote vierkant ghebo
usel twelck boven plat is daer men met trappen
op door een steene poorte gaet ende ijnt midden van
dit viercant soot schint soo is dat den tempel van
Salomon die isser sedert op ghetimmert ende
is bij nae heel ront dan het is int ronde
Cantich dan heet is en Cannen van veeren
soo niet sien want wij en mochten daer
niet bij Coomen wij worden wel berecht
dat dit werck rontsom Seer schoon ende Cost
lick Geschildert was Alles ruijtwijsen
ofte viercantich als oft glasen hadden
Gheweest ende door dese voorschreven
portalen en Moogen geen Cristenen is com
en op de verbeurte vant lijf ofte sij moeten de
turcken aenhangen ende haren Mannieren
Ende weten onderhouden
Een Ander beschrijuinghe vanden
tempel des Conincks salomon twelck
Claerelijck beschreuen is van den E. heer
heronijmus schijt van erffort de selfs in
de tempel Gheweest is ende alles
ghesien heeft alsoo hij betuijcht met zijn eijgen
boeck gedruckt tot erffort int jaer 1615
Voor een vande deuren ofte in ganck des
Voorschreven tempels daer staet eene vier
Canten steene back die altijts vol
Pelgrimage
Beschrijving van de koninklijke tempel van Salomon
Aan deze tempel zitten nog heden ten dage twaalf portalen en men ziet door een portaal heen een grote lege plaats met veel olijfbomen. Men ziet ook een groot vierkant bouwsel dat van boven plat is, waar men via treden naar boven door een stenen poort gaat en in het midden van dit vierkant lijkt het dat de tempel van Salomo er sindsdien op gebouwd was. Hij was bijna helemaal rond, want hij was van deze kant in het rond achtkantig. Wij konden het van ver niet zien, omdat wij daar niet bij mochten komen. Men vertelde ons wel dat dit werk rondom zeer rijk en mooi beschilderd was, alles ruitvormig of vierkant zoals glazen vaak waren. Door deze voornoemde portalen mochten geen christenen naar binnen: daar stond de doodstraf op, of zij moesten bij de Turken horen en zich houden aan hun manieren en wetten.
Een andere beschrijving van de tempel van koning Salomo is die die door de edele heer Hieronymus Scheijdt van Erfford helder beschreven is. Hij zelf is in de tempel geweest en heeft alles gezien zoals hij getuigt in zijn eigen boek, gedrukt in Erfford in 1615. Voor een van de deuren of ingangen van de voornoemde tempel staat een vierkanten stenen bak die altijd vol
28r
nae Jeruselem
vol waters is waer in de tnrcken[1] haer
Altijts wasschen ofte reijnighen eer sij
inden tempel gaen oock soo hangen daer mede
kemmen daer sij haer mede kemmen ende reijnigen
ende gaen als dan blodts hooft ende ghesch
oeijt inden tempel en daer en mogen
geen cristenen in comen ten waer
met Groote prickel ofte ten waer
seer Cekretelijck om geldts wijllen ende soo dat
Anders bevonden worden het waer om beyde
haer Leven te doen dan het gebenrt wel
dat Sulckx gheschiet bij nacht doch seer
priculus soo van de een als vande Ander ende soo
Wije daer in Comt moet de Maniere der turc
ken volgen alsoo boven verhaelt wort ende sij
nemen haren Schoenen ende haer hoet
onder haer armen ende gaen als dan in want
den vloer des tempels is seer Costelijck ende
is met schoon turcksche tapiten behangen
door den ganschen tempel
de pilaren sij van Costelijck orenttael marmer
ende albaster steen aen een van de pilaren
daer hanght aen de handt die onse heere Christus
Een kijnneback slagh gaf noch is daer in te
sijen de 28 sijlvere pennighen daer de heere
Crijstus om vercoft was van gelicken de roede
Moses daer met hij sloegh op den berch ofte
klipen ende inde roede zee hoe wonderlick het
Water dede van een Schijde ende kinderen
van Isarel drochs vodts daer door gingen noch is
daer te sijen de kruijken daer de kinderen van
Isarel het h Manna in vergaderden inde
woestijnen ofte anders genaemt het hemels
broot noch siet men daer de twee steene tafelen
die Moses ontsinck van godt de heere op den
berch sijnai daer de wet godts met zijne vingeren
ingeschreven is als gheschreven stadt exod. 20
[1] [tnrken] lees [turken]
Naar Jeruzalem
water is, waarin de Turken zich altijd wassen of reinigen voor zij de tempel in gaan. Daar hangen ook nieuwe kammen waarmee zij het haar kammen en reinigen en daarna gaan zij blootshoofds en ongeschoeid de tempel in. Er mogen geen christenen in komen tenzij onder groot gevaar of zeer heimelijk door omkoping. Als het anders ontdekt werd dan was het met hun leven gedaan. Het gebeurt dan wel dat zo iets bij nacht plaats vindt, maar dat is zeer gevaarlijk, zowel voor de een als voor de ander. Wie daar binnenkomt moet dat op de Turkse wijze doen zoals hiervoor werd verteld. Zij nemen hun schoenen en hun hoed onder hun arm en gaan daarna naar binnen, want de vloer van de tempel is zeer kostbaar met fraaie Turkse tapijten belegd, de hele tempel door. De pilaren zijn van kostbaar oosters marmer en albast. Aan een van de pilaren hangt de hand van degene die onze Heer Christus een kaakslag gaf. Ook zijn daar te zien de 28 zilveren penningen waarvoor de Heer Christus verraden werd. Zo ook de staf van Mozes, waarmee hij op de berg of de rotsen sloeg en waardoor het water in de Rode Zee als door een wonder uiteen week zodat de kinderen van Israël droogvoets daardoor heen gingen. Ook zijn daar te zien de kruiken waarin de kinderen van Israël het heilig manna, ook wel het hemels brood geheten, in de woestijn verzamelden. Ook ziet men daar de twee stenen tafels die Mozes op de berg Sinaï ontving van God de Heer, waarin de wet van God met Zijn vingers geschreven is, zoals beschreven staat in Exodus 20.
28v
Pelgrimsche reijse
Beschrivinge ende vertonighe des berchs
Calvarije daer op onse salichmaecker
jesu Christi het Menschelijcken geslacht van
haren sonden verlost ende bevrijdt heeft aenden
stamme des Cruijces
A de eerste cappelle F het graff van de coninck
b de tweede baudewijn
C daer den berch geborsten is G de steen vande salvonge
D daer het hooft van adam H den op ganck vanden berch
bewardt wort i de voon plaese vande abijssinen
E het graft van dodefroij K de inganck van de kercken
Dit voorgaende alles gesien hebben Soo gijngen vij pelgrims
nae den berch van Calvarien ende opt
Pelgrimage
Beschrijving en het tonen van de Calvarieberg
waarop onze Zaligmaker
Jezus Christus het menselijke geslacht van
zijn zonden heeft verlost en bevrijd aan de stam van het kruis.
[afbeelding: de Calvarieberg]
A de eerste kapel
b de tweede
C waar de berg gebarsten is
D waar het hoofd van Adam bewaard wordt
E het graf van Godfried
F het graf van koning Boudewijn
G de steen van de zalving
H de opgang van de berg
i het voorplein van de Abessijnen
K de ingang van de kerk
Toen wij dit voorgaande allemaal hadden gezien, gingen wij, pelgrims, naar de Calvarieberg.
29r
Nae Jerusalem
opt hachste deses berch Ghecomen
zijnde Soo trocken wij alle onse Schoene uijt ende
vijt zijnde ontrent de plaese comende daer de heere
Crustus Onse Salicheijt aen de stamme des
Cruijse gevrocht hadde soo is ons een groote
beroerte ende bevinge over ghecomen in een
schijn of ons een grote corse overvallen hadde soo dat
wij hier over seer verschrickt waren niet mij
Alleen maer ons allen
opt hoochste deses berchs daer stadt hedendachs
een ronde capelle oft kercxken ende is boven verwult
den vloer is seer freij beleijt met verschiden schone
Coluren van Marmer ende albastert steen in dit
Voorschreuen kercxken sijet men uijt den vloer ver
heven staen als een graft niet wel soo hooge
als een autaer ende ontrent twee mals soo breet
ende lanck ende boven plat ende int midden is een
rontgat dat in desen steen rots gehouwen is ende
dit gat is diep ontrent 2 voeten en een half ende
rontsom is het beslagen met een Sijlver plaet
gen ende in dit gat heeft ghestaen het Cruijs
Crijsti ende ontrent vier voeten nae het Zuijden
van dijt voorschreven gadt daer is noch te Sijen
Een groote scheure in een steen deses berchs
Welcke steen rodts scheurden als de heere
Crustus zijnen geest gaf aen den Cruijse
Noch wat Zuijt Waerts op desen
berch daer staet eenen Autaer ende is
Ghemaeckt van suijver arientael marmer
steen ende voorts ist allee Costeijck
bevrocht met Mermer steen ende op dese
plaes stonde maria de Moeder Godts Als
haren soon Ghecruijst was ende
bevanghen zijnde met Groter droefheijt
Naar Jeruzalem
Toen wij op het hoogste deel van deze berg gekomen waren, trokken wij allemaal onze schoenen uit. Toen wij waren uitgekomen op de plaats waar de Heer Christus voor onze zaligheid aan de kruispaal heeft gezwoegd, kwam er een grote beroering en beving over ons; het leek wel of een hoge koorts ons had overvallen en wij waren hierover zeer verschrikt, niet alleen ik maar wij allemaal. Op het hoogste punt van deze berg staat heden een ronde kapel of kerk die van boven een gewelf heeft; de vloer is zeer fraai belegd met verschillende kleuren marmer en albast. In de voornoemde kerk ziet men een uit de vloer oprijzende steen als een graf, niet zo hoog als een altaar en ongeveer tweemaal zo breed en zo lang, van boven plat en in het midden een rond gat dat in deze rots gehouwen is. Dit gat is ongeveer 2,5 voet diep, het is rondom beslagen met een zilveren plaatje en in dat gat heeft het kruis van Christus gestaan. Ongeveer 4 voet naar het zuiden van dit voornoemde gat is ook een grote scheur te zien in de steen van deze berg. De rots scheurde toen de Heer Christus aan het kruis de geest gaf.
Iets zuidelijker op deze berg staat een altaar dat is gemaakt van zuiver oosters marmer en verder is het allemaal rijkelijk bewerkt met marmer. Op deze plaats stond Maria, de moeder van God, toen haar Zoon gekruisigd werd en waar zij werd bevangen door grote droefheid.
29v
Pelgrimsche reijse
A het gat daer het Cruijs Crijsti E den autaer vande Catolijcken
ingestelt was F de plaesse daer onse salic
B daer de Cruijsen der moordenaren hmacker aen het
stonden [[1]] gehecht wort
C daer den berch geborsten was G den inganck vanden berch
D de camer der gotthen
Ons worden oock hier vertoont de plaese daer op
Jooden de heere Crustus opt Cruijs vast
naegelen en Zijn gebenedide licham vijt ghereckt
hebben ende hier hangen tweenvijftijch brandende
Lampen ende wij vorde berecht van dieversche
pelgrijms die in de heijlige plaese weecke alle
de heijlig plaese besocht hadde dat de griecken de
Welcke inde goe wecke Aldaer comen als
pelgrims om te besoecken allee
[1] {Cruijs] ontbreekt
Pelgrimage
[afbeelding]
A het gat waarin het kruis van Christus was gezet
B waar de kruisen van de moordenaars stonden
C waar de berg gebarsten was
D de kamer van de Goten
E het altaar van de katholieken
F de plaats waar onze Zaligmaker aan het kruis genageld werd
G de ingang van de berg
Zo werd hier ook de plaats getoond waarop de Joden de Here Christus hebben vastgenageld en Zijn gezegende lichaam hebben uitgerekt. Hier hangen 52 brandende lampen. Wij hoorden van diverse pelgrims die in de heilige week alle heilige plaatsen bezocht hadden, en wij vernamen dat de Grieken in de goede week daar als pelgrims komen om te bezoeken al
30r
Nae Jerusalem
Dese heijlige plaetsen ende op den paesauont soo
doen de minnebroeders op desen berch den h dienst
Godts ende als dese dienst gedaen is soo gaen uijt
alle de lampen ende kaersen van sich selfs daer het alle
de om standers sijen die anders altijts branden ende nu al
uijt wesende wederom van sich selfs ontsteecken sonder
enich toe doen van menschen tot een Wonder
teecken van allee de omstanders diet aensien
nu desen voorschreven heijlige plaetsen besien ende
besocht hebbende op den heijlige berch van Calvareijen
zijn wij weder om neder waerts ghegaen ende besochten
de plaetsen daer Maria de Moeder Godts het
Doode licham van haren lieven soon heeft ontfangen
aldaer Joseph van armatijen met nicodemus dit lich
aem Jesum vanden Cruijsen hebben afgenomen ende
met Costelicke salve gesalft hebben ende in linnen
doecken gewonnen gelicker wijs de manieren was vande
begraffenisse der Jooden ende hebben het licham
geleijt in een nieut graf met Groter droefh
eijt opt t selfde graff leijt nu een lanckwerpich
gen schoonen Marmer steen een weijnich uijt der
Aerden verheven Als hier vooren noch eens verh
alt is die men alder eerst siet als men inde tempel
vant heijlich graft comt ende hier ouer hangen
acht brandende lampen ende noch vier daerbij
ofte ontrent
dit alles wel besiecht hebbende zijn wij ghegaen
nae de Speloncken vant heijlige graf selfs
Aldaer wij allee onse Schoenen uijtgetrocken ende
alsoo int heijligh graff gegaen doe knielde wij
neder ende hebben ons ghebedt ootmoedelicke
Gedaen Godt Danckende ende louende dat
hij ons Sondighe menschen hadden toe gelaeten
Dese heijlighe plaetsen te mooghen
Besoecken Ende Met onse oogen te
mooghen aenschouwen
Naar Jeruzalem
deze heilige plaatsen. Op paasavond houden de minderbroeders een heilige dienst voor God en als deze dienst klaar is, gaan alle lampen en kaarsen die anders altijd branden, uit zichzelf uit en dat zien alle omstanders. Als alle lampen uit zijn gegaan, ontsteken zij zich weer vanzelf zonder enig toedoen van mensen, als een wonderteken voor alle omstanders die het zien. Toen wij deze voornoemde heilige plaatsen op de heilige Calvarieberg gezien en bezocht hadden, zijn wij weer naar beneden gegaan en hebben de plaats bezocht waar Maria, de Moeder van God, het dode lichaam van haar lieve zoon heeft ontvangen. Daar heeft Jozef van Arimathea met Nikodemus het lichaam van Jezus van het kruis afgenomen, met kostbare zalf gezalfd en in linnen doeken gewonden, zoals de gewoontes waren bij begrafenissen van de Joden en zij hebben het lichaam met grote droefheid in een nieuw graf gelegd. Op datzelfde graf ligt nu een langwerpige mooie marmeren steen die een beetje boven de grond uitsteekt, zoals hiervoor al eens verteld is, en die men het allereerst ziet als men in de tempel van het Heilig Graf komt. Er boven hangen acht brandende lampen en nog vier in de nabijheid. Toen wij alles goed bekeken hadden, zijn wij naar de spelonk van het Heilig Graf zelf gegaan, waar wij allen onze schoenen hebben uitgetrokken en zo in het Heilig Graf zijn gegaan. Toen knielden wij neer en hebben op eerbiedige wijze ons gebed gedaan, God dankend en lovend dat Hij ons, zondige mensen had toegestaan deze heilige plaatsen te mogen bezoeken en met onze ogen te mogen aanschouwen.
31v
Pelgrimsche Reijse
De Speloncken vant heijlich graft
is Lanckt 7 Groote voeten ende daer over
De Lengten aen beijde Sijden ende aen de een
Zijde over de brede soo ist aen ofte in de mur
Ghemesselt Alsoo dat men maer aen de een Zijden
van de brede daer tegen can aen staen ende stae vijt
Den gront verheven ontrent Soo hoogh
Als een Autaer ende is van vooren ende
booven met Suijver marmer steen becledt soo dat
Men daer op mach celebreeren ende het binnensten
ende voort niemant vertoont daer de heeren
Crustus Ghelegen heeft want het Schijn
of daer noch een licham was leggende
van gedaenten ende het wert ghedaen dat het
niemant questen ofte enigh hinder doen
mochten ende blijft Alsoo is berustenden
want allee de pelgrims Souden seer begerich
Zijn om daer van ijets te hebben ende
over dit heijligh Graft hangen 42 brandende
Lampen
Pelgrimage
[afbeelding]
De spelonk van het Heilig Graf is 7 grote voeten lang en het graf is over de lengte aan beide zijden en over de breedte aan een zijde aan of in de muur gemetseld zodat men maar aan een brede zijde ertegenaan kan staan. Het graf steekt uit de grond, ongeveer zo hoog als een altaar en is van voren en van boven met zuiver marmer bedekt, zodat men erop kan celebreren. Het binnenste waar de Here Christus gelegen heeft, wordt aan niemand getoond, want het schijnt dat daar nog een lichaam of gedaante ligt en er werd besloten dat niemand het beschadigen mocht of enige hinder veroorzaken; dat blijft zo en men berust daarin. Want alle pelgrims zouden zeer begerig zijn om van het lichaam iets te hebben. Boven dit graf hangen 42 brandende lampen.
32r
Nae Jerusalem
Als wij uijt het heijlich Graft Gaen
Wijlde door een deure die welcke Seer lege
Was soo worde ons noch vertoont een speloncke
Die daer aenghemackt is door deese Voorschreven
Speloncke can men oock gaen tot het heijlighe Graft
Ende is van eenderbrete daer de drie Maria stonden
op den heijlighen pasdach om Jesun te Saluen int midden
van desen plaetse is noch een stuck van een steen die opt
heijlighe graft gelegen heeft waer van de 3 mari
en spracken onder wegen al gaende wie sal ons
Desen steen af wentelen van den deuren des
Grafs want sij is Groot alsoo gheschreven
staet marcus 1.6.v.3. ende leijt ontrent een voet boven der aerden
vast Ghemesselt daerop heeft den engel Geseten
seggende tot haer en weest niet verschrickt noch bevreest
ghij soeckt Jesum van Nazereth den Ghecruijsten hij is
Verresen hij is hier niet meer besiet de plaetsen daer sij hem gelit
hebben ende daer hijngen 15 brandende Lampen int
heijlich Graft soot Schijnt soo hanck daer een stuck
Schilderie daer de verrijsenissen in geschildert
is dauis nu geheel verduijstert door den
roock ofte damp der Lampen oock is daer te
Sien een out stuck Schilderije op desen
berch van Calvareien daer de heere Crijstus
Aent Cruijs hangt Soo Groot als een gemen
Mans langte t welck seer is werweckende
tot devotie soot schijnt soo is dit Cruijs
Gemaeckt van vierder hande houdt alsoo
schrijvers daer
van verhalen te weten den eersten op gaende
Boom ten twede het dwaers houdt ten
derden den Voetbanck ten vierden daer
den tijtel opt H Cruijs Gheschreven
stonden Jesus Nazarenes Rex
Jndeorum dese
Naar Jeruzalem
Toen wij uit het Heilig Graf gingen, wilden wij door een deur die zeer laag was en men toonde ons nog een spelonk die daar gemaakt was. Door deze voornoemde spelonk kan men ook bij het Heilig Graf komen. Het is van dezelfde breedte en daar stonden de drie Maria's op de heilige paasdag om Jezus te zalven. In het midden van deze plaats ligt ook een stuk van een steen die op het Heilig Graf gelegen heeft en waarover de drie Maria's onderweg, al gaande spraken: 'Wie zal voor ons deze steen afwentelen van het deksel van het graf, want hij is groot.' Zoals geschreven staat in Marcus 16:3. Hij ligt ongeveer een voet boven de aarde vastgemetseld. Daarop heeft de engel gezeten en die zei tegen hen: 'Weest noch verschrikt, noch bevreesd. Gij zoekt Jezus van Nazareth, de gekruisigde, Hij is verrezen en hier niet meer, kijk naar de plaats waar zij Hem gelegd hebben.' Daar hingen vijftien brandende lampen. Naar het schijnt hangt daar een stuk schilderij waarop de herrijzenis geschilderd is. Die is nu geheel verduisterd door de rook of damp van de lampen. Daar is ook een oud stuk te zien van een schilderij van de Calvarieberg waar de Here Christus aan het kruis hangt, zo groot als een man gewoonlijk lang is, een schilderij dat zeer tot devotie opwekt. Naar het schijnt is dit kruis gemaakt van vier stukken hout, zoals de schrijvers daarover verhalen. Ten eerste het rechtop staande hout, ten tweede het dwarshout, ten derde de voetbank, ten vierde het hout waar de titel op het kruis geschreven stond: Jezus van Nazareth, koning der Joden.
32v
Pelgrimsche Reijsen
Dese voorschreven speloncke vant heijlich graft
staet int midden van het Cruijs werck ende boven de
Speloncke des heijlighen grafts int opperst van de
kercke daer staet een groot ront gadt soo dat dese spelonck
Recht onder den blaven hemel comt ende voorts allee
het werck vande kercke westwaerts is rontachtich op de
Mannieren als onse Cooren in onse kercken gemackt zijn
dijt heijlich Graft in van buijten ende van binnen
met Suijver marmer steen becleet met eenighe pila
ren daer buijten daer tusschen hangen Seven branden
de lampen de Griecken hebben hier achter
Aen een Capelle ghetimmert ende woonen met menichen
Daer in ende daer in hangen ghestadich twintich
brandende lampen met een groote Croon daer het
Licht Schier Schint ontelbaer op te staen
Int Midden vande toor daer leijt een Steen op desen
plaetsen stonde de heere Crustus ende sprack
ick stae int Midden van de Gansche werelt
in dit toor hangen 28 brandende Lampen ende twee
daer buijten Als wij nu Allee dese heijlighe
Pelgrimage
[afbeelding]
Deze voornoemde spelonk van het Heilige Graf staat in het midden van het kruisgewelf en boven de spelonk van het Heilige Graf; in het bovenste van de kerk daar is een groot rond gat zodat deze spelonk recht onder de blauwe hemel komt. Al het westwerk van de kerk is rondachtig zoals onze koren in onze kerken gemaakt zijn. Dit Heilig Graf is van buiten en van binnen met zuiver marmer bekleed, met enige pilaren daarbuiten waartussen zeven brandende lampen hangen. De Grieken hebben er achteraan vast een kapel gebouwd en wonen daarin met menigeen. Daarin hangen gestadig twintig brandende lampen met een grote kroon waar het licht bijna ontelbare keren op lijkt te schijnen. In het midden van de toren ligt een steen en op die plaats stond de Here Christus en sprak: 'Ik sta in het midden van de ganse wereld'. In deze toren en erbuiten hangen 28 brandende lampen. Toen wij al deze heilige
33r
Nae Jerusalem
Plaetse ghesijen Ende besocht hadden
Soo zijn wij wederom gheceert nae de heijlighe
Stadt Jerusalem daer de minnebroeders
voonen ende die eeten voor hem bracht die
Mocht wat eeten ende Gijngen voorts
Nae onse ruste.
Op den 26 Augustus des Morgens ten
twee vren voor den dacht soo heeft een iegelick
Diet beliefden versocht zijn devotie te houden op Alle
De heijlighe plaetse hier vooren verhaelt ende
Daer nae een ijegelijcken ghebiechtet ende de opsolu
tie hebbende soo bereijden hem een ijder om te ontfa
nghen het heijlich Sacrament des Autaers
ontrent ten Acht vijren des Morgens soo heeft
de vicarius int heijlich Graft de hooghmissen
Gesongen ter eeren Godts ende zijner
verrijsenisse ende nae de Elevatie soo hebben
wij int heijlighe Graft het waerachtich
Licham ende bloet ons heeren Jesu Cristus
Onder den Gedaente van broot ontfangen
Voor ende nae de hooch Mijsse hebben
wij met prosseje omt heijlich Graf gegaen
Ende Soo weder nae onser Liever vrouwen
Cappelle Ghekeert
Wij pelgrims Gingen noch een kercke ofte
tempel Besoecken dese tempel hebben de
turcken in plachten soo ons berecht is ende
Daer en Comt Niemant in dan met believen
vanden turck ende hier wonen acht verscheijden
Naetien van volcken ende zijn allee Cristenen
Ende Elck heeft zijn besonder Woonplaetsen
daer Sij haer dingen doen tgeen haer belast
is ende Sijn Seer eendrachtich onder den
Anderen oock soo waren onder desen eenighe uijt
papeians landt desen waren getekent voor haer voor
hoofden met drie streecken ofte teeckenen t welck
met eeen eijser daer op gebrant was dit
Naar Jeruzalem
plaatsen gezien en bezocht hadden, zijn wij weer teruggekeerd naar de heilige stad Jeruzalem, waar de minderbroeders wonen. Degenen die eten hadden meegebracht,mochten wat eten en gingen voorts na ons rusten. Op 26 augustus 's morgens 2 uur voor zonsopkomst heeft men iedereen die het behaagde, verzocht zijn devotie te houden op alle heilige plaatsen die hiervoor genoemd zijn. Nadat iedereen gebiecht en de absolutie had ontvangen, bereidde eenieder zich voor om het Heilig Sacrament van het altaar te ontvangen. Ongeveer 8 uur 's morgens heeft de vicaris in het Heilig Graf de hoogmis gezongen ter ere Gods en Zijn verrijzenis. Na de elevatie hebben wij in het Heilig Graf het waarachtig lichaam en bloed van onze Here Jezus Christus in de vorm van brood ontvangen. Voor en na de hoogmis hebben wij in processie om het Heilig Graf gelopen. Daarna zijn wij weer teruggekeerd naar de Onze-Lieve-Vrouwekapel. Wij, pelgrims gingen nog een kerk of tempel bezoeken. Men vertelde ons dat de Turken deze tempel in gebruik hebben. Daar komt niemand in als het de Turken niet behaagt. Hier wonen acht verschillende volken die allemaal christelijk zijn en elk volk heeft zijn eigen woonruimte waar het zijn dingen doet waarmee het belast is. Deze volken zijn zeer eendrachtig; onder hen waren onder andere ook enige uit Pape Jansland en die waren getekend op hun voorhoofd met drie streken of tekenen die er met een ijzer op waren gebrand. Dit
33v
Pelgrimsche Reijse
hebben Sij in de plaetse want vormsel ende
Allee dese acht natien gheloofden allee in Jesum
Cristum ende elcken Natien excerceert zijnde
religie alsoot in haer Lant ghebruijckelijcken is sonder
iets den een of den Ander te molesteeren dan ons en
Was niet bekent oftse allee religieus zijn of niet ende
Alle dese woorden onder houden elck in
zijn Lant ende t geen sij eeten ofte drincken Comt
van Jerusalem daer Sij vrienden hebben die hun
Dit Becicken Sonder dat mosten Sij van
hongers noot vergaen Altgeen dat Sij
Cregen dat wordt haer Ghereijckt door
Enighe gaten die in de kerck deur zijn
Ende ten Selfde daghen voorschreven Soo
zijn wij pelgrims weder om uijt Ghegaen ontrent
Drie uren nae den middagh ende besochten
een Griecxsen kercke op dese plaets is
S Jacop onthooft Gewoorden
Pelgrimage
hebben zij in de plaats van het vormsel en al deze acht naties geloven in Jezus Christus en elke natie oefent zijn godsdienst uit zoals het in hun land gebruikelijk is zonder de een of de ander lastig te vallen. Aan ons is niet bekend of iedereen religieus is of niet. Zij worden allen onderhouden en wat zij eten en drinken komt uit Jeruzalem, waar zij vrienden hebben, elk uit zijn eigen land, die hun dit beschikbaar stellen, want zonder dit zouden zij van de honger omkomen. Alles wat zij krijgen, wordt hun aangereikt door een paar gaten die in de kerkdeur zitten. Diezelfde voornoemde dag zijn wij, pelgrims, ongeveer drie uur na de middag weer uitgegaan en wij bezochten een Griekse kerk. Op deze plaats is St. Jacob onthoofd.
34r
Nae Jerusalem
A den steen die voor het graft B de gevanckenisse Jesu
ons heeren was Cristo
Oock Soo worden ons vertoont het huijs
van Annas de bisschop op welcken plaets
nu een kercke staet ende buiten desen
kercken Leijt een steen inghemetselt daer de
heere Christus op Sat Als hi een Cack
Slach Creegh van Annas diennaer Seggende
Sult ghij alsoo een biscop antwoorden
Naar Jeruzalem
[afbeelding]
A de steen die voor het graf van onze Heer lag
B de gevangenis van Jezus Christus.
Men toonde ons ook het huis van Annas de bisschop. Op deze plaats staat nu een kerk. Buiten deze kerk ligt een steen ingemetseld, waar de Here Christus op zat toen hij een kaakslag kreeg van een dienaar van Annas, terwijl die zei: 'Zult Gij een bisschop zo antwoorden!'
34v
Pelgrimsche Reijse
A het huijs van Caiphas c de plaetse daer S peteris sich
B de pilaer daer de haen op cride wermde met de diennaers
Daer nae worden ons vertoont buijten Jerusalem t huijs van
van Caiphas op dese plaetse staet nu een kerck opt hoogh autaer
Daer Leijt een steen van het heijlighe Graft ende
Daer is een hoeck afghebrocken oft geslagen
in de kercke is den kercker daer onse Salichmaker
in Gevangen gelegen heeft ende is soo enge oft nau
Datter nauwelicx een mensche in leggen Can
Niet wijt van hier buijten dese kercke daer
worde ons de plaes vertoont daer S pieter den haen tot
drie reijsen hoorden kreijen ende den heeren onse
Salichmacker vervolgden.
ontrent dese plaetse was oock het hoochst
van de berch Sion daer de heere Cristus het H
Pelgrimage
[afbeelding]
A het huis van Kajafas
B de pilaar waarop de haan kraaide
c de plaats waar St. Petrus zich warmde met de dienaren
Daarna toonde men ons buiten Jeruzalem het huis van Kajafas. Op deze plaats staat nu een kerk. Op het hoge altaar daar ligt nu een steen van het Heilig Graf en daar is een hoek afgebroken of afgeslagen. In de kerk is een kerker waar onze Zaligmaker in gevangen gezeten heeft en die is zo eng of nauw dat er nauwelijks een mens in kan liggen. Niet ver van hier, buiten deze kerk toonde men ons de plaats waar St. Petrus de haan tot drie maal toe hoorde kraaien en de Here onze Zaligmaker verloochende. Ongeveer op deze plaats was ook het hoogste punt van de berg Sion waar de Here Christus het Heilig
35r
Nae Jerusalem
Auontmael Met Sijnen desiepelen heeft
Gegeten ock daer de apostelen den heijligen
Geest op den heijligen pincxsterdach ontfangen
hebben
Van Gelijcken Soo openbaerde de heere Cristus
Zijnen Diesiepelen nae zijn verrijsenisse op den
berch Sion daer sprack Cristus dese woorden
tot thomam steeckt u hant in mijnen Zijde Ghij
zult vijnden den steeck vanden speer liet hem
oock Sien de Gaten van Sijn handen ende
voeten ende zeijde weest niet ongelonich maer gelouich
hier Leijt oock begraven den heijligen propheet
Dauid ende op desen berch is noch veel meer Gheschiet
het Soude mijn te banc vallen alles hier int Cleen tee
Verhalen op desen Berch Sion Sagen wij de huijsinghe
van buijten aldaer de bijnnebroeders haer Cconvent gehadt
hebben ende den turck heeft heeft het haer afgenomen
ontrent t Sestich jaer geleden ende haer wederom een plaetsen
in Jerusalem vergunt Soo dat dese plaes mede in
Groter deuotie Ghehouden wert ouermits dat den
Coninck dauid daer begraven is.
In het dal Josaphat bij Jerusalem is ons
Oock vertoont de plaetse daer de Jooden het
Doode Licham van de Maget Maria den
Apostel wijlden ontweldigen Alles Sij daer
meede besich waren om ter aerden te brengen
in het voorschreven dal van Josaphat desen
plaetse besien hebbende Soo zijn wij weederom
Gekeert nae jerusalem Ende hebben gaen
Zesien het huijs vanden heijligen euangelist S
Marcus den welcken een desiepel Gheweest
Van S. pieter den Apostel op desen plaetsen
is nu een kerck Getimmert ende is de plaetsen
daer S pieter quam als hij vanden engel
Godts verlost was uijt den kercker ofte gevancken
Ons worde oock daer bij vertoont de eijsesre
Die daer leijt totter stadt van jerusalem die
van Selfs open Ginck als S pieter Gelijt
Ende verloost worden van de engel vijt den
kerkcer hier bij is ons oock vertoont
Naar Jeruzalem
Avondmaal met zijn discipelen heeft gegeten. Ook hebben daar de apostelen de Heilige Geest ontvangen op de heilige pinksterdag. Tevens openbaarde de Here Christus aan Zijn discipelen Zijn verrijzenis op de berg Sion. Daar sprak Jezus deze woorden tot Thomas: 'Steek uw hand in mijn Zij, gij zult de steek van de speer vinden.' Hij liet hem ook de gaten in Zijn handen en voeten zien en zei: 'Wees niet ongelovig, maar gelovig.' Hier ligt ook de heilige profeet David begraven en op deze berg is nog veel meer gebeurd. Het zou mij te lang duren alles hier in het kort te vertellen. Op deze berg Sion zagen wij de buitenkant van de behuizing waar de minderbroeders hun convent hebben gehad, maar de Turken hebben die ongeveer zestig jaar geleden van hen afgepakt en hun opnieuw een plaats gegund in Jeruzalem, zodat deze plaats bovendien in een grotere devotie werd gehouden, vooral omdat koning David daar begraven ligt. In het dal Josaphat bij Jeruzalem toonde men ons ook de plaats waar de Joden het dode lichaam van de maagd Maria met geweld aan de apostel wilden ontrukken toen die bezig was om het ter aarde te bestellen in het voornoemde dal Josaphat. Toen wij de plaats gezien hadden, zijn wij weer teruggekeerd in Jeruzalem en zijn het huis gaan bekijken van de heilige evangelist St. Marcus, die een discipel is geweest van St. Petrus de apostel. Op deze plaats is nu een kerk gebouwd en dat is de plaats waar St. Petrus kwam toen hij door de engel van God verlost werd uit de kerker ofwel gevangenis. Men toonde ons ook daarbij de ijzeren poort die naar Jeruzalem leidde en vanzelf open ging toen Petrus door de engel uit de kerker geleid en verlost werd. Daarbij toonde men ons ook
35v
Pelgrimsche reijse
De plaetse daer den euangelist S jan
Ghebooren is oock quamen wij verbij de plaets
ofte tempel des heijligen grafs ende Sagen
Den Gevanckenisse daer S pieter ghevangen
gelegen hadden aldaer de Misdadegers noch hedens
dachs haer Ghevanghen plaets hebben
Ons worden oock vertoont de plaets van Sinte
Anna daer onse Lieve vrouwe maria
Gebooren is ende daer staet nu een
kercxken op Getimmert ende voorts
Gaende besochten wij de plaetse ofte t huijs van
Veronica ende daer den reijcken Man gewoont heeft
oock Soo worden ons vertoont de eijgenste plaets
daer Sijmon van Cirenen ghedwonghen worden om te
Helpen dragen het Cruijs onsen onses Salichmac
kers jesus Cristus hier ontrent
stont Maria de Moeder Godts als Cristus
voor bij Gijnck belast zijnde met een Cruijse ende
Ginck nae den berch Calvareien om aldaer ghec
ruijst te worden Sij dat Siende beswimde ende
op dees plaets staet nu een vervallen kercxken ofte
kapelle wat voorts gaende is ons vertoont
het huijs van pelatus ende huijs van herodus
want dese twee staen bij nae onder malcander
daer sagen wij eenen groten Steenen bogen
daer men onder door gaet ende daer boven op staen
twee open vensters int midden met een ront pilaerken
op desen plaets dede pilatus onsen Sarichmacker
stellen als hij hem liet geselen kroonen ende bespotten
Ende Seijden tot enen Scharen van de volcken
Exse homo aen siet den mensche ende riepen
Al met luijden stemme neemt hem wech
neemt hem wech ende Cruijst hem
oock Soo Gingen wij besichtigen
Probatica t welck pissima Ghenaemt
is ende dat is int Vier Cant bemuert
Pelgrimage
de plaats waar de evangelist St. Jan is geboren. Wij kwamen ook voorbij de plaats of tempel van het Heilig Graf en zagen de gevangenis waar St. Petrus gevangen heeft gezeten. Het is nog tot op heden de plaats waar misdadigers gevangen worden gehouden. Men toonde ons ook de plaats van St. Anna, waar Onze-Lieve-Vrouwe Maria geboren is; daar is nu een kerk gebouwd. Na verder te zijn gegaan, bezochten wij de plaats of het huis van Veronica, waar de rijke man gewoond heeft. Men toonde ons ook de plaats zelf waar Simon van Cirene gedwongen werd om het kruis van onze Zaligmaker Jezus Christus te helpen dragen. Hier ongeveer stond Maria, de moeder van God, toen Christus voorbij ging, onder de last van een kruis op weg naar de Calvarieberg, om daar gekruisigd te worden. Toen zij dat zag, bezwijmde zij en op die plaats staat nu een vervallen kerkje of kapel. Toen wij iets verder gingen, toonde men ons het huis van Pilatus en het huis van Herodus, want deze twee staan bijna onder elkaar. Daar zagen wij een grote stenen boog waar men onder door gaat en daar boven op zijn twee open vensters met in het midden een rond pilaartje. Op deze plaats liet Pilatus onze Zaligmaker neerzetten toen hij Hem liet geselen, kronen en bespotten. En hij zei tegen een schare mensen: 'Ecce homo, ziet de mens.' En die riepen allemaal met luide stemmen: ' Breng hem weg, breng hem weg en kruisig hem.' Zo gingen wij ook Probatica bezichtigen, dat Piscina genoemd wordt en dat aan vier kanten een muur heeft.
36r
Nae Jerusalem
Seer diep zijnde ende Als wijt Sagen
Soo en wasser Geen water in ouermits
het des Somer tijt daer weijnigh ofte niet en
Regent ende is bij het portael van Salomons
tempel welcke pissine allee jaers eens het
water Geroert wierde vanden engel eerst int
water Conde Comen dese Woorden van Siecte
Ofte Cranckheijdt Genesen hoedanige ware
Sware Sieckte dat Sij hadden
op den 28 Augustus des Morgens voorden sonne
op Ganck Soo zijn wij Gereden nae den olijf
Berch den welcke Leijt ontrent een mijlen
Wechs buijten Jerusalem ende zijn Gecomen
Opt hoochste van desen berch want het
is een Groote hoochte ende is den
hoochsten berch die ontrent Jerusalem Leijt
ende besocht allee de plaetse hier nae beschre
ven eerstelijcke is ons vertoont daer den
verrader Judas hem verhangen hadden aen eenen
vleere boom van Ghelicke den plaets daer
den vijgenboom gestaen hadde die de heeren
Cristus vermalidide om dat hijer Geen vruchten
Aen den vant vant hem hongerden van daer
Gingen wij besichtigen het huijs van Simon
Laprosus ende is gelegen in bethanien daer den
heere Cristus Gheherbercht was ende van den
Apostelen Gedoopt ende worden Genaemt
Juluis ende op de plaetse worde Maria
Machdalena Allee haer Sonden vergeven
ende van hijer Reijsen wij nae het Casteeltgen
van lazarus ende is oock aldaer Ghestorven
ende dit is in Alles vervallen ende bij desen
plaetse heeft de heere Crustus Lazarum vanden
doot verweckt daer nu op staet een kerck
der Jooden ende is ronts om besloten Sonder
Dack op de maniere als in andere Landen de
kaes banen Gemaeckt zijn Soo dat wij boven
opt hoochste Alles wel Sien Conden
Naar Jeruzalem
Het was zeer diep en toen wij het zagen was er geen water in omdat het daar in de zomer weinig of niet regent. Het ligt bij het portaal van de tempel van Salomo en het water in die poel wordt eenmaal per jaar beroerd door de engel en wie daarna als eerste in het water kan komen, wordt van zijn ziekte genezen, hoe ernstig de ziekte die hij heeft, ook is. Op 28 augustus 's morgens voor zonsopgang reden wij naar de Olijfberg, die ongeveer een mijl buiten Jeruzalem staat. Wij kwamen op het hoogste punt van deze berg en dat ligt op grote hoogte: het is de hoogste berg in de omgeving van Jeruzalem. Wij bezochten alle plaatsen die hierna beschreven worden. Ten eerste toonde men ons de plaats waar de verrader Judas zich verhangen had aan een vlierboom, evenals de plaats waar de vijgenboom gestaan heeft die door de Here Christus verdoemd werd geacht omdat Hij er geen vruchten aan vond; immers Hij had honger. Daarna bezichtigden wij het huis van Simon de melaatse, dat in Bethanië staat. Daar logeerde de Here Christus. En daar werd Simon door de apostel gedoopt en hij kreeg daarbij de naam Julius. Op die plaats werden Maria Magdalena al haar zonden vergeven. Hiervandaan reisden wij naar het kasteeltje van Lazarus waar hij ook is gestorven en dat helemaal vervallen is. Op deze plaats heeft de Here Christus Lazarus uit de dood opgewekt. Er staat nu een Joodse kerk die rondom is bemuurd zonder dak, op de manier zoals in andere landen de kaatsbanen gemaakt zijn, zodat wij boven op het hoogste punt alles goed konden zien.
36v
Pelgrimsche Reijse
Vandaer Gaende Soo is ons onderwegen gewesen
Een ronde steen of het was een stuck van een pilas
Daer de heere crustus op Gheseten heeft ver
wachtende Maria Magdalena ende martham
haer Suster Als zij tot hem Ghecomen zijn
Seijde Sij heer hadt Ghij hier geweest
Onse broeder Laserus en Soude
niet Gestorven zijn
Niet wijt van hijer worden ons oock gewesen
het huijs vanden heijligen Maget Maria Mach
delena ende oock het huijs van Marta
haren Suster de welcke niet veere van
Malcanderen en staen ende zijn
oock vervallen
Ende wij zijn oock Ghecomen op de plaets
van bethage ende dijt is bij de voorighe
tijden een dorp Gheweest ende tot desen
plaetse sont de heer zijn twee Apostelen heeft
Ghesonden ende Seggende Gaet in dat
Castel dat voor u Leijt daer in Sult ghij
vijnden een Eselinne Ghebonden met het jonge
ontbinsel ende brenchtse Mij ende
Soo daer iemant tegens Seijt
Soo Spreckt de heere heeftse
Van doen ende Sullense terstont
Volgen Laten
Pelgrimage
Toen wij daarvandaan gingen, wees men ons een ronde steen aan of een stuk van een pilaar, waarop de Here Christus heeft gezeten toen Hij er wachtte op Maria Magdalena en Martha, haar zuster. Toen zij bij Hem kwamen, zeiden zij: 'Heer, als Gij hier geweest was dan zou onze broer Lazarus niet gestorven zijn.' Niet ver van hier wees men ons ook het huis van de heilige maagd Maria Magdalena en ook het huis van Martha, haar zuster, die niet ver van elkaar staan en vervallen zijn. Wij kwamen ook bij de plaats Bethanië, dat in vroeger tijden een dorp geweest is en naar deze plaats zond de Heer zijn twee apostelen terwijl Hij zei: 'Ga het kasteel binnen dat voor u staat, daarin zult gij een vastgebonden ezelin vinden. Maak haar los en breng haar naar mij en als iemand daar iets over zegt, zeg dan dat de Heer haar nodig heeft en ze zullen haar meteen laten volgen.'
37r
Nae Jerusalem
De ordre ende Ceremonien Om
Ridder Geslagen te worden
vant heijige Graf twelck
gebruickt ende onderhouden
wert in deser naervolgende
Manieren
In den Namen Jesus Cristus amen
Beginnende op desen Maniere omte beliden
ende om te mogen worden een ridder vant h
Graf voor eerst eer hij rijdder Ghemackt
wort Soo bereijden hij hem tot deuotie des
heijligen Strijts ende als heij nu Sijnen biechte
ende Misse Ghehoort heeft ende voort
Alles volbracht heeft Soo wordt hij ingelaten
inden sael vant heijligen Graft ende Soo
wert alles volbrocht op dese naervolgende manier
ten Eersten Als Sij alt Samen zijn int
heijlige graft Soo wort daer ingesongen
den hogen veni Creatuijr etc
Met dieuerschen Colecten van de heijligen Geest
dijt Gedaen zijnde Soo vraght den Gerdejen
wat is vwen beegeerten Soo antwoorden hij met
Gheboogen knielen ick begeere te woorden
Een rijdder vant heijlighe Graft onses
Salichmackers Jesus Crijstus
daer nae wort hem gevracht van wat staet
ofte Condisije dat hij is Soo antwoort hij van
Edelen Gheslacht ende van goede eerlijcke ouders
hem wederom vragende of hij oock macht heeft
om hem te onderhouden van dese waerdicheijt
ende ridderlicke Staet Sonder eenijghe Coop
manschap ofte anbacht te doen
daer op antwoorde hij ick hebbe met Godts
Gratie tijdelijck Godts genoech op den aerden
Soo zijt Ghij bereijt metter herte ende mondt
te Sweeren dat ghij de Sacramenten des
strijdts wijlt onderhouden Alsoo hier nae volgen sullen
ten eersten een ridder vant heijlighen Graft
die moet allee dachs de Godts dienst der
Misse hooren ten tweeden moet hij alst nodt
Naar Jeruzalem
De regels en de ceremoniën om tot ridder van het Heilig Graf geslagen te worden die gebruikt en in stand gehouden worden op de hierna volgende manieren.
In de naam van Jezus Christus. Amen. Te beginnen op deze manier: om te belijden en een ridder van het Heilig Graf te mogen worden. Voordat hij ridder gemaakt wordt, bereidt hij zich voor op de devotie van de heilige strijd. Als hij zijn biecht gedaan en zijn mis gehoord heeft en verder alles heeft volbracht dan wordt hij toegelaten tot de zaal van het Heilig Graf. Alles wordt volbracht op de hierna volgende manier. Ten eerste. Als zij allen samen zijn in het Heilige Graf dan wordt daar gezongen de hoge Veni Creator etc. met diverse gebeden voor de Heilige Geest. Als dit is gedaan dan vraagt de overste: 'Wat verlangt u?' Dan antwoordt hij geknield: 'Ik verlang een ridder te worden van het Heilig Graf van onze Zaligmaker Jezus Christus.' Dan vraagt men hem van welke staat of stand hij is en hij antwoordt: 'Van edel geslacht en van goede eerlijke ouders.' Dan vraagt men hem of hij ook in staat is zich te onderhouden in de waardigheid van de ridderlijke stand zonder daarvoor een koopman te zijn of een ambacht uit te oefenen. Daarop antwoordt hij: 'Ik heb met Gods gratie genoeg tijdelijke goederen op de aarde.' Zijt gij bereid met het hart en met de mond te zweren dat gij de sacramenten van de strijd in stand wilt houden zoals ze hierna zullen volgen: ten eerste, een ridder van het Heilige Graf moet elke dag de misdienst bijwonen. Ten tweede moet hij als het nood-
37v
Pelgrimse reijsen
Doet Allee zijn tijtenlijck Goedt en lijf
vijt stellen te weten alst openbaer orlogh is
tegen die ongelouigen ende moet aldaer verschijnen
in eijgenar persoon oft een ander
Bequamen man daer toe Senden
ten derden soo is hij verbonden de heijlige kerck te
helpen beschermen als een getrou dienaer
ten vierden soo moet hij vermijden om te gebruijken
onbequamheijt om te vechten te weeten om gelt om enige
prijs of Lif om Lijf allee dese onbehoorelijcke dingen
moet hij Schouwen
ten vifden moet hij belooven onder de getrouwe
Cristenen vrede ende eendrachtijchijt te macken
De Sacken vant Ghemen welwaren helpen
Voorstaen wedeuen en veesen helpen beschermen
Ende moet hem wachten voor vals te Sweeren
Lastere kerck roverien woeckeren doot Slaen
droncken Schap ofte eenige andere oncuisheijt
te Gebruijcken ende Soo voorts voor godt
en de menschen ontstrafbaer te Leeven het sij
Met woorden of met wercken alsoo een cristelicken
Ridder dat in eer en decht betaemt
Soo wort hem afghevracht of hij bereijt is met
ter herten ende monde allee dese voorschreven
Aertickel naer te comen daer op hij antwoordt
De belofte van den Ridder
ick Gheloove ende beleide voor den almachtigen
Godt ende zijnen eenigen ghebooren Soo Jesus Cristus
ende de heijlige maget Maria dat ick al het
Gheene hier vooren verhaelt is nae volgen
Sal als een Ghetrout Dienaer Jusus Cristus
hier naer soo wort het Sweert ende de
Ridder wort gestelt op Sijnen knieen voor het
heijlighe Graf onses Salichmackers
ende den gerdeijaen Leijt Sijnen hant op des
Ridder hooft ende Sprack dese woorden
Weest Ghetrou Cloeck Goet ende
oprecht als een getrou ridder ons Salichmacker
Jesus Cristus die u nae dit tijdelicke leuen
int eeuwich toe Comende stellen Sal
met
Pelgrimage
zakelijk is zijn tijdelijke lijf en goederen ter beschikking stellen, namelijk als het openlijk oorlog is tegen de ongelovigen. Hij moet daar in eigen persoon verschijnen of een andere bekwame man erheen zenden. Ten derde is hij gehouden de Heilige Kerk te helpen beschermen als een trouwe dienaar. Ten vierde moet hij vermijden om datgene te doen wat hem ongeschikt maakt om te vechten namelijk om geld tegen welke prijs ook, of lijf om lijf; al deze onbehoorlijke dingen moet hij schuwen.
Ten vijfde moet hij beloven onder de trouwe christenen vrede en eendracht te stichten, de zaak van het gemeenschappelijk welzijn te helpen verdedigen, weduwen en wezen te helpen om hen te beschermen. En hij moet zich hoeden om vals te spreken, de kerk te belasteren, te roven, te woekeren, te doden, dronkenschap of enige andere onkuisheid te doen en verder voor God en de mensen zonder straf te leven zowel in woord als in daad, zoals een christelijke ridder dat in eer en in deugd betaamt. Dan vraagt men hem of hij bereid is met hart en mond al deze voornoemde artikelen na te komen. Waarop hij antwoordt: de belofte van de ridder. 'Ik beloof en belijd voor de almachtige God en Zijn enige geboren zoon Jezus Christus en de heilige maagd Maria dat ik al wat hiervoor genoemd is, zal nakomen als een trouwe dienaar van Jezus Christus.' Hierna worden het zwaard en de knielende ridder geplaatst voor het Heilig Graf van onze Zaligmaker. De overste legt een hand op het hoofd van de ridder en spreekt deze woorden: 'Wees trouw, moedig, goed en oprecht als een trouwe ridder van onze Zaligmaker Jezus Christus die u na dit tijdelijke leven in het eeuwige komende, plaatsen zal met
38r
Nae jerusalem
Allee Sijn vijt vercoren Amen
als dijt nu alles volbracht is Soo Geeft
de Gardiaen desen Ridder een paer verguld
Spooren om aen zijne voeten te doen int
heijlige graft staende
daer nae geeft hem den Gerdeijaen het bloote Swaert
Seggende neemt het heijlige swaert in de naem
des vaders des Soons ende des heijligen Geest
ende sult dat Ghebruicken tot uwer beschermin
ge ende de h kerck tot vernielinge der vianden
des Cruijs Christi ende des Cristelicke geloof
dijt nu aldus Ghedaen ende volbracht wesende soo
wert het swaert inde Schee gesteecken ende den
Gerdeijaen die omgort de ridder met dit Swaert om
het Lijf seggende wort omgort met u Swaert in
den naem des Almachtijchen inden naem Jesus
Crustus ende wijlt aen mercken dat de heijlige
niet door dijt Swaert maer door een vast beloofs
het reijck der hemelen besichten ende beerven Sullen
Soo staet hij op met gebogen knijen ende met een neder ghescagen
hoofde opt heijlich Graft so wort hij voorts van den Gardiaen
Rijdder Geslagen ende slaet drie maels op zijene rugge
met dijt voorschreven swaert ende spreeckt noch
tot drie reijsen toe ick stellee u ende slaen u rijdder
vant heijlighe graft ons Salijch Makers Jesus
Crijstus inde naem des vaders des Soons ende
des heijlighen Gestijs Amen
dit gedaen zijnde Soo Cust den gerdeiaen
de ridder ende werpt hem eenen Gulden ketingh
Met een Cruijs om den hals nae ouders wijsen ende Als
dan Cust de rijdder het heijligen Graf ende
dit volbrocht zijnde Soo nemt den gerdeiaen
Alle wederom ende wort omhelst van de Gardeiaen
ende Geeft hem den benedictie in den naem de vaders
ende de Soons ende des heijligen geest aemen
dan Sijnghen allee de broeders dat te
deum Laudamus ende daer nae gaende inde
italiaensche cappelle ende soo voorts in haren
Naar Jeruzalem
allen die zijn uitverkoren. Amen.' Als dit allemaal gedaan is dan geeft de overste deze ridder een paar vergulde sporen om aan zijn voeten te doen. Staande in het Heilige Graf geeft de overste hem het blanke zwaard en zegt: 'Neem het heilige zwaard in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en u zal het gebruiken om u en de Heilige Kerk te beschermen en om de vijanden van het kruis van Christus en het christelijke geloof te vernietigen.' Als dit nu allemaal gedaan en volbracht is dan wordt het zwaard in de schede gestoken en de overste gordt dit zwaard om het lichaam van de ridder en zegt: 'Ik omgord u met dit zwaard in naam van de Almachtige, in naam van Jezus Christus en ik wil wel opmerken dat de heiligen niet door dit zwaard maar door een vast geloof het hemelse rijk zullen zien en erven.' Dan staat de ridder op met gebogen knieën en gebogen hoofd op het Heilig Graf en hij wordt daarna door de overste tot ridder geslagen. Hij slaat drie maal op zijn rug met dit voornoemde zwaard en zegt ook tot drie keer toe: 'Ik stel vast en sla u tot ridder van het Heilig Graf van onze Zaligmaker Jezus Christus in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.' Als dit gedaan is dan kust de overste de ridder en legt hem een gouden keten met een kruis om de hals op de oude manier. Dan kust de ridder het Heilige Graf en als dat gedaan is dan neemt de overste alles weer terug, omhelst de ridder en geeft hem de zegen in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen. Dan zingen alle broeders het Te Deum Laudamus en daarna gaan ze de Italiaanse kapel in en verder naar hun
38v
Pelgrimsche Reijse
Clooster ende Den rijdder vereert
den Gerdeijaen met twalef ducaten den olijfbergh
waer op den heer Christus Zijne hemel
vaert heeft Ghedaen ende zijn af Schijt naem
van zijnen diesiepulen vijt deser werelt
A. de kercke van den olijf berch H. Ghij mannen van galilea
B. S pelagia I daer S tomas de gerdeian ontfinck
C. de plaets daer Cristus van het
Leste oordel Sprack K. noch daer de maget maria rusten
D. daer hi de pater noster L. daer Jesus Cristus Sijn 3
Leerden apostelen Liet
E daer de apostelen de artikelen
des Geloofs raemden
F. daer Cristus weenden ouer M. daer hij ghevangen wort
de stadt N. het bovenste van de bidstede
G. daer de maget maria rusten Cristi
ende de palme ontfinck O. gethseman
P. het graft van de maget Maria
Pelgrimage
klooster. De ridder vereert de overste met 12 dukaten.
De Olijfberg waarvandaan de Here Christus ten hemel is gevaren en waarop Hij afscheid heeft genomen van zijn discipelen op deze wereld.
[afbeelding]
A kerk van de Olijfberg
B St. Pelagia
C de plaats waar Christus over het Laatste Oordeel sprak
D waar Hij de paternoster onderwees
E waar de apostelen de geloofsbelijdenis opstelden
F waar Christus weende over de stad
G waar de maagd Maria rustte en de palm ontving
H Gij mannen van Galilea
I waar St. Thomas de overste ontving
K ook waar de maagd Maria rustte
L waar Jezus Christus zijn drie apostelen achterliet
M waar Hij gevangen werd
N het bovenste van de bidplaats van Christus
O Gethsemane
P het graf van de maagd Maria
39r
Nae Jerusalem
Q. daer Judas sich self hinck X. den vech van betanien
R. het graft van absalom Y. den vech van Jerusalem
S. de brugge van de vateren Z. de water vloet c
T. de begraffenis der Joden Cedroene den
V. de valleien vande vermali olijf hof
dide vigeboom
Op olijfberch heeft de heere Cristus
Zijnen jongeren geopenbaert ende gepredickt
vanden joncksten dach des heeren ende vande Grote
destructie van jerusalem als dat de een steen
op den ander niet bliven Soude alsoo Geschreven
staet Matth. 24 v 2 van ghelicke Soo dede
onse Salichmacker op dese berch Zijne hemel
vaert ende naem Zijnen afschijt van desen werelt
ende van Zijnen apostelen int op rijsen nae den
hemel dede hij een tecken int drucken van Zijn
Gebenidide voete in een steen alsoo noch hedensdachs
perpectelijck gesien ende getoont wert als een teecken
van vonder ende op dese plaetse staet nu ter tijt een
out kerckren ofte cappellee rontsom met Seer schoonen
Marmer steen pelaeren onder stuttet oft onderset als
noch eens hier voren verhaelt is
wat nedervaers gaende is ons oock vertoont de plaetse
daer de heere Cristus de stadt van Jerusalem beschri
den ende Sprack dese woorden wee wee u Jerusalem
hoe dickwils hebbe ick v villen vergaderen aels
een hen haer jongen maer en hebt niet gevilt
van hier gaende Soo Zijn wij ghecomen int
hofken daer de drie apostelen Sinte pieter S Jan
ende S Jacob waren Slapende als onse
Salichmakers was biddende ende water ende bloet
Sweten hier bi was de plaetse daer de Joden de heere
Cristus Gevangen hebben daer de cussen van
Judas ende daer S pieter Malchus het een oor
afgehouden heeft niet wijt van hier Slagen vij
Graft van absolom vaer hij begraven was
ende is boven verwulleft gelijcker wise
Naar Jeruzalem
Q waar Judas zichzelf verhing
R het graf van Absalom
S de brug van de wateren
T de begrafenis der Joden
V de vallei van de verwenste vijgenboom
X de weg van Bethanië
Y de weg van Jeruzalem
Z de waterstroom Cedron de olijfhof
Op de Olijfberg heeft de Here Christus Zijn apostelen geopenbaard en gepredikt over de jongste dag des Heren en over de grote verwoesting van Jeruzalem zo dat er geen steen op een andere zou blijven, zoals geschreven staat in Mattheüs 24:2. Ook volbracht onze Zaligmaker op deze berg Zijn hemelvaart en nam Hij afscheid van deze wereld en van Zijn apostelen. Bij het oprijzen naar de hemel maakte Hij een teken in een steen door er Zijn gezegende voeten in te drukken. Men ziet het tot op heden als een perfect teken van een wonder en op deze plaats staat nu een kerkje of kapelletje dat rondom met heel mooie marmeren pilaren gestut wordt zoals hierboven al eens vermeld is. Toen wij wat verder naar beneden gingen, toonde men ons de plaats waar de Here Christus weeklaagde over de stad Jeruzalem met deze woorden: 'Wee wee u Jeruzalem, hoe dikwijls heb Ik u willen bijeenbrengen als een hen haar jongen, maar u heeft het niet gewild.' Hiervandaan kwamen wij in het hofje waar de drie apostelen St. Pieter, St. Jan en St. Jacob sliepen toen onze Zaligmaker bad en water en bloed zweette. Hier was de plaats waar de Joden de Here Christus gevangen hebben, waar de kussen van Judas gegeven werden en waar St. Pieter Malchus een oor afgehouwen heeft. Niet ver hiervandaan zagen wij het graf van Absalom, waar hij begraven is, en er staan gewelven boven
39v
Pelgrimsche Reijse
is boven n Capelle ende wat turcke ofte
Moore daer wij bij gaen werppen door de gaten
in met steenen om dat hij zijnen vader niet
Ghehoorsaem en was geweest oock Soo worden
wij Gebracht op het water beecxken Cedron niet
verre van de stadt Jerusalem hebben wij gesien
daer de heere Cristus neder gevallen was als de
joden hem vingen ende op den plaes daer den val geschiede
het Licham perfectelicke in het achticheijt
Geberchte in gedruckt soo hadde voeten als
oock het geheel Licham van vooren gelicker
wijse oft een mensche viel in weecke
Kleije ofte aerde op staende soo worden hij ghe
sleept ofte getogen door dese beecke van cedron
ende dese beeke was in voorlede tijden Sonder
water inder Soomer in vijf of Ses manden
Aldaer niet en Regent
ende des anderen dachs Sijn wij gegaen nae de bloet
Acker Genaemt acheldemach dese hebben de
Joden Gecoft om dertich pennigen om wecker
dertich penningen judas d heere Cristus
verraden hadde ende daer is in een groote
Speloncke daer men bove over mach Gaen
net als een Seer groote kelder daer in leggen
Veel doode lijchamen die de pelgrims Comen besichtigen
Ende en ruijcken tot gener tijt dan hier en daer eenen
wat vergaet ende dese plaetsen is Seer Legge ende
niet bequaem om te geburijcke wijllee de dooden ouer
Beneden inte brengen soo zijn daer boven op verschiden
Gaten Ghemackt om de dooden met trouwen van boven
nae beneden af te Laeten voorts Soo zijn wi oock
Ghecomen aen de fontine ofte waterken silo
Ghenaemt daer de heere crustus den blinden
Siende Maeckten Soo wanner als hij heb zijn
oogen met Spegsel ende Slijm der aerden
gestrecken hadden ende weder m hem wasschende
bi dese fontine ende is Siende geworden
wij Sijn Ghecomen ter plaetsen daer de proh
Jesius door het gebodt den bosen Coninckx
Pelgrimage
bij een kapel en de Turken of Moren die daar langs komen, werpen er door de gaten stenen in omdat hij zijn vader niet gehoorzaamd had. Men bracht ons ook bij het beekje Cedron, niet ver van Jeruzalem. Daar zagen wij waar de Here Christus gevallen was toen de Joden Hem gevangen namen en op de plaats waar het gebeurde staat het lichaam perfect afgedrukt in het steenachtige gebergte, zowel de handen als de voeten en het hele lichaam van voren, alsof een mens in de weke klei of aarde was gevallen. Toen Hij opstond werd Hij door deze beek van Cedron gesleept of getrokken en deze beek was vroeger in de zomer zonder water omdat het dan vijf of zes maanden niet regende. De volgende dag zijn wij naar de bloedakker gegaan, genaamd Acheldemach, die de Joden hebben gekocht voor 30 penningen, de 30 penningen waarvoor Judas de Here Christus verraden had. Daar is een grote spelonk, net als een zeer grote kelder, waar men boven langs kan gaan. Daarin liggen veel dode lichamen die de pelgrims komen bezichtigen en ruiken, niets anders dan een lichaam dat hier en daar vergaat. Deze plaats is zeer leeg en niet geschikt om te gebruiken. Om de doden erin te brengen, zijn er bovenop verscheidene gaten gemaakt om de doden met touwen naar beneden te laten zakken. Verder zijn wij ook gekomen bij de fontein of het watertje dat Silo heet, waar de Here Christus de blinde ziende maakte. Toen Hij de blinde zijn ogen met speeksel en slijm gemengd met aarde bestreken had en hem weer waste bij deze fontein, kon hij zien. Wij zijn gekomen aan de plaats waar de profeet Jesaja door het bevel van de boze koning
40r
Nae Jerusalem
Manasse met een Saegen door
Sneede is ende worden begraven onder een
vijtgeholde eijcken boom
op den 20 zijn wij pelgrims gereden naer betlahem
in Judeen ende besocht allee dese naer volgende pla
etsen onder wegen betlehem ende is vif itlajaensche
mijlen van Jerusalem of stijf een groote duijsche
mijlen
ten eersten is ons vertoont daer den boom
des heijlijghen Cruijs gewasschen is op dese plaetse
is nu Ghetimmert een kercken ende onder het
hoge autaer daer staet nu een vervallen kerck
op dese plaetsen ende aen de Slinckerhant is ons getoont
de plaets daer Sint Jan baptista geboren is ende men
gaet het met ses trappen rederwaers ende is gelegen in
Een vaelije van dese Lansdouwe
niet verre vande huijsinghe van Zacharias is ons
ghetoont het huijs van Sijnte elisabet daer maria de
Moeder Godts hare nichte quam Groete ende op dese
plaes heeft wel eer een kerck gestaen maer is nu al
Gheheel vervallen als oock de huijsinghe daer is
ons oock de woestinen daer Sijnt Jan baptista peneten
tie heeft gedaen ter tijn hij Seven jaren out was ende de
Speloncke is ons oock getoont daer hij Zijnen woonplaets
in hadden ende aen dese Speloncken stont een fontinen
dese plaetsen mach wel te recht een woestinen
Ghenaent werden
hier quamen wij ter plaetsen daer een Schoonen fontine
staet daer Sijnte pilijppus den moriaen doopte het water
Loopt in een vierkante bemurde plaets met trappen
neder Gaende om het Selve water te halen
onse aen Comste tot bethlem in Judeen
daer onse Salichmaker gebooren in
Godt Lof wij sijn ghecoomen in bethlehem in dauits
stadt ende leijt boven op ende aen den berch ende
daer hebben wij gevonden ontrent 40 huijsen doch slecht
van tijmmeringhe ontrent dese stadt betlehem en woonen
Geen turcken dan eenighe die wat kennisse van
het Cristendoom hebben ende wat turcken daer comen
in Corten tijt sterven soo dat dese plaetse van de turcken
Geschout wert.
Naar Jeruzalem
Manasse met een zaag doorgezaagd en begraven is onder een holle eikenboom. Op de 20e reden wij, pelgrims, naar Bethlehem in Judea en bezochten alle volgende plaatsen. De weg naar Bethlehem is 5 Italiaanse mijlen van Jeruzalem of dik 1 grote Duitse mijl. Ten eerste toonde men ons de plaats waar de boom van het Heilig Kruis gegroeid was; op deze plaats is een kerk gebouwd en onder het hoogaltaar staat nu een vervallen kerk. Op deze plaats, aan de linkerkant, toonde men ons de plek waar St. Johannes de Doper geboren is; het gaat daar zes treden naar beneden en de plek is gelegen in een dal van deze beemd. Niet ver van het huis van Zacharias toonde men ons het huis van St. Elizabeth, waar Maria, de moeder van God, haar nicht kwam begroeten. Op deze plaats heeft ooit een kerk gestaan, maar die is geheel vervallen en dat waren de behuizingen daar ook. Men toonde ons de woestijn waar St. Johannes de Doper boete heeft gedaan toen hij zeven jaar oud was. Men toonde ons ook de spelonk waarin hij woonde en bij deze spelonk stond een natuurlijke bron; dit alles kan met recht een woestijn genoemd worden. Hier kwamen wij bij de plaats waar een mooie fontein staat en daarin heeft St. Philippus de Moor gedoopt. Het water loopt in een vierkante bemuurde plaats met treden naar beneden om het water op te halen. Onze aankomst in Bethlehem in Judea, waar onze Zaligmaker geboren is. God zij geloofd dat wij zijn gekomen in Bethlehem, Davids stad, die boven op de berg ligt en daar troffen wij ongeveer veertig huizen, maar in slechte staat. In deze stad Bethlehem wonen geen Turken op een paar na, die wat kennis hebben van het christendom, en de Turken die daar komen sterven na een korte tijd, zodat deze plaats door de Turken wordt gemeden.
40v
Pelgrimsche Reijse
Omtrent Bethlehem ende rontsomen bethlehem
Sagen wij schoone valijen die welbeplant waren
met wijngaerden ende anderen vruchten meer oock.
Schoone olijf boone Soo dat wij geen Schoonder
Lansdouwe int heijlich Lant gesien hebben
Int behlehem zijnde soo wi gegaen int minne
Broeder Clooster ende elcx offerde vijftien
Madine om was kersen ende t onder hout der lampen
die al daer gestadigh branden soo sijn pelgrims met bran
dende kaersen met prosesisie gegaen ende besoeckt ende
allee de naer volgende plaetsen vit de kappelle der
Mindrebroeders gaende zijn wij dertien trappen nedergeklo
mme daer ons vetoont is de waerachtighe plaetse
daer de here Cristus onsen salichmacker gebooren
is uijt de onbevleckte reijne maget maria in dese kappelle
onder den hoogen autaer daer staet een ronde cuijle
met een sterre rontsom gehouden ontrent een duijme
diep ende opt auhaer daer staet een tavereel daer de
geboorten onses Salichmackers in geschildert is ende
daer voor hangen acht brandende Lampen ende desen
autaer staet op twee pilaren ende is onder open
hier dicht bij gingen wij drie trappen nederwaers aen
ons rechter hant aldaer worde ons vertoont den
plaetsen daer de drie Conighen het kindeken Jesum
quamen besoecken ende voor het kindeken neder vallende
het kint aenbiddenden ende haer offerhande dede opden
plaets staet nu ter tijt een authaer bedeckt met een
Mermer Steen ende daer boven hebben wij gesien
de krebbe onses Salichmackers ende is in
Marmer steen beslagen ende daer voor hangen drien
brandende Lampen
inden hoeck van dese kappellen daer staet een
ront gadet ontrent een arm Lanck of soo grodt ende
Men Seijt dat de Leijdt Sterre daer in gevallen
is als de drie konigen tot belehem gecomen waren
om het kindeken te aenbidden
desen voorschreven Cappelle is Lanck vant
autaer of dertich voeten ende thien voeten breet
ende is becleet rontsom met suijveren marmer
steen tot het verwulfte toe buijte de kappelle
dicht daer bij daer is een Speeloncken daer
in staet een auter ende met een graft daer de
onnosele kinderkens in begraven zijn die herodes
heeft laeten Dooden
noch staet daer dicht bij een andere spelocken
Daer
Pelgrimage
In de nabijheid van Bethlehem en rondom Bethlehem zagen wij zulke mooie dalen die goed beplant waren met wijnranken en andere vruchten, maar ook zulke mooie olijfbomen, dat wij geen mooiere landerijen in het heilige land hebben gezien. Toen wij in Bethlehem waren, gingen wij het minderbroederklooster binnen en ieder offerde 15 madijnen voor waskaarsen en het onderhoud van de lampen die daar gestaag branden. Toen zijn wij, pelgrims, met brandende kaarsen met de processie meegegaan en bezochten al de hierna volgende plaatsen. Toen wij uit de kapel van de minderbroeders gingen, daalden wij dertien treden naar beneden en men toonde ons daar de echte plaats waar de Here Christus onze Zaligmaker is geboren uit de onbevlekte reine maagd Maria. In deze kapel, onder het hoge altaar is een ronde kuil met een ster rondom gehouwen, van ongeveer 1 duim diep. Op het altaar staat een tafereel waarin de geboorte van onze Zaligmaker is geschilderd en daarvoor hangen acht brandende lampen. Dit altaar staat op twee pilaren en is aan de onderkant open. Hier dichtbij gingen wij drie treden naar beneden aan onze rechterkant en daar toonde men ons de plaats waar de drie koningen het kindeke Jezus kwamen bezoeken. Zij vielen voor het kindeke neer, aanbaden het kind en gaven hun offerande. Op die plaats staat nu een altaar bedekt met marmer en daarboven zagen wij de krib van onze Zaligmaker die uit het marmer gehouwen was en daarvoor hangen drie brandende lampen. In de hoek van deze kapel is een rond gat dat ongeveer een armlengte groot is en men zegt dat de leid-ster daarin gevallen is toen de drie koningen in Bethlehem gekomen waren om het kindeke te aanbidden. Deze voornoemde kapel is vanaf het altaar 30 voet lang en 10 voet breed en is rondom bekleed met zuiver marmeren steen tot het gewelf aan toe. Buiten de kapel is een spelonk waarin een altaar staat met een graf waarin de onschuldige kinderen begraven zijn die Herodes heeft laten doden. Er is daar dichtbij nog een andere spelonk waar
41r
nae Jerusalem
in Begraven is ensebus ende dese hadden
Gheweest een desiepel van Sijnte Jeronimus
ende dit is noch bedeckt met een mermersteen
Ende staet vijt der aerden verheven ende is bedeckt
met eenen mermersteen aels het voorgaende graft
hier recht over is ons vertoont de plaetsen daer
S Jeronimus den heijlighen Schrift den bijbel ten
weten uijt het hebrensche int griex over geset
heeft ende wederom uijt griecx int Latijn ende
hier staet noch een authaer daer hij gecelebreert
heeft
dichtaent Clooster tot betlahem daer staet een
Schoone groote kercke ende is met Loodt bed
eckt ende int midde met een toorenken Soo dat
wij dier gelicken noijt Ghesien hadden daer staen
aen elcke sijnen eenen twintich marmer pilaren ende is
Rontsom met drie trensen ende de pilaren zijn root
achtich van Coleur ende elck is uijt eenen steen
Gehouden ende Schoon Ghepleijst Comenden
vant pedestael tot het Capittel toe daer de boogen
op Gheslagen waren ende zijn soo effen ende gladt
als Spiegel Glas ende boven met houten
Spanagien aengeleijt om alte met met steen te verviullen
dan desen kerck en wort voorts aen niet mer in
eeren Ghehouden soo dat in den eenen hoeck deser
kercke Garst Lach ende in den anderen hoeck
voerasie voor de beesten om te vercopen soot Scheen
ende kercke is Lanckt twee hondert acht en
twintich voeten ende sevenentseveuenticht voeten
breedt van dese voorschreven voor kerck ofte opt Choor
zijnder in alles viftijch pilaren
Als wij nu alles besocht hadden de heijlijghe plaetsen
tot betlahem ende een maeltijt gedaen met Goeden
wijn ende broot ende wij vermacten ons een weijnigh
met haer van alle de Sware reijsen ende als nu
het mael Ghedaen was soo heft er een van
de minnebroeders om gegaen om van elcx een aelmissen
te hebben tot onderhout van haer Convent ende
een iegelijcken Gaf na zijnen belieften
Des anderen dachs des morgens isser een schoon
hoochmisse Ghsongen in desen Cappellen
daer onsen salichmacker is Gebooren ende
daer nae wat gegeten hebben
Naar Jeruzalem
Eusebius begraven is, die een discipel van St. Hieronymus geweest is en het graf is ook bedekt met marmer. Het rijst op uit de aarde en is bedekt met marmer net als het voornoemde graf. Hier recht tegenover toonde men ons de plaats waar St. Hieronymus de Heilige Schrift, namelijk de Bijbel, uit het Hebreeuws in het Grieks vertaald heeft en daarna uit het Grieks weer in het Latijn. Er staat ook een altaar waarop hij gecelebreerd heeft. Dicht bij het klooster van Bethlehem staat een mooie grote kerk die met lood bedekt is met in het midden een torentje; iets dergelijks hadden wij nooit gezien. Er staan aan elke zijde 21 marmeren pilaren, er zijn drie omlopen en de pilaren zijn roodachtig van kleur en elke pilaar is uit één steen gehouwen en mooi gepolijst vanaf het voetstuk tot het kapiteel, waar bogen op aangebracht waren en zij zijn zo effen en glad als spiegelglas. Er zijn bovenop houten overspanningen aangebracht om alle pilaren met steen te overkappen. Deze kerk wordt verder niet meer in ere gehouden zodat er in een hoek van deze kerk gerst lag en in een andere hoek voer voor de beesten om te verkopen, naar het scheen. De kerk is 228 voet lang en 77 voet breed en in deze voornoemde kerk zijn vanaf het portaal tot en met het koor vijftig pilaren. Toen wij alle heilige plaatsen in Bethlehem bezocht hadden en een maaltijd hadden genoten met goede wijn en brood, vermaakten wij ons een beetje met iedereen na de zware reis. Toen het maal op was, is er een minderbroeder rondgegaan om van iedereen een aalmoes te krijgen voor het onderhoud van hun convent en ieder gaf wat hem beliefde. De volgende dag is er 's morgens een mooie hoogmis gezongen in de kapel waar onze Zaligmaker is geboren. Nadat wij wat gegeten hadden,
41v
Pelgrimsche Reisen
Ons wederom gekeert op eselfs nae de heiligen
stad Jerusalem ende onderwegen op verschide ander
plaetsen die wi int reijse nae betlehem niet
Ghesien hadden ende ons in alles vertoont alsoo
hier nae volgen
ons is vooreerst op den wech zijnde vertoont den
plaetsen daer de engel de herders de blijde tijdinghen
brochten als dat den salichmacker Ghebooren was
tot betlehem in dauidts stadt van daer reijsenden
is ons oock vertoont de plaets vant huijs ende
t gaft van rachel de huijsvrou van jacob den
welcken vijt den aerden is verreesen ende inden
vallijen begraven leijt inde plaetsen die rama
hiet daer het evangelij af spreeckt daer is een
stemme in rama Ghehoort van ghehuijl
ende Gheschrij rachal beschrijende haer
kinderen die daer in waren
hier bij Lach den berch daer de Ladder
tot den hemel op gerecht was ende de engelen
op en of Liepen daer Jacob was Slapen daer onder
den geneuer boom
oock worden ons vertoont den berch daer den winger
den op stonden ende vruchten voorts brochten op deen
naecht als dat Lam Godts ter werelt quam
van Suijveren maget maria tot betlehem
ons is oock vertoont de plaetsen daer de prohe
et eliaes hem hadden verborgen als alle de
Anderen propheten vervolcht vierden
niet verre van hier vorden ons vertoont
de plaetsen daer den boom gestaen hadden daer
Maria de Moeder Godts Altidt was rustenden
Als Sij nae Jerusalem of nae betlehem
was reijsenden
oock is ons op den wech vertoont het huijs
vanden Coninck dauidt met de piscinen ofte fontine
daer barsabea haer in wiesch ofte reinighde
ende desen Coninck dat boven vijt Sijn huijs
ofte peleijs dat Sien Conde Schoonheijt desen
vroune ende is ontsteeken met oncuisheijt Soo
Dat hij haren man vriam beval voor inden
Slagh Ghestelt te worden doen deden hij mit
haer zijne wille
ende wij pelgrims zijn des anderen dachs des naer
middagh weder om gaen besoecken int alder
Pelgrimage
zijn wij op ezels weer teruggekeerd naar de heilige stad Jeruzalem. Onderweg, op verscheidene andere plaatsen die wij tijdens de reis naar Bethlehem niet gezien hadden, toonde men ons alles wat hierna volgt. Eerst toonde men ons onderweg de plaats waar de engelen de herders de blijde boodschap brachten dat de Zaligmaker geboren was in Bethlehem, in Davids stad. Toen wij verder reisden, toonde men ons ook de plaats van het huis en het graf van Rachel, de huisvrouw van Jacob, die uit de aarde zijn verrezen en in het dal liggen op de plaats die Rama heet. Daarover spreekt het evangelie: in Rama, hoorde men een stem die huilde en weende, van Rachel die haar kinderen beweende die daarin waren. Hierbij stond een berg waar de ladder tot in de hemel opgericht was en waar de engelen op en af liepen toen Jacob sliep, daar onder de jeneverbes. Men liet ons ook de berg zien waar de wijnrank op stond die vruchten voortbracht in de nacht dat het Lam Gods ter wereld kwam uit de reine maagd Maria in Bethlehem. Men toonde ons ook de plaats waar de profeet Elias zich had verborgen toen alle andere profeten vervolgd werden. Niet ver hiervandaan toonde men ons de plaats waar de boom gestaan heeft waar Maria, de moeder van God, altijd rustte als zij naar Jeruzalem of Bethlehem reisde. Ook toonde men ons onderweg het huis van koning David met het bad of de fontein waar Batseba zich waste of reinigde. Deze koning had boven uit zijn huis of paleis de schoonheid van deze vrouw kunnen zien en er kwamen onkuise gedachten in hem op. Daarom gaf hij het bevel dat haar man Uria voor in de slag opgesteld moest worden en toen deed hij met haar wat hij wilde. Wij, pelgrims, bezochten de volgende dag in de namiddag weer het Aller-
42r
Nae Jerusalem
heijlichste Graf onses heeren ende Salichmacker
Sonder iets daer ofte geven ende voorts be
Soecken al de Anderen heijlighe plaetsen Alsoo ick hier
Vooren nach int breet verhalt hebben
Als wij nu te jerusalem waren Soo worden onder
de hooghmijsse opt heijlijghe Graft ons heeren Jesus
Crijstus een ridder Godts Gheslagen wesenden van
bruggen in vlaenderen op de manieren als hijer nae ghes
chreven wert Alsoo ick Selfs vijt het orienael
Boeck ghetrouwelijck overghesedt hebben
Om nu wederom te comen tot mijnen voorganden
Matterie Soo ist dat wij vijt den tempel vant heijle
ghe Graft Ghelaeten zijn ons is oock vertoont de
plaetsen daer abraham Sijnen Soon Isack op geoffert
heeft ende dese plaetsen gadt men met trappen op
waers ende comt mede op den berch van calvareijen ende op desen
plaets stadt nu een Cleen griecx kercken
Van dese plaets gaende Soo zijn wij ghecomen int
Minnebroeders Clooster ende hebben daer onsen
Maeltijt Ghehouden ende opt Lesten van onse maeltijt
Soo heeft een minnebroeder een Schottel in sinen
handt hebbende een aelmossen van ons pelgrims gegeven
t walef agnus dei twelck Ghemackt was van alder
hande heijligen aerden
ende des dachs daer aen des Morgens vroech Soo heeft
Een ijder pelgrim Sijn bewis ofte Sertieficasi vanden
Gardeijan Ghehaelt ende elckx gaf daer voor
twalef Maddine dat nu hebbende soo zijn wij voorts
ghereijst nae Rama
Als Mijnen met broeders de pelgrims wederan keereden
nae de stadt rama om nae venetien ende voorts elcks
sijns weechs te reijsen soo most ick bijnnen Jerusalem
blijven overmidts dat mijn broeder wolphert dircksz de
welcken met mij dese reijse dede seer Cranck was
bevangen sijnde met een seer harde ende heete
koorsen Soo dat hij Seer qualijcker staen ofte
Gaen conden het welcke mijn Seer verdrietich
was soo most ick nochtans de patientie hebben ende
Ander tijt vervachten ende alles in Godts handen
enden ten tweeden dach daer nae wesenden op sijnten
bartolemeues dach ontrent met de onder Ganck
der Sonnen Soo is mijnen broeder voorschreven
deser werelt over leden ende is begraven int
Minnebroeder Clooster alsoo het feest dach
van Sinte Bartolemes woorden gecelebreert soo
is Mijn broeder Begraven des anderen dachs
Naar Jeruzalem
heiligste Graf van onze Heer en Zaligmaker zonder daar iets voor te geven. Verder bezochten wij al de andere heilige plaatsen zoals ik hiervoor te voor en te na breeduit verteld heb. Toen wij in Jeruzalem waren, werd onder de hoogmis op het Heilig Graf van onze Heer Jezus Christus een ridder van God geslagen die uit Brugge in Vlaanderen kwam, op de manier als hiervoor beschreven werd en zoals ik het zelf uit het originele boek getrouw heb overgezet. Om nu weer te komen tot mijn voorgaande materie, het is zo dat, toen wij uit het Heilig Graf geleid werden, men ook de plaats toonde waar Abraham zijn zoon Izaak geofferd heeft. Voor deze plaats gaat men trappen op en komt mede op de Calvarieberg. Op deze plaats staat nu een kleine Griekse kerk. Wij verlieten deze plaats en kwamen in het minderbroederklooster. Wij hebben daar onze maaltijd gehad en aan het eind daarvan had een minderbroeder een schotel in zijn hand en kreeg hij van ons pelgrims, een aalmoes. Hij heeft ons twaalf Agnus Dei gegeven die gemaakt waren van allerhande heilige aarde. De volgende morgen vroeg heeft iedere pelgrim zijn bewijs of certificaat bij de overste gehaald en ieder gaf daarvoor 12 madijnen. Toen wij dat hadden, zijn wij doorgereisd naar Rama. Toen mijn medebroeders, de pelgrims, terugkeerden naar de stad Rama om naar Venetië en verder elk zijns weegs te gaan, moest ik in Jeruzalem blijven omdat mijn broer Wolphert Dircksz, die samen met mij deze reis maakte, zeer ziek was. Hij had zeer hoge koorts, zodat hij heel moeilijk kon staan of lopen, wat ik heel verdrietig vond. Dus moest ik geduld hebben en op een ander tijdstip wachten, want alles was in Gods handen. De tweede dag daarna, dat was op St. Bartholomeusdag ongeveer bij zonsondergang, is mijn voornoemde broer overleden en hij is in het minderbroederklooster begraven. Vanwege de viering van het feest van St. Bartholomeus is mijn broer de volgende dag 's morgens vroeg begraven.
42v
Pelgrimsche Reijse
Des Andere dachs des Morgens
vroech hoe wel dat Gemenelijck den
Pelgrims die te Jerusalem sterven
begraven worden op den bloet acker ende dit
worden aldus Gedaen over Midts dat den turck
van Sijnen sieckten niet en wijsten ende dat desen
Minnebroeders alleen erfgenamen soude zijn anders
Soo neemt de turck de volle helft van den
Naegelaten Goederen nae hem soo hebben desen
Minnebroeders zijn Gelt dat hij hadden Als oock
zijn Clederen ende voorts Allee dat hem toe behooren
tot haer Ghenomen Soo Sij seggen erfgenamen
te zijn ende dat het haer altoe Comt volgens den
bolle die Sij van den paus van Romen hebben van
Alle de Goederen der pelgroms die welcke sterven
in eenighe ilanden tusschen Venesie ende Jerusalem
Soo hebbe ick tot Jerusalem den tijdt verwacht
wesende alleen een pelgrom aldaer met Grooter droefheijt
en Swaerrigheijt benout mijn seer benant van harten soo
dat ick wel seggen mocht met susanna mijn hert is Benaut aen alle
Canten en was van niemanden eenighen troost verwachtende dan nam
Mijn toe vlucht tot al een die mijn Genoecsamen van allee
priculen Mierackeluselijck verlossen sal als hij susanna gedaen
heeft soo dat niemant van hem verlaeten sal worden die op
hem vast vertrouwen.
Als ick nu ontrent twalef dagen was wachten de tot
jerusalem soo isser Gecoomen den hoog duus man bij hem
hebbende een Bagijne de welcke uijt Cipes Gecoomen
was daer door ick mijn verhope met het selve schip
nae Cipres te vaaren Soo mag ick dese man waer
ende ben met hem Gereijt nae Rama ende nu Buijten
de poorte van Jerusalem wesende soo heeft de turckse
Mocker ons geset op eeselijnne ende hij Gijnck weder
om nae Jerusalem om noch iets te bestelle ende wij wachten
dese mocker Soo sagen dat eenige turcken hebbende
Bij haer enege jongen van twalef of dartijen jaren sij
histen desen jongens op ons en gauen hem een stuck houdt
van dardalf voeten lanck en Bij mijn Comende heeft mijn
Beginnen te slaen dat ick op de herde ben gevallen
onder tusschen soo quamen een moockers die wij Ghehuert hadden
ende waren blijde dat wij op den reijse waren so welck gedaen
worden vanden turck om dat wij ons tegen dese jongen
Soude opstellen soo soude sij acsie Gehadt hebben
om ons Geuangen te nemen ende t souden ons vrij
wat Croonen Gecost hebben eer wij daer uijt souden
Connen raecken
Pelgrimage
Hoewel de pelgrims die in Jeruzalem sterven gewoonlijk worden begraven op de bloedakker, hebben de minderbroeders dit niet gedaan aangezien de Turken niets wisten van zijn ziekte en opdat daardoor deze minderbroeders de enige erfgenamen zouden zijn. Anders nemen de Turken de volle helft van de nagelaten goederen in bezit. Nu hebben de minderbroeders het geld dat hij had en zijn kleren en verder alles wat hem toebehoorde, in bezit genomen. Zij zeggen dus erfgenamen te zijn en dat alle goederen van pelgrims die sterven in een land tussen Venetië en Jeruzalem aan hen allemaal toekomen volgens de bul die zij van de Paus te Rome hebben. Zo heb ik in Jeruzalem een tijd gewacht, als enige pelgrim daar, met grote droefheid, een bezwaard gemoed en een zeer benauwd hart, zodat ik wel zeggen kon, net als Susanna: mijn hart is benauwd aan alle kanten en er was van niemand enige troost te verwachten. Toen nam ik mijn toevlucht tot de Enige die mij genoegzaam van alle gevaren op wonderbaarlijke wijze verlossen zou, zoals Hij Susanna ook verlost heeft, want niemand zal door Hem verlaten worden, die vast op Hem vertrouwt. Toen ik ongeveer twaalf dagen had gewacht kwam er een Hoogduitse man die een begijn bij zich had die uit Cyprus kwam, waardoor ik hoopte met hetzelfde schip naar Cyprus te kunnen varen. Ik zag deze man en ben met hem naar Rama gereisd. Toen wij buiten de poort van Jeruzalem waren, heeft de Turkse reisgenoot ons op een ezelin gezet en hij ging terug in Jeruzalem om nog iets in orde te brengen. Terwijl wij op deze reisgenoot wachtten, zagen wij enige Turken die een jongen van twaalf of dertien jaar bij zich hadden. Zij hitsten deze jongen tegen ons op en gaven hem een 3,5 voet lang stuk hout en toen hij bij mij kwam, begon hij mij te slaan, zodat ik op de grond viel. Ondertussen kwam de reisgenoot die wij gehuurd hadden en wij waren blij weer op reis te zijn. Dit wordt door de Turken gedaan zodat als wij ons tegen de jongen zouden verweren, zij daarom een reden gehad zouden hebben om ons gevangen te nemen en het zou ons heel wat kronen gekost hebben om daar weer uit te kunnen komen.
43r
Nae Jerusalem
Geraecken dese voorschreven hoochduijsse
pelgroms en heeft tot jerusalem geen heijlighe plaesen
Besocht soo hij mij seijde ende meer uijt lichtvaerdicheijt
en idelheijt van hoofde darwaers vas gecomen liever
dan vijt devosie alsoo het selve aen hem wel Bleijckend
Scheen nu onderweegen wesende ontrent de hercke van den
profeet jeremias soo quamen ons aen drie ofte vier
Bosroouers tasten ons Aen om een stijck Geldts
te hebben Soo dat onse moockers ofte leijtsmans
met haer verackerdeerde ende beloofde te geuen
Sekere Madijne daer ick dese moockers al van te
vooren hadde versijen en dese boeuen hebben ons doen
verlaeten maer nader hant wederom Geuallen op een ander
plaes ende wilden wederom Geldt van ons hebben soo dat dese
voorschreuen moockers haren wille mosten doen eer sij ons
Ber bij wilde laeten passeren.
Nu verder Comende int philisteenschen gheberchte quamen
ons tegevoet twee arabiers te voet wesende met den eenen
Arm ende voorts het halve Lif Bloot elcx versijende
Met een Booge ende pilen dese ons vooren siende
Soo nam den eenen Sij Boogh vanden arm ende macke
Geereetschap om nae mijn te schieten sonder iets te
Eijsschen ofte seggen ende nu neffens ons weesende nam
den booge Gespannen ende den peijl daer op mij hiermede
driegende te door schieten int Bij reijde ende was elck
oogenblick den Schut verwachtende ende de heere
versacht dat het niet en Geschiede voortridende
quamen wij int philistijnsche Geberchte soo onder haelden
wij onse Macker ende voorts seer spoedigh die onder
dese Soo vonden wij wel Sestigh ofte seuentigh
turcken dije mijn een seer Groote vreese Aenjaeghde
Genootsaecke ons te begeuen onder haer Geselscap ende
een van deese turcken altijts een Bij mijn voechde
die wilde mijn veel seggen om mijn een groote
vreese Aen te jaagen ende seide mij met te wille nemen
tot een Slaave maer den Goeden Godt heeft
mijn Behoet ende Bewaert dese voorschreven
turcke waren Geveest tot jerusalem en waren
van Roma Gecoomen des daechs te vooren
weesende des dondersdaechs des Auonts om des vridachs
marckt wilden om die Al daer te houden de turcken
houden haeren Marckt vridachts te negen uren tot 12 uren
toe ende Soo voorts alle vridagen het Geheelen jaer doer
Soo dat Sij als dan haer huijse ende winckels sluijten
ende Gaen in haer kercken voor en nae ist altijt wercken dachs
Soo dat alle dese turcken wederom op den wech waren om te
keeren nae roma daer sij woende des saterdachs des morgens
Naar Jeruzalem
Deze voornoemde Hoogduitse pelgrim had in Jeruzalem geen heilige plaatsen bezocht, zoals hij tegen mij zei, en was meer uit hoofde van lichtvaardigheid en ijdelheid daarheen gegaan dan uit devotie, hetgeen hij wel liet blijken. Terwijl wij onderweg waren, ongeveer bij de kerk van Jeremia, kwamen ons drie of vier struikrovers tegemoet en zij eisten een som geld van ons en onze reisgenoten of begeleiders kwamen met hen overeen om hun een zeker aantal madijnen te geven. Van deze wandaad had ik deze reisgenoten of begeleiders van tevoren al verdacht. Deze boeven hebben ons toen verlaten, maar ons naderhand weer overvallen op een andere plaats en zij wilden weer geld van ons hebben en de voornoemde reisgenoten moesten doen wat zij wilden voordat zij ons wilden laten passeren. Toen wij in het Filistijnse gebergte kwamen, kwamen twee Arabieren te voet ons tegemoet, met één arm naar ons toe gericht en verder het halve lijf bloot, elk voorzien van pijl en boog. Toen zij ons van voren zagen, nam de een zijn boog van zijn arm en maakte zich gereed om op mij te schieten zonder iets te eisen of te zeggen. Toen zij naast ons waren, werd de boog gespannen en de pijl op mij gericht en hij dreigde mij hiermee neer te schieten in het voorbijrijden. Ik verwachtte elk ogenblik het schot en verzocht de Heer dat het niet zou gebeuren. Al rijdend kwamen wij in het Filistijnse gebergte en zo haalden wij onze reisgenoot in en vonden die spoedig onder wel zestig of zeventig Turken die mij zeer veel angst inboezemden. Wij waren genoodzaakt ons in hun gezelschap te begeven en een van deze Turken kwam steeds bij mij en wilde veel tegen mij zeggen om mij heel bang te maken en hij zei dat hij mij mee wilde nemen als slaaf, maar de goede God heeft mij daarvoor behoed en bewaard. Deze voornoemde Turken waren de dag ervoor naar Jeruzalem gekomen, vanuit Rama, dat was op donderdagavond, om op vrijdag daar markt te houden. De Turken hielden hun markt op vrijdag van 9 tot 12 uur en dat op alle vrijdagen het hele jaar door, zodat dan hun huizen en winkels gesloten waren en zij gingen voor en na elke werkdag naar de kerk. Nu waren al deze Turken weer op weg om op zaterdagmorgen terug te gaan naar Rama, waar zij woonden.
43v
Pelgrimse Reijse
Nu Comende int Aldernaeste Geberchte
Daer de arabiers haere wacht houden daer most ick Betalen mijn
hooft Geldt ende de andere turcke most ick ock tevrede
stelle Soo ick Best Cost ende daer wasser een die sijn
Sontgen op een eesel hadde sette daer hij niet voorgeeven
wille dese jonge namen Sij bij de voet ende werpe hem
van Boouen neder Soo quamen wij voorts met Grooter droefheijt
ende perickel tot rama ende sijn Gheherbercht bij ons oude
hospitael Godt lof tot Roma weesende Soo hebben wij
Aldaer gerust tot dat het Schepije tot josepha gereet
was om t seijl te gaen nae Venesie
op den 10 september des morgens tot Rama Gecoomen
noch drie pelgrims wesende van dortrecht Genaemt
Adriaen Hendericksz de Vlaminck met maritie Cornelisdochter
Sinen huijs vrou ende den Anderen was genaemt Adriaen
Dircksz droegen dese waren vergeselschept met den patroen
van Cleijn Schepken ende quamen van Gaza daer samson
zijn woonplaes hadde gehadt ende quamen alle den wech te
Lende om de prickel te ontgaen van een zeeroouer die
haer int Gesicht hadde
Door de Comste van dese drie pelgrims soo was ick seer verblijt
ende vergetende alle vorgaende rou ende prickelen die ick
vijt gestaen hadde ende hoopte nu een Beeter uijtcomste
Des andere daechs des morgens ontrent vijer uren soo zijn wij
Gereeden van Rama na Japha nu uijt rama zijnde soo hoorden wij
Al Sulcken Geschruij van vele hanen dat het Scheen
onmogelick te wesen datter Soo veel hanen op eenen plaes geweest sijn
Als wij nu tot Japha stil waren soo versocht onsen patroen
dat wij bij Schepijen Bleijue Soude om te verhoeden de prickelen
des turcks dat ons vergunt is van die van Japha onder anderen
Soo zijn daer vrij wat turcken op See gecoomen soot scheen vrij wat
Van Aen Sijen te weesen om met haeren paerde te speelen ende te
baden ende dat ghedaen zijnde zijn weder omghereden daer sij van
daen Gecoomen waren sonder ons iets te misdoen ende noch soo
quam daer een partij daer onder een was uijtmuntende Bij eenighe van de anderen
Sommighe van haer hebben gebaet ende enighe dienaers
quamen in ons Schip ende hebben het al ondersocht hoewel dat
het ouericheijt verboot ende worpen al het branthout om
Daer Sij een fles wijn Gheuonden hebben en terstont uijt droncen
hebben ende Soo sij eens ofte twee maets Gedroncken
hadden wierden sij Seer droncken ende voorts het schip doorloopen
ende zijn oock bij mijn Ghecomen of nemen de alles wat ick
hadden met oock het heijlichdom dat daer Bij was als oock eenen
Buijdel die van verschide Schleure van Sijde Gebrijt was
ende wilde mijn noch ander af dwinghen ende Gijnghen
Mijn aen met Bijttere harde woorden ende niet een wort conden ick
verstaen onder dese Soo wasser een die trock zijnen sabel uijt
ende stelde die op mijne borst siende dat ick niet meer
Pelgrimage
Toen kwamen wij in het ernaast gelegen gebergte, waar de Arabieren de wacht houden en daar moest ik mijn belasting geheven voor iedere persoon betalen en de andere Turken moest ik ook tevreden stellen, zo goed als ik kon. Daar was er een die had zijn zoontje op een ezel zitten en omdat hij niet wilde betalen, namen ze het jongetje bij zijn voet en wierpen hem naar beneden. Zo kwamen wij verder in grote droefheid en gevaren in Rama en vonden onderdak in ons oude hospitaal, God lof. In Rama hebben wij gerust totdat het scheepje uit Jaffa gereed was om onder zeil te gaan naar Venetië. Op 10 september in de morgen kwamen nog drie pelgrims uit Dordrecht en de ene heette Adriaan Hendricksz de Vlaming, met Marietje Cornelisdochter zijn echtgenote en de andere heette Adriaan Dircksz Droegen en zij waren in het gezelschap van de kapitein. Zij kwamen uit Gaza waar Samson woonde en zij kwamen de hele weg over land om het gevaar te ontwijken van een zeerover die hen in het vizier had. Door de komst van deze drie pelgrims was ik zeer verblijd en vergat alle voorgaande rouw en gevaren die ik doorstaan had en hoopte nu op betere tijden. De volgende dag zijn wij om ongeveer 4 uur in de morgen van Rama naar Jaffa gereden. Toen wij uit Rama reden, hoorden wij zo'n gekraai van zo veel hanen dat het onmogelijk leek dat er zoveel hanen op deze plek waren. Toen wij stil in Jaffa aankwamen verzocht onze kapitein ons bij het scheepje te blijven om ons te behoeden voor de gevaren van de Turken, zoals wij die te duchten hadden van die van Jaffa onder anderen. Zo zijn daar heel wat Turken naar de zee gekomen, want het scheen hun heel wat aanzien te geven om met hun paarden te spelen en te baden. Toen dat klaar was, zijn zij weer teruggereden naar waar zij vandaan kwamen, zonder ons iets aan te doen. Toen kwam er nog een gezelschap onder wie er een was die boven de anderen uitstak. Sommigen hadden gebaad en enige dienaren kwamen op ons schip en hebben het helemaal doorzocht, hoewel hun overheid het hun verbood en zij wierpen al het brandhout overhoop omdat zij een fles wijn hadden gevonden, waaruit zij onmiddellijk hadden gedronken. Toen zij 1 of 2 maten gedronken hadden, werden zij zeer dronken en liepen daarna het hele schip door en zijn ook bij mij gekomen en hebben mij alles wat ik had, afgenomen, ook het relikwie dat ik bij me had en ook een buidel die van verschillende kleuren zijde was gemaakt. Zij wilden mij nog meer afdwingen en vielen mij aan met bittere, harde woorden, en niet één woord kon ik verstaan. Onder hen was er ook een die zijn sabel trok en hij zette hem op mijn borst. Toen zij zagen dat ik niet meer
44r
Nae Jerusalem
En hadden Soo hebben Sij ons voorts verlaaten
ende zijn te landen Gegaen ende verwachtende
haer meesters ende reden wederom te Landen waerts in
ende des anderen daechs daer aen ontrent een uren inde
Nacht Soo sijn wij zeijl gegaen van Japha na Cijprus
met eenen stilte van wint
Ende des daechs daer aen hebben wij int Gesicht
Gecreghen het Casteel vanden pelgrims aldaer den
pelgrims in verleeden tijdenplachten aen te Coomen
ende als nu Japha – Den darden dach hier nae
Soo zijn wij Gecoomen met ons Schip ontrent
acrij Leggende in Turckijen hebben daer ons Ancker
moeten setten om de Groote stilte ende teghen-
wint ende het Volck in dese stadt zijn wel eertijds
Cristenen Geweest ende is oock van de Cristenen
Gedisteruert Als het den Turck wederom innam
Aldaer eertijts schoone kostelijcke kercken ende
Gebouselen Gestaen hebben als men dat noch wel sien can
Ende van daer sijn wij gecoomen in den stadt in
turckijen genamt Turo die Ghedestrueert is van
Den Coninck van Constantinopelen ende is een stercke
grooten stadt Geweest als men noch sien Can ende is
weenigh bewoont ende daer ontrent woont volck
die Genamt worden rasphatie dat is te seggen
dat Sij Sonder kennisen van Godt ofte van
enege Afgoden ende werden onder de anderen turcken
Niet Gerekent hoe wel dat sij op de turckschen
Manieren Gecleet zijn ende dese eeten oock verkens
vlees ende als Sij des morgens opstaen heet eersten
vier voetighe Beesten ofte Dierte t zij paert esel hont Catte
ofte diergelicke dat Bidden zij voor dien dach aen voor
haer Godt ende zij seggen oock dat licham met Die siel
Gelick Sterft ende zij en verwachten Geen oordeel
Nae desen van hier Reijsen wij nae den fraij wel
getimmert stedeken genamt Saida Leggende in
turckien ende dat stedeken heeft aen de see Cant twee
Casteelen ende men can gaen vant een op ander met een
Lange steene brugge ende daer onder Loopt de zee
deur ende ten vloeijter noch ten ebter niet ende hochte
datter vloeijt dat is een Cupito hooch
Voor dese stadt saida lach een groot schip ofte hulk
van Constantenopelen den welcke alle jaers eens daer Comt
met boomwolle ende Lach geereet om Daruaers te
zijle ende hij hadde wel vijfhondert man opt Schip dese
wilde alle nae Constantenopelen ende wij waren door hem in Grot…
vrese ende mosten ons alle int Schip verborgen houden
Naar Jeruzalem
had, hebben zij ons daarna verlaten en zijn aan land gegaan. Zij wachtten hun meesters op en reden terug het land in. De volgende dag om ongeveer 1 uur in de nacht zijn wij onder zeil gegaan van Jaffa naar Cyprus met een windstilte. De dag daarna kregen wij het kasteel van de pelgrims in het zicht, waar de pelgrims in het verleden plachten aan te komen, zoals dat nu in Jaffa gebeurt. De derde dag daarna zijn wij met ons schip ongeveer gekomen tot Akko, dat in Turkije ligt. Wij moesten daar voor anker gaan vanwege afwisselend stilte en tegenwind. Het volk in deze stad is vroeger christelijk geweest en de stad is ook door de christenen verwoest toen de Turken de stad weer innamen. Dat daar vroeger mooie en kostbare kerken en gebouwen hebben gestaan, kan men nog wel zien. Vandaaruit zijn wij naar de stad in Turkije gegaan die Tyrus heet en die verwoest is door de koning van Constantinopel. Het is een sterke grote stad geweest, zoals men nog kan zien, maar er zijn weinig inwoners. Daar in de buurt woont een volk dat Rasphati genoemd wordt, dat wil zeggen dat zij niet geloven in God, noch in enige afgod en men rekende hen niet tot de andere Turken, hoewel zij zich op Turkse wijze kleden, maar zij eten wel varkensvlees. Als zij 's morgens opstaan, aanbidden zij het eerste viervoetige beest of dier dat ze zien, hetzij paard, ezel, hond, kat of iets dergelijks, gedurende de hele dag als hun god. Zij zeggen ook dat het lichaam en de ziel gelijk sterven en dus verwachten zij geen laatste oordeel. Van hieruit reizen wij naar het fraaie goed gebouwde stadje dat Sidon heet en dat in Turkije ligt. Dat stadje heeft aan de zeekant twee kastelen en men kan van het ene naar het andere lopen via een lange stenen brug en daaronder door loopt de zee en er is geen vloed en geen eb en als er al een vloed is dan is die ongeveer een halve meter hoog. Voor deze stad lag een groot schip of hulk uit Constantinopel dat hier ieder jaar eenmaal komt met katoen en het lag gereed om naar Costantinopel terug te zeilen en het had wel 500 man aan boord die allemaal naar Constantinopel wilden; wij waren heel bang voor hen en moesten ons allemaal in ons schip verborgen houden.
44v
Pelgrimsche reijse
Den 10 oktober daer aen valgende soo
quam ons Alweer een Groote vreese Alom van den
turck Gevangen te worden want daer quamen twee
turcken die haren handen af Gesneden waren ende Leuendich
Buijten Scheps boort Gheworpen met noch ontrent derchteig
turcken die in zee verdroncken soo men seijde Soo hadden dat
dat vijf Cristenen Gedaen die uijt Cipres waren gevaren met
het turckse Schip voor bootgheselle oft voor Schepevolck
ende voeren met haer Schip deur dese tijdijnghe quam in de
stadt met een Groote op roer want het schip daer tuijs
hoorden alsoo dat die vander stadt ontstelt waren ende die van
ons Schip dorsten niet aent Lant Comen om broot ende andere
Nootsackelicke behoeften te Coopen ende den noot ons dwinghende
Aent Lant te moeten Comen soo en wijlden dese turcken ons geen
broot vercoopen omdat wij Cristenen waren ende wij namen het broot
met geweldt uijt den ouen ende zijn sonder enich vertoeuen t schepije
Gecoomen seer Beurst zijnde ende terstont t zijl gegaen
hoe wel het seer stijlle was ende Roeijde met den Boot om
het Schip op de vaert te brenghe ende onsen patroon zijn
oogen altijt nae de stadt hadde Sorgende dat zij ons
Achter volgen Soude ende alsoo het tegen den auent ginck
Soo heeft het Godt versijen dat het wat heeft beginnen te
Coelen ende ons Goeden wint verleenen om nae Cipres te zeijlen
Ende in de veertijen dagen dat wij van Jospha gezijlt
waren weijnich ofte Geen wint hebben Gehadt maer altijt
stille Soo dat wij den 12 october tot Cipres gecomen zijn inde
hauen van famagusto met het onder Gaen vander sonne
des ander daechs Soo is ons Schip besocht om te
weten wat daer voor volck in was ende wij vertoonden ons
Becijt met een brief de La sainte dat is een Beschit van
Gesontheijt ende wande plaes daer wij hadde Geweest
Dat daer Geen pest en was dese Brief hadde wij vercregen
van den Gardiaen tot jerusalem ende sonder die soo en hadden
wi Binnen ses wecken niet in eenighe stede ofte dorpen
deurue Comen Dan alleen op het platte lant ende als wij desen
brief toonde in de stadt Soo Sijn wij aen Lant gecomen
ende inde stadt gegaen daer stercke wacht geh-uden wert
ende dese stadt hadde maer twee poorte ende hauen was beset
met eenen sterckte ende worden met eijseren kettinge Gesloten
voor de vijande want dat is de vernaemste ende sterckste
stadt van het ilant van Cipres oock waren in verschide
Cornette grieckse Ruijters die in waer geldt daer Lagen
ende Alser enighe onraet ontstaet Soo is dat Volck terstont
te paerde ende Berende dat Lant daer Rontsom
Soo dat dit ilant alle nachts Rontsom bewaert ende
bewaeckt wort ende is Groot Driehondert italiaense mijlen
int Ronde Als wij nu Binnen dese stadt quamen soo mosten wij
gaen in den huijs daer sij ons Besochten ende seijden wat wij
daer vanden heer Schuldich waren ende hebben het selve
betaelt Soo Gingen wij voors in de stadt om te hebben
een plaes daer wij onse Cost Betalen Souden
Pelgrimage
Op 10 oktober daaropvolgend overviel ons alweer een hevige angst om door de Turken gevangen genomen te worden, want we zagen twee Turken van wie de handen waren afgehakt en zij waren levend overboord gegooid met nog ongeveer dertig Turken die in zee verdronken waren, naar men zegt. Dat hadden vijf christenen gedaan die met het Turkse schip uit Cyprus waren gevaren als bootslieden of als scheepsvolk en zij voeren verder met hun schip. Door dit bericht was er in de stad een grote beroering ontstaan omdat dat schip daar thuis hoorde en de stedelingen ontsteld waren. Die van ons schip durfden niet aan land te gaan om brood en andere noodzakelijke zaken te kopen. Toen de nood ons dwong aan land te gaan, wilden de Turken ons geen brood verkopen omdat wij christenen waren en wij namen het brood met geweld uit de oven en zijn zonder enig oponthoud bij ons scheepje gekomen. Zeer bevreesd zijn wij onmiddellijk onder zeil gegaan hoewel het heel windstil was en wij roeiden met het schip om het vaart te laten maken. De kapitein had zijn ogen steeds op de stad gericht omdat hij zich zorgen maakte dat zij ons zouden achtervolgen. Toen het tegen de avond liep, heeft God ons voorzien van wat afkoeling en ons een goede wind gegeven om naar Cyprus te zeilen. In de veertien dagen die wij vanaf Jaffa gezeild hadden, hadden wij weinig of geen wind gehad, maar steeds windstilte, zodat wij op 12 oktober bij het ondergaan van de zon in Cyprus aankwamen in de haven van Famagusta. De volgende dag werd ons schip bezocht om te weten wat voor volk erop was en wij toonden onze bescheiden met een bericht van gezondheid, dat is een mededeling over gezondheid in de plaats waar wij geweest waren, namelijk dat daar geen pest heerste. Deze brief hadden wij gekregen van de overste in Jeruzalem en zonder die brief hadden wij zes weken niet in enige stad of dorp mogen komen, maar alleen op het platteland. Toen wij deze brief toonden aan de stad, zijn wij aan land gegaan en de stad in, waar een forse wacht gehouden werd. Deze stad had maar twee poorten, de haven had een versterking en kon worden afgesloten met een ijzeren ketting tegen de vijand want het was de voornaamste en sterkste stad van het eiland Cyprus. Ook waren daar enige cavaleries Griekse ruiters die daar met wachtgeld lagen en als er enig onraad was dan zat dat volk meteen te paard en reed rond het eiland zodat dat eiland elke nacht rondom beveiligd en bewaakt werd. Het eiland is 300 Italiaanse mijlen groot in omtrek. Toen wij eenmaal in de stad waren, moesten wij een huis binnengaan waar de Griekse ruiters ons opzochten en zeiden wat wij daar aan de heer schuldig waren en wij hebben dat betaald. Daarna gingen wij de stad in om een plaats te zoeken waar wij tegen betaling zouden kunnen verblijven.
45r
Nae Jerusalem
Want daer Geen herberghen en zijn soo zijn wij
geweesen bij een man genaemt meester marten ende hij was
van geboorten vander Goes in Selandt ende hij was een
Buscieter ofte Constapel vander stadt ende hadde wel
dartigh jaren daer gewoont dese ontfinck ons met alle
vriendschap ende heeft ons wel Getrackteert ende Dese
hadde twee dochters die op onse wise Coocken Conden
Dan Sij deden ons wel betalen van onse tracktement onder
anderen verhaelden hij dat hij wingaerden hadden die seuenmals
int jaer vrochten voorts broochten de een voor de ander nae
als de eene Rijp was dan vloeijden den anderen van karstmus
of tot pasen toe Geduerende oop de manieren van die
Oranije Boomen Gelijck ick selfs van beijts gesien
hebbe gelijck oock in meer plaetsen in Cipres aen een boom
hangen Rijpe appelen groenen appelen half wassen appelen oock
heel Cleen ende Bloesel alsoo het een af Gaet Soo Comt
het ander wederom aen op dit Eijlant en vriest het nimmer
Meer noch het Snieut daer nijmmermeer
Als wij nu quamen in famagusto soo hoorden wij weeder
om de Clocken t welck in Turckijen niet Gebruickelicken
en is dat was ons een Grooten verheuginge ende veranderinghe
ende daer was oock een Seer schoon kercken die genamt
wort den itleijansen dom ofte oock Sinte Nicolaes kercken
ende Daer is oock een bisdom in dese kercken Leijt begrauen
de koninck Zogo ende hi is oock Geweest Coninck
Iserahel enden Den Lesten koninck van Cipres ende
is Gestoruen Anno 1472 ende int jaer 1488 hebben de
venesieijanen dat ilant van Cipres aen haer gekreegen
op den 22 februarij des jaers voorschreven ende dat
Geschiede daer een houwelijck van een dochter van
Ciepres Aen den hartoch van veniesie voor dese voorschreven
Kerck op de plaes daer staet het Graf van De godinne
Venus ende staet hooch uijt ten Aerden verheeuen ende is
Gebracht uijt bassa Aldaer ende staet tusschen twee
hooge pelaren ende elck is uijt eenen steen gehoude dese pilaaren sijn oock
Aldaer gebracht van Salanina alsoo geschreven in de wercken
daer Apostelen in dese stadt van famagusto sijn twee
biscoppen een italiaans ende den anderen een grieck ende
voors int Geheelen Lant Sijn van elcxs vier Biscoppen
ende wij sijn Gereijst van famagusto na Sinte Cattrinen
ten halven Raden ende daer Coomende ontrent Den auont
ende besien de plaesen daer het huijs stonden van
S Cattrinas vader ende daer sij Gewoont heeft
Ende oock op geuoet is daer staet nu een kerckxken daer ons
Getoont is stuck van een Calomme daer Sinte Cattrine
Naar Jeruzalem
Aangezien er geen herbergen waren, zijn wij bij een man geweest, genaamd meester Marten, die was geboren in Goes in Zeeland. Hij was een kanonnier of konstabel van de stad en had wel dertig jaar daar gewoond. Deze ontving ons in alle vriendschap en onthaalde ons goed; hij had twee dochters die op onze manier konden koken, maar zij lieten ons wel betalen van ons traktement. Hij vertelde onder meer dat hij wijngaarden had die zeven maal per jaar vruchten voortbrachten, de een na de andere: als de ene rijp was dan bloeide de andere, de hele tijd van Kerstmis tot Pasen, op de manier van sinaasappelbomen, zoals ik zelf van nabij heb gezien. Evenzo hangen op meer plaatsen op Cyprus aan één boom rijpe appels, groene appels, half volgroeide appels en ook heel kleine en er zitten bloemen aan, zodat als de ene eraf gaat, de andere er weer aankomt. Op dit eiland vriest het nooit en sneeuwt het ook nooit. Toen wij in Famagusta aankwamen hoorden wij ook weer het klokgelui, hetgeen in Turkije niet gebruikelijk is en dat was voor ons een groot genoegen en een verandering. Er was ook een heel mooie kerk die de Italiaanse Dom heette of ook wel de St. Nicolaaskerk en daar zetelde ook het bisdom. In deze kerk ligt koning Zacco begraven, die ook koning van Israël geweest is en de laatste koning van Cyprus en hij is gestorven in het jaar 1472. Op 22 februari 1488 hebben de Venetianen het eiland Cyprus verkregen. Dat gebeurde door het huwelijk van een dochter van Cyprus met de hertog van Venetië. Op de plaats voor de voornoemde kerk staat het graf van de godin Venus, dat hoog uit de aarde verheven is en uit Bassa daarheen gebracht is. Het staat tussen twee hoge pilaren, elk uit één steen gehouwen en daar ook gebracht vanuit Salamis, zoals beschreven is in de werken van de apostelen. In deze stad Famagusta zijn twee bisschoppen, de ene is een Italiaan en de andere een Griek. Verder zijn op het hele eiland van elke nationaliteit vier bisschoppen. Wij reisden van Famagusta naar 'St. Catharina van het halve rad' en kwamen daar 's avonds aan. Wij zagen de plaats waar het huis stond van St. Catharina's vader, waar zij heeft gewoond en ook is opgevoed. Daar staat nu een kerkje waar men ons een stuk van een kolom toonde waar St. Catharina
45v
Pelgrimsche Reijse
Aen Gestelt is geweest ende aen de
Rechter hant van dit kerxken saghen wij staen
Op een outaer een Dooren van De Doorene Croon
Daer De Jooden De heere Cristus mee in zijn
ooft Gedruckt hadden ende voort beuart
In een cristelijcke kasse De Rechte gedante
Van een van De ses steene cruicken inde
Bruijlof van cana in Galilea alsoo
Becreuen staet Joan .2 vers .6
[afbeelding]
In De stadt van famagusto Daer hebbe ick gesien een
van De ses steenen kruijcken in de kercken ghenamt
Sinte maria De Salag in de welcke De heere
Cristus in de Bruijloft van Cana in Galena
verandert heeft water in wijn
Alsoo Geschreuen staet Joan 2 veers 6
ende hooch vijftijen 15 pallemen inde Buick
is Sij elf Spannen dick ende heeft
Maer een oor of een hant fatsel
plaet Sijn het Ander oor is vande
fransoijse moet wijlich af Geslaagen
ende onder in De Buijck
Pelgrimage
aan vastgebonden werd. Aan de rechterkant van dit kerkje zagen wij op een altaar een doorn van de doornenkroon die de Joden de Here Christus op Zijn hoofd gedrukt hadden en die werd bewaard in een christelijke schrijn die precies leek op een van de zes stenen kruiken op de bruiloft van Cana in Galilea zoals geschreven staat in Johannes 2:6.
[afbeelding]
In de stad Famagusta heb ik een van de zes stenen kruiken gezien in de kerk van St. Maria de Salag, de kruik waarin de Here Christus op de bruiloft van Cana in Galilea water in wijn heeft veranderd, zoals geschreven staat in Johannes 2:6. De kruik is 15 handpalmen hoog en in de buik is hij 11 spannen breed. Hij heeft maar één oor of handvat, dat plat is. Het andere is door Fransen er moedwillig afgeslagen. Onder in de buik
46r
Nae Jerusalem
Staet Een Ront Gadt gelickerwijs ofter
Een tap ofte een Craen in Gesteeken hebben want het
Is een groot ende swaer stuck om te heffen ende Desen
Kruijcken en heeft gheen voet omte staen ende Rust in een
Gehouden steen expres daer toe ghemackt ende is van
Buijten Grauachtich van aerde ende verglaest met
Maellertsel waer van Dit het recht fasoen is ende hebbet
Soo nae afgetekent als mijn mogelick was na te Doen ende
Hebse aen Gesijen met Groote verwonderingh
Ontrent een half ur gaens daer van Daer soo hebben wij
Gesijen de kercke daer in staet het geuanghen huijs
Van sijnte Cattrina het welck seer sterck gemackt
Was van hart steen Gelick oft uijt een klippe gehouden
hadde Geweest daer Sagen wij oock een hol ofte
Greepe Die sinte Cattrina Crabbelde als haer Seer dorste
Al waer haer Godt de heer water liet in Coomen
Ende desen kercke wort noch dagelijckx van de wachte
Bewaert.
Dese plaesen staet in de oude stadt fumagusto die
Eertijts Groot is gheweest seuen mijlen ende is nu
Gedestrueert dan men can noch sien de oude verualle
Muren Dit nu alles gesijen hebbende Sijn wederom
Gekeert daer Sinte Cattrina Vaders Costes de
Coninck Gewoont hadde ende Al dese kercken
Was Ghemackt een nieu huijs aldaer wij ingetogen
Sijn tot ontrent elf uren inder nacht ende voors
Reijsende nae Salinis sonder onderweghen te vertoeven
Ende wij zijn daer ghecoomen in den morghen stont ende
Zijn Ghebleuen in een dorp dat ontrent een half urs
Van See Lach ouermits dat tot salinies gheen huijsen
En staen ende dat dorp was ghenaemt Larnica ende Daer
Hebben wij ver toeft tot dat daer een Schip ghereet
Was om nae veniesie te vaaren ende de tijt
Dat wij daer waaren Soo donderden ende blicxemde
Het Bij nae alle nachts Alsoo Schrickelijck dat wij
Dochten dat de werelt ver Gaen Souden hebben
Ende mede Sulcken geueldighen Reegen oft met tobben
Van Den hemel of gegooten hadden ende dat valdt
In den manier van seggen dan pleght men ende
Beseijt men het lant ende nemt alsoo zijnen volCoomen
Was Doom tot dat het Rijp is soo Dat Den oegst
In Gehaelt wort ontrent uijt Gaende maert ofte
Int voorijnde des aprils ende als nu Den oegst
In is dan comter wederom alsulcken Grooten
Naar Jeruzalem
is een rond gat alsof er een tap of een kraan in gezeten heeft, want het is een groot en zwaar ding om op te tillen. Deze kruik heeft geen voet om op te staan en rust in een gehouwen steen die speciaal daarvoor is gemaakt. Hij is aan de buitenkant van donkergrijze klei en geglazuurd, zodat dit makelij is zoals het zijn moet en ik heb het zo nauwkeurig nagetekend als het mij mogelijk was om te doen en heb het bekeken met grote verwondering. Ongeveer een half uur gaans hebben wij de kerk gezien waarin de gevangenis van St. Catharina staat. Die was heel stevig gemaakt van hardsteen, alsof hij uit een rotsblok gehouwen was. Daar zagen wij ook een holte of nis waaraan St. Catharina krabde als zij heel veel dorst had en waarin God de Heer voor haar water liet komen. De kerk wordt nog dagelijks door een wacht bewaakt. Deze plaats staat in de oude stad Famagusta, die vroeger 7 mijl groot geweest is en nu verwoest, maar men kan de oude vervallen muren nog zien. Toen wij alles bekeken hadden, zijn wij teruggekeerd naar de kerk waar St. Catharina's vader Costes, de koning, gewoond had en aan deze kerk was een nieuw huis gebouwd waar wij ingetrokken zijn tot ongeveer 11 uur 's nachts, waarna wij naar Salinis reisden zonder onderweg te stoppen. Wij zijn daar in de morgenstond aangekomen en zijn daar gebleven in een dorp dat ongeveer een half uur van zee lag, omdat in Salinis geen huizen staan. Dat dorp heette Larnaca en daar hebben wij vertoefd totdat er een schip gereed was om naar Venetië te varen. In de tijd dat wij daar waren, donderde en bliksemde het alle nachten zo verschrikkelijk dat wij dachten dat de wereld aan het vergaan was. En dat met zo'n geweldige regen alsof het met bakken uit de hemel viel zoals de zegswijze is. Dan ploegde en zaaide men het land en liet het gewas tot volle wasdom komen tot het rijp was zodat de oogst eind maart of begin april binnengehaald werd. Als de oogst binnen was dan kwam er weer zo'n grote
46v
Pelgrimsche Reijse
Hitte dat alle het groen verdort ten waer sommighe
Cruijde wijngaerden olijfboomen vighe boomen dadel boomen
ofte eenighe Diergelicke Boomen Die nae de groote het(te)
Ende Droogten euen wel wassen wij hebben oock aldaer gesien
Een Schoon Boomgaert daer alderleijde ghebomten
In stonde Die Sij onder houden met vochtigheijt
vant water ende Diepe putte Daer te Gemackt
Met een grooten Rat daer Aen om alsoo het waater
Vijt te trecken aen welcken Raeden ofte ketten
Veel steenen cruijckens hangen ende int omraeijden
Soo vallen sich De Cruijcken Selfs ende
Wederom bouen van selfs uijt storten ende
Met gaten Doort hooft Loopen ende benochticht
Ende wort alle auonts onderhouden ende nae
Eenighe Dagen wachtens alhier Soo hebben
Wij een grooten schip ghecreegen wel van
Ontrent Seuen hondert Lasten dat nae ueniesie
Wilde zijlen ende daer gingen wij in Daer waren wel
Vierhondert Soldaten op ende Dese hadden in Diensten
Geleeghen in Cipres ende dat schip was wel toe
Gherest van amoniesie van oorlooghe ende het
hadden wel vierenveertigh metalen stucken op ende achter
Laghen stucken die twalef palmen dick waren ontrent
Ontrent het Laetgadt ende zijnden Seluen dach gecomen
Tot Limussen als wij nu tegens den wijnt hadden gingen
eerst van Lumissen t Zijl des anderen daghs met eenen goeden
Wijnt die drie dagen aen een Gedurden ende den vierden dach
Veranderde de wint ende hebben een grooten storm van wint
Met dapperen Reegen vermenckt gecreegen soo dat wij het
Eerste ilandt ofte hauen mosten in Loopen want daer
Omtrent veel steen Clippen Laagen Soo Liepen wij int
Eijlant Genamt Sint nicolaes De karsi daer veel
Schamelen Griecken wonen in dat eijlant Comende
Soo Lagh daer een Schepken van Sipres hebbende
Tarwe Geladen dat meede nae Goeden wint wachte in
Dat Dit Schepken vanden wij een Bottgeselle Die ons
Pelgroms Gebracht hadden tot Jospha van
Venesien ende was een Getrouwe vroom man desen
Heeft ons Geseijt het quaet auentur dat de pelgrims
Bejegent was hoe dat hoe dat het Schip van
Limoeson tot drie reijse t seijl gegaen was ende door
Tempeste wederom moeste Loopen ende (?) een tijt opt schip
Weesee ende (?)ist Groote Schip Gebaersten tot sticke toe ende
het volck is Gebercht in de Gondelee ofte bootgens ende
Pelgrimage
hitte dat al het groen verdorde. Er waren sommige kruiden, wijngaarden, olijfbomen, vijgenbomen, dadelbomen en meer van dergelijke bomen die na de grote hitte en droogte evengoed groeiden. Wij hebben daar ook een mooie boomgaard gezien waar allerlei bomen in stonden die zij onderhielden met vochtigheid van het water uit diepe putten die daarvoor gemaakt waren met een groot rad eraan om zo het water eruit te trekken. Aan dat rad hangt een ketting met stenen kruiken die zichzelf vullen bij het omdraaien en die zich bovenaan zelf leeg storten in goten die door het hof lopen en het zo bevochtigen en dit hof wordt elke avond onderhouden. Na enige dagen hier te hebben gewacht, kregen wij een groot schip van wel ongeveer 700 last dat naar Venetië wilde zeilen en daar gingen wij aan boord. Daar zaten wel vierhonderd soldaten op, die hadden in dienst gelegen op Cyprus en dat schip was goed toegerust met munitie en er stonden 44 metalen stukken op en achter lagen nog stukken die 12 handpalmen dik waren rond het gat voor de lading. Diezelfde dag zijn wij tot aan Limassol gekomen en omdat wij toen tegenwind hadden, gingen wij pas de volgende dag weg uit Limassol, met een goede wind die drie dagen aanhield. Tijdens de vierde dag veranderde de wind en kregen wij een hevige storm vermengd met flink veel regen zodat wij het eerste eiland of de eerste haven moesten binnenlopen, want daar lagen verspreid veel stenen klippen. Dus liepen wij binnen bij het eiland dat St. Nicolaas van Karsi heet, waar veel arme Grieken wonen. Toen wij de haven van het eiland binnenliepen, lag daar een scheepje uit Cyprus dat tarwe had geladen en ook op goede wind wachtte. In dat scheepje vonden wij een matroos die ons, pelgrims, vanuit Venetië naar Jaffa gebracht had en die een trouw en vroom man was. Hij heeft ons het kwade avontuur verteld dat de pelgrims overkomen was en hoe het schip van Limassol tot driemaal toe onder zeil gegaan was en door de storm weer binnen moest lopen. Toen zij een tijdje op het schip waren, is het grote schip in stukken gebroken en is het volk in veiligheid gebracht in gondels of bootjes.
47r
Nae Jerusalem
Gearriueert tot Rodes dat den turck in hadde soo dat
Alle de pelgrims zijn Geuallen in handen van den turck
Ons schip noch voor de haauen was leggende
gingen wij opt eijlandt bouen op geberchte ende daer
stont een veruallen slodt ofte Casteel bij ons hebben
de een van onsen bodtsgesellen desen sagh van veeren
Coomen om de hoeck vant eijlant soo heeft hij
terstont geroepen ende onse pattron int schip
roepende ende seijde meede dat er Seijlen quamen
Soo deden den pattroon allen Sijn gecut reet macken
ende liet een geschut op Schieten tot een t zijn om alle
zijn volck Schep te crijgen die aen landt waaren soo is het
volck in alder haast Schep gecoomen als zij nu alle t schep
waaren Soo Liet den pattroon alle zijn vlaggen vliegen Soo
Bouen in den mars als oock beneden ende de Boschieters
elck op zijn quartier gestelt met Brandende Lonten ende de
Soldaten elck zijn geueer vaardijgh hebbende en stonden
gereet om te Slaen ick Siende dat het ons
gelden Souden hebben wij ons oock gereet gemakt om de
Soldaaten te helpen die onsen pattroon Siende ende wij ons
quartier dicht aen zijn Caamer hadden Seijde tot ons doet
u Geweer af ende Gaet met meijn bij al dan dat u
de Turck Sagh ofte pelgroms Soude terstont u
Geuangen neemen ende Seer swaerelijcken af Raacken die
niet vrij en waaren met den turck ende brocht ons bij zijn botelier
Die welcke zijnen plaes hadde int onderste vant Schep ende
Belaste hem dat heij ons bewaaren Soude in de broott
kisten Soo hij Best Conde.
Soo zijn dese galeijen ons Zeer ghenadert ende het
waare de wachten van Roodes om ons Schip te onder
Soecken ende te Besichtighen ende noch verre van een ander
wesende Soo dede onse pattroon drie stucken Canons
Afcieten Soo dat het Scheen al te versetten dat in
Schep was ende dat Scheenen vereer ofte groete scheute
teweesen ende de galaien schoten van geleijcke twee
stucken af als tot een teeken van vrientschap Soo is den
patroon weder bij ons gecoomen hem wel ouerdenckende dat
wij Bij den bottelier niet vrij en soude zijn als Den
turck t scheep Compt soo heeft hij voor een gewoonten
dat Sij Lopen nae den Bottelier om eeten ofte drincken
ende seijde ick Sal u brenghen op een ander plaes
Comt volcht mij soo heeft hij ons ghebracht voor
Bij den Scheps timmerman die heij belast
ons te Bewaren want hij was een manlick desen
was den geneser met een praktijck ntloopen
Naar Jeruzalem
Toen zij in Rodos aankwamen, dat van de Turken was, vielen alle pelgrims in Turkse handen. Ons schip lag nog voor de haven en wij gingen de berg op, waar een vervallen slot of kasteel stond. Wij hadden een van onze matrozen bij ons en deze zag van ver zeilen komen om de hoek van het eiland, dus hij riep meteen naar de kapitein op het schip en zei dat er zeilen aankwamen. Toen liet de kapitein al het geschut klaar maken en één kanon afschieten als een sein om al zijn scheepsvolk, dat aan land gegaan was, aan boord te krijgen. Het scheepsvolk is in allerijl aan boord gegaan en toen zij allen op het schip waren, liet de kapitein al zijn vlaggen wapperen, zowel boven in de mast als beneden. Elke kanonnier stond op zijn post met brandend lont, de soldaten hadden elk hun geweer gereed en zij stonden klaar om te vuren. Ik zag dat het ons zou aangaan en dus maakten wij ons ook klaar om de soldaten te helpen. Toen de kapitein dat zag, wij hadden ons onderkomen dicht bij zijn kamer, zei hij tegen ons dat wij het geweer moesten afdoen en met hem meegaan. 'Als de Turken u zouden zien als pelgrims dan zouden zij u onmiddellijk gevangen nemen en het zou heel moeilijk zijn om van de Turken af te komen en weer vrij te zijn.' Hij bracht ons bij zijn bottelier die zijn plaats had in het onderste deel van het schip en hij gaf hem het bevel ons in zijn broodkisten te verbergen zo goed als hij kon. De galeien kwamen op ons af en het waren de bewakers van Rodos die ons schip wilden onderzoeken en bekijken en toen wij nog ver van elkaar waren liet onze kapitein drie kanonnen afschieten zodat het leek alsof alles wat in het schip was, door elkaar heen lag. Dat leken eer- of begroetingsschoten te zijn en de galeien schoten op dezelfde manier twee kanonnen af als teken van vriendschap. Toen is de kapitein weer bij ons gekomen omdat hij overdacht dat wij bij de bottelier niet veilig zouden zijn. Als de Turken aan boord kwamen dan hadden zij als gewoonte om naar de bottelier te gaan voor eten of drinken. Hij zei: 'Ik zal u naar een andere plaats brengen, kom volg mij.' Toen heeft hij ons voor- bij de scheepstimmerman gebracht, die hij het bevel gaf ons te verbergen, want hij was een Mammeluk en genezer uit een praktijk ontsnapt.
47v
Pelgrimsen Reijse
Den timmerman ontstont een
Lanteren ende hiet ons volgen onder int schip daer
wesen hij eenighe plancken Lichten daer wij in
Gingen daer eenighen Carobben Ligen daer Cropen
wij tusschen de Solderingh ende de Carobben
in daer wij in Al sulcken Benautheijt waren dat wij
Meenden dat ons de doot ouerquam ende het gadt
daer wij duer in zijn gecoomen stopte hij
wederom met deselfde delen toe ende schoot
daer ouer een stuck van een Cabel ende voorts
Alle de andere gaten toe geleijdt ende hebbe
Alsoo die vijtterste Benautheijt moeten Leijde
Soo zijn dese galeijen onse pattroon geaboordeert
Werppende het ancker Rontsom ons soo is den
Turck met haer drien in ons schip ghecoomen veel
Geclaps mackende ende seide dat de
soldaten int eijlandt grooten Schade gedaen
hadde Aen de Griecken soo vant nemen harer besten
ende dat sij de Antaren Berooft ende dier
Geleijcke dingen meer ghedaen hadden onsen
Patroon verexcuseerde de soltaten
seer want sij stonden onder haer Cuppetie ofte Cornelle
ende onsen pattroon dede dese dirie turcken ofte
Ouerste der galijen een bancet toebereijden
ende voeren over ende weder over tot malcander ende op het
Leste verackorderden onsen pattroon met haer dat hij
haer Geuen Souden: aen geldt honder goude sieckelen
Dat is hondert veneetsen ducaten ende zijn alsoo van de
Galijen verloost ende wij Seijn wederom uijt ondersten
vant Schep Gebracht op onse oude plaes met
Grooter Blijschap ende den turck seijde
tegens onsen patron dat Seij wel westen dat daer
Noch pelgroms achter waren die sij sochten het
welcke wij waren ende godt de heere heeft ons voor
Dese bewarrt ghelooft moet zijn zij inde euigheijt
Op dese Drie gelaije waren van onse pelgroms elf
Geuanghen ende opt eijlandt van Rodes waren noch
Gebleuen Drie wronnen met een priester ende de anderen
pelgrims opt vastelandt in turckien aen Gecoomen
Onlangs hier nae soo isser een boot van de turcksen
Gelaijen aen Boort gecoomen in hebbende twee
Geuangen van onsen pelgroms uijt swijtserlandt
Biddende offer Niemandt van de Coopluijden hen Copen
often verlossen wijlde ende preesenteerde haren
Geuangen te Blijuen tot venesien tot dat zij ten
volle daer of Betaeldt ende voldaen Soude zijn van daer
Pelgrimage
De timmerman stak een lantaarn aan en zei ons hem te volgen onder in het schip. Daar lichtte hij enige planken op, waarna wij in de ruimte gingen. Daar lagen enige zakken carobben en wij kropen tussen de zoldering en deze zakken naar binnen. Daar kregen wij het zo benauwd dat wij dachten dat wij dood gingen. Het gat waardoor wij naar binnen waren gegaan, maakte hij met dezelfde planken dicht en gooide daarover een kabel; verder dichtte hij alle andere gaten, zodat wij van maximale benauwdheid te lijden hadden. De galeien sloten onze kapitein in door rondom ons voor anker te gaan. Daarna kwamen de Turken met z'n drieën op ons schip waarbij zij veel en luid kletsten. Ze zeiden dat de soldaten op het eiland veel schade hadden toegebracht aan de Grieken door hun beesten weg te nemen en dat zij de altaren beroofd hadden en meer van die dingen hadden gedaan. Onze kapitein maakte zeer veel excuses voor de soldaten want zij stonden onder het bevel van hun kapiteins of kolonels. Onze kapitein liet voor deze drie Turken of bevelhebbers van de galeien een banket bereiden en voeren op en neer naar elkaar en ten slotte kwam onze kapitein met hen overeen dat hij hun 100 gouden sikkels zou geven. Dat is 100 Venetiaanse dukaten en zo waren wij van de galeien verlost. Wij werden weer uit het onderste van het schip gehaald en met grote blijdschap naar onze plaats gebracht. De Turken zeiden tegen onze kapitein dat zij wel hadden geweten dat er achter nog pelgrims waren die zij zochten en daarmee bedoelden ze ons. God heeft ons behoed en men moet Hem loven tot in de eeuwigheid. Op de drie galeien zaten van onze pelgrims er elf gevangen en op het eiland Rodos waren nog drie nonnen en één priester en de andere pelgrims waren op het vasteland in Turkije aangekomen. Kort hierna zijn mensen van een boot van de Turkse galeien bij ons aan boord gekomen en die hebben twee van onze pelgrims uit Zwitserland gevangen genomen. Zij waren aan het smeken of niemand van de kooplieden hen kopen of verlossen wilde en zij stelden voor hun gevangenen te blijven tot Venetië waar de kooplieden ten volle betaald en voldaan zouden worden. Er
48r
Nae Jerusalem
Af Betaelt ende voldaen zoude zien daer
en was Niemandt Die Sulcx doen wolde ende beroeijde
met desen voorschreuen polgrims wederom nae haren
Galaije ende des anderen dachs Soo sijn de galaijen
wederom Geroeijt nae rodes ende namen het gheladen
Schipken van Cipres met haer die Sinen Laest in
Candien meenden te brenghen des anderen daechs hebben
wij ons ancker Gelicht ende zijn t zijl gegaen
ende zijn Gecoomen in het eijlandt genamt miloo
om dat ons den wint Contrarijde twelck eijlandt toe
Comt aen Griecx hartoogh den Selvighen woont
in een anderen Landt ende dit eijlandt heeft
den naam van den hartoogh Milo genamt soo ons berecht is
Op die eijlandt waren wij een tijt Lanck ende de
gelegentheijt vant Landt doorsijen beuijndende hetselue
Seer Vruchtbaer ende met wat gheberchte oock is daer
wel marmersteen en Albastersteen die veel bijde wegh leijt
Sonder eenighe waerde oock Saghen wij oock moles met
ses wiecken ende daer wast oock seer Schoon Cooren in de
Valaijen ende Anderen vruchten meer daer en is gheen wijnter
wij Sochten Altijt meddel om uijt de Son te weesen
en in dit eijlandt is veel volckx daer zijn schone
mans en vrouwen het Manvolck was gecleet op den
grieckse Manieren ende het vrouwvolck hadde rockskens
totdie knienen toe desen waren al meest van Linuat
Gemackt ende met veel vrouwen die jonghen dochters
droegen Lijfkens van damast ende de mouwen was ander
werck met Linwaet doortooghen t welck ons vreemt
was om aen te Sien ende wij Ginghen des anderen dachs
t zijl nae het eijlant Sijnte Genamt ende zijn daer
Voorspoedigh aen Gecoomen ende van Sante wederom
zeijl Gijngen ende terstont een storm beginnen te
waijen met een tegenwijnt Soo dat wij geen Zeen en Conden
Maacken ouer mits de Eijlanden daer wij onder waaren
soo Mos het onsen patroon int gewicht stelle onder
ofte ouer ende hebben een hanen beseijlt ende daer in geloopen
met den donckere Auont en dat al met alsulcken prijckel
dat niemant anders en dochten dan Aldaer te steruen want
Onsen pattroon was Roepende wij sijn Al elendighe menschen
want het Schip Creeg twee stooten op een steen Clap
Soo dat wij doorde hulpe van Godt gheherberght worden
in donckerheijt van den auont als Bouen geseijt is
in den hanen van slauernien ende is t sestigh itleijansen mijlen
Naar Jeruzalem
was niemand die het wilde doen en zij roeiden met de voornoemde pelgrims weer naar hun galeien. De volgende dag zijn de galeien weer naar Rodos geroeid en zij namen het geladen scheepje van Cyprus mee dat zijn lading naar Candien meende te brengen. De volgende dag hebben wij ons anker gelicht en zijn onder zeil gegaan en zijn gekomen tot het eiland Milos, waar wij tegenwind kregen. Dat eiland behoort toe aan een Griekse hertog die zelf in een ander land woont, maar dit eiland heeft de naam van de hertog Milo, zoals men ons vertelde. Op dat eiland verbleven wij een tijd lang en waren we in de gelegenheid het land te bezichtigen. Wij zagen dat het zeer vruchtbaar was met wat gebergte en dat er ook veel marmer en albast is, dat daar zonder enige waarde bij de weg ligt. Wij zagen ook molens met zes wieken en er was ook mooi koren in de dalen en ook waren er nog andere vruchten en het is er nooit winter. Wij zochten altijd een manier om uit de zon te blijven. Op dit eiland was veel volk en het waren mooie mannen en vrouwen. De mannen waren gekleed op de Griekse wijze, de vrouwen droegen rokjes tot op de knie en die waren meestal gemaakt van linnen en met veel vouwen. De jonge dochters droegen lijfjes van damast en de mouwen waren van een andere stof met linnen doorschoten, wat wij vreemd vonden om te zien. De volgende dag gingen wij onder zeil naar een eiland dat Zakynthos heet en zijn daar voorspoedig aangekomen. Toen wij van Zakynthos weer onder zeil gingen, begon meteen een storm met tegenwind op te steken zodat wij geen voortgang konden maken, vanwege de eilanden waar wij onder lagen. Dus was het aan onze kapitein om te beslissen: erboven of eronder langs te gaan en toen bezeilden wij een haven en waren daar binnengelopen in het donker van de avond en wel met zulke gevaren dat niemand iets anders dacht dan dat wij er zouden sterven, want onze kapitein riep dat wij allemaal beklagenswaardige mensen waren, want het schip stootte tweemaal met een klap op een steen. Wij zijn met hulp van God in veiligheid gebracht in het donker van de avond zoals hiervoor is gezegd in de haven van Slavonië. Dat is 60 Italiaanse mijlen.
48v
Pelgrimse reijse
van Santen ende wij Des Anderen Dachs wederom
zijl gegaen uijt de hauen van Slauonien nae het eijlandt
Corffo Genamt nu daer ontrent wesende soo zijn wij
gecoomen aen het eijlandt histra in dese haauen
Ontlasten haer de Grooten schepen van venesie
ende wij vonden daer Een groot schip dat aldaer
Goede wijn vercochten ende wilde nae Cipres met
zijnen Laste ende in dit Schip waaren veel
Minnebroeders de welcke nae jerusalem wijlde
Reijse eenige om haer deuotie de andere om al
Daer te Bliuen metter woone ende de heijlighe plaasen
te Besoecken alsoot gebruijckelijck is dat de minnebroeders
Aldaer drie jaaren woonen ende als dan wederom vertrecken
ter plaasen Daer Sij van daen zijn ende dan Comendaer
Andere in plaes die Alsoo alle Dachs tot jerusalem
worden verwacht ende wij seijlde noch op den selfden Dach
met een bercke nae Venitie ende was noch hondert
itliaense Mijlen van Venetien op den twaelfden februarij
zijn wij tot venetien aen ghecoomen Godt Louende
En Danckende van ouer Comste ende sijn in de stadt
Venetie ghecoomen ende ons Bescheijt den heeren vertoont
Ende Ginghe ten herberghe Histerione om ons wat te
Veruarschen ende rusten nu godt Lof tot Venitie wesende
soo was het aldaer Vastelauondt ende sagen daer wondere
Dinghen van haere domminasie soo int speelen int
Mascraten int Lopen Langs de straaten met
Ossen ofte stieren met touwen gebonden ende geleit
Langs de straaten vel jonge gesellen jongens al nae
Geloopen de ende waren Al in Cleur gecleet
ende Coomende op de plaasen van Sinte marcus
Daer hebbende sij desen stieren Laten beijten en de
stooten met grooten Doggen ofte honden ende
Daer wordense gedoot ende dan wordense ghebruijckt
in de venisoenen ende Sagen oock ontallicken veel
Mommers ende masceraders met Costelicke kleeders
toegemackt ende dat geschiet al bij de schoonen
Lichten dach want bij den auont niet toe gelaaten
wort hebbende manden aen haren armen hangen wesende
van Blick ende geschildert daer hebben sij uijtgeblaasen
ire schaalen in Leggen ende wederom geuuldt met
Roose waater ende Lauendel water ofte andere
Wel ruikende waateren ende Soo gaet sij oock
Pelgrimage
van Zakynthos. De volgende dag waren wij weer onder zeil gegaan uit de haven van Slavonië naar een eiland Corfu geheten. Toen wij daar ongeveer waren, kwamen wij aan bij het eiland Histrië; in deze haven ontdeden de grote schepen van Venetië zich van hun lading en wij troffen daar een groot schip aan dat daar goede wijn verkocht en naar Cyprus wilde met zijn lading. In dit schip waren veel minderbroeders die naar Jeruzalem wilden reizen; sommigen vanwege hun devotie en anderen om daar metterwoon te verblijven en de heilige plaatsen te bezoeken. Zoals gebruikelijk was, woonden de minderbroeders daar drie jaar en dan keerden zij terug naar de plaatsen waar zij vandaan kwamen. Dan kwamen daar anderen voor in de plaats die elke dag in Jeruzalem werden verwacht. Wij zeilden nog dezelfde dag met een bark naar Venetië, wat nog 100 Italiaanse mijl was tot Venetië. Op 12 februari waren wij in Venetië aangekomen, God lovende en dankende voor de behouden overtocht. Wij waren de stad Venetië ingegaan en toonden de heren onze bescheiden, waarna wij naar de herberg Histerione gingen om ons op te frissen en uit te rusten. God zij geloofd waren wij nu in Venetië, waar het carnaval was en wij zagen daar spectaculaire dingen van lichaamsbeheersing, zowel in hun spelen als in de maskerade als in het lopen met ossen of stieren die met touwen vastgebonden door de straten werden geleid. Veel jonge gezellen en jongens liepen er achteraan en die waren van top tot teen kleurig gekleed. Toen zij op het St. Marcusplein kwamen, hebben zij de stieren laten bijten of stoten door grote honden of doggen, waarna zij werden gedood en gebruikt in het gebraad. Wij zagen ook talloze gemaskerden en gekostumeerden in kostbare kleding uitgedost. En dat gebeurde allemaal op klaarlichte dag, want het was in de avond niet toegestaan. Zij hadden manden aan hun armen hangen die van blik waren en beschilderd. Daar hadden zij uitgeblazen eierschalen in liggen die weer gevuld waren met rozenwater, lavendelwater of andere welriekende watertjes. Zij gingen ook
49r
Ne Jerusalem
Duerde stadt ende op de plaes van S marcus wat
Jonghe Dochters ofte Courtinsaanen in de vensteren
Leggende die groeten Sij met dese voorschreuen
eijren ende soo oock iets anders in dese voorschreuen
eijren ende Soo beuonde wert als vooren verhaelt
is de selveghe worden ghestraft ende voors dansende
Langes de straten ende wondercers wijlen bedrijuen
Op Sinte marcus plaes daer zijn gecommen
vescheijd dansers dese dansen eerst int Ronden
Daer nae elck een op haren Schouderen ende dansten ende
Daer nae twee hoog ende dansten daer Drie hoog ende
dansten ende op lesten vier hoog ende dansten ende
t was voor ons wonder eende vreemt dese Dingen te sien
Op desen plaes van sinte marcus daer waren op gerecht
verscheijde stellagien ofte tonelen doch meest bij hof
vanden harthoogh daer volck op sadt om alles te Sien
t genen dat jarelicx voor het hof omgaedt
ende aen Sien alle dat Seil Soo Comt het volck
al daer ofte een Schuterijen optrock Soo met Slagh
Swaerde ende anderen dingen meer ende sterker
aldaer den stieren hals of ende veel anderen dinghen
meer ende steecken aldaer stieren Die wi niet en hebben
Gesien ouermits dat wij onder den Dranck van volck
Niet dorsten begeuen ende dit doense tot den gedach
tenis van een groote ficktori ofte Diergelicke
Dit nu alles gesien ende geschreuen hebbende
Soo hebben wij beginnen ghereetschap te macken Om
Nae ons vaderlandt te Reijsen weesende de Neder
landen ende ben van de prikkelluse Reije tuijs Gecoomen
Binnen Daer Goude op den 28 maertij 1566 ende op den
18 maij 1565 uijtgereijst soo dat ick op de Jerusalems
Reijse ben geweest 11 Manten
Naar Jeruzalem
door de stad en naar het St. Marcusplein waar enkele jonge dochters of courtisanes in de vensters lagen; die groetten zij met de voornoemde eieren en er zat iets anders in de voornoemde eieren dan zoals hiervoor verteld is en als dat werd ontdekt dan werden de schuldigen gestraft, en verder dansten zij langs de straten en voerden een tijd lang wonderlijke dingen uit. Op het St. Marcusplein waren verscheidene dansers gekomen en die dansten eerst in het rond, daarna elk met één persoon op hun schouders en zij dansten daarna met twee en dansten daarna met drie en dansten op het laatst met vier personen hoog op hun schouders en het was voor ons wonderlijk en vreemd om te zien. Op het St. Marcusplein waren verscheidene stellages of podia opgericht, maar het merendeel was bij het hof van de hertog, waar mensen op een verhoging zaten om alles en al het spel te zien dat jaarlijks in het hof gebeurde. Zo komt het volk daar of er een schutterij optrok, met slagzwaarden en nog andere dingen. Zij snijden daar de stieren de hals af en nog andere dingen en slachten daar stieren die wij niet hadden gezien omdat wij ons niet in het gedrang van het volk durfden te begeven en zij doen dit ter nagedachtenis van een grote victorie of iets dergelijks. Nu wij dit allemaal gezien en beschreven hebben, waren wij begonnen om ons gereed te maken om naar ons vaderland te reizen, dat is Nederland. Ik was van de gevaarlijke reis op 28 maart 1566 in Gouda thuisgekomen en was op 18 mei 1565 daarvandaan vertrokken zodat ik over de heen- en terugreis naar Jeruzalem elf maanden heb gedaan.
50r
Hijer beginnen Die Xij Vijerda
Ghen Die den paus Clements vant boeck
der apostelen die welcken men behoort te vasten.
te waater ende te broode Mannen enden vrouuen
Binnen haren Leeuen om te behouden haren zijelen vand
pine Der hellen want die Se geren vasten met
Goeder herten Nummermeer en Sullen sij verdoemt
worden of seij en zullen niet sien de peijne der helle
ende wedt ghij den Recten vrijdags dat die moeder
Maria hunne sal Seggen henne sterfdagh ende die
Engelen sullen henne zijele brenghen inden hemel sonder
twijffel welcke vrijdaghen worden geopent van Sinte
peter ende oock hebben se gehoort Alle de apostelen
En de die seer geren vasten die duiuel en sal Niet
weeten te seggen als sij zullen steruen ende oock en
zullen Sij niet haestelijck sterven ende als zij die
Menschen al gewast hebben dan sul hij Laten Leesen
een missen van den heijleghen geest ende op alle daghen
op die vridaaghen sal hij gheuen drie volle aelmisse ter
eeren die heijlighe drievooldigheijt ende van desen punten
en Sal men eeghen vergeeten 1
Den eersten vrijdagh is den vrijdagh daer quatertemt
En de vasten dan leest drie paternoster en drie
Aue maria ter eeren die heijlighe drievuldicheijt.
Den 2 vrijdagh is den vrijdagh voor onse Lieue frou
In de maart dan Leest twee Seuentigh paternoster
en tween en Seuentigh aue maria van de twee en seuentigh
Spraacken die godt den mensen op der aerden geuen heeft
Den Derden vrijdagh is den goeden vrijdagh dan Leest men
tweeseuentigh paternoster ende twee en seuentigh
Aue maria ter eeren die dooren Croon ons Liefs
heere Jesus Chrustus
Den vijfden vrijdagh is den vrijdagh Voor pijnxter(?)
Dan Leest twintigh paternoster ende twijntigh
Aue maria ter eeren dat onse Lieue heere Jesus
Cristus Sinen apostelen den heijlighen gheest den
Vijftiensen Dach naer Sijn verrijssenisse
Den sesden vrijdagh is in die quatertempen
Naer pijnxter dan leest paternoster ende
twalef aue maria ter eeren die twalef apostelen
ons Liefs heeren Jesus Schristus
Hier beginnen de twaalf vierdagen die paus Clement uit het boek van de apostelen gehaald heeft, waarop men behoort te vasten op water en brood, zowel mannen als vrouwen, tijdens hun leven om hun ziel te behoeden voor de pijniging van de hel. Want zij die graag en van harte vasten, zullen nooit verdoemd worden en zullen de eeuwige pijn van de hel niet zien. En als zij de juiste vrijdag weten waarop moeder Maria aan hen hun sterfdag zal zeggen dan zullen de engelen hun zielen zonder twijfel in de hemel brengen door de poort die op vrijdag door St. Petrus wordt geopend en dan hebben zij ook alle apostelen gehoord. En van degenen die zeer graag vasten, zal de duivel niet kunnen zeggen wanneer zij zullen sterven. Ook zullen zij niet plotseling sterven en als men die mens al gereinigd heeft dan zal men een mis van de Heilige Geest laten lezen. Op al die vrijdagen zal men drie volle aalmoezen geven ter ere van de Heilige Drievuldigheid. Van deze punten zal men er geen vergeten:
De eerste vrijdag is de vrijdag van de vasten- en onthoudingsdagen aan het begin van elk jaargetijde[1] : lees dan drie Onzevaders en drie weesgegroetjes ter ere van de Heilige Drievuldigheid.
De tweede vrijdag is de vrijdag van Onze-Lieve-Vrouwe in maart: lees dan 72 Onzevaders en 72 weesgegroetjes vanwege de 72 talen die God de mens op aarde gegeven heeft.
De derde vrijdag is Goede Vrijdag: lees dan 72 Onzevaders en 72 weesgegroetjes ter ere van de doornenkroon van Onze Lieve Heer Jezus Christus.
De vijfde vrijdag is de vrijdag voor Pinksteren(?): lees dan twintig Onzevaders en twintig weesgegroetjes ter ere van het feit dat Onze Lieve Heer Jezus Christus zijn apostelen de Heilige Geest gaf, de vijftiende dag na zijn verrijzenis.
De zesde vrijdag is in de tijd van de vasten- en onthoudingsdagen aan het begin van elk jaargetijde hier na Pinksteren: lees dan twaalf Onzevaders en twaalf weesgegroetjes ter ere van de twaalf apostelen van Onze Lieve Heer Jezus Christus.
[1] Elk jaargetijde heeft drie van die dagen. Het totaal van die 'vierdagen' wordt dan twaalf (vier jaargetijden, elk met drie vastendagen = 12 dagen). De vierdagen vallen op de woensdag, vrijdag en zaterdag na (1) de derde zondag van de advent (winter); (2) na de eerste zondag van de vastentijd (lente); (3) na Pinksteren (zomer) en (4) na het feest van de kruisverheffing (herfst).
50v
Den Seuenden vrijdagh voor sint jan baptista
Dach Gheboorten dan Lest dertogh paternoster
ende dartogh aue maria ter Eeren dat godt
wort Vercoft voor dartigh penninghen
Den achten vridagh is voor Sinte peter ende
poulus dach dan Leest drie en dartigh paternoster
ende Drie en dartigh aue maria ter eren dat Cristus
Jesus drie en dartigh jaren out was doen heij den
Bitteren doot sturf Voor ons
Den negende vrijdagh is voor ons Lief vrounen
hemelvaerts dagh dan Leest vijf paternoster
ende vif aue maria ter eeren de vijf wonde onsen
heere Jesus Cristus
Den tienden vrijdagh is in de quatertemper in die
Garst mant dan Leest drie paternoster
ende Drie aua maria ter eeren die drie Nagelen daer
Onse Lieue heere mede genageldt werden aen den Cruijs
Den twaelefden vrijdagh is den quatertemper
voor kers Auondt dan Leest vijftijen paternoster
ende vijftien aue maria ter eeren der vijftien
teekenen die Godt Sal Laaten geschieden
voor dat Leste Oordeel
Noch van Drie gulde vrijdaghen
daer was een heijdense man die een goeden vrou in sijn
huijs hadde ende Sij hadden een Cristen macht die
hij Seer Lief hadden het geschiede op een teijt
Dat die heijdensche man tuijs quam vijt den tempel
Godts daer zij studeerden ende Daer haden sij gehoort
een Goedt ecksempel voor alle menschen
ende Dat hij wat Langer ut was dan hij te vooren
plagh ende Soo vraechden hem Zij wijf die
Oorsacken ende heij Seijde ick Com vt vwen tempel
ende daer heb ick gehoort ende geuonden Den gulden
vrijdagh en doe de vast eens binnen haren Leeuen ende
Doet die daer toe staet die en Sal niet verdoemt
worden Doen vraeghden hem Zijnen wijf wanneer de gulden
Vrijdaagen waren ende hij Sprack dat en Sal ick u
Niet Seggen want Zouden ons maect Seggen want
Ick en woude om geen geldt dat het de Cristenen
wisten daer Naer als de wrouwen alleen tuis quam ofte
tuijs was met haer maect Soo badt haer maect
haer wrouwe dat Sij haren man bidden Souden dat hi hare
De zevende vrijdag is voor St. Johannes de Doper, zijn geboortedag: lees dan dertig Onzevaders en dertig weesgegroetjes ter ere van de verkoop van God voor 30 zilverlingen.
De achtste vrijdag is voor de dag van St. Petrus en St. Paulus: lees dan 33 Onzevaders en 33 weesgegroetjes ter ere van het feit dat Jezus Christus 33 jaar was toen Hij voor ons de bittere dood stierf.
De negende vrijdag is de dag van de ten hemelopneming van Onze-Lieve-Vrouwe: lees dan vijf Onzevaders en vijf weesgegroetjes ter ere van de vijf wonden van Onze Heer Jezus Christus.
De tiende vrijdag is de kwartaaldag in de grasmaand: lees dan drie Onzevaders en drie weesgegroetjes ter ere van de drie spijkers waarmee Onze Lieve Heer aan het kruis werd genageld.
De twaalfde vrijdag is de kwartaaldag voor kerstavond: lees dan vijftien Onzevaders en vijftien weesgegroetjes ter ere van de vijftien tekenen die God zal laten geven voor het Laatste Oordeel.
Dan is er ook nog de Gulden Vrijdag. Er was eens een heiden die een goede vrouw in zijn huis had en zij hadden een christelijke dienstmaagd die zij zeer liefhadden. Het gebeurde op een keer dat die heiden thuiskwam uit de tempel van God waar hij studeerde en daar had hij gehoord over een goed exempel voor alle mensen. Hij was wat langer weggeweest dan hij voorheen placht te zijn en zijn vrouw vroeg hem naar de oorzaak, waarop hij zei: 'Ik kom uit uw tempel en daar heb ik gehoord en bevonden over de Gulden Vrijdag: hoe er staat dat zij die vasten in hun leven, niet verdoemd zullen worden.' Toen vroeg zijn vrouw wanneer die Gulden Vrijdag was en hij zei: 'Dat zal ik u niet zeggen want dan zou onze dienstmaagd het doorvertellen en ik wil voor geen goud dat de christenen het zouden weten.' Daarna, als de vrouw alleen thuiskwam of thuis was met haar dienstmaagd dan smeekte de dienstmaagd haar mevrouw om haar man te bidden, dat hij haar
51r
Die drie Gulde Vrijdaghen Seggen wouwen
dan Sal Ick hem moeten Sweeren dat ick die
Niemant en Sal zeggen maer ick weet u raat als
wij t auondt Slaapen Gaen dan bercht u in ons
kamer ende hoort Scharp toe ende onthout ende
dan Sal Ick hem nae die Seluer vraagen ende
Dan Gaet weederom vijt Als heij Slaept ende
als dat wijf hoorden man Vraechden doen most Sij haaren
Man Sweeren dat Sij die Niemandt en Souden leeren
doen Seijden heij tot haer den iersten vridag
Naer Jaers dach den tweeden vrijdagh is haeren hemelvaert
Dach den Darden vridagh Naer onse Lieue Vrouwen
hemelvaerts dagh die inde ooft mant Comt
ende elck moet te water ende te Broot genoedt
worden ende op elcken dagh moet men Leesen
tweeenseuentigh pater noster ende tweenseuentigh
Aue Maria op Sijn kniede Sittende ende op
elcken dach moet men geeuen drie Sielmisse
om Godes wil ter eeren van de heijlighe drieuuldigh
Doen Die eersten Vrijdagh Aen quam doen heeft
Die maert gheuast ende Die heidenschen man
Vraegent haer waerom Dat zij niet en Adt sij seijden
dat sij Sieck was ende ten tweede vridagh vasten sij
weederom ende den heijdensen man merckent dat ende
Seijde Sal der den derden vridagh oock maer vasten
ende oock meer Sieck Sijn ende den heijdensen man vragdent
haer ende Sij weederom dat sij sieck waer ende hij
hietense in den kelder Gaan tappen wijn ende volgende
haer Nae in den kelder ende vermoordense ende seijden
Nu en Sal ghij den derden vrijdagh niet meer vasten ende
Begroef see inden kelder ende des maendaghs daer ginck met
perssessie ende doen Sijde tegen den heijdense mans-
huijs quam Soo Conden Sij de Cruijsse niet voor beij Crijgen
ende Sij Gijngen in dat huijs ende vinghen hem
ende heij becenden ende Sij Groeuen de maect op
ende Zij worden wederom Leuende ende Sij beegeerden haer
Ziecken te Doen ende daer Nae openbaerden Sij den gulden
Vridaghen ende wat groote machten ende verdiensten
Sij waaren ende die Seijden een den ander voort Leert
Die verdient Soo veel als die See vasten hierom …..
Soo stranghen Leeuen als ghij Cont want het sal
Noch quaet genoch Seijn eer men noch in het euig Leeuen
Sal Moogen Coomen Amen den vierden vridagh ons Lieuen heere
hemels vaerts dags dan leest vertigh paternoster ter eeren die vertigh
daghen die Crustus geuast heeft in de voesteijnen den elfden vridagh
is voor alderheijlighen dag dan leest tien paternoster en tien aue maria
dat godt hem vertoonden naer Sijnen verrisenisse
die 3 gulden vrijdagen zeggen wilde. Dan zal ik hem moeten zweren dat ik die aan niemand zeggen zal, maar ik weet raad. Als wij 's avonds slapengaan dan verbergt u zich in onze kamer en luistert u scherp en onthoudt het en dan zal ik hem ernaar vragen, dan gaat u de kamer uit als hij slaapt. Toen die dienstmaagd haar het aan haar man hoorde vragen moest zij haar man zweren dat zij het niemand zeggen zou en hij zei tegen haar, dat de eerste vrijdag die na Nieuwjaarsdag, de tweede vrijdag is die na Hemelvaartsdag, de derde vrijdag is die na Onze-Lieve-Vrouwe ten Hemelopneming en komt in de oogstmaand. Op elke Gulden Vrijdag moet met water en brood gevast worden en op elke dag moet men geknield 72 Onzevaders en 72 weesgegroetjes bidden. En elke dag moet men om Gods wil drie missen voor de ziel geven ter ere van de Drievuldigheid. Toen de eerste vrijdag er aankwam, had de dienstmaagd gevast en de heiden vroeg waarom zij niet at en zij zei dat zij ziek was. De tweede vrijdag vastte zij weer en de heiden merkte dat en hij zei dat zij de derde vrijdag ook wel zou vasten en ook weer ziek zou zijn. De heiden vroeg het haar en zij zei weer dat zij ziek was. Toen gelastte hij haar om in de kelder wijn te gaan tappen en hij volgde haar naar de kelder en vermoordde haar terwijl hij zei: 'Nu zal jij de derde vrijdag niet meer vasten.' Toen begroef hij haar in de kelder. Op maandag was er een processie en toen zij bij het huis van de heiden kwamen, konden zij het kruis er niet voorbij krijgen en zij gingen het huis in en namen de heiden gevangen. Zij groeven de dienstmaagd op en zij werd weer levend en zij wilden dat zij de zieken zou doen en daarna openbaarde zij de Gulden Vrijdagen en wat een grote macht en verdienste zij hadden. Degenen die dat de anderen onderwijzen verdienen net zoveel als zij die vasten en daarom moet men zo streng leven als men kan, want het zal nog moeilijk genoeg zijn voor men in het eeuwig leven zal mogen komen. Amen. De vierde vrijdag is de Hemelvaartsdag van Onze Lieve Heer: lees dan veertig Onzevaders ter ere van de veertig dagen die Christus gevast heeft in de woestijn. De elfde vrijdag is voor Allerheiligen: dus lees dan tien Onzevaders en tien weesgegroetjes opdat God zich na Zijn herrijzenis vertoonde
51v
Een korte becriuinghe van desen mijnen Reijse uijt hollandt
Nae jerusalem ende oock int wederom keeren van Jerusal
Nae hollandt ende hoe langhe ick op elcken plaes gheweest
Ben alsoo hier naer perfecktelijcken volgen Sal
Vander gouden Onderweegen tgeweest tot Venesie 28 dag
tot fenesie stille geweest 18 Daghen-
Int schip voor venetien liggende 3 Daghen-
eer wij t sel Sijn ghegaan Nae Japha
Van venitie tot sante onder weghen gheweest
8 Daghen
Van Sante tot Cipres gheseijlt 9 Daaghen In cypres
stil geweest 8 Daagen van Sijpres tot salimis
ende soo voorts Lunissen aen t lant ofte int
Schip geweest 7 Daghen.
Van Lunnissen tot Jaspha Onderweghen
gheweest 3 Daaghen en een half tot Jaspha
geweest een dagh tot roma 2 daghen geweest in
de heijlighe stadt van Jerusalem ofte tot
Bettelahem in alles 26 daghen.
Int wederceeren van de heijlighe stadt Jerusalem
Nae hollant
tot Roma geweest 11 daghen.
tot Jaspha geweest 7 dagen-
Int heijlighe Landt in alles geweest
7 weecken en 5 daghen
Van Jaspha tot Sijpres Onderweegen
geweest 16 daghen.
In Sipres gheweest 36 daghen
Van Sipres onderwegen tot veniesie geweest 12 weecken
In Veniesie gheweest 13 daghen
Van Veniese tot ter goude in hollandt
Onder weegen geweest 32 dagen
Het Eijnde Van dese mijne
Jerusalemse Reijse.
Een korte beschrijving van mijn reis vanuit Holland naar Jeruzalem en ook van de terugreis van Jeruzalem naar Holland en hoe lang ik op elke plaats geweest ben zoals hierna perfect zal volgen:
Van Gouda onderweg geweest tot Venetië 28 dagen. In Venetië gebleven 18 dagen.
In het schip voor Venetië gelegen 3 dagen voordat wij onder zeil zijn gegaan naar Jaffa. Van Venetië tot Zakynthos 8 dagen onderweg geweest.
Van Zakynthos naar Cyprus gezeild in 9 dagen.
In Cyprus verbleven 8 dagen.
Van Cyprus tot Salamis en verder naar Limasol, aan land of in het schip verbleven 7 dagen.
Van Limasol tot Jaffa 3,5 dag onderweg geweest, één dag tot Rama en daar 2 dagen gebleven.
In de heilige stad Jeruzalem of Bethlehem alles samen 26 dagen.
Op de terugreis vanuit de heilige stad Jeruzalem naar Holland: in Rama 11 dagen geweest, in Jaffa 7 dagen geweest.
In het Heilige Land in totaal 7 weken en 5 dagen geweest.
Van Jaffa naar Cyprus 16 dagen onderweg geweest.
In Cyprus 36 dagen gebleven.
Van Cyprus naar Venetië 12 weken onderweg geweest.
In Venetië 13 dagen gebleven.
Van Venetië naar Gouda in Holland 32 dagen onderweg geweest.
Het einde van deze reis van mij naar Jeruzalem.
52r
De heijlighe stadt Jerusalem
Is gheleghen Van dese Naervolghende
Groote steeden
mijlen mijlen
Van Cartago 402 Van gendt 580
Van hispales 739 Van Collen 549
Van Corintes 199 Van Londen 646
Van Lisbona 747 Van prago 488
Van Napels 348 Van Lipsich 493
Van marcillen 518 Van wittenbergh 482
Van Compostella 728 Van moijbergh 502
Van Roma 382 Van kraeckouwe 419
Van Lions 554 Van Lubeck 526
Van verona 550 Van Dansinck 450
Van parijs 602 Van stockhollom 208
Van Venesia 437 Van Anyocien 490
Van Bascel 529 Van Nineve 70
Van Vlijen 501 Van Babilen 165
Van Augusbergen 491 Van Calicut 170
Van straetsburgh 571 Van Mecha 708
Van Norenburgh 493 Van Saloo 164
Van franckfoort 526 Van Capebonsp 312
Van Antwerpen 570 Ranco 1025
van Amsterdam 577
De heilige stad Jeruzalem is gelegen vanaf de hiernavolgende grote steden:
mijlen mijlen
Van Carthago 402 Van Gent 508
Van Hispales 739 Van Keulen 549
Van Korinthe 199 Van Londen 646
Van Lissabon 747 Van Praag 488
Van Napels 348 Van Leipzig 493
Van Marseille 518 Van Wittenberg 482
Van Compostella 728 Van Moijberg 502
Van Rome 382 Van Krakau 419
Van Lyon 554 Van Lübeck 526
Van Verona 550 Van Dantzig 450
Van Parijs 602 Van Stockholm 208
Van Venetië 437 Van Anthiochië 490
Van Bazel 529 Van Ninivé 70
Van Ulm 501 Van Babylon 165
Van Augsburg 491 Van Calcutta 170
Van Straatsburg 571 Van Mekka 108
Van Neurenberg 493 Van Saloo 164
Van Frankfurt 526 Van Kaap de
Van Antwerpen 570 Goede Hoop 312
Van Amsterdam 577 Ranco 1025
- 0r
- 0v
- 1r
- 1v
- 2r
- 2v
- 3r
- 3v
- 4r
- 4v
- 5r
- 5v
- 6r
- 6v
- 7r
- 7v
- 8r
- 8v
- 9r
- 9v
- 10r
- 10v
- 11r
- 11v
- 12r
- 12v
- 13r
- 13v
- 14r
- 14v
- 15r
- 15v
- 16r
- 16v
- 17r
- 17v
- 18r
- 18v
- 19r
- 19v
- 20r
- 20v
- 21r
- 21v
- 22r
- 22v
- 23r
- 23v
- 24r
- 24v
- 25r
- 25v
- 26r
- 26v
- 27r
- 27v
- 28r
- 28v
- 29r
- 29v
- 30r
- 30v
0r
Register.
Rakende Eenige oude
gebieden, Ordonnantie, Sententie,
ende geheugenisse deser Stede vander
Gouda.
Vooreerst:
Vande Heeren van ’t Landt van Steijn. - - - Folio 1
’t Gebiedt over Blommendael. - - - - - - - - - - - - - 4
Voorsteden, voornamentlijck Laserus-
steegh, ende Goutcade. - - - - - - - - - - - - - - - - - 6
Vrijdom vande Stadt. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 7
Gifte bij de Stadt aen Catharinen
Gast-Huijs. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 10
Thiendewegh - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 11
Koop van Landen gelegen in Brouck-
Huijsen. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 13
Het oude Kerck-Hoff. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 16
Grave van Bloijs. willekeure[1] - - - - - - - - - - - - 17
Vervolgh vande Grave van Bloijs. - - - - - - - - - - 19
Extract van een oudt Register, der
Stadt Goude. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 21
Die vander Goude hebben voor
Amstelredam, genomineert
zijn geweest, voor desen. - - - - - - - - - - - - - - - 22
Van ’t Glas staende in Schepens
Kamer - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 23
Vernieuwen vande Wet. - - - - - - - - - - - - - - - - - 24
Pieter Claessen Onthooft - - - - - - - - - - - - - - - - 25
Schattinge vande gemeene Landen. - - - - - - - - 26
[1] Andere hand
Register
Afschriften van diverse stukken met betrekking tot Gouda en omgeving, o.a. betreffende het rechtsgebied
Ten eerste:
Over de heren van het Land van Stein - - - - - - Folio 1
De zeggenschap over Bloemendaal - - - - - - - - - - - - 4
Gebieden buiten de stadsmuur, voornamelijk
Lazarussteeg en Goudkade - - - - - - - - - - - - - - - - - - 6
Rechtsgebied van de stad - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 7
Gift van de stad aan het Catharina Gasthuis - - - - 10
Tiendeweg - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 11
Koop van landen gelegen in Broekhuizen - - - - - - - 13
Het Oude Kerkhof - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 16
Graven van Blois, verordening - - - - - - - - - - - - - - - 17
Vervolg over de graven van Blois - - - - - - - - - - - - - 19
Uittreksel uit een oud register van Gouda - - - - - - 21
Die van Gouda worden genoemd
voor die van Amsterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 22
Over een glas in de schepenkamer - - - - - - - - - - - - 23
Het herzien van de wet - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 24
Pieter Claessen onthoofd - - - - - - - - - - - - - - - - - - 25
Belasting van alle landen - - - - - - - - - - - - - - - - - - 26
0v
Haersteden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 27
Huldinge van Hartoge Philips - - - - - - - - - - - - - 28
Brant vande Kerck - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 29
Faes Dirckxen Stoeldraeijer Verbrant, - - - - - - - 30
Memorie raeckende de Stadt Gouda - - - - - - - - 32
Hantveste vander Goude - - - - - - - - - - - - - - - - 34 Verso
Copie vande Veertigh - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 36
Een acte vande 40, ende Huldingh van den
Hartoge Philips te St. Geertruitenberg - - - - - - 40
Copie vande acht-en-twintigh - - - - - - - - - - - - - 42
Vande Vrijheijt vande Stede Goude - - - - - - - - - 46
Vande gerechte te maken, Zonder eenige
beswarenisse - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 48
Claverbroeck - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 49
Lodewijck van Beloijs prelegaet gemaeckt
aen zijn outste Zoon Rast - - - - - - - - - - - - - - - - 50
Vande Marckt Tolle - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 50 Verso
Ordonnantie van Bisschop Arent van Hoorne - - 51
Extracten vande Tresoriers anno 1481 - - - - - - - 53 Verso
Raet-Huijs 1450 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 71
Dijckgraeff ende Heemrade van Schieland - - - - 72
Octroij van ’t Verlaet inde Cortacken - - - - - - - - 73
’t Deurvaren van ’t Verlaet inde Cortacken - - - - 75
Specificatie van ’t Oude gelt - - - - - - - - - - - - - - 77
Ordonnantie vande bedieninge van
xxviii Persoonen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 78
Verbodt van de Neringe - - - - - - - - - - - - - - - - - 79
Eet op het weren vande Neringe - - - - - - - - - - - 81
Eedt vande xxviii - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 81 Verso
Eet vande Burgermeesters - - - - - - - - - - - - - - - 82
Eedt vande Schepenen - - - - - - - - - - - - - - - - - - 82 Verso
Finis coranat[1] opus.
[1] [coranat] lees [coronat]
Huizen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 27
Huldiging van hertog Philips - - - - - - - - - - - - - - - - 28
Brand van de kerk - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 29
Faes Dirckzoon Stoeldraeijer op de brandstapel - - 30
Geschriften betreffende Gouda - - - - - - - - - - - - - - 32
Handvest van Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 34 verso
Kopie van de Veertig - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 36
Een akte van de Veertig en de huldiging van
hertog Philips te St. Geertruidenberg - - - - - - - - - - 40
Kopie van de 28 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 42
Van de vrijheid van Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - 46
Over het rechtspreken zonder last - - - - - - - - - - - - 48
Claverbroeck - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 49
Legaat van Lodewijk van Blois aan
zijn oudste zoon Rast - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 50
Over de markttol - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 50 verso
Ordonnantie van bisschop Arent van Hoorne - - - - 51
Extracten uit de rekeningen van
de thesauriers in 1481 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 53 verso
Stadhuis 1450 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 71
Dijkgraaf en heemraden van Schieland - - - - - - - - 72
Octrooi van 't Verlaat in de Korte Akkeren - - - - - - 73
Het gebruik van 't Verlaat in de Korte Akkeren - - - 75
Specificatie van 't oude geld - - - - - - - - - - - - - - - - 77
Ordonnantie van de bediening van 28 personen - - 78
Verbod van de nering - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 79
Eed op het weren van de nering - - - - - - - - - - - - - - 81
Eed van de 28 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 81 verso
Eed van de burgemeesters - - - - - - - - - - - - - - - - - 82
Eed van de schepenen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 82 verso
Het einde bekroont het werk.
1r
[Folio 1.] Vande Heeren van
’t Landt van Steijn
Extract uijt een Register, gehouden
in’t Clooster vande Reguliers in Steijn.
Inden Jare ons Heeren, Duijsent, eenhondert,
ende xxviij. Soo was een Eedel ende wijs Bisschop in der Stadt
van Uijtrecht, ende hiete Heer Andries van Cuijc, des Graven
Soon van Cuijc, ende hij was Bisschop ontrent tien Jare,
ende Sterft in’t Jaer ons Heeren 1138, op den 28en dagh vanden
Maent Meij, ende wort met groote eerwaerdigheijt begraven
inde Domkerck te Uijtrecht, van dese Bisschop heeft die
Kerck van Oude-Munster, t’ Uijtrecht de Heerlijckheijt
vande Lande vand Steijn eerst gekregen, als die Heere van
Oude Munster seggen, ende daervan wel goet betoogh zouden
doen, oft van nooden waer, dat Collegien der Kercke voornoemd zeijnden
op te Roomen aenden Paus, die doe ter tijt was, ende begeerde
dat hij die Donatie des Bisschops voorschreven wilden confir-
meeren, ‘T welck de Paus dede, ende heeft se geconformeert,
ende dat dese Heerlijckheijt van Steijn eerst quam aen dat
Collegien van Oude-Munster, dat is geleden meer dan vier-
hondert Jaren, als men schrijff MDxxx. Zoo zalt
wesen vier hondert Jaren en twee
[1] Over de heren van het Land van Stein
Uittreksel uit een register dat bewaard wordt in het klooster van de regulieren van Stein.
In 1128 was er een edele en wijze bisschop in Utrecht, die Andries van Cuijk heette. Hij was de zoon van de graaf van Cuijk en ongeveer tien jaar bisschop. Hij stierf op 28 mei 1138 en werd met veel eerbetoon begraven in de Domkerk te Utrecht.
Zoals de heren van Oudmunster zeggen, heeft de kerk van Oudmunster de heerlijkheid Stein van deze bisschop gekregen. Mocht het nodig zijn deze uitspraak te bevestigen dan kan dat, want het college van deze kerk heeft aan de toenmalige Paus te Rome het verzoek gedaan de gift van de bisschop te bevestigen. De Paus heeft daarop de schenking bevestigd. De heerlijkheid Stein werd meer dan vierhonderd jaar geleden voor het eerst eigendom van het college van Oudmunster. Omdat het nu 1530 is, moet dat 402 jaar zijn.
1v
[Folio 1 Verso.] In ’t Jaer ons Heeren 1350. zoo was een
Edel, Hooghgeboren Man, ende Hiete Heer Jan van
Henegouwe, dese was gekomen vande rechte Linie van
Hollandt, ende was de goede Graeff Willem van Hollant
zijn Jonger Broeder, ende hij hadde uijt die Graefflijckheit
van Hollandt sommige goeden als de Stede vander Goude,
Schoonhoven, Oudewater ende sommige andere Goede, hij
hadde oock mede leen goet van de Heeren van Oudemunster
t’ Uijtrecht, Dat Landt van Steijn, ende was daer Heer
af, ende hij gaf die inwoonders der Lande van Steijn, som-
mige Gratien ofte Privilegien, waer van de Brieven zijn
in’t Clooster van Steijn, ende zijn bevolen den Broeders
wel te bewaren.
Dese Heer Jan van Henegouwen hadde
een eenigh Edel Jonge Dochter, die hij Hijlickte aenden
Graeff van Beloijs in Vranckrijck, ende met dese dochter
zoo kreegh de Graeff van Beloijs de Heerlijckheden die
Heer Jan van Henegouwen hadde, maer hij kreegh daer geen
Kinderen bij, maer hij hadde een Bastaert Soon, die hiete
Heer Jan de Bastaert van Beloijs, ende doe[1] dese dochter
de Gravinne van Beloijs gestorven was, zonder Kinder,
zoo quam ’t al weder aen ’t Graeff-schap van Hollandt
dat haer Vader Heer Jan van Henegouwen hadde van
Hollant gecregen, maer die Grave van Beloijs, die
gaf zijn Soone Heer Jan de Bastaert dat Landt van
Steijn, ‘t welck van Hollant niet en was gekomen, ende
hem oock gegeven was met Heer Jan van Henegouwes
Dochter. Heer Jan de Bastaert van Beloijs Ridder
[1] [die] vervangen door [doe]
[1 verso] In 1350 was er een edelman die Jan van Henegouwen heette. Hij stamde in rechte lijn af van Holland en was de jongere broer van de goede graaf Willem van Holland. Jan van Henegouwen had uit het bezit van de graven van Holland enkele bezittingen, zoals Gouda, Schoonhoven, Oudewater en enkele andere goederen. Hij had ook een bezitting in leen van de heren van Oudmunster in Utrecht, waarvan hij heer was. Hij gaf de inwoners van het Land van Stein privileges waarvan de akten zich in het klooster van Stein bevinden. De broeders hadden opdracht gekregen die goed te bewaren.
Jan van Henegouwen had één adellijke jonge dochter die hij uithuwelijkte aan de graaf van Blois in Frankrijk. Met deze dochter kreeg de graaf van Blois de heerlijkheden die Jan van Henegouwen bezat. Hij kreeg geen kinderen bij haar, maar de graaf had een bastaardzoon die Jan de Bastaard van Blois werd genoemd. Toen deze dochter, de gravin van Blois kinderloos gestorven was, kwamen alle bezittingen die haar vader Jan van Henegouwen had gekregen, weer bij het graafschap van Holland. Maar de graaf van Blois gaf het Land van Stein aan zijn zoon Jan de Bastaard, omdat het niet van Holland afkomstig was. Hij had het samen met de dochter van Jan van Henegouwen al verkregen.
Jan de Bastaard van Blois, ridder
2r
[folio 2.] ende heer van Treslongh, kreegh dat Slot vander
Goude, met den Casteleijnschap, bij versoeck aen den Graeff-
schap van Hollant, ende hij hadde dat lant van Steijn voor-
noemt, bij versoeck der Kercke van oudemunster, als oock de
andere Heere voor zijn tijt plegen te hebben, Ende doe hij heer
was van ’t Landt van Steijn, soo gaf hij ons oorlof ende consent
te woonen in zijn Heerlijckie van Steijn, om te funderen ende
op te rechten een Clooster van Geestelijcke Persoonen ter
eere Godes, ende om der ziele zaligheijt, wij kregen oock
daer af consent vanden Curaet in Haestrecht, Heer Huijgh
Ellinck, ende vanden eersamen Vader Heer Vrederick van Blanc-
kenhem Bisschop tot Uijtrecht, ende hier van zoo hebben wij
goede Brieven, ende dat onse Clooster eerst wert begonnen,
dat was in ’t Jaer ons Heeren MCCCCXIX.
Dese Heer Jan de Bastaert hadde ge-
troude Kinderen, onder welcke was een die hiete Heer Jan
van Treslongh ende die werde Canonck tot Oude-
Munster t’ Uijtrecht, ende Heer Jan de Bastaert die
gaf zijn Soon Heer Jan van Treslongh die heerlijckheijt
van Steijn, ende men zeijt doe hij ’t dede, dat hij sprack
aldus: ick sal den eenen Paep helpen aen den anderen.
Heer Jan de Bastaert sterft in ’t Jaer ons Heeren
MCCCC ende XXXV ontrent tien dagen voor
Alderheijligen dagh.
Doe zijn Soon Heer Jan van Treslongh
was Heer van’t Landt van Steijn, zoo confirmeerde
hij ons dat wij in zijn Landt mochte woonen, ’t welck zijn
Vader ons wel eer Vergunt hadde, ende hij gaf oock mede
zommige Gratien ende Privelegien daer wij Brieven af
hebben.
[2] en heer van Treslong, verkreeg na een verzoek aan de graaf van Holland het slot van Gouda met het ambt van slotvoogd. Hij bezat ook het hiervoor genoemde Land van Stein van de kerk van Oudmunster, zoals ook deze heren voor hem dat hadden gehad. Toen hij heer was van het Land van Stein, gaf hij ons toestemming te wonen in de heerlijkheid en er een klooster te stichten voor godsdienstige personen ter ere van God en voor de zaligheid van de ziel. Wij kregen daarvoor ook toestemming van de bewindvoerder in Haastrecht, Huig Ellink en van de eerzame vader Frederik van Blankenheim, bisschop te Utrecht. Hiervan hebben wij goede akten alsook van het feit dat ons klooster werd gesticht in 1419.
Deze Jan de Bastaard had getrouwde kinderen van wie er een Jan van Treslong heette en die kanunnik van Oudmunster in Utrecht werd. Jan de Bastaard gaf zijn zoon Jan van Treslong de heerlijkheid van Stein en men zegt dat hij toen zei: 'Ik zal de ene paap helpen aan de andere.' Jan de Bastaard stierf in 1435 ongeveer tien dagen voor Allerheiligen.
Toen zijn zoon Jan van Treslong heer was van het Land van Stein, bevestigde hij ons dat wij op zijn land mochten wonen dat zijn vader ons eerder gegund had. Hij gaf ons daarbij sommige privileges waarvan wij akten hebben.
2v
[2 Verso] Daerna verkoft, Heer Jan van Treslongh
bij Consent ende believen der Heeren van Oude-Munster,
zijn Heerlijckheijt van Steijn, die Stede vander Goude, in
een Erfpacht, hooch en laegh met alle zijn toebehoren, om acht
en tdvintigh[1] hondert Rijnsche Guldens, Behoudelijck dat zij dat
Land voorschreven in zijn oude Rechten houden zouden ende niet ver-
korten, in eenige dingen, met sommige andere Conditien, Ende
dit geschieden in’t Jaer ons Heeren MCCCCxxxviij. Doe
worde vande Stede vander Goude gemaeckt een Heer vande
Lande van Steijn ende hiete Jan Woutersz ende was een
welgeboren Man, was van den geslaghte vander Goude, dese
Confirmeerde onse Privilegien, ende Brieven die ons
Heer Jan van Treslongh Canoninck van Oude-Munster
voortijts gegeven hadde, ende dat[2] dese confirmatie, hebben
wij brieven van Jan Woutersz voorschreven, waer aen de Stede
vander Goude, oock haer groote zegel heeft gehangen
om dattet haer wel beliefde, ende zij ons oock die Privi-
legien gunde.
Hier na als die Stede vander Goude,
dat Landt van Steijn aen haer hadde, soo ist namaels
geschiet, dattet heeft Verbeurt geweest, ende dat Collegium
van Oude-Munster heeft het weder aen gevat, om dat
de Stede vander Goude, de heerlijckheijt hadde Vercort,
want zij hadde Vercort den Thijns der Lande van Steijn,
ende, was gelast vanden geenen diese plegen te betalen, oock
wast Verbeurt om andere zaecken, etc. Maer daer worde
een nieuw Contract, ende Compositie weder gemaeckt,
tusschen die heere van Oude-Munster, ende die Stede
voorschreven, alsoo dat de Heere vander Goude, dat Lant
weder kregen aen hem, ende zij Gaven die Heeren van Oude-
Munster een groote zomme van Penningen, Duijsent
[2 verso] Daarna verkocht Jan van Treslong met toestemming van de heren van Oudmunster zijn heerlijkheid van Stein met alles wat erbij hoorde in erfpacht aan Gouda voor 2.800 Rijnse guldens op voorwaarde dat Gouda de heerlijkheid de oude rechten zou laten behouden en in geen enkel opzicht zou belasten met andere voorwaarden. Dit vond plaats in 1438. Toen werd door Gouda als heer van het Land van Stein aangesteld een edelman, Jan Woutersz, van het geslacht Van der Goude. Hij bevestigde de privileges en akten die Jan van Treslong, kanunnik van Oudmunster, ons vroeger had gegeven. Hiervan hebben wij akten van Jan Woutersz waaraan ook Gouda zijn grote zegel heeft gehangen, omdat de stad het goedkeurde en ons de privileges ook gunde.
Hierna, toen Gouda het Land van Stein bezat, is het eens voorgekomen dat het verbeurd werd verklaard. Daarop heeft het college van Oudmunster het weer teruggenomen. Gouda had immers de heerlijkheid tekort gedaan door minder belasting te betalen voor het Land van Stein en was aangemaand door het college van Oudmunster aan wie zij plachten te betalen. Ook was het verbeurd wegens andere zaken. Daarna werd een nieuw contract opgemaakt tussen de heren van Oudmunster en Gouda, waardoor de heer van der Goude dat land weer in zijn bezit kreeg. Gouda betaalde de heren van Oudmunster een grote som geld: 1000
3r
[3] Rijnsche Guldens, of daer boven, dese nieuwe brieven
ende voorwaerden worden gemaeckt, In’t Jaer ons Heeren
MCCCC ende Lxxxi. op den xix dagh vanden Maent
die men hiet Januarius.
[3] Rijnse guldens of meer. Deze nieuwe akten en voorwaarden werden opgemaakt in het jaar onzes Heren 1481 op 19 januari.
4r
[4] Aengaende ’t gebiet
der stede vander Goude,
over
Bloemen-dael.
Alsoo wij Adriaen Claessen van
Goutswaert, Burgemeester der Stede vander Goude,
ende Mr. Adriaen Cool Schepenen der selver Stede
met Jan Floris de Jager Secretaris als ons adjunct,
bij de Magistraet der voorschreven Stede gecommitteert
zijn, omme te onderzoecken wat gezagh, ofte gebiedt de
Stadt van der Goude, over ’t Landt van Blommendael
is hebbende, soo hebben wij ons devoir daer inne gedaen,
Ende na dat wij alles onderzocht ende Rijpelijck
ge-examineert hadden, zoo hebben wij bevonden naer ons
gevoelen, dat ’t voorschreven Landt van Blommendael
een appendentie is, der voorschreven Stede, ende onder
deselve Stede Jurisdictie resorterende, ende dat om
verscheijde redenen eensdeels hier naer gespecificeert,
Als eerstelijck dat de Heeren van Beloijs, indertijt
als Heeren vander Goude, die van Blommendael
gegeven hebben, Verscheijde Handvesten, Privilegien, ende
octroijen, ‘t Twelck ons oordeels niet en zouden hebben
konnen geschiede, te weten dat de Heeren van der Goude
[4] Over de zeggenschap van Gouda over Bloemendaal
Het stadsbestuur van Gouda heeft ons, Adriaan Claassen van Goudswaard, burgemeester van Gouda, en mr. Adriaan Cool, schepen van Gouda, met Jan Floris de Jager, secretaris, als onze adjunct opgedragen om te onderzoeken welke zeggenschap Gouda over het land van Bloemendaal heeft. Daarom hebben wij onze plicht gedaan en nadat wij alles terdege onderzocht hadden, hebben wij met overtuiging geconcludeerd dat het eerder genoemde land van Bloemendaal bij Gouda hoort en onder zijn jurisdictie valt. Daar hebben wij verscheidene redenen voor, voor een deel hierna gespecificeerd:
Ten eerste hebben de heren van Blois indertijd als heren van Gouda, aan de inwoners van Bloemendaal verscheidene oorkonden, privileges en vergunningen gegeven. Dit zou naar ons oordeel niet hebben kunnen gebeuren als Bloemendaal niet bij Gouda had behoord en onder zijn jurisdictie had geressorteerd.
4v
[4 Verso.] aen die van Blommendael Handtvesten, Privilegien
ende octroeijen gegeven zoude hebben, indien Blommendael
niet en waer een appendentie vande zelve Stadt, ende onder
de Jurisdictie van dien resorterende, Ten tweede, Dat
bevonden wort bij oude besegelde Certificatien, dat de Goutsche
Kerck eertijts gestaen heeft in Blommendael, ter plaetse
die men nu noch noemt ’t Oude Kerckhoff, ende dat noch
in memorie van Menschen is, datmen de selve plaetse alle
Jaers uijte Stadt vande Goude, tot een gedenckenisse,
dat de Kerck daer eertijts gestaen heeft, met processie plach
te visiteren. Ten darde, Dat de Handvesten vande Grave
Floris gedateert 1272. mede brenght, Dat tot de Vrijheijt
van der Goude gegeven worden vierdalfhondert geerden, langes
de IJssel, ende vierdalfhondert Geerden vande halve IJssel,
af ten Broeckewaert, ’t welck de plaetse is, daer nu de Stadt
metten vrijdomme der zelver is gelegen, ende dat bevonden
wort bij zeecker Privilegien, die van Uijtrecht gegeven
inden Jare 1252. Dat der Goude, op die tijdt al was,
waer uijt volght, na dien der Goude, al geweest is in’t
selve Jaer 1252 ende dat het niet en was ter plaetse daer ‘t
nu is, dat het overzulckx Elders, geweest moet hebben, Ende
ten kan anders niet geweest zijn, dan daer de Kercke voortijts
plagh te wesen, ‘twelck is volgens de voorschreven oude certifi-
catie, ende de voorschreven geheugenisse die daer van noch is,
in Blommendael, alsoo dat Blommendael originelijcken is
der Goude selfs, ende consequentelijcken veel meer, een appen-
dentie ende Jurisdictie van der Goude. Ten vierde, Dat
wij bevinden dat de Magistraten vander Goude, over Blom-
mendael keure ende Ordinantien hebben gemaeckt, niet alleen
van tijdt tot tijt, binnen tien, twintigh, dartigh, ofte veertigh Jaren
harwaerts, maer al over de Hondert Jaren, ende Ten vijfde
[4 verso] Ten tweede blijkt uit oude certificaten met zegel dat de Goudse kerk in Bloemendaal gestaan heeft op de plaats die men nu nog het Oude Kerkhof noemt en dat mensen zich nog herinneren dat men die plek waar de kerk stond, elk jaar vanuit Gouda met een processie bezocht.
Ten derde blijkt uit de handvesten van graaf Floris, gedateerd 1272, dat het rechtsgebied van Gouda 350 gaarden langs de IJssel en 350 gaarden vanaf diezelfde IJssel richting de Broek omvat. Dit is de plaats waar de stad met het rechtsgebied ervan, nu is gelegen. Uit bepaalde privileges die Utrecht in 1252 heeft gegeven, blijkt dat Gouda toen al bestond. Daaruit volgt dat Gouda al bestond in het jaar 1252 en dat het niet lag waar het nu ligt. Het moet dus ergens anders hebben gelegen en die plaats kan geen andere zijn dan daar waar vroeger de kerk stond. Dat volgt uit de eerder genoemde oude certificaten en de herinnering die men nog heeft aan Bloemendaal. Dus is Bloemendaal ouder dan Gouda en hoort bijgevolg bij Gouda en valt onder zijn jurisdictie.
Ten vierde zien we dat het stadsbestuur van Gouda van tijd tot tijd rechten en plichten heeft opgemaakt voor Bloemendaal niet alleen in de afgelopen tien, twintig, dertig, veertig jaar, maar meer dan honderd jaar geleden.
En ten vijfde zijn
5r
[5] Dat deselve Magistraten, ofte Burgermeesteren der
voorschreven stede vander Goude, die zijn, die Landbewaer-
ders, Heemraden ende Schepenen over Blommendael eligeren,
‘t welck Notarien niet gedaen en magh worden, dan bij de gene. die
Jurisdictie zijn hebbende, ende exercerende, behalven noch meer andere
redenen, die wij om cortheijt willen naerlaten, ofte diemen met meer-
der tijt, ende diligentie, zouden mogen inquireren, Aldus bij ons
gedaen, op den twee en twintighsten Novembris, anno xvjhonderd ende twaeff[1],
Ende gelesen ter Vroetschap den xxviijden Novembris xvjhonderd twaelff.
Extract uijt Camer-
boeck, der Stede vander
Goude.
Adriaen Cornelis Coop, Versoeckt
zijn Brieven, zeijt dat zijn Thuijs in Blommendael leijt
Vertoont een Lijfrente Brief bij Cornelis Claessen zijn Vader,
ten behouven van Geertjen Franse conventriale vande Nonne
op de Gouwe verleden van achtien Gulden ’s Jaers, gepasseeert
eerst voor Meester Hendrick Wittesen Notaris met twee Schepenen
vander Goude, ende bij de zelve bezegelt, gedateert den vierden
Januarij 1552. ende daer na voor Frans Meppelen Schout
van Blommendal, den vijfden Februarij 1554. Actum den
5den Junij 1615.
[1] [twaeff] lees [twaelff]
[5] het ‘t stadsbestuur of de burgemeesters van Gouda die bestuurders, heemraden en schepenen voor Bloemendaal kiezen. Dat mag wettelijk alleen gedaan worden door degene die de regels bepaalt en ten uitvoer legt. Er zijn nog meer redenen die wij kortheidshalve niet zullen noemen of die men langer en zorgvuldiger zou moeten onderzoeken. Aldus bij ons gepasseerd op 22 november 1612 en bekendgemaakt door de vroedschap op 28 november 1612.
Uittreksel uit Kamerboek, Gouda.
Adriaan Cornelis Coop verzoekt om zijn akten en zegt dat zijn huis in Bloemendaal staat.
Hij toont een akte van een lijfrente van 18 gulden per jaar van zijn vader Cornelis Claassen ten behoeve van Geertjen Franse, kloosterlinge van de nonnen bij de Gouwe. Die is eerst destijds gepasseerd bij mr. Hendrick Wittesen, notaris en twee schepenen van Gouda en bezegeld op 4 januari 1552 en daarna bij Frans Meppelen, schout van Bloemendaal, op 5 februari 1554. Waarvan akte op 5 juni 1615.
6r
[6] [[1]] Voorsteden, ende voornament-
lijck Lasarussteegh, ende Gout-
kade.
Alsoo tot kennisse, van mijn hee-
re de Magistraten der Stede vander Goude gekomen is
hoe dat eenige bezegeltheden gepasseert zijn, onder Broeck
ende Thuijl, vande Erven, ofte gronde leggende inde Lasarus-
steegh, ende aende Gout cade, streckende vande Leprosen eijgen
af, tot de Kalckoven, ende ’t Paerde Kerckhof toe inkluijs,
welcke Laserus steegh, ende Gout-kade, van allen ouden
tijden behoort hebben, onder de voorstadt, zulckx dat de opdrachte
ende belastingen van Huijsen, gronden, ende Erven, aldaer staende,
ofte gelegen, altijts voor Schepenen vander Goude zijn ver-
leden, Soo ist dat de voorschreven Magistraten, Verstaen dat
d' zelve opdrachten, ende belastingen, voort aen voor Schepenen
vander Goude, zullen gepasseert worden, als naer ouder harkomen,
ende wat contrarie vandien voor dese is gedaen, dat zelve in der
beste forme, buijten kosten van Luijden, zal worden geremedieert,
’t welck mede zoo verstaen wort, van alle andere plaetsen, die
voor den troubel onder de voorstadt hebben geresorteert, ende
wort den Secretaris van Broeck Thuijl, ende Bloemendael,
geordonneert niet alleen hen hier nae te reguleren, maer oock
in Thijn Prothocolle hier van Notitie te maken, daer ende
zoo ’t behoort, op dat dit in alle toekomende tijden, zijne nasaten
kennelijck zal mogen wesen, Actum den twaelfden Novembris
xvjhondert ende Elf, Present de Bailliuw, Adriaen Jansz, Pieter
Pietersz Trist, ende Adriaen Claessen Goutswaert Bur-
germeester, Jan Vlack d’oude, Dirck Jacobsz Starre, Adriaen
Aertsz Bosch, Jan Adriaensz de Vrije, ende Jan Dirckxz
de Lange, Schepenen.
[1] [Extract uijt ’t vierde Stadts Register Folio 89.] in de marge
[6] [[1]] Gebieden buiten de stadsmuur en voornamelijk Lazarussteeg en Goudkade
Het is ter kennis gekomen van het stadsbestuur van Gouda dat enige akten gepasseerd zijn over Broek en Thuijl betreffende gronden die gelegen zijn in de Lazarussteeg en aan de Goudkade en die zich uitstrekken vanaf het eigendom van de leprozen tot de kalkoven, inclusief het paardenkerkhof. Deze Lazarussteeg en Goudkade hebben van oudsher behoord tot het gebied buiten de stadsmuur, zodat de overdracht en belastingen van huizen, erven en akkers die zich daar bevinden, altijd aan de schepenen van Gouda zijn afgedragen. Daarom geeft het stadsbestuur van Gouda te kennen, dat de belastingen voortaan als vanouds aan de schepenen van Gouda zullen worden afgedragen en dat ook de eigendomsoverdrachten voor de schepenen zullen worden verleden. Wat er hiervoor in tegenstelling mee is gebeurd, zal op de beste manier worden hersteld zonder kosten voor de burgers. Dit geldt ook voor alle andere plaatsen die vóór de ongeregeldheden[2] onder het buitengebied hebben geressorteerd. De secretaris van Broek, Thuijl en Bloemendaal krijgt het bevel dit niet alleen te regelen, maar hiervan ook in het belastingprotocol melding te maken, zoals het behoort, opdat in de toekomst zijn opvolgers er kennis van kunnen nemen. Waarvan akte op 12 november 1611. Aanwezig de baljuw, Adriaan Jansz, Pieter Pietersz Trist, en Adriaan Claassen Goudswaart, burgemeester, Jan Vlak de Oude, Dirck Jacobsz Starre, Adriaan Aartsz Bos, Jan Adriaansz de Vrije en Jan Dirckxz de Lange, schepenen.
[1] [Uittreksel uit het vierde stadsregister, folio 89] in de marge
[2] Waarschijnlijk worden hier de troebelen van de Reformatie bedoeld
7r
[7] [[1]] Vrijdom vande
Stadt.
Extract uijt ’t vierde
Stadts Register. Folio 153.
Copie.
Alsoo de Vrijdom der Stede
vander Goude, streckende is vierdalf hondert
Gaerden, langh vande halve Yssel af te Broeck waerts,
ende vierdalf hondert Gaerten breet, volgende de handt
vesten van Hoogh loffelijcker Memorij Graeff Floris,
gedateert in ’t Jaer ons Heeren, Duijsent tweehondert
twee-en-seventich, des Dijnsdagh nae St. Margarieten
Dach, geregistreert in ’t Privilegie Boeck, der
voorschreve Stede, folio, Primo, ende noch een
andere hantveste confirmatoir, van Hartoge Aelbrecht,
van dato, den sesten dagh in Maert, anno Duijsent driehondert
seven-en-tnegentigh, staende in 't voorschreven Privilegie
Boeck, folio, Secundo, Soo hebben de Heeren Burgemeesteren
der voorschreven Stede vander Goude, gecommitteert gehadt
[1] [’t Principaelste, leijt inde Saek, vande Vrijdom Vande Stadt.] in de marge
[7] [[1]] Rechtsgebied van de stad.
Uittreksel uit ‘t vierde stadsregister. Folio 153.
Kopie.
Het rechtsgebied van Gouda strekt zich 350 gaarden lang uit vanaf het midden van de IJssel richting Broek en is 350 gaarden breed volgens de handvesten van graaf Floris, die wij ons met de allerhoogste eer herinneren. Deze handvesten zijn gedateerd in 1272 op de dinsdag na Sint-Margriet, 13 juli, en geregistreerd in ’t privilegeboek van Gouda, eerste folio. Bovendien is dat bevestigd door een ander handvest van hertog Aelbrecht, gedateerd op 6 maart 1397 in ’t privilegeboek, tweede folio. Daarom hebben de burgemeesters van Gouda hun collega-burgemeester
[1] [In hoofdzaak gaat het om het rechtsgebied van de stad] in de marge
7v
[7Verso] Adriaen Jansz Burgermeester, haren mede-broeder
ende Jan Florisz Secretaris, omme deur Hendrick Cornelisz
Vosch Lantmeter in heure presentie, de metinge vanden voorschreven
Vrijdom te laten doen, welcke volgende de voorschreven gecommitteerden,
metten voorschreven Hendrick Cornelisz Vosch Lantmeeter, sou ge
vonden hebben, Eerst buijten tiendeweghs poort, over Jan Verswollen
Brugge, Ende hebben wij metinge bevonden, dat de Spatie tusschen
de selve Brugge, ende 't begin van Corte-Haerlem (:daer de
Vrijdom vande Stadt eijndight:) langh is acht en vijftigh Roeden
Ende is bij de voorschreven Landtmeter af, gesien, dat aenden Yssel-
dijck tusschen corte-Haerlem daer de Vrijdom vande Stadt aende
Yssel begint, tot midden vande Blommeldaelsche[1] Sluijs toe
gelijcke langhte is, van 58 Roeden, Item: is gemeten vant
voorschreven midden van de Blommendaelsche sluijs, tot aende
Muijr van't Bollewerck van't Casteel, ende bevonden
te wesen ses ende veertigh roeden, Verklaerde voorts de
voorschreven Lantmeter, voor desen wel gemeten te hebben,
ende voorseeckert te zijn, dat van daer tot de buijten voet van
't Bollewerck buijten Dijckx poort, de langhte is van vijf ende
zeventich roeden, van daer is voort gemeten, ende bevonden, als
hier nae volght. Te weten: Vande buijten voet van't voorschreven
Bollewerck, tot 't water vande groote Sluijs, vier roeden
acht voeten, de Kolck, ofte 't water vande zelve Selve Sluijs
twee Roeden, twee Voeten, van't Water vande sluijs af, ten
halve toe vande Wegh vande nieuwe Cortacken, vijf en de tach-
tentich Roeden, van daer tot 't midden van de tweede Wael
hondert acht en veertigh Roeden, ende van daer tot de Alpher
wael toe, daer de tweede Alpher Sluijs leijt, hondert ses roeden
ende twee voeten, Beloopende alle dese metingen, tot de nombre
van vijf hondert vijf en twintigh roeden, 't Twelck juijst is uijt-
brengende vierdalf hondert Geerden, als elcke Geerde langh
wesende alderhalve Roede, Sulcx dat de roede vrijheijt, ofte
vrijdom vande Stadt, bevonden is te strecken langhs de Yssel
van corte Haerlem aff: ('t Welck onder 't lant van Steijn
sorteert:) Tot de Alpher weteringe, ofte de voorschreven
[1] [Blommeldaelsche] lees [Blommendaelsche]
[7 verso] Adriaan Jansz en secretaris Jan Florisz aangesteld om landmeter Hendrick Cornelisz Vos in hun aanwezigheid het rechtsgebied op te laten meten. De gecommitteerden hebben samen met de landmeter om te beginnen de ruimte gemeten buiten de Tiendewegpoort aan de overkant van de Jan Verzwollebrug tot aan ’t begin van Kort Haarlem (waar het rechtsgebied van de stad eindigt) en dat is 58 roeden lang. Door de landmeter is een gelijke lengte van 58 roeden gemeten aan de IJsseldijk tussen Kort Haarlem, waar het rechtsgebied van Gouda begint tot aan het midden van de Bloemendaalse sluis. Tevens is van het midden van de Bloemendaalse sluis tot aan de muur van het bolwerk van het kasteel 46 roeden gemeten. De landmeter verklaarde verder dat hij er zeker van is dat het van dit punt tot het bolwerk buiten de Dijkspoort 75 roeden is. Hij heeft van dit punt verder gemeten en zijn bevindingen zijn als volgt: vanaf het bolwerk tot het water van de grote sluis is het 4 roeden en 8 voeten, de kolk van de sluis is 2 roeden en 2 voeten, vanaf het water van de sluis tot de helft van de weg van de nieuwe Korte Akkeren 85 roeden, van daar tot halverwege de tweede Waal 148 roeden, en van daar tot de Alpherwaal, waar de tweede Alphense sluis ligt, 106 roeden en 2 voeten. De som van al deze metingen is 525 roeden. Dat is precies 350 gaarden als een gaarde anderhalve roede lang is, zodat gebleken is dat het rechtsgebied van Gouda zich uitstrekt langs de IJssel vanaf Kort Haarlem (dat onder het Land van Stein valt) tot aan de
8r
[8] Alpherwael toe, daer de voorschreven tweede Alpherse
Sluijs leijt, waer mede d' voorschreven Gecommitteerde,
uijt de besoingne zijn gescheijde, uijt stellende tot op een bequa-
mer tijt om te meten, hoe verre de voorschreven Vrijdom van de
halve Yssel af, te lande waert is, streckende, alsoo ‘t zeer
geregent hadde, mitsdien ‘t Lant te nat om gaen was, Actum
den zeventiende Augusti, anno Sestienhondert twaelff,
ende is ‘toirconde dit bij d' voorschreven gecommitteerde, ende
Lantmeter onderteijckent, Ende was onderteijckent.
Adriaen Jansen, Hendrick Vosch, Johannes
Florissen de Jager. met een Signatuire
Copia. Copia.
Aengaende de selfde saecke.
Compareerde voor mij Cornelis
vander Hoeff, Notaris Publijcq, bij den Hove van
hollant geadmitteert, residerende binnen der Goude, ende
de getuijgen naer genoemt, de Edele Meester. Barent Rijnenburgh
Poorter der Stede vander Goude, Gesworen lant-
meeter bij den Hove van Hollant geadmitteert, blijckende
bij Acte vande zelve Hove, gedateert den iiiiden November
anno xvihonderd twintigh, die hij aen mij Notaris ende getuijgen
vertoonde, welcke Acte inhiel, dat hij al over lange Jaren
hem hadde ge-exerceert inde Konst van Geometria ofte
Lantmeten, Zo dat hij al inden Jare xvihonderd drie, bij
[8] Alpherwaal toe, waar de tweede Alphense sluis ligt. Hierna trokken de gecommitteerden zich uit de bezigheden terug, aangezien het zo hard geregend had dat het land te nat was om te begaan. Ze stelden het meten van het rechtsgebied vanaf halverwege de IJssel landinwaarts uit tot een geschikter tijdstip. Waarvan de akte is opgemaakt op 17 augustus 1612 en ondertekend door de gecommitteerden en de landmeter: Adriaan Jansz, Hendrick Vos en Johannes Florisz de Jager.
Kopie.
Over dezelfde zaak.
Voor mij, Cornelis van der Hoeff, notaris en toegelaten door het Hof van Holland, kantoor houdend in Gouda en de hierna te noemen getuigen, verscheen meester Barend Rijnenburg, poorter van Gouda, beëdigd landmeter en toegelaten door het Hof van Holland. Dit bleek uit een akte van datzelfde Hof, die is gedateerd op 4 november 1620 en die hij aan mij en de getuigen toonde. Daarin stond dat hij al jarenlang de kunst van de geometrie had beoefend, waardoor Barend Rijnenburg al in 1603 door
8v
[8Verso] andere gesworen Lantmeters, gebruijckt ende zo erkent
was geweest, dat hij in ‘t zelve was gepresen, ende gelau-
deert, ende Exhibeerde zeecker register, ofte Hant-Boeck
waer inne geschreven, ofte geannoteert stont, ‘t gene hier naer
volght, Ende dat ten Versoecke van Burgermeesteren, ende
regeerders der Stede van der Goude, In Sticht, Noort-
hollant, Vrieslant, Vlaenderen sijn verscheijde plaetse
daermen die Roede achtien voeten hout, die zij oock
gaerden noemen, in Sticht is oock een roede die veer-
tien voeten hout, In Vlaenderen zijn plaetsen die
houden den Mergen van negen hondert Roeden, als men
se met Roeden van twaelf voeten meet, In Noort-hol-
lant ende Vrieslant zijn sommige quartieren die de
Roede van achtien voeten hebben, ende een deijmaet,
Dijckmaet, ende een gaerten noemen. men placht veel
meer Roeden van achtien Voeten te gebruijcken,
maer oft is om de onbehandicheijt der Roede, ofte om
de groote dierte der Lande, wort nu meest twaelf
voeten gebruijckt. Alle ‘twelcke den voornoemde
Meester. Barent Rijnenburgh, verklaerde eertijts getrocken
te hebben, uijt een out Memoriael Boeck, van een out Lant-
Meeter, eertijts geresideert hebbende binnen Alckmaer,
wiens naem hem tegenwoordigh ontgaen, of Vergeten is, Ende
Verklaerde noch soo veel meer, dat hij inden tijden van den Treves,
selfs eenige gedeelte van Landen, gelegen in Vlaenderen
heeft Verkocht, ende dat hij de Roede tegen achtien Voeten heeft
moeten leveren, alsoo de Koopers Zeijde dat heur mosten volgen
d’oude Maten van achtien Voeten, voor de Roede, om datter uijt
[8 verso] andere beëdigde landmeters werd geraadpleegd en zeer gewaardeerd. Op verzoek van het stadsbestuur van Gouda overhandigde hij een register waarin het volgende geschreven stond. In Utrecht, Noord-Holland, Friesland en Vlaanderen zijn er verschillende plaatsen waar men een roede op 18 voeten stelt en die roeden noemen zij ook wel gaarden. In Utrecht heeft men ook een roede die 14 voeten is. In Vlaanderen zijn er plaatsen die een morgen hebben van 900 roeden als men met roeden van 12 voeten meet. In sommige delen van Noord-Holland en Friesland gebruikt men roeden van 18 voeten die men een deimt, een dijkmaat of een gaarde noemt. Vroeger gebruikte men vaker roeden van 18 voeten. Maar ofwel omdat de roede van 18 voeten onhandig is, dan wel omdat het land zo duur is, gebruikt men nu roeden van 12 voeten. Meester Barend Rijnenburg verklaarde dat hij dat vroeger allemaal uit een oud gedenkboek van een oud-landmeter gehaald had, die toen in Alkmaar woonde en wiens naam hij nu niet meer weet. Hij verklaarde ook nog dat hij in de tijd van het Twaalfjarig Bestand zelf enige stukken grond in Vlaanderen heeft verkocht en dat hij die tegen roeden van 18 voeten heeft moeten leveren, omdat de kopers zeiden dat zij zich moesten houden aan de oude maat. De reden hiervoor was dat er geen nadere bijzonderheden waren genoemd en geen maat was gespecificeerd.
9r
[9] noch in gezeijt en waer, noch geen Mate gespecificeert,
consenterende hier van Acte, gemaeckt te worden ten behouven
van de Burgermeesteren voorschreven, Aldus gedaen ter
Goude ten Conptoire[1] mijns Notarij, in mijn woonhuijs
staende aende Oost zijde vande Haven, naest den grooten
Olijphant, alwaer met mij present, aen, ende over waren
Pieter Jansz Wantslager, ende Willem Woutersz Doncker
mijn Clercq, als getuijgen waerlijck van geloove, hier toe
met mij specialijcken Versocht, den xxven October 1623.
[1] [p] interlineair
[9] Rijnenburg stemde erin toe dat hiervan een akte werd opgemaakt ten behoeve van de burgemeesters van Gouda. Die is opgemaakt op 25 oktober 1623 in Gouda in mijn notariskantoor aan de oostzijde van de Haven naast de Grote Olifant. Daarbij waren aanwezig Pieter Jansz Wantslager en mijn klerk Willem Woutersz Doncker, die ik speciaal als betrouwbare getuigen heb gevraagd.
10r
[10] Copie
Vande Gifte bij de Stadt, aende
Catharinen Gast-Huijs gedaen, vande Craen ende
vander Stede Steenplaetse, buijten Dijckxpoort
gelegen beneffens den Ysseldijck, binnen der Stede
Vrijheit vander Goude.
Dese Steenplaetse is gelegen
geweest, aende Westzijde vande Waddincx-
veensche Weteringe ter zijden aende[1] zelven, achter den Thuijn
vanden Burgermeester Trist Zaliger.
Dienende, Omme Hier mede
te doen blijcken, dat den Vrijdom vande Stadt,
vorder als de (Stadts) nieuwe Cortacken gestreckt
heeft.
[1] [aende] interlineair
[10] Kopie
Over de gift die Gouda aan het Catharina Gasthuis heeft gedaan, over de kraan en over de steenbakkerij van de stad die buiten de Dijkspoort ligt naast de IJsseldijk in het rechtsgebied van Gouda.
Deze steenbakkerij lag langs de westzijde van de Waddinxveense Wetering achter de tuin van wijlen burgemeester Trist.
Dit dient ook om aan te tonen dat het rechtsgebied van Gouda verder reikte dan de nieuwe Korte Akkeren.
10v
[10Verso] Copie, Copie.
Wij Schout, Burgermeesteren, Schepenen
ende Raet der Stede vander Goude, maecken kondt ende kennelijck
allen Luijden, dat wij bij consent, ende goet duncken der gemeenre Stede
Vroetschap, vander gemeenre Stede wegens, gegeven, hebben, ende
geven mits desen openen Brieven, puijrlijcken om Godes wille, onser Stede
vander Goude groote Gast huijs gesticht, in de eer Godes, ende der
Heijliger Jonckvrouwe Sinte Catarine, tot desselfs Gast-Huijs
Timmeragie, ende ter armen behouff onser Stede Craen, alsoo staet
aende Oost-zijde vande Haven, voor dat zelve Gast-Huijs, ende
daer toe onser Stede Steenplaetse, alsoo als die gelegen is buijten
’t Dijckxpoorts-Huijs, neffens den Yssel-dijck, binnen der Stede
Vrijheijt vander Goude, Ende alle nutschap dat vander Craen, ende
vander Steenplaetse voorschreven, voort meer komen magh, te
gebruijcken, te besijgen, te houden, ende te besitten tot eeuwigen dagen,
als des voorschreven Gast-Huijs, vrij eijgen goet ter Timmering
ende ter Armen behouff voorschreven, gelijckerwijs ende in alre
manieren, als Zij der voorseijder Stede, voor deser tijt toe plagen te
hooren, ende die Stede selve plagh te gebruijcken, ende te besitten,
In oirconde, hier af soo hebben wij onser voorschreven Steden Zegel,
aen desen Brief gehangen, Gegeven op Sinte Lucas Dagh
Evangelist, in’t Jaer ons Heeren, Duijsent vierhondert negen en
twintigh.
[10 verso] Kopie
Wij, schout, burgemeesters, schepenen en raad van Gouda maken aan alle mensen bekend dat wij met toestemming en goedkeuring van de voltallige vroedschap met deze openbare akte het grote ziekenhuis van Gouda dat gesticht is in de naam van God en de heilige jonkvrouw Sint-Catherina, aan de gemeenschap hebben geschonken. Voor het onderhoud van dat ziekenhuis en ten behoeve van de armen, geven wij ook onze stadskraan die aan de oostzijde van de haven voor het ziekenhuis staat en ook geven wij onze steenbakkerij die buiten het Dijkspoortshuis naast de IJsseldijk binnen het rechtsgebied van Gouda ligt. Alles wat de kraan en de steenbakkerij opbrengen, mag het ziekenhuis in eigendom gebruiken en bezitten tot in lengte van dagen voor het timmerwerk en de reparaties en ten behoeve van de armen, precies zoals Gouda het voordien in eigendom had en gebruikte. Om dit te bevestigen maken wij bekend dat wij ons stadszegel aan deze akte hebben gehangen. Gegeven op de dag van Sint-Lucas, de evangelist, 18 oktober 1429.
11r
[11] Thiendewegh.
Copia.
Van seeckere drie brieven, daer van
de Principalen berusten onder den Heer Hendrick
Dirckxz Vossenburgh, spreeckende van seecker
Landt, zijnde tegenwoordigh de Thuijnen vande
Cluijsenaers Cade.
Om daer mede te bewijsen, dat
de selve onder de Stadt behooren, ende bij Sche-
penen daer over besegelt is.
Wij Dirck Bendelijn Volckwijnsz,
Jan Ghijsberts, ende Hendrick Willemsz, Schepenen binnen der
Goude, Oirconde ende kenne, dat quam voor ons, Samson Claessen,
ende lijde dat hij schuldigh is, Hendrick Meelissen Vier Engelsche
Nobels, goet van Goude ende van gewichte, ofte Paeijement, dier
waerde ‘s’Jaers aen Rente eeuwelijck duerende, op een Campe Lants
die hij tegens hem verpacht heeft, tot een eeuwige pacht, Ende gelegen
is tusschen den Thiendewegh, ende Wilnes wegh, Ende hebben
belegen met Erven, Hendrick Dirckxz, aen de Oostzijde, ende
Ghijskijn Hellevoet aen de Westzijde, alle Jaers te betalen, op
Sinte Pieters Dagh in zulle, met gelde, ofte met ponde als recht
is van Erf-pacht. Voort zijne voorwaerde dat Samson voorschreven
houden zal die straet op den Tiendewegh aen beijde zijde, also breet als
dese Campe-Landts is uijtgeset, een Roede Breet ter halver straete,
toe, aen die zuijt zijde vander Straet, die Hendrick voorschreven houden
zal tot eenen opstal, om te komen op zijn viertel Lants voor zij-
ne voorwaerden, dat Samson voorschreven, geen Aerde van deze
voorschreven Lande en zal mogen wegh voeren, ende voorts zoo zal
[11] Tiendeweg.
Kopie.
Over drie bepaalde brieven waarvan de originelen bewaard worden door de heer Hendrick Dirkxz Vossenburg waarin sprake is van de stukken land die nu de tuinen van de Kluizenaarskade zijn.
Dit is ook om te bewijzen dat de landerijen aan de stad behoren en dat schepenen dat met hun zegel hebben bekrachtigd.
Wij, Dirck Bendelijn Volckwijnsz, Jan Ghijsberts en Hendrick Willemsz, schepenen van Gouda, verklaren dat voor ons verscheen Samson Claessen en wij leggen vast dat Samson aan Hendrick Meelissen 4 Engelse nobels schuldig is van het juiste goud en gewicht of een betaling van dezelfde waarde aan eeuwigdurende rente voor een stuk grond dat Hendrick aan Samson in eeuwige pacht heeft gegeven. Per jaar zal de betaling gedaan worden op Sint-Pietersdag, 22 februari, en die zal bestaan uit ponden of uit andere munten zoals het recht van erfpacht inhoudt. Het stuk grond ligt tussen de Tiendeweg en de Willensweg en Hendrick Dirckxz heeft er aan de oostzijde erven van gemaakt en Ghijskijn Hellevoet aan de westzijde. De voorwaarden zijn verder dat Samson een deel van de Tiendeweg aan beide zijden moet behouden zoals dat is uitgemeten. Een strook van een roede breed moet Hendrick aan de zuidzijde aanhouden als een open ruimte zodat Samson op zijn stuk land kan komen. Samson zal geen aarde van dit land mogen afvoeren. Verder moet
11v
[11Verso] Samson houden, ende bewaren, alle dat Bauwwerck van
wegh, en van Weteringe, als hem toebehoort, Alle dinck zonder argh
of list, In kennisse der waerheijt besegelt, met onsen zegelen, gegeven des
Saterdaghs na Sinte Anginieten dagh, In’t Jaer ons Heeren,
MCCCXCV. Ende hadde drie zegelen van Groenen
Wassche, uijthangende aen elcke francijne staerten.
Een ander.
Wij Dirck Bendelijn Volckwijns, Jan
Ghijsbertsz, ende Hendrick Willemsz, Schepenen binnen der
Goude, oirconde ende kenne, dat voor ons quam Hendrick Melissen,
ende gelovende Samson Claesen, te waren ende te vrijen, die Campe
Lants die hij hem Verpacht heeft, tot een eeuwige pacht, ende gelegen
is tusschen den Tiendewegh, ende de Willens wegh, Ende hebben
belegen, met Erven Hendrick Dirckxz aende Oostzijde, Ende
Ghijskijn Hellevoet aen die Westzijde, van alle Commer die daer
op komen magh, dat voor die tijd magh voeren, voor dat hij ’t hem ver-
pachtende, Uijtgeseijt vier Engelsche Nobels, ofte paeijement dier
waerde, dier opstellen blijven staen zal, aen Jaerlijckse rente alst
regt is, voor zijne voorwaerden, dat Hendrick voorschreven houden
ende bewaren zal, den Ysseldijck, onder de Hiemrades Schouwe,
ende een roede straets ter halver strate toe, aende zuijtzijde
vander Strate, tot eenen opstal om te komen op zijne viertel-lants,
ende waer dat saeck dat Samson voorschreven, hier af eenige
Schade ofte hinder krege, dat zal hij verhalen aen Hendrick voor-
schreven viertel Lants, die hij leggende heeft tusschen den Tiende
wegh, ende den Ysseldijck, naest Jan Geerloffse oost-waerts
Alle dinck zonder argh of list, In kennisse der waerheijt be-
segelt, met onse zegelen gegeven, des Saterdaegs nae Sinte Ag-
nieten dagh, Int Jaer ons Heeren MCCCvijf en ‘tnegen-
tigh, Ende hadde drie Segelkens van groene Wasche, uijthan-
gende aen enckelde francijne staerten.
[11 verso] Samson al het weg- en waterbouwwerk dat hem toebehoort, in originele staat houden. Alles naar eer en geweten en naar waarheid bekrachtigd met onze zegels op Sint-Agniet, 21 januari 1395. Er zijn drie zegels van groene was aan enkele perkamenten stroken gehangen.
Een tweede.
Wij, Dirck Bendelijn Volckwijns, Jan Ghijsberts en Hendrick Willemsz, schepenen van Gouda, verklaren dat voor ons verscheen Hendrick Meelissen en wij verklaren dat Hendrick aan Samson Claessen het stuk grond dat hij hem in eeuwige pacht heeft gegeven, zal waarborgen en vrijwaren van alle lasten van voor de tijd van de pacht. De pacht is officieel vastgesteld op 4 Engelse nobels of een betaling van dezelfde waarde aan jaarlijkse rente volgens het recht waarvan de oplegging gehandhaafd zal blijven. De grond ligt tussen de Tiendeweg en de Willensweg en Hendrick Dircxz heeft er erven van gemaakt aan de oostzijde en Ghijskijn Hellevoet deed dat aan de westzijde; op voorwaarde dat de genoemde Hendrik de IJsseldijk onder toezicht van de Heemraad zal stellen. Verder moet Hendrick aan de zuidzijde van de straat ook een strook grond van een roede breed als een open ruimte houden zodat Samson op zijn stuk land kan komen. In het geval dat Samson hiervan schade ondervindt, moet hij die verhalen op het stuk land van Hendrick dat hij heeft tussen de Tiendeweg en de IJsseldijk naast Jan Gerloffse aan de oostkant. Alles zonder kwade bedoelingen en naar waarheid bekrachtigd met onze zegels op zaterdag na de dag van Sint-Agniet in 1395. Er zijn drie zegeltjes van groene was aan enkele perkamenten stroken gehangen.
12r
[12] Een ander.
Wij Aelbert Splinters, Kerstant Ghijs-
bertsz, ende Hugo Jacobsz, Schepenen binnen der Goude, ‘torcon-
den ende kennen, dat quamen voor ons Jan Claesz, Volphert Jacobsz,
ende Hendrick Lijclaesen, ende lijeden dat zij Verpacht hebben Jegens
Samson Claessen, tot een eeuwige pacht, die twaelf roeden Erffs,
vander Waterschap afterwaers, te weten: Noortwaers daer haren
Wint-Molen, ende Huijs op staen, aende Thiendewegh, naest Wou-
ter Gerritsz Westwaertsz, s’Jaers om eenen engelse Nobel,
goet van Goude ende van gewichten of paeijement dier waerde, alle,
Jaer te betalen, op Kersdagh, met gelde, ofte met panden alst recht is,
van Erfpacht, Voort is de voorwaerde, dat Jan Pholpertsz[1], ende
Hendrick voorschreven, houden ende bewaren zullen die heele straet, ende
Wegh, alsoo breet als Hendrick Meelissen lant breet is, daer neffens
over, ende daer toe alle bauwwerck vanden Heele Lande, daer dese
Molen op staet, buijten Samsons Kost, of schade voorschreven, Ende
hebben dit Verplogen op dit voorschreven Erve, ende op haer Wint Molen,
voorgenoemt. Alle dinck zonder Ergh of list, In kennisse der waer-
heijt bezegelt, met onse zegelen, ende gegeven des woensdaeghs nae
St. Louwerens dagh, In’t Jaer ons Heeren Duijsent en vierhondert
Ende hebbe drie zegelen, van Groene Wassche uijthangende aen Enckel-
de staerten.
[1] [Pholpertsz] lees [Wolphert], niet alleen ‘Ph’ is corrupt, maar ‘sz’ ook.
[12] Een tweede.
Wij, Aelbert Splinters, Kerstant Ghijsbertsz en Hugo Jacobsz, schepenen in Gouda, verklaren dat voor ons verschenen Jan Claesz, Wolphert Jacobsz en Hendrick Lijclaesen. Wij leggen vast dat zij aan Samson Claessen in eeuwige pacht hebben gegeven de twaalf roeden aan land vanaf de wetering naar achteren in noordelijke richting waar hun windmolen en huis op staan. De grond ligt aan de Tiendeweg ten westen van de grond van Wouter Gerritsz. De pacht daarvoor bedraagt 1 Engelse nobel per jaar van het juiste goud en gewicht of een bedrag van dezelfde waarde, ieder jaar te betalen op kerstdag in geld of onderpand zoals het recht van erfpacht is. Verder is de voorwaarde dat Jan, Wolphert en Hendrick in stand moeten houden buiten kosten of schade van Samson: de hele straat en de weg, zo breed als het land van Hendrick Meelissen breed is en bovendien al de opstallen op het land waar de molen op staat. Zij zijn de verplichting daartoe aangegaan op dit erf en op hun windmolen. Alles zonder kwade bedoelingen en naar waarheid bekrachtigd met onze zegels, op woensdag na de dag van Sint-Laurentius, 10 augustus1400. Er zijn drie zegels van groene was, die aan enkele stroken hangen.
12v
[12 Verso] Een ander.
Extract uijt Eigen-Boeck,
Der Stede vander Goude.
Daniel Huijgen Suellen, heeft ver-
kocht ende overgegeven, Cornelis Jacobsz van Cortgeen,
die helft van een Wintmolen, ende de helft van een Huijs ende
Erve, daer aen behoorende, met noch elff honts Lants daer achter
aen leggende, staende ende gelegen buijten de Thiendeweghs poort,
naest de Collatie Broers oostwaerts, met ses en twintigh schellingen
groot Vlaems, daer op staende aen Jaerlickse Rente, ende Sinte Mar-
garieta Clooster daer op heeft, Actum den xiiij dagh in Maerte,
anno xvhonderdtwintigh, Schepenen Jan Cornelis, ende Cornelis Jansz
de Jonge.
[12 verso] Een andere akte
Uittreksel uit het boek met akten van Gouda.
Daniël Huijgen Suellen heeft aan Cornelis Jacobsz van Cortgeen verkocht en overgedragen de helft van een windmolen en de helft van een huis met erf, plus nog 11 honden land dat daarachter is. Zij bevinden zich buiten de Tiendewegspoort, ten oosten van het klooster van de Collatiebroeders en het geheel is belast met een jaarlijkse rente van 26 schellingen groot Vlaams, waarop het Sint-Margarietenklooster recht heeft. De akte is opgemaakt op 14 maart 1520, schepenen Jan Cornelisz en Cornelis Jansz de Jonge.
13r
[13] Copie.
Van zeeckere Koop, ende op-
dracht Brief van Landen,
gezegelt, ende opgedragen,
Voor Burgermeesteren, Sche-
penen, ende Raden der Steden
vander Goude, gelegen in
Brouck-Huijsen,
Om daer mede te bewij-
sen, dat de Stadt in voorigen Ouden tijden,
over de Landen aldaer gelegen, gesegelt
heeft.
Copiæ, Copiæ,
Wij Burgermeesteren, Schepenen,
ende Raden der Stede vander Goude, doen kont allen luijden,
hoe dat voor ons gekomen is Marchjen Jacobsz Heijndrickxz
Dochter, met haer gekoren Vooght, ende kende ende lijede,
dat Dirck Jacob Hendrickxz haren Broeder, die helft van
seven dalve Margen Landts, gelegen in Brouckhuijsen, daer
hem d’ander helft toebehoort, verkocht heeft als gemachtight,
ende uijt bevel van haer, ende gelooft dat van waerden te
houden ten eeuwigen dagen, voor haer, ende voor haer Erve, ende
gelooft oock dat voorschreven Landt te waren, ende te vrijen,
[13] Kopie.
Van de officiële documenten over de landen in Broekhuizen die zijn bezegeld door de burgemeesters, schepenen en raden van Gouda.
Om daarmee te bewijzen dat Gouda vroeger de officiële documenten bezegeld heeft.
Kopieën.
Wij, burgemeesters, schepenen en raden van Gouda, maken aan alle mensen bekend dat voor ons is verschenen Marchjen, dochter van Jacobsz Hendrickxz, met haar wettige voogd. Wij maken bekend dat wij erkennen dat Dirck Jacobsz Hendrickxz, haar broer, in haar opdracht en als haar gemachtigde de helft heeft verkocht van zes en een half morgen land, dat ligt in Broekhuizen, waarvan de andere helft hem toebehoort. Dirck belooft zich daar voor eeuwig aan te houden voor haar en haar erfgenamen en ze te vrijwaren
13v
[13Verso] Vrij van alle kommer nae den Rechten vanden Lande, sonder argh
of list, des Torconde hebben wij onsen Stede zegel van zaecken,
dat wij dagelijckx gebruijcken, hier beneden aen gehangen. Gegeven op den
elfden dagh in September, int Jaer ons Heeren MCCCC negen
en tnegentich. Ende hadde een zegel van groene Wassche onder uijt-
hangende, aen een enckelde staert, onderstont accordeert met zijn
principael, ende was onderteijckent Johannes Florissen de Jager 1623.
Dit naervolgende Extract dient om-
daer mede te bewijsen, dat den Bailliuw
ende de Burgermeesteren, selfs altijt gesusti-
neert hebben, dat zij in Brouckhuijsen,
ende Broucken-Tuijl, ende ‘tweechjen al-
tijdts ge-exerceert hebben, allerleij acten
van Jurisdictie.
Extract:
Uijt seeckere Memorie,
ende advertissementen van rechten,
overgegeven aenden Hoven, bij Anthonis
Cloots Bailliuw ende Schout der
Stede vander Goude, met den gevolge
Ende aencleven van dien, gedaechde in cas
d’appel, mits gaders Burgermeesters
ende Regeerders der voorschreven Stede
met hem gevoecht voor Intrest ende
tot conservatie, vander selver Jurisdictie,
ter eenre, op ende Jegens Gillis Ariens
Benscooper, mits gaders Burgermeesters
ende Regeerders der Stede Rotterdam,
hen voegende met den selven Implianten
In’t voorschreven cas, ter andere zijde.
[13 verso] van alle lasten volgens het landelijk recht en zonder boze bedoeling. Wij hebben onder aan de akte ons zakelijk zegel gehangen, dat wij dagelijks gebruiken. Uitgereikt op 11 september 1499. Er hing een zegel van groene was onder, aan een enkele reep, en de akte kwam overeen met het origineel. Was getekend door Johannes Florisz de Jager 1623.
Het uittreksel hierna dient om te bewijzen dat de baljuw en de burgemeesters altijd zelf aangevoerd hebben dat zij in Broekhuizen, Broek en Thuil en ’t Weegje altijd allerlei vormen van rechterlijke macht uitgeoefend hebben.
Uittreksel:
Uit een bepaalde opsomming en bekendmakingen die aan het Hof zijn overhandigd door Anthonis Cloots, baljuw en schout, met alles wat er bij hoort, van Gouda. Anthonis Cloots was gedaagde in een beroepszaak over het belang van en voor het behoud van het rechtsgebied van de stad. Hij was daarin verbonden met burgemeesters en bestuurders van Gouda aan de ene kant tegenover Gillis Ariens Benscooper samen met burgemeesters en bestuurders van Rotterdam aan de andere kant.
14r
[14] 17.
Ende zijn sulcx de Landen, gelegen, be-
westen de voorschreven Alpherse Weteringe, aende zijde van
Moordrecht altijt gehouden voor Schielant.
18.
Ende de Landen gelegen aende ander
zijde vande Weteringe, voorschreven, nae de Stadt vander
Goude toe, als Brouckhuijsen, Brouck en Thuijl, ende het
Weechjen, voor een gedeelte vanden Landen van Beloijs.
19.
Hebbende hare Jurisdictie apart, ende
’t eenemael separaet vande heerlickheijt van Moordrecht.
20.
Ende sulckx oock haer eijgen Schout,
mits gaders hare Heemraden, ende Lant bewaerders,
Bij Burgermeesters ende Regeerders der Stede vander
Goude, van allen ouden Tijden gestelt, ende gekozen.
21
Ende van allen ouden tijden de Cade
ende wegen geschout, keuren ende Ordonnantien
tot ’s Landts oijrbaer gemaeckt, resolutien genomen,
’s Landts goederen, ende Landen Verpacht, accoorden ende
Tractaten gemaeckt, ende rekeningen gedaen hebben.
[14] 17
Zo zijn de stukken land ten westen van de Alphense Wetering aan de kant van Moordrecht altijd van Schieland geweest.
18
En de stukken land aan de andere kant van de Wetering, in de richting van Gouda, zoals Broekhuizen, Broek en Thuil en ’t Weegje, hebben voor een deel behoord bij het land van Blois
19
zodat de jurisdictie in deze stukken land in het geheel niet valt onder de heerlijkheid Moordrecht.
20
Zo worden ook hun schout, hun heemraden en hoeders van het land al van oudsher gekozen en aangesteld door de burgemeesters en bestuurders van Gouda.
21
En van oudsher worden de kaden en wegen geïnspecteerd, handvesten en reglementen ten nutte van het land opgesteld, besluiten genomen, vastgoed en stukken land verpacht, overeenkomsten en verdragen gesloten, rekeningen opgemaakt en voldaan, en wordt financiële verantwoording afgelegd.
14v
[14Verso] 28.
‘T is nu mede sulckx, dat Burgermeesters
ende Regierders der voorschreven Stede[1] vander Goude, van outs
altijt gerechticht zijn geweest, ende noch zijn tot de Jurisdictie
inde voorschreven Polders, Brouckhuijsen, Broucken-Thuijl, en
’t weechjen.
29.
Ende is sulckx waer, dat soo wel’t voor
schreven Suijt-eijnde van Waddincxveen, als Broecken-Thuijl,
groot ontrent dartig hondert Mergen, eertijts bij den Heere van
Beloijs uijtgegeven zijn, ten behouve van seeckere Capelle,
binnen de voorschreven Stadt vander Goude.
30.
Ende bij Jan van Castellon, Grave
van Beloijs, Heere van Avesnes, van Schoonho-
ven, ende vander Goude, de Landen daer het Bosch plach
te staen, bij der Goude geweest zijn in Brouckhuysen.
38.
Keijser Maximiliaen, heeft vergunt
’t Octroij om twee Water-Molens te mogen stellen etc.
39.
Ende dat binnen de bepalinge, ende
Jurisdictie vander Goude.
54.
Ende voor den welcken oock, ofte voor
Schepenen vander Goude, gifte ende opdrachte
vande Lande[2] inde voorschreven polders gelegen, gedaen ende
genomen zijn, gelijck als bij Verscheijden, acten, kan worden
bewesen.
[14 verso] 28
Het is nu ook zo dat burgemeesters en bestuurders van Gouda van oudsher gerechtigd zijn geweest en nog zijn om de jurisdictie te voeren in de polders Broekhuizen, Broek en Thuil en ’t Weegje.
29
Het is ook zo dat zowel het voornoemde Zuideinde van Waddinxveen als Broek en Thuil die samen ongeveer 3.000 morgen groot zijn, vroeger zijn uitgegeven door de heer van Blois, ten behoeve van een kapel binnen het voornoemde Gouda.
30
Jan van Chatillon, graaf van Blois, heer van Avesnes, van Schoonhoven en van Gouda, heeft de landen in Broekhuizen waar vroeger het bos was en die bij Gouda hoorden, uitgegeven.
38
Keizer Maximiliaan heeft een machtiging verleend om twee watermolens te bouwen etc.
39
en wel binnen de grenzen en het rechtsgebied van Gouda
54
en voor wie dan ook, of voor de schepenen van Gouda, schenkingen zijn gedaan en overdracht van grond heeft plaatsgevonden, zoals met verschillende akten kan worden bewezen.
15r
[15] 55.
Ende specialijcken, dat al inden Jare
1499 seecker Landt gelegen in Brouckhuysen, voor-
Burgermeesteren, Schepenen, ende Raden der voorschreven
Stede, vander Goude is Verkocht, ende opgedragen.
60
In voegen, dat de voorschreven gedaeg-
de ende gevouchdens, soo wel in Brouckhuijsen als
in Broucken-Thuijl, en ’t weechjen, altijt ge-exerseert
hebben allerleij Acten van Jurisductie.
67
Ende zijn de voorschreven Gedaegde
ende gevouchdens, Jegenwoordigh noch in actuele
Possessie, van alle de voorschreven Acten van Jurisductie,
Inde voorschreven Polders te exerceren.
[15] 55
In het bijzonder kan bewezen worden dat al in 1499 een stuk grond dat in Broekhuizen ligt, voor burgemeesters, schepenen en raden van Gouda is verkocht en overgedragen.
60
Het kan namelijk bewezen worden, dat de voornoemde gedaagde, samen met de medestanders, zowel in Broekhuizen als in Broek en Thuil en ’t Weegje, altijd allerlei vormen van rechterlijke macht hebben uitgeoefend.
67
De voornoemde gedaagde, samen met de medestanders, zijn bovendien tegenwoordig nog in het bezit van alle documenten die hen het recht geven allerlei vormen van rechterlijke macht uit te oefenen in de voornoemde polders.
16r
[16] Roerende het
Oude-Kerckhoff,
Wij Claes Maertens, Govert Wit-
tessen, ende Dirck Andriessen Schepenen binnen der
Goude, doen cont[1] ende certificeren eenen ijegelijcken dient behoort,
Dat op huijden voor ons gekomen, ende gecompareert zijn
geweest, Heer Cornelis Jacobs out Lxviij Jaren, ende
Heer Cornelis Gillissen Deecken out Lx Jaren, beijde
Priesters, ende hebben ten Versoecken vande Burgemeesteren
deser Stede: (rechtelijcken daer toe Verdaecht zijnde, omme
getuijgenisse der waarheijt te geven,) Verklaerde bij haerluijder
Priesterschappen, in plaetse van Eede, de Verklaringe van den
Officier henluijden afgenomen heeft waerachtich te zijn, dat zij
in heurlieden Jonckheijt, dickwils haer ouders, ende andere Per-
soonen hebben hooren Vermanen, als dat ontrent een half quartier uijr
gaens buyten deser Stadt, op een plaets genaemt het oude
Kerckhoff, gestaen heeft de Parochie Kerck deser Stede,
alwaer oock mede eenige Huijsen stonden, ende dat oock in de
Aerde voormaels, ende noch onlanghs de vestinge der zelver
Kercke, ende Huijsen gezien ende gevonden zijn. Verklaerde
voorts, dat tot een geheuchenisse ende Memorie, de voorschreven
plaetse Jaerlijckx, met een processie generael besocht wort,
op den lesten Bedagh inde Cruijs’ dagen, ende dat zij deposanten
over de 31,, 40,, 50 Jaren, ende Langer inde selve processie
mede gegaen hebben, Alle fraude gesecludeert, Torconde
van desen hebben wij Schepenen voornoemt, elcx ons zegel
hier onder aen gehangen, op den xxi Aprillis, anno 1569.
Stijlo communi. Op den plijcke stont Jor~: Jacobsz 1569.
ende hadt drie uijthangende segelen, in Groene Wassche,
een dubbelde francijnen staerten.
[1] [cont] interlineair
[16] Betreffende het Oude Kerkhof,
Wij, Claes Maertens, Govert Wittessen en Dirck Andriessen, schepenen van Gouda, verklaren met zekerheid en maken bekend aan ieder die het aangaat, dat heden voor ons in rechte verschenen zijn de heer Cornelis Jacobs, oud 68 jaar en de heer Cornelis Gillissen, deken, oud 60 jaar, beiden priester. Volgens het recht waren zij opgeroepen om naar waarheid te getuigen. Maar in plaats van de eed af te leggen nam de officier hen de verklaring af dat zij in hun hoedanigheid van priester de waarheid zouden spreken. Op verzoek van de burgemeesters van Gouda verklaarden zij dat zij in hun jeugd vaak hun ouders en andere personen hebben horen vertellen dat ongeveer een half kwartier lopen buiten de stad, op een plaats die het Oude Kerkhof heet, de parochiekerk van Gouda gestaan heeft, samen met enige huizen. In de grond zijn er vroeger en nog onlangs fundamenten van de kerk en de huizen gevonden. Zij verklaarden verder dat ter nagedachtenis de genoemde plaats ieder jaar door een grote processie bezocht wordt, op de laatste biddag in de kruisdagen en de priesters verklaarden dat zij, officiële getuigen meer dan eenendertig, veertig en vijftig jaar en langer in de processie hebben meegelopen en daarom hebben wij alle fraude uitgesloten. Bij het bekend maken hiervan hebben wij, schepenen, elk ons zegel hieronder aan gehangen op 21 april 1569. Stilo communi. Op het omgevouwen gedeelte stond Jor__: Jacobsz 1569 en er waren drie zegels van groene was, gehangen aan dubbele repen perkament.
16v
[16Verso] Een ander.
Wij Claes Maertens, Govert Wit-
tessen, ende Dirck Andriessen, Schepenen binnen der Goude,
Doen kondt ende certificeren eenen ijegelijcken dient behoort, dat op
huijden voor ons gekomen, ende gecompareert zijn geweest, Pieter
Pietersz out Lxxxv Jaren, Cornelis Meessen out Lxxxv Jaren,
Albrant Michielsz out Lxxxi Jaren, Hendrick Adriaensz oudt
Lxxvij Jaren, Pieter Jansz out Lxxiij Jaren, Augustijn Hercks
oudt Lxxij Jaren, Gerrit van Wieringen out Lxxj Jaren, Jan Tho-
massen out Lxv Jaren, Cornelis Willemsz oudt Lxxiiij Jaren,
Albrant Jansz out Lxij Jaren, ende Gerrit Jacobs, out Lxj Jaren,
ofte elcx daer ontrent, alle Poorters deser Stede. Ende hebben
ten Versoecke vande Burgermeesteren: (alle rechtelijcken daer toe
verdaecht zijnde, omme getuijgenisse der waerheijt te geven:) geaffir-
meert bij haerlieden Eede, die den Bailliuw, Schout deser Stede, hen-
luyden solemnelicken afgenomen heeft, waerachtigh te zijn, dat zij in-
heurlieden Jonckheijt, dickwils haer Ouders, ende andere Persoonen
hebben hooren Vermanen, als dat ontrent een half quartier uijr gaens,
buijten deser Stadt, op een plaets genaemt ‘t Oude Kerckhoff,
gestaen heeft die Parochie Kercke deser Stede, alwaer oock
mede eenige Huijsen stonden, ende dat oock aldaer in d’aerde, voormaels
ende noch onlanghs, de vestinge der zelver Kercke, ende Huijsen gesien,
ende bevonden zijn. Verklaerde voorts, dat tot een geheughenisse, ende
Memorie de voorschreven plaetse, Jaerlijcx met een processie gene-
rael besocht wort, op den lesten bedagh inde Cruijsdagen, ende dat
zij deposanten, over de veertigh, vijftigh, zestigh Jaren, ende langer in
de zelve processie mede gegaen hebben, Affirmeerde voort, dat zij
oock wel hebben hooren seggen, als dat de Huysen staende binnen deser
Stede alhier, door de bequaemheijt ende gelegentheijt vander deur-
vaert, ende omme naer der aende IJssel te wesen, getimmert zijn, ende
die plaetse van ’t voorschreven Oude-Kerckhoff, daer omme ver-
laten is geweest, alle fraude gesecludeert. Ten oirconde van desen,
hebben wij Schepenen voornoemt, elckx onse zegel hier aengehan-
gen, den een en twintigsten Aprillis, xvhonderd negen en zestigh. Stilo
communi, Op de plijcke stont geteeckent, Jor: Jacobsz, hebben drie
uijthangende zegelen in Groene Wassche, aen dubbelde-franchijne
staerten.
[16 verso] Een tweede
Wij, Claes Maertens, Govert Wittessen en Dirck Andriessen, schepenen van Gouda, verklaren stellig en maken bekend aan ieder die het aangaat, dat heden voor ons zijn verschenen Pieter Pietersz, oud 85 jaar, Cornelis Meessen, oud 85 jaar, Albrant Michielsz, oud 81 jaar, Hendrick Adriaensz, oud 77 jaar, Pieter Jansz, oud 73 jaar, Augustijn Hercks, oud 72 jaar, Gerrit van Wieringen, oud 71 jaar, Jan Thomassen, oud 65 jaar, Cornelis Willemsz, oud 74 jaar, Albrant Jansz, oud 62 jaar en Gerrit Jacobsz, oud 61 jaar, elk ongeveer van die leeftijd en allen zijn zij burgers van Gouda. Zij hebben op verzoek van de burgemeester de eed afgelegd de waarheid te spreken. Die eed heeft de baljuw, tevens schout van Gouda, hun plechtig afgenomen. Zo verklaarden zij dat zij in hun jeugd dikwijls hun ouders en andere personen hebben horen vertellen dat ongeveer een half kwartier lopen buiten de stad, op een plaats die het Oude Kerkhof heet, de parochiekerk van Gouda gestaan heeft en dat daar ook enige huizen stonden. Bovendien zijn in de grond vroeger en nog onlangs fundamenten van de kerk en de huizen gevonden. Zij verklaarden verder dat ter nagedachtenis de genoemde plaats ieder jaar door een grote processie bezocht wordt op de laatste biddag in de kruisdagen. De burgers verklaarden als officiële getuigen veertig, vijftig, zestig jaar en langer in de processie te hebben meegelopen. Zij bevestigden verder dat zij ook wel hebben horen zeggen dat de huizen die binnen Gouda staan, daar getimmerd zijn vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de doorvaart en om dichter bij de IJssel te zijn. Daarom is de plaats van het Oude Kerkhof verlaten. Wij hebben alle fraude uitgesloten. Bij het bekendmaken hiervan hebben wij, schepenen van Gouda, elk ons zegel hieraan gehangen op 21 april 1569. Stilo communi. Op het omgevouwen gedeelte stond getekend Jor: Jacobsz en er waren drie zegels van groene was aan dubbele repen perkament.
17r
[17] Volght vande Graven
van Bloijs Heeren vander
Goude.
Willekeure.
Hartoge Willem van Beijeren,
Grave van Hollant, Zeelant, ende Heere van
Vrieslant, ende verbeijder der Graefschap van Hene-
gouwe, maecken kondt allen Luijden, dat wij om bede wille onser
liever Vrouwe ende Moeder, der Gravinne van Henegouwe, ons
lieffs ooms Heere Jan van Henegouwen, Heere van Bijaumont,
ende ons lieffs [[1]] neve Heere Walravensz van Luxenburgh,
Heere van Huij. Verlijet hebben, Verlijet ende willekoren mit desen,
jegenwoordigen brieven, Onse lieve Neve, Janne ’s Graven
Lodewijckx Soone van Bloijs, of zijnen naesten Erfgenamen, van
ons Liefs ooms voorschreven lijve komende, Alle goede poorten,
vesten, Dorpen, Heerlijckheden, hooge, ende lage, ’t Landt, ende
Wateren, Renten, vervallen, sekeren, ende onsekeren, hoe dat zij ge-
noemt, ofte waer dat zij gelegen zijn, binnen onsen lande van
Hollant, van Zeelant, Keemerlant, ende van Vrieslant, met
allen zijnen toebehoren, hem, ende zijnen nakomelingen, of zijnen naesten
Erfgenamen, van ons liefs Ooms voorschreven Lijve komende
van ons, ende onse nakomelinge, Grave van Hollant, van
Zeelant, ende Heere van Vrieslant, te houden in alsulcke forme,
ende in alle manieren, alst onsen lieven Oom voorschreven tot desen
dage toe gehouden heeft, ende doe dese Brief geschreven was
in Vaderlijcke, ende Moederlijcke bewijsinge, ende in rechte
Broeder deelinge, ende wanneer onsen Lieven Oom voorschreven,
van Lijve ter Doot gevaren zal wesen, op dat Jan van Blois
onse Neve voorschreven, hem verleeft. Soo willen wij Jan
[1] [neg] doorgehaald
[17] Nu volgt over de graven van Blois, heren van Gouda.
Verordening
Wij hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland en troonopvolger van het graafschap Henegouwen, maken aan iedereen bekend dat wij op verzoek van onze geliefde vrouw en moeder, gravin van Henegouwen, onze geliefde oom Jan van Henegouwen, heer van Beaumont en onze geliefde neef heer Walravensz van Luxemburg, heer van Huy hebben nagelaten, zoals uit het besluit in deze akten blijkt, aan onze geliefde neef, Jan, zoon van Lodewijckx van Blois, of de naaste erfgenamen die van Jan van Henegouwen afstammen, alle goederen, poorten, vestingen, dorpen en heerlijkheden, de hoge en de lage, het land en het water, de rentes die vervallen, de zekerheden en de onzekerheden, hoe zij ook heten of waar zij ook liggen in ons land van Holland, Zeeland, Kennemerland en Friesland, met alles wat erbij hoort. Van de graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland en zijn nakomelingen of zijn naaste erfgenamen van onze geliefde oom wordt verwacht dat zij alles in dezelfde staat zullen houden als Jan van Henegouwen het tot heden gehouden heeft en toen deze akte werd geschreven. Dit is gebeurd met vaderlijke en moederlijke toewijzing met een eerlijke verdeling tussen broers. Als Jan van Henegouwen zal zijn overleden en Jan van Blois hem overleeft, dan willen wij Jan van Blois
17v
[17Verso] voornoemt, ofte zijnen naesten Erfgenamen, van ons liefs
Ooms voorschreven Lijve, komende, te Manne ontfangen
sonder eenigh wederzeggen, in allen den goeden die voorschreven zijn,
die van ons, ende van onse nakomelingen, te houden tot een Rechte
Erff leene, ende alle dese voorschreven dingen te verstaen, sonder
argh, of list. Ende om dat wij Hartoge Willem van Beijeren, ende
Grave van Hollant voorschreven, willen dat alle dese voorschreven
saecke vast gestade, ende wel gehouden, in alle manieren dat voorschreven
is, Soo hebben wij dese openen Brief, gesegelt met onse zegelen, in
kennisse der waerheijt gedaen, ende gegeven tot Valemzijn, des Sater-
daeghs nae Jaersdagh, in’t Jaer ons Heeren MCCCvier en vijftigh.
Iussu domini comitis
Ad voluntatem superiorum scriptorum et per commune consilium
Eminentissimae comitisse et domini comitis evidenter [?] probavi [[1]]
T de thems [?]
Mijn Heere van Bijaumont, mijn
Heere van Luijck, de Heere van Barbensoen, ende Heer Reij-
nout van Barbensoen zijn Broeder, hebben gelooft mijnen Heere
den Grave voorschreven, over te leveren voor St. Jans Misse, in’t
Jaer van Lv eenen openen Brief vanden Graven van Bloijs
dat hij gelooft de voorschreven voorwaerden te consenteeren, ende zijn
recht dat hem daer af verschijnen magh, over te geven, ende quijt
te schelden tot Jans behoeff, alsoo die openen Brief hout voorschreven.
Voorts hebben die voorschreven Luijde,
gelooft dat zij Ghijote van Bloijs, daer toe hebben zullen,
dat hij diergelijcke zijn recht over geven zal, ende quijt schelden,
also hij tot zijnen Jaere gekomen is.
[1] [Arnoldus de Yselstein] in de rechterhelft
[17 verso] of diens naaste erfgenamen die van Jan van Henegouwen afstammen, als leenman aannemen, zonder dat iemand verzet aantekent, en wel van alle bezittingen die genoemd zijn, van ons en onze nakomelingen, om die te bezitten als een werkelijk leengoed en om alle genoemde dingen zonder kwade bedoelingen uit te leggen. Omdat wij willen dat alle beschreven dingen vaststaan en in alle eerlijkheid worden uitgevoerd. Wij, Willem hertog van Beieren en graaf van Holland, willen dat al deze zaken in goede staat worden gehouden, geheel volgens de voorschriften. Daarom hebben wij deze akte bekrachtigd met onze zegels, naar waarheid gedaan en gegeven te Valençiennes op zaterdag na nieuwjaarsdag in 1354.
Iussu domini comitis
Ad voluntatem superiorum scriptorum et per commune consilium
Eminentissimae comitisse et domini comitis evidenter probavi
[Op bevel van de heer de Graaf.
Volgens de wil van de bovengenoemde schrijvers en na gezamenlijk overleg
met de zeer doorluchte Gravin en de heer de Graaf heb ik duidelijk goedgekeurd] [[1]]
T. de Thems[2]
De heer van Beaumont, de heer van Luijck, de heer van Barbençon en de heer Reijnout van Barbençon, zijn broer, hebben beloofd aan de Graaf een openbare akte van de graaf van Blois te overhandigen voor de Sint-Jansmis, op 24 juni in het jaar 55. Daarin belooft hij met de voorwaarden in te stemmen en het recht dat daaruit voortkomt over te dragen en kwijt te schelden ten behoeve van Jan, zoals dat in de akte staat.
Verder hebben die vier heren beloofd dat zij Ghijoot van Blois zullen overhalen eveneens het recht over te dragen en kwijt te schelden als hij meerderjarig geworden is.
[1] [Arnold van IJsselstein] in de rechterhelft
[2] Niet duidelijk wie dit is
18r
[18] Ge-extraheert, uijt Zeecker
Boeck geintituleert diversche
Chartren, ende Hantvesten, ende
Privilegien, met veel meer andere
besoingnes van hooger Loffelijcker
Memorie, d’eerste Hertoge Willem
van Beijeren, de vijfde van dien Naem,
de xxije Graeff van Hollant, ge-
vallen binnen den tijt van zijn Gouver-
nement aldaer, inden Jare MCCC
Liiij. Lv. Lvj. Ende Lvij. Ende
is dit Boeck berustende, inde Bur-
germeesters Kamer, der Stede
vander Goude, in seecker Kiste
zijnde de Sitplaetse vande Outste
Burgermeester ende accordeert
naer collatie.
[18] Uittreksel uit een bepaald boek getiteld: Diverse oorkonden, handvesten en privileges en veel andere belangrijke, loffelijke en gedenkwaardige zaken van de eerste hertog Willem V van Beieren, de 22e graaf van Holland. Deze zijn voorgevallen in de tijd dat hij daar regeerde in de jaren 1354, 1355, 1356 en 1357. Dit boek wordt bewaard in de burgemeesterskamer van Gouda in een kist die de zetel is van de oudste burgemeester en het stemt overeen met het origineel.
19r
[19] Van de graven van
Blois eerste Heeren van
Goude, ende Schoonhoven.
Extract uijt het groote
Privilegien Boeck, geteeckent
Met de letter O, der Stede van
Goude Folio 109vso. Ende iio.
Dat de regieringe der voorschreven
Stede, langen tijd gestaen heeft bij de Grave van Bloijs,
als Heere vander Goude, van welcke d' eerste is geweest
Heer Jan van Beaumont, dewelcke van zijn Wijffs wegen,
Grave van Bloijs geworden zijnde, van zijn Broeder den
[[1]] goeden graeff Willem als grave van Hollant, beschonc-
ken is geworden met de heerlijckheden der Stede vander
Goude, ende Schoonhoven, met alle heuren toebehooren,
ende appenditien van dien, inden Jare ons Heeren MCCC.
ende ses, tWelcke met consent van zijnen Broeder voorschreven
den goeden Graeff Willem, aldereerst binnen der Goude opgerecht
heeft de Thollen, mits gaders de Huijsen en sluysen, daer zijne Heer-
lijcke rechten Ontfangen soude worden. Ende aldaer oock Vermeer-
dert ende Verbetert het Slot, ofte Casteel der selver Stede.
‘tWelck lange Jaren daer naer, gedestineert is geweest bij
de Staten van Hollant: (als zijnde ende stercke ende seeckere
plaatse:) tot bewaernisse van alle Hantvesten, ende Privilegien,
eertijts bij den Prince vanden landen gegeven, welck Casteel
(uijtgezondert zeeckeren Toorn, daer de voorschreven Privilegien
in berustende waer:) gedemolieert is, inden Jaer 1577.
[1] [Vide groote Chroniek van Hol-Landt Divisie 22 Caput 3.] in de marge
[19] Over de graven van Blois, de eerste heren van Gouda en Schoonhoven
Uittreksel uit het grote privilegeboek van Gouda, voorzien van de letter O, folio 109 verso en 110.
[[1]] Het bestuur van Gouda is lange tijd in handen geweest van de graaf van Blois als heer van Gouda en de eerste heer van Gouda is Jan van Beaumont. Hij was via zijn vrouw graaf van Blois geworden en had in 1306 van zijn broer, de goede graaf Willem van Holland, de heerlijkheden van Gouda en Schoonhoven gekregen, met alles wat erbij hoort. Jan van Beaumont heeft, met toestemming van zijn broer, de goede graaf Willem, allereerst de tollen ingesteld en bovendien de huizen en sluizen gebouwd, waar zijn grafelijke belastingen geïnd zouden worden. Ook heeft hij het kasteel van Gouda uitgebreid en verbeterd. Dit kasteel (omdat ’t een sterke en veilige plaats was) werd een heel lange tijd daarna door de Staten van Holland bestemd om als bewaarplaats te dienen van alle oorkonden en privileges die voordien door de Prins waren geschonken. In 1577 is het kasteel afgebroken (met uitzondering van een toren waarin de privileges bewaard werden).
[1] [Zie de grote kroniek van Holland, deel 22 hoofdstuk 3] in de marge
19v
[19Verso] [[1]] Dat de voorschreven, Heer Jan van Beau-
mont, Grave van Bloijs, ende de Heere vander Goude,
gestorven is inden Jare ons Heere MCCCLVI. Achterlatende:
eenen Soone, mede Jan genaemt, dewelcke met de Heeren van
Pruijssen reijsende, op de ongeloovige Heijdenen, daer hij Ridder ge-
slagen worden, deser Werelt overleden is, nalatende twee Soonen,
als Jan, ende Guido de Castillion Grave van Bloijs, ende
Swessen.
Dat Jan van Castillion, Heere vander
Goude, nae zijn Vaders Doot, overmits hij zeer machtigh
was, ende gebooren uijt den Kroone van Vranckrijck ende vanden
Huijsen van Hollant, getrout heeft Vrouwe Machtelt Hartoginne
van Gelre, ende Gravinne van Zutphen, ten tijden als de Brouc-
horsthe, tegens de Heeckeren in partijschap staende, de voorszeyde
Vrouwe, uijt haer Vaderlijcke Erve poochden te secluderen, om ‘twelcke
te keeren, den voorschreven Grave van Bloijs, int Lant van Gelre,
bij zijnen wijven gekomen zijnde, ende met hem brengende veele Heeren,
ende Ridderschap, sommige Stede aldaer belegen, ende oock eenige
als Wagenen, Groensvoerders, ende andere gewonnen heeft, tot dat
hij binnen Aernhem ontfangen, ende van der Vrouwe wegen gehult
is geworden.
Dat de voorschreven Heer Jan, ende
Machtelt, als Hartoge van Gelre, de Stede vander Goude
gegeven hebben een Privilegie, dat zij Tolle vrij Varen mogen, met
alle heure Goederen, over al in den Landen van Gelre, ende Zut-
pheen[2], ‘twelck gegeven is in hare Stadt van Aernhem, op den xvijen
Dach inder Maent van Maerte, in’t Jaer ons Heeren MCCC
LXXIJ.
[1] [Vide utsupra Divisie 25 Caput 15] in de marge
[2] [Zut-pheen] lees [Zut-phen]
[19 verso] [[1]] Jan van Beaumont, graaf van Blois en heer van Gouda, is gestorven in 1356. Hij liet een zoon na die ook Jan heette en die is omgekomen toen hij met de heren van Pruisen op veldtocht was tegen de ongelovige heidenen. Tijdens die veldtocht werd hij tot ridder geslagen. Hij liet twee zonen na namelijk Jan en Guido van Chatillon, graven van Blois en Soissons.
Jan van Chatillon, heer van Gouda na de dood van zijn vader, was zeer machtig, omdat hij verwant was aan het Franse koningshuis en aan het Hollandse huis. Hij trouwde met Machteld, hertogin van Gelre en gravin van Zutphen. In die tijd probeerden de Bronkhorsten, die streden tegen de Heeckerens, Machteld uit te sluiten van de erfenis van haar vader. Om dit te voorkomen kwam de graaf van Blois bij zijn vrouw in het land van Gelre en bracht veel heren en ridders mee. Hij belegerde enkele steden en nam enige plaatsen in zoals Wageningen en Groenvorden en nog andere totdat hij in Arnhem ontvangen en vanwege zijn vrouw ingehuldigd werd.
Jan en Machteld, hertog en hertogin van Gelre hebben Gouda het privilege gegeven dat de Gouwenaren zonder tol te betalen met al hun goederen overal in Gelderland en Zutphen mogen reizen. Het privilege is gegeven in Arnhem op 17 maart 1372.
[1] [Zie als boven, deel 25 hoofdstuk 15] in de marge
20r
[20] Dat de voorschreven heer Jan van Cas-
stillion, gestorven is inden Jare ons Heeren 1381, sonder
Kinderen latende, zijn goederen aen Guido van Bloijs zijn Broe-
der, dewelcke mede (na dat hij getrout hadde Maria des Graven
Dochter van Namen, ende aen haer geteelt een Soon Lowijs,
Genaemt Grave van Dubois die Jonck gestorven is tot
Beaumont), deser Werelt overleden is, op den xxije Decembris
inden Jare MCCCXCVIJ nae wiens aflijvigheijt, alsoo,
de Rechte Linie, ende afkomste Heer Johannes van Beau-
mont, cesseerde de heerlijckheden vander Goude, ende Schoonhoven,
metten gevolge vandien, genaemt het Landt ende Bailliuage van
Bloijs, wederomme geconsolideert zijn aen de Graeffelijckheijt
van Hollant, ende dat ten tijde Hertogs Aelbrechts van Beijeren,
doch heeft de voorschreven Heer Guido van Bloijs, naer gelaten
een Bastaertszoon, genaemt Heer Jan van Bloijs Ridder, die
oock Heer van Treslongh in Henegouwen was, die ses Soonen
aen zijn Huijsvrouwe gewonnen heeft, daer af de Cronijck van
Hollant, breeder mentie maeckt. De voorschreven Heer Jan
Bastaert, leijt begraven inde Parochij Kercke binnen der Goude,
Inde Capelle diemen de Yseren noemt, bij hem gefondeert Anno
MCCCCXVIJ.
[20] Jan van Chatillon is kinderloos gestorven in 1381. Hij liet zijn goederen na aan zijn broer Guido van Blois. Deze was getrouwd met Maria, dochter van de graaf van Namen en bij haar had hij een zoon verwekt, Lowijs, graaf van Dubois tot Beaumont, die jong gestorven is. Guido is overleden op 22 december 1397. Na dit overlijden waren er van Jan van Beaumont geen nakomelingen in rechte lijn meer. Het gevolg was dat de heerlijkheid van Gouda en de heerlijkheid van Schoonhoven, genaamd het land en baljuwschap van Blois weer toevielen aan de graaf van Holland. In de tijd van Aelbrecht van Beieren had Guido van Blois een bastaardzoon, een ridder die Jan van Blois heette en die ook heer van Treslong in Henegouwen was. Hij had zes zonen bij zijn vrouw, waarvan de kroniek van Holland uitgebreid melding maakt. Jan de Bastaard ligt begraven in de parochiekerk in Gouda in de ijzeren kapel, zoals de auteur van de kroniek in 1417 onderzocht heeft.
21r
[21] Extract, uijt seecker out
Register der Stede vander
Goude, daer verscheijde din-
gen in geteijckent staen,
geteeckent No 1. Ende daer
van Johan Florissen de
Jager, in zijn leven Se-
cretaris der selver Stede,
een Register op gemaeckt
heeft.
[[1]] In’t Jaer ons Heeren MCCC
een ende tnegentigh, op den derden Dagh der Maent Julio,
op een Maendagh ontrent Noen, zoo starff Lodewijck
Grave van Dunois, Graven Gruijen soonen van Bloijs
tot Bijaumont, was out ontrent xiij Jaren, ende hadde
te Wijve ’s Hartoges Dochter van Barcy, ende Lode-
wijckx Moeder, was geheten Maria ‘sGraven Dochter
van Namen, bidt voor zijn Ziel.
In’t Jaer ons Heeren MCCCseven-en
tnegentigh, xxij dagen in December, ende op een Saterdagh
na Noen, soo starff Grave Gruije van Blois, tot Avesnes
sonder Kinderen. Ende hadde te Wijve Maria ’sGraven dochter
Van Namen, Bidt voor zijn Ziel.
[1] [Fol.3.] in de marge
[21] Uittreksel uit een oud register van Gouda, waarin verschillende dingen staan opgetekend, met de aanduiding nr. 1. Daarvan heeft Johan Florisz de Jager, bij leven secretaris van Gouda, een register opgesteld.
[[1]] Omstreeks 12 uur op maandag 3 juli 1391 stierf Lodewijck, graaf van Dunois, zoon van Gruien, de graaf van Blois tot Beaumont. Hij was ongeveer dertien jaar en Lodewijcks vrouw was de dochter van de hertog van Barcy. De moeder van Lodewijck heette Maria en was de dochter van de graaf van Namen. Bid voor zijn ziel.
In 1397, op zaterdag 22 december na twaalven, stierf Gruien, graaf van Blois tot Avesnes, zonder kinderen. Zijn vrouw was Maria, dochter van de graaf van Namen. Bid voor zijn ziel.
[1] [fol. 3] in de marge
21v
[21Verso] Extract uijt ’t Zelve
Boeck, over de Doodt
van Hartogh Aelbrecht
van Beijeren.
In’t Jaer ons Heeren MCCCC
ende Vier, xvj Dagen in December, op een Dijnsdagh
voor Noen, in den Dageraet, doe starff Hartogh Ael-
brecht Grave van Hollant, inden Hage, ende wert
begrave inde Capelle Bidt voor de Ziel.
[21 verso] Uittreksel uit hetzelfde boek over de dood van hertog Aelbrecht van Beieren.
In 1404, op dinsdag 16 december voor twaalven, bij het aanbreken van de dag stierf hertog Aelbrecht, graaf van Holland, in Den Haag en werd begraven in de kapel. Bid voor de ziel.
22r
[22] Dat die vander Goude
voor die van Amsterdam
genomineert sijn geweest.
Extract, uijt tweede
Register der Stadt Am-
Sterdam.
Karel bij der Gratie Godts
Roomschen Keijser, altijt vermeerdert
des Rijckx, Koningh van Garmanien, van
Castilien, etc. allen den genen die desen onsen Brief
zullen sien etc. Ontbieden daeromme onsen lieven ende getrou-
wen Stede-Houder, Eerste, ende andere Luijden van onse
Rade, ende Rekeninge in Hollant voorschreven, Schouten van
Dordrecht, Delft, Leijden, Haerlem, vander Goude,
Amsterdam, vanden Briel, van Putten, vanden Hage, ende
Alckmaer, ende allen anderen onsen Justicieren, etc. Gegeven
In onse Stede van Bruijssel, den xjen dagh van Octobris,
in’t Jaer ons Heeren Duijsent, Vijfhondert, ende een en
dartigh, van onsen Rijcke ‘tije, ende van onse Koninckrijcke
van Castilien etc. ’t xvjen, ende stont onder geschreven,
bij den Keijser in zijnen Rade, Onderteeckent, L de Zoete.
Nota. Dit bovenstaende staet gere-
gistreert, in’t 3e Stadts Register der Stadt Goude,
Folio 92. Verso.
[22] Die van Gouda worden genoemd voor die van Amsterdam.
Uittreksel uit het tweede register van Amsterdam.
Wij, Karel, bij de gratie Gods Rooms Keizer, altijd vermeerderaar des rijks, koning van Germanië, van Castilië, etc., richten ons tot ieder die deze akte onder ogen zal krijgen. Wij ontbieden daarom onze geliefde en getrouwe stadhouder en de andere leden van onze raad en de rekenmeesters in Holland, de schouten van Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Gouda, Amsterdam, Den Briel, Putten, Den Haag en Alkmaar en alle anderen die ons recht handhaven etc. Deze akte is opgemaakt in Brussel op 11 oktober 1531, van ons rijk het tweede en van ons koninkrijk Castilië etc. het zestiende en er stond onder geschreven, door de Keizer in zijn wijsheid. Het was ondertekend door L. De Zoete, lid van de raad.
NB. Het bovenstaande staat geregistreerd in ‘t derde stadsregister van Gouda.
Folio 92. Verso.
23r
[23] Beroerende seecker Glas
Staende in Schepens
Kamer.
Extract uijt het criminele
Correcti Boeck der Stede
vander Goude.
Alsoo Dirck Hoeck, overhoo-
righ is geweest den Heer, ende der Stede
vander Goude, ende ondersaet is vanden Keijser, ende
ons, dat van hem ende niemant anders en staet te Lijden,
Soo zal hij te beteringe doen, en geven den Heer een pont
groot, ende der Stede een pont groot, omme daer mede
te doen maken Glasen inde Stede Huijs, daer inne geschreven
zal staen zijn misdaet, tot Exemple van een ander, ende
dese twee pont groot sal hij betalen terstont, ende niet
uijtter gevanckenisse te gaen, ten zij dat hij voldaen heeft,
ende noch een Bedevaert gaen tot ons lieffs Vrouwe, ten
Jnseel tot Gerechts Vermaninge, anno 1501.
Dese twee Glasen staen noch tegen-
woordigh in Schepens Kamer ter Goude, aende Oostzijde
vande Kamer ter Sijde de Schoorsteen, achter daer de
Bailliuw zijn Zit plaetse heeft, daer inne boven staet
geschreven, dit naer volgende gedicht,
[23] Dit betreft een glas dat zich in de schepenkamer bevindt.
Uittreksel uit het criminele correctieboek van Gouda.
Omdat Dirck Hoeck ongehoorzaam is geweest aan de Heer en aan Gouda en onderdaan is van de Keizer en van Gouda en omdat hij en niemand anders schuldig is, moet hij, om boete te doen, zowel de Heer als Gouda 1 pond groot betalen. Hij moet daarmee glazen laten maken voor het stadhuis, waarin zijn misdaad geschreven zal zijn als voorbeeld voor eenieder. Deze 2 pond groot moet hij terstond betalen en hij mag de gevangenis niet verlaten voordat hij de schuld voldaan heeft. Bovendien moet hij ter bedevaart gaan naar onze lieve Vrouwe ten Insele tot gerechtelijke vermaning, in 1501.
Deze twee stadsglazen bevinden zich tegenwoordig nog in de schepenkamer te Gouda, aan de oostzijde van de kamer, naast de schoorsteen, achter de zetel van de baljuw. Daarboven staat het volgende gedicht geschreven,
23v
[23Verso] Dirck Hijck, woude naer de Weth niet
Leven.
Tot Correctie, heeft hij dees twee glasen
gegeven.
Nota:
In het Gedicht staet Dirck
Hijck, ende inde Sententie Dirck Hoeck,
doch het is een ende deselve.
[23 verso] Dirck Hijck wilde naar de wet niet leven.
Om dit goed te maken heeft hij deze twee glazen gegeven.
NB.
In het gedicht staat Dirck Hijck en in de gerechtelijke uitspraak Dirck Hoeck, maar het is dezelfde persoon.
24r
[24] Vernieuwen van de
Weth, op den 16e Meij.
Alsoo men gewoonlijck is de Wet
vander Goude, deser Stede, Jaerlijckx te Vernieuwen
op den 1en Januarij in de Winter, alsmen de wegen daer
zeer qualijck magh gebruijcken, sulckx dat de Stadt
Houder van Hollant, ofte zijn gecommitteerde daer
qualijck ende zonder groote swaricheijt niet en mogen
komen. Soo heeft de Koninginnen van Hongarien, Bohe-
men Etc. Regenten, ende Gouvernanten vanden Landen
van Harwaers over om hier inne te Versien, geordonneert,
ende ordonneeren mits desen, dat van nu voortaen, die ver-
nieuwinge vander Wet vander Goude, altijt, ende
alle Jaers geschieden zal, op den xvjen dagh van Meije.
Ordonneren ende bevelende den Weth houders, meer
voorschreven Stede vander Goude, als nu geordonneert,
ende ge-eligeert elckx heuren staet, te bedienen ende
bewaren opden Eedt, die zij gedaen hebben, tot den geor-
donneerden dage voorschreven, die zij nu alsmen schrijven
sal, anno xvhonderdxlvij. Actum tot Uijtrecht, den jen Dagh
Februarius, anno xvhonderdvijf en veertigh, onderstontt
geschreven Maria, Noch stont ondergeschreven,
ter Ordonneert van haer Majesteijt, Onderteijckent
Verreijcken.
[24] Het herzien van de wet op 16 mei.
Men is gewend de wet van Gouda ieder jaar ’s winters te herzien op 1 januari. De wegen zijn dan vrijwel onbegaanbaar, zodat de stadhouder van Holland of zijn zaakgelastigde Gouda slecht en niet zonder grote problemen kan bereiken. Daarom heeft de koningin van Hongarije, Bohemen etc. tot heden regentes en landvoogdes van deze landen bepaald en beveelt zij hierbij dat voortaan elk jaar de herziening van de wet van Gouda zal plaats vinden op 16 mei. Zij bepaalt en beveelt de wethouders van Gouda, elk in hun gekozen functie, zich te houden aan de eed die zij hebben gezworen tot de geordonneerde dag als men het jaar 1547 schrijft. Waarvan de akte is opgemaakt in Utrecht op 1 februari 1545; eronder stond geschreven Maria en daaronder stond nog geschreven: op last van Hare Majesteit, ondertekend door Verreijcken.
24v
[24Verso] Copia, Copia.
Die Heere van Praet Etc.
Stadt-Houder Generael,
d’Eerste ende d’Anderen
vande Raet des Keijsers,
over Hollant Etc.
Edele discrete goeden vrinden.
Wijsende uwer Edelen seeckere Acte,
vande Majesteit vande Koninginne, van Date
den 1en februarij lestleden, beroerende ’t Vernieuwen vande
Wet der Steden
vander Goude, ende de continuatie van
dien. Ten eijnde ghij u daer na Reguleren, ende ’t inhouden
van dien, achtervolgende:
Edele Discreten goede Vrienden.
Onse Heere Godt zij met u, geschreven
in den Hage den xviijen Decembris 1546. onderstont pain,
Nogh stont buijten op den Brief, geschreven Edele Discreten,
onse goeden Vrienden, den Castelijn, Burgermeesteren, ende
Regeerders der Stede vander Goude.
[24 verso] Kopie
De heer Van Praet etc. stadhouder-generaal, de eerste en andere leden van de raad van de keizer over Holland etc.
Edele, wijze, goede vrienden, wij wijzen u edelen op een akte van Majesteit de Koningin, van 1 februari jongstleden, betreffende het herzien van de wet van Gouda en de voortzetting daarvan. Opdat u de regels die daarin staan, in acht zult nemen. En dan volgt:
Edele, wijze, goede vrienden, God zij met u. De akte is geschreven in Den Haag, 18 december 1546. Eronder stond Pain. Bovendien stond buiten op de akte geschreven: onze edele, wijze, goede vrienden, de slotvoogd, de burgemeesters en de bestuurders van Gouda.
25r
[25] Pieter Claessen
Onthooft.
In’t Jaer 1416. Des saterdaghs
na St. Catharinen dagh, die sprack Jan van Haten,
als Bailliuw Pieter Claesz aen, in de vierschaer
ter Goude voor Schepenen, ende seijde hoe dat hem
in Verleden tijden de Stede Verboden was, op lijf straffen, ende
boven dien in gekomen was binnen der Steden, buijten Consent
vande Heere, ofte vander Stede. Ende hadde met gewelt
een Door op gestoten, ende potten, en Ketelen, met Cracht
aentween gestoten. Ende dat geseijt hadde voor Schepenen,
ongevangen, ende ongebonden, ende daer aen Verbeurt hadde zijn
Lijf, ende zijn Goedt. Ende woude hij daer ijet tegen zeggen,
zoude met hem gaen aen Schepenen, ende zeijde dat hij met hem
Schuldigh waer te gaen aen Schepenen, ofte aen alle zijn
woorden te lijen. Des Pieter daer tegen sprack, ende zeijde,
dat hij onschuldigh waer, ende hem die aenspaeck niet deren en
souden, ende waert saecke dat hem de Stede Verboden was, dat
het waer op zijn Lijf, en de niet op zijn Goedt. Ende zoo
wie den anderen hooger aenspreeckt, dan hij hem Verboden heeft
dat hij daer aff Vrij, ende ontslagen zal wesen. Ende soo wie
mede binnen der Vrijheijt niet Gevangen en wort. Maer ge-
vangen lagh in Schiedam, ende daer van daer met Cracht
ende gewelt hier gebracht is. Ende bij alle dese redenen
vrij behoort te wesen, van dese aenspaeck, Ende doe gingen
zij beijde voor schepenen. Ende geleesen worden aende Vroet-
schap, Ende zij dat wesen aen die van Leijden, des die van
Leijden uijtgaven, den Bailliuw die heeftet gewonnen, ende
Pieter Claessen Verloren. EndePieter Claesz wort Ont-
hooft, op den dartienden ..... avont op een Dijnsdagh voor
de halle, in’t Jaer XIIIIhonderd ende xvij. Godt hebbe zijn Ziel.
[25] Pieter Claessen onthoofd.
In 1416, op zaterdag na Sint-Catherinadag, beschuldigde de baljuw, Jan van Haten, voor de rechtbank in Gouda, Pieter Claessen ervan dat hij het verbod uit het verleden om in de stad te komen, had geschonden. Hierop stond een lijfstraf. Hij was namelijk zonder toestemming van de Heer of van de stad, de stad binnen gekomen en had met geweld een deur opengetrapt en met kracht potten en pannen stuk gesmeten. De baljuw verklaarde dat Pieter dat vrijwillig voor de schepenen gezegd had, waardoor zijn lijf en zijn goed verbeurd waren. Als Pieter daar iets tegen in wilde brengen dan moest hij met de baljuw naar de schepenen gaan, of hij zou ten gevolge van al zijn woorden moeten lijden. Pieter zei dat hij onschuldig was en dat de beschuldiging hem niet zou deren omdat het geval wilde dat het hem verboden was de stad binnen te gaan alleen met gevolgen voor zijn lijf en niet voor zijn goederen. Als men een hogere straf eist dan bij het verbod hoort, dan zal de beschuldigde worden vrijgelaten en ontslagen. Degene die niet binnen de vrijheid van de stad gevangen was, maar gevangen was in Schiedam en van daaruit met kracht en geweld hiernaartoe gebracht was, zal om deze redenen vrij horen te zijn van deze beschuldiging. Toen verschenen zij beiden voor de schepenen en werden beoordeeld door de vroedschap. De schepenen wezen die van Leiden aan, en die van Leiden bepaalden dat de baljuw had gewonnen en Pieter Claessen verloren. Pieter Claessen werd onthoofd op de dertiende ..... ‘s avonds op een dinsdag voor de hallen in 1417. God hebbe zijn ziel.
25v
[25Verso] Item: Anno 1426. Soo belegerde Vrouwe
Jacoba, met hulpe vander Goude, Schoonhoven, ende Oude-
water, de Stede Haerlem, ende de Borgonsch quamen om
de Goutsche sluijsen te Stoppen, ende de Hartoginne Brack
in der Nacht op, vande Belegeringe voornoemt, ende ont-
moete de Borgonsch tot Alphe, ende daer geviel een Vreede
Bittere strijt, soo dat de Borgonsch de nederlaegh hadde,
ende wierden daer meestendeel Verslagen, ende de Hartoginne
Vrouwe Jacoba quam inden dagen-raet, met groote Victorie,
ende Eere binnen der Goude, met de Borgonsche Vaendelen,
ende Wimpelen. guiciardijn. folio 368.
[25 verso] Idem: In 1426 belegerde vrouwe Jacoba Haarlem met hulp van Gouda, Schoonhoven en Oudewater. De Bourgondiërs kwamen om de Gouwesluis te veroveren. In de nacht brak de Hertogin de belegering van Haarlem op en trof de Bourgondiërs te Alphen, waarna een wrede en bittere strijd werd geleverd. Omdat de Bourgondiërs de nederlaag leden en daar overtuigend werden verslagen, kwam hertogin vrouwe Jacoba bij het aanbreken van de dag met grote triomf en eer Gouda binnen met de Bourgondische vaandels en wimpels. Guiciardijn. Folio 368.
26r
[26] Schattinge vande
gemeene Lande.
Inden Jare 1468. Inde Maent Ju-
nio, ten tijden als Hartogh Carel van Borgondien, Sone,
ende Erfgenaem van Hartogh Philips van Borgondien,
in den Hage gehult worden, den 27 Graven van Hollant Zee-
lant etc. zoo versocht den selve Grave, van zijn Lant
een Bede van 24000 Leeuwen, tot 30 stuijvers ’t stuck,
maeckende 48000 Schilden, noch voor zijn Huijsvrouw tot
Spelde-gelt, zijnde des Koninckx Suster van Engelant,
32000 Schilden.
Noch tot Giften, en heusheden, van
alderhande Dienaren 16000. noch tot Vervallinge vande
Kosten, bij de Ridderschap, Edele ende andere gamaeckt,
in’t Reijsen om deser[1] saecke willen 4800.
Maeckende ‘tzame, een somme van
Hollantsche Schilden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 532800.
Waertoe die van Hollant, ende West-
Vrieslant mosten betalen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 372800
Hier tegen behielt den Grave aen
hem, voor zoo veel Dort, en haer omleggende Dorpen,
en Steden, hier aen mosten geven, een Somme van - - - 39200.
[1] [de] interlineair
[26] Belasting van alle landen van de hertog.
In juni 1468, toen hertog Carel van Bourgondië, zoon en erfgenaam van hertog Philips van Bourgondië, als 27e graaf van Holland, Zeeland etc. ingehuldigd werd in Den Haag, wilde deze graaf van zijn land een gift hebben van 24.000 leeuwen van 30 stuivers het stuk, zijnde 48.000 schilden. Verder wilde hij voor zijn huisvrouw, de zuster van de koning van Engeland, als speldengeld 32.000 schilden.
Plus voor giften om de stand op te houden van allerhande dienaren 16.000, plus voor de betaling van de kosten bij de ridderschap, de edelen en andere zaken bij het reizen voor onze zaak gemaakt, 4.800.
Zijnde in totaal een som van 532.800 Hollandse schilden.
Daarvoor moesten Holland en West-Friesland 372.800 betalen.
Hiervan hield de graaf voor zichzelf zo veel als Dordrecht en haar omliggende dorpen en steden moesten geven, een som van 39.200.
26v
[26Verso] Soo resteerde noch, voor de andere
Steden, en Dorpen te betalen, een Somme van 333600.
De welcke betaelt souden worden, op
15 achter een volgende half Jaer, komende voor twee
Termijnen alle Jaers - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 41035.
Hier toe gaven Jaerlijckx, dese na-
volgende Groote Steden.
Haerlem ------------- 3594 }
Delft ------------------ 3375 }
Leijden --------------- 3375 } Schilden.
Amsteredam -------- 2875 }
Goude. ----------------1770 }
Nota: Hier uijt kanmen sien, wat
der Goude Jaerlijckx gecontribueert heeft.
[26 verso] Dus bleef voor de andere steden en dorpen nog 333.600 over om te betalen.
Het zou vijftien keer halfjaarlijks betaald worden, dat wil zeggen elk jaar in twee termijnen 41.035.
Zodoende gaven de volgende grote steden de volgende som:
Haarlem ------------- 3594 }
Delft ------------------ 3375 }
Leiden ---------------- 3375 } schilden.
Amsterdam ---------- 2875 }
Gouda -----------------1770 }
NB. Hieruit kan men zien hoeveel Gouda jaarlijks heeft bijgedragen.
27r
[27] Haersteden.
Inden Jare 1515 Is een Generale
Notie gehouden, over de Haersteden van Hollant,
ende is bevonden, zoo hier na volgen. Namentlijck:
Dordrecht. - - - - - - - - - - - - - - - - - 1500
Haerlem. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2714
Delft, met Delfts-Haven. - - - - - - - 2733
Leijden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 3017
Amsterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - 2531
Goude. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1694
Rotterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - - 1137
Gorcum. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 700
Schiedam. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 470
Schoonhoven. - - - - - - - - - - - - - - - 460
Woerden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 267
Heusden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 247
St. Geertruitenberge. - - - - - - - - - - 280
Muijden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 100
Oudewater. - - - - - - - - - - - - - - - - - 335
Naerden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 500
Wesop. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 205
Hage. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1118
Nota: dit bovenstaende staet
geregistreert, inde Historijsche beschrijvinge der Stadt
Leijden, beschreven door J.J.Orlers. O.L. Gedruckt,
1641. folio 52.53
[27] Huizen
In 1515 heeft men een algemeen onderzoek gedaan naar de aantallen huizen in Holland en men vond de volgende aantallen:
Dordrecht - - - - - - - - - - - - - - - - 1500
Haarlem - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2714
Delft met Delfshaven - - - - - - - - 2733
Leiden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 3017
Amsterdam - - - - - - - - - - - - - - - 2531
Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1694
Rotterdam - - - - - - - - - - - - - - - - 1137
Gorcum - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 700
Schiedam - - - - - - - - - - - - - - - - - - 470
Schoonhoven - - - - - - - - - - - - - - - 460
Woerden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 267
Heusden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 247
St.Geertruidenberg - - - - - - - - - - 280
Muiden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 100
Oudewater - - - - - - - - - - - - - - - - 335
Naarden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 500
Weesp - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 205
Den Haag - - - - - - - - - - - - - - - - - 1118
NB. het bovenstaande staat genoteerd in de geschiedkundige beschrijving van Leiden, geschreven door J.J. Orlers. O.L. Gedrukt in 1641. Folio 52,53.
28r
[28] Huldinge van
Hartoge Philips.
Anno1497. Quam Hartoge Phi-
lips, de Vader van Keijser Karel de vijfde, binnen der
Goude, als Grave van Hollant, ende wiert daer met
groote Manificentie ontfangen. Privilegie Boeck,
Folio 2.
Ontfangh.
Groot mogende ende deurluchtige
Vorst, onser aller genadighsten Heere, uwe onder-
danige [[1]] ondersaten, Schout, Burgermeesteren,
Schepenen, ende Gemeente van deser, uwe genadichste
Steden vander Goude.
Verblijden hem zeer hartelijcke, van
uwer genadighsten inkomste, alhier ende presenteren
u de Schotelen van de Stadt, stellende Lijf, en goet
inde bescherminge, ende meer Vorstelijcke genadichlijc-
ken, ende Gratie.
Den Eet vander
gemeente.
Dat Sweere wij, als dat wij onsen al-
dergenadighste Heere, Eers Hartoge Philips hier
[1] [Stad] doorgehaald
[28] Huldiging van hertog Philips.
In 1497 kwam hertog Philips, de vader van keizer Karel V, als graaf van Holland in Gouda en werd daar met pracht en praal ontvangen.
Privilege boek folio 2.
Ontvangst.
Grootmogende en doorluchtige Vorst, ons aller genadige Heer, uw onderdanige onderdanen, schout, burgemeesters, schepenen en inwoners van de onderdanige stad Gouda.
Wij zijn heel blij met uw bezoek aan ons en bieden u de sleutels van de stad aan en plaatsen daarbij lijf en goed in uw bescherming en vorstelijke genade en gratie.
De eed van de gemeente. Wij zweren dat wij onze allergenadigste heer, hertog Philips, die hier
28v
[28Verso] Tegenwoordigh, zijnde Hulden, ende Ontfangen tot onsen
gerechten Geboren Lant Heere, als Grave vanden Lande
van Henegouwen, Hollant, Zeelant, ende West[1]-Vrieslant, zijnde
Hoogheijt, Heerlijckheijt, ende Graeffelijcke Rechte, gehou-
welijck te bewaren, ende t’onderhouden, ende zijne Princelijcken
genade Canselier, ende grooten raet van Justitie, zijnen
Stadt houder, ende Raet in Hollant, zijn Schout, Burge-
meesteren, ende Schepenen, van deser zijner genadighsten
Stede van der Goude, ende alle zijne Officieren. ende Die-
naren, elcke nae zijne toebehooren haren Diens, doende ende
Exercerende te obidierende, ende te assesteren, ende voort
gehou, ende getrouw te wesen, ende dienstachtigh tot bescher-
minge van zijn Edelen Persoon, ende Staten, tegen allen als
wij van rechte wegen, ende van redenen schuldigh zijn van
doen, ende voorts alles te doen dat goede, ende getrouwe on-
dersaten, haren rechten gebooren Lants-Heere, schuldich zijn
te doen. Alsoo moet ons Godt helpen, ende alle zijne
Heijligen.
Hier na volght den Eedt,
van onsen goeden Heere,
Hartoge Philips gedaen.
Dat sweeren wij, dat wij goet ende
Rechtveerdigh Heere, ende Prince te zijne onser
Stede vander Goude, ende onse ondersaten van dien te
onderhouden, ende te doen onderhouden, alle Rechte, Privilegien,
Hant-Vesten, ende Jaer-komen hem luijden Verleent, ende
geconfirmeert bij Hartoge Philips Zaliger gedachtenis, ende
Karel laest Overleden, ende heuren voor Vaders Grave
ende Gravinnen van Hollant, ende al te doene voor zijnen
onderzaten. Alsoo moet ons Godt helpen, ende alle zijne
Heijligen. Actum ut supra
[1] [West] in de marge
[28 verso] aanwezig is, inhuldigen en aanvaarden als onze rechtmatige landheer als graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en West-Friesland en wij zweren de Hoogheid, de heerlijkheid en de grafelijke rechten te beschermen en te onderhouden. Bovendien zweren wij, de kanselier van de Prins, de Hoge Raad van Justitie, de Stadhouder, de Raad van Holland, de schout, burgemeesters en schepenen van deze aan hem onderdanige stad Gouda en alle officieren en dienaren, elk naar hun vermogen, bij de uitoefening daarvan zijn edele persoon en de staten te gehoorzamen, terzijde te staan en te beschermen en in woord en daad trouw en dienstig te zijn bij de bescherming van zijn edele persoon en de staten tegen iedereen, zoals wij rechtens en in redelijkheid behoren te doen. Voorts zweren wij alles te doen dat goede en getrouwe onderdanen voor hun rechtmatige Landsheer geacht worden te doen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen.
Hierna volgt de eed die onze goede heer, hertog Philips, heeft afgelegd.
Wij zweren dat wij een goede en rechtvaardige heer en prins zullen zijn van Gouda en onze onderdanen en dat wij alle rechten, privileges, handvesten en jaarlijkse inkomsten die aan mensen zijn verleend, altijd zullen handhaven. Deze zijn bevestigd door wijlen hertog Philips en de onlangs overleden Karel en hun voorvaderen, graven en gravinnen van Holland. Wij zweren dat wij dat allemaal zullen doen voor onze onderdanen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen.
Akte als boven.
29r
[29] De parochie Kerck,
van Sint Jan binnen der
Stede Goudæ.
Staet te noteren, dat inde groote
Parochie Kercke van Sint-Jan ter
Goude, gestaen hebben 72 Altaren.
Brandt vande
Kerck.
Inden Jare ons Heere 1552 den
12 Januarij, zoo verbrande ter Goude door
Donder, ende Blixem des Avonts de Groote Kerck,
met de Toorn, maar het Coer bleef staen, ende staet
noch ten huydigen Dagen, desen Brant geschiede wonder-
lijcken, ende fameus, want alhoewel veel Huijsen ontrent
de Kerck staen, soo is geene van des selve beschadight,
Jae dat noch meer te Verwonderen is, ende alsnoch in ge-
dachte is, soo en is daer niet een gedaen eenigh Mensch
Verongeluckt, naer dat men naer naerstigh ondersoecken
heeft konnen bevinden, het welcke dit gedicht staet,
jegenwoordigh voor het voorschreven Thoor gemaeckt
bij wijlen Micchiel Cornelissen Vlack Zaliger In
Latijnsche, en Nederduytsche Talen is, mede brengende
ende luijt alhier naer is volgende.
[29] De parochiekerk van Sint-Jan in de stad Gouda.
Om vast te leggen dat in de grote parochiekerk van Sint-Jan 72 altaren hebben gestaan.
Brand van de kerk.
Op 12 januari 1552 in de avond brandden de grote kerk en de toren in Gouda af na een blikseminslag. Het koor bleef staan en staat er tot op de huidige dag. Deze brand was in hoge mate wonderlijk, want, hoewel er veel huizen om de kerk heen stonden, was er niet een beschadigd. Wat nog verbazingwekkender was en wat men zich nog een hele tijd herinnerde, was dat er geen mensen waren verongelukt, hetgeen men na ijverig onderzoek had kunnen vaststellen. Dit alles staat in dit gedicht aanwezig in de voornoemde toren en dat is gemaakt door wijlen Michiel Cornelissen Vlak, in het Latijn en het Nederlands en luidt als volgt.
29v
[29Verso] ’T Jaer vijftien hondert, twee-en Vijftich daer
beneven,
Den twaelfden deser maent, sich ’s Avonts
heeft verheven,
Een Donder vreeselick zeer, en Schickelijck
Blixem slagh.
Dees Toorn met dees Kerck, men hier afbran-
den Zagh,
Door Hagel, Wint, en Vloet, oock quam
doorbreeck van dijcken,
Een Water-noot zeer groot, die niemant kon
ontwijcken.
Danckt Godt met herten blij, dat desen
Brant Voorseijt,
Huijs, Hut, of na bij, of ’t Volck, deedt eenich
Leijt.
Januarij twaelff, door Donder
en Blixem ’t welck was Godts
werck,
’S Avonts, soo verbrande hier
de groote Kerck.
[29 verso] In het jaar vijftien honderd twee en vijftig om
En nabij,
De twaalfde van deze maand, heeft zich ’s avonds
Voorgedaan,
Een vreselijke donder en verschrikkelijke
Blikseminslag.
De toren en de kerk zag men hier
Afbranden,
Door hagel, wind en vloed braken ook de
Dijken door,
Een watersnood zo groot dat niemand die
Kon ontwijken.
Dank God blij van hart dat de
Voornoemde brand,
Geen huis, hut of dergelijke of mens leed
Heeft berokkend.
Twaalf januari, door donder en bliksem, Gods werk,
’s Avonds, brandde hier af de grote kerk.
30r
[30] Faes Dirckzoon Stoel-
draeijer verbrant.
Inden Jare 1570 Is door langhduijrigh
aenhouden, ende versoecken van Heer Joost Pastoor
Ketter Meester ter Goude, gevangen eenen Faes Dirckxzoon
Stoeldraeijer, om oorsaecken dat hij de Roomsche Kerck
afgegaen, hadde, ende hem tot Rotterdam hadde laten Herdoopen.
Desen Faes Dirckxzoon is lange bij den Bailliuw ende des
Wet gewaerschout geweest, (om neffens eenen Mr. Eewith
Gerritszoon Cirurgijn, binnen deser Stede van der Gouden,
die mede Herdoopt was) te vertrecken, alsoo die vande Ge-
rechte, ’t zelvige niet langer onthouden en konden, want den
Pastoor voornoemt, haer daeromme zeer Molesteerden,
zoo hebben zij hem op seeckeren tijt, door hare Bode
op het Raet-Huijs ontbooden, ende den Bode tot hem komende
zeijde hij dat hij volgen zoude, ende zijn boven Rocxken aen-
getogen hebbende, zeijde hij tegens zijne Huisvrouwen, die
zijn sone Leendert Faeszoon hat en Bakerde, dat hij op ‘t
Stadt Huijs bij de Heere ontboden was, ende daer naer
toe ginck, seggende haer voors Adieu, ende is ‘t Lom-
bart Steechjen doorgegaen, alsoo hij doe in de vergulden
Kist, in de lange Groenendal woonde, en ginck nae de
sluijs Brugge, daer Mr. Eewit voornoemt, woonde ende
aen Mr. Eeuwith gevraeght, wat hij doen zoude, daer op
Mr. Eeuwith antwoorde, dat men behoorden uijt te gaen, also
de Heere het niet langer tegen houden en konde, ende dat men
zich zelve niet al willens moet verroeckeloose, maer
dat men gehouden is, alsoo weltesorge voor zijn Lichaem, dan
voor zijn Ziel, alsoo onse Salichmaker ons dat zelve
leert, daer hij zeijt, dat men vande eene Stadt, inde an-
deren moet Vlieden, ende het alsoo soecken te ontkomen, doch
[30] Faes Dirckzoon Stoeldraeijer op de brandstapel.
In 1570, na heel lang aandringen door mijnheer Joost Pastoor, kettermeester te Gouda, is ene Faes Dirckzoon Stoeldraeijer gevangen genomen, omdat hij de Roomse Kerk had verlaten en zich in Rotterdam had laten herdopen. De baljuw had in naam der wet al lang gewaarschuwd dat Faes Dirckzoon, evenals ene mr. Eewith Gerritszoon chirurgijn in Gouda, die ook herdoopt was, moest vertrekken. De gerechtsdienaren konden de gevangenneming niet langer uitstellen, omdat de pastoor ze te zeer op de huid zat. Dus hebben zij op een dag de bode opdracht gegeven Faes op het raadhuis te ontbieden. De bode ging naar Faes en zei dat hij hem moest volgen. Nadat Faes zijn overjas had aangetrokken zei hij tegen zijn huisvrouw, die zijn zoontje Leendert Faeszoon verzorgde, dat hij bij de heren op het stadhuis ontboden was en daarheen ging en hij nam afscheid van haar. Daarna is Faes door het Lombardsteegje gegaan, omdat hij toen in de vergulde Kist in de Lange Groenendaal woonde en ging naar de Sluisbrug, waar mr. Eewith woonde. Faes vroeg aan mr. Eewith wat hij moest doen. Waarop mr. Eewith zei dat men behoorde weg te gaan, aangezien de heren een vonnis niet langer konden tegenhouden en dat men niet willens en wetens roekeloos met zijn leven moest omspringen, maar dat men gehouden was even goed voor zijn lichaam te zorgen als voor zijn ziel. Zoals onze Zaligmaker zelf ons leert, als Hij zegt dat men van de ene stad naar de andere moet vluchten en het zo proberen te ontkomen.
30v
[30Verso] Alsoo hij ’t zelve niet ontkomen en konden, dat hij dan verdulde-
lijcken lijden zouden moeten, met diergelijcken woorden en meer om-
standicheden, doch Faes Dirckxzoon presumeerde dat hij een goede
saeck voor hadden, ende datmen daeromme behoorde te lijden, ende
het niet schamen mosten, en niet en was geresolveert te Vlieden,
ende nam zijn afscheijt voor Mr. Eeuwit, ende seijde dat hij na
’t Stadt-Huijs toe ginck, ende is alsoo na ’t Stadt-Huijs gegaen,
op ’t Stadthuijs komende, zoo seijde de Heere, wel Faes Dirckszoon
zij dij daer, wij hebben[1] last om U Lieden te vangen, ende diergelijcke hem ver-
manende, zoo zeijde de Heeren, van zijne dwalingen affstant
te doen, met meer andere discoursen, daer op Faes Dirckx ant-
woorde, geen afstant te willen doen, ende dat hij daer bij woude
blijven, Doen hebben hem de Heeren geheeten buijten te staen, ende
hem te beraden, of hij zijn gelooff woude Versaecken, ende hem we-
derom begeven tot de Moeder de H. Roomsche Kercke, ende
diergelijcke woorden meer, waarop Faes Dirckxzoon buijten ginck
uijt de Burgemeesters Kamer, ende ginck daer wel een
Uijr voor Burgermeesters ende Schepens Kamer in de
middelsael wandelen, ende doen wiert wederom geschelt, soo dat
hij eenmael binnen quam, waer over de Heere altreerde, seggende
Faes Dirckxzoon, zij dij daer noch, want zij hadde gemeijnt dat hij
ondertusschen souden Vertrecken, ’t welck zij garen gesien soude hebben,
alsoo zij na zijn Doot niet begeerigh en waren, hem alsoo weder-
om Vragende, om afstant te doen, ’t welck hij niet en wilde doen,
soo hij zeijde, doen hebben zij hem in hechtenisse geset, ende heeft
den 31en Meij 1570 sijne Sententie ontfangen, Luijden als
volght.
Sententie van
Faes Dirckzoon
Alsoo Faes Dirckxzoon, geboren Poorter
deser Stede Goude, tegenwoordigh gevangen buijten Pijn
van banden, ende van Yser, onder den Blauwen Hemel, voor mijn
Heeren vanden gerechten bekent heeft, dat hij geleden heeft,
dat het is geweest over ruijm een Jaer, dat hij tot Rotterdam
hem heeft laten Verdoopen, van een Mans Persoon die hij niet
[1] [hebben] in de marge
[30 verso] Mr. Eewith echter zei dat hij geduldig zou moeten lijden, als hij er niet aan kon ontkomen . Mr. Eewith sprak nog meer van zulke woorden en voerde nog meer omstandigheden aan maar Faes Dirckzoon ging ervan uit dat hij een goede zaak voorstond en dat men daarvoor behoorde te lijden en dat men de zaak niet te schande moest maken. Faes had besloten niet te vluchten en nam afscheid van mr. Eewith en zei dat hij naar het stadhuis toe ging. Daarom is hij naar het stadhuis gegaan en toen hij daar was aangekomen, zeiden de heren: 'Wel Faes Dirckzoon, bent u daar? Wij hebben opdracht u gevangen te nemen.' Zij vermaanden hem onder andere door te zeggen dat hij afstand moest doen van zijn dwalingen en meer soortgelijke bewoordingen. Daarop antwoordde Faes Dirckzoon dat hij geen afstand wilde doen en erbij wilde blijven. Toen hebben de heren hem gezegd dat hij buiten moest gaan staan en zich moest beraden of hij zijn geloof wilde verzaken en terug wilde keren naar moeder, de Heilige Roomse Kerk en meer van dat soort woorden. Toen ging Faes Dirckzoon uit de burgemeesterskamer naar buiten en ging daar wel een uur voor de kamer van de burgemeesters en schepenen in de middenzaal wandelen. Ten slotte werd er gebeld en toen hij weer binnenkwam, verwonderden de heren zich daarover en zeiden: 'Bent u daar nog?', want zij hadden gemeend dat hij ondertussen zou vertrekken. Dat zouden zij graag gezien hebben, omdat zij niet op zijn dood uit waren. Daarom vroegen zij hem weer om afstand te doen en hij zei dat hij dat niet wilde. Toen hebben zij hem in hechtenis genomen en op 31 mei 1570 heeft hij het vonnis ontvangen dat luidde als volgt:
Vonnis voor Faes Dirckzoon.
Omdat Faes Dirckzoon, geboren poorter van de stad Gouda, tegenwoordig in hechtenis, bekend heeft voor de heren van het gerecht, 'zonder pijn van banden en ijzer', onder de blauwe hemel, dat hij geestelijk geleden heeft, dat hij meer dan een jaar geleden zich in Rotterdam heeft laten herdopen door een manspersoon die hij niet
- 31r
- 31v
- 32r
- 32v
- 33r
- 33v
- 34r
- 34v
- 35r
- 35v
- 36r
- 36v
- 37r
- 37v
- 38r
- 38v
- 39r
- 39v
- 40r
- 40v
- 41r
- 41v
- 42r
- 42v
- 43r
- 43v
- 44r
- 44v
- 45r
- 45v
- 46r
- 46v
- 47r
- 47v
- 48r
- 48v
- 49r
- 49v
- 50r
- 50v
- 51r
- 51v
- 52r
- 52v
- 53r
- 53v
- 54r
- 54v
- 55r
- 55v
- 56r
- 56v
- 57r
- 57v
- 58r
- 58v
- 59r
- 59v
- 60r
- 60v
31r
[31] En kende, dat hij oock seder twee Jaren Herwaers, de
conversatie vande H. Kerck ons Moeder, afgeslagen heeft,
oock mede niet geloove, ofte houdende aen ‘t Heijligen eerwaer-
dige Sacrament des Altaers, daer ‘s Mensche Saligheijt
in bestaet, sonder dat den voornoemde Faes Dirckxzoon daer
van heeft willen pointeren, of anders onderwesen te zijn, daer
bij gevoecht heeft den geenen, die hem begeerden te onderrechten,
ende van zijne dwalinge ende Ketterie afstandigh te maken,
geen gehoor wilde geven, als wesende Contrarij de geschreven
Rechten, ende de Placcaten van den Coninklijke Majesteit tot meer stont
in dese Landen gepubliceert. Soo ist dat Schepenen met Rijpe
deliberatie van Rade, doorsien ende overwogen hebben, al ’t gene
ter Materie dienende is, van wegen ende in de Name des Konincx
van Spaenjen, als Grave van Hollant, Zeelandt, ende Vries-
lant, ons Alre Groote Heere, den voornoemden Faes Dirckxzoon
jegenwoordigh gevangen, gecondemneert hebben, ende condemneren
hem[1] bij desen, op ’t gerecht buijten deser Steden gebracht, ende aldaer
metten Viere ge-executeert te werden, verclaert alle zijn
goederen geconfisqueert, tot proffite van Zijn Coninklijke Majesteit
te bewaren, den voornoemden Faes Dirckxzoon publijcquement
voor den Gemeente afweeck, van zijne voorschreven
Ketterie, daer bij verklarende, ende bekennende in de Mis-
Keert bedrogen te zijn. In sulcke geval, soo referreren
Schepenen daer boven noch, de pinutie ende straffe vanden
Misdaet aen hem om die gedaen, te werden, sulcxs zij bevinde
sullen te behooren, achtervolgende de Placcaten vande
voorschreven Majesteit. Gedaen bij Jan Claes Diertszoon ende
Sijmoen Geenessen Burgermeesteren, geinthimeert Ghijs-
bert Jan Maertenszoon, ende Gerrit Huijgen Burgermeesteren
Dirck Otten van Slingerlant Schepenen, geinthimeert
Gerrit Gerritszoon Bouwers, Dirck Andriessen, Mr Hen-
drick Jacobszoon, Dirck Janszoon Lonck, Mr Cornelis Hendrikse
Schepenen, ende Dirck Bedaecq Schepenen, geinthimeert
Gepubliceert den lesten Meij. Anno 1570.
[1] [hem] in de marge
[31] kende en dat hij ook sedert twee jaar de leer van moeder, de Heilige Roomse Kerk heeft afgezworen. Bovendien gelooft hij niet in en houdt hij zich niet aan het heilige, eerbiedwaardige sacrament van het altaar, waarop de zaligheid van de mens berust, zonder dat Faes Dirckzoon daarvan berouw heeft willen tonen of zich anderszins heeft laten overtuigen. Daar komt nog bij dat hij geen gehoor wilde geven aan degenen die hem wilden onderrichten en hem van zijn dwaling en ketterij wilden afhelpen. Deze zijn in tegenspraak met het geschreven recht en de plakkaten van de koning, die meer dan eens in deze landen zijn gepubliceerd. Dus hebben de schepenen na rijp beraad alles wat met de zaak te maken heeft, doorgelicht en overwogen. Vanwege en in naam van de koning van Spanje, als graaf van Holland, Zeeland en Friesland, ons aller grote heer, hebben zij Faes Dirckzoon, die tegenwoordig gevangen is, veroordeeld en zij veroordelen hem bij deze hem voor het gerecht buiten de stad te brengen en hem daar door het vuur ter dood te brengen. Zij verklaarden al zijn goederen in beslag te nemen en te bewaren ten gunste van de Koning, voor het geval dat Faes Dirckzoon publiekelijk voor de gemeente nog zou afwijken van zijn voornoemde ketterij en daarbij zou verklaren dat hij bij het afzweren van de mis bedrogen was. In dat geval refereren de schepenen daarom aan de straf voor de misdaad die hij heeft begaan zoals zij vinden dat die behoort te zijn volgens de plakkaten van voornoemde Majesteit. Opgemaakt door Jan Diertsz en Sijmoen Geenesen burgemeesters gedagvaard, Ghijsbert Jan Maertensz en Gerrit Huygen, burgemeesters, Dirck Otten van Slingerland, schepen, gedagvaard, Gerrit Gerritsz Bouwers, Dirck Andriessen, mr. Hendrik Jacobsz, Dirck Jansz Lonck, mr. Cornelis Hendriks schepenen en Dirck Bedaecq, schepen, gedagvaard. Gepubliceerd de laatste dag in mei 1570.
32r
[32] Eenige andere me-
morien, raeckende
de stadt Goude, ge-
nomen uijt den Se-
cretarie, der selver
Stede.
[[1]] De Wint ter Gouda, om Mo-
lens te setten, binnen de Vrijheijt is gekocht van Johan
van Henegouwen, Heer van Beaumont etc. Om
vijftigh ponden Hollants, ‘sJaers, eeuwelijcke
etc. In date 1353.
[[2]] Een poorter vander Gouda, ie-
mant van zijn Leven toe Doot brengende,
Verbeurt tegen den Heer zijn Lijf, mits dat hij zijn
Goederen magh redimeren, met sestigh ponden van
xl groote Vlaems ’t pont, volgende het Prevelie
van Philips, Hartogh van Borgondien, etc. zijnde
in ’t Walsche, ende in date den 28en Septembris, 1451.
[[3]] Item: Een Poorter Sittende in
Wettelijcken Huwelijcken, mach meer Verbeuren dan
zijn Lijf, ende de Helft van zijne goederen, mits-
gaders datmen geen Gelt magh Eijsschen, dan van
[1] [Wint ter goude gekocht] in de marge
[2] [Poorter ter Goude, mogen haer goederen remedieren, met 60 ponden] in de marge
[3] [helft vande goederen] in de marge
[32] Enige andere geschriften betreffende de stad Gouda, ontleend aan de secretarie van deze stad.
[[1]] De wind in Gouda, om molens te zetten binnen de vrijheid, is gekocht van Johan van Henegouwen, heer van Beaumont, etc. voor 50 Hollandse ponden per jaar en voor eeuwig. Gedateerd 1353.
[[2]] Een poorter van Gouda, die iemand heeft omgebracht, verbeurt aan de Heer zijn lijf, behalve als hij zijn goederen kan terugkopen voor 60 pond van 40 Vlaamse groot per pond, volgens het privilege van Philips, hertog van Bourgondië, etc. in het Waalse en gedateerd 28 september 1451.
[[3]] Idem: een poorter die wettig gehuwd is, kan meer verbeuren dan zijn lijf en de helft van zijn goederen; bovendien kan men geen geld eisen behalve dan van de
[1] [Wind in Gouda gekocht] in de marge
[2] [Poorters van Gouda kunnen hun goederen terugkopen voor 60 pond] in de marge
[3] [Helft van de goederen] in de marge
32v
[32Verso] achter Susters Kinderen, volgens het Priveligie van
Jan van Castellion etc. In Date Pontianus Dagh,
1373. Ende is ’t Videmus van’t zelve bezegelt, bij den
Guardiaen vande Minnebroeders, etc.
[[1]] Dat Marck-Velt ter Goude is ge-
kocht van Guwij van Casteleijn, Grave van Boloes
etc. om drie hondert oude Vranckerijckshe Vranken, in
gerede Penningen, ende xl Schellingen Hollants, goet Gelt,
’s Jaers te betalen St. Jans, te midde inde Somer, des
maghtmen op’t voorschreven Marckvelt wel timmeren, een
Halle, Raethuijs, Wanthuijs, oude Vleijs-Huijs, alsoo groot
die Stede Oirbaer ende uijt dunckt te wesen, tot eer der
Stede behouff, die plaetse leggende ontrent de Halle,
zal onbetimmert blijven, in Date, den Eersten Julij 1395.
[[2]] De Vrijheijt tot de Stede vander Goude,
is vergroot een quartier Mijls in’t Ronde, bij Maximi-
liaen, ende Philips Aerts-Hertoge van Oostenrijck, ende
volgens het Privilegie in date, den 28en Junij 1484.
Daer voren heeft de Stadt gefineert,
Ses-hondert Ponden van xl grooten, volgens de Quitan-
tie van den Ontfanger Generael, in date, den 6en Julij 1484.
[[3]] De vierschaer van Blommendal
moet gehouden worden binnen der Goude, volgens
het Octroeij van Philips Koningh van Spaengien,
als Grave van Hollant, etc. In date, den 19en September
1561.
[1] [Martvelt ter Goude.] in de marge
[2] [Vrijheijt vergroot, een quartier Mijls.] in de marge
[3] [De Vierschaer van Blom-mendael, moet gehouden wor-den terGoude.] in de marge
[32 verso] de kleinkinderen van zijn zuster, volgens het privilege van Jan van Castellion etc. Gedateerd op de dag van Pontianus 1373 en de akte is bezegeld door de overste van de minderbroeders, etc.
[[1]] Het marktveld van Gouda is gekocht van Guwij van Casteleijn, graaf van Boloes etc. voor 300 oude Franse francs in baar geld en 11 schellingen Hollands, onbesnoeid geld, ieder jaar te betalen op de dag van St.-Jan in het midden van de zomer. Dus kan men op het voornoemde marktveld wel een hal, stadhuis, lakenhal en oud vleeshuis bouwen. Omdat het de stad dunkt groot en nuttig te willen zijn, is het vereist voor de eer van de stad, dat het plein dat rondom de hal ligt, onbebouwd zal blijven. Gedateerd 1 juli 1395.
[[2]] De vrijheid van Gouda is een kwart mijl in het rond vergroot volgens het privilege van Maximiliaan en Philips, aartshertogen van Oostenrijk. Gedateerd 28 juni 1484.
Daarvoor heeft de stad 600 pond en 11 groten opgebracht, volgens de kwitantie van de ontvanger-generaal. Gedateerd 6 juli 1484.
[[3]] De rechtbank van Bloemendaal moet gehouden worden in Gouda, volgens het octrooi van Philips, koning van Spanje, als graaf van Holland etc. Gedateerd 19 september 1561.
[1] [Marktveld in Gouda] in de marge
[2][Vrijheid een kwart mijl vergroot] in de marge
[3] [De rechtbank van Bloemendaal moet gehouden worden in Gouda] in de marge
33r
[33] [[1]] Die vander Goude, is vergunt
te maecken een verlaet, achter het Laserus: (nu ter
tijt genaemt, ’t Moortsche Verlaet:) responderende inde
Stede Gracht, op koste der Stadt te onderhouden, op
dat alle Aelmans, ponten, Schouwen, ende diergelijck
daerdoor sullen mogen varen, mits betalende gaende, ende ko-
mende eenen halve stuijver, etc. volgens ’t Octroij van
Kaerle Roomsch Keijser, etc. in date den 24en Meije.
1525
[[2]] De Privelegie vande Scholaste-
rije, is gegeven bij Caerle Roomsch Keijser, in date, den
2en Meije 1554.
[[3]] Alle Poorters vander Goude
vermogen haer Moer, ende Turff vrij te delven, sonder
jemant wederseggen, het zij van Last, Gelden, ofte
van andere ongelden, hoe dattet genoemt mach wesen,
uijt geseijt van Margen-gelt, Bruggen, ende anderen
onraet, dat op gemeen Lant komen magh, volgens de Pri-
vilegien gegeven bij Willem Palsgrave op den Rhijn,
ende als Grave van Hollant, etc. In date, den laesten
Junij 1405. Ende is ’t zelve, met incorporatie vande
voorschreven Privelegien geconfirmeert, bij Vrouwe
Jacoba, als Gravinne van Hollant, zijn Dochter. In
date, den 2 Junij 1428. Daer bij noch Privelegie
vanden Heer Willem van Egmont, als Heere van Sevenhuijse,
dat onsen Poorters Moer, ende Turff mogen delven, in
Sevenhuijsen, tot haren Schoonsten ten eeuwigen Dagen,
gegeven des Saterdaeghs na Sinte Bavens Dagh,
anno 1386. Midts gaders accoort, gemaeckt met Heer
Hendrick van Naeltwijck, van Moer, en Turff te
Delven, in Groenswaert, ende Waddincxveen, etc. in date
[1] ['t Moortse Verlaet] in de marge
[2] [Scholasterije] in de marge
[3] [Moer ende Turff delven] in de marge
[33] [[1]] Gouda krijgt een vergunning om een sluis te maken achter het Lazarushuis: (die heden het Moordrechts verlaat wordt genoemd:) gelegen in de stadsgracht en die op kosten van de stad wordt onderhouden. Zodat alle schuiten, ponten, schouwen en dergelijke erdoor zullen mogen varen, mits zij bij het komen en het gaan een halve stuiver betalen, etc. Volgens het octrooi van Karel, de Roomse Keizer etc. Gedateerd 24 mei 1525.
[[2]] Het privilege van de scholasterij is gegeven door Karel, Rooms Keizer. Gedateerd 2 mei 1554.
[[3]] Alle poorters van Gouda mogen hun veen en turf vrij afgraven zonder dat iemand dat hen belet, hetzij door geldelijke last, geld of andere belastingen, hoe men dat ook noemt en met uitzondering van de waterschapsbelasting, bruggengeld en andere geldelijke lasten die op gemeenschappelijk land kunnen komen. Dit alles volgens de privileges die Willem, Paltsgraaf aan de Rijn en graaf van Holland, etc. heeft gegeven op de …. Gedateerd de laatste dag van juni 1405. En dit zelfde, met daarin opgenomen de voornoemde privileges, is bevestigd door vrouwe Jacoba, als gravin van Holland, zijn dochter. Gedateerd 2 juni 1428. Daarbij komt nog het privilege van heer Willem van Egmond, als heer van Zevenhuizen, dat onze poorters veen en turf mogen steken in Zevenhuizen en wel tot voordeel ten eeuwigen dage. Gegeven op de zaterdag na de dag van St.-Bavo in 1386. Bovendien akkoord bevonden door heer Hendrick van Naaldwijk om veen en turf te steken in Groenswaard en Waddinxveen etc. Gedateerd ...
[1] ['t Moordse verlaat] in de marge
[2] [Scholasterij] in de marge
[3] [Veen en turf steken] in de marge
33v
[33Verso] Den 4en Junij 1416. Item: datmen geen Turff
gedolven in Rhijnlant, Delfs-lant, ofte Schielant eenigh-
sints dragen magh over den Dijck, in Schepen, ende in de Isel
leggende, maer datmen alleenlijck den voorschreven Turff
sal uijtvoeren, door der Goude, op de verbeurte vanden Turff
Schepen, ende arbitrale Correctie, volgens het Placcaet
van Koningh Philips, ende in Date, den 21en februarus
1558.
[[1]] Eertijts hebben ter Goude gestaen
450 Brouwerijen, ende wierden de zelve Bieren[2] vervoert
in Brabant, Vlaenderen, Hollant, Zeelant, ende Vrieslant,
ende mochten de Goutsche Bieren niet meer verhooght
worden, de Brouwers vande voorschreven Brouwerijen
mochten de selve Bieren naer alle plaetsen geconstu-
meert vervoeren, Verkoopen, ende distribueren, naer het goet
vinden vande Brouwers, tot haren goetdunck, sonder dat de
Wet-houders vanden plaetse, onder wat dexsel van actroeijen
ofte andersints sullen mogen deselve Brouwers beswaren, ofte
belasten, ’t zij bij Accijnsen, ofte Keuren op de Bieren te maken,
ende te stellen. Item: Men mocht de Bieren mede op geen
Cleijnder maten Verkoopen, om de neringe niet te Verbannen
volgens de Privilegien van Maximiliaen, gekooren Roomsch
Keijser, etc. In date, den 18en Martij 1508.
[[3]] Philips, Coningh van Spaenjen, etc.
heeft Burgermeesteren, ende Regeerders der Steden
vander Goude, een Missive geschreven, onderteijckent bij
zijn Majesteijt in ’t Bosch van Segovia, in date, den 3en October
1566. Bij den welcke zijne Majesteijt deselve bedanckt vanden
diligentie bij hem gedaen, van dat alle dingen gebleven zijn alhier
in haren onderstaet, overmits de quaet al-omme gebeurt, ende
geschiet in desen Landen van Herwaers over, begeerende
datmen daerinne souden willen continueren. Mitsgaders noch
Brieven vande Hartoginne van Parma, ende Regente van
[1] [450 Brouwerien der Stadt Gouden.] in de marge
[2] [Bieren] in de marge
[3] [Brieven van Coning Philips no-pende ’t beelt stormen.] in de marge
[33 verso] 4 juni 1416. Idem: dat men geen turf die gestoken is in Rijnland, Delfland, of Schieland, op welke wijze dan ook over de dijk in schepen die in de IJssel liggen mag dragen. Maar dat men de voornoemde turf uitsluitend over de Gouwe zal uitvoeren, op het verbeuren van de turfschepen en een gerechtelijke straf volgens het plakkaat van koning Philips, gedateerd 21 februari 1558.
[[1]] In het verleden hebben in Gouda 450 brouwerijen gestaan en de bieren daarvan werden vervoerd naar Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland. De Goudse bieren mochten niet verder belast worden. De brouwers van de voornoemde brouwerijen mochten dat bier zoals gebruikelijk naar alle plaatsen vervoeren, verkopen en distribueren, met goedvinden en naar goeddunken van de brouwers, zonder dat de handhavers van de wet van die plaatsen onder welke dekmantel van octrooien of anderszins ook, diezelfde brouwers zouden mogen hinderen of belasten. Niet met accijns en ook niet door een keurmerk op het bier te maken en vast te stellen. Idem: men mocht het bier ook niet in kleinere eenheden verkopen om de nering niet in de ban te doen. Volgens de privilegiën van Maximiliaan, gekozen Rooms Keizer, etc. Gedateerd 18 maart 1509.
Philips, koning van Spanje, etc. heeft de burgemeesters en regeerders van de stad Gouda een brief[2] geschreven, ondertekend door Zijne Majesteit in het bos van Segoviac, op 3 oktober 1566. Daarin bedankt Zijne Majesteit hen voor de toewijding die zij hem hebben betracht, zodat hier alle dingen hetzelfde zijn gebleven; het kwaad namelijk tiert overal welig en het gebeurt in deze landen van oudsher. Hij wenste heel graag dat men de toewijding zou willen blijven betrachten. Bovendien waren er nog brieven van de hertogin van Parma en regentes van
[1] [450 brouwerijen van de stad Gouda.] in de marge
[2] [Brieven van koning Philips betreffende de beeldenstorm] in de marge
34r
[34] des Conincklijcke Majesteijt, aen Burgermeesteren
deser Nederlande geschreven, ende bij hare hoogheijt ge-
teeckent, hoe aengaende dat zijne Majesteijt is, van
dat alhier niet ingevoert is, contrarie de Oude Catholijcke[1] Religie,
ende dat wij voorts naerstigh souden toesien, ten Eijnde, de
simpelen niet bedrogen en worden, etc. In Date, den 25en October
1566.
[[2]] De Schutters vande Voetboge
ter Goude, zijn begiftight bij Vrouwe Jacoba van
Beijeren, Gravinne van Hollant, etc. Waert saecke, dat
ijemant vande voorschreven Schutters inden Doelen, met onge-
val onnoselijcke ijemant doorschoten, verleemden, ende quetsen,
met hare Boge, ofte Schutten, dat die daer af onbelast,
ende vrij wesen zal, van alle Breucken van lijf, en de goedt,
mitsgaders dat die Rent-Meester vander Goude, alle
Jaers als zij schieten, uijt reijcken sal veertigh paer reij-
gers , volgens ’t Previlegie, in Dato anno 1428. Op be-
loocken Pincxteren, ’t welck daer naer, bij Hartogh Philips
van Borgondien vermeerdert is, op hondert Reijgers,
in Date, den Eerste Maert 1455.
[1] [Catholijcke] in de marge
[2] [Schutters vande Voet-boge ter Goude ] in de marge
[34] de Koninklijke Majesteit, geschreven aan de burgemeesters van de Nederlanden en door Hare Hoogheid getekend, hoe vriendelijk Zijne Majesteit is jegens hen vanwege alles wat hier niet is ingevoerd tegen het oude Katholieke geloof en dat wij ijverig moeten toezien dat de eenvoudigen van geest niet bedrogen worden, etc. Gedateerd 25 oktober 1566.
De schutters van de voetboog in Gouda hebben van vrouwe Jacoba van Beieren, gravin van Holland, etc. een gift gekregen. De zaak is namelijk dat iemand van de voornoemde schutters in de doelen, die per ongeluk een onschuldige persoon neerschiet, verminkt, of verwondt met zijn boog of schietgerei, onbelast en vrij zal zijn van alle boetes op lijf en goed. Bovendien zal de rentmeester van Gouda elk jaar waarin zij schieten, veertig paar reigers uitreiken volgens het privilege, gedateerd 1428. Op beloken Pinksteren is dat daarna door hertog Philips van Bourgondië vermeerderd tot honderd reigers, gedateerd 1 maart 1455.
34v
[34Verso] Hant-veste vander Goude.
Aelbrecht bij Godes genade, Hartoge in
Beijeren, Ruwaert van Henegouwen, van Hollant, Zeelant,
ende van Vrieslant, doen kont alle Luijden, dat ons de goede Luijden
der Stede vander Goude, getoont hebben, dat zij hare Hant-Vest
met ongeval van Brant, dat henluijden onversiens, ende haestelijck
op quam, Verlooren hebben, dat zij nochtans metter hulpe, ende Gratie
van Godt, een uijtschrift ende Videmus of behouwen hebben wel-
bezegelt is, met een Vaders Eersame Zegel, in goede Bisschop
Jan van Uijtrecht, daer zijt van verkregen ende maken deden, op
St. Pieters, ende Pomberen-dagh Apostele. In’t Jaer ons
Heeren alsmen Schreef, Duijsent, drie hondert, vijf en dartigh,
welck Vidimus, ende uijtschrifte voorschreven, wij hebben doen
besien, ge-examineert, ende hebben goedt, ende gerechtight
bevonden, sonder eenige Rasueren, ofte gebreecken, ende zoo
zij meer zeeckerheijt, ende vestenisse, hare voorschreven Hant-
vesten, Vrijheden, ende Rechten, ons ootmoedelijck ende vriende-
lijck versocht hebben, soo hebben wij om sonderlinge gonst, die wij
dragen tot onsen Lieven[1] Neve den Grave van Beloijs, Heere van
Avesunes van Schoonhove, ende vander Goude, ende om
menige getrouwen Dienst, die hij ende Zijn voorsaten, aen die
vander Goude gedaen heeft, ende nochdoen mogen, aengesien den
kennelijcken ongeval hier voren geroert, ende die gerechtigheijt
gegeven, ende geven ons die vander Goude, ende hare nakome-
lingen ten eeuwigen dagen, alsulcken Recht volkomelijck, als inden
voorschreven Uitschrift, ende Vidimus van heure Hantveste
die Heer Claes Catse in voortijden van onsen Lieven Heere,
ende voorvader Floris Grave van Hollant, ende van
Zeelant, Vercregen, beschreven staet, welcke hantvest houdende
was, van woorden, tot woorden, als hier naer volght. Wij
Floris Grave van Hollant, ende van Zeelant, maken
kont allen den genen, die des hantvesten sullen zien
[1] [Lieven] in de marge
[34 verso] Handvest van Gouda
Wij, Aelbrecht, door Gods genade hertog van Beieren, ruwaard van Henegouwen, van Holland, Zeeland, en van Friesland, maken aan iedereen bekend dat de goede mensen van Gouda hebben aangetoond dat zij hun handvest in de onvoorziene en schielijk opgekomen ramp van de brand verloren hebben. Toch hebben zij met hulp en gratie van God een afschrift en vidimus met het eerzame zegel van een voorvader, van de goede bisschop Jan van Utrecht, gekregen en dat was opgemaakt en verleden op de dag van Sint-Pieter en van de apostel Paulus op 29 juni en in het jaar des Heren, toen men 1335 schreef. De voornoemde oorkonde hebben wij laten bekijken en onderzoeken en die is goed en rechtsgeldig bevonden, zonder enige doorhalingen of gebreken. En omdat zij ons eerbiedig en vriendelijk om meer zekerheid en bevestiging van hun voornoemde handvesten, vrijheden en rechten verzocht hebben, hebben wij dit gedaan vanwege de speciale genegenheid die wij voor onze geliefde neef, de graaf van Blois, heer van Avesnes, van Schoonhoven en van Gouda koesteren en vanwege menige trouwe dienst die hij en zijn voorzaten de inwoners van Gouda bewezen hebben en nog kunnen bewijzen en om recht te doen, aangezien het voornoemde kennelijk een ongeval was. Wij geven de inwoners van Gouda en hun nakomelingen ten eeuwigen dage zulk volledig recht als het in het voornoemde vidimus van hun handvest beschreven staat. Dat heeft heer Claes Cats in het verleden van onze geliefde voorvader heer Floris, graaf van Holland en Zeeland verkregen. Dat handvest bevatte woord voor woord datgene wat hierna volgt. Wij, Floris, graaf van Holland en Zeeland, maken aan al degenen bekend die dit handvest onder ogen zullen krijgen
35r
[35] ofte hooren lesen, dat wij met onsen vrijen
willen, ende bij rade onser mannen gegeven
hebben, eenen Edelen Man, Heer Niclaes van
Latenes, Ridder, om sonderlinge getrouwen
dienst: die hij ons gedaen heeft, ende noch doen
magh, dese Vrijheijt tot der Goude, van vier-
dalf hondert gaerden lanck, vander halve
Ysel opwaers te Broeckewaert, ende vierdalf
hondert gaerden breet, alsoo dat alle de gene
die binnen deser Vrijheijt woonachtigh, ende
Poorters zijn, Tollen, Vrijheijt stellen, Varen
voor alle onse Tollen, etc. Lagerstont: Ende
om dat wij willen, dat dese vrijheijt die Poor-
ters vander Goude, Eeuwelijck vast ende ge-
stadichlijck blijve, ende onverbroocken van
onse, ende onse nakomelinge, soo hebben wij
hem, dese opene hantvesten hier opgegeven,
bezegelt met onse Segele, dit geschiede in’t
Jaer ons Heeren, Duijsent twee Hondert
ende twee-en-seventich, des Dijnsdaechs
naer St. Margarieten dagh, noch Lagerstont:
Ende wij Aelbrecht bij Godts genade, Hartoge in
Beijeren, Ruwaert van Hollant, Henegouwen, van
Zeelant, ende van Vrieslant voornoemt, meenen ende
willen dat alsulck recht, ende Vrijheden, als in ons liefs
Heeren voorvaerders Brieven, Graeff Floris begre-
pen, ende gegeven was, ende voorschreven is, van ons
ende van onse nakomelingen, den goeden Luijden der
Stede vander Goude, ende haer nakomelingen, volkomelijck
[35] of het zullen horen voorlezen, dat wij uit vrije wil en door onze mannen aangeraden, een edelman, ridder Niclaes van Latenes deze vrijheid van Gouda hebben gegeven. Dit vanwege de bijzondere dienst die hij ons heeft bewezen en nog kan bewijzen. Deze is 350 gaarden lang van de halve IJssel opwaarts richting Broekwaard en 350 gaarden breed, zodat al diegenen die binnen deze vrijheid woonachtig en poorter zijn, vrij zijn van het betalen van tol, etc. Daaronder stond: omdat wij willen dat deze vrijheid van de poorters van Gouda op standvastige wijze en eeuwig vast zal blijven en niet verbroken zal worden door ons of onze nakomelingen. Daarom hebben wij hem dit openbare handvest gegeven en bezegeld met ons zegel. Dit geschiedde in 1272, op de dinsdag na de dag van Sint-Margaretha. Daar nog onder stond: wij, Aelbrecht, door Gods genade hertog in Beieren, ruwaard van Holland, Henegouwen, Zeeland en Friesland menen en willen dat zulke rechten en vrijheden als in de akten van onze geliefde voorvader en heer, graaf Floris neergezet en gegeven waren, en zoals hiervoor is beschreven, door ons en onze nakomelingen aan de goede mensen van Gouda en hun nakomelingen, geheel en al
35v
[35Verso] Ende al tot Eeuwige dagen, ende zonder eenigh Verbreck
gehouden worden, dies Recht, ende Vrijheijt den gerustelijcken
te gebrucken, alle ons lieffs Broeders Lande, Hartoge Willem
van Beijeren, Graeff, ende Heere vande voorschreven Lande,
daer om, ende uijt hebben wij hem daer op, tot eene eeuwige
gedenckenisse, desen onsen openen Brieven gegeven besegelt met
onsen zegel, uijthangende ende in kennisse der waerheijt gedaen,
ende gegeven tot Resnoijt, op den vier-en-twintighsten dagh
Inde Maent Meij, In’t Jaer ons Heeren, Duijsent drie-
hondert vijf-en-seventigh.
[35 verso] en tot in eeuwigen dage, zonder enige tekortkoming gehouden zullen worden, dit recht en deze vrijheid onbevreesd te gebruiken in alle landen van onze geliefde broer. Aan hem, hertog Willem van Beieren, graaf en heer van voornoemde landen hebben wij daarom en daarvoor als eeuwige herinnering deze openbare akten gegeven, bezegeld met ons zegel, in het openbaar opgehangen en in de wetenschap van de waarheid, opgemaakt en gegeven te Resnoit op 24 mei 1375.
36r
[36] Copie Vande Veertig.
Maximiliaen, ende Maria,
bij der Gratie Godts, Hartoge van Oostenrijck
van Brugge, van Lotharingen, van Brabant, van Limburgh,
van Luxenburgh, ende van Gelre, Grave van Vlaen-
deren, van Artoijs, van Bourgondien, Palatijn van Henegouwe,
van Hollant, van Zeelant, van Namen, ende van Zutpheen,
Marckgrave des Heiligen Rijcx, Heer van Vrieslant,
van Salines, en van Mechelen, allen den genen die desen
onsen tegenwoordigen Brief sullen sien, ofte hooren Lesen
Saluijt, van wegen onsen wel beminden Burgermeesteren, Schepenen,
ende Raden onser Stadt vander Goude, alsoo wel inde
Name van hen-luijden, als voor ende inden Name vanden Lichame,
vanden geheele Gemeente, der selver onser Stede is ons
Vertoont, ende te kenne gegeven geweest, hoe dat wijlen Hartoge
Philips van Bourgondien, Grave van Hollant, onse Groot-
Vader Saliger gedachten in Zijn Leven Gunde, ende Wille-
coorde onser voorschreven Stadt vander Goude, omme
Rust, Vrede, ende eendrachtigheden binnen der selver onser
Stede te houden, veertigh Notable Persoonen, Macht ende
Mogentheijt hebbende alle Jaer Vier dagen te houden[1] ende voor den
Dagh datmen gewoonlijcks is de Wet aldaer te Vernieuwen,
te Kiesen ende te Noemen bij gelijcke Eede, ofte bij de
meeste meenigheden van hen-luijden, achtien Persoonen vande
alderrijckste, Notabelste, ende Vredelijckste Mannen
vander voorschreven onser Stadt, omme veertien Per-
soonen te kiesen uijt die achtien, twee Burgermeesteren, ende
als eenigh te worden bij onsen Stedehouder, ende Lieden
van onsen[2] Rade in Hollant, noch seven schepenen, ende vande
andere veertien Persoonen, vier uijt te kiesen, daer af oock
twee Burgermeesteren, ende als eenige vande boven
[36] Kopie van de Veertig
Maximiliaan, en Maria, bij de gratie Gods hertog van Oostenrijk, van Brugge, van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg en van Gelre, graaf van Vlaanderen, van Artois, van Bourgondië, paltsgraaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen en van Zutphen, markgraaf van het Heilige Rijk, heer van Friesland, van Salines, en van Mechelen, al diegenen die deze huidige akte van ons zullen zien of horen voorlezen, zijn gegroet. Door onze zeer beminde burgemeesters, schepenen en raden van Gouda, zowel in hun naam als voor en in naam van de lichamen van de hele gemeente van onze zelfde stad is ons aangetoond en te kennen gegeven, dat wijlen hertog Philips van Bourgondië, graaf van Holland, onze grootvader zaliger nagedachtenis, tijdens zijn leven onze voornoemde stad Gouda een besluit gunde en goedkeurde om veertig notabele personen te benoemen, die de macht en de bevoegdheid hebben om ieder jaar vier dagen te reserveren en voor de dag waarop men gewend was het recht te vernieuwen om achttien personen van de allerrijkste, meest notabele en vredelievendste mannen van onze voornoemde stad te kiezen en te benoemen onder dezelfde eed of bij meerderheid van stemmen. Om veertien personen te kiezen van die achttien: twee burgemeesters en door onze stadhouder en de mensen van onze raad van Holland nog zeven schepenen en van de andere veertien personen er vier uit te kiezen en uit hen ook twee burgemeesters. Als iemand van de boven
36v
[36Verso] Geschreven veertien Persoonen Overleden, ofte andersints
ontvreemt was, vander selver onser Stede, soo mochten sij
procederen, en voortgaen ter Verkiesinge , van eenen anderen No-
tabelste Persoonen in Zijn Stede, welcke Octroij vanden
voorschreven Veertich Persoonen, was naderhant bij onsen
voorschreven wijlen Heere, ende Groot-Vader, ende bij
Zijnen openen bezegelde Brieven, tot Diversche stonden
vernieuwet, ende gecontinueert was, ende hebben die
voorschreven ’t houderen bij hen-luijden, ende bij Heeren voor-
waerden daer af gebruijcken, ende geuseert, tot den overlijden
vanden voorschreven Willem Heere, ende Vader. Ende daer na
bij tijden van Wijlen onsen Lieve Heere, ende Vader,
wiens Ziele Godt genadigh zij, den tijt ende termijn van
drie Jaren meer, naer welcke drie Jaren ge-expireert,
ende ge-eijnt onse voorschreven Wijlen Heere, ende Vader,
dede bij Zijnen Commissierissen Vernieuwen de Wet, van onse
voorschreven Stede vander Goude, van Jare, tot jare
naer Zijn beliefte, alsoo lange als hij leeft, ende dat wij
Hartoginne ontfangen waren, als Vrouwe van onse
Landen, ende Heerlickheijt, dat alsoo de voorschreven ’t houderen
bij ons quamen, ende Verkregen Previlegie vanden voorschre-
ven Veertigh Persoonen, op welcke hen-luijden ge-expe-
dieert waren, onse openen Brieven, in Date, vanden xxiijen
Dagh, inde Maert, in ’t Jaer ons Heeren Duisent ses
en seventigh, voor Paessche, van welcke Brieven ’t in-
houden hier naer volgt. ende is zulckx Maria bij der
Gratie Godts, Hartoginne van Bourgongen, van
Lotharingen, van Brabant, van Limburgh, van Luxenburgh,
ende van Arthoijs, van Bourgonje, Palatine van Hene-
gouwe, van Hollant, van Zeelant, van Name, ende van
Zutphen, Marck-gravinne des Heijligen-rijcx. Vrouwe
van Vrieslant, van Salms[1], ende van Meochelen. Doen
te weten: allen den genen, die desen present Letteren sullen sien
ofte hooren Lesen. Alsoo ons Claerlicken gebleecken is, van
seeckere Privelegien gegeven onser Stede vander Goude,
bij onsen Edele voor-vader, ende Grave van Hollant, ende bij
sonder dat wijlen Hartoge Philips van Borgondien, onsen
Oudt-Vader Saliger, gedachten selver onsen Steden gegunt,
geconsenteert, geoorloft, geordinueert hadden, ’t anderen tijden
om Rust, Vrede, ende eendrachticheijt, binnen der selver Stede
[1] op pagina 36r staat Salines
[36 verso] genoemde veertien personen overleden of anderszins verdwenen was uit onze zelfde stad, dan mochten zij handelen en doorgaan met de verkiezing van een andere meest notabele persoon in hun stad. Het document van de voornoemde veertig personen was naderhand door onze voornoemde overleden heer en grootvader middels open bezegelde akten op diverse tijden vernieuwd en voortgezet. De voornoemde houders behielden de voorwaarden en gebruiken en usances tot aan het overlijden van de voornoemde Willem, heer en vader. Daarna, ten tijde van wijlen onze geliefde heer en vader, wiens ziel God genadig zij, behielden zij nog een termijn van drie jaar. Toen die drie jaren ten einde waren, liet onze voornoemde overleden heer en vader door zijn gedelegeerde de wet van onze voornoemde stad Gouda jaar na jaar vernieuwen zoals hij het gewild had toen hij nog leefde. Wij, Hertogin, waren ontvangen als Vrouwe van onze landen en heerlijkheid en ook de voornoemde houders kwamen bij ons met de verkregen privileges van de voornoemde veertig personen, waarin zij benoemd waren, onze open akte, gedateerd 23 maart 1076, voor Pasen. Van deze akten volgt de inhoud hierna: dat Maria, bij de gratie Gods hertogin van Bourgondië, van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg en van Artois, en van Bourgondië, paltsgravin van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen, van Zutphen, markgravin van het Heilige Rijk, vrouwe van Friesland, van Salines, en van Mechelen laat weten aan allen die deze huidige akten zullen zien of horen voorlezen dat ons duidelijk gebleken is dat zekere privileges aan Gouda gegeven zijn door onze edele voorvader, graaf van Holland en in het bijzonder dat wijlen hertog Philips van Bourgondië onze oudvader zaliger nagedachtenis, zelf onze stad gegund, goedgekeurd, geoorloofd en vastgesteld had in die tijd, om rust, vrede en eendracht binnen diezelfde stad
37r
[37] Te hebben ende te houden, dat onsen Bailliuw, met onsen
gerechte, ende Vroetschap vander selver onser Steden, soude
mogen kiesen bij Heeren, ende die zij daer toe openbaerlijcken
doen souden. Veertigh Persoonen de rijckste, Notabelste,
eerbaerste, rustelijckste, ende vredelijckste van onser
voorschreven Stede, van Conditie, ofte staet, dat zij zouden
mogen wesen, sonder ijemant daer uijt te Versteecken, om uijt
haet, ofte om eeniger handen andersints saecken, welcke Per-
soonen gehouden waren, alle jaren vier, voor den Dagh datmen
gewoonlijck was, onse recht aldaer te Vernieuwen, te Kiesen
ende te noemen, bij gelijcke Eede achtien Persoonen, uijt den
alderrijckste, Notabelste, Eerbaerlijckste, ende Vreede-
lijckste Mannen, vander selver onser Stede, van wat
staet, ofte conditien, ende sonder Versteeken als voorschreven
is, die den voornoemden veertigh, bij hare Conscientie dochten
eerwaerdelijcke, waerdichste profijtelickste, om ons ende
onser voorschreven Stede vander Goude, te regieren, de
welcke achtien Persoonen, de voorschreven van onser Stede, voort
presenteerden ende overleveren ons, ofte onse gecommitteerde,
omme uijt den selve achtien Persoonen, alsoo inder manieren
voorschreven gekoren te nemen, te stellen, ende te ordonneeren
twee Burgermeesteren, ende seven Schepenen, alsulcke als
ons, ofte onse gecommitteerden goet dochte, tot het Gouver-
nement van onser voorschreven Stede vander Goude, dat Jaer
schaer uijt geduijrende, ’t welck naderhandt onse voorschreven
Steden vander Goude, bij wijlen Hartoge Karel van Bour-
gondien, onsen Lieven Heer, ende Vader Saliger gedachten, we-
derseijt, en of gedaen is geweest. Soo dat mitsdien, sins dier
tijt groote tweedracht, binnen onser voorschreven Stede vander
Goude geweest is, omme ’t regument vander selver onser
Stede te hebben, ende noch meer doen souden, ende Schepenen
was te kome. Indien bij ons daer inne niet Versien is en worden, ons
daer omme ootmoedelijck Versoeckende, ende biddende, dat wij
daerinne souden willen Versien, want wij altijt meer zijn geneijcht
omme rusten, vrede, ende eendrachtigheijt te maken, ende te
houden binnen onsen Landen, ende bijsonder onsen, onser voorschreven
Stede vander Goude, dan onrust ende tweedracht. Soo ist
dat wij willen in dese saecke voorsien, ende onse voorschreven
ondersaten te houden, in goede ruste, Vrede, ende eendrach-
heijt met malkanderen, ten beste dat wij konnen, ende mogen,
geconsenteert, geoorloft ende geordonneert hebben, consen-
[37] te hebben en te houden,dat hertog Philips van Bourgondië bepaalde dat onze baljuw met de magistraat en het bestuur van onze stad voor iedereen zichtbaar zou mogen kiezen uit de heren veertig van de rijkste, aanzienlijkste, eerlijkste, rustigste en vredelievendste personen van onze stad, tot welke rang of stand zij ook mochten behoren, zonder iemand uit te sluiten uit haat of om welke andere reden dan ook. Zij waren verplicht om ieder jaar, vier dagen voor de dag dat men gewend was het recht te vernieuwen, onder ede achttien personen te benoemen uit de rijkste, aanzienlijkste, eerlijkste en vredelievendste mannen uit onze stad, van welke rang of stand dan ook, en zonder iemand uit te sluiten, zoals gezegd, die de genoemde veertig personen naar eer en geweten de waardigste en geschiktste achtten om Gouda te besturen. Deze genoemde achttien personen van onze stad stelden vervolgens aan ons of onze gevolmachtigden voor om uit deze achttien personen op de beschreven manier te kiezen, voor te stellen en te benoemen twee burgemeesters en zeven schepenen, die wij of onze gevolmachtigde geschikt achtten om dat jaar onze stad Gouda te besturen, de hele periode. Dit is later tegen onze stad Gouda door onze geliefde landsheer en vader (R.I.P.) tegengesproken, zodat er daardoor sinds die tijd in Gouda grote onenigheid is geweest wie het bestuur van onze stad zou uitoefenen. Dat zou nog erger worden, zeiden de schepenen die bij ons kwamen, als daartegen niet zou worden opgetreden. Ze vroegen ons daarom nederig of wij daartegen wilden optreden, omdat wij altijd meer geneigd waren om rust, vrede en eendracht te scheppen en te bewaren in onze gewesten en in het bijzonder in Gouda, meer dan onrust en onenigheid. Daarom willen wij in deze zaak handelen en onze onderdanen in rust, vrede en eendracht met elkaar laten leven, zo goed als wij kunnen.
37v
[37Verso] teren, oorloven, ende ordineeren, ende eener nieuwer Giften
geven mits desen onsen Brieven voor ons, ende voor onsen Erven,
ende Nacomelingen, onser voorschreven Stede vander Goude,
dat van nu voorstaen tot eeuwige dagen, die van de Wet Veer-
tigh hier te voren plagen te wesen, bij tijden van onsen ouden Voor-
vader saliger gedachten, ende die nu ter tijt in levende
Lijve Zijn sullen, mogen kiesen in die stede vander Goude, dier
Doot sijn vreemde andere tot ten getal van veertigh toe, met
den Bailliuw, en Veertigh van onse voorschreven Stede, omme
hen-luijden naer te volgen, ’t Privelegien dat zij van onse Edele
voorvaerder daer af hebben, gewoonlijck is onse Recht al-
daer te Vernieuwet, te Kiesen, ende te Noemen bij gelijcken
Eede twee-en-twintigh Persoonen, binnen den Landen geboren,
niet jegenstaende dat hier voortaen, achtien Persoonen met de
twee Burgermeesteren, ende seven Schepen, plegen genomen te
wesen, uijt den alder-rijckste, Notabelste, Eerbaerlijckste
rarelijckste, Vredelijckste[1] Mannen der state, ende Conditien, ende sonder
Versteecken als voorschreven is, die den voornoemden Veertigh bij
hare Conscientie duncken sullen, Eerbaerlijckste waerdighste,
ende Profitelijckste te zijn, omme ons, ende onse voorschreven
Stede, ende sullen daer of ons, ofte onse Stadt-Houder,
ende Rade van Hollant, presenteren, ende overleveren acht
Persoonen, elck out wesende veertigh Jaren, ende daer boven
vanden aldernobelsten. Ende als nu soo gunnen, ende geven
wij der selver onser Steden, oock met eene nieuwe gifte
voor onsen Erven, ende Nakomelingen, dat die inwoonders ende
Poorters van onsen Stede voornoemt, ende tot den eeuwige
Dagen inder Stede, vande twee Burgermeesteren, vier
Burgermeesteren hebben sullen, die gekoren zullen wesen uijt
De achte vande twee-en-twintigh Persoonen, diemen nemen,
Kiesen, ende Ordonneren zal, niet jegenstaende oock, dat
binnen onser voorschreven Stede vander Goude, niet dan
twee Burgermeesteren en plegen te wesen, ende die bij ons
ende onsen voorschreven Stadt-Houder, ende Rade geko-
ren, ende genomen zijnde uijten anderen achtien Persoonen,
aldaer blijvende vande voorseijde twee-en-twintigh
gekoren ende genomen worden seven Schepenen, elcx out
wesende acht en twintigh Jaren, ende daer boven alsulcke
als ons, ofte onsen voorschreven Stede-houder, ende Rade
goet duncken zullen, tot den Gouvernemente, van onser
voorschreven Stede vander Goude, die Jare schaer
duijrende, ende voor dat die voorschreven veertigh van
[1] [Vredelijckste] in de marge
[37 verso] We keuren goed, gunnen en gelasten een nieuwe gift te geven door middel van deze akten voor ons en onze nakomelingen, dat men in onze voornoemde stad Gouda vanaf nu tot in eeuwigheid de wet van Veertig heeft, zoals ze die hiervoor gewoon waren te hebben in de tijd van onze voorvader, zaliger nagedachtenis. Degenen die in levenden lijve zijn, mogen in Gouda anderen kiezen in de plaats van degenen die dood zijn tot het getal veertig aan toe, dus de baljuw en veertig van onze voornoemde stad, om die lieden op te volgen; dit is het privilege dat zij van onze edele voorvader gekregen hadden. Het is gebruikelijk dat wij het recht hebben daar te vernieuwen, te kiezen en te benoemen onder gelijke eed, 22 personen die in ons gebied geboren zijn. En dat wordt gedaan niettegenstaande dat hier voortaan achttien personen met de twee burgemeesters en zeven schepenen gewoonlijk genomen worden uit de allerrijkste, meest notabele, fatsoenlijkste, voornaamste, vredelievendste mannen met vertoon van aanzien en stand en zonder iemand uit te sluiten zoals de voorschriften bepalen. Degenen die de voornoemde veertig naar hun geweten menen de fatsoenlijkste, waardigste en nuttigste te zijn, zullen ons en onze voornoemde stad aan ons of onze Stadhouder en de Raad van Holland aanbieden en voordragen acht personen die veertig jaar of ouder zijn en van de alleredelsten. Vanaf heden gunnen en geven wij diezelfde stad ook een nieuwe gift voor onze erven en nakomelingen, nl. dat de inwoners en poorters van onze voornoemde stad tot in der eeuwigheid in plaats van twee burgemeesters, vier burgemeesters zullen hebben, die gekozen zullen worden uit de acht van de 22 personen die men nemen, kiezen en gelasten zal. Dit ondanks het feit dat binnen onze voornoemde stad Gouda slechts twee burgemeesters gebruikelijk waren, die door ons en onze voornoemde Stadhouder en Raad gekozen en genomen waren uit de andere achttien personen. Uit het restant van de voornoemde 22 worden gekozen en genomen zeven schepenen, elk 28 jaar of ouder zoals die ons of onze voornoemde Stadhouder en Raad geschikt lijken om te regeren in onze voornoemde stad Gouda, gedurende het lopende tijdvak van een jaar. Voordat de voornoemde veertig
38r
[38] nu voortaen, tot den eeuwigen dagen sullen gehouden, bekent,
ende geroepen te wesen, in alle onse ende onser voorschreven
Stede saecken, gelijck die ander vande Vroetschap der
selver onser Stede: Teweten: Inde Materien, ende tot allen
tijden gewoonlijck, die vande Vroetschap Vergaderen, ende oock
mede soo sullen die voorschreven veertigh Eede, ende sweeren
ons, ende onser voorschreven Stede goet, ende getrouwe te
wesen, onse rechte, hoogheijt, ende Heerlijckheijt, ende der selver
onser Stede Priveligien, Rechten, Hantvesten, te bewaren, ende
te onderhouden, getrouwelijck de Raden ende te vorder ons,
ende onse voorschreven Stede, oorbaer ende Profijt, ende
alle te doen dat goede ende getrouwe Luijden, ende ondersaten
mogen ende schuldigh zijn te doen, ende oft gebeurde dat
eenige vande voorschreven Veertigh, aflijvigh worden tot
eeniger tijt, ofte hem onvrijden van zijn Poorterschap van
onser Stede voorschreven, soo sullen dan die anderen vande
voorschreven veertigh blijvende in wesen, Kiesen bij haren
Eet ende Conscientie, andere Notabele ende eerbare
Personen, sulckx ende inden manieren alst voorschreven is,
inde Stede vanden voornoemden aflivige, of onvrijen,
welcken doen den Eet voorschreven, hebben sullen alsulcke
Macht, ende sullen wesen schuldigh te doen, als de andere
vande voorschreven Veertigh, ontbieden daeromme, ende be-
velen onsen Lieven ende getrouwen Stadthouder, ende
andere onsen Rade, in onse Casteleijn, Bailliuw, Schout,
Camer in den Hage, vander Goude, ende alle ander onsen
Rechten dienaer, ende ondersaten, wiens aenkleven macht
nu zijnde, ende namaels wesende, ende elck harer be-
sonder, alsoo verre als hem betaemt, dat sij d’inhou-
den van desen onsen Brieven, van Punte te Punte onderhouden,
ende doen onderhouden, sonder ijet Contrarij te doen, Costen
laten doen in eeniger manieren wijs, het zij besloten Brieven,
of andere dingen van ons Verkrijgen mochte, bij groote
strenge overVloet, heijmelijck bedecktelijck orpbaer-
lijck in eeniger Manieren, want wij alsoo gedaen willen
hebben, in kennisse van desen onsen Brieven, ende tot den
eeuwijgen dagen Vastigheijt daer toe hebben, wij onsen
Zegel hier aen doen hangen, gegeven in onsen Stadt van
Gent, op den xxiijen dagh van Maert, in’t Jaer ons
Heeren duijsent vier hondert ses en seventigh. Aldus
geteijckent bij mij Jonckvrouwe de Hartoginne in
[38] nu voortaan tot in de eeuwigheid zullen worden gehouden, bekend en geroepen in al onze zaken en die van onze voornoemde stad, zullen zij onder ede zweren deze goed en trouw te dienen, evenals de anderen van de vroedschap van onze zelfde stad, namelijk in de zaken waarover men altijd gewoon is in de vroedschap te vergaderen. De eed behelst verder dat de veertig zweren onze rechten, aanzien en heerlijkheid, tevens van onze zelfde stad de privileges, rechten en handvesten te bewaken en in stand te houden, getrouw aan de raden. Verder behelst de eed voor onze voornoemde stad om naar oordeel en nut alles te doen wat goede en getrouwe lieden en onderdanen kunnen en moeten doen. Dikwijls gebeurde het dat iemand van de voornoemde veertig te eniger tijd stierf, of men ontnam iemand zijn poorterschap van onze voornoemde stad, dan moesten de anderen van de voornoemde veertig die overbleven, onder ede en naar hun geweten andere notabele en eerbare personen kiezen op de manier die is voorgeschreven, in de plaats van de voornoemde overledene of onvrije. Die gekozen personen moeten de voornoemde eed afleggen en zullen dezelfde macht hebben en behoren hetzelfde te doen als de andere van de voornoemde veertig. Wij gelasten en bevelen daarom onze geliefde en trouwe Stadhouder en de anderen in onze Raad, onze slotvoogd, baljuw, schout, kamer in Den Haag, van Gouda en al onze rechtsdienaren en onderdanen die nu en later macht uitoefenen, ieder afzonderlijk, in zo ver als het hen betaamt, de inhoud van onze akten punt voor punt in stand te houden en in stand te laten houden. Dus zonder het tegenovergestelde te doen, op enige wijze betalingen te laten doen, of men zou besloten akten of andere dingen van ons moeten krijgen, door grote en sterke overtolligheid, geheim, slinks, nuttig op welke manier ook. Immers wij willen het zo gedaan hebben als bekend is in deze akten, zodat wij vastigheid hebben tot in de eeuwigheid. Wij laten onze zegel hier aan hangen, gegeven in onze stad Gent op 23 maart in het jaar des Heren 1476. Aldus getekend door mij, jonkvrouw de hertogin in
38v
[38Verso] haren Raet, aldaer de Hartoge van Bullioen, Heer van
Adolph van Cleven, die Bisschop van Ludick, ende vander
Marck, heer tot Ravesteijn, de Grave van Wincester,
Heer vanden Gruijthuijsen, Meester Johan vande Brouwerien,
Heere tot Roijvve, die President vanden Rekenkamer, ende
andere jegenwoordigen, waren Edelberge, nu is waer dat
Cort naer d’octroeije, ende Verleeninge vande voorschreven
Brieven, van ons Hartoginne Godevaert Claij van ons
Kerstant Harmensz, Wouter Maes ende anderen Haren
Consorten, ende mede plegeren, uijt quaet willen bij Commo-
tie, ende andersins, middelen van den gemeene, van onser voor-
schreven Stede vander Goude, te beroerende op te doen
Rijsen, jegens den voorschreven thoonder, alsoo inder Wet
wesende, de Welck uijt anxt, ende vreese van heure Lijven,
ende andersints bedwongen waren te wijcken, ende te Ruijmen
onse voorschreven Stede vander Goude, achterlatende
die selve Brieven van Prevelegien, van ons Hartogin-
ne, die bij den voornoemden Godevaert Claij, Constant
Harmensz, Wouter Maes ende geschoort waren. Ende naer
desen hebben de selven Godevaert, Constant, Wouter ende
hare medeplegeren, soo veel gedaen, als dat zij van ons
Verkregen hebben, de voorschreven thoonderen, daer toe seec-
kere andere Privelegie, van veertigh Persoonen, uijt
Crachte vanden welcken sij hun gestecken zijn regimen-
te, van onser voorschreven stede, ende hebben hun daer
inne gehouden, tot onlanckx Leden, dat zij de selve
Godevaert Kerstant, ende haren medeplegeren ge-
bannen zijn geweest uijt onsen voorschreven Landen
van Hollant, Zeelant, ende Vrieslant, ende alle
hare Goederen Verlaeten geconfisqueert, ende Verbeurt
tot onsen behouf, ende dat de selve thoonderen hebben
mogen komen, ende weder keeren in onser voorschreven
Steden vander Goude, aldaer sij bij onser voorschre-
ven Stedenhouder, ende Lieden van onsen raet In
Hollant, ende uijt kracht van seeckere onse Brieven,
weder omme gestelt sij geweest, in sulcke regu-
nenten, Staten, ende Officien, als sij waren al voor
hener voorschreven ruijminge. Mitsgaders oock
inne gebruijcksaemheijt, van ’t voorschreven Priveligie,
[38 verso] haar Raad, waarin de hertog van Bouillon, heer van Adolph van Kleef, de bisschop van Luik en van de Mark, heer tot Ravestein, de graaf van Winchester, heer van Gruijthuijsen, mr. Johan van Brouwerijen, heer tot Roijvve, de president van de Rekenkamer en anderen tegenwoordig waren in Heidelberg. Weliswaar hebben, kort na het machtigen en het verlenen van de voornoemde akten door onze hertogin, Godevaert Clay, Kerstant Harmen, Wouter Maes en andere medestanders en medeplichtigen uit kwade wil door middel van oproer en anderszins, het gewone volk van onze voornoemde stad Gouda in opstand laten komen en zij hebben daar de hand in gehad tegen de voornoemde requestranten. Zij waren, hoewel zij binnen de wet waren, uit angst en vrees voor hun leven en ook anderszins gedwongen uit te wijken en onze voornoemde stad Gouda te verlaten met achterlating van dezelfde akten met privileges van ons, hertogin, die door de voornoemde Godevaert Clay, Constant Harmensz en Wouter Maes verscheurd waren. Daarna hebben dezelfde Godevaert, Constant, Wouter en hun medeplichtigen zo veel gedaan als zij van ons verkregen hadden via de voornoemde requestranten, daarbij zekere andere privileges van veertig personen krachtens welke zij het bestuur van onze voornoemde stad in elkaar hebben gestoken en gehouden. Tot onlangs bekend werd dat zij, diezelfde Govaert Kerstant en zijn medeplichtigen verbannen waren uit onze voornoemde landen: Holland, Zeeland en Friesland en al hun achtergelaten goederen geconfisqueerd en verbeurd werden tot ons nut. Dezelfde requestranten mochten terugkeren in onze voornoemde stad Gouda, waar zij door onze voornoemde Stadhouder en door mensen van onze raad in Holland en krachtens zekere akten van ons weer aangesteld zijn in zulke besturen, staten en ambten als zij bekleedden voor hun voornoemde ontslag. Bovendien ook in de rechten van het voornoemde privilege,
39r
[39] van ons Hartoginnen, waer omme dieswille dat de
selve Brieven van Privelegien, van ons Hartoginne
deursende gescheurt zijn geweest, alsoo voorschreven
is, ende dat de selve thoonderen, mits desen, deughtende
sijne, dat toekomende tijden eenige souden hemluijden
daer inne willen moeijen, ofte beletten, soo Versoecken dat
alle duijsternisse ende swarige te schuijwen ons ge-
lieven wilde de voorschreven Brieven van Privilegien,
te revalideren, ende op des Noot zijnde, die te confir-
meren, approberen, ende bevestigen. Ende te aveleren
ende doen te Nieuwen de voorschreven Privelegien na-
derhant, bij den voornoemde Godevaert Kerstantz
Wouter ende, hare mede plegers, van ons verkregen,
alsoo ’t voorschreven is, ende op al hemluijden te voor-
sien bij onser Gratie, ende genade, waer omme wij
dese saecken overmercken soude, dat ons gebleecken is,
vande verleeninge ende octroeij, vanden voorschreven
Brieven van Priveligien, van ons Hartoginne
boven geincorporeert, alsoo wel bij Copie, ende bij
informatie, deughlijck daer op gemaeckt bij onse
voorschreven Stede-Houder, ende lieden van onsen Raet
in Hollant, die op al gehoort, ende geinterrogeert
hebben, bij eede seeckere getuijgen die d’andere tijden
gehoort, ende gesien hebben, de selve Brieven van Prive-
legien als andersints, ende daer op gehadt goet rijpe
advijs, ende liberatie, van rade genegen wesende ter
Supplicatie, vanden voorschreven Brieven van Prive-
legien, vaen ons Hertoginne hier boven gecomporteert, ge-
confirmeert, geapprobeert, gevestigen, ende revalideeren
uijt onser rechter wetenheijt, ende sonderlinge Gratie,
mits desen onsen jegenwoordigen Brieven, bij der welcker
hebben Verlaten, ende Verclaerde, dat de voorschreven thoonderen,
ende hare nakomelingen, daer of ende van allen inhouden van
dien, behooren te useeren, ende te possideeren, gelijck ende
inder manieren als zij doen mochten, aller de selver Brieven
deursneden, ende gescheurt waer casserende, abolierende,
ende doende te nieten ten eeuwigen dagen, bij desen voor-
schreven onsen Brieven, voorschreven Privelegien van
[39] van onze Hertogin, en wel omdat die akten met privileges van onze Hertogin helemaal verscheurd zijn, zoals gezegd, en dat degenen die ze laten zien en daarom vrezen dat in de toekomst enkele mensen zich daarmee zouden willen bemoeien of hun iets beletten, dringend vragen om elke onduidelijkheid en moeilijkheid te vermijden, en zo goed zou willen zijn de genoemde akten met privileges opnieuw geldig te verklaren en zo nodig te bekrachtigen, goed te keuren en te bevestigen, of te verminderen en naderhand de genoemde akten met privileges te laten vernieuwen. Deze privileges hebben de genoemde Godevaert, Kerstantz, Wouter en hun medeplichtigen van ons gekregen, zoals hierboven staat, en wij zullen zo goed zijn voor hen te zorgen en daarom zullen wij deze zaak in het oog houden. Dat is ons gebleken door het verlenen en toekennen van de genoemde akten met privileges door onze hertogin (hierboven toegevoegd), en door een afschrift daarvan, en door betrouwbare informatie daarover verschaft door onze genoemde stadhouder en raadslieden in Holland, die alles aangehoord en nagevraagd hebben, door getuigen die later deze akten met privileges en andere gezien hebben, om daarover een weloverwogen advies te geven. De raad was genegen om de genoemde privilegeakten van onze Hertogin aan te vullen, die gewettigd, bevestigd en goedgekeurd zijn. Wij bevestigen die en verklaren ze opnieuw geldig met onze oprechte wijsheid en uitzonderlijke genade, met onze huidige akten, waarmee wij hen hebben vergeven, en wij verklaren dat degenen die ze laten zien of hun erfgenamen, daarvan en van alles wat ze inhouden, gebruik horen te maken en die moeten bezitten, precies als zij konden doen voordat de akten kapotgesneden en verscheurd waren, en voor altijd gebroken, kapotgemaakt en vernietigd.
39v
[39Verso] Ons ter contrarie Verkregen, bij den voornoemde Gode-
vaert Claij, Karstant Harmensz, Wouter Maes ende
hare medeplegers, ’t welck Verworden is geweest, naer
dat van ’t voorschreven Privelegien, van ons Hertoginne,
ende bij tijden van den Commotien, ende beroerten van onser
voorschreven Stede vander Goude, alsoo voorschreven is,
ontbieden daeromme ende bevelen, onsen Lieven ende getrou-
wen Ridder, ende Camerling, de Heer van Campen, ende
den Luijden van onsen grooten Rade, bij ons wesende, onsen voor-
schreven Stede-houwer, ende Lieden van onsen Raden, in
Hollant, onsen Casteleijn, Bailliuw, ende Schout, vander Goude
ende voorts allen anderen onsen rechteren, Officieren, ende on-
dersaten die ’t aengaet, ofte aennopen mach, haren Stede-
houwer ende elck van ende hun besonder, alsoo hem toe-
behoort sal, dat vanden inhoudt vanden voorschreven Brieven,
van ons Hartoginnen hier boven geincorporeert. Mitsga-
ders van deser onser Jegenwoordigh, confirmatie, approbatie,
restigheijt, revalidatie, declaratie, ende van allen Jegen-
woordigen gehouden, van desen sij doen laten ende gedoogen, de
voorschreven thoonderen, ende hare nakomelingen ten eeuwigen
Dagen rustelijck, Vredelijck, ende volkomelijck genieten,
ende gebruicken sonder hun daer inne te doen, ofte te laten
geschien, eenige hinder, Letsel, ofte moeijenisse ter con-
trarie, want het ons alsoo gelieft, ende gedaen willen hebben,
des t’orconde soo hebben wij onsen segel hier aen doen hangen,
gegeven in onse Stadt van Brussel, den xen dagh van
November in’t Jaer ons Heeren duijsent, vier hondert
een-en-tachtentich, op te ploije stont geschreven, bij mijn
Heere den Hartoge, ende geteijckent.
[39 verso] die voornoemde Godevaert Claij, Kerstant Harmensz, Wouter Maes en hun medeplichtigen in strijd met ons hebben verkregen; hetgeen verkeerd is afgelopen vanwege de voornoemde privileges van onze Hertogin in tijden van opstand en onrust van onze voornoemde stad Gouda. Te volgen de voorschriften, gebieden en bevelen wij daarom onze geliefde en getrouwe ridder en thesaurier, de heer Van Campen, en de leden van onze grote Raad. Onze vertegenwoordigers: onze voornoemde Stadhouder en leden van onze raden van Holland, onze slotvoogd, baljuw en schout, officieren en onderdanen die het kunnen aangaan of betreffen. Hun Stadhouder en elk van hen afzonderlijk zoals hem zal toebehoren, de inhoud van de voornoemde akten van onze Hertogin, die hierboven zijn ingevoegd, te handhaven. Bovendien van onze vertegenwoordigers te bevestigen, goed te keuren, vreedzaamheid, opnieuw geldig te verklaren en uitspraak te doen en van alle vertegenwoordigers zich te houden aan en zich niet te bemoeien met en wel te gedogen de voornoemde requestranten en hun nakomelingen, die voor eeuwig deze ongestoord, onbelemmerd en volledig mogen genieten en gebruiken. Zonder dat zij daarin enige hinder, schade of bemoeienis ondervinden of het tegenovergestelde moeten doen of dat laten gebeuren. Omdat het ons zo belieft en het zo gedaan willen hebben en verklaren, hebben wij onze zegel hieraan laten hangen. Gegeven in onze stad Brussel, 10 november in het jaar des Heren 1481. Op de vouw stond geschreven: door mijn heer de Hertog en getekend.
40r
[40] Een Acte vande
Veertigh ende huldinge
van Hartoge Philips
Sinte Geertruijtenberge.
Op den dagh van Huijden, den xijen
dagh in Decembri, in den Jare Duijsent
vier Hondert vier ende tnegentigh, soo zijn de Staten
van Hollant, ende Vrieslant, in groote ende suffisanten
getale Vergadert zijnde binnen der Stede van St. Geertruij-
tenberge, in Zuijt-Hollant gekomen, ende gecompareert,
inde Herberge diemen heet ende teeckent, de Wilde
Man Uijthangende, Aldaer mijne genadige Heere
ende Eerts Hertoge, ende zij aldaer inder zelver her-
berge inde Neder-Kamer, bij zijnder genade zijnde mijns
voorschreven genadige Heer de Eers Hertoge, heeft hem
doen seggen, ende Verklaren, bij monde van Meester Thomas
de Plaijne Heere van Maignij President vanden grooten
Raet, vanden Roomschen Koninck, ende mijns voorschreven
genadigsten Heeren, dat zijne genade hem aldaer hadden
doen Vergaderen, ende was bij den goeden wille, ende geliefte
ende Consent, vanden voorschreven Roomschen Koninck,
zijnen Vader in Persoonen bij hem gekomen, omme bij hem
gehult, ende ontfangen te zijn, als heur Erfachtigh,
gerechtigh, ende Natuijrlijcke Prince, ende Heere
van Vrieslant, ende heere Grave van Hollant,
ende dat die meijninge vanden Koninck, ende van
zijner ende manieren, als hij ontfangen te zijne hadde
[40] Een akte van de Veertig en de huldiging van hertog Philips te St. Geertruidenberg.
Heden, 12 december 1494, zijn de Staten van Holland en Friesland in grote en voldoende getale in St. Geertruidenberg in Zuid-Holland samen gekomen en verschenen in de herberg die de Wildeman heet en die van zo’n uithangbord voorzien is. Waar mijn Genadige Heer en Aartshertog in dezelfde herberg in de Nederkamer door Zijn Genade mijn voornoemde genadige heer de Aartshertog hen heeft laten zeggen en verklaren bij monde van mr. Thomas de Plaijne, heer van Maigny, president van de grote Raad van de Roomse Koning en van mijn voornoemde Genadigste Heer, dat Zijne Genade hen daar had laten bijeenkomen. Hij was door de goede wil, het welgevallen en het verzoek van de voornoemde Roomse Koning zijn vader, in persoon bij hen gekomen om door hen gehuldigd en ontvangen te worden als hun erfelijke, rechtmatige en natuurlijke prins en heer van Friesland en heer graaf van Holland en dat was de bedoeling van de Koning en zijn gedragingen toen hij ontvangen was.
40v
[40Verso.] Geweest, ende hem eedt doende sulck Privilegie te
onderhouden, als hier voortijts gesworen hadde, wijlen saliger
gedachten mijn Heere Hartoge Philips, Kaerle, ende hare
voorsaten, Graven, ende Gravinne van Hollant, Heeren ende
Vrouwen van Vrieslant, hem luijden voortijts Verclarende, dat
alle anderen Privilegien, bij hem Verkregen, sedert den overluijden
van wijlen mijnen voorschreven Heer Hertoge Kaerle, souden
geaboleert, gecasseert, ende van onwaerden zijn. Ende omme
veele Redenen hem luijden verclaerst, aboleende, casseerde,
ende dede te niet, ende nietemin om seeckere Consideratie,
de Koninck ende mijne voorschreven genadigen Heere, ende
elck van hem accordeerden, alsulck den Steden van Delft,
Leijden, Goude, Amsterdam, Rotterdamme, ende Schiedam,
te mogen useren, ende gebruijcken, roerende de Vernieuwinge
vande Wetten. Ende Privilegien vande Veertigh als zij
sichtent den Doot, vanden zelven Hartoge Kaerle gedaen
hebben, ter tijt toe, dat mijne voorschreven genadigen Heere
gecomen sal wesen, totter oute van vijf en twintigh Jare,
onbegrepen, accordeerden den voornoemden Staten, oock in’t
generale, ende perticulieren, den geenen die ’t aengaende
Macht, quitantie absoluijt vanden Penningh, bij hem
schuldigh ende te achteren zijnde willen, mijnen voorschreven
Heere Hertoge Kaerle, den tijt van zijnen overlijden,
achter volgende die Quitantie van hem daer of gegeven,
naer den overlijden Wijlen mijns voorschreven Heere Har-
toge Kaerle, bij Willemmer Vrouwe Maria zaliger
gedachten, hem was oock geseijt, ende geacoordeert,
dat maer zij mijns voorschreven genaden Heere ontfan-
gen souden hebben, inder manieren als hier voorsij gehee-
lijck ontlast, ende quijte blijven zullen, van alle Eede
die zij hier voortijden den Koninck gedaen hebben, als
Vader ende Momboir van mijne Heere sijnen soonen
voorschreven, ende indien na den zelve ontfangen, ende
Huldinge genaden zijnde, alsoo voorschreven geseijt is,
aen mijnen voorschreven genadigen Heere, Versochten,
bij nieuwe Privilegien, eenigen punten, ende Articulen
redelijcke profijtelijcke zijnde voor’t Lant, ende
met contrarie noch tegen de Hoogheijt, van mijnen
[40 verso] Hij legde de eed af de privileges in stand te houden zoals vroeger wijlen zaliger nagedachtenis, mijn heer hertog Philips, Karel en hun voorouders, graven en gravinnen van Holland en heren en vrouwen van Friesland gezworen hadden. Zij verklaarden hun dat alle andere vroeger door hen verkregen privileges sedert het overlijden van wijlen mijn voornoemde heer hertog Karel zouden zijn teniet gedaan, vernietigd en van geen waarde. Om vele redenen die hen zijn verklaard, deden zij deze teniet en vernietigden zij ze. Doch, vanuit een zekere toegeeflijkheid stonden de Koning en mijn voornoemde Genadige Heer ieder voor zich, zulke steden als Delft, Leiden, Gouda, Amsterdam, Rotterdam en Schiedam toe de betreffende vernieuwing van de wet aan te wenden en te gebruiken. De privileges van de Veertig zoals zij sedert de dood van dezelfde hertog Karel gedaan hebben, tot aan de tijd dat mijn voornoemde Genadige Heer de leeftijd van 25 jaar zal hebben bereikt. Onverminderd verleenden de voornoemde staten zowel algemeen als privé, degenen die het mocht aangaan, absolute kwijtschelding van de achterstallige penningen die door hen verschuldigd waren tot de tijd van het overlijden van mijn voornoemde heer hertog Karel. Geheel in overeenstemming met de kwijtschelding die hun daarvoor gegeven werd na het overlijden van wijlen mijn voornoemde heer hertog Karel, door Willems vrouw Maria, zaliger nagedachtenis, werd hun ook gezegd en verleend dat zij datgene wat mijn voornoemde Genadige Heer ontvangen zou hebben, zoals hierboven gezegd, geheel ontlast en kwijt zal blijven. Van alle eden die zij hier vroeger aan de Koning gezworen hebben als vader en voogd van mijn heer, zijn voornoemde zoon. Indien, nadat deze ontvangen, gehuldigd en begenadigd is, zoals hierboven genoemd is, verzochten zij mijn voornoemde genadige heer bij de nieuwe privileges enige punten en artikelen toe te voegen die redelijk profijtelijk zijn voor het land en ook niet strijdig zijn met de hoogheid van
41r
[41] voorschreven genadigen Heere, dat de selve mijne
genadigen Heere, hem daer op zoude Gelieven in Ma-
nieren, dat bij effecte bekennen souden, dat mijnen gena-
digen Heere, goede Memorije ende gedencken hadden
van den grooten dienste, die zij hier voortijden den Room-
sche, welcke saecke gehoort hebben die voorschreven
Staten, hebben die elckx ende een bijsonder alsoo altesamen
bij eenen Commende accorde, willende ende consenterende
geaggreert aengenomen, ende geconsenteert. Ende dat
gedaen hebben, mijnen voorschreven genadigen Heer ontfange
die hem eerst den Eedt gedaen heeft, inde manieren als hier
naer volght. Dat sweere wij als grave van Hollant,
ende Heere van Vrieslant, met haren toebehoort, die
Heijligen-Kercke voor te staen, ende in haren rechten
ende vrijheden ‘tonder houden, Weduwen, ende Weessen te
beschermen, ende in Rechten ende redenen te houden,
ende te doen houden, die rechten Hantvest, ende Privi-
legien onser Ridderschap, goede Stede, ende gemeene
Lande van Hollant, ende van Vrieslant[1] West-Vrieslant, voor-
tijts verleent, ende gegeven, bij wijlen den Hartoge
Philips, Kaerle, haer voorvader Grave, ende Gravinne
van Hollant, ende Heere van Vrieslant Zaliger. Me-
morijen te houden, ende te doen onderhouden, ende Confor-
meren, ende vestigen, die voor ons, ende onsen Erven ende
nakomelingen, mits desen onsen eede, ende desgelijcken onsen
voorschreven Landen, in Rechten ende Justitien te houden,
ende te doen onderhouden, ende die oude goede costumen,
gewoonten, ende haerkomen, abserveren, ende te bewaren,
ende voort onse voorschreven Ridderschap, Landen, Steden,
ende ondersaten van dien, te doen als des een goet Heere
ende Prince schuldigh wesen sal te doen, alsoo moet
ons Godt Helpen, ende alle Zijne Heijligen. Ende
daer na zoo hebben die Staten, mijne voorschreven ge-
nadigen Heer, oock Eet gedaen, als hier na volght. Dat
sweeren wij als dat onse genadigen Heere, Eerts-
Hartoge Philips, hier na volght zijn Hulden[2] Huldigh ende
ontfangen, tot onser voorschreven rechten geboren Lants-
Heer, ende Grave den Landen van Hollant, ende Heer-
lijckheijt van Vrieslant, met haren toebehooren, sijn
Hoogheijt, ende de Graeffelijcken Rechten, getrouwelijck
[1] [Ick seg Vrieslandt] in de marge
[2] [Ick segh Hulden] in de marge
[41] mijn voornoemde Genadige Heer.
Dat het mijn Genadige Heer zou behagen dat hij inderdaad bekennen zou dat mijn Genadige Heer een goede herinnering bewaard had aan de grote dienst die zij vroeger aan de zaak van Rome bewezen hadden. De genoemde staten hebben die stuk voor stuk, dus samen, in een gemeenschappelijke overeenkomst toegestaan, aangenomen en goedgekeurd.
Toen dat gedaan was werd mijn voornoemde Genadige Heer ontvangen nadat hij eerst de eed aan hen had afgelegd op de manier die hierna volgt: wij zweren, als graaf van Holland en heer van Friesland met hun toebehoren, op te komen voor de heilige kerk en diens rechten en vrijheden te onderhouden, weduwen en wezen te beschermen en in recht en reden te houden en te doen houden, de rechten van het handvest en de privileges aan onze ridderschap, vroeger verleend en gegeven aan de goede steden en gemeenschappelijke landen van Holland en –ik zeg Friesland- West-Friesland door wijlen de hertog Philips, Karel, hun voorouders graven en gravinnen van Holland en heren van Friesland zaliger in herinnering te houden en te laten nakomen. En wij bevestigen voor ons en onze erfgenamen en nazaten dat zij door deze eed in onze genoemde gewesten het recht zullen handhaven en laten handhaven, en de goede oude gebruiken, gewoontes en privileges in acht zullen nemen en bewaren, en vervolgens onze genoemde ridderschap, gewesten, steden en onderdanen zullen behandelen zoals een goede heer en vorst verplicht is te doen; zo mogen God en zijn heiligen ons helpen. En daarna hebben de staten jegens mijn genoemde heer de volgende eed afgelegd: ‘Wij zweren dat wij onze genadige heer aartshertog Philips zullen inhuldigen en aannemen als onze landsheer en graaf van Holland en heer van Friesland, en alles wat daartoe behoort,
41v
[41Verso] Te bewaren ende te onderhouden,inden Rade van Hollant,
ende voorts alle zijne Dienaren, ende Officiers, elcke
toebehooren haren dienste doende, ende Executeerende te
obedieren, ende assisteren, ende voor hou ende getrouwe
dienstigh te wesen, tot beschermingh van zijn Edele Persoon,
ende State, als wij van rechte ende van redenen wegen schul-
digh zijn van doen, ende voort alle te doen, des goede ende
getrouwe onderzaten, haren gerechten Landt-Heer schuldigh
zijn vandoende, alsoo moet ons Godt Helpen, ende alle
zijne Heijligen, van allen den welcke dingh aldus geschiet
zijnde, mijne voorschreven Heere, heeft geordonneert,
ende den Landen, mette Staten[1], hebben Versocht tot eene
gelijck Verseeckerheden, ons Jan le Condrelier, secretaris
ordinaris, mijne voorschreven genadigen Heere, den Roomsche
Koninck, ende Eerts Hartoge, ende Franck van Nesse
Secretaris, in de Kamer van Rade in Hollant, dese
tegenwoordigen acte te maecken, ende expedieren, ten eijnde
dat vast gestadigen, ende van waerde blijven, ten eeuwigen
dagen. Actum inde voorschreven Stadt, ten dagen ende Jare
als boven, inde present ende tegenwoordigheijt van mijne
Heere van Berge, Molenbaijs, ende berstele, ridder
van Gvorden, de proost van Trich – Heer Ladroen –
Host-Meester, Philibeert de Veerd, geseijt La Monche,
eerst Stal Meester, Meester Jacob van Almonde, ende Jan
Boudinsse, Raden vande voorschreven Kamer, vanden
Raden van Hollant, ende meer ander in groote getalen.
[1] [d] vervagen door [t]
[41 verso] te bewaren en te onderhouden in de Raad van Holland. Voorts al zijn dienaren en officieren de dienst ten uitvoer te laten brengen die erbij past, te gehoorzamen en te assisteren en in alle eerbied dienstbaar te zijn ter bescherming van zijn edele persoon en zijn staat. Wij zijn dit met recht en reden verschuldigd te doen. Voorts alles te doen, wat goede en trouwe onderdanen voor hun rechtmatige landsheer verschuldigd zijn te doen, zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen. Toen al deze dingen zo gebeurd waren, heeft mijn voornoemde Heer gelast en hebben de landen mede met de staten gelijk gezind onze Jan le Condrelier, secretaris ordinaris, verzocht samen met mijn voornoemde genadige heer de Roomse Koning en de Aartshertog en Frank van Nesse, secretaris in de kamer van de Raad van Holland de huidige akte te maken en op te stellen ten einde die blijvend te bevestigen en ten eeuwigen dage van waarde te laten blijven. Waarvan akte in de voornoemde stad, op de dag en in het jaar als boven genoemd in aanwezigheid van mijn heer van Bergen, Molenbais en Borsele, ridder van de Orde, de proost van Tricht – heer Ladroen – hofmeester, Philibert de Veere, genaamd La Mouche, eerste stalmeester, meester Jacob van Almonde en Jan Boudijnsz, raden van de voornoemde kamer van de Raad van Holland en vele anderen in groten getale.
42r
[42] Copie vande xxviij.
De Ridderschap, Edelen, ende
Steden van Hollant, ende West-Vrieslant
representerende de Staten vande selve Lande.
Doen te weten: Alsoo ons vertoont is bij Bur-
germeesteren, ende Vroetschappen der Stadt Goude,
van wegen, ende als hem selven, mitsgaders: van wegen
ende als representerende, het geheele corpus der ge-
meijnte, aldaer, hoe dat wijlen Hartoge Philips van
Borgondjen, als Grave van Hollant, aende selve
Steden gegeven hadden, seecker Privilegie, van dat binnen
de selve Stadt soude wesen, veertigh Notable Per-
soonen, macht ende mogentheijt hebbende alle Jaers
vier dagen voor den dagh, dat men gewoon was de Weth
aldaer te Vernieuwen, te Kiesen, ende te noemen bij hare
Eede, ende bij de meeste menichte van hemluijden
achtien Persoonen, omme uijt de Veertigh vande selve
gekoren te worden, bij zijnen Stadthouder, ende Luij-
den vanden Raedt in Hollant, seven Schepenen, ende uijt
de Vier anderen twee Burgermeesteren, ende als
eenige vanden Veertigh Persoonen voor schreven
aflivigh worde ofte hem onvrijden van zijn
Poorterschap, die andere vande Veertigh in wesende
blijvende Kiesende, soude bij hare Eede, ende Conscientie
andere Notable ende Eerbare Persoonen, vande Rijckste,
Notabelste, Rustelijckste, ende Vredelijckste, vande
voorschreven Stadt, van wat conditie ofte state, die
mochte wesen, sonder ijemant daer uijt te Versteecken, om
haet, nijt, ofte eeniger hande saecke, ende dat de voor-
schreven Veertigh Persoonen, van alsdoen voortaen, tot den
eeuwigen Dagen souden houden bekent, ende geroepen wesen,
in alle des Lant ende der Stede saecke, gelijck de
andere vande Vroetschappen der selver Stede, in Mate-
rie, ’t allen tijden gewoonlijcke de Vroetschap te Vergaderen
[42] Kopie van de 28.
De ridderschap, edelen en steden van Holland en West Friesland die de staten van dezelfde landen vertegenwoordigen, laten weten: dat ons is te kennen gegeven door burgemeesters en vroedschappen van Gouda, uit naam van henzelf en daarbij ook nog uit naam van de vertegenwoordiging van het hele corpus van de gemeente aldaar, hoe wijlen hertog Philips van Bourgondië, als graaf van Holland aan dezelfde stad een zeker privilege gegeven had. Namelijk dat binnen diezelfde stad er veertig notabele personen zouden zijn, die de macht en het vermogen moesten hebben om elk jaar vier dagen voor de dag waarop men gewend was de wet aldaar te vernieuwen, achttien personen te kiezen en onder ede te benoemen bij meerderheid van stemmen, en om uit diezelfde veertig zeven schepenen en uit de vier andere twee burgemeesters te kiezen door de Stadhouder en de leden van de Raad van Holland. En als iemand van de voornoemde veertig personen zou overlijden of het poorterschap zou hem ontvallen dan moeten de overige van de Veertig die kiesgerechtigd blijven naar eer en geweten andere notabele en eerbare personen kiezen uit de rijkste, notabelste, rustigste en vredelievendste personen van de voornoemde stad, wat hun conditie of staat ook mocht zijn en zonder iemand uit te sluiten vanwege haat, nijd of enigerhande zaak. En dat de voornoemde veertig personen van destijds voortaan tot in eeuwigheid zouden belijden en geroepen zijn in alle zaken van het land en de stad, net als de anderen van de vroedschap van diezelfde stad in deze materie, te allen tijde dat de vroedschap gewend is te vergaderen
42v
[42Verso.] Doende den Eet van getrouwigheijt, etc. Welcke Privi-
legie daer na inden Jare 1476, ende 1481, bij nader Privilegie,
ende confirmatie bij Vrouwe Maria van Borgondjen, als Gra-
vinne van Hollant, in allen deelen was geapprobeert, ende
bevestight, alleenlijck met dese vergaderingh, ende ampliatie,
dat in plaetse vande voorschreven nominatie van achtien Per-
soonen, voortaen op de manieren ende bij de veertigen boven
geschreven, twee-en-twintigh Persoonen souden worden genomi-
neert, inden Landen gebooren, ende gequalificeert als boven
omme uijt de veerthien vande selve, Zeven Schepenen naer
ouder gewoonte, ende uijt de resterende acht Vier Bur-
germeesteren geligeerd te worde, bij haer Hartoginne, ofte
haren Stede houder, ende Rade van Hollant, de voorschreven
Schepenen Out wesende acht-en-twintigh Jaer, ende
daer-en-boven, ende de Burgermeesteren Veertigh Jaer,
ende daen en[1] boven, sulckx dat de voorschreven Stadt in plaet-
se van twee voortaen soude hebben vier Burgermeesteren,
Inhoudende mede eijndelijck, het selve Privilegie een dero-
gatoire clausule, daer bij een ijder wient aenkleven mochte
gelast worden, den inhouden van desen Brieven van punte, te
punte te onderhouden, ende doen onderhouden, sonder ijet te
doen, ofte laten doen ter contrarie, in eenderleij wijse, het
waer bij besloten Brieven, ofte andersints, diemen van haer
Hartoginne Verkrijgen mochte, bij grooten strengen vervolgh
heijmelijck, ofte openbaerlijck in eeniger manieren, welck
Privilegie de vertoonder desen, ende der zelver manieren
voorsaten, in Officio in alleen deelen, altijt wel regieu[2]-
selijck hadden getracht te achtervolgen, ende onderhouden
volgens haren Eet, ende Conscientien, maer hadden oock
bij Veranderinge, vande gemeenen Gouvernementen der
Landen in-voeringe, vande ware Gereformeerde
Godts-dienst, ende andere constitutien van tijden, ende
saecke, menichmael bij experentie bevonden, hoe qualijck
ende ongevoechlijck, alle de voorschreven pointen konden
worden geobserveert, ja dickwils niet sonder mercke-
lijcke interesse, ende præjudicie vanden gemeenen beste
der voorschreven Stede, bij sonderlijck ten opsichte van
het groot getal, ende de qualificatie vande Veertigh Per-
soonen, tot den Raet ende Vroetschap der selver Stadt
tekst[42 verso] volgens de afgelegde eed van trouw. En dat privilege was daarna, in 1476 en 1481, door een nauwkeuriger privilege en bekrachtiging door vrouwe Maria van Bourgondië, als gravin van Holland, in alle onderdelen goedgekeurd en bevestigd met het volgende voorbehoud in deze vergadering en uitbreiding dat in plaats van de bovengenoemde achttien personen, voortaan op die manier door de voornoemde Veertig 22 personen zouden worden genomineerd. Zij moesten in deze landen geboren zijn en tot de hoogste kringen behoren zoals hierboven gesteld, om uit dezelfde veertien zeven schepenen te kiezen naar oud gebruik en uit de resterende acht vier burgemeesters om voorgedragen te worden bij hun hertogin of hun stadhouder en de Raad van Holland. De voornoemde schepenen moesten 28 jaar of ouder zijn en de burgemeesters veertig jaar of ouder, zodat de voornoemde stad in plaats van twee voortaan vier burgemeesters zou hebben. Ten slotte houdt hetzelfde privilege een slotclausule in waarbij ieder die het aanging gelast werd de inhoud van deze akten punt voor punt in stand te houden en te laten houden, zonder iets tegengestelds te doen of te laten doen, tenzij bij geheime akten die men met grote aandrang van de Hertogin zou kunnen krijgen, in het geheim of op een andere manier. In dit privilege delen zij die het laten zien en hun voorgangers ambtshalve in alle opzichten, die altijd heel streng hebben getracht ze te volgen en in stand te houden naar eer en geweten. Maar zij hadden ook, bij verandering, toen de regeringen van de gewesten de ware gereformeerde godsdienst invoerden, en andere instellingen, vaak ervaren hoe moeilijk al de genoemde punten in acht konden worden genomen, ja vaak niet zonder aanzienlijke schade en vooringenomenheid van het bestuur van de genoemde stad, vooral wat betreft het vastgestelde aantal en de benoeming van veertig personen in de raad en vroedschap van de stad.
43r
[43] Geordonneert ’t welck noch menichmael vergroot was
geworden, bij nominatien van Schepenen, uijt de gemeente
buijten het getal vande Veertigh, die daer na alhier leven,
uijt crachten van het voorschreven Privilegien , ofte
immers uijts een oude genivetereede gewoonte, inde
Vroetschap vande Stadt, op alle Stadts Lande saecken
hadden moeten geroepen worden, daer uijt dan oock al dick-
wils questien ende oneenicheden ontstaen waren, ende noch
in toekomende ontstaen souden mogen, die de vertoonder
gaerne sagen Vergoet, ende voortgekomen, ende hadden
derhalven goetgevonden, bij resolutie van hare Vroetschap,
ende uijt name als boven reverentelijck te Versoecken
dat het onse gelieft mochte zijn, ex planitudine potes-
tatie ten meesten rusten, Eendracht, dienst, ende nut-
ticheijt vande voorschreven Stadt te approberen, ende
ratificeren, seeckeren Voet, ende reglement, bij deselve
daer op beraemt, naer het exempel van Verscheijde andere
Steden binnen den Landen, namentlijcken: omme het voorschreven
getal van Veertigh Persoonen, daer van eenige over-
leden waren, te laten uijtsterven tot op acht-en-twintigh
Persoonen, ende voortaen inde vergaderinge vande
Vroetschappen, ende Raden, niet meer te admitteren, die
geene d’welcke uijt het Corpus vande Gemeente
buijten de voorschreven acht-en-twintigh, bij gebreck van
andere, ten eenigen tijden tot Schepenen mochten ge-eligeert
worden, ende dat voortaen, niemant in het getal vande
voorschreven acht-en twintigh Persoonen, souden admissibel
ofte eligibel zijn, als die een ingebooren was vanden
Landen van Hollant, ende poorter der voorschreven
Stadt, ten minsten ses Jaren aenden anderen inde selve
gewoont hebbende, ende die Professie soude doen, vanden
ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte
Immers de selve alsoo toegedaen, dat bij frequentaels
vanden Publijcque Kercke, ende het gehoor des Heijligen
woorts daer bij souden komen, blijckende dat de Vervullingh
vande afgestorven, ofte die daer van haer Poorterschap
ontvrijen souden hebben gedaen souden worden, bij de overige
vande acht-en twintigh, op Nieuwe Jaers dagh uijt de
Rijckste, Notabelste, Rustelijckste, ende Vrede-
lijckste Poorteren, der voorschreven stede, in conformite
[43] Hetgeen nog menigmaal groter was geworden door de benoeming van schepenen uit de gemeente boven het getal van veertig, die daarna alhier leven en zo doende het voornoemde privilege geweld aandoen en zo niet dan toch vanwege een oude uitgevonden gewoonte in de vroedschap van de stad voor alle landszaken van de stad hadden moeten worden geroepen. Daaruit waren dan ook al dikwijls problemen en onenigheden ontstaan, die ook nog in de toekomst zouden kunnen ontstaan en die de toonders gaarne vergoed zagen en voorkomen. Zij hadden om die reden goedgevonden, door een besluit van hun vroedschap en uit naam als hierboven eerbiedig te verzoeken dat het onze voorkeur zou hebben ex plenitudine potestatis [uit de volheid van onze macht] om voor de meeste rust, eendracht, dienst en nut van de voornoemde stad een zekere gedragsregel en reglement goed te keuren en te bekrachtigen. Door diezelfden daarbij vastgesteld naar het voorbeeld van verscheidene andere steden binnen de landen, namelijk om het voornoemde getal van veertig personen, van wie enigen overleden waren, te laten uitsterven tot op 28 personen. Bovendien voortaan in de vergaderingen van de vroedschappen en raden diegenen niet meer toe te laten die uit het corpus van de gemeente, buiten de voornoemde 28 bij gebrek aan anderen, ooit tot schepenen konden worden verkozen. Bovendien dat men voortaan niemand in het getal van de voornoemde 28 personen zou toelaten of verkiesbaar zou laten zijn die niet geboren was in Holland en geen poorter was van de stad en niet tenminste zes jaar aan een stuk in dezelfde stad gewoond had. Bovendien moesten die een openbare geloofsbelijdenis doen van het ware Christelijke gereformeerde geloof, of in elk geval deze zaak zo toegedaan zijn dat door druk bezoek aan de gereformeerde kerk en het aanhoren van het heilige woord daar bij zou komen. Hieruit blijkt dat de aanvulling van de open plaatsen wegens overlijden of wat mensen die van hun poorterschap beroofd waren, aangedaan zou worden door de overige van de 28 op de nieuwjaarsdag gekozen uit de rijkste, aanzienlijkse, rustigste en vredelievendste poorters van de genoemde stad, in overeenstemming
43v
[43Verso] vande vorige Privilegien, de welcke na prestatien vanden
gewoonlijcken Eet: soude geinstaleert, ende in alle Vergade-
ringe vande Vroetschap beroepen worden, als alle de andere
vande acht-en-twintigh, ende Vroetschappen der selver Stadt.
Ende gelijck de Persoonderen de gelegentheijt, qualiteijt, ende
Capaciteijt van hare ingesetenen best bekent was, soo
Versochten de selve mede, dat het ons gelieft de selve een-
der Gifte begunstigen, ende authoriseeren, dat de voorschreven
vande Veertigh nu noch in wesen zijnde, ende daer naer de
voorschreven acht-en-twintigh, in plaetse vande twee-en-
twintigh Persoonen, bij nomunatie aenden Stadt-houder,
ofte raden, over te brengen, daer uijt Vier Burgermeesteren
ende zeven Schepenen, bij openbare stemmen ende
enckel getale, gelijck zij tot nogh toe de voornoemde
nomunatie, van het dobbel getal gewoon waren geweest
te doen, alle de selve mede professie doende, vande ware
Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte immers
de selve soo toegedaen, dat bij frequentalijcke vande
Publijckque Kercken, en het gehoor des Heijligen Woorts,
daer van soude konnen blijcken, ende dat presijs op Nieuwe Jaers
Dach, omme den vijfden dagh daer naer zijnde drie Koningen
Avont, volgens de oude ende gewoonlijcke formulier be
Eedicht, ende soo in hare respectieve bedieninge, geinstal-
leert te worden, achter volgens de oude Privilegien, ende
gebruijcke, met dese expresse Conditie, dat de voorschreven
Vier Burgermeesteren, elcx twee Jaren souden dienen,
ende sulcx alle Jare twee afgaen, ende twee nieuwe aen-
komen, ende de Schepenen van gelijcken twee Jaren dienen,
ende sulcx het eene Jaer veije[1], ende het andere Jaer
drie moeten afgaen, ende aenkomen als vooren, alle de voorschreven
elf Persoonen, Burgermeesteren, Schepenen te eligeren,
uijt het getal Voorschreven vande Veertigh Persoonen, nu
noch in wesen zijnde, daer na uijt de voorschreven acht-
en-twintigh, souder daer buijten te mogen gaen, soo lange
die uijt het zelve getal souden konnen gevonden worden,
ende jemande bij gebreecken, uijt de gemeente genomen
worden, de alleenlijck tot de Justicie, administratie,
vandien, te admitteren, sonder oijt inde Vroetschap te
compareren, ende nae expiratie van zijn tijt weder-
omme privatus te worden als vooren, ende meden dat
ijemant vande respectieve Burgermeesteren, ofte
[1] [ick seg Vier] in de marge
[43 verso] met de vorige privileges, die na het afleggen van de gebruikelijke eed zouden zijn geïnstalleerd en in alle vergaderingen van de vroedschap betrokken zouden worden zoals alle anderen van de 28, en de bestuurders van deze stad. Het spreekt vanzelf dat bij die personen de stand van zaken, kwaliteit en capaciteit van hun ingezetenen het best bekend waren en zij verzochten dus dezelfde of het ons beliefde dezelfde met een gift te begunstigen. En te machtigen dat de voornoemde veertig die er in wezen nu nog zijn en daarna de 28 in plaats van de 22 personen over te brengen. En wel aan de Stadhouder of de raden om daaruit vier burgemeesters en zeven schepenen voor te dragen door in het openbaar te stemmen uit het enkele getal, zoals zij tot nog toe de voornoemde voordracht uit het dubbele getal gewend waren te doen. Zij moeten allen een geloofsbelijdenis afleggen van het ware Christelijke gereformeerde geloof of in elk geval de zaak zo toegedaan zijn dat uit veelvuldig bezoek van de Christelijke gereformeerde kerk en het aanhoren van het heilige woord dat zou kunnen blijken. Precies op nieuwjaarsdag worden zij, omdat het de vijfde dag daarna driekoningenavond is, volgens de oude en gebruikelijke formulering beëdigd en zo in hun respectievelijke ambten geïnstalleerd in navolging van de oude privileges en gebruiken. En hierbij komt wel de uitdrukkelijke voorwaarde dat de voornoemde vier burgemeesters elk twee jaar zouden dienen, zodat elk jaar er twee aftreden en twee nieuwe opkomen. Ook de schepenen zullen twee jaar dienen, zodat het ene jaar er vier en het andere jaar er drie moeten aftreden en opkomen zoals hiervoor. Alle elf voornoemde personen, burgemeesters en schepenen te verkiezen uit het voornoemde getal van veertig personen die er nu nog zijn en daarna uit de voornoemde 28, zonder daarbuiten te mogen gaan zolang die uit hetzelfde getal zouden kunnen worden gevonden. Als iemand vanwege een gemis uit de gemeente wordt genomen, dan moet die dan slechts toegelaten worden tot de administratie van de rechtspraak zonder ooit in de vroedschap te verschijnen en na het verstrijken van zijn tijd weer een privé-persoon te worden zoals voordien. Evenzo dat, als iemand van de burgemeesters of schepenen op zijn beurt
44r
[44] Schepenen komende te overlijden, ofte tot eeniger
ander ampt gepromoveert te worden, desselfs plaetse
binnen de tijt van Veerthien dagen, na behoore beschrij-
vinge van alle absente Vroetschappen, souden worden
gesupplieert, ende den Gesurrogeerden alleenlijcken dienen,
voor den tijt dat den Overleden, ofte tot eenigh ander
Ampt, gepromoveerden souden gedient hebben, behoudelijck
datmen geen surrogatie souden doen, in de lesten ses Maenden
van jemant dienst, Versoecke sij Verthoonders uijt den name
ende in qualiteijt als boven, dat het ons als representerende
den Grave der Lande, geliefde de voorschreven derogatoi-
re clausule, in het voorgementioneerde Privilegie
geinsereert uijt volle macht, ende seecker wetenschap,
voor zoo veel het noodich mochte zijn te recovoceren,
ende amnulleeren, mits blijvende het zelve in zijn verdere
Pointen in zijn geheele, ende ongeprejudicieert, ende
voorts haer verthoonderen van alle het geene voorschreven
is, grasieuselijck te Vergunnen, consenteeren, ende Verleenen
onsen Brieven van Octroij, ende Privilegie, inde bester
formen. Soo ist: Dat wij de saecke, ende Versoecken,
voorschreven, overgemerckt hebbende, ende de Verthoon-
ders willende gelieven, uijt onse rechte wetenschap
souveraine Macht, ende authoriteijt, den voorschreven
bij de vertoonders geraemde Raet, ende reglement
hebben goet gevonden, geapprobeert, ende geratificeert,
vinden goet approberen, ende ratificeeren den selven mits
desen, statuerende dien volgens, dat het getal van
Veertigh Persoonen vooren geroert, sal uijt sterven
tot acht-en-twintigh Persoonen, ende dat voortaen inden
Vergaderinge vande Vroetschap, ende Raden, niet meer
sullen worden geadmitteert de geene de welcke uijt het
Corpus vande Gemeijnte, buijten de voorschreven acht-
en-twintigh, bij gebreck van ander ten eenigen tijden,
tot Schepenen sullen worden ge-elieert, dat mede voorts
aen niemant in het getal vande voorschreven acht-en-
twintigh Persoonen sal admisibel, oft eligibel wesen,
als de welcke daer[1] ingeboren sal wesen van onsen Lande,
ten minsten ses Jaer inde selve Stadt gewoont
hebbende, ende die professie sal doen, vande ware
Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte ten
minsten de selve soo toegedaen, dat bij frequentatie
[1] [e] doorgehaald, [aer] interlineair
[44] komt te overlijden of tot enig ander ambt gepromoveerd wordt, zijn plaats binnen veertien dagen, na een beschrijving van alle afwezige vroedschappen, zou worden vervuld. En de plaatsvervanger zou slechts dienen gedurende de tijd dat de overledene of de tot enig ander ambt gepromoveerde zou hebben gediend, met dien verstande dat men geen plaatsvervanger zou aanstellen in de laatste zes maanden van iemands dienst. Zij, de toonders, verzoeken uit naam en daaraan verbonden kwaliteit als hierboven, dat het ons, als vertegenwoordigers van de Graaf, belieft de voornoemde vernietigende bepaling in het voornoemde privilege in te voegen om de volledige macht en zekere wetenschap, voor zover dat nodig mocht zijn, te herroepen en te annuleren op voorwaarde dat hetzelfde in zijn verdere punten een geheel blijft en zonder er afbreuk aan te doen. Verder hun toonders alles wat hiervoor genoemd is op genadige wijze toe te kennen, goed te keuren en onze akten van machtiging en privilege te schenken in de beste vorm. Het is zo dat wij de voornoemde zaken en verzoeken nauwkeurig nagegaan zijn en omdat wij de toonder willen believen, hebben wij uit onze goede wetenschap, soevereine macht en autoriteit, de voornoemde door de toonders bedoelde raad en het reglement goed gevonden, als geldig erkend en geratificeerd. Zo vinden wij datzelfde goed en verklaren het als geldig en ratificeren het. Met dien verstande dat wij vervolgens bepalen dat het getal van veertig personen zoals te voren aangeroerd, zal uitsterven tot 28 personen en dat voortaan, in de vergadering van de vroedschap en de raden, diegenen niet meer zullen worden toegelaten, die uit het corpus van de gemeente, buiten de voornoemde 28, bij gebrek aan een ander, te eniger tijd als schepenen zullen worden gekozen. Dat ook verder niemand uit het aantal van 28 personen toelaatbaar of verkiesbaar zal zijn, als hij niet in ons land geboren is en ten minste zes jaar in dezelfde stad gewoond heeft en die een geloofsbelijdenis zal afleggen van het ware Christelijke gereformeerde geloof of ten minste dezelfde zaak zo toegedaan is, dat door veelvuldig bezoek
44v
[44Verso] vande Publijcque Kercken, ende het gehoor des Heijligen
woorts, daer van sal blijcken dat de Vervullinge vande afgestorven
ofte die van haer poorterschap sullen komen te, ontvrijden gedaen
zal worden, bij de overige vande acht en twintigh, op nieuwe
Jaers dach, uijt de rijckste, Notabelste, ruijstelijckste, ende
vredelijckste Poorteren der voorschreven Stadt, in con-
formite vande vorige Privilegie, de welck naer prestatie
vanden gewoonlijcken Eedt, sullen geinstalLeeren, ende in alle
Vergaderingen van de Vroetschappen geroepen worden, als de andere
van de acht-en-twintigh, ende Vroetschappen der selver Stadt
Vergunnende, ende authoriserende, de verthoonders wijders, dat
den voorschreven vande Veertigh nu nogh in wesende zijnde
ende daer nae de voorschreven acht-en-twintigh, in plaets
vande twee-en-twintigh Persoonen, bij nominatie aende Stadt-
Houder, ofte Raden over brengen, omme daer uijt Vier Burger-
Meesteren, ende seven Schepenen, ge-eligeert te worden,
deselve absolutelijck sullen mogen eligeerten Kiesen, ende sette
Vier Burgermeesteren, ende seven Schepenen, bij openbare
Stemme, ende enckel getal, gelijck sij-luijden tot nochtoe,
de voorschreven nominatie van het dubbel getal, gewoon zijn
geweest te doen, alle de zelve mede professie doende, vanden
ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte
immers deselve soo toegedaen, dat bij frequentatie vande
Publijcque Kercken, ende het gehoor des Heijligen Woorts
daer van zal konnen blijcken. Ende dat percise op Nieuwen
Jaers-dach, omme den vijffden dach daer naer zijnde drie
Koningen-Avont, volgens de oude, ende gewoonlijcke
formulieren be-eedight, ende alsoo in hare respective
bedieningen geinstalleert te worden, achter volgens
de oude Privilegie, ende gebruijcken, met expresse conditie
dat de voorschreven Vier Burgermeesteren, elcx twee
Jaer sullen dienen, ende sulckx alle Jaer twee afgaen,
ende twee nieuwe aenkomen, ende de Schepenen van gelijcken
twee Jaren dienen, ende sulckx het eene Jaer Vier, ende
het andere Jaer drie moeten afgaen, ende aenkomen,als voren,
alle de voorschreven elf Persoonen, Burgermeesters, ende
Schepenen te eligeren, uijt het getal vande voorschreven
Veertigh, nu noch in wesende zijnde, ende daer naer uijt
de voorschreven acht-en-twintigh, sonder daer buijten te
mogen komen, soo lange die uijt het zelve getal gevonden
sullen worden te komen. Ende jemant bij gebreck uijt de
gemeijnte genomen wordende, alleenlijck tot Justitie
ende Administratie van dien, te admitteren, sonder oijt
[44 verso] aan de Christelijke gereformeerde kerk en het aanhoren van het heilige woord. Daaruit zal blijken dat de aanvulling van de overledenen of diegenen die hun poorterschap ontnomen zijn, door de overige van de 28 zullen worden geïnstalleerd op nieuwjaarsdag. Zij zullen uit de rijkste, notabelste, rustigste en vredelievendste poorters van de voornoemde stad, in overeenstemming met het vorige privilege gekozen worden. Zij zullen na het afleggen van de gebruikelijke eed, worden geïnstalleerd en in alle vergaderingen van de vroedschap geroepen worden evenals de anderen van de 28. De vroedschap van dezelfde stad wijst de toonder toe en machtigt deze voorts om de voornoemde veertig, die er nu nog zijn en daarna de voornoemde 28 in plaats van de 22 personen, door voordracht, aan de Stadhouder of de raden op te roepen om daaruit vier burgemeesters en zeven schepenen te kiezen. Dezelfden zullen zonder voorbehoud vier burgemeesters en zeven schepenen wettig mogen verkiezen, door openbaar te stemmen uit het enkele getal zoals zij tot nog toe bij de voornoemde voordracht uit het dubbele getal gewend waren te doen. Al diezelfden leggen ook de geloofsbelijdenis af van het ware Christelijke gereformeerde geloof of als ze dat niet doen toch dezelfde zaak zo toegedaan zijn dat zij door veelvuldig bezoek aan de publieke kerken en het aanhoren van het heilige woord daarvan blijk zullen geven. Precies op nieuwjaarsdag, omdat het de vijfde dag daarna driekoningenavond is, worden zij volgens de oude en gebruikelijke formuleringen beëdigd en dus in hun respectieve ambten geïnstalleerd. Dit is in overeenstemming met de oude privileges en de oude gebruiken met de uitdrukkelijke voorwaarde dat de voornoemde vier burgemeesters elk twee jaar zullen dienen en zodoende zullen er elk jaar twee aftreden en twee nieuwe aantreden. Ook de schepenen dienen twee jaar, zodat er het ene jaar vier en het andere jaar drie moeten aftreden en aantreden zoals hiervoor vermeld. Alle voornoemde elf personen, burgemeesters en schepenen, dienen gekozen te worden uit het huidige nog voornoemde getal van veertig en daarna uit de voornoemde 28, zonder daarbuiten te mogen komen, zolang die uit datzelfde getal gevonden kunnen worden. Als iemand bij gebrek van buiten de gemeente wordt genomen, dan dient die slechts toegelaten te worden tot de rechtspraak en de administratie daarvan, zonder ooit
45r
[45] De gemeene Vroetschap te compareren, ende naer
expiratie van zijnen tijt, wederom privatus te worden
als vooren. [[1]] Ende dat jemant vande voorschreven Burger-
meesteren, ofte Schepenen komende te overlijden, ofte tot
eeniger-handen Ampt gepromoveert te worden, des selfs
plaetsche binnen den tijt van veerthien dagen, naer behoorlijcken
Verschrijvinge van alle absente Vroetschappen, sullen wor-
den gesuppleert ende den gesurregeerden, alleenlijck dienen
voordien tijt, dat den [[2]] overleden, ofte tot eenigh ander
Ampt gepromoveert souden gedient hebben, behoudelijck
datmen geen surrogatie sal doen, inde laetste ses Maenden
van ijemants dienst revocerende, ende ammullerende, voorts
voor soo veel des noodighs wesen mochten, uijt onsen
Rechten wetenschap, souveraine Macht, ende Authori-
teijt, als vooren, de voorschreven derogatoire clausule
in het gementioneerde Privilegie geinsereert, mits
blijvende het selve in zijne vordere pointen, in zijn ge-
heel, ende ongeprejudicieert, ende ten eijnde de Verthoon-
ders dese onse Gunst, Consent, ende octroij mogen ge-
nieten als naer behooren, lasten, ende ordonneeren wij allen,
ende een jegelijcken, desen eenighsints aengaende, hem na
te reguleeren, ende de Vertoonders ’t effect an desen te
laten genieten, sonder de Vertoonders te doen, ofte te laten
geschieden, eenigh hinder, letsel, moeijenisse, ofte empes-
schement ter contrarie. Gegeven inden Hage, onder onsen
grooten Zegel hier aen doen hangen, op den xxje Decem-
bris, in’t Jaer ons Heeren eenigen Heijlant, ende Sa-
lighmaker Jesus Christus duijsent ses hondert ende
vijftigh[3]. Ende is gerarapheert Gats[4] Vt Lagerstont
ter ondonnantie vanden Staten, ende is onderteijckent
Herbert van Beaumont, Hebbende onder uijt han-
gende een zegel in Roode wassche, aen dobbelde fran-
cijne Staerten.
[1] [NB] in de marge
[2] [tijt] doorgehaald
[3] [Anno 1650] in de marge
[4] [ik seg Cats] in de marge; [Cats] verbeterd
[45] in de gewone vroedschap te verschijnen en na het verstrijken van zijn tijd weer privépersoon te worden als voorheen. Verder dat als iemand van de voornoemde burgemeesters of schepenen komt te overlijden of tot enigerhande ambt gepromoveerd wordt, zal zijn plaats binnen veertien dagen, na passende aanschrijving van alle afwezige vroedschappen, worden aangevuld. De als plaatsvervanger aangestelde zal slechts die tijd dienen die de overledene of tot enig ander ambt gepromoveerde gediend zou hebben, met dien verstande dat men geen plaatsvervanger dient aan te stellen in de laatste zes maanden van iemands dienst en dat men diegene verder zo veel als nodig is, dient te ontheffen en het ambt op te heffen. Uit onze goede wetenschap, soevereine macht en autoriteit als hiervoor, is de voornoemde opheffingsclausule in het voornoemde privilege ingevoegd terwijl het privilege in de verdere punten één geheel en onaangetast blijft. Teneinde de toonder van deze gunst, belofte en machtiging te laten profiteren zoals het hoort, gelasten en bevelen wij allen en iedereen die het enigszins aangaat, dit na te komen. Bovendien de toonder te laten profiteren van de werking hiervan, zonder de toonder hinder, last, overlast, beletsel en tegenwerking aan te doen of aan te laten doen. Gegeven in Den Haag door onze grote zegel hieraan te laten hangen op 21 december in het jaar van de enige Heiland en Zaligmaker des Heren, Jezus Christus, duizend zes honderd en vijftig en is geparafeerd Cats. Lager stond op bevel van de staten en is ondertekend door Herbert van Beaumont en eronderuit hangt een zegel van rode was aan dubbele repen perkament.
46r
[46] Vande Vrijheijt Vande
Stede Goude. Gebreedt
een quartier mijls rontomme
Der Stede.
Maximiliaen, ende
Philips bij der Gratien Godts, Eerts Hartoge
van Oostenrijck, Hartoge van Bourgongjen, van
Lotteringen, van Brabant, van Limborgh, van Luxen-
burgh, ende van Gelre, Grave van Vlaenderen, van Ar-
toijs, van Bourgongjen, ende Palentijnen van Henegouwen,
van Hollant, van Zeelant, van Namen, ende van Zutphen,
Marckgrave der Heijligen Rijckx-Heere van Vrieslant,
van Salines, ende van Mecchelen, allen den geenen die
desen onsen tegenwoordigen Brief sullen zien, ofte hooren
lesen Saluijt, onse goede getrouwen ondersaten, de ge-
meene inwoonders van onse voorschreven Stede vander Gou-
de, in onsen Landen van Hollant, hebben ons doen vertoonen
ende te kennen gegeven, hoe dat de Jurisdictie, Vrijheden
der selver onser Steden vander Goude, hier niet vorder
noch breeder bestrecken is, noch Stede en heeft, dan binnen
den ruck-oorcule vande poorteren resten, ende Mueijren
der selver Stede, ende een weijnigh daer buijten, soo dat
die van de gerechten aldaer bij ons gestelt, den male-
facteurs ende quaet doenders, die hen-luijden dage-
lijckx buijten den Poorten, ende Muijren der selver Stadt,
ende der Jurisdictie van dien houdende, ende conserende[1] consenterende
[1] [ick segh conserende] in de marge
[46] Van de vrijheid van Gouda. Ter breedte van een kwart mijl rondom de stad.
Maximiliaan en Philips, bij de gratie Gods aartshertogen van Oostenrijk, hertogen van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg en van Gelre, graven van Vlaanderen, van Artois, van Bourgondië en rijksgroten van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen en van Zutphen, markgraven van het heilige rijk, heren van Friesland, van Salines en van Mechelen en al diegenen die deze huidige akte van ons zullen zien of horen lezen, gegroet. Onze goede trouwe onderdanen, de gewone inwoners van Gouda in ons land van Holland, hebben ons laten zien en te kennen gegeven dat het rechtsgebied, de vrijheid van Gouda, hier noch verder, noch breder gelegen is, noch een plaats heeft dan binnen een kwart mijl van de poorten overblijft en de muren van dezelfde stad en ook nog een weinig daarbuiten. Daardoor houdt de rechtbank aldaar door ons aangesteld, de misdadigers en boosdoeners dagelijks buiten de poorten en muren van dezelfde stad en het rechtsgebied ervan. Tevens goed te keuren
46v
[46Verso] zijn met aentasten, Vangen, noch Corrigeren en mogen. Ende
dat meer ende arger is, de selve quaet-doenders, ende lighte
Persoonen hen dagelijckx onderhouden, ende in grooten
menichte conserverende zijn buijten der voorschreven Stede,
in diversche Huijsen, ende Herberge, daermen Tappet, som-
mige om heure quade meijninge te volkomen, ende ijemant
aldaer te Verwachten uijter voorschreven Steden, sommige
omme met ijemant van buijten te spreecken, die zij aldaer
verdachvaert hebben, ende dagh beteijckent hebben, commu-
quieren, ende quade opstelten te maken, ende Bier te vollen,
alsoomen vanden Bier daer buijten der selver onser stede
getapt worden, geen excijnse en geeft, alle ‘twelcke redun-
deert, keert tot grooten lasten, ende beswaernisse van onser
voorschreven Stede vander Goude, ender doen onser Stede
ende Poorterije vandien, noch meer doen souden worden hier-
op bij ons niet versien, alsoo sij seggen, versoecken daeromme
aen ons de voorschreven supplianten, dat onsen geliefte sij
hen-luijden te gunnen, ende te consenteren, in amplianten dat
vermeerdert van heure voorschreven Jurisdictie, dat zij een
halve Mijlen Rontomme gaende buijten onsen voorschreven
Steden vander Goude, alsoo wel aende Jsele sijde, als aen
d’andere mogen vangen quaetdoenders, ende die corrigeren
bij den Gerechten, vander voorschreven Gerechten, onser
Steden, in sulcker Manieren als of sij gevangen quaet-
doenders ende aengetast waren, binnen den bevangen vander
Poorter Vesten, ende Muijren der selver onser Stede
ende oock aldaer te mogen exigeren, ende heffen, rechte van
excijnsen, ende andere subventien, ende impositie als binnen
der voorschreven Stede, ende hemluijden op alle te Verleenen
onse openen bezegelde Brieven, in behoorlijcker formen doen,
te weten: dat wij overmercken ’t gunt dat voorschreven is,
ende daer van te willen geadverteert wesende, geneijght
wesende ter bidden, ende begeerten vander voorschreven
thoonderen, ende hier op gehadt goet, ende rijp advijs
ende deliberaeij van raden, hebben voor ons onsen Erven ende
Nakomelingen, Graven, ende gravinne van Hollant
den selven van onsen Stede vander Goude voornoemt,
hem ende hare[1] Nakomelingen inden gerechten vander voorschre-
ven onser Steden, gegunt, ende gegeven, gunnen , ende geven
uijt onser Steden sonderlingen Gratien, met desen onsen
brieven, hemluijden amplicerende, ende vermeerende
de voorschreven heure Jurisdictie, dat zij de selve heure
Jurisdictie, dat zij zullen mogen gebruijcken, ende doen
[1] [hare] in de marge
[46 verso] en het er over eens te zijn dat zij die noch in hechtenis nemen, noch gevangen nemen, noch straffen kunnen. Wat nog erger is: dezelfde boosdoeners en lichtzinnige personen houden zich dagelijks bezig met elkaar en overleggen in groten getale met elkaar buiten de voornoemde stad in diverse huizen en herbergen waar getapt wordt. Sommigen om hun kwade bedoelingen uit te voeren en iemand op te wachten uit de voornoemde stad, sommigen om met iemand van buiten te spreken die zij daar ontboden hebben op een vastgestelde dag om te overleggen en om boze plannen te beramen. Tevens om bier te brouwen en men betaalt ook geen accijns over het bier dat daar buiten onze stad wordt getapt. Het bier is er overvloedig aanwezig en dat draait uit op ernstige overlast en bezwaren van Gouda en van zijn burgerij. Op dit doen en laten wordt door ons niet toegezien, dus zeggen zij en verzoeken zij, de voornoemde verzoekers, daarom ons of het ons belieft hun een uitbreiding die een vermeerdering van hun voornoemde rechtsgebied inhoudt, te gunnen en goed te keuren. En wel zo dat zij een halve mijl gaans rondom buiten Gouda, zowel aan de kant van de IJssel als aan de andere kant boosdoeners mogen gevangen nemen en die mogen straffen in rechte bij de voornoemde rechtbank van onze stad. En op een zodanige wijze alsof de aangehouden boosdoeners in hechtenis waren genomen binnen de grenzen van de stadsvesten en stadsmuren van onze stad. Tevens daar in rechte accijns te mogen vorderen en heffen en ook andere heffingen zoals binnen de voornoemde stad. Hun dat ook allemaal te schenken in onze open bezegelde akten en dat in een passende vorm te doen. Te weten: dat wij nauwkeurig hebben nagegaan hetgeen hiervoor genoemd is en daarom mededeling willen doen dat wij buigen voor het dringend verzoek en verlangen van de voornoemde toonders. Na hiervoor goede en rijpe adviezen en beraadslagingen te hebben gehad van de raden, hebben wij – ten overstaan van ons, onze erfgenamen en hun opvolgers, de graven en de gravin van Holland en van Gouda – aan hen en hun opvolgers in de magistraat van onze stad toestemming gegeven en doen dat nog, met buitengewone welwillendheid, dat zij het genoemde rechtsgebied mogen uitbreiden en
47r
[47] verstercken een quartier van eene Mijle weeghs, ron-
tomme gaende der voorschreven onser Stede vander Goude,
alsoo wel over die Ysele, als over de andere zijde, ende
binnen dier distructie bedrijven, ende bepalingen, alle Malefac-
teurs, ende quaet doenders aen te tasten, te corrigeren, ende
te berechten, ende alle boeten, ende breucken van hem-luijden te
heffen, ende te doen heffen, gelijck ende in alsulcker Manieren,
als zij dat doen mogen, ende van outs tot hier toe gedaen
hebben, binnen den bevangen Poorters, ende Vesten, ende
Mijlen der voorschreven onser Stede ende Insgelijkckx oock
zoo gunnen, ende Conserveren wij hem Luijden bij desen, onser
voorschreven Brieven, ende bepalinge van een quartiers van
eene Mijle weges, rontomme der zelver Stadt vander
Goude, sullen mogen opstellen, innen, ende ontfangen alderhande
Excijnsen, ende andere Inpositien, ende Keuren, sulcken ende ge-
lijcken zij binnen der Stede doen, ende altijt gedaen hebben, ende
noch boven soo consenteren, ende geven wij henluijden oock mits
desen, onsen voorschreven brieven, dat zij alsoo wel binnen den
voorschreven brieven, ende distructie van een quartiers Mijlen
rontomme der voorschreven onser Stede, binnen den bevangen der
selver onser Stede, Stede sullen mogen rechten, ende Justitie
doen, ende executie van alle bekende rechtvaerdelijcke schulden
ende den schuldenaren, ende Debiteurs van dien Vangen, ende
in gevanckenisse houden, alsoo lange, ende ter tijt toe dat
zij heure Crediteurs vermeuge betalende, ofte daer mede
gecomposeert zullen hebben, alle in sulcker voegen Manieren
ende vastige, als zij dit doen mogen, ende alle wegen van outs
gedaen hebben, binnen der voorschreven onser Steden vander
Goude, ende sonder eenigh onderscheijt. Ende dit alsonder
prejuditie van onsen domeijne, ende vander Pachten van
onsen Baiulliuw, Schepenen, van Schielant, jegenwoordig
ende toekomende, ontbieden daer omme, ende bevelen, onsen
lieven ende getrouwen den Stadt-Houder generael, ende
den anderen Luijden van onsen Raden, ende van onser reke-
ninge in Hollant, onsen Bailliuw, ende Schout vander
Goude, onsen Rentemeester generael van Hollant,
ende Vrieslant, ende voorts allen anderen onsen rechteren,
Officieren, ende ondersaten tegenwoordigh, ende toeko-
mende die dit roeren ende aengaet, dat zij den voornoemden
thoonder, ende hare Nacomelinge van deser onser Steden
jegenwoordiger Gratien, Gunsten, ende consente, ende
van al den inhout van desen, doen laten, ende gedogen, rustelijcken
[47] vergroten met een kwart mijl gaans rondom Gouda, zowel aan de IJssel als aan de andere kant. Om daarbinnen rechtshandelingen te doen en bepalingen te handhaven, alle misdadigers en boosdoeners in hechtenis te nemen en te straffen, hen te berechten en alle boetes en geldboetes van hen te heffen en te laten heffen, op dezelfde manier als zij dat mogen doen en dat vanouds tot nu toe gedaan hebben binnen de omringende poorten en vesten en mijlen van onze voornoemde stad. Evenzo gunnen en bewaren wij hen door onze voornoemde akten en bepalen wij dat zij binnen een kwart mijl gaans rondom Gouda allerhande accijns en andere belastingen en keuren zullen mogen vaststellen, innen en ontvangen, zoals zij binnen de stad doen en altijd gedaan hebben. Bovendien staan wij toe en geven wij hun ook toestemming door deze voornoemde akten van ons dat zij dus wel binnen de voornoemde akten en overdracht van een kwart mijl rondom de voornoemde stad van ons, binnen de omvang van onze stad, in de stad zullen mogen rechtspreken en gerechtigheid plegen en alle bekende terechte schulden en schuldenaren en debiteuren gevangen mogen nemen en houden, zo lang en tot de tijd dat zij hun crediteuren konden betalen of daarmee een schikking hadden getroffen. Alles mogen zij op zo’n wijze beschikken als zij daarvoor toestemming hebben en allerwegen vanouds hebben gedaan binnen Gouda en zonder enig onderscheid. Dit ook zonder schade aan onze domeinen en aan de pachten van onze baljuw, schepenen van Schieland, huidige en toekomstige. Wij ontbieden daarom en bevelen onze geliefde en trouwe stadhouder-generaal en de andere mensen van onze raden en van onze financiën in Holland, onze baljuw en schout van Gouda, onze rentmeester generaal van Holland en Friesland en voorts al onze andere rechters, officieren en onderdanen, huidige en toekomstige die dit uitvoeren en aangaan, dat zij de voornoemde toonder en zijn nakomelingen van onze stad de huidige goedgunstigheden, gunsten en toezeggingen en de inhoud hiervan laten doen en gedogen en daarvan ongestoord
47v
[47Verso.] volkomelijck, ende tot den eeuwigen dagen genieten ende
gebruijcken, sonder hem-luijden aen te doen, gedoogen aen te doen te
worden, nu noch in toekomende tijden eenige hinder,……………
ongebruijck, ofte moeijenisse ter contrarie, want ons alsoo
belieft, ende gedaen te willen hebben, dies toirconden hebben wij
onsen segel hier aen doen hangen, gegeven in onsen Stede van
Brussel, den xxviije dagh in Junio, Int Jaer ons Heeren
Duijsent vier hondert vier en tachtigh. Amen.
[47 verso] volkomen en ten eeuwige dage laten genieten en laten gebruiken, zonder enige hinder, belemmering of vijandigheid aan te doen, noch nu noch in de toekomst want zo vinden wij het goed en willen wij het gedaan hebben. Om dit vast te leggen, hebben wij ons zegel aan de oorkonde laten hangen, gegeven in onze stad Brussel, 28 juni in het jaar des Heren 1484. Amen.
48r
[48] Vanden Gerechte
te maecken sonder eeni-
ge beswaernisse.
Copie
Willem bij der genaden
Godts Palens Grave op den Rijn, Hartoge in Beijeren,
Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, ende
Heere van Vrieslant. Doen kont allen Luijden wat
onsen getrouwe Stede vander Goude, ons gunstelijck
quijt gescholden, ende voor ons betaelt hebben, de somme
van vijf hondert Goude-Kroonen Vranckrijckx, die ons op
onsen gerechte aldaer geleent, ende Verleijt waren, naer den
inhouden onser brieven, die wij daer of gegeven hadden,
ende sij ons overgegeven hebben. Soo hebben wij daeromme
ende ons eenige trouwen dienst willen, die onse goede
Stede voorschreven ons gedaen hebben, ende of Godt
wilde, noch doen zullen, der zelver onser Stede vander
Goude, gelooft ende gelooven voor ons, ende voor onse
nakamelingen, hun ende heure Nakomelingen tot geenen
dagen, onsen gerechten aldaer te Verpachten, noch niemande
in handen te setten, maer dat wij ende onsen Erven, onsen
[48] Over het rechtspreken zonder last.
Kopie
Wij, Willem, bij de gratie Gods, paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland en heer van Friesland maken iedereen bekend dat onze trouwe stad Gouda ons welwillend kwijtgescholden en voor ons betaald heeft de som van 500 gouden Franse kronen, die ons in onze vergadering geleend en geschonken waren, volgens de inhoud van de akten die wij daarover gegeven hebben en die zij aan ons overgedragen hebben. Daarom hebben wij – om de trouwe dienst die onze genoemde stad ons bewezen heeft en, zo God het wil, nog zal bewijzen – aan onze stad Gouda beloofd en zullen beloven namens ons en onze erfgenamen, aan hen en hun erfgenamen nooit ons recht daar te verpachten of aan iemand anders over te dragen en
48v
[48Verso.] Gerechten altoos selver aen ons, ende in onsen handen be-
houden sullen, ende alle Jaer aldaer twee Burgermeesteren, ende seve
Schepenen, goede ende Eersamige reckelicke Knapen, van
getrouwe Bedde, setten zullen bij ons selfs wille ende goet
duncken, des wij een van onsen Burgermeesteren, die Jaerlijckx
afgaen zal machtigh gemaeckt hebben, ende bevelen mits
desen, selven Brieven die uwe Burgermeesteren ende Schepenen te
Eede, als dat sij daerom geen Gelt, noch heresseheden ge-
geven noch geleent, noch doen geven, noch leenen in geender
Wijse, ende alsdan soo sal onsen Bailliuw aldaer onsen nieu-
wen Burgermeesteren, ende Schepenen, aldaer van onser
wegen, Eede ons Costumelijck is ende waer ijemant
die daer breuckigh in bevonden worden, met de waerheijt
die souden dat beter onser Stede voorschreven, bij goet
duncken van onsen gerechten in’t naeste Jaer te voren geweest
hadde, want wij onsen getrouwer Stede Goude dat vast
ende gestadigh gelooft hebben te houden, tot den Eeuwigen
Dagen. Soo hebben wij in kennisse hier, ofte onse Segel
aen desen Brief doen hangen. Gegeven in den Hage, op den
darthienden Dagh In Julio Inet Jaer ons Heeren duijsent
vier-hondert ende veertien
[48 verso] het recht altijd aan ons en in onze hand zullen houden. Bovendien dat wij elk jaar aldaar twee burgemeesters en zeven schepenen, goede en achtenswaardige en fatsoenlijke mannen uit trouwe huwelijksbedden, zullen aanstellen, naar onze wil en goeddunken. Aldus hebben wij een van onze burgemeesters die jaarlijks aftreden, gemachtigd en bevolen door middel van deze zelfde akte waarop uw burgemeesters en schepenen de eed afleggen, dat zij daarom noch geld noch heerschappij geleend of gegeven hebben, noch laten geven, noch lenen, op welke wijze dan ook. In dat geval zal dus onze baljuw aldaar onze nieuwe burgemeesters en schepenen in onze naam zoals gebruikelijk de eed afnemen. En als er iemand was die daar betrapt werd op het schenden van de waarheid, dan zou die dat goed moeten maken aan onze genoemde stad, naar goeddunken van onze magistraat die er in het afgelopen jaar geweest is, omdat wij dat aan onze betrouwbare stad Gouda vast en zeker beloofd hebben, ten eeuwigen dage. Daarom hebben wij als kennisgeving daarvan ons zegel aan deze akte bevestigd. Uitgevaardigd in Den Haag op 13 juli in het jaar van onze Heer 1414.
49r
[49] Claverbroeck
Kaerle etc., ende doen condt
allen Luijden, dat wij achtervolgende seeckere
onse open Brieven van Octroij, bij ons alleene Lodewijck
van Beloijs, van Treslonge Raessoon, ende JonckVrou
Anna van Assendelft zijner Huijsvrouwe, omme te mogen
disponeren van alle heure Goederen, zoo leenen, als ander,
achtervolgende seecker Testamente, ende uijterste wille
bij den voornoemden Lodewijck gemaeckt breeder blijckende,
bij de selve Brieven van Octroije, ende Extract vande Instru-
mente daer van wesende, ende met desen in onse Registeren
van Hollant geregistreert zijn Verleijt, ende Verleent hebben
Verlijen, ende verleenen met desen onsen Brieven, Raes van
Beloijs ende van Treslonge, ende hem aengestorven, ende
bestorven zijn, bij doode ende makinge van Lodewijck
van Beloijs, van Treslonge zijns Vaders, de naervol-
gende parceelen van leenen. Eerst een Campe lants ge-
heeten Claverbroeck, leggende bij dat Lant van Steijn,
te houden van ons, ende onsen Erven ende nakomelingen,
Grave ende Gravinne van Hollant, Raes van Beloijs,
van Treslongen voorschreven, zijn Erven, ende nakomelingen
tot eenen Erfleenen, noch de gerechten helft, vande helft van
alsulcke vier en veertigh Margen Lants, als geleegen
zijn tot dijcx-hooren op de harnassche, tusschen den Hof van
Delft, ende Domprost Lant, te houden van ons, onsen
Erven ende nakomelingen, Grave, ende Gravinne van
Hollant, Raes van Belous, van Treslonge voorschreven
zijnen Erven, ende nakomelingen, tot eenen onversterffe-
lijcken van Treslongen zijne voorschreven Vader, die
thoone placht, alnaer inhouden der ouden brieven, ende
onse Registeren daer van wesen, die hier waren bij aen,
ende over al onse Leenmannen van Hollant, Adriaen
van Brouckhorst Heere vander Schoot, onsen Raet
ende Bailliuw ons Lant van voornoemde Mr. Claes
[49] Claverbroeck
Karel etc. maken aan alle mensen bekend dat wij door onze overeenkomstige zekere open akten van machtiging, alleen Lodewijk van Blois van Treslong, zoon van Rasso, en jonkvrouw Anna van Assendelft, zijn huisvrouw, machtigen om te mogen beschikken over al hun goederen en lenen. Evenals wij het andere overeenkomstige zekere testament en uiterste wilsbeschikking door de voornoemde Lodewijk verkregen, zoals uitgebreid blijkt uit dezelfde akte van machtiging en het uittreksel uit de akten die daarover gaan en die in onze registers zijn geregistreerd, beleend hebben en in leen gegeven hebben en in leen geven door deze akten van ons aan Rasso van Blois van Treslong, zal Lodewijk van Blois van Treslong door erfenis de navolgende percelen ten deel vallen en erven van zijn vader volgens vaders uiterste wilsbeschikking. Ten eerste een akkerland dat Claverbroek heet, gelegen bij het Land van Stein te houden van ons en onze erven en nakomelingen, graven en gravinnen van Holland, voornoemde Rasso van Blois van Treslong zijn erven en nakomelingen in een erfleen en nog de rechtmatige helft van de helft van de 44 morgen land die gelegen zijn in Dijkshoorn in de Harnaschpolder, tussen het hof van Delft en het land van de domproost. Dit land mogen wij behouden en onze erfgenamen en nazaten, de graaf en gravin van Holland, Rasso van Blois, van de genoemde Treslong, zijn erfgenamen en nazaten, als een eeuwigdurend bezit van Treslongs genoemde vader, die gewoon was ze te laten zien conform de oude akten en registers daarvan, die er waren bij en over al onze leenmannen van Holland, Adriaen van Bronckhorst, de heer Van der Schoot, de raadsheer en baljuw van ons land, van voornoemde mr. Claes
49v
[49Verso] van Essche, mede onse Raet ende meester van onse
Rekenkamer in den Hage, ende Willem Pietersz criep.
Actum den 4en in April, xvhonderd xxvj na Paessche
Extract uijt den
Testamenten, ge
maeckt bij Lodowijck
van Boloijs Treslon-
gen.
[49 verso] van Essche, mede onze raad en meester van onze rekenkamer in Den Haag en Willem Pietersz Criep. Waarvan akte op 4 april 1526 na Pasen.
Uittreksel uit de testamenten opgesteld door Lodewijk van Blois van Treslong.
50r
[50] Den 2en Maert
Anno 1500 Notarius,
Geschreven van Uijtrecht
voor Notaris ende getuijgen
onderteijckent.
Hr Johannius
Notarius.
Inden eersten mijn Outsten
zoon Raste, zal hebben een stuck lant, gelegen
buijten de Stede vander Goude, genaemt 's Graven-
broeck, daer ick Lodewijck voornoemt Pacht of
hebben Jaerlijckx te weten: van elcke Morge vier stuijvers,
ende de sommige vijf halve[1] stuijvers, ende dit Lant is groot ijcxxv
Morgen, ofte daer ontrent, ende is een goet Hollants Leen,
ende zal dit voor uijt hebben, om dat hij de outste Zoon is,
Item: sal noch hebben de selve Raste, een stuck Lant,
gelegen tot Dijcxhoorn buijten Delft, groot wesende xj Morgen.
Willem
[1] [halve] in de marge
[50] 2 maart 1500
Geschreven te Utrecht
ten overstaan van de notaris en getuigen
Ondertekend door
de heer Johannius,
notaris.
Ten eerste: mijn oudste zoon Raste zal een stuk land bezitten dat ligt buiten Gouda, genaamd ’s Gravenbroeck. Daarover betaal ik, de genoemde Lodewijck, ieder jaar pacht, en wel: 4 stuivers en voor sommige 5½ stuiver. Dit land is ongeveer 225 morgen groot en is een goed Hollands leen. En hij zal dit van tevoren krijgen omdat hij de oudste zoon is.
Ten tweede: dezelfde Raste zal ook een stuk land bezitten dat in Dijkshoorn buiten Delft ligt en elf morgen groot is.
Willem
50v
[50 Verso] Vande Marckt Tollen.
Copie
Willem bij der genaden Godts,
Palensgrave op den Rijn, hertoge in Beye-
ren, Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant,
ende Heere van Vrieslant. doen kont allen Luijden, want onsen
getrouwen Steden, gemeente van Hollant, van Zeelant, ons
getoecht hebben, hoe dat hare Poorteren tot veele tijden
toegesproocken worden, van onsen dienaren, om sonderlingen Marct
Tollen, diemen hem van onser wegen eijsschende is, tot Woudrijcken
ende tot Heusden,daer sij ons gesamentlijcke op vervolght, ende
gebeden hebben, om daer of ontlast, ende vrij te wesen. Soo hebben
wij om Ootmoedelijck vervolgh, ende bede willen, onsen lieven ende
getrouwen steden voorschreeven, ende oock om Meijgen getrouwen
Stede, van dienst Willen, die sij ons tot veel tijden willich-
lijck gedaen hebben, ende of Godt wilde, noch doen sullen, onser
getrouwe Stede vander Goude, sulcke Gratie gedaen, ende
gegeven, doen ende geven mits desen, brieven, dat alle haer Poorteren
die nu sijne, ofte nakomelingen, wesen zullen, voortaen over al,
inden onsen vrijende onbelast blijven sullen vanden Marckt
Tollen voorschreven, alsoo dat zij daer en toe ongehouden sullen
wesen ten eeuwigen Dagen, ende om dat wij voor ons ende
onse nakomelingen, der selver onser goederen Stede
vander Goude, dit volkomelijck houden willen sonder te ver-
breecken, in alle manieren als voorschreven is. Soo hebben
wij in kennisse daer door onsen Segel aen desen brief gehangen,
gegeven op Meije Avont, Jnt Jaer ons Heeren duijsent
vier hondert ende seven.
[50 verso] Over de markt tol
Kopie
Wij, Willem, door Gods genade paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen,van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, maken iedereen het volgende bekend. Onze trouwe steden en gemeenten van Holland en Zeeland hebben ons meegedeeld hoe hun inwoners vaak aangemaand worden om bijzondere markttolgelden te betalen die men namens ons van hen eist in Woudrichem en Heusden. Gezamenlijk hebben zij ons dringend gevraagd daarvan vrijgesteld te worden. Daarom hebben wij op hun dringend verzoek aan onze geliefde en trouwe steden en ook aan menige trouwe stad – wegens de diensten die zij ons vaak bewezen hebben en Deo volente [zo God het wil] nog vaak zullen bewijzen – en aan onze trouwe stad Gouda de toezegging gedaan met deze akten, dat alle poorters die nu leven of die hun erfgenamen zullen zijn, in ons district niet belast zullen worden met de genoemde markttolgelden en dat zij daarvan ten eeuwigen dage zullen zijn vrijgesteld. En omdat wij en onze erfgenamen dit jegens onze goede stad Gouda volkomen en onverbrekelijk willen verlenen, op alle genoemde manieren, hebben wij ter kennisgeving daarvan ons zegel aan deze akte gehangen.
Uitgevaardigd op 30 april 1407.
51r
[51] Ordonnantie van
Bisschop Arent
van Hoorne.
Wij Arent van Hoorne bij
der genaden Godts, Bisschop t’ Uijtrecht,
maeckt kondt allen Luyden, dat wij Luyden, ende kenne dat
alsulcke Bede, als ons onsen ecclesie Ridderen Knechten,
ende Stede van onsen gestichte van Uijtrecht gegeven
hebben, tot deser tijt toe, van Gunste onser kercken slooten,
ende Ambacht aen deser zijde der Ysselen, mede te losenen,
maer van geenen rechte ende gelooven, in goeder trouwen
onse ecclesie Ridder knechten, ende Stede des gestight
van Uijtrecht voorschreven, voor ons ende onse nakomelin-
gen Bisschoppen t’ Uijtrecht geen Mergen gelde, huijsgelt,
noch geenerhande gemeene Schattinge meer te vergen.
Item: Voort soo hebben wij gelooft,
voor ons ende onsen nakomelingen, Bisschoppen
t’ Uijtrecht voorschreven, die slooten, ende ambochten onser
Kercken van Uijtrecht, aen dese zijde der Ysselen, nimmer-
meer te beswaren, noch te belasten, noch van de gestichte
te ontverren in geenre tijt.
Item: soo wanneer wij, ofte onse Naco-
melingen Bisschoppen t’ Uijtrecht, voorschreven, af-
lijvigh, oft des gestichts quijt worden, zoo zalmen die
slooten ende ambochten, vrij ende onbekommmert overleveren,
[51] Verordening van
bisschop Arend
van Hoorne.
Wij, Arend van Hoorne, door Gods genade bisschop van Utrecht, maken aan iedereen bekend dat wij erkennen dat de bede die onze geestelijkheid, ridders en knapen en de steden van het Nedersticht ons toegestaan hebben om er de schulden op de kastelen en ambten van onze kerk aan deze kant van de IJssel mee af te lossen, als gunst en zonder verplichting gegeven is. En wij beloven op ons woord van eer aan onze geestelijkheid, ridders, knapen en steden van het genoemde Nedersticht, namens ons en de bisschoppen van Utrecht na ons, dat wij geen belasting op onbebouwde en bebouwde grond of welke algemene belasting dan ook meer zullen heffen.
Item: verder hebben wij beloofd bij onszelf en onze nakomelingen, namens ons en de genoemde bisschoppen van Utrecht, dat wij de kastelen en ambten van onze kerk van Utrecht aan deze kant van de IJssel nooit meer zullen belasten noch ooit van het Sticht zullen vervreemden en in andere handen doen overgaan.
Item: wanneer wij of de genoemde bisschoppen van Utrecht na ons, gestorven zijn of geen bisschop meer zijn van het Sticht, dan moet men de kastelen en ambten vrijwillig overdragen
51v
[51 Verso] den anderen Bisschoppen als hij begeert, oft ontfaen is, als
Recht is. Behoudelycken dat hij Confirmeren sekeren sweeren,
ende loven sal die slooten, ende ambochte niet te beswaerne,
te belastene, te verandere, noch te ontverre[1] vanden gesticht,
voorschreven in geender tijt. Ende daer zijne opene Brieven
gegeven moeten.
Item: Voorts soo zullen wij noch onsen na-
comelingen Bisschoppen tot Uijtrecht, voor niemant borgh-
saten setten, in eenigh van onsen Kercken slooten, noch Am-
bochten, noch die bevelen hij ende sij, een welgeboren Man,
ende wel goet ende gebooren, uijtden gestichte, alsoo datmen
hem des gelooven maght.
Item: Voorts soo sullen die borghsaten,
ende Ambacht Luijden die wij setten sullen in onsen
Kercken slooten, ende Ambachte, eerst loven sekere,
ende sweeren aenden Capitael, voor die Ecclesie, voor
Ridderen Knapen stadt, ende Steden des gestichts
van Uijtrecht, voorschreven, tot behouf tot gemeene
gestichts van Uijtrecht, voorschreven. Ende daer op
haer opene Brieven gegeven, die voorschreven slooten, ende
Ambochte niet te beswaren, te belasten, meer dan voor
een Jaer, die benoemder pensie die redelick is.
Item. Soo voort en zullen die
Borgh-saten, noch die Ambochts-Man, die nu
ter tijt is ende altoos wort, die slooten ende am-
bochte niet ruijmen, noch overleveren, eer die an-
deren die op dat slot, ofte in zijn Ambocht dat
hij te bewaren heeft, wesen zal, eerst gelooft ge-
sekert ende geswooren, ende zijn brieven daer of ge-
geven heeft, alsoo hier voorschreven is.
[1] [ont] interlineair
[51 verso] aan de volgende bisschop, als hij het wil en aangesteld is volgens het recht. Maar wel op voorwaarde dat hij bevestigen, verzekeren, zweren en beloven moet dat hij de kastelen en ambten nooit ofte nimmer zal belasten of vervreemden van het genoemde Sticht, en dat hij dit met gezegelde akten moet bevestigen.
Item: verder zullen wij of de bisschoppen van Utrecht na ons in niemands plaats slotvoogden aanstellen in welk kasteel of ambt van onze kerk dan ook, tenzij hij van adel is, veel bezittingen heeft en geboren is in het Sticht, zodat men hem deze taak kan toevertrouwen.
Item: verder moeten de slotvoogden en gezagsdragers die wij zullen aanstellen in de kastelen en ambten van onze kerk eerst aan het kapittel beloven, verzekeren en zweren, ten overstaan van de geestelijkheid, ridders, knapen, stad en steden van het Sticht Utrecht, in het belang van het gehele genoemde Nedersticht dat zij de genoemde kastelen en ambten niet zwaarder zullen belasten dan met een redelijke bezoldiging die afgesproken is voor een jaar. Dat moet worden bevestigd met gezegelde akten
Item: verder moeten de slotvoogden of de gezagsdrager die er nu en altijd vanaf nu zijn of is, de kastelen en ambten niet ontruimen of overdragen voordat de volgende die aanwezig zal zijn in het kasteel of bij het ambt dat hij te vervullen heeft, eerst beloofd, verzekerd en gezworen heeft en akten daarvan heeft opgemaakt, zoals hierboven staat.
52r
[52] Item: Wij Bisschoppen, ende onse
Nakomelinge Bisschoppen voorschreven, mogen
die Borghsaten, ende die Ambachten Luyden versetten,
als ons genought, behoudelijck dat die voorschreven voor-
waerde blijven zal, in allen haer macht.
Item: Waer dat de stoel van Uijt-
recht, zonder Heer waer, oft dat de Bisschop
in der tijt niet ontfangen en waer alst recht is, soo
zalmen die voorschreven Losten doen, inder Capittel
in tegenwoordigheijt der Ecclesien Ridder Knapen,
ende de Stadt van Utrecht als voorschreven is,
tot behouf des Bisschops, die toecomende is. Inder
tijt ende hum die slooten, ende ambochten, vrije ende
Commerloos overgegeven, als hij ontfangen is, alst recht
is. Ende dese voorschrevenen punte eerst gelooft, geseec-
kert ende geswooren heeft, ende zijne brieven daer op
gegeven heeft.
Item: Voorts zullen wij, ende onsen
Nacomelingen, Bisschoppen t’ Uijtrecht, alle Man
Lantrecht doen, soo in onsen gesticht gelegen is, behoude-
lyck dat die Ecclesie, ende elck Geestelijck persoonen, na
zijnen staet te rechten stae, daer hij van rechten wegen
ende niemant vangen, of sijn goet benemen tegens ’s lants
Rechte ten, waer dat hij met recht, ende met oordeele eerst
verwonnen waer.
Item: Waert dat eenigh wel geboren
Luijden, recht voor ons te doen hebben, die oordeelen
diemen voor ons wijsen zal, ende zal niemant vorder be-
roupen van der partijen, wegen van die partijen die dat
oordeelen tegen gaet.
[52] Item: wij, bisschop, en de genoemde bisschoppen na ons kunnen de slotvoogden en gezagsdragers afzetten als wij dat wenselijk vinden, onder het voorbehoud dat de genoemde voorwaarde volledig van kracht zal blijven.
Item: als de zetel van Utrecht zonder bisschop zou zijn of als de bisschop niet op tijd aangesteld zou zijn volgens het recht, dan moet men de genoemde belofte afleggen in het kapittel in aanwezigheid van de geestelijkheid, ridders, knapen en de stad van Utrecht, zoals hierboven staat, in het belang van de bisschop die dan gekozen gaat worden, en dan moet men hem de kastelen en ambten vrijwillig overdragen, als hij aangesteld is volgens het recht en als hij eerst deze genoemde punten beloofd, verzekerd en gezworen heeft en dit met akten heeft bevestigd.
Item: verder zullen wij en de bisschoppen van Utrecht na ons iedereen behandelen volgens het recht van het land zoals dat geldt in het Sticht, met dien verstande dat de geestelijkheid en elke geestelijke volgens zijn stand terecht zal staan op de plaats waar hij volgens het recht of de gewoonte verplicht is te staan.
En wij zullen niemand gevangennemen of zijn bezit afnemen tegen het recht van het land, tenzij hij eerst door het vonnis van een rechtbank veroordeeld zou zijn.[1]
Item: als mensen van adel voor ons terecht moeten staan, zal niemand van de partijen in beroep kunnen gaan tegen de vonnissen die men voor ons zal vellen, behalve de partijen tegen wie de vonnissen gericht zijn.
[1] zie Van Kinschot, Oudewater blz.508
52v
[52 Verso.] Item: Voorts soo en zullen wij ofte onse
Nakomelingen voorschreven, geender hande oorloge
aen nemen, wij en hadden't eerst vervolght aen onser ecclesien
Ridderen- Knechten Stadt ende Stede van Uijtrecht, als
van outs recht is geweest.
Item: Alle dese voorschreven punte,
hebben wij Arent van Hoorne Bisschop t’ Uijtrecht, ge-
looft geseeckert, ende gesworen, Wettelijck ende wel te houden
ende niet te verbreecken, in geenre wijs oft manieren. Ende
wij deecken, ende Cappittel der Ecclesien Ridderen Knechten,
Stadt ende gemeen steden des gestichts van Uijtrecht te samen,
verwillecoort ende Malkandere gelooft in goeder trouwen,
alle die punte die in desen Brief staen, vast ende stade
te houden, ende te voldoen. Ende waert saecken dat wij Arent
van Hoorne, ofte onse Nacomelinge Bisschoppen voorschreven,
eenigh van desen punte voorschreven verbroken, ende niet ende
hielden. Soo kennen wij dat niemant voor ons, noch voor onsen
ambacht-sluijden schuldigh is te rechten staen, noch te dienste
te komen noch ons gehoorsaem te wesen, ter tijt toe dat wij
desen voorschreven punte wel ende al gehouden hebben, ende waert
dat eenigh Borgh-saten, ende Ambachts-Man, die in der tijt
waer, eenigh vande voorschreven punten verbraecken, ofte niet en
hielden, wij Bisschop, ofte onse ambochts-Luijden in der tijt
hem geen rechten en doen zullen, ende hem ende niemant te
rechte te staen en zal mogen geven. Ende daer zullen wij
Bisschop, Ridderen, Knapen, Stadt, ende Steden voorschreven,
punten tegen vallen ter tijt toe, dat sij alle de voorschreven
punten gehouden hadden. Ende men des seeckere, ende wisse
was. Ende alle dese voorschreven voorwaerden zullen staen,
zonder eeniger handt argelist, ende op dat alle dese voor-
schreven punten vast ende gestadigh eeuwighlijck blijven,
ende onverbreeckelijck. Soo hebben wij Arent van Hoor-
ne, Bisschop op Deecken, ende Capittelen der Kercken
vanden Dom, van Oude-Munster, Van Sint Pieters
van Sint Jan, ende van Sint Maria, t’ Uijtrecht; Ghijs-
bert Heere van Abcouden, ende van Deursteden, Sweer
van Abcouden, van putten, van Strijen, Jan Heer van
[52 verso] Item: verder zullen wij en onze genoemde opvolgers geen enkele oorlog op ons nemen, zonder dat wij eerst toestemming hebben gevraagd aan onze geestelijkheid, ridders, knapen, stad en steden van Utrecht, zoals dat al van oudsher bepaald is.
Item: van al deze genoemde punten hebben wij, Arend van Hoorne, bisschop van Utrecht, beloofd, verzekerd en gezworen dat wij ze volgens de wet en nauwkeurig zullen onderhouden en ze op geen enkele manier zullen verbreken. En wij, dekens en kapittels van de geestelijkheid, ridders, knapen, stad en gezamenlijke steden van het Nedersticht, hebben samen erin toegestemd en elkaar in goed vertrouwen beloofd dat wij alle punten die in deze brief staan, altijd trouw zullen onderhouden en nakomen. En als wij, Arend van Hoorne of de genoemde bisschoppen na ons, een enkele van deze genoemde punten zou verbreken of niet nakomen, dan bepalen wij dat niemand voor ons of voor onze gezagsdragers terecht hoeft te staan, ons van dienst hoeft te zijn of ons hoeft te gehoorzamen, tot de tijd dat wij ons aan al deze genoemde punten geheel en al gehouden hebben. En als sommige slotvoogden of gezagsdragers die er dan zouden zijn, sommige van de genoemde punten zouden verbreken of zich er niet aan hielden, dan zullen wij, bisschop, en onze gezagsdragers hun geen recht doen, niemand zal voor hen terechtstaan en hij zal geen vonnis mogen wijzen. En dan zullen wij, de genoemde bisschop, ridders, knapen, stad en steden ons tegen hem keren tot de tijd dat hij zich aan alle genoemde punten gehouden had en men daar volkomen zeker van was. En al deze genoemde voorwaarden zullen vaststaan, zonder enige kwade trouw. En opdat al deze genoemde punten voor altijd en eeuwig overeind blijven staan, hebben wij, Arend van Hoorne, bisschop, dekens en kapittels van de Domkerk, van Oudmunster, van Sint-Pieter, van Sint-Jan en van Sint-Maria te Utrecht; Gijsbrecht, heer van Abcoude en van Duurstede, Zweder van Abcoude, van Putte, van Strijen, Johan, heer van
53r
[53] Cuijlenburgh, ende vander Leck Ghijsbert Heere
van Vianen, ende vander Ghoij, Zweerder Burgh-Grave
van Monfoorde, Hendrick de Roover van Montfoorde,
Zweer van Vianen, Jan van Rhenissen, Ghijsbert van
Sterckenburgh, Frederick uten-Ham, Zweeder van Bloe-
mesteijn, Jan van Harlen, Heer van der AMeijde, Gerrit
van Pilanen, Dirck van sulen, Pieter uijten Ham,
Ghijsbert van Hardenbroeck, Otte van Sternouwen,
Baent uten Engen, Steven van Cuijlen, Ridder Splin-
ter, van Loenresloot, Alfert vander Horst, Hendrick
van Haerlem, Frederick soude baurijen, Jan van suijlen,
Johan van Ammeronge, Willem Lurmont, van Hin-
dersteijn, Vrederick van Zulen, Beukel van der Haer,
Dirck van Oudaen, Willem van Boeten van Boernesteijn,
Jacobus vander A., Ghijsbert de Wolf, Arent van
Luxemburgh, Philips van Waerdelsteijn, Johan over de vecht,
ende wij Schout van Utrecht, ende Steden des gesticht
van Utrecht voorschreven van Amersfoort, ende heenen[1]
hebben onsen Segel aen desen brief gehangen, tot eenen oir-
conde. Ende waert zaecke dat aen desen Brief een segel
ofte meer gebraecken. Nochtans zoude dese Brief in
alle zijne macht te wesen gelijckerwijs, oft hij vol ende
alle bezegelt waer. Gegeven in ’t Jaer ons Heeren
duijsent, drie hondert, vijf en seventigh, des Donderdaeghs
na Sint Servaes Dach.
Item: Aen desen Brieff hangen
xlv Segelen daer twintigh banner Heeren
of Ridderen zijn en koste den Gestich te verwarene tach-
tich duijsent Vranckrijcke Schilden.
[1] [heenen] lees [rhenen]
[53] Culemborg en van de Leck, Gijsbrecht, heer van Vianen en van de Goy, Zweder, burggraaf van Montfoort, Hendrik de Rover van Montfoort, Zweder van Vianen, Jan van Renesse, Gijsbrecht van Sterkenburg, Frederik uten Ham, Zweder van Bloemesteyn, Jan van Herlaer, heer van Ameide, Gerrit van Pilanen, Dirk van Zuylen, Peter uten Ham, Gijsbrecht van Hardenbroek, Otto van Sternouwen, Baant uten Eng, Steven van Cuylen, Ridder Splinter van Loenersloot, Alfert van der Horst, Hendrik van Haarlem, Frederik Zoude Baurijen, Jan van Zuylen, Johan van Amerongen, Willem Lurmont van Hindersteyn, Frederik van Zuylen, Beukel van der Haer, Dirk van Oudaen, Willem van Boeten van Boernesteyn, Jacob van der A, Gijsbrecht de Wolf, Arent van Luxemburg, Philips van Waerdesteyn, Johan over de Vecht; en wij, de schout van Utrecht en de steden van het genoemde Nedersticht, namelijk Amersfoort en Rhenen, ons zegel als een zichtbaar bewijs aan deze akte gehangen. En als aan deze akte een of meer zegels ontbraken, zou hij toch volledig van kracht blijven, net als wanneer hij geheel en al bezegeld was. Gegeven in het jaar onzes Heren 1375, op de donderdag na Sint-Servaasdag, 13 mei.
Item: aan deze akte hangen 45 zegels, waar twintig baanderheren of ridders bij zijn. En het kostte 80.000 Franse schilden om het Sticht te besturen en te verdedigen.
53v
[53 Verso.] Extracten uijt de Rekeninge
van Dirck Dirckz: Wouter
Janz: Dammes Claesz: ende Dirck
Jacob Hendrickz: Tresoriers vanden
Jare 1481. Beginnende Sinte Baven-
dagh tot Vrouw-Lichtmis dagh toe.
Anno 1482.
[[1]] Gegeven vande Ordonnantie van den
Veertigh, die mijn Heere de Stede-Houder geset heeft,
ende mijn Genadige Heere geconfirmeert, ende bezegelt heeft,
Seven hondert Ponden grooten, ende dit is geschiet bij Consent vande
Vroetschap.
Anno 1453. Gereijst Dirck Cuter ende
Wolphert Dirckxz, Schepenen tot Leijden, om te Vonnise
tusschen Cornelis Jansz, ende Wouter Maes, ende Zijne
mede pelegers.
[[2]] Anno 1456. Gegeven van Vracht, datmen
mijn Vrouwe van Bourgongien, vander Goude tot Leijden
voerden, vijf Gulden.
[[3]] Geschenck onse voorschreven genadige
Heere van Hollant, een Osse van drie pont Groot, twee
halve laeckens, puyckx Costen, acht en een half pont groot
[1] [Ordonnantie vanden Veertigh.] in de marge
[2] [Vrouwe van Borgondien Reijst na Leijden.] in de marge
[3] [Schenckagie aen onse genadige Heere.] in de marge
[53 verso] Extracten uit de rekeningen van Dirck Dircksz, Wouter Jansz., Dammes Claesz, en Dirck Jacob Hendricksz; thesauriers over 1481 vanaf Sint-Bavodag, 1 oktober, tot Maria-Lichtmis, 2 februari 1482.
Betaald[1] voor de Ordonnantie van de Veertig, die mijn heer Stadhouder ingesteld heeft, en door de Genadige Heer[2] is bevestigd en bezegeld: 700 pond groot; dit is gebeurd met toestemming van de vroedschap.
In 1453 zijn Dirck Cutex en Wolphert Dirckxz, schepenen, naar Leiden gereisd, om vonnis te wijzen tussen Cornelis Jansz, en Wouter Maes, en zijn medeplegers.
In 1456 betaald voor de begeleiding van de reis van de vrouwe van Bourgondië van Gouda naar Leiden: 5 gulden.
Geschonken aan onze voornoemde genadige heer van Holland: een som van 3 pond groot; en twee halve lakens, van puik kosterslinnen,ter waarde van 8½ pond groot.
[1] gekozen is voor betaling, omdat er een dienst wordt geleverd; zie artikel: Steensel, Giften aan vrienden en invloedrijken; Schenkgewoonten... Holland Historisch Tijdschrift, 37(2005) pp1 vv.
[2] de graaf van Holland ?
54r
[54] [[1]] Geschenck onsen Jongen Prins
een Vat Wijns coste xviij Schilt, ende twee dosen vergult
Suijcker, kosten 3 schellingen 4 grooten
[[2]] Geschenck mijnen Vrouwen Dwaes
seggen x placken.
[[3]] Ten selve tijden sijn alle de Steden
van Hollant ter Goude geweest, met het geheel
Hof en aldaer beschoncken.
Anno 1458. Diversche Oncosten
aen’t Raet huijs Thooren gedaen siet int Capittel van
Carren.
[[4]] Anno 1477. Gegeven 3 pont Groot,
van drie nieuwe Handtvesten.
Gegeven 36 Croonen vande Hant-
vesten te besegelen.
Gegeven 3 Kroonen die den Brief
brocht.
Gegeven 10 Kroonen ende 20 placken
vanden Brief te schrijven.
[1] [utsupra aenden Jongen Prins] in de marge
[2] [utsupra mijn Vrouwe Dwaessegge.] in de marge
[3] [utsupra alle de steden.] in de marge
[4] [Nieuwe Hantveste ende oncoste] in de marge
[54] Geschenken voor onze jonge Prins: een vat wijn, kosten 18 schilden en twee vergulde suikerdozen, kosten 3 schellingen, 4 groten.
Geschonken aan mevrouw Dwaesseggen: 10 plakken.
In dezelfde periode zijn alle steden van Holland in Gouda geweest, met het Hof; aan de afgevaardigden is daar drank geschonken.
In 1458 diverse onkosten aan de stadhuistoren; zie in het hoofdstuk van Carren.
In 1477 betaald 3 pond groot, voor drie nieuwe handvesten.
Betaald 36 kronen om de handvesten van zegels te voorzien.
Betaald 3 kronen aan degene die de brief heeft gebracht.
Betaald 10 kronen en 20 plakken om de brief te schrijven.
54v
[54 Verso] [[1]] Gegeven twee Commissarissen die
gemachtight waren van onsen Jonck-Vrouwe ter Goude
te komen 25 pondt Groot mit die deught van haer knecht.
Noch 6 Pondt 5 schellingen grooten
vij Mr Arent van den Beecken Kosten.
[[2]] Gegeven Claes van Hanbroeck
33 pondt 6 schellinge 8 grooten, omdat hij dat slot
Ruijmen soude.
[[3]] Gegeven die Commissarisen die de Wet
versleten 20 pont Groot.
Bevinde dat het Equiperen ende toerusten
vande Valent gecost heeft, volgens de Rekeninge
daer van te leveren, ter somme van 1279 ponden 18 schellingen
6 grooten Vlaems.
[[4]] Item: Lambert Gerrits gegeven doe
de Vroetschap op’t Raet-Huijs gevangen was 11 schellingen
[[5]] Anno 1480. Gereijst Jan Verdusse
onsen Casteleijn tot Brugge, die den Prins van
Orangjen, ende die Grave van Nassauwen om seeckeren
saecken die hij met hem te spreecken hadde vande Stede
vander Goude, wegens, ende was gesent[6] van Burgermeesteren
Schepenen.
[1] [Schenkagie aen Commissarisen.] in de marge
[2] [Claes van Hambroeck ruijmt dat slot.] in de marge
[3] [uts Commissarisen] in de marge
[4] [Vroetschap opt Raet-huijs gevangen.] in de marge
[5] [Casteleijn Reijst na den Prince van Orangjen.] in de marge
[6] Engelbrecht II?
[54 verso] Geschenk aan twee commissarissen die gemachtigd waren door onze Jonkvrouwe om naar Gouda te komen: 25 pond groot; voor de diensten van haar wapenknecht.
Nog 6 pond, 5 schellingen, 7 groten voor onkosten van Arent van den Beecken.
Betaald aan Claes van Hanbroeck: 33 pond, 6 schellingen, 8 groten, voor het afbreken van het slot.
Geschenk aan de Commissarissen die de Wet hebben opgeborgen: 20 pond groot.
Vastgesteld werd dat voor het bemannen en uitrusten van het schip de Valent kosten zijn gemaakt; volgens de rekeningen is daarvan door Gouda te betalen de som van 1.279 pond, 18 schellingen, 6 groten Vlaams.
Aan Lambert Gerrits is geschonken toen de vroedschap op het stadhuis gevangen was gezet: 11 schellingen.
In 1480 is Jan Verdusz., onze slotvoogd naar Brugge gereisd, om met de prins van Oranje, en de graaf van Nassau bepaalde zaken betreffende Gouda te bespreken. Hij reisde in opdracht van burgemeesters en schepenen.
55r
[55] [[1]] Anno 1482. Bevinde noch uijtgege-
ven aen verscheijde Personen, Capiteijnen , aen Ruij-
ters Gelt, meer dan twee Duijsent Ponden Vlaems.
[[2]] Anno 1482. Gereijst Arien Ger-
ritsz tot Mecchelen, roerende die xl Brief
alsoo wij verdachtvaert waren. etc.
[[3]] Gegeven aen Louweris van een In-
trument van een Brief, die uijt de Hove quam,
roerende van Wouter Maes, vande xl Brief
xx stuijvers.
Anno 1484. Gereijst Gerrit
Jans ende Meester Floor tot Leyden, om i Vonnis.
etc.
[[4]] Gereijst Henrick van Brouckhuij-
sen tot Gent, om te hooren dat Vonnis, roerende
van Kerstant Harmensz. etc.
[[5]] Gereijst Hendrick van Brouckhuijsen
tot Gent, roerende van een proces tegen Kerstant
Hermensz.
[[6]] Gegeven mijn genadige Heere, hondert
ponden Grooten van een Privilegie, roerende van de
Jurisdictie, omme genade een quartier Mijls van der
Goude, om dit Privilegien was Dirck Jacobsz tot Brus-
sel gereijst, etc.
[1] [Ruijters-gelt.] in de marge
[2] [Brief van de xl. ..] in de marge
[3] [Wouter Maes.] in de marge
[4] [Kerstant Harmens] in de marge
[5] [utsupra] in de marge
[6] [Privilegien van de Juris- dictie van een quartier Mijls.] in de marge
[55] In 1482 vastgesteld: nog uitgegeven aan diverse personen en kapiteins, aan ruitergeld en wel soldij voor cavalerie, meer dan 2.000 pond Vlaams.
In 1482 is Arien Gerritsz naar Mechelen gereisd, inzake de brief van de Veertig, omdat wij gedagvaard waren. dito.
Betaald aan Louweris voor het bezorgen van een brief, die door het Hof was verstuurd, inzake Wouter Maes, van de brief van de Veertig: 20 stuivers.
In 1484 zijn Gerrit Jansz. en Meester Floor gereisd naar Leiden, vanwege één vonnis. dito.
Henrick van Brouckhuijsen is naar Gent gereisd, om het vonnis te horen inzake Kerstant Harmensz. dito.
Hendrick van Brouckhuijsen is naar Gent gereisd, inzake een proces tegen Kerstant Harmensz.
Geschonken aan mijn genadige heer Philips de Schone, 100 pond groot voor een privilege inzake de jurisdictie om gratie te verlenen tot een kwart mijl buiten Gouda; voor dit privilege was Dirck Jacobsz naar Brussel gereisd. dito.
55v
[55 verso.] [[1]] Anno 1485. Geschenck aen Heere Jan
Cats, een Silvere schalen, tot zijn Bruijloft 20 ponden
Grooten.
[[2]] Geschenck die Stede van Oudewater
Schoonhooven, Montfoort ende Ysselsteijn een Mael-
tijt van een pont Groot en zes grooten roerende van de
Yssel te diepen.
[[3]] Anno 1487. Gereijst Wouter Jans
in den Hage, roerende dat mijn Heere wilde hebbe
den tienden Man, of te hebben twee ponden groot van elcke
twee duijsent Rijnse Guldens van der poorters, ende
van Compositie van den ommeslagen.
[[4]] Anno 1448. Gereijst Dammes Claesz
Burgermeester ende Jan Jacobsz mits een Knecht te
Macchelen om die gevanckenisse van Hertogh ende
Koningh.
[[5]] Gereijst Dammes Claessen Burgermeester
inden Hage, roerende: hoemen onse Coningh uijt zoude
krijgen, anders als met penningen, ofte ruijteren, ende
oock om Schepenen op’t Water te leggen.
[[6]] Gereijst Jacob Florissen, ende Dirck
Jacobsz, met een knegt, tot Macchelen, bij Hartog
Philipsz met den Coningh, doe hij uijt zijnen gevanc-
kenisse gekomen was.
[1] [Heer Jan Cats] in de marge
[2] [Schenckagie aen Oudewater Schoonhoven Montfoort ende Ysselsteijn.] in de marge
[3] [Eijs- van: thien- den Man.] in de marge
[4] [Gevanckenisse van Hertogh ende Coning.] in de marge
[5] [utsupra] in de marge
[6] [utsupra] in de marge
[55 verso] In 1485 geschonken aan de heer Jan Cats: een zilveren schaal, voor zijn bruiloft ter waarde van 20 pond groot.
Betaald voor een maaltijd voor de vertegenwoordigers van Oudewater, Schoonhoven, Montfoort en IJsselstein, met betrekking tot het uitdiepen van de IJssel: 1 pond groot en 6 groten.
In 1487 is Wouter Jansz. naar Den Haag gereisd, inzake het feit dat mijn Heer de tiende man of wel penning wilde ontvangen, of anders 2 pond groot van iedere 2.000 Rijnse Guldens van de poorters, en over de samenstelling van de belasting.
In 1448 zijn Dammes Claesz, burgemeester, en Jan Jacobsz met een wapenknecht naar Mechelen gereisd vanwege de gevangenschap van de Hertog en de Koning.
Dammes Claessen, burgemeester, is naar Den Haag gereisd, inzake de vraag hoe men onze Koning uit de gevangenis zou krijgen, anders dan met losgeld, of met ruiters; en ook om schepen in te zetten.
Jacob Florissen, en Dirck Jacobsz, zijn met een wapenknecht naar Mechelen gereisd, toen hertog Philips en de Koning uit hun gevangenschap waren gekomen.
56r
[56] [[1]] Gereijst Dirck Jacobs, ende Dirck
de Timmerman om hout, tot Dordrecht, daer men
de Graft mede om stakette.
Gegeven Jan Pieters van dat hij t’ Ou-
water Rede, doe Woerden ingenomen was om tijdinge.
[[2]] Geschenck de Gemeene Stede, doe zij
ter Goude waren, ter Examinatie van den gevangen,
met Wijn ende Maeltijt 2 Pont 3 schellingen
[[3]] Gegeven twee gesellen vande Vlist,
die ons Bootschap Braghten, dat Schoonhoven
wederstaen hadde de Vianden, 26 stuijvers.
[[4]] Anno 1489. Gereijst de Bode van
mijn Heer van Ysselsteijn, om te vernemen van
eenigh Volck van Wapenen, die men zeijde dat verga-
dert waren, tegen mijns Heeren Landen.
[[5]] Geschenck die Stalmeester doen hij die
slagh geslagen hadde te corte Noorden aen Bier
ende Victualie 2 pont 9 schellingen 8 stuivers.
[[6]] Geschenk die Stede van Delft,
doen zij hier te Dachvaert waren, bij den Hartogh van
Saxen 6 Mingelen wijns.
[1] [Reijse tot Dordrecht om hout om de graft te staketten.] in de marge
[2] [gemeensteden.] in de marge
[3] [Schoonhoven wederstaet de vianden.] in de marge
[4] [volck van wapenen.] in de marge
[5] [slagh tot Cortenoorden] in de marge
[6] [Stadt van Delft.] in de marge
[56] Dirck Jacobs en Dirck de Timmerman zijn naar Dordrecht gereisd om hout te kopen om de gracht mee te stutten.
Betaald aan Jan Pieters omdat hij naar Oudewater is gereden toen Woerden ingenomen was, om informatie te verkrijgen.
Betaald voor wijn en een maaltijd voor de verzamelde steden, toen zij in Gouda waren voor het onderzoek van de gevangenen: 2 pond, 3 schellingen.
Betaald aan twee gezellen uit Vlist, die ons de boodschap brachten dat Schoonhoven de vijanden had weerstaan: 26 stuivers.
In 1489 heeft de bode van de heer van IJsselsteijn rondgereisd, om informatie te verzamelen over gewapende soldaten, van wie men zei dat die samengetrokken waren tegen het land van mijn Heer.
Geschenk aan de stalmeester toen hij de slag te Kortenoord had gewonnen voor bier en victualiën: 2 pond, 9 schellingen, 8 stuivers.
Geschonken aan de stad Delft, toen zij hier gedagvaard waren door de hertog van Saksen: 6 mingelen wijn.
56v
[56 Verso] [[1]] Gegeven Coppen de Graef-maker
van eenen Graft te maken, voor die geenen die verslagen
waren te Corte-Noorden, twee schellingen.
[[2]] Anno 1490. Kommer Claessen gereijst
met een Knecht tot Leijden ter dagh-vaert, om met de
[[3]] Staten vanden Landen, Ordonnantie te maken om Mont-
foort te beleggen etc.
[[4]] Gerrit Jan Lambertsz gereijst met een
Knecht tot Oudewater, in ’t heer voor Montfoort,
ende voort tot Schoonhoven, alsmen Pais maeckt van Mont-
foorde. etc.
[[5]] Willem Buijsch gereijst tot Dordrecht,
als Jonckheer Frans van Brederode, daer gevangen
was etc. daer oock Jacob Florisz Gereijst is om
de gevangenen te zien, ofte te hooren.
[[6]] Govert Dirckxz ende Gerrit Jan
Lambertsz, gereijst in den Hage aenden Raet, om
de sluijsen vande Yssel open te maken.
[[7]] Int selve Jaer waren eenige Poor-
ters tot Antwerpen gevangen, onder Stadts Rente.
[[8]] Alle de Stede van Hollant, met den
Steden-houder geschoncken, alsmen voor Montfoort
Reijsen Souden, ’t zamen 33 schellingen 4 Grooten.
[1] [verslagene te Corte-Noorden.] in de marge
[2] [Ick segh - Jacobsz.n] in de marge
[3] [ordonnantie om Montfoort te beleggen.] in de marge
[4] [Pais van Montfoorde.] in de marge
[5] [Jonck-heer Frans van Brederode] in de marge
[6] [sluijsen van de Yssel open te setten.] in de marge
[7] [Poorters tot Antwerpen gevangen.] in de marge
[8] [Schenckagie aende stede Reijsende naer Montfoort.] in de marge
[56 verso] Betaald aan Coppen de Grafdelver om een graf te maken, voor degenen die gesneuveld waren te Kortenoord: 2 schellingen.
In 1490 reisde Kommer Claessen met een wapenknecht naar Leiden vanwege een dagvaarding, om met de Staten van de Landen, een ordonnantie te maken om Montfoort te belegeren. dito.
Gerrit Jan Lambertsz. reisde met een wapenknecht naar Oudewater, naar het leger voor Montfoort, en voorts naar Schoonhoven, toen er vrede werd gesloten inzake Montfoort. dito.
Willem Buijsers reisde naar Dordrecht, toen jonkheer Frans van Brederode daar gevangen was genomen. Ook Jacob Florisz is daarheen gereisd om de gevangenen te zien en te verhoren.
Govert Vinckxs en Gerrit Jan Lambertsz. reisden naar de Raad in Den Haag, om de sluizen van de IJssel te laten openen.
In hetzelfde jaar werden enkele poorters in Antwerpen gevangen genomen op kosten van Gouda.
Geschenk aan alle steden van Holland die onder aanvoering van de Stadhouder naar Montfoort zouden reizen: tezamen 33 schellingen, 4 groten.
57r
[57] [[1]] Alle de stede van Hollant
[[2]] Gegeven den Hartoge van Sasse
eenen Osch die gekocht ende betaelt was met de
onkosten 6 pondt 12 schellingen 4 grooten.
[[3]] Noch geschonken Jacob van Cralingen
Casteleijn nae dat hij zijne Wijf t’ Huijs gebraght
hadde een Maeltijt met Wijn ende alle onkosten 28
schellingen 4 grooten.
[[4]] Anno 1492. Ontfangen van Barent
Pietersz Hopkooper, van zijn Correctie van Bier
te Brouwen binnen zijn huijs heijmelijck, 23 schellingen
4 Grooten.
Nota: Dit is noch de ketel die voor
in ’t Stadt-huijs aen de groote balck staet.
Daer op stont eertijts geschreven.
Die in dese ketel eertijts heeft gebrouwen
Het heeft hem al zijn leven berouwen.
[[5]] Gerrit Dirckxz. ende Adriaen
Gerritsz. Vlester gereijst tot Leijden als Haerlem
ingenomen was van de Vriesen.
Willem Suijrmont, gesonden tot
Calenburgh tot Uijtrecht, ende daer ontrent gewaer-
schout te wesen, vande quaet opset, tot bewaernisse ingenomen
was van de Stede.
[1] [desen Regel is fout.] in de marge
[2] [uts: den Hertog van Saxen.] in de marge
[3] [uts: Jacob van Cralingen.] in de marge
[4] [Correctie van in huijs gebrouwen bier] in de marge
[5] [Haerlem ingenomen van de Vriezen] in de marge
[57]
Aan de hertog van Saksen is een os geschonken, die gekocht en betaald was inclusief onkosten: 6 pond, 12 schellingen, 4 groten.
Geschonken aan Jacob van Cralingen, slotvoogd, voor het vervoer per koets om zijn vrouw thuis te brengen; en een maaltijd met wijn en alle onkosten: 28 schellingen, 4 groten.
In 1492 ontvangen van Barent Pietersz Hopkooper, als boete voor het illegaal bierbrouwen in zijn huis: 23 schellingen, 4 groten.
NB. Dit is de ketel die nog steeds voor in het stadhuis aan de grote balk hangt. Daar stond vroeger op geschreven:
Wie eens in deze ketel heeft gebrouwen
Zal het zijn leven lang berouwen.
Gerrit Dirckxz. en Adriaen Gerritsz. Vlester reisden naar Leiden toen Haarlem ingenomen was door de Friezen.
Willem Suijrmont, gezonden via Culemborg naar Utrecht. Men was ervoor gewaarschuwd dat er kwaad opzet in het spel was; daarom is hij in bewaring genomen door de stad.
57v
[57 Verso] [[1]] Alsoo Jacob Leuwe tot Mecchelen
gesonden waer, met Mr. Joost Comijn Commissaris
om tot Dordrecht te spreecken vande spoeijen, opten
versoeck: ende voort metten Commissaris tot Mecchelen,
om absolutien te werven, van dat Spoeijen aen stucken
geslagen waren, ende oock geabsolveert te wesen vande
belastinge, daer de Schepenen in beswaren van Jonge
Claes ende andere brieven van de sluijsen op de Ysseldijck.
[[2]] Item: Als die Stede van Haerlem
ingenomen was van de Vriesen, soo worden aengenomen tot
bewaernisse vander Stede xxxvi (36) Mannen, onder
Jacob Leeuw, Claes Florisz., ende Dirck Stem-
pelse, die xiiii dagen dienen, ende hem-luijden t’ samen
betalen, ende oorlof geven ix ponden x schellingen.
[[3]] Betalen aen Hout, ende Turff
om vier te maken, voor dat Stadt-huijs alst paijs
was te sluijten, bij Philips Monseigneur, kost 7 schellingen
8 grooten.
[[4]] Betaelt Dirck Stempelse, alsoo
hij van der Stede wegen gesonden was, bij mijn Heeren
de Stadt-houder om Alckmoer in te nemen, ende
eenige quaetwillige te vangen, ende was met xx Man uijt.
[[5]] Anno 1494. Gerrit Dirckse Burgermeester
Dirck Claesz., ende Jan Hendrickxz., ende Dirck
Houck Jacobsz., gereijst met een knecht te St. Geer-
truijtenberge, om de Huldinge van onsen genadigen Heer,
ende waren uijt seven dagen op den Buijdel.
[1] [Spoeijen, ende Sluijsen] in de marge
[2] [Mannen aengenomen, doen Haerlem ingenomen was vande Vriesen] in de marge
[3] [Vieren over de Pais. etc.] in de marge
[4] [Alckmoer in te nemen] in de marge
[5] [Huldinge van onsen genadigen Heere te st. Geertruijtenberge] in de marge
[57 verso] Jacob Leuwe was op verzoek naar Mechelen gezonden, met commissaris mr. Joost Comijn, om eerst in Dordrecht te praten over het spuien via een waterkering; en daarna met de commissaris door naar Mechelen, om kwijtschelding te vragen voor de straf voor het kapotslaan van de spuisluis; ook om ontheffing te krijgen van belasting, omdat de schepenen bezwaren van Jonge Claes en andere brieven inzake de sluizen op de IJsseldijk gegrond hadden verklaard.
Toen Haarlem ingenomen was door de Friezen, werden 36 mannen aangenomen om de stad te verdedigen, waaronder Jacob Leeuw, Claes Florisz., en Dirck Stempelse die veertien dagen dienden. Er is vergunning verleend om aan hen gezamenlijk te betalen: 9 pond, 10 schellingen.
Betaald voor hout en turf om een vreugdevuur te maken voor het stadhuis toen er vrede werd gesloten door heer Philips; kosten: 7 schellingen, 8 groten.
Geschenk aan Dirck Stempelse, omdat hij namens de stad naar de Stadhouder was gestuurd om Alkmaar in te nemen, en enkele kwaadwilligen gevangen te nemen. Hij trok er met twintig man op uit.
In 1494 zijn Gerrit Dirckse, burgemeester, Dirck Claesz., Jan Hendrickxz., en Dirck Houck Jacobsz., met een wapenknecht naar Geertruidenberg gereisd, voor de inhuldiging van onze genadige Heer. Ze waren zeven dagen onderweg op kosten van de stad.
58r
[58] [[1]] Anno 1497. Betaelt: Als onsen gena-
digen Heer Hertogh Philips in Hollant was, ende
sonderlinge hier inde Stede ontfangen worden, sijne
genadige Heere doen geschoncken t’ zijnder Blijder
in-komste, twee Paerden, kosten t'zamen, de zomme van
xx ponden Vlaems.
[[2]] Geschoncken Jan Stalpaert, een
glas inden Hage, kost 5 schellingen 8 Grooten
[[3]] Betaelt vande toomen te vergulden,
diemen den Hartogh van Philips schonck, met te
Paerden, ende kosten 7 Schellingen, ende noch vande
berijders, ende andere genootschap, 13 Schellingen 2 Grooten.
Betaelt Faes Comans van 5 Ellen
Root Laken, dat lagh onder ’t Gulden Laken,
doen Hartogh Philips gehult worden.
[[4]] Betaelt 4 gesellen gesonden ’t oude-
water doemen seijde dat de Gelderse daer waren
4 schellingen.
[[5]] Betaelt 14 Wagens die onsen
Prince geleijt in Crimpe 14 schellingen grooten.
[1] [Schenkagie aen Hertogh philips ter Goude.] in de marge
[2] [glas inden Hage.] in de marge
[3] [onkosten op ‘t in halen van Hartogh Philips.] in de marge
[4] [Gelderse tot Oudewater.] in de marge
[5] [Prins geleijdt in Crimpen.] in de marge
[58] In 1497, toen onze genadige heer hertog Philips in Holland was, en hier in de stad op een speciale manier werd ontvangen, zijn aan hem twee paarden geschonken bij zijn verheugende intrede. Kosten tezamen: de somma van 20 pond Vlaams.
Geschonken aan Jan Stalpaert: een glas in Den Haag; kosten 5 schellingen, 8 groten.
Betaald voor het vergulden van de tomen die met de paarden aan hertog Philips zijn geschonken; de kosten: 7 schellingen. Bovendien voor de berijders en de rest van het gezelschap: 13 schellingen, 2 groten.
Betaald aan Faes Comans voor vijf ellen rode lakense stof, die onder het gouden laken lag, toen hertog Philips ingehuldigd werd.
Betaald aan vier gezellen die naar Oudewater gestuurd werden, toen men zei dat die stad belegerd werd door de Geldersen: 4 schellingen.
Betaald voor de veertien wagens die onze Prins naar Krimpen begeleid hebben: 14 schellingen groten.
58v
[58 Verso.] [[1]] Anno 1499. Den Hertogh van Saxen
doen hij ter Goude was, worden beschoncken van Stadts
wegen, met een oxhooft Wijns, kostede een pont Groot,
ende was gekocht van Gerrit Geerlofsz., ende de
Paerden vanden Hertogh waren gestalt, in't groote schole
op de Mart.
[[2]] Anno 1501. Ontfangen van Dirck
Hiecken, dat van Correctie, dat de Stede toe geor-
donneert waren om Glasen mede te maken, achter in den
Raet-Kamer van ’t Stadt-Huijs, xx Schellingen. Nu
dese Glasen staen noch tegenwoordigh, inde Raet
Kamer ter Goude van Schepenen.
[[3]] Gereijst Mr. Pieter Winckel Vice-
curent, ende Dirck Dirckxz Burgermeester
tot Amsterdam, ende van Amsterdam tot Leijden,
omme den Bisschop te spreecken van Doornick,
ende te vercrijgen dat Roomsche aflaet, etc. Desen
Mr. Pieter Winckel, was Vooght geweest van
Erasmo Rotterdamo. Siet Liber 2. Epistolarum
Merick Editar[4].
[[5]] Gereijst Jan Jansz. ende Mr. Jacob
Mouwerisz. inden Hage, met een Knegt op ’t
beschrijven van Voijagien van Spaengien etc. No. Mr.
Jacob Mourissen was Pencionaris vander Goude, ende
een groot Vrient van Erasmo vide Merulam Loco dicto.
[1] [Schenkagie, aenden Har- toghe van Saxen.] in de marge
[2] [glas in schepenskamer] in de marge
[3] [Bisschop van Doornick.] in de marge
[4] [Merick Editar] lees [Merulae editio]
[5] [Reijse naer Spaengien] in de marge
[58 verso] In 1499, toen de hertog van Saksen in Gouda was, werd aan hem door de stad een okshoofd wijn geschonken. Dit kostte 1 pond groot; het was gekocht van Gerrit Geerlofsz. De paarden van de Hertog werden gestald, in de Grote School op de Markt.
In 1501 ontvangen van Dirck Hiecken, ter correctie, omdat de stad hem opgedragen had om mee te werken aan het maken van glazen, om ze achter in de raadskamer van het stadhuis te plaatsen: 20 schellingen. Deze glazen staan tegenwoordig nog steeds in de raadkamer van de schepenen van Gouda.
Mr. Pieter Winckel, onderpastoor, en Dirck Dircksz., burgemeester, zijn naar Amsterdam gereisd, en van Amsterdam naar Leiden, om de bisschop te spreken over Doornik, en om de Roomse aflaat te ontvangen. Deze mr. Pieter Winckel was de voogd geweest van Erasmus van Rotterdam. Zie Boek 2 met de brieven van Erasmus uitgegeven door Merula.
Jan Jansz. en mr. Jacob Mouwerisz. zijn naar Den Haag gereisd, met een knecht, voor een reisbeschrijving van een tocht naar Spanje.
Mr. Jacob Mourissen was pensionaris van Gouda, en een groot vriend van Erasmus. Zie Merula, op de voornoemde plaats.
59r
[59] [[1]] Geschenck aende Heer Jacob van
Borsselen, met zijnen Soon, onsen nieuwen Casteleijn
een Maeltijt met Wijn, kost 6 schellingen 4 Grooten.
[[2]] Geschonken een Maeltijdt op ’t Hof
als de Casteleijns Wijff inde Craem lagh ende ’t ge-
rechte met de Tresoriers waren daer Hove ende de
Maeltijt koste de Stede 31 Schellingen vier grooten.
[[3]] Anno 1503. Ontfangen van Bart-
hout Elbertsz te Nupoort, bij handen van Gerrit
Elbertsz. zijnen Broeder, om zijn Conscientie te Vrijen,
ter Cause dat hij in zijn Jeught op de Stede Huys
plagh te Caetsen, al daer hij dickwils de Glasen uijt
sloegh, acht schellingen Grooten.
Anno 1505. Was Mr. Frans Cobel
Advocaet van ‘t Lant etc.
[[4]] Anno 1506. Gereijst Mr. Jaco-
bus Mouwerisz, met een knegt inden Hage,
met den hof–Meester vanden Grave van Buijren, omme
den Raet te kennen te geven, dat mijn Heer van
Montfoort, de Yssel met een Schot Deur
sluijten was.
[1] [Schenkagie aen Jacob van Borsselen Casteleijn.] in de marge
[2] [utsupra] in de marge
[3] [Barthout Elbertz. te Nupoort] in de marge
[4] [Issel met een Schot deur te sluijten.] in de marge
[59] Aan de heer Jacob van Borsselen, en zijn zoon, onze nieuwe slotvoogd, werd een maaltijd met wijn geschonken; de kosten waren: 6 schellingen, 4 groten.
Geschonken: een maaltijd op het Hof toen de vrouw van de slotvoogd in het kraambed lag, en toen de rechtbank met de thesauriers daar op het Hof aanwezig waren. De maaltijd kostte de stad 31 schellingen, 4 groten.
In 1503 ontvangen van Barthout Elbertz. te Nieuwpoort, uit handen van zijn broer Gerrit Elbertz., om zijn geweten te ontlasten, omdat hij in zijn jeugd tegen het stadhuis kaatste, waarbij hij dikwijls de glazen eruit sloeg: 8 schellingen groten.
In 1505 werd Mr. Frans Cobel landsadvocaat later: raadspensionaris.
In 1506 is Mr. Jacobus Mouwerisz met een knecht naar Den Haag gereisd, met de hofmeester van de graaf van Buren, om de Raad te kennen te geven, dat de heer van Montfoort de IJssel met een schutdeur aan het afsluiten is.
59v
[59 Verso.] [[1]] Anno 1507. Gegeven een Man die
te Paerde quam van Ysselsteijn doen Bodegrave brande
om de Stede te waerschouwen een schellingh.
[[2]] Gereijst Willem Aertsz. tot Oude-
water om de Knegten te zenden voor proije
etc.
[[3]] Noch haelde Pieter Feijsen alle
dorpen binnen der Goude,om te spreecken van
te Oorlogen.
[[4]] Gereijst Mr. Jacob Mourissen tot
Antwerpen, omme te Vercrijgen voor de Casteele
zes, ofte acht Knegten, tot bewaernisse van ‘t
Slot ter Goude.
[[5]] Gegeven bij handen van Dirck Stem-
pelse, 83 Gesellen, ofte Pagens, zoo voor, zoo
naer die van der Goude gesonden worden, tot Oudewater
doe de Gelderse voor Oudewater gecomen waren, ende
aldaer gebleven zijn, ende zoude gehadt hebben 14 Dagen
elck 7 Groot daeghs etc.
[[6]] Gereijst Arien Gerrits Burger-
meester, met Jan Jacobsz. Schepen, met een knecht,
en met een Pagie, ende Reijsde na Gorcum bij de Stadt-
houder, ende waren uijt met 68 Schutters, ende noch met
4 Trompetters 3 dagen lanck.
[1] [Bodegraven Brant.] in de marge
[2] [Knechten voor Proije] in de marge
[3] [Dorpen ter Goude om te spreecken van oorlogen.] in de marge
[4] [Bewaernisse van ’t slot] in de marge
[5] [knechten voor Oudewater.] in de marge
[6] [Reijse naer Gorcum.] in de marge
[59 verso] In 1507 betaald aan een man die te paard van IJsselstein kwam toen Bodegraven in brand stond, om de stad te waarschuwen: 1 schelling.
Willem Aertsz. is naar Oudewater gereisd om de wapenknechten op rooftocht te zenden.
Ook haalde Pieter Teijsen de bestuurders van alle omliggende dorpen naar Gouda, om te spreken over de oorlog.
Mr. Jacob Mourisses is naar Antwerpen gereisd, om voor het kasteel zes tot acht wapenknechten te vragen, ter verdediging van het slot van Gouda.
Betaald aan Dirck Stempelse voor ongeveer 83 gezellen of pages, die door Gouda naar Oudewater werden gezonden, toen de Geldersen voor Oudewater gelegerd waren. Zij zijn daar veertien dagen gebleven, en hebben elk ontvangen: 7 groot per dag.
Arien Gerritz, burgemeester, is met de schepen Jan Jacobsz., een wapenknecht en een page, naar de stadhouder in Gorcum gereisd . Ze werden drie dagen begeleid door 68 schutters en vier trompetters.
60r
[60] [[1]] Gegeven Heer Hola Claessen, de
koster, vande Clocke te Beijeren, doet heijligh geloten
waer van Hartogh Carel, ende de Dochter van Enge-
lant 4 schellingen.
[[2]] Anno 1509. Gereijst Hendrick Goverts
Burgermeester, ende Dirck Dirckx tot Bodegraven,
ende alsoo voort tot Woerden, ende op de Wiericken, aldaer
de Heere vanden Raet waren, om te Vereenige die van grooter
Waterschap ende ons aengaende, van dat water dat in-
gebroocken was, aende Noortzijde vanden Rhijn.
[[3]] Gereijst inden Hage op ’t Stuck vande
Wiericken toe te houden, ende te besien oftmen die
van Uijtrecht, Woerden, ende de Steden vander Goude,
mochte Vereenige, ende noch weder gereijst tot Bode-
graven, bij die Commissaris, ende waren uijt op
Leijden, etc.
[[4]] Gereijst op de Nieuvaert, diemen
soude maken achter Moort, na de Cromme
Gouwe toe.
[[5]] Gegeven Jaep Mol, van xiii tonnen
Bier met vier Wagens, ende een half, die ’t Bier
aende Rhijn brachten, doe de Burgermeester, met
de Poorterije was aende nieuwe Brugge, om de
sluijsen toe te doen, 2 pont 2 schellingen.
[1] [Hertogh Carel met de dochter van Engelant.] in de marge
[2] [Waterschap van Woerden.] in de marge
[3] [utsupra] in de marge
[4] [Nieuwe vaert achter Moort.] in de marge
[5] [Bier aenden Rhijn gebracht doen de Schutters de Sluijs toe deden.] in de marge
[60] Betaald aan Hola Claessen, de koster, om de klok te luiden, ter gelegenheid van het heilig huwelijk van hertog Karel met de prinses van Engeland: 4 schellingen.
In 1509 zijn Hendrick Goverts, burgemeester, en Dirck Dirckx naar Bodegraven gereisd en vervolgens naar Woerden en Wiericken. Daar waren de heren van de Raad bijeen om samen met het grote waterschap en met ons te spreken over de dijkdoorbraak aan de noordzijde van de Rijn.
Reis naar Den Haag om het document van de Wiericken voor te leggen, en om te bezien of de steden Utrecht, Woerden en Gouda, tot samenwerking wilden komen. Vervolgens gereisd naar de commissaris in Bodegraven, en ten slotte naar Leiden.
Gereisd over de Nieuwe Vaart, die men van de Gouwe aanlegde achter Moordrecht, naar de Kromme Gouwe toe.
Betaald aan Jaap Mol, voor de dertien vaten bier die op vier en halve wagen naar de Rijn werden gebracht, waar de burgemeester, met de poorters aanwezig was bij Nieuwerbrug, om de sluizen te sluiten: 2 pond, 2 schellingen.
60v
[60 Verso.] [[1]] Anno 1510. Gereijst Mr. Jacob Mou-
rissen tot Mecchelen, om dat recht te bewaren tegen
die van Woerden, roerende ’t soute water van daen
voorts ’t Hantwerpen aen de President, roerende de selve
saecken
[[2]] Anno 1513. Betaelt drie Bode die de
tijdinge bracht dat de Gelderse in Stolck waren
4 schellingen grooten.
[[3]] Anno 1514. Gereijst inden Hage, op
beschrijvinge vande Stede-Houwer, ende Raet
roerende de gevangen, van mijn Heer van Wassenaerde.
[[4]] Anno 1515. Gereijst de Casteleijn
Jacob Minne Dirck Dirckxz, ende Barent
Hendrickxz. tot Dordrecht op de Huldinge van onse
Genadigen Heer.
[[5]] Gereijst tot Brussel om de Confir-
matie vande Veertigh.
[[6]] Gereijst de Casteleijn, ende Jacob
Minne, met drie knechten aen de Graft van
Nassouwen ter Cause van dat nieuw gerecht ende
waren uijt seven Dagen.
[1] [Proces te Woerden.] in de marge
[2] [Gelderse in Stolck.] in de marge
[3] [d’heer van Wassenaer.] in de marge
[4] [Huldinge van onse genadichste Heer tot Dordrecht.] in de marge
[5] [Confirmatie van veertig.] in de marge
[6] [Nieuw gerecht.] in de marge
[60 verso] In 1510 is Mr. Jacob Mourissen naar Mechelen gereisd voor de rechtszaak tegen Woerden inzake het zoute water. En van daar verder naar Antwerpen om de president van de rechtbank te spreken over dezelfde zaak.
In 1513 betaald aan drie boodschappers die het bericht brachten dat de Geldersen in Stolwijk waren: 4 schellingen groten.
In 1514 naar Den Haag gereisd op aanschrijven van de Stadhouder en de Raad betreffende het gevangennemen van de heer van Wassenaerde.
In 1515 zijn de slotvoogd, Jacob Minne, Dirck Dirckxz, en Barent Hendrickxz. naar Dordrecht gereisd voor de inhuldiging van onze Genadige Heer.
Gereisd naar Brussel voor de benoeming van de Raad van Veertig
De slotvoogd en Jacob Minne zijn met drie leenmannen naar de graaf van Nassau gereisd ter zake van het nieuwe gerechtshof. Ze waren zeven dagen onderweg.
- 61r
- 61v
- 62r
- 62v
- 63r
- 63v
- 64r
- 64v
- 65r
- 65v
- 66r
- 66v
- 67r
- 67v
- 68r
- 68v
- 69r
- 69v
- 70r
- 70v
- 71r
- 71v
- 72r
- 72v
- 73r
- 73v
- 74r
- 74v
- 75r
- 75v
- 76r
- 76v
- 77r
- 77v
- 78r
- 78v
- 79r
- 79v
- 80r
- 80v
- 81r
- 81v
- 82r
- 82v
61r
[61] [[1]] Betaelt aen een quartier Hout, ende
Turf, daer men vier mede maeckt, voor’t Stadt-Huijs
overmits ’t houwelijck van onsen genadigen Heer, ende
de Dochter van Vranckrijck etc.
[[2]] Anno 1516. de Gelderse nemende
Nieupoort, dat de Stadt-Houder na wederom
wint, etc
[[3]] Tot Antwerpen wert in delibera-
tie gestelt, oft mijn genadigen Heer de Koninck
bestant zoude maken, met Hartogh Carel van
Gelre.
[[4]] Gereijst tot Kalis, ende gemaeckt
een nieuwe Compositie, met de Stapelaers
vande Draperije, voor thien Jaren, ende waren uijt
14 Dagen.
[[5]] Gereijst inden Hage, omme Mr. Frans
van Leeuwen tot Pensionaris te hebben.
[[6]] Anno 1517. Met de Steden van
Delft gecommiteerd, van de Brouwerije, datmen op
de Dorpen in Hollant, niet en zoude eenige
Brouwerijen stellen.
[1] [Houwelijck van onsen genadigen Heer ende Dochter van Vranckrijck.] in de marge
[2] [gelderse nemende Nieupoort] in de marge
[3] [Bestant van Hartogh Carel van Gelder.] in de marge
[4] [Stapelaers vande Draperie.] in de marge
[5] [Mr. Frans van Leeuwen Pensionaris.] in de marge
[6] [Brouwerijen op Dorpen.] in de marge
[61] Betaald voor een kwartier hout en turf, om een vreugdevuur te maken vóór het stadhuis, ter gelegenheid van het huwelijk van onze Genadige Heer met de prinses van Frankrijk.
In 1516 nemen de Geldersen Nieuwpoort in, waarna de Stadhouder het herovert.
In Antwerpen werd overleg gevoerd of de Genadige Heer de Koning een bestand zou sluiten met hertog Karel van Gelre.
Naar Calais gereisd en daar een nieuwe overeenkomst gemaakt met de handelaren in draperieën voor tien jaar. Ze waren veertien dagen op reis.
Naar Den Haag gereisd om mr. Frans van Leeuwen tot pensionaris te laten benoemen.
In 1517 met de stad Delft overeengekomen inzake het brouwen, dat men op de dorpen in Holland geen brouwerijen zou mogen vestigen.
61v
[61 Verso.] [[1]] Gereijst Burgermeester van Utrecht,
ende hebben gepresenteert ses Goude Guldens, om Jan
Jansz. Bailliuw soude wesen, van ’t Lant van Steijn.
[[2]] Geschonken mijn Heer de Stadt-Hou-
wer, als de Dagh-vaert ter Goude was, 24 Stede
Kannen Wijns.
Af-snijden vande Hant / octroeij roerende de hant af te houwen.
[[3]] Octroij roerende datmen op de Yssel niet
en zal Brouwen.
[[4]] Anno 1518. Gereijst inden Hage op
Inbreecken van Spaerdam, om te hebben remedie
op de Rhijn dijck van Soeter water.
[[5]] Gereijst met Emmers ’t Schoon-hoven
inden Brant ende de Emmers weder te vergaren.
[[6]] Gereijst tot Utrecht, om te spreecken
met de Heeren tot Oude-Munster, aengaende de
Heerlijckheijt van ’t Lant van Steijn.
[1] [Jan Jansz. Bailliuw van ‘t lant van Steijn.] in de marge
[2] [Schenkagie aen de Stadt-Houder] in de marge
[3] [op de Yssel niet te brouwen] in de marge
[4] [ Inbreeck van Sparendam] in de marge
[5] [Brant tot Schoonhoven.] in de marge
[6] [’t Lant van Steijn.] in de marge
[61 verso] Naar de burgemeester van Utrecht gereisd; aan hem zijn 6 gouden guldens aangeboden om Jan Jansz. tot baljuw van het Land van Stein te benoemen.
Geschonken aan mijnheer de Stadhouder toen hij op een dagreis in Gouda was: 24 stadskannen wijn.
Afhakken van de hand / recht om een hand af te hakken.
Recht op het verbod om langs de IJssel een brouwerij te vestigen.
In 1518 naar Den Haag gereisd na de dijkdoorbraak te Spaarndam, om het zoete water te beschermen door de Rijndijk.
Met emmers naar de brand in Schoonhoven gereisd en de emmers weer verzameld.
Naar Utrecht gereisd, om te spreken met de heren van het Oudemunster kapittel aangaande de heerlijkheid van het Land van Stein.
62r
[62] [[1]] Gereijst inden Hage omme te spreecken
metten Drossaert van Diest[2], hoe datmen aensetten
zoude om te kiesen, dat nieuwe gerecht.
[[3]] Geschonken de Vrouwe van Wasse-
naer, d’ Excijns van Elf Vaten Biers, als zij hier
gevlucht waren.
[[4]] Anno 1519. Betaelt: De koste van
Luijen doen de Keijser gestorven was.
[[5]] Anno 1520. Gereijst tot Gent om
onsen genadige Heer welkom te heten, ende waren
met hen 4 uijt 47 dagen
[[6]] Anno 1521 Gereijst inden Hage
omme te verwerven, dat men ter Goude niet en zoude
dingen, dan bij monde, ende daer van te vercrijgen
Acte.
[[7]] Gechonken den nieuwen Caste-
leijn Floris van Kijfhoeck een Maeltijt metten
Wijn daer dat Gerechte ende Thresoriers bij
waren ten Eeten ende heeft gekost in alles 26 schel-
lingen 8 Grooten.
[1] [kiesen dat nieuwe gerecht.] in de marge
[2] [n] doorgehaald
[3] [Vrouw van Wassenaer gevlugt.] in de marge
[4] [Keijser gestorven.] in de marge
[5] [genadige Heere tot Gent welckom geheten] in de marge
[6] [ter Goude niet te dingen als bij monde] in de marge
[7] [Floris van Kijfhoeck Casteleijn.] in de marge
[62] Naar Den Haag gereisd om te spreken met de drossaard van dienst over de aanpak van de verkiezing van een nieuw gerechtshof.
Geschonken aan de vrouwe van Wassenaar toen zij hiernaartoe gevlucht was de accijns over elf vaten bier.
In 1519 de kosten betaald voor het luiden van de klok toen de Keizer gestorven was.
In 1520 naar Gent gereisd om onze Genadige Heer welkom te heten. Ze waren met z’n vieren 47 dagen op reis.
In 1521 naar Den Haag gereisd om het recht te verkrijgen dat men in Gouda alleen mondeling zal rechtspreken; en dat te laten vastleggen in een akte.
Geschonken aan de nieuwe slotvoogd Floris van Kijfhoeck toen het Gerechtshof en de thesauriers bij hem te eten waren: een maaltijd met wijn; dit heeft in totaal gekost: 26 schellingen, 8 groten.
62v
[62 Verso.] [[1]] Geschonken een Glas inde Kerck
tot Alckmaer, bij Consent vande Vroetschap,
ende heeft gekost 3 pont 14 schellingen 2 grooten
[[2]] Anno 1522. Gereijst Jacob Gerritsz.
Straetmaker vander Stede wegen tot Delft die
Galgh te meten ende de ordonnantie te zien.
[[3]] Gereijst Mr. Dirck Hendrickxz. inden
Hage den Raedt adverterende van Inbreucken van Leck
Dijck etc.
[[4]] Anno 1523. Jacob Mane, Witten
Goverts Burgermeesteren, ende Mr. Dirck
Hendrickxz, inden Hage ter daghvaert, omme Rap-
port te doen, ende advijs te geven vanden Informatie,
gedaen om den Rhijndick aende Ysseldijck, ende besij-
dijck te bedicken, mitsgaders de estinatie vande
hooghte ende breete vandien.
[[5]] Gereijst inden Hage te Dachvaert,
aen Commissarissen van 3000 Guldens, s’ Jaers
te bezegelen, te verclaren, dat de selve Stede naer
quartie, alleen voor een seste part, ’t zegel daer
voor ter Goude leenen souden, ende met de andere
Stede.
[1] [geschonken een glas tot Alckmaer.] in de marge
[2] [Galgh] in de marge
[3] [Inbreuck vanden Hage Leckdijck.] in de marge
[4] [Bedijckinge vanden Rhijn ende Ysseldijck.] in de marge
[5] [3000 gulden ’s Jaers te bezegelen] in de marge
[62 verso] Geschonken een glas aan de kerk van Alkmaar, met toestemming van de vroedschap. Dit heeft gekost: 3 pond, 14 schellingen, 2 groten.
In 1522 is Jacob Gerritsz., straatmaker van de stad, naar Delft gereisd om de galg op te meten en de verordening in te zien.
Mr. Dirck Hendrickxz. is naar Den Haag gereisd om de Raad te waarschuwen over de doorbraak van de Lekdijk.
In 1523 zijn de burgemeesters Jacob Mane en Witten Goverts, en mr. Dirck Hendrickxz. op dagreis naar Den Haag gegaan, om rapport uit te brengen en advies te geven over de verstrekte informatie om de Rijndijk met een zijdijk aan de IJsseldijk te verbinden, alsmede over de inschatting van de hoogte en de breedte daarvan.
Naar Den Haag gereisd op dagreis om vast te leggen dat aan de commissarissen 3.000 gulden per jaar wordt verstrekt. Die stad zal een kwart betalen, en Gouda en de andere steden van Holland verbinden zich om ieder een zesde deel te betalen.
63r
[63] [[1]] Anno 1524. Gereijst tot Uijtrecht
aende Heere van Oude-Munster, om te versoecke
der Erfpacht van’t Lant van Steijn.
[[2]] Betaelt, schepenen van dat zij
inden Hage geweest hebben, om de Commissarissen
te betalen, aengaende de misdadigen Man, die inde
Heijligen weecke verbrant worden, 19 schellingen
6 grooten.
[[3]] Anno 1525. Gereijst inden Hage,
op’t Schrijven vanden Raet, om den Rhijn Dijck
te heelen aen de Ysseldijck.
[[4]] Betaelt dijversche Bode tot Bode
broot, vande tijdinge te brengen van Victorie,
vande gevanckenisse vanden Coningh van Vranckrijk[5]
te zamen ix schellingen vj grooten
[[6]] Betaelt van Beijeren, ende Luije
van de Victorij, 16 schellingen 8 grooten.
Onse genadige Vrouwe is hier in
gekomen.
[1] [Erfpacht, van’t Lant van Steijn] in de marge
[2] [Misdadige inde heijlige weecke verbrant] in de marge
[3] [Rijndijck ende Ysseldijck.] in de marge
[4] [gevanckenisse vande Coninck van Vranckrijck] in de marge
[5] [n] interlineair
[6] [utsupra] in de marge
[63] In 1524 naar Utrecht gereisd om de heer van Oudemunster te verzoeken om de erfpacht van het Land van Stein.
Betaald aan de schepenen die naar Den Haag zijn geweest om de commissarissen te betalen voor de verbranding van een misdadiger in de heilige week: 19 schellingen, 6 groten.
In 1525 naar Den Haag gereisd op schriftelijk verzoek van de Raad, over het voorstel om de Rijndijk aan de IJsseldijk te verbinden.
Betaald voor fooien[1] verstrekt aan diverse boodschappers die het bericht brachten van de overwinning op en de gevangenneming van de koning van Frankrijk. Tezamen 9 schellingen, 6 groten.
Betaald voor het beieren en luiden van de klokken voor de victorie: 16 schellingen, 8 groten.
Onze genadige Vrouwe is hier aangekomen.
[1] bodebrood, gift voor de brenger van een goede boodschap
63v
[63 verso.] [[1]] Gereijst Cornelis Bosch tot
Antwerpen, om te koopen seeckeren Blaeuwe Steenen,
om ’t Stadt-huijs mede te plaveijen.
[[2]] Gereijst Mr. Dirck den vien September
tot Schoon-hoven, met besloten Brieven, daer bij den
Tollenaer aldaer bevolen wert, bij haer Vrijdom deser
Stede te laten, bij haer vanden Tol. Etc.
[[3]] Gereijst Mr. Dirck den xiiien September
in den Hage, om te verpachten dat School.
[[4]] Gegeven van Bode-broot vande Tijdinge
dat ons geboren was een Jonge Prins, de Keijsers-
Sone 3 schellingen 4 grooten.
[[5]] Geschoncken den Graef van Buijen
als hij ter Goude was, des daeghs na St. Jans-
Dagh, den grooten Brant was, een maeltijt van 4 pont,
12 schellingen.
[[6]] Betaelt 5 Gesellen die geluijt heb-
ben drie Poosen daegs, als de Jonge Keijsers Soon
was gebooren 4 schellingen 2 Grooten.
[[7]] Anno 1528. Uijtrecht wort ingenomen
ende getracht te brengen, onder de Jurisdictie vande
Keijserlijcke Majesteit te gekrijgen.
[1] [Anno 1527. Blauwe steenen, om ’t Stadt-huis mede te plaveijen.] in de marge
[2] [Tollenaer, tot Schoonhoven.] in de marge
[3] [verpachtinge van’t School.] in de marge
[4] [geboorte van Keijser sone.] in de marge
[5] [Schenckagie aenden graef van Buijren.] in de marge
[6] [Luijen over des Keijsers Zoon.] in de marge
[7] [Uijtrecht wort ingenomen.] in de marge
[63 verso] In 1527 is Cornelis Bosch naar Antwerpen gereisd om bepaalde blauwe stenen[1] om het stadhuis mee te plaveien.
Op 6 september is mr. Dirck naar Schoonhoven gereisd met vertrouwelijke brieven waarin de opdracht stond aan de plaatselijke tollenaar[2] om de stad te vrijwaren van tolheffing.
Mr. Dirck is op 13 september naar Den Haag gereisd om de school te verpachten.
Fooi gegeven aan de boodschappers van het bericht dat er een jonge prins, zoon van de Keizer, is geboren: 3 schellingen, 4 groten.
Geschonken aan de graaf van Buren toen hij in Gouda was daags na de grote brand tijdens Sint-Jansdag (24 juni): een maaltijd van 4 pond, 12 schellingen.
Betaald aan de vijf gezellen die drie maal de klok geluid hebben op de dag van de geboorte van de zoon van de Keizer: 4 schellingen, 2 groten.
In 1528 is Utrecht ingenomen en er wordt getracht deze stad onder de jurisdictie van de Keizerlijke Majesteit te brengen.
[1] plavuizen van Belgisch hardsteen
[2] persoon belast met het innen van de tolgelden
64r
[64] [[1]] De Pais is gemaeckt tusschen de
Keijserlijcke Majesteit, ende den Heere van Geldere
[[2]] Anno 1529. Gereijst Thimphe-
riaen een Loope, omme te soecke, ende vragen de
remedien vande swetende sieckte.
[[3]] Geschonken mijn Heere de Vica-
rius van Utrecht, bij consent van de Camere,
om dier willen dat de Gemeente geconsenteert
was, Boter te Eeten, tot Palm toe, een salm
die gekost hadde 4 schellingen, 10 grooten.
[[4]] Anno 1530. Gereijst tot Oude-
water, de Daghvaert, op de Materie van de
verheelinge, vanden Rhijndijck aende Ysseldijck.
Vrouwe Margarita is Overleden.
[[5]] Anno 1531. Gereijst Mr. Dirck
aen Heemraet tot Rotterdam, om te defenderen
de Jurisdictie vanden Brouck, etc.
De Keijserlijcke Majesteit Ordonneert zijn Sus-
ter als Regentes.
[1] [pais tusschen den Keijser ende gelre.] in de marge
[2] [sweetende sieckte.] in de marge
[3] [geschenk aende vicarius van Utrecht.] in de marge
[4] [Rijndijck- Ysseldijck] in de marge
[5] [Jurisdictie van Brouck.] in de marge
[64] Er is vrede getekend tussen de Keizerlijke Majesteit en de heer van Gelre.
In 1529 is Thimpheriaan Loope op reis gegaan om een remedie te vinden tegen de zwetende ziekte [1].
Geschonken aan de vicaris van Utrecht – nadat door de Kamer aan de gemeente was toegestaan om tot aan Palmpasen toe boter te eten – een zalm, die 4 schellingen, 10 groten heeft gekost.
In 1530 dagtocht naar Oudewater voor de kwestie van de verbinding van de Rijndijk aan de IJsseldijk.
Vrouwe Margarita is overleden.
In 1531 is Mr. Dirck naar de heemraad in Rotterdam gereisd om de verdediging te voeren in de rechtszaak omtrent de Brouck[2]
De Keizerlijke Majesteit benoemt zijn zuster als regentes.
[1] een besmettelijke ziekte die veel slachtoffers eiste
[2] voormalige gemeente tussen Gouda en Waddinxveen, in 1870 opgeheven
64v
[64 Verso.] [[1]] Gereijst de Casteleijn in Meij
1531. Inden Hage omme het nieuwe Gerecht
te halen.
[[2]] De Brugh voor den Hoorn is gemaeckt,
ende de Steen gekost tot Aelst, ofte vijlvoorden
[[3]] Anno 1535. Gereijst tot Haerlem
aenden Heemraet van Rijnlant, versoecken datse een sluijs
zouden willen maecken inden Ysseldijck, achter ’t Slot,
om Water te beter te mogen lossen etc.
[[4]] Anno 1535. Gereijst, den xxviien
Januarij in den Hage aende Raet, ende oock om te
consuleren, op de inconvenenten vande gevangen Poorter,
die Herdoopt zijn ende van suspecte ende figitive.
[[5]] Anno 1536. Den Pals-Grave ver-
soeckt assistentie van xl Schepen Volckx
ende Victualie ende geschut omme denemarcken
te Conquesteren.
[[6]] Delftschen Brant, In dit selfde
Jaer Sterft Erasmus van Rotterdam,
tot Basel.
[[7]] Geschonken den Hertogh van Mec-
khelenburgh, doe hij passeerden, vier Steden kannen Wijns,
de Kanne 5 ½ Groot.
[1] [Nieuwe gerecht] in de marge
[2] [Brugh voor den Hoorn.] in de marge
[3] [sluijs achter’t Sloth.] in de marge
[4] [Poorters Herdoopt] in de marge
[5] [Assistentie Palsgrave] in de marge
[6] [Delfsen Brant.] in de marge
[7] [geschenck aenden hertog van Meckelenburgh.] in de marge
[64 verso] De slotvoogd is in mei 1531 naar Den Haag gereisd om het nieuwe gerechtshof te verwelkomen
De brug bij Den Hoorn is gemaakt en de kosten van de stenen zijn betaald aan Aalst en Vilvoorde.
In 1535 naar de heemraad van Rijnland in Haarlem gereisd met het verzoek een sluis achter het slot in de IJsseldijk te maken om het water beter te kunnen lozen.
Op 27 januari 1535 naar de Raad in Den Haag gereisd om advies in te winnen over de bezwaren van de gevangen genomen poorters die herdoopt zijn en verdacht worden vluchtgevaarlijk te zijn.
In 1536 verzoekt de Paltsgraaf assistentie van veertig schepen met bemanning, victualiën en geschut om Denemarken aan te vallen.
Brand in Delft. In datzelfde jaar sterft Erasmus van Rotterdam te Bazel.
Betaald voor de hertog van Meckelenburg toen hij hier op doorreis was, vier stadskannen wijn, elk 5 en een half groot.
65r
[65] [[1]] Anno 1537. Gereijst den 5en februarije
Inden Hage om achtervolgende des Vroetschaps
Conclusie te consulleren, op ten Eijsch ende questie,
gemoveerd bij den Casteleijn, ende Schout, Adriaen
van Crimpen, Contera deser Stede.
De Keiserlijcke Majesteit Wort een Jonge soon ge-
boren.
[[2]] Anno 1538. Gereijst in den Hage,
omme onder den Raet te brengen, de questie vanden
Casteleijn, navolgende de Conclusie van de Vroetschap
[[3]] Paijs tusschen de Keiserlijcke Majesteijt,
ende den Coninck van Vranckrijck.
[[4]] Anno 1539. Gereijst in den Hage
op den sesten Meije, beroerende dat de Scholaster
na de Schole niet en ziet, ende dat den Secretaris
die vanden Gerechte, negeert haer Vrijdomme
van ouden harkomen, ende die Schepenen, haer Regt
van’t Segelen niet en betaelt, vertoont die suspitie
ende murmuratie, die daer vallen onder de ge-
meente, overmits dat de Schout, ende Secretaris
twee swagers zijn, etc.
[[5]] Geschoncken den Pensionaris van
Gent, als hij ter Goude was, alsmen seijde
fugitijf 2 Stede Kannen.
[1] [Eijsch van Castelain contra deser Stede.] in de marge
[2] [utsupra] in de marge
[3] [Paijs tusschen den keijser, ende Vranckrijck.] in de marge
[4] [Scholasters vande Schole.] in de marge
[5] [geschenk Pensionaris van Gent.] in de marge
[65] Op 5 februari 1537 naar Den Haag gereisd om volgens het besluit van de vroedschap advies in te winnen over de eis en de zaak die de slotvoogd en schout Adriaen van Crimpen tegen deze stad hebben ingebracht.
De Keizerlijke Majesteit heeft een zoon gekregen.
In 1538 naar De Haag gereisd om het besluit van de vroedschap in de zaak van de slotvoogd bij de Raad aanhangig te maken.
Vrede tussen de Keizerlijke Majesteit en de koning van Frankrijk!
Op 6 mei 1539 naar Den Haag gereisd over de kwestie dat de schoolmeester en de secretaris van het gerecht niet naar de school omzien, de vrijheid om oude bronnen te onderzoeken negeren, en de vergunning voor het hebben van een school niet betalen aan de schepenen. Er is achterdocht en er zijn klachten over de gemeente, omdat de schout en de secretaris zwagers zijn.
Aan de pensionaris van Gent, toen hij zogezegd als vluchteling in Gouda was, geschonken twee stadskannen.
65v
[65 verso] [[1]] Betaelt: tot Dordrecht, voor een
toelast Rinse Wijn, die de Burgermeester
hebben doen kopen, omme ‘t schencken mijn genadigen
Vrouwe, indien zij ter Goude gekomen hadde, als
zij in hollandt was, ende stondt met den onkosten
voor 7 pont 13 schellingen 4 Grooten.
[[2]] Betaelt den Auditeur inde kamer
van Rekeninge in den Hage, voor drie besloten
Brieven, beroerende de schole, ’t Officie van den Secre-
taris, ende oock Schout Ambachten etc.
[[3]] Is tijdinge gebracht, als dat de Keijserlijcke Majesteit
was in Vranckrijck, op zijn Comste herwaers
over.
[[4]] Anno 1540. Gereijst tot Gent,
omme met d’ anderen groote Stede van Hollant, den
Keijser welckom te heeten.
[[5]] Gereijst tot Brussel, om afscheijt
te nemen
[[6]] Anno 1541. Gereijst tot Macchelen
op de xxi Martij, om aen te nemen (volgende de
Conclusie vande Vroetschape), Mr. Cornelis van
Hogelande tot een Pensionaris.
Gereijst inden Hage ter dachtvaert
[1] [utsupra genadige Vrouwe.] in de marge
[2] [Schole.] in de marge
[3] [Keijser in Vranckrijck.] in de marge
[4] [utsupra Welkom] in de marge
[5] [utsupra afscheijt] in de marge
[6] [Mr. Cornelis van hogelande Pensionaris.] in de marge
[65 verso] In Dordrecht is betaald voor een groot vat rijnwijn die de burgemeesters hebben laten kopen om aan mijn Genadige Vrouwe te schenken voor het geval zij Gouda zou aandoen als zij in Holland was. Het kwam ons, met de onkosten, te staan op 7 pond, 13 schelling en 4 groten.
Betaald aan de financiële ambtenaar van de Rekenkamer in Den Haag tijdens de rechtszitting voor drie verzegelde brieven over de school, het ambt van secretaris en ook over het ambt van de schout.
Er kwam een bericht binnen dat de Keizerlijke Majesteit in Frankrijk was, op weg hiernaartoe.
In 1540 naar Gent gereisd om met de andere grote steden van Holland de Keizer welkom te heten.
Naar Brussel gereisd om afscheid te nemen.
Op 21 maart 1541 naar Mechelen gereisd om in overeenstemming met het besluit van de vroedschap mr. Cornelis van Hogeland aan te stellen als pensionaris.
66r
[66] [[1]] beroerende den Prince van Orainge te sien accep-
teren het Stadt Houderschap van Hollant etc.
[[2]] Geschoncken den Heer Schorel
een zilvere Water-Pot wegende xxi Onsen
5 Engelse d’onse om 5 schellingen 8 Grooten.
[[3]] Anno 1542. Gereijst Huijgh Ger-
rits, Burgermeester, metten Pensionaris tot
Bruijssel, om te verwerven, renovatie op out octroij
van ’t quartier mijls, ende is geobtineert etc.
[[4]] Gereijst den xiiij Julij in den Hage,
omme aldaer te vernemen aen den Raet, naer de
genen dewelcke de geene Vrouwe onlanghs Ver-
brant gesubordineerd souden mogen hebben, tot der accu-
satie van veele diversche Poorters, deser Stede,
ende betaelt voor Copie autentijcq van de Senten-
tie, daer bij de verschreven Vrouwe, bij den Hoven
van Hollant gecommandeert is geweest, ten vierde
2 schellingen 4 Grooten.
[[5]] Anno 1543. Gereijst om te verne-
men tot Schoonhoven, ende Utrecht, waer de
Gelderse ’t Hooft hadden, oock te vernemen seeckere
tijdinge van Amersfoort.
[[6]] Gechonken Mr. Hippolitus als hij
quam in Commissie om den Rector te Vangen.
[1] [Prince van Orainjen Stadt-houder.] in de marge
[2] [geschenk aen de Heer Schorel] in de marge
[3] [Octroeij quartier mijls] in de marge
[4] [Vrouwe in den Hage verbrant] in de marge
[5] [Amersfoort] in de marge
[6] [Recktoor gevangen.] in de marge
[66] Gereisd naar Den Haag voor een vergadering om getuige te zijn van de aanstelling van de prins van Oranje als stadhouder van Holland, etc.
Aan de heer Schorel is een zilveren waterkan geschonken die 21 ons weegt, 5 engelsen per ons, voor 5 schelling en 8 groten.
In 1542 is burgemeester Huigh Gerrits met de pensionaris naar Brussel gereisd om het oude privilege van een kwart mijl te hernieuwen. Dat is verworven.
Op 14 juli naar Den Haag gereisd om daar bij de Raad te informeren naar diverse poorters van Gouda die, door de onlangs verbrande vrouw, belasterd zouden zijn waardoor ze in staat van beschuldiging waren gesteld. Voor een gewaarmerkt afschrift van het vonnis volgens welk de genoemde vrouw door het Hof van Holland veroordeeld is tot de brandstapel, zijn 2 schellingen en 4 groten betaald.
In 1543 naar Schoonhoven en Utrecht gereisd om te vernemen waar de Geldersen de sterkste troepenconcentratie hadden en ook om bepaalde berichten uit Amersfoort te horen.
Aan mr. Hippolitus geschonken toen hij met een volmacht kwam om de rector gevangen te nemen.
66v
[66verso] [[1]] Anno 1544. Gereijst in den Hage, om te
vervolgen aende Camer van Rekeninge, datmen den
Tollenaer van Uijtrecht, onse Poorters, komende
met off deur Uijtrecht, Tol vrij zullen laten passeren,
als zij vertoonen vertolt te hebben tot Amersfoort.
[[2]] Betaelt den 5en Julij bij den Pensiona-
ris, van Rapport ende sententij Gelt, inde saecken ge-
deudeert bij den Hove van Hollant, tusschen dese Stadt-
houder,’t Proces aengenomen hebbende, voor Mr. Cornelis
Jans Rectoor, Ccontra pastoor vicarien, ende Memorij
Heeren van St. Jans Kercke, beroerende de Vrachten
van de Vacerende Scholasterije, etc.
Paijs tusschen de Keizerlijcke Majesteit ende de
Koninck van Vranckrijck.
[[3]] Gereijst den 24e Januarij. Des Pensio-
naris tot Leijden, Haerlem Delft om te commu-
niceeren, met de regeerders der zelver Steden, hoe
de Regeerders van dese Stede het souden mogen hebben,
ende dragen inde saeck van Cornelis Andriesz gevan-
gen, indien ’t Hof niet admitteert, de appellatien bij desen
Steden gedaen etc.
Nota: dit was een Poorter ende
Wilde ’t Hoff, dat hij te hove overzonden soude worden.
[1] [Tollenaer tot Uijtrecht] in de marge
[2] [Proces Rectoor] in de marge
[3] [Anno 1545. Reijse tot Leij-den, Haerlem, ende Delft, om een poorter die ’t hof wilde overgezonden hebben.] in de marge
[66 verso] In 1544 naar Den Haag gereisd om een proces te beginnen bij de Rekenkamer, opdat men de tolwachter van Utrecht opdroeg onze poorters, wanneer zij langs of door Utrecht reizen, vrij te laten passeren als zij laten zien dat ze tol betaald hebben in Amersfoort.
Op 5 juli 1544 heeft de pensionaris betaald voor het rapport en het vonnis in de zaak die beslist is door het Hof van Holland. De zaak ging tussen Gouda, dat optrad namens rector meester Cornelis Jansz, tegen de pastoor-vicaris en de memoriemeesters van de Sint-Janskerk over de opbrengsten van het ambt van toezichthouderschap dat vacant was.
Vrede tussen de Keizer en de koning van Frankrijk.
Op 24 januari 1545 is de pensionaris naar Leiden, Haarlem en Delft gereisd om met de bestuurders van die steden van gedachten te wisselen over hoe de gedragslijn van de bestuurders van Gouda zou moeten zijn in de zaak van de gevangen gehouden Cornelis Andriesz, indien het Hof het beroep door Gouda gedaan, niet toewijst.
Opmerking: hij was een poorter en het Hof van Holland wilde dat hij naar het Hof gestuurd zou worden.
67r
[67] [[1]] Gereijst tot Uijtrecht, om met de
Staten, Inspectie te nemen, van ’t Diepen
van de Yssel.
Den xvijen Augustus, gereijst Huijg
Gerritsz hopcooper tot Bruijssel, op ter
Dacht-vaert.
[[2]] Anno 1546. Gereijst inden Hage
omme te vernemen van ’t Secretaris ampt hoe
Mr. Cornelisz van Hollant zijn devoor in't
verpachten van ’t zelve Secretarissschap indirec-
telijcken gedaen hadde.
[[3]] Gereijst in de Hage omme te con-
suleelen met Raet van Hollant inde saeck
van twee geapprendeerde Vrouwe dien zeijde
't overneren te wesen.
Hollant verdachvaert de Stadt.
[[4]] Gereijst een Burgermeester met eenige
van de Vroetschap op honinge, bij den Heere
van Assendelft, volgende de Conclusie van de
Vroetschap. In desen Jaers werde de Gouwe[5] gediept
[[6]] Gewonnen Sententie tegen die van Schoonhove.
[1] [Diepen vande Yssel.] in de marge
[2] [Secretaris Ampt] in de marge
[3] [Tovernessen] in de marge
[4] [Reijse op hooninge Diepen vande gouwe.] in de marge
[5] [d] vervangen door [w]
[6] [sententie tegens Schoonhoven gewonnen.] in de marge
[67] Naar Utrecht gereisd om met de Staten het uitbaggeren van de IJssel te inspecteren.
Op 17 augustus is Huijg Gerritsz Hopcooper naar Brussel gereisd voor een vergadering.
In 1546 naar Den Haag gereisd om iets over het secretariaatsambt te horen, namelijk hoe mr. Cornelis van Holland bij het verpachten van dat secretariaatsambt indirect zijn plicht had gedaan.
Naar Den Haag gereisd om met de Raad van Holland te overleggen over de kwestie van twee gevangengenomen vrouwen van wie men zei dat het tovenaressen waren.
Cornelis van Holland daagt de stad voor het gerecht.
Een burgemeester is met enige leden van de vroedschap naar slot Honingen gereisd, naar de heer van Assendelft, zoals besloten was door de vroedschap. In dit jaar is de Gouwe uitgebaggerd.
Het proces tegen Schoonhoven is gewonnen.
67v
[67verso] [[1]] Anno 1547. Geschoncken den Stadt-
houder, mijn heer van Beveren, een Paert, daer voor
betaelt met Wijnkoop, ende haster Gelt, 12 ponden
Vlaems.
[[2]] Victorije vande Keijserlijcke Majesteijt
Contra die van Saxen.
[[3]] Anno 1548. Gereijst ter Dachvaert
tot Dordrecht, op de saeck van de Koningen, ende
de Neringe te platte Lande, etc.
[[4]] Den vj October gereijst tot Brussel,
om te Congratuleeren, de Keijserlijcke Majesteit van zijn weder-
komste uijt Duijslant.
[[5]] Anno 1550. Gereijst tot Dordrecht
den xxviij September ende hebben met ten anderen
Staten van Hollant, ontfangen, ende gesworen, ofte
gehult, den Jongen Prins, achtervolgende de oude
herkomen, broederlijck ende bij de Acte daer van
wesende. etc.
[[6]] Den 1en October, achtervolgende ’t Schrij-
ven van de Majesteijt, van de Coninginne te com-
pareren aengesiens Briefs in Notabele Dingen,
met proccuratie tot Amsterdam, omme aldaer
[1] [geschenck, den heere van Beveren Stadthouder] in de marge