De Civitates orbis terrarum van Georg Braun en Frans Hogenberg bestaat uit zes delen. Model voor deze atlas stond het Theatrum Orbis Terrarum van Abraham Ortelius (1e editie Antwerpen 1570).
Het Streekarchief Midden-Holland heeft één exemplaar van de Civitates orbis terrarum, zes delen in drie banden.
De delen van de Civitates zijn gepubliceerd tussen 1572 en 1617. De beschreven plaatsen lijken lukraak over de delen van de atlas verspreid te zijn: er is weinig of geen systeem in te ontdekken.
Gouda wordt twee keer afgebeeld. Eenmaal in deel 3: het aangezicht van de stad vanaf de Hollandsche IJssel (samen met het aangezicht van Rotterdam) op kaart nummer 31. En in deel 4 zit de stadsplattegrond van Gouda als kaart nummer 14 (Gouda, SAMH, Librije, 0190. 8351, [olim 2311 G 2]).
Voorts bevat de kaartencollectie van het Streekarchief enkele losse plattegronden van Gouda uit verschillende edities van de atlas (dus met afwijkende beschrijvingen van de stad).
De beschrijvende teksten in de meeste edities zijn in het Latijn. Deze Latijnse edities zijn ook niet zeldzaam. Het lijkt dat de atlas vooral bedoeld is voor de geleerde bovenlaag, juist omdat er nauwelijks volkstalige edities uitgebracht zijn. Er zijn verschillende herdrukken geweest. De beschrijvende teksten bij de kaarten zijn daarbij dikwijls bewerkt en uitgebreid.
deel 3 - kaart 31 (1575)
Gouda
Gouda, Praeclarum Hollandiae oppitum (oppidum), sextum et ultimum inter Hollandiae
status locum obtinens, circa annum Salutis M.CC.LXXII. sub Comite Floren-
tio a quo civicis et praecipuarum urbium donatur privilegiis, conditum ad ri-
pam Isselae flu[v]ii, situ est periucundo. Quippe olim obstructo Rheno, circa pagum
Catvvik, et praesidium Britonum, duo fluuii, nimirum, Issela et Lecka, qui se in
Mosam exonerant enati sunt. Itaque cum non pateret libera navigatio, et exi-
tus in mare; per alveos et fossas, flumina circumducta sunt, atque eo loco, ubi
nunc Gouda sita est, fossa incurvata et flexuosa, quae Gouda appellatur, et oppido
nomen dedit, in Rhenum Leidensem ad vitandum mare, et loca remotiora, de-
ducta est, obiecta tamen Sclusa, quam vulgo vocant ne fluxu Isselae campi inunda-
rentur. Tum tuta navium statio ibidem originem cepit, habitationes et diversoria, hac de caussa, ali-
quot excitata in aggere. Et nova, hac occasione orta societas, tanta, brevi temporis sucessu, incremen-
ta sumpsit, ut palustrium passim locorum agrestes habitatores pertaesi, qui variis antea locis sparsim
habitabant, iuxta aggerem, locum altiorem convenerint, et Ecclesiam, quo rei imprimis sacrae, et religi-
oni vacarent, huc transtulerint. Quae quidem consociata Batavorum multitudo, loci opportunitate us-
que adeo brevi tempore crevit, ut urbis formam, fossas ac moenia, quo liberius et tutius hic habitaretur,
locus ipse desideraret. Qui sub Florentio Comite, ut dictum est, ius civium est consecutus. Demum. Co-
mites Blesenses, quorum ditionis postea Gouda facta est, cum animadverterent, oppidanorum frequen-
tiam, plurimum ob quotidiana incrementa augeri, oppido pomoeria, fossas, ac moenia, latiori spacio, ea
nimirum amplitudine produxerunt, qua se modo visenda exhibent. Recipit autem Goudanum hoc
oppidum in dies aquam ex maris fluxu, atque refluxu, mundam tamen, defaecatam ac dulcem, excoquendae
cerevisiae accommodatissimam; cui Hollandicum solum, neque colore, neque sapore parem habet. Eam
commoditatem Isselae alveus oppidanis suppeditat. Verum propter frequentes et exuberantes eius in-
undationes, Florentius Comes, eius nominis V. (qui in venatione plus viginti vulneribus confossus,
periit) Anno Salutis M.CC.XC.VI. Vltraiectensis Episcopi consensu, naturalem Isselae alveum, in pa-
go Vreesvvick, haud ita procul a Viana, obstruxit. Hinc factum est, ut antiquus ille alveus, paulatim enata
ex sordibus terra minuatur. Ars Typografica, paucis, imo nullis ante in Hollandia cognita (nam quic-
quid librorum tum erat in usu, monachi assiduo labore et magna diligentia scribebant) Goudae primum
in notescere, et in usu haberi coepit, in domo fratrum Collationis. Primaria urbis Ecclesia, eleganti stru-
ctura et praecelsa turri conspicua, bis a prima fundatione tota exusta fuit, Anno nimirum salutis M.D-
XII. igne coelitus tacta. Et anno M.CCCC.XXXVIII. eo incendio, quo oppidum universum, deforma-
tum periit. Haec vero Ecclesia, qua modo praecellit structura, magnifice restaurata, conspicitur.
Gouda
Gouda, een belangrijke Hollandse stad, die de zesde en laatste plaats inneemt onder de staten van Holland. De stad is rond het jaar 1272 na Chr. gesticht onder graaf Floris, die ook de burgerlijke privileges en de bijzondere stadsrechten verstrekte. Gouda heeft een zeer plezierige ligging aan de oever van de IJssel. Ooit zijn er na het verzanden van de monding van de Rijn in de buurt van Katwijk en de Brittenburcht twee rivieren gevormd, namelijk de IJssel en de Lek, die hun water afvoeren naar de Maas. Omdat er zo na de verzanding van de Oude Rijn bij Katwijk geen vrije scheepvaart en uitgang naar zee meer bestonden, zijn de rivieren door bestaande en gegraven beddingen omgeleid. Op de plaats waar nu Gouda ligt, wordt de scheepvaart via een bochtig en kronkelend kanaal, dat de Gouwe genoemd wordt en dat haar naam aan de stad gegeven heeft, naar de Oude Rijn en naar verder gelegen plaatsen geleid. Dit bood de mogelijkheid om de zee te vermijden. De Gouwe is afgesloten door wat in de volksmond een sluis genoemd wordt. Deze moet voorkomen dat door de vloed in de IJssel de velden onder water komen te staan.
Vervolgens is daar een veilige haven voor schepen ontstaan en daarna is een aantal woningen en herbergen gebouwd op de dijk. De nieuwe gemeenschap die hierdoor ontstond, breidde zich in korte tijd uit. Zodanig dat de boerenbewoners die er genoeg van hadden om op verschillende plekken in de moerasachtige omgeving te wonen later naast de dijk op een hoger gelegen plek bij elkaar gingen wonen. Zij brachten hun kerk hier naartoe over om zich daar vooral met gewijde en godsdienstige zaken bezig te houden.
De groep Hollanders groeide hier door de gunstige ligging in korte tijd zo snel dat hun woonplaats vroeg om een versterkte stad met grachten, waardoor men hier vrijer en veiliger kon wonen. Deze plaats kreeg zoals gezegd onder graaf Floris stadsrechten. Toen Gouda later onder het gezag van de graven van Blois was gekomen, zagen die dat de bevolkingsdichtheid met de dag toenam. Daarom hebben zij de stadsgrenzen, de grachten en de muren verlegd voor meer ruimte tot de omvang die de bezoekers van de stad nu nog kunnen zien.
Deze Goudse stad krijgt elke dag door de werking van eb en vloed van de zee water binnen, maar dat is schoon, zonder uitwerpselen en het is zoet en buitengewoon geschikt voor de bierbrouwerij. Wat smaak en kleur betreft vindt men dat op Hollandse bodem nergens. Dit voordeel geeft de IJssel aan de inwoners van de stad. Vanwege de veelvuldige en overvloedige overstromingen heeft graaf Floris echter in 1296 met instemming van de bisschop van Utrecht, de natuurlijke bedding van de IJssel in het dorp Vreeswijk, niet ver van Vianen, afgedamd. Dit was er de oorzaak van dat de oude bedding langzaam maar zeker dichtslibde. Deze Floris was de vijfde van die naam en ook de man die tijdens de jacht vermoord werd door de edelen met twintig dolksteken.
De boekdrukkunst begon in Gouda voor het eerst bekend te worden en in gebruik te komen in het huis van de Collatiebroeders. Voorheen was deze in Holland aan weinigen, of beter aan niemand bekend. Wat er toen aan boeken in gebruik was, werd in een continue productie met grote ijver geschreven door de monniken.
De hoofdkerk van de stad, een opvallend gebouw door haar fraaie uiterlijk en haar zeer hoge toren, is wel tweemaal tot op de grond toe afgebrand, namelijk in 1512[1] door blikseminslag en in 1438 bij de brand die de hele stad in de as legde. Maar deze kerk, prachtig gerestaureerd, is nu te zien met haar schitterend uiterlijk.
[1] Het werkelijke jaartal van de tweede brand was 1552
deel 4 - kaart 14 (1588)
Gouda
Gouda, sexta in statibus Hollandiae civitas, urbs celebris, et secundum nominis sui etymologiam, vere aurea, sive situm
et amoenitatem Batavi agri, in qua aedificata est, sive multiplicem aquarum commoditatem, qua irrigua passim est, spe-
ctes. Unde Chrysopolim auctor quidam non inelegans patriam hanc suam nuncupat. Haec circa annum salutis M.CC.
LXXII. sub Florentio V Vilhelmi Rom.[ani] Regis Filio Comite, a quo civibus primum privilegiis donata, condita ad Isalae
fluminis ripam, situ, quam periucundo excellit, idque hac, uti constat, occasione, olim quippe, Rhenus alio ostio fluminum
ma(t)ri se coniunxit. Nam ad armamentarium Rom.[ani] C.[aesaris] Caligulae speculum, postea arcem Britonum dictam, in maritimo
littore, pago Catthorum, vulgo Catvvick, ea parte qua Rhenus, modico, ut Plinius loquitur, Alvio, in mare se effunde-
bat, cui proximus antiquo Rheno impositis pagis, Rheinsburg, id est Burgum Rheni arx, certo indicio flumen huc olim
Oceanum petere solere, dubio procul est. Porro meatum, hunc inter medium inter duo Rheni ostia, Helinum scilicet et
Fleum, qui ab op[p]ido Rheno, prope Dorestadio a tergo Bataviam, usque in Oceanum perpetuo decursu alluebat, hoc mo-
do obstructum esse, (ut ait Cornelius Aurelius, Erasmi Rotterodami quondam praeceptor in suo de Batavia libro primo)
haud semel ex vetustissimis Trajectinorum chronicis legimus: tempore enim Hungeri (qui undecimus a B. VVillebrordo praesidebat Episcopus) cum
Dani iuxta S. Friderici prophetiam Traiectum, totamque Hollandiam hostiliter devastassent, visae sunt in caelo stellae, inter se concurrere, fulgura
Iovisque tela, acrius stridere: flumina supra modum augeri, et crescere, quod utique non tantum ad praesens damna inferre, verum etiam et aliqua sig-
nificare futura B. Isidorus testatur. Quid multis? tanta Circio diuscule flante, facta est in Cathvvico, versus Leidas maris inundatio, ut ad Traiecti moe-
nia pisces marini caperentur. Sursum quoque Rhenus tum grandi pridem nive perauctus veterem secum Iordanis adducens tragoediam, conversus est
retrorsum, qui dum (concertantibus invicem aquis ventorum violentia) in mare decessum non haberet, omnes prope egressus ripas, invadit conti-
nentem, mox pecora involvens et homines, tristem ubique sui excursus relinquebat imaginem: ita, ut etiam ipsa sit Ambiorum Batua, Deucalionis
saecula lugeret innovata. Tum arbores sylvaeque propter marini gurgitis salsedinem arefactae, tandem effractis viribus, ventorum turbine sunt disie-
ctae, quas ad hanc quoque diem vidimus, apud veteres aquas alibique e terrae visceribus erui, et in cuniis incisas, sarciendis domorum tectis regulatis
coaptari. Hoc igitur mali afflicti, et animo consternati omnes, qui circum circa morabantur Batavi scilicet et Traiectini, Batavi quoque Hollandi
sibi posterisque suis de maiori periculo provisuri, deliberato diu censuere decreto, ut ab urbe Dorestado, ab utraque ripa modici amnis, a Rheno de-
orsum Viennam versus stillantes, (Leccam dicunt) aggeres construerent, et in eo effossis ruderibus manu facto meatu Rheni fluentia deflectere, quo u-
nanimi studio, ardentique opera, et plurimis denique impensis pro communi utilitate elaboratum est, et efficaciter absolutum. Hactenus ille. Hinc
duo flumina celebria, Leca scilicet et Isala, qui se diversis meatibus in Mosam exonerant, enata sunt.
Itaque cum non pateret deinceps libera naviga-
tio, et exitus per intermedium, antiqui Rheni ostium (quod deinceps voluentibus annis obstructum fuit per maris aestum) ad mare per alveos et fos-
sas flumina circumducta sunt, atque eo loci, ubi nunc Gouda, fossa incurvata et flexuaosa, quae etiamnum Gouda appellatur, et oppido nomen dedit, a
Rheno Leidensi, ad vitandum mare, et remotiora loca deducta est. Obiecto tamen repagulo, quod vulgo Schlusam vocant, ne fluxu Isalae campi inunda-
rentur. Hac occasione, tuta navium statio, eo loci orta, ubi telonium Comitis, et ad telonii defensionem arx habebatur, habitatores et diversoria aliquot
excitata in aggere, et nova coacta societas, tanta demum incrementa sumpsit, ut palustrium locorum agrestes pertesi, qui variis locis sparsim habitabant,
ad aggerem situ tutiorem et magis commodum convenerint, et Ecclesiam suam parochialem, quam in palustribus propinquam ligneam habebant, eo
transtulerint. Extat eiusdem Ecclesiae veteris monumentum, quod hodie antiquum coemiterium appellant. Ad quod pridie ascensionis domini, in die-
bus Rogationum solennis processio, de more, celebrari solet. Quae quidem consociata agrestium Batavorum multitudo, loci opportunitate, usque adeo
brevi tempore excrevit, ut iustam op[p]idi formam, fossa, ac moenia locus ipse desideraret, quae sub Florentio Comite praedicto primum sunt aedificari coe-
pta. Deinde vero Blessenses Comites, ex Hannoniensium Comitum stirpe nati (quorum ditionis postmodum Gouda est facta, per haereditatis divisionem,
coeptam per Ioannem Hannoniensem Comitem, eiusque fratrem Blessensem, qui Florentio filio Ioannis, masculo haerede deficiente successit) cum ani-
madverterent propter op[p]idanorum frequentiam ac quotidianas accessiones, plurimum augeri, Goude pomeria latiori spatio circumscripserunt, ea ni-
mirum amplitudine, qua se modo visendam exhibet. Caeterum, propter frequentes fluminis Isalae inundationes, solutis subinde aquarum vi aggeribus,
quae vastissimo alveo. Rheni fluenta excipiebat fluminis superior decursus, non procul a Vienna loco, qui hodie appellatur novus Obex, vulgo der ne-
wer Dam In pago Fresem consensu Ioannis Nassouij, Episcopi Traiectensis, a praedicto Comite Florentio obstructus est. Hinc successu temporis factum,
ut a Gouda, usque ad fluminis superius ostium, circa veteres aquas, Montfortium Iselstadium latissimi campi modo conspiciantur, iniecta per inferius o-
stium maris aestu, paulatim gleba, ubi vastissimus olim alveus fuit, ibi nunc sata et armenta conspiciantur, exiguo relicto fluminis alveo. Haec autem civi-
tas medium quasi locum inter Batavorum munitiones obtinet, celeberrimus undique, et Florentissimis stipata urbibus.
Nam uno quodam modo intuitu,
Veteres aquas, Bellum portum Schonhoviam; VVoudam, Roterodamum, Delfos; Leidam (quam Lugodunum Batavorum Ptolemaeum dicere existimat)
facile intuetur.Pinguissimis undique amoenissimisque cingitur pascuis, fossatis undique distinctis aquis; herbas pecori noxias ager non alit, nocte dieque
vaccas lacte distentas, sine ullo gravioris incommodi metu, pasci in circuitu videt. Quarum admirabili foecunditate, omnis frumentorum penuria, ut et
per universam Bataviam, uberrime compensatur. Quanquam et hic velut in omnib[us] Hollandiae Vrbibus frumenta non desint, ostromacina navigatio-
ne id commodi suppeditante. Quemadmodum nec Linum Goudanus ager producit, et tamen praestantissima tela linea abundat. Prout etiam olim, cum
Anglia non pannum, sed Lanam mitteret, pannos quoque Laneos, sicuti et in omnibus Hollandiae Primariis civitatibus concinnabat, et Germanis ac
Hispanis subministrabat Coreum quoque Hircinum in usum vestium praeparabat, priusquam Colonienses illam arcem a Batavis didicissent. Aedificia
habet tam privata quam publica praecellenti apparatu constructa, Peraugustam in primis et magnificam Ecclesiam, quae unica in urbe Parochialis est, et
media quasi urbe tam ampla conspicitur, ut similem, (unica Harlemensi excepta) non alibi exhibeat Hollandia. Magnitudine enim Metropolitanam Co-
loniensem Ecclesiam, aliquot pedum mensura excedit, cunctis olim ante conflagrationem propter amplitudinem et ornatum admirationi erat, habebat
altaria quinquaginta duo, Campanariam habet turrim altitudine, et pulchritudine praeclaram; in qua campanarum harmonia pro temporum festo-
rumque mutatione, varia modulatione editur. Hanc autem tam conspicuam et amplam Ecclesiam, iam secundum rabidus deformavit Vulcanus, Anno
nimirum 1438, incendio, quod Op[p]ido cum Ecclesia erat commune. Et anno salutis 1552. fulmine tacta, sola periit, locis circumquaque vicinis plane ille-
sis. Post hoc autem postremum incendium, solis Op[p]idanorum impensis, et oblatione annua, quae dedicationis die, dominica post decollationis S. Ioannis)
penditur, pristino nitori et magnitudini restituta, intus elegantissimis, praestantissimisque fenestris vitreis depictis excellens, quales vix alibi conspici-
untur similes, quas quidem fenestras Op[p]idani, funesta etiam aetate, quae in picturas et statuas immaniter saevit, annua restauratione conservant. In foro tri-
angulari Ecclesiae Parochiali vicino admodum amplo, ubi ter annuatim celebres habentur nundinae, insularis et civica domus est, quadrato ad normamse-
cto lapide eleganter constructa, cui amplus in circumferentia locus relinquitur: habetque haec praetoria sua, sic Iuridicendo et senatus consultis habendis,
distincta ornata triclinia, ut pulchriori ordine constitui non possent.
Sub ipsa civica domo (ascenditur enim ad eam per Gradus lapideos eleganti circum-
ferentia ornatos, ubi edicta et plebiscita publicantur,) in posteriori parte macellum est publicum, elegantissimis fornicibus ornatum, in anteriori arma-
mentarium. Inde concamerata planicies strata, quae lapideis columnis sustentatur, praetorii annexa, in qua spectante plebe, supplicia de condemna-
tis sum[m]untur. Habuit praeterea haec urbs ante motus hosce publicos et Calvinisticam rabiem, monasteria virorum quat[t]uor, et sex, Virginum: Xenodochium
nunc etiam habet unum amplissimum, Hospitalia quat[t]uor, et alias pietatis officinas, in quibus viris et foeminis aetate et senio confectis, pueris etiam ex-
posititiis, charitatis et misericordiae opera praestantur; Item oratoria elegantia sex. Et Leprosorium cum Ecclesia extra moenia. Haec autem monasteria et
oratoria, avorum pietate excitata et fundata, nunc partim sola adaequata, partim direpta in privatos usus conversa, ruinosa sunt et deserta Calvinistica
furia. Quemadmodum et arx Principis, quae ad Isalae ripam probe munita fuit, unica tantum turri relicta, in qua Comitum Hollandiae privilegia conser-
vantur, quae certo delectu singulis annis a deputato per Magistratum commissario, assignato in hoc annuo sexcentorum florenorum stipendio, discutiun-
tur, et revidentur, ne situ intereant. Habebat praeterea Goudo catechisticas scholas, in quibus iuventus ad pietatem gratis erudiebatur. Sed et iste pie-
tatis officinae, simul cum omni pietate per Calvinisticam rabiem sunt eversae. Tanta insuper aeris salubritate Goudanis fruuntur, ut raro pestis graventur
contagio, cui quidem rei, aquae perpetuo fluxu, atque refluxu remeantes, non mediocriter conducunt. Fluviis etiam duobus decorantur, Isula nimirum,
et eo, qui urbi cognominis est Gouda. Quorum alter lunae motibus, et Oceani aestu agitatur; Alter, ubi moenia primum latis et peramplis fossis munivit
ad mare usque placidissimo tractu expatiatur, ac variam negociatoribus commoditatem praebet.. Magno etiam civium quaestu, cerevisia Goudae conficitur
qua Hollandicum solum neque colore, neque sapore alibi praestantiorem propinat. Ad bellorum denique violentiam propulsandam, et obsidionem aver-
tendam situ et opere Gouda commendatur, cum maioribus machinis nullas ad eam detur accessus, nisi temporibus hybernis, et ne tum quidem sine
magno periculo, in duobus tantum aggeribus, quibus munitissima singulis propugnacula iamdudum obiiciuntur. Quin et cataractarum solutione, vi-
ginti quat[t]uor horarum tempore, vicinos agros latos inundare potest. Quo accedit, quod foveis maximae et profunditatis, et latitudinis cingatur, quae
ab expugnationis metu eam liberant. In his autem foveis, iustae magnitudinis glebo ex imo ascendere, atque in superficie natare videntur; De qua-
rum conditione, plura in indice.
Gouda
Gouda, de zesde stad onder de Staten van Holland is een levendige stad. Volgens de etymologie van haar naam, is het werkelijk een gouden stad, of je nu kijkt naar haar ligging en de lieflijkheid van het Bataafse land waarin zij gebouwd is, of naar de veelvoudige voordelen van het water waardoor zij links en rechts omspoeld wordt. Daarom noemt een of andere schrijver zijn vaderstad niet onaardig Chrysopolis (= Goudstad). Deze stad is gesticht rond 1272 aan de oever van de IJssel onder graaf Floris V van wie zij voor het eerst de stadsrechten ontving. Hij was de zoon van Willem, koning van het Heilig Roomse Rijk. De stad geniet van een voortreffelijke ligging en dat komt, zoals vaststaat, door de volgende toevallige gebeurtenissen. Vroeger mondde de Rijn in de zee uit op een andere plek, namelijk bij het arsenaal, de uitkijktoren van de Romeinse keizer Caligula, later de Brittenburg genoemd. Zoals Plinius zegt, mondde de Rijn via een gelijkmatig verlopende bedding uit in zee bij het dorp van de Catthen, in de volksmond Katwijk. Daar vlakbij tussen de dorpen langs de Oude Rijn ligt ook een dorp Rijnsburg, dat wil zeggen burcht van de Rijn, een duidelijke aanwijzing dat de rivier hier vroeger ongetwijfeld de zee placht te bereiken. Later is deze monding, midden tussen de twee andere mondingen van de Rijn geblokkeerd. Het gaat om de monding bij Helinum en om die in het Flevomeer. Deze loopt vanaf de stad Rhenen, in de buurt van Dorestad ten oosten van het Bataafse land met een ononderbroken stroom de oceaan in. Cornelis Aurelius, ooit de leraar van Erasmus van Rotterdam, vertelt dit in zijn eerste boek over het Bataafse land. Verder lezen we het meerdere malen in de Kronieken van Utrecht. Dit was immers in de tijd van Hungerus, die na Sint-Willibrord de elfde bisschop van Utrecht was, toen de Noormannen overeenkomstig de voorspelling van de heilige Frederik Utrecht en heel Holland bij een inval hadden geplunderd. Ook heeft men sterren aan de hemel zien samenkomen, hoorde men onweer en bliksemflitsen oorverdovend tekeergaan en zag men rivieren tot boven het normale peil stijgen en zwellen. Sint-Isidorus verklaart dat dit in ieder geval niet alleen leidt tot schade op dat moment, maar ook een aanwijzing is voor schade in de toekomst. Kortom, tijdens een noordwesterstorm die enige tijd raasde, vond er zo’n ernstige overstroming van de zee in de richting van Leiden plaats, dat er tot bij de muren van Utrecht zeevissen werden gevangen. Ook de Rijn, sterk gestegen door zware sneeuwval, voerde de oude ramp van de Jordaan met zich mee. De Rijn werd teruggestuwd door de noordwestenwind en doordat de wind en het water met geweld met elkaar streden, kon de rivier haar water niet naar zee afvoeren. Zij trad overal buiten haar oevers, overstroomde het land, sleurde weldra dieren en mensen met zich mee en liet een triest beeld van de overstroming achter. Een overstroming zo ernstig dat de Betuwe, die zich daar ook bevindt, rouwde om de terugkeer van de tijd van Deucalion. Toen verdorden vanwege het zilte zeewater de bomen en de bossen en daardoor verzwakt, werden zij door wervelwinden omvergeblazen. We zien deze bomen ook heden ten dage nog, hoe ze bij Oudewater en elders uit het binnenste van de aarde worden opgegraven, tot schuine balken worden verzaagd en gebruikt bij de bouw van daken van huizen.
Bij allen die daar in de buurt woonden, de inwoners van de Betuwe en van Utrecht, maar ook de Hollanders, was de consternatie groot toen deze ramp hen trof. Om zichzelf en hun nakomelingen voor groter gevaar te behoeden, besloten ze na lang overleg om vanaf Dorestad op beide oevers van een vrij smalle stroom dijken aan te leggen. Die stroom lekte vanaf de Rijn stroomafwaarts richting Vianen en daarom noemden ze hem de Lek. Ze groeven deze stroom met de hand uit en via deze bedding bogen ze het water van de Rijn af. Dit is uitgevoerd met grote eensgezindheid, een enorme inzet en zeer hoge kosten tot nut van het algemeen. Het bleek een efficiënte oplossing. Tot zover het verhaal. Hierdoor zijn twee bekende rivieren ontstaan, namelijk de Lek en de IJssel, die ieder via hun eigen bedding uitmonden in de Maas.
Er bestond nog geen vrije vaarroute en geen uitgang naar zee via de middenarm van de Rijn. De monding van de oude Rijn was namelijk na verloop van jaren door de stuwing van de zee verzand. Via waterlopen en kanalen is het water omgeleid. Op de plaats waar Gouda nu ligt, komt een kronkelig en bochtig kanaal uit dat nog steeds de Gouwe genoemd wordt en dat zijn naam aan de stad gegeven heeft. Vanaf de Leidse Rijn is een vrije vaarweg aangelegd om de route over zee te mijden en deze moest dienen als verbinding naar verder gelegen plaatsen. Maar eerst had men een waterkering aangelegd, in de volksmond de sluis genoemd, om te voorkomen dat door de werking van de vloed in de IJssel de weilanden onder water kwamen te staan. Door deze samenloop van omstandigheden is er een veilige binnenhaven ontstaan, waar het Tolhuis van de graaf gevestigd was en een kasteel om de tol te bewaken. Er kwamen bewoners en er werden een paar herbergen gebouwd en de nieuw ontstane gemeenschap kende zo’n groei, dat de boeren die her en der in de omgeving woonden, zich afkeerden van hun drassige grond en naar de dijk trokken die door zijn ligging veiliger was en meer comfort bood. Ook hun parochiekerk, een houten kerk die zij in de buurt in het veen hadden staan, brachten zij hierheen over. Aan deze oude kerk herinnert nog de plaats die ze tegenwoordig het oude kerkhof noemen. Hierheen organiseren zij jaarlijks op de dag voor Hemelvaart, dus in de Kruisdagen, traditiegetrouw een plechtige processie.
Welnu, deze gemeenschap van Hollandse plattelandsbewoners groeide door de gunstige ligging in korte tijd dermate, dat ter plaatse de behoefte ontstond aan het stichten van een echte stad, een gracht en een stadsmuur waarvan de bouw onder de al eerdergenoemde graaf Floris een aanvang nam. Daarna kwamen de graven van Blois, die behoorden tot de familie van de graven van Henegouwen. Gouda kwam later onder hun zeggenschap ten gevolge van een verdeling van de erfenis, die begon onder graaf Jan van Henegouwen en zijn broer de graaf van Blois, die bij gebrek aan een mannelijke erfgenaam, Floris, de zoon van Jan opvolgde. Toen de graven in de gaten hadden dat de stad door zijn bevolkingsdichtheid en de dagelijkse toestroom uit haar voegen groeide, stelden zij een uitbreidingsplan op voor Gouda tot de omvang die de bezoeker nu ziet. Door de kracht van het water van de Rijn braken de dijken door. De IJssel ving in een zeer brede bedding deze stroom op. Vanwege de regelmatige overstromingen werd de bovenloop van de Rijn afgesloten door graaf Floris. Dit was niet ver van Vianen op een plaats die tegenwoordig in de volksmond Nieuwendam [novus obex] heet, in de gemeente Vreeswijk. De afsluiting gebeurde met instemming van Jan van Nassau, bisschop van Utrecht. De IJssel ving namelijk in een zeer brede bedding de stroom van de Rijn op. Het gevolg hiervan was dat na verloop van tijd vanaf Gouda tot aan de oorsprong van de IJssel, rond Oudewater, Montfoort en IJsselstein zeer brede velden te zien zijn. Een andere oorzaak was dat er via de benedenloop van de IJssel langzaam maar zeker klei werd aangevoerd door de vloedbeweging van de zee. Waar eens een zeer brede bedding was, daar ziet men nu gewassen en vee terwijl er nog maar een smal stroompje over is.
Deze stad ligt midden tussen de versterkte steden van Holland, is wijd en zijd bekend en is omringd door zeer welvarende steden. Immers men kan gemakkelijk vanuit Gouda bij wijze van spreken Oudewater, de mooie havenstad Schoonhoven, Jacobswoude, Rotterdam, Delft, Leiden - waarvan men meent dat Ptolemaeus dat Lugdunum Batavorum noemt - in één oogopslag zien liggen. Aan alle kanten is zij omringd door zeer vruchtbare en lieflijke weidegronden en overal doorsneden door sloten. Op het land groeit voedzaam gras voor het vee. Dag en nacht ziet men overal koeien van wie de uiers strak staan van de melk in het rond grazen, zonder enige angst voor ernstig onheil.
Door hun wonderbaarlijke vruchtbaarheid wordt het gebrek aan graan, zoals ook in de rest van Holland, ruimschoots gecompenseerd. Hoewel de Goudse grond geen vlas voortbrengt, wordt er toch veel linnen van voortreffelijke kwaliteit geproduceerd. Voorheen toen Engeland nog geen laken maar wol exporteerde, werd er al laken geweven net als in de andere grote Hollandse steden. Dit laken werd geleverd aan de Duitsers en de Spanjaarden. Men produceerde in Gouda ook geitenleer dat voor kleding werd gebruikt. Dit was voordat de inwoners van Keulen deze kunst van de Hollanders hadden afgekeken.
De stad heeft zeer fraai gebouwde particuliere en openbare gebouwen. In de eerste plaats de eminente en indrukwekkende kerk die de enige parochiekerk in de stad is. Men ziet haar ongeveer centraal in de stad liggen, met een zo grote lengte dat je elders in Holland geen vergelijkbare vindt, met de kerk van Haarlem als enige uitzondering. Zij was immers een paar voet langer dan de Dom van Keulen en vroeger, voor de brand, werd zij door iedereen bewonderd om haar afmetingen en haar fraaie inrichting. De kerk had 52 altaren en een klokkentoren die opviel door zijn hoogte en fraaie bouwwijze. Al naar gelang de tijden en de feesten zijn de mooie tonen van de klokken met verschillende klanken te horen. Maar deze bijzondere en grote kerk is nu al voor de tweede keer door de razende god van het vuur verwoest. In 1438 trof een brand zowel de stad als de kerk. In 1552 werd zij door de bliksem getroffen en raakte als enige zwaar beschadigd, terwijl de gebouwen in de directe omgeving helemaal geen schade opliepen.
Na deze laatste brand is zij volledig op kosten van de burgers en een jaarlijkse collecte in de oude pracht en omvang teruggebracht. Die collecte wordt op de dag van de wijding (de zondag na Sint-Jans Onthoofding) gehouden. Het interieur is prachtig met smaakvolle, gebrandschilderde ramen, die je bijna nergens anders zo mooi ziet. Deze ramen worden door de burgers jaarlijks onderhouden. Dat was zelfs zo in die rampzalige periode van de beeldenstorm toen schilderingen en beelden het vreselijk moesten ontgelden.
Op een vrij groot driehoekig plein vlakbij de parochiekerk, waar driemaal per jaar een drukbezochte markt wordt gehouden, staat het vrijstaande stadhuis, fraai gebouwd met rechthoekige blokken natuursteen. Het staat op ruime afstand van de omliggende gebouwen. Dit stadhuis bevat bestuursruimten, zowel voor de rechtspraak als voor vergaderingen van het stadsbestuur. Ook zijn er afzonderlijke, versierde zalen; mooier zouden ze niet gebouwd kunnen worden.
Om naar binnen te gaan, ga je omhoog via stenen trappen die met een fraaie balustrade zijn versierd. Op het bordes worden verordeningen en volksbesluiten bekendgemaakt. Onder het stadhuis bevindt zich aan de achterkant het openbare slachthuis, mooi gebouwd met zeer fraaie zuilen. Aan de voorkant ligt de wapenkamer. Vervolgens is er een verhoging op een onderbouw, die door stenen zuilen wordt ondersteund en die ook bij het stadhuis hoort. Hierop worden voor de ogen van het volk veroordeelden terecht gesteld. Deze stad had vóór de rellen en de Calvinistische razernij vier mannen- en zes vrouwenkloosters. Ook nu nog hebben ze één zeer ruim gasthuis, vier ziekenhuizen en andere instellingen, waarin werken van liefdadigheid en barmhartigheid worden verricht voor ouden van dagen, mannen en vrouwen en ook voor vondelingen. Verder zijn er zes fraaie gebedshuizen en een leprozenhuis met kapel buiten de muren. Maar deze kloosters en kerken, die voortkwamen en gebouwd zijn vanuit de vroomheid van voorgaande generaties, zijn nu deels met de grond gelijkgemaakt, deels geplunderd en sommige zijn verbouwd voor particulier gebruik. Zij verkeren in vervallen staat en zijn verlaten als gevolg van de Calvinistische razernij. Ook het kasteel van de graaf, dat aan de oever van de IJssel een solide versterking vormde, is nu vervallen. Er staat alleen nog een toren overeind, waarin de charters van de graven van Holland worden bewaard. Deze documenten worden elk jaar door een speciaal gekozen afgevaardigde van de burgemeesters onderzocht en bekeken om te voorkomen dat ze door schimmel worden aangetast. Hiervoor wordt jaarlijks een bedrag van zeshonderd gulden beschikbaar gesteld.
Gouda had bovendien catechisatiescholen waar de jeugd zonder betaling de weg naar een vrome levenswandel werd bijgebracht. Maar ook deze vrome werken zijn samen met de rest van de vroomheid door de Calvinistische razernij weggevaagd.
De Gouwenaars genieten van zo’n gezonde lucht, dat ze zelden te lijden hebben van de besmetting van de pest. Hieraan levert het water door de voortdurende beweging van eb en vloed een meer dan gemiddelde bijdrage. Zij gaan ook prat op hun twee rivieren, namelijk de IJssel en de rivier waarmee de stad de naam deelt, de Gouwe. De eerste gaat op en neer door de bewegingen van de maan en de stuwing van de zee, de andere zorgt eerst voor versterking van de muren door brede en zeer ruime grachten en stroomt dan verder naar zee langs een zeer rustige vaarweg en verschaft de handelaren allerlei faciliteiten.
Er wordt ook bier gebrouwen in Gouda, een belangrijke bron van inkomsten voor de burgers. Nergens anders krijg je wat kleur en smaak betreft bier van betere kwaliteit te drinken.
Ten slotte wordt Gouda vanwege zijn ligging geprezen voor het afweren van krijgsgeweld en het voorkomen van belegeringen. Het is immers niet mogelijk om er groter wapentuig naartoe te brengen, behalve in de wintertijd en zelfs dan nog niet zonder grote risico’s, want dat kan slechts over twee dijken die beide versterkt zijn tot verdedigingswerken. Door het openzetten van de sluizen kan men in vierentwintig uur tijd over een grote breedte de naburige weidegronden onder water zetten. Daar komt nog bij dat de stad door zeer diepe en zeer brede veenputten wordt omgeven die de angst voor een bezetting wegnemen. In deze veenputten ziet men veenbonken van behoorlijke omvang uit de diepte omhoogkomen en aan de oppervlakte drijven. Over de toestand van dit alles vindt u meer in de index.