De Goudse Librije kwam in 1652 in het bezit van een Atlas van de Amsterdamse drukker Joan Blaeu, met daarin ook een uitgebreide beschrijving van Gouda.
De rijk geïllustreerde atlas was toen net samengesteld. Dit gebeurde vaak in overleg met de koper. Het boek is ongepagineerd, heeft 322 bladen met een breedte van 54 cm en een hoogte van 56 cm. Het is dus een behoorlijk zwaar boekwerk dat de lange titel draagt Toonneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden, met hare Beschrijvingen, Uytgegeven By Joan Blaeu.
In de atlas in het Streekarchief Midden-Holland is op het titelblad het stempel van de Goudse Librije te zien (Gouda, SAMH, Librije, 0190. 8227, [olim 2302 B 1]). Er staan zoals de titel al zegt niet alleen plattegronden en prenten van Nederlandse steden in, maar ook uitgebreide beschrijvingen van de steden.
In het Streekarchief Midden-Holland ligt ook een losse mooi ingekleurde plattegrond van Gouda binnen de singels. Ook deze kaart is afkomstig uit een Atlas van Joan Blaeu. Het is één van de beroemdste stadskaarten van Gouda. Waarschijnlijk maakte deze kaart deel uit van een ander exemplaar van Blaeu's atlas, met de zelfde titel, maar deze werd al gedrukt in 1647-1649.
Hieronder de beschrijving van Gouda, afkomstig uit de Atlas van Blaeu uit 1652.
Het gedeelte ‘Gouda’ beslaat de katernsignaturen: 2F1r t/m 2F2v; 1 blad zonder signatuur(r-v); 2F3r-v. In totaal zijn dat 4 bladen met 8 pagina’s.
1r
GOUDA
Gouda is de zesde en laatste van de grote steden van Holland, zoals men die placht te noemen, die destijds afgevaardigden mochten sturen naar de Statenvergaderingen van dit gewest.
Enkele schrijvers menen dat de stad haar naam te danken heeft aan een vrouw, genoemd Gouwken, die destijds de stichteres van deze plaats zou zijn geweest. Anderen zeggen dat de naam komt van de vergulde platen waarmee destijds het dak van de toren en de weerhaan prachtig waren versierd. Maar het is waarschijnlijker dat de oorsprong van de naam komt van het plaatselijke riviertje dat men de Gouwe noemt en dat begint nabij de Goudse Sluis nabij Alphen, dat vroeger het Romeinse Castra Albiniana was, en loopt tot aan de IJssel. De stad ligt dus aan de monding van de Gouwe in de IJssel. De geleerde Adrianus Junius [Adriaen de Jonghe] meent dat Gouw een Deens woord is en waterloop met dijken betekent.
Sommigen geloven dat deze stad in 1272 ontstaan is, want uit een handvest van graaf Floris de Vijfde uit dat jaar blijkt dat de stad op deze plaats is ontstaan. De graaf zegt daarin namelijk dat hij aan een edelman, heer Nicolaas van Cats, ridder, de vrijheid van der Goude geeft, nl. 350 gaarden vanaf halverwege de IJssel naar het noorden richting het moeras en 350 gaarden breed.
Maar Gouda bestond al lang daarvoor, omdat verscheidene heren haar naam gevoerd hebben. O.a. heer Dirck van der Goude, ridder, en een van de belangrijkste adviseurs van koning Willem [=vader van Floris de Vijfde]. Deze Dirck staat vermeld in een bepaald privilege van deze Koning uit 1272, aan Utrecht gegeven.
Ook kan men uit het voornoemde handvest van graaf Floris voldoende opmaken dat deze stad al eerder bestond en dat haar vrijheid alleen vergroot werd. Tot bewijs hiervan dient, dat ook nu nog op ongeveer een kwart mijl buiten de stad, een plaats ligt, genaamd het Oude Kerkhof, waar vroeger de kerk gestaan heeft en een weg die men de Oude Gouwe noemt.
Dit kerkhof werd, zolang de Roomse godsdienst publiekelijk werd beleden, jaarlijks in de kruisdagen in het begin van mei met een processie of omgang bezocht. Ik zal dit met het volgende Sche-
penenbericht uit het stadsregister bevestigen:
Wij Claes Claes Maertensz, Govert Wittesz en Dirck Andriesz, schepenen van Gouda, maken bekend en verklaren aan eenieder die het aangaat dat op heden voor ons zijn verschenen en gecompareerd, Pieter Pietersz oud 85 jaar, Cornelis Meesz oud 85 jaar, Ysbrant Michielsz oud 81 jaar, Hendrick Adriaensz oud 77 jaar, Pieter Jansz oud 73 jaar, Augustijn Hercx oud 72 jaar, Gerrit van Wieringen oud 71 jaar, Jan Thomasz oud 65 jaar, Cornelis Willemsz oud 64 jaar, Ysbrant Jansz oud 62 jaar en Gerrit Jacobsz oud 61 jaar of elk ongeveer van die leeftijd, allen poorters van deze stad. Zij hebben op verzoek van de burgemeesters (daartoe met alle rechtelijke middelen gedaagd zijnde om een getuigenis van de waarheid te geven) bevestigd met een eed, officieel afgenomen door de baljuw, de schout van deze stad, dat zij de waarheid zullen spreken.
Ze getuigden dat het waar is dat zij in hun jeugd dikwijls hun ouders en andere personen hebben horen vertellen dat op ongeveer een half kwartier lopen buiten deze stad de parochiekerk van deze stad en ook enige huizen hebben gestaan op een plaats genaamd het Oude Kerkhof. En ook dat daar in de grond vroeger en nog onlangs de fundamenten van deze kerk en huizen zijn gezien en gevonden. Ze verklaarden verder dat tot herinnering en herdenking de voornoemde plaats jaarlijks met een algemene processie werd bezocht op de laatste gebedsdag in de kruisdagen en dat zij meer dan veertig, vijftig, tot zestig jaren en langer geleden aan deze processie hebben meegedaan.
Ze bevestigden voorts dat zij ook hebben horen zeggen dat de huizen binnen deze stad hier gebouwd zijn vanwege de geschiktheid en de mogelijkheid van de doorvaart. En dat dus die plaats van het voornoemde Oude Kerkhof verlaten is om dichter bij de IJssel te wonen. Alle fraude uitgesloten. Aan de oorkonde hebben wij schepenen voornoemd elk ons zegel gehangen op de 21ste april 1569 stilo communi [= het jaar begint op 1 januari]. Op de plek stond etc.
Dit strekt tot bewijs van de ouderdom en van de eerste locatie van deze stad, hetgeen men met andere stukken uitgebreider zou kunnen aantonen, indien men de onnodige wijdlopigheid
niet poogde te vermijden.
Oude munten gevonden [in de marge]
Ongeveer een kleine halve mijl van Gouda, niet ver van Moordrecht, zijn enkele jaren geleden veel zilveren munten gevonden met de woorden 'Ludovicus imperator' [keizer] aan de ene kant en 'Xpistina Religio' [christelijke religie] aan de andere zijde, welke munten geslagen zouden zijn
1v
ten tijde van keizer Lodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote en vader van Karel de Kale. Deze Karel de Kale gaf Holland aan graaf Diederik van Aquitanië als eerste ter leen, toen de christelijke religie in deze landen tot bloei kwam.
Oude heren [in de marge]
Deze stad heeft vele jaren onder de heerschappij van de graven van Blois gestaan als heren van Gouda. De eerste was Jan van Henegouwen, heer van Beaumont. Hij was een jongere zoon van Johan II, graaf van Holland die in 1300 het graafschap erfde door de dood van Jan I, zoon van graaf Floris V. Jan van Henegouwen verwierf tot zijn erfgoed in Holland de steden Gouda en Schoonhoven, met al hun toebehoren, van zijn broer graaf Willem de Goede.
Met zijn toestemming stelde Jan van Henegouwen tollen en belasting op de huizen in. Zijn nakomelingen werden door huwelijk graven van Blois in Frankrijk. De laatste was Guido de Chatillon, graaf van Blois, die in 1397 overleed. Met hem stierf de rechte lijn in afkomst van Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, uit. De heerlijkheden van der Goude en Schoonhoven met alles wat daartoe behoort en die samen het land en baljuwschap van Blois werden genoemd, vielen daarom weer terug aan de grafelijkheid van Holland ten tijde van hertog Albrecht van Beieren.
De magistraat koopt het Marktveld [in de marge]
De magistraat van Gouda heeft van genoemde Guido van Chatillon het Marktveld gekocht met het recht om dat te bebouwen. Dit blijkt uit een uittreksel dat uit een van de stadsboeken is gehaald, waar deze woorden zijn te lezen: Toestemming en koop van het Marktveld van Gwy van Chastillon, graaf van Blois etc. voor driehonderd oude franse franken, contant betaald en tevens veertig schellingen hollands geld jaarlijks te betalen op St. Jansdag in midzomertijd (24 juni). Hierdoor mag men op het voornoemde marktveld een hal, annex raadhuis, lakenhal en vleeshal bouwen van afmetingen die passen bij de stad en daarvoor noodzakelijk is. De ruimte om het gebouw zal onbebouwd blijven. Afgegeven te Noyon in Tirasse, 1 juli 1365.
Toestemming en voorrechten [in de marge]
Volgens de hierboven vermelde handvesten en privileges van graaf Floris zijn allen die binnen deze vrijheid wonen en poorters zijn, gerechtigd om tolvrij te varen door alle landen van de Graaf. Het stadsbestuur heeft ook van Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, het recht van wind gekocht binnen de grenzen van de vrijheid, voor vijftig pond Hollands per jaar
volgens zijn brieven van 7 maart 1372.
Johan van Chatillon en Blois, gehuwd met vrouwe Machteld, hertogin van Gelderland en gravin van Zutphen, is hertog van dit gebied geworden, en heeft die van Gouda het volgende privilege gegeven: Wij Johan van Blois, door Gods genade, hertog van Gelderland, graaf van Zutphen en Machteld, hertogin van Gelderland en gravin van Zutphen, willen met deze brieven ieder laten weten dat wij de gunst en onze goede genegenheid, die wij voor onze lieve en getrouwe burgers van Gouda hebben, om de bijzondere diensten die zij ons bewezen hebben en nog zullen bewijzen, aan hen geven en verlenen dat zij eeuwig vrij zullen zijn van tol en belasting in al onze landen van Gelderland en Zutphen, zonder enig tegenspraak van ons, of onze nakomelingen. Daarom bevelen wij aan alle tolgaarders dat zij genoemde burgers van Gouda vrij en frank zullen laten gaan zonder tol te betalen. Omdat wij dit vast hebben besloten en zullen uitvoeren, hebben wij aan deze brieven ons zegel gehangen. Arnhem, 16 maart 1372.
Voorts hebben de poorters van Gouda volgens eerdergenoemd privilege hetzelfde recht als de poorters van Leiden. Dit is door hertog Albrecht vastgesteld en bevestigd op 24 mei 1375 en op 6 maart 1377.
Hertog Willem van Beieren, bijgenaamd de zesde, heeft in 1407 de inwoners van deze stad vereert met de vrijheid van tollen van Heusden en Workum en tevens dat de schout en raadsheren belasting mogen heffen wanneer het hun goeddunkt. Het geld dat daarmee beschikbaar komt, zullen zij mogen besteden aan de stad op de conditie dat zij aan ons voor deze gunst 82 Franse kronen per jaar zullen afdragen, etc.
Hertog Philips heeft aan burgemeester, schepenen en alle inwoners van de gemeente toegestaan dat degene die doodslag begaat, zijn goederen mag terugkopen voor 60 gulden om vrij te zijn, volgens het privilege van 28 september 1451.
Maximiliaan en Maria, hertogen van Oostenrijk, Bourgondië etc., graven van Holland en Zeeland, etc. hebben het privilege vernieuwd en bevestigd dat hier een vaste Raad van Veertig mannen is die jaarlijks voor de functies van burgemeesters en schepenen twee kandidaten per post voorstellen uit wie de vorst,
2r
of zijn stadhouder en raad, er één kiest en als bestuurder benoemt. Doch de Edele Groot Mogende Heren Staten van Holland en West-Friesland hebben met een nieuw privilege, uitgegeven op 21 december 1650, de burgemeesters en vroedschappen gevolmachtigd zelf de vier burgemeesters en zeven schepenen te kiezen en te benoemen bij openbare stemming.
Vrijheid van het gebied [in de marge]
De vrijheid en het rechtsgebied van deze stad golden aanvankelijk alleen binnen haar poorten, vesten en muren en een weinig daarbuiten. Te weten in totaal driehonderd en vijftig gaarden lang van halverwege de IJssel noordwaarts en broekwaarts ook evenzo breed. Dit gebied is daarna ten tijde van Maximiliaan en Filips, aartshertogen van Oostenrijk, in 1484 vergroot met een kwart mijl rondom de stad, zowel in de buurt van de IJssel als elders. De stad heeft ook het privilege van jaarlijks drie vrije paardenmarkten volgens de respectievelijke privileges van koning Filips de Eerste [Filips de Schone], gegeven in 1502 en 1505. Alle paardenmarkten werden gehouden gedurende drie achtereenvolgende werkdagen, de eerste ingaande op de donderdag dertien dagen voor de eerste dag van de vasten; de tweede op de eerste donderdag na Dominica Laetare, halverwege de vasten; de derde op de achtste dag in juli, maar als dat een zondag is, op de maandag erna.
Jammerlijk verbrand [in de marge]
Gouda is in 1438 door een verschrikkelijke brand bijna geheel verwoest, zodat er maar vijf huizen nabij de haven overbleven, waarvan er nog enkele zijn te herkennen aan hun oude gevels. Door deze ramp zijn ook veel van haar charters en oude handvesten verbrand. Reynerus Snoyus [Reinier Snoy] beschrijft dit ongeval in zijn tiende boek met deze woorden: Daar is een ellendige brand ontstaan die de gehele stad in pulver en as veranderde, behalve enkele huizen bij de haven en de Minnebroeders. Deze brand ontstond aan de poort van de Tiendeweg en de wind was zo sterk dat de huizen in lichterlaaie stonden voordat er de nodige hulp kwam om die te blussen. Dit ongeval is door enkele voortekens aangekondigd. Want ik heb gehoord van oude mensen dat er op de kerk brandende vuurballen en vurige vogels, of liever gezegd toveressen en duivelse geesten gevallen zijn. Het volgende, oude Latijnse versje bevat het jaartal van het ongeluk, dat gebeurde op de feestdag van Sint Lodewijk (25 augustus)
FLetIbVs Id dIdICI qVIa gouVda CreMat LVdoVVICI.[1]
[Onder tranen heb ik dit vernomen, dat Gouda brandt op Sint-Lodewijk]
Korte beschrijving van haar kenmerken [in de marge]
Doch zij is uit die as heerlijk verrezen want het is nu een volkrijke en aangename stad. Aan de buitenzijde met brede en diepe grachten versterkt en binnen voorzien van fraaie straten en voorname huizen in het bijzonder aan de beide zijden van de Haven, Gouwe en het Marktveld. Zij is ook overvloedig voorzien van allerlei voedsel en andere eerste levensbehoeften door haar goede ligging. En door de grote en gestage doorvaart van schepen, waarmee ze van oudsher is begunstigd. Daardoor genieten de inwoners het voordeel dat hun stad centraal ligt in het handelsverkeer tussen Holland, Zeeland, Brabant en andere gewesten. Dit maakt de stad volkrijk en vol schepen, voedsel, handel en middelen van bestaan. Dus de genoemde doorvaart is haar bijzondere, ja haar voornaamste bron van welvaren. Haar verschillende wollen stoffen, laken, hennep, vlas, lonten, zuivel etc. worden ook verscheept. Ze heeft een zeer aangename en gezonde lucht, meer dan veel andere plaatsen. Zo dat ze van de besmettelijke pestziekte in de naburige steden vrijwel gevrijwaard bleef. En de stad heeft het voordeel dat ze ver van Zeeland is gelegen en begiftigd is met zuiver en zoet water dat altijd doorstroomt en ververst wordt met de vloed en eb van de IJssel tweemaal per dag. Zodanig dat er nauwelijks een straat te vinden is waar niet een water of zijl voor, achter, of langs loopt.
Groot aantal brouwerijen [in de marge]
Daardoor was hier vroeger het brouwen van bier een belangrijk middel van bestaan. Ja, zodanig dat zoals men zegt, er meer dan 350 brouwerijen waren, die afnemers hadden in Zeeland, Brabant, Vlaanderen en andere plaatsen, want het beste en belangrijkste bier, Goudse kuit genaamd, was om zijn koelheid en gezondheidsaspect overal hoog gewaardeerd. Er was geen beter bier te krijgen. Maar deze nering is daarna door allerlei oorzaken teruggelopen en bijna verdwenen.
En andere neringen [in de marge]
In deze stad wordt ook veel vlas verhandeld dat men hier zuivert en bewerkt, waarmee veel mensen, vooral vrouwen, zich bezighouden. Zodat dit niet het geringste aandeel in de welvaart heeft.
Vruchtbaarheid [in de marge]
Men gelooft dat er in Holland geen andere plaats is waar de jonge bomen en andere planten, beter en voorspoediger voortgeteeld en geënt worden als aan de buitensingel van deze stad, die bijna rondom met tuinen en kwekerijen van jonge fruitbomen verfraaid is, waarvan de vruchten door Holland en verder gelegen gewesten met grote winst worden afgezet.
Leengoederen [in de marge]
Gouda bezit als een onversterfelijk erfleen van de grafelijkheid van Holland, de heerlijkheid van
[1] [gouVda] lees [goVda]; chronogram: 1*M + 3*C + 2*L + 6*V + 8*I = 1438
2v
de landen van Stein, Willens, Kort-Haarlem, Vrije Hoef, Kalverbroek met al haar rechten en toebehoren, hoge en lage jurisdictie van het rechtsgebied, tienden en accijnzen. Ook staan onder haar baljuwschap de ambachtsheerlijkheden van Gouderak, Bloemendaal, Broek, Tuil en het Weegje, welke heerlijkheden keizer Karel verschillende keren heeft trachten te kopen via zijn gecommitteerden vanwege de grote kwaliteit en de voortreffelijke ligging van deze heerlijkheden volgens het Vroedschapboek van de stad in de jaren 1530, 1531 en 1535.
De parochiekerk [in de marge]
De parochiekerk waarin vroeger 72 altaren zijn geteld, is een prachtig gebouw en, zo men denkt, groter dan enig andere in geheel Nederland, want zij is zeker voeten langer en breder dan de Dom van Keulen. De kerk heeft ook mooiere en kunstzinnigere glazen dan enig andere kerk in Holland. De meeste daarvan zijn gemaakt door twee broers, geboren in deze stad, Dirck en Wouter Crabeth, die hun gelijke niet hebben in deze kunst. De glazen zijn door de voornaamste heren, zowel geestelijke als wereldlijke, van de Staten van het Land en van sommige steden en colleges geschonken. Deze kerk met haar toren die met een zeer hoge spits in de lucht opsteeg, werd op 12 januari 1552 door de bliksem getroffen en verbrandde jammerlijk, zonder de naburige huizen waarvan de meeste een rieten dak hadden, te beschadigen. Op welk ongeval de geleerde Hadrianus Junius de volgende regels heeft gemaakt, die het jaar, dag en uur wanneer het gebeurde, bevatten:
LVX bIssena fVIt IanI hora Vespere nona
CVM saCra IohannIs VVLCano CorrUIt Aedes
[het was 12 januari om 9 uur ’s avonds dat de heilige kerk van Johannes vernield werd door het vuur][1]
Kapellen en kloosters [in de marge]
In Gouda stonden vroeger twee parochiekerken, zes kapellen en elf kloosters binnen de stad en twee kapellen erbuiten.
Huizen van liefdadigheid [in de marge]
Hier staan verscheidene vermaarde huizen van liefdadigheid als een gasthuis waar arme, zieke en krankzinnige lieden opgevangen en gevoed worden. Een oudemannenhuis en een oudevrouwenhuis dat men Sint-Elisabeths Gasthuis noemt. Een Heilige Geest of weeshuis. Een leprozenhuis en een Aalmoezeniershuis waar men aalmoezen aan de behoeftigen uitdeelt en de wezen van vreemdelingen onderhoudt. Dit Aalmoezeniershuis is in 1586 gesticht en met steun van de burgerij en door hun goedgeefsheid in korte tijd van voldoende middelen voorzien tot ondersteuning van de armen. Uit het bovenstaande blijkt wel dat de inwoners altijd genegen waren om de nooddruftigen te helpen.
[1] chronogram: 1*M + 4*C + 2*L + 1*X + 7*V + 7*I = 1552
Oud kasteel, een woonplaats van vrouwe Jacoba [in de marge]
In Gouda heeft ook een sterk kasteel gestaan waar vrouwe Jacoba heeft gewoond. Want Pieter Bor Christiaansz heeft het mis als hij in zijn elfde boek zegt dat het door graaf Jan van Blois is gebouwd in 1439. Men kan het tegendeel bewijzen met het privilege van de gemelde Vorstin waarmee zij de poorters toestemming geeft om turf en veen vrij te delven, omdat daar onder staat: Gegeven en gezegeld op ons Slot ter Gouda, tien juni 1428. Hieruit blijkt dat het slot er al elf jaar eerder was dan Bor zegt. Maar het is waarschijnlijker dat het kasteel door de voornoemde Jan van Henegouwen, broer van graaf Willem de Goede en eerste en bijzondere heer van deze stad, of werd gebouwd, of, zoals anderen menen, vergroot en verbeterd.
Waarin [nl. in het kasteel] zich de gewestelijke charters bevinden [in de marge]
Hoe dan ook, het is zeker dat het vele jaren in gebruik is geweest om de gemeenschappelijke charters, brieven en papieren van Holland te bewaren. In 1589 werden deze documenten op bevel van de Heren Staten van Holland, met toestemming van de magistraten van deze stad, uit het kasteel gehaald en in handen gegeven van Jan van der Does en van Noortwijk als registermeester van Holland, om deze naar 's Gravenhage te brengen. Dit slot of kasteel is in 1577 met toestemming van de magistraten en kapiteins van de burgerwacht afgebroken en gesloopt, zodat er niets van overbleef dan een toren waarin de genoemde charters en gemeenschappelijke papieren werden bewaard.
Markt [in de marge]
Het Marktveld is groot en mooi in de vorm van een triangel of driehoek. In het midden ervan
Stadhuis [in de marge]
staat het stadhuis, zeer netjes en sierlijk gebouwd en door de eerdergenoemde vrouwe Jacoba aan de stad geschonken, zoals men gelooft. Dat was toen zij hier op het kasteel woonde en omdat Gouda haar bleef steunen toen de meeste andere Hollandse steden haar hadden verlaten en door list of geweld waren overgelopen naar haar neef hertog Filips van Bourgondië. Ondanks dat het stadhuis pas na haar dood voltooid is omtrent het jaar 1440, zo het schijnt.
Onder dit gebouw is de hal of het vleeshuis, zeer kunstig op pilaren gezet en met een vernuftig gewelf gemaakt, waaruit de vakkundigheid van de bouwmeester spreekt. Achter deze hal bevond zich het schavot met stenen kolommen onderstut, waar alle vonnissen en lijfstraffen werden uitgevoerd, maar dat schavot is enige jaren terug afgebroken.
Verdedigingswerken [in de marge]
Deze stad is niet sterk naar de hedendaagse maatstaven van vestingbouw. Want zij is alleen met een muur
r
omsloten met op sommige plaatsen wat aarde ertegen aangebracht. De stad heeft zes poorten. Haar grachten zijn wijd en diep genoeg, maar haar beste verdediging is dat ze gelegen is in een moerassig land dat altijd binnen 24 uur onder water kan worden gezet. De stad is dus niet te belegeren en nog minder door zwaar geschut te benaderen, behalve over de dijken die aan weerskanten van de IJssel liggen, maar deze zijn voorzien van vaste bolwerken. Conclusie, deze stad is door haar ligging voldoende sterk, ja bijna onoverwinnelijk.
Vorm en wapen [in de marge]
De vorm van deze stad is bijna rond. Haar wapen is met zes sterren versierd en vrouwe Jacoba, gravin van Holland, heeft toen zij hier woonde tijdens haar moeilijkste periode, zoals gezegd, aan de zes sterren een doornenkroon toegevoegd. Het oude zegel had maar twee sterren, niet gelijk aan het genoemde wapen; daarom heeft de magistraat een nieuw zegel laten maken, wat blijkt uit de volgende passage uit het vijfde Stadsregister: op 1 september 1616 ging de stad het nieuwe stadszegel gebruiken, dat volgens de resolutie van de vroedschap gedateerd 7 juli 1615, gemaakt is met zes sterren in plaats van het oude zegel dat maar twee sterren had, hetgeen niet conform was aan het stadswapen. De modellen of afdruksels van het zegel zijn in rode was gemaakt.
School [in de marge]
De stad heeft altijd een uitstekende school gehad die in goede orde door wijs beleid van de magistraat bestuurd en onderhouden werd en waaruit veel vermaarde mannen zijn voortgekomen, als uit een vruchtbare akker. Deze mannen geven eer aan hun geboortestad, zoals dankbare kinderen aan hun moeder doen. Onder hen zijn de belangrijksten en uitmuntendsten:
Geleerde mannen [in de marge]
Henricus van Gouda, naar zijn geboorteplaats genoemd, zoals destijds veel gebeurde. Hij was een heremiet van de orde van Sint-Augustinus. Hij had zijn bloeitijd omtrent 1435 aan de Academie van Heidelberg en hij was een van de beroemdsten in zijn tijd, zoals Trithemius, abt van Spanheim over hem spreekt, die ook enkele van zijn theologische werken heeft aangehaald en die ook gewag maakt van ene Joannes van Gouda.
Guilhelmus Hermannus [Willem Hermanszn] was zeer geleerd in de twee klassieke talen. Hij heeft de fabels van Esopus uit het Grieks vertaald in het Latijn. Hij was ook een goed dichter. Daarvan getuigen zijn werken De Bello Gelro-Germanico, Sylva Odarum, D.Hieronis vita et passio en andere geleerde stukken, die deels gedrukt zijn en deels bewaard worden in het klooster van Sint-Maarten te Leuven.
De grote Erasmus met wie hij zeer bevriend was, had grote waardering voor hem, want Erasmus noemde hem de allerbeste onder de geleerden en de geleerdste onder de allerbesten.
Jacobus Magdalius een dominicaner monnik die op zijn hoogtepunt was rond 1500, had een uitmuntende kennis van de Griekse en Hebreeuwse talen. Hij heeft, behalve de Verbeteringen van de Bijbel, ook een boek Korte inhoud van de Heilige Schrift uitgegeven, dat meer dan 250 verzen omvat.
Jacobus Goudanus, een monnik van dezelfde orde, heeft omtrent 1505 in Keulen geleefd en is beroemd om zijn theologische werken.
Wilhelmus van Gouda, een franciscaan van de Minderbroedersorde, had zijn bloeitijd in 1504.
Reinier Snoy, een medicus, filosoof en vermaard geschiedschrijver, was doctor in de geneeskunde aan de Academie van Bologna in Italië geworden. Terug in het vaderland raakte hij bevriend met Adolf van Bourgondië, heer van Veere in Zeeland, die hem om zijn verstand en geleerdheid bewonderde en hem ruimhartig ondersteunde. Daarna werd hij als gezant naar de koningen van Engeland en Denemarken gezonden. Ook maakte hij deel uit van de magistraat in zijn geboorteplaats. Hij was goed in taal, wat hij toonde met een geleerde welsprekendheid. Hij heeft verscheidene wetenschappelijke stukken geschreven, zowel in proza als in rijm. Maar hij werd het meest beroemd door de dertien boeken over de geschiedenis van Holland die hij heeft geschreven. Uiteindelijk overleed hij in Gouda in 1537.
Cornelius Aurelius of Van der Goude (op deze manier vertaalde hij de naam van deze stad in de zijne) was een reguliere kanunnik van de Sint-Augustijnerorde te Hemsdonk bij Dordrecht en een goede vriend van Willem Heda, Alardus van Amsterdam, Reinier Snoy en anderen. Hij was zo goed in poëzie dat keizer Maximiliaan hem om de helderheid van zijn verstand de poëtische lauwertak van Apollo schonk via zijn ambassadeur Stefanus van Cracou, hetgeen Aurelius totaal niet had verwacht. Hij heeft onder andere twee geleerde boekjes geschreven tegen Gerardus van Nijmegen over de kwestie van de oorsprong van Holland, waarin hij bewijst dat Holland een deel was van Oud Batavia, terwijl Gerardus van Nijmegen beweerde dat dit niet zo was. Welke twee boeken door de geleerde Bonaventura Vulcanius met enkele andere geschriften van Aurelius in druk zijn uitgegeven. Het schijnt dat hij een leermeester is geweest van de grote Erasmus, hetgeen men kan afleiden uit een brief van de genoemde Alardus van Amsterdam aan Aurelius in 1515 geschreven,
v
waarin deze woorden te lezen zijn: Erasmus is te Basel: wij verwonderen ons allen dat hij nimmer van u, die altijd zijn oprechte vriend en meester was, gewag maakt.
Hermanus Letmatius [Herman Lethmaet], eerste doctor aan de Sorbonne te Parijs, is daarna deken van de Sint-Mariakerk in Utrecht en vicaris van de bisschop geweest. De genoemde Erasmus geeft een voortreffelijke getuigenis over hem in het 17e boek van de brieven, in de brief die tot Nicolaes Everaert gericht is, met deze woorden: Voordat Herman zijn studie theologie begon, had hij zich de kennis van het Grieks en de zogeheten schone letteren eigen gemaakt. Hij ontwikkelde zich zo goed in de theologische opleiding aan de Sorbonne, dat hij met instemming van allen, de eerste werd in de theologie aan deze universiteit die geldt als de meest vooraanstaande in deze richting.
En hij is niet alleen geoefend in de sofistische spitsvondigheden waarover men aan de universiteiten redetwist, hij heeft ook alle concilieteksten, kerkgeschiedenissen en het werk van vroege theologen gelezen en zich eigengemaakt. Hij is een man met een scherp verstand en heeft een onverzadigbare lust om kennis te verwerven. Hij heeft zijn trefzeker oordeel direct gereed. En daarbij is hij, wat je bij zulke heren zelden ziet, zonder arrogantie en trots en wordt hij niet snel boos. Hij luistert naar iedereen met groot geduld en is bescheiden. Etc.
Dit bijzondere verstand hield op te functioneren in 1555, 63 jaar oud en nadat hij 25 jaar deken in Utrecht was geweest.
Cornelius Losaeus [Cornelis Loos], kanunnik in zijn vaderland en daarna vicaris van de kapel van de Heilige Maagd te Brussel, heeft vooral theologische boeken geschreven en een Register gemaakt van beroemde schrijvers uit Hoog- en Neder-Duitsland. Hij heeft weersproken dat hij de auteur is van Over de ware en valse tovenarij, zoals in het eerste Aanhangsel van het Vijfde boek van het onderzoek van tovenarijen van Martinus Delrius staat.
Theodoricus Gerardus en Joachimus Martinus Greogorius, beiden geboren in deze stad, hebben enkele boeken van Galenus vertaald in het Latijn.
Cornelius Schonaeus [Cornelis Loos], rector van de school te Haarlem, was een welsprekend en verstandig dichter. Daarvan getuigen genoegzaam zijn heilige komedies die bij bijna alle Latinisten bekend zijn onder zijn naam van Terentius Christianus.
Petrus Bockenbergius [Pieter Bockenberg] had Paulus Leopardus [Paul Liebaert] als leermeester en was geschiedschrijver van de Heren Staten van Holland en West-Friesland. Hij werkte in dat ambt zeer ijverig, maar
had daarvoor niet voldoende bagage zoals sommigen menen. Velen waren afgunstig op hem, onder wie ook Joan van der Does was die hem onder de naam van Tragora vaak berispte. Of dat terecht was, daarover mogen anderen oordelen. Bockenberg overleed in 1517 en werd begraven in de Sint-Pieterskerk in Leiden.
Gouda heeft ook kloeke zeevaarders voortgebracht, onder wie de twee broeders Cornelis en Frederik Houtman de uitmuntendsten waren. Zij waren de eersten uit de Verenigde Gewesten die naar Oost-Indië zeilden en daar enige jaren handeldreven ten voordele van het land.
Het strekt ook tot grote eer voor deze stad, dat de geleerdste Hollander, Erasmus van Rotterdam, een wonder van het grootste vernuft en een eeuwig sieraad van de Nederlanden, binnen haar wallen is verwekt. Maar zijn moeder vertrok om diverse redenen naar Rotterdam, waar ze hem ter wereld bracht. In de beschrijving van Rotterdam gaan we hier verder op in.
Stadsbestuur [in de marge]
Het stadsbestuur van Gouda is ongeveer gelijk aan dat van andere Hollandse steden. Er is hier een hoofdofficier, of opperschout, die met de schepenen recht spreekt; de eerste als eiser en uitvoerder en de anderen als beoordelaars die bekijken
of de eis gerechtigd is, of afgezwakt moet worden of verworpen. Het baljuwschap en schoutambt worden nu bekleed door de heer
mr. Anthonie van der Wolff.
Het burgerbestuur bestaat uit vier burgemeesters. In het jaar dat ik dit schrijf, 1611, waren dat de heren
Aelbert Maertensz. Houtman
Mr. Anthoni Vossenburgh
Cornelis Cornelisz. de Lange
Adriaen Vereyck
De regerende schepenen zijn de volgende:
Govert Aertz. Hoogenbergh
Jan Woutersz. van Immerseel
Isaac van den Bergh
Hans Felbier
Mr. Hieronymus van Beverning
Adriaen van Swaenswijck
Dr. Johan de Vrije.
Ook is hier een eeuwige raad of vroedschap die uit veertig mannen placht te bestaan en naar haar aantal genoemd wordt de Raad van Veertig. Met het bovengenoemde nieuwe octrooi van de Edele Groot Mogende Heren Staten van Holland en West-Friesland, is op het verzoek van de magistraat van deze stad, dat aan hen verleend is, statutair vastgelegd dat het aantal van veertig raadsleden (van wie een aantal overleden was) wordt verminderd tot 28 personen.
Toen de Raad voor het laatst volledig bezet was, bestond die uit de volgende heren:
3r
Pieter Harmensz. Cincq
Cornelis Adriaensz. Dongen, Overleden 1651
Dr. Martinus Blonck,
Govert Aertz. Hoogenbergh,
Mr. Geerardt Cincq,
Aelbert Maertensz. van Beest,
Cornelis Cornelisz. Vlack,
Frans Hendricksz. Herberts
Pieter Huybertz. van Middelant, gestorven 1650
Jacob Jacobsz Verboom,
Mr. Anthoni Vossenburgh,
Jan Woutersz. Immerseel,
Jan Dircksz. Steenwijck,
Cornelis Cornelisz. de Lange,
Mr. Niclaes vander Graeff,
Dirck Fredericksz. Beuckel,
Mr. Floris Cant,
Johan Crabeth,
Daem Willemsz. Abbesteegh
Gerrit Hopkooper,
Isaac vanden Bergh,
Hans Felbier,
Harmen Cincq Wantslager,
Mr. Anthoni van der Wolff, baljuw,
Joost van den Bogaert, overleden 1651
Jan Jansz. Smith, sterf 1650.
Adriaen Cornelisz. Vereyck,
Aemilius Cool,
Mr. Hieronymus van Beverning,
Gerrit Cornelisz. Cinq,
Albertus Zas,
Pieter Daemsz. Vermeul, overleden 1651
Gerrit Dircksz. Sterre,
Adriaen van Swaenswijck,
Govert Suys,
Dr. Johan de Vrije,
Lucas de Veth,
Herbert vander Mey,
Donatus van Groenendijck.
Deze stad zit bij toerbeurt om de negen jaar in de Staten-Generaal; in de Raad van Staten elke 21 jaar; in de Generaliteits Rekenkamer elke dertig jaar; in de Rekenkamer van Holland om de vijftien jaar en permanent in de Gecommitteerden Raden van de Admiraliteit te Amsterdam.
Karakter van de stedelingen [in de marge]
De burgers van deze stad zijn oprecht, trouw en ijverig en grote liefhebbers van de vrijheid van het vaderland. Dat bleek in 1572 toen zij samen met de meeste van de andere Hollandse steden, zich verweerden tegen de onmatige strengheid van de hertog van Alva en onder aanvoering van hun voormalig stadhouder prins Willem van Oranje, in verzet kwamen tegen de koning van Spanje.[1]
Dit gebeurde door heer Adriaen van Swieten die met een handjevol volk (zoals de heer P.C. Hooft, drost te Muiden, in het zesde boek van zijn Nederlandse
[1] Op 14 april 1572 riep Willem van Oranje in een brief aan de Hollandse op om in verzet te komen tegen de Spaanse koning.
Een bewijs van haar liefde voor de vrijheid [in de marge]
Historiën schrijft) de stad Oudewater inneemt op 19 juli van het genoemde jaar, en drie dagen later ook Gouda. ’s Morgens vroeg was door enkele medestanders van Van Swieten de Kleiwegpoort met geweld geopend, waarop Van Swieten vergezeld van jonkheren uit de buurt van Utrecht en Serklaes uit Den Haag, gevolgd door zestig mannen zich linea recta naar de Markt spoedde. Het was een bij elkaar geraapte groep die slecht was bewapend. Een van de burgerwachten op het stadhuis bemerkte dat de groep zwak was en maande zijn collega’s aan om weerstand te bieden en richtte zijn geweer. Maar de anderen beletten hem om te schieten en keken welwillend toe. Van Swieten trok rond het stadhuis en steeds meer volk sloot zich bij hem aan, zodat hij in korte tijd zes- tot zevenhonderd man achter zich had.
En even verder vervolgt hij:
Nu riep Van Swieten de vroedschap bijeen en liet hen eerst en daarna de schutterij, de eed afleggen aan zowel de Koning als aan de Prins, als stadhouder. Jonkheer Kornelis van der Mijle, die het bevel voerde over het kasteel waar hij veertig man had, wilde Utrecht om bijstand vragen. Maar zijn bode werd gevangengenomen en Van der Mijle was gedwongen toe te laten dat eenzelfde aantal mannen van de heer Van Swieten op het kasteel kwam, in de hoop dat het daarbij zou blijven. Maar het grauw rustte niet eer hij toegaf en uit het kasteel kwam om zijn intrek in de stad te nemen, etc. Met dusdanig weinig middelen gingen de steden over naar de Prins en werd het fundament gelegd voor de heerlijke vrijheid.
Optrekken voor het ontzet van Haarlem [in de marge]
De liefde van de inwoners om de vrijheid te bevorderen, bleek ook in het daaropvolgende jaar. Toen zij onder bevel van de baron van Batenburg met Delft, Rotterdam en Den Briel, optrokken om de belegerde stad Haarlem te ontzetten. Maar men werd verslagen door de Spanjaarden, waarbij vijftig Gouwenaren sneuvelden, alsook enkele anderen uit Delft en de andere steden.
In 1574 wilden enkele burgers deze stad overgeven aan de Spanjaarden, maar toen het verraad ontdekt was, zijn sommigen daarvoor gestraft en de overigen kregen pardon. De inwoners hebben ook vijf jaar daarna, naar het voorbeeld van verscheidene andere steden, hun kasteel afgebroken op bevel van de vroedschap. Zoals ik al eerder heb vermeld.
En breken het kasteel af [in de marge]
Zodanig dat zij zich niet alleen vergenoegden met het bezit van de gouden vrijheid, maar alle middelen gebruikten om die te behouden. Hiervan is de weigering door de stad om prins Willem tot graaf van Holland te maken, een laatste bewijs. De Heren Staten van dit land wilden het grafelijk gezag met naam en titel
3v
onder bepaalde voorwaarden aan prins Willem overdragen, maar Gouda en Amsterdam waren daartegen. En dat terwijl de oorkonden over die overdracht al waren bevestigd door de zegels van de meeste edelen en verschillende steden. Zoals de genoemde heer P.C. Hooft hiervan getuigt in het twintigste boek van zijn Historiën met de volgende woorden: Maar als men het werk (bedoeld is het aanstellen tot graaf van Holland) wilde uitvoeren, maakten die van Amsterdam, gevolgd door die van Gouda, groot bezwaar. etc.
Lof en eigenschap [in de marge]
De ridder Constatijn Huygens, heer van Zuilichem, beschrijft de eigenschap en lof van deze
stad kort en bondig in zijn boek Steden-stemmen, als hij zegt:[1]
Mijn Gouwe voert meer goud aan en mijn IJssel brengt meer winst in het laatje
dan de gouden bodem van de Taag in de schatkist brengt van zijn heerser.
Maar ik heb nog meer voordeel van die twee rivieren. Toen mijn buurstad[2] in brand stond
en de handen van haar moordenaars baadden in haar bloed,
ontkwam ik al zwemmend aan hun geweld. Ik dook onder in mijn Gouwe
en kroop tot de hals in de mouw van mijn IJsselgeul.
Ondanks Spanje sta ik nu nog overeind, ook zonder de oude muren
van de dwangburcht. Wie zijn jullie dan, buursteden,
dat jullie nog door de neus praten, en mij met een scheef oog aankijken over het gemis van dat kasteel?
Tot mijn roem zeg ik: Ik ben mijn brillen en breidel kwijt!
[1] De hertaling van dit gedicht is ontleend aan Frans Mensonides.
[2] Deze buurstad was Oudewater dat werd geplunderd door de Geuzen.