21r
[21] Extract, uijt seecker out
Register der Stede vander
Goude, daer verscheijde din-
gen in geteijckent staen,
geteeckent No 1. Ende daer
van Johan Florissen de
Jager, in zijn leven Se-
cretaris der selver Stede,
een Register op gemaeckt
heeft.
[[1]] In’t Jaer ons Heeren MCCC
een ende tnegentigh, op den derden Dagh der Maent Julio,
op een Maendagh ontrent Noen, zoo starff Lodewijck
Grave van Dunois, Graven Gruijen soonen van Bloijs
tot Bijaumont, was out ontrent xiij Jaren, ende hadde
te Wijve ’s Hartoges Dochter van Barcy, ende Lode-
wijckx Moeder, was geheten Maria ‘sGraven Dochter
van Namen, bidt voor zijn Ziel.
In’t Jaer ons Heeren MCCCseven-en
tnegentigh, xxij dagen in December, ende op een Saterdagh
na Noen, soo starff Grave Gruije van Blois, tot Avesnes
sonder Kinderen. Ende hadde te Wijve Maria ’sGraven dochter
Van Namen, Bidt voor zijn Ziel.
[1] [Fol.3.] in de marge
[21] Uittreksel uit een oud register van Gouda, waarin verschillende dingen staan opgetekend, met de aanduiding nr. 1. Daarvan heeft Johan Florisz de Jager, bij leven secretaris van Gouda, een register opgesteld.
[[1]] Omstreeks 12 uur op maandag 3 juli 1391 stierf Lodewijck, graaf van Dunois, zoon van Gruien, de graaf van Blois tot Beaumont. Hij was ongeveer dertien jaar en Lodewijcks vrouw was de dochter van de hertog van Barcy. De moeder van Lodewijck heette Maria en was de dochter van de graaf van Namen. Bid voor zijn ziel.
In 1397, op zaterdag 22 december na twaalven, stierf Gruien, graaf van Blois tot Avesnes, zonder kinderen. Zijn vrouw was Maria, dochter van de graaf van Namen. Bid voor zijn ziel.
[1] [fol. 3] in de marge
21v
[21Verso] Extract uijt ’t Zelve
Boeck, over de Doodt
van Hartogh Aelbrecht
van Beijeren.
In’t Jaer ons Heeren MCCCC
ende Vier, xvj Dagen in December, op een Dijnsdagh
voor Noen, in den Dageraet, doe starff Hartogh Ael-
brecht Grave van Hollant, inden Hage, ende wert
begrave inde Capelle Bidt voor de Ziel.
[21 verso] Uittreksel uit hetzelfde boek over de dood van hertog Aelbrecht van Beieren.
In 1404, op dinsdag 16 december voor twaalven, bij het aanbreken van de dag stierf hertog Aelbrecht, graaf van Holland, in Den Haag en werd begraven in de kapel. Bid voor de ziel.
22r
[22] Dat die vander Goude
voor die van Amsterdam
genomineert sijn geweest.
Extract, uijt tweede
Register der Stadt Am-
Sterdam.
Karel bij der Gratie Godts
Roomschen Keijser, altijt vermeerdert
des Rijckx, Koningh van Garmanien, van
Castilien, etc. allen den genen die desen onsen Brief
zullen sien etc. Ontbieden daeromme onsen lieven ende getrou-
wen Stede-Houder, Eerste, ende andere Luijden van onse
Rade, ende Rekeninge in Hollant voorschreven, Schouten van
Dordrecht, Delft, Leijden, Haerlem, vander Goude,
Amsterdam, vanden Briel, van Putten, vanden Hage, ende
Alckmaer, ende allen anderen onsen Justicieren, etc. Gegeven
In onse Stede van Bruijssel, den xjen dagh van Octobris,
in’t Jaer ons Heeren Duijsent, Vijfhondert, ende een en
dartigh, van onsen Rijcke ‘tije, ende van onse Koninckrijcke
van Castilien etc. ’t xvjen, ende stont onder geschreven,
bij den Keijser in zijnen Rade, Onderteeckent, L de Zoete.
Nota. Dit bovenstaende staet gere-
gistreert, in’t 3e Stadts Register der Stadt Goude,
Folio 92. Verso.
[22] Die van Gouda worden genoemd voor die van Amsterdam.
Uittreksel uit het tweede register van Amsterdam.
Wij, Karel, bij de gratie Gods Rooms Keizer, altijd vermeerderaar des rijks, koning van Germanië, van Castilië, etc., richten ons tot ieder die deze akte onder ogen zal krijgen. Wij ontbieden daarom onze geliefde en getrouwe stadhouder en de andere leden van onze raad en de rekenmeesters in Holland, de schouten van Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Gouda, Amsterdam, Den Briel, Putten, Den Haag en Alkmaar en alle anderen die ons recht handhaven etc. Deze akte is opgemaakt in Brussel op 11 oktober 1531, van ons rijk het tweede en van ons koninkrijk Castilië etc. het zestiende en er stond onder geschreven, door de Keizer in zijn wijsheid. Het was ondertekend door L. De Zoete, lid van de raad.
NB. Het bovenstaande staat geregistreerd in ‘t derde stadsregister van Gouda.
Folio 92. Verso.
22v
[22 Verso]
[Leeg]
[22 verso]
[Leeg]
23r
[23] Beroerende seecker Glas
Staende in Schepens
Kamer.
Extract uijt het criminele
Correcti Boeck der Stede
vander Goude.
Alsoo Dirck Hoeck, overhoo-
righ is geweest den Heer, ende der Stede
vander Goude, ende ondersaet is vanden Keijser, ende
ons, dat van hem ende niemant anders en staet te Lijden,
Soo zal hij te beteringe doen, en geven den Heer een pont
groot, ende der Stede een pont groot, omme daer mede
te doen maken Glasen inde Stede Huijs, daer inne geschreven
zal staen zijn misdaet, tot Exemple van een ander, ende
dese twee pont groot sal hij betalen terstont, ende niet
uijtter gevanckenisse te gaen, ten zij dat hij voldaen heeft,
ende noch een Bedevaert gaen tot ons lieffs Vrouwe, ten
Jnseel tot Gerechts Vermaninge, anno 1501.
Dese twee Glasen staen noch tegen-
woordigh in Schepens Kamer ter Goude, aende Oostzijde
vande Kamer ter Sijde de Schoorsteen, achter daer de
Bailliuw zijn Zit plaetse heeft, daer inne boven staet
geschreven, dit naer volgende gedicht,
[23] Dit betreft een glas dat zich in de schepenkamer bevindt.
Uittreksel uit het criminele correctieboek van Gouda.
Omdat Dirck Hoeck ongehoorzaam is geweest aan de Heer en aan Gouda en onderdaan is van de Keizer en van Gouda en omdat hij en niemand anders schuldig is, moet hij, om boete te doen, zowel de Heer als Gouda 1 pond groot betalen. Hij moet daarmee glazen laten maken voor het stadhuis, waarin zijn misdaad geschreven zal zijn als voorbeeld voor eenieder. Deze 2 pond groot moet hij terstond betalen en hij mag de gevangenis niet verlaten voordat hij de schuld voldaan heeft. Bovendien moet hij ter bedevaart gaan naar onze lieve Vrouwe ten Insele tot gerechtelijke vermaning, in 1501.
Deze twee stadsglazen bevinden zich tegenwoordig nog in de schepenkamer te Gouda, aan de oostzijde van de kamer, naast de schoorsteen, achter de zetel van de baljuw. Daarboven staat het volgende gedicht geschreven,
23v
[23Verso] Dirck Hijck, woude naer de Weth niet
Leven.
Tot Correctie, heeft hij dees twee glasen
gegeven.
Nota:
In het Gedicht staet Dirck
Hijck, ende inde Sententie Dirck Hoeck,
doch het is een ende deselve.
[23 verso] Dirck Hijck wilde naar de wet niet leven.
Om dit goed te maken heeft hij deze twee glazen gegeven.
NB.
In het gedicht staat Dirck Hijck en in de gerechtelijke uitspraak Dirck Hoeck, maar het is dezelfde persoon.
24r
[24] Vernieuwen van de
Weth, op den 16e Meij.
Alsoo men gewoonlijck is de Wet
vander Goude, deser Stede, Jaerlijckx te Vernieuwen
op den 1en Januarij in de Winter, alsmen de wegen daer
zeer qualijck magh gebruijcken, sulckx dat de Stadt
Houder van Hollant, ofte zijn gecommitteerde daer
qualijck ende zonder groote swaricheijt niet en mogen
komen. Soo heeft de Koninginnen van Hongarien, Bohe-
men Etc. Regenten, ende Gouvernanten vanden Landen
van Harwaers over om hier inne te Versien, geordonneert,
ende ordonneeren mits desen, dat van nu voortaen, die ver-
nieuwinge vander Wet vander Goude, altijt, ende
alle Jaers geschieden zal, op den xvjen dagh van Meije.
Ordonneren ende bevelende den Weth houders, meer
voorschreven Stede vander Goude, als nu geordonneert,
ende ge-eligeert elckx heuren staet, te bedienen ende
bewaren opden Eedt, die zij gedaen hebben, tot den geor-
donneerden dage voorschreven, die zij nu alsmen schrijven
sal, anno xvhonderdxlvij. Actum tot Uijtrecht, den jen Dagh
Februarius, anno xvhonderdvijf en veertigh, onderstontt
geschreven Maria, Noch stont ondergeschreven,
ter Ordonneert van haer Majesteijt, Onderteijckent
Verreijcken.
[24] Het herzien van de wet op 16 mei.
Men is gewend de wet van Gouda ieder jaar ’s winters te herzien op 1 januari. De wegen zijn dan vrijwel onbegaanbaar, zodat de stadhouder van Holland of zijn zaakgelastigde Gouda slecht en niet zonder grote problemen kan bereiken. Daarom heeft de koningin van Hongarije, Bohemen etc. tot heden regentes en landvoogdes van deze landen bepaald en beveelt zij hierbij dat voortaan elk jaar de herziening van de wet van Gouda zal plaats vinden op 16 mei. Zij bepaalt en beveelt de wethouders van Gouda, elk in hun gekozen functie, zich te houden aan de eed die zij hebben gezworen tot de geordonneerde dag als men het jaar 1547 schrijft. Waarvan de akte is opgemaakt in Utrecht op 1 februari 1545; eronder stond geschreven Maria en daaronder stond nog geschreven: op last van Hare Majesteit, ondertekend door Verreijcken.
24v
[24Verso] Copia, Copia.
Die Heere van Praet Etc.
Stadt-Houder Generael,
d’Eerste ende d’Anderen
vande Raet des Keijsers,
over Hollant Etc.
Edele discrete goeden vrinden.
Wijsende uwer Edelen seeckere Acte,
vande Majesteit vande Koninginne, van Date
den 1en februarij lestleden, beroerende ’t Vernieuwen vande
Wet der Steden
vander Goude, ende de continuatie van
dien. Ten eijnde ghij u daer na Reguleren, ende ’t inhouden
van dien, achtervolgende:
Edele Discreten goede Vrienden.
Onse Heere Godt zij met u, geschreven
in den Hage den xviijen Decembris 1546. onderstont pain,
Nogh stont buijten op den Brief, geschreven Edele Discreten,
onse goeden Vrienden, den Castelijn, Burgermeesteren, ende
Regeerders der Stede vander Goude.
[24 verso] Kopie
De heer Van Praet etc. stadhouder-generaal, de eerste en andere leden van de raad van de keizer over Holland etc.
Edele, wijze, goede vrienden, wij wijzen u edelen op een akte van Majesteit de Koningin, van 1 februari jongstleden, betreffende het herzien van de wet van Gouda en de voortzetting daarvan. Opdat u de regels die daarin staan, in acht zult nemen. En dan volgt:
Edele, wijze, goede vrienden, God zij met u. De akte is geschreven in Den Haag, 18 december 1546. Eronder stond Pain. Bovendien stond buiten op de akte geschreven: onze edele, wijze, goede vrienden, de slotvoogd, de burgemeesters en de bestuurders van Gouda.
25r
[25] Pieter Claessen
Onthooft.
In’t Jaer 1416. Des saterdaghs
na St. Catharinen dagh, die sprack Jan van Haten,
als Bailliuw Pieter Claesz aen, in de vierschaer
ter Goude voor Schepenen, ende seijde hoe dat hem
in Verleden tijden de Stede Verboden was, op lijf straffen, ende
boven dien in gekomen was binnen der Steden, buijten Consent
vande Heere, ofte vander Stede. Ende hadde met gewelt
een Door op gestoten, ende potten, en Ketelen, met Cracht
aentween gestoten. Ende dat geseijt hadde voor Schepenen,
ongevangen, ende ongebonden, ende daer aen Verbeurt hadde zijn
Lijf, ende zijn Goedt. Ende woude hij daer ijet tegen zeggen,
zoude met hem gaen aen Schepenen, ende zeijde dat hij met hem
Schuldigh waer te gaen aen Schepenen, ofte aen alle zijn
woorden te lijen. Des Pieter daer tegen sprack, ende zeijde,
dat hij onschuldigh waer, ende hem die aenspaeck niet deren en
souden, ende waert saecke dat hem de Stede Verboden was, dat
het waer op zijn Lijf, en de niet op zijn Goedt. Ende zoo
wie den anderen hooger aenspreeckt, dan hij hem Verboden heeft
dat hij daer aff Vrij, ende ontslagen zal wesen. Ende soo wie
mede binnen der Vrijheijt niet Gevangen en wort. Maer ge-
vangen lagh in Schiedam, ende daer van daer met Cracht
ende gewelt hier gebracht is. Ende bij alle dese redenen
vrij behoort te wesen, van dese aenspaeck, Ende doe gingen
zij beijde voor schepenen. Ende geleesen worden aende Vroet-
schap, Ende zij dat wesen aen die van Leijden, des die van
Leijden uijtgaven, den Bailliuw die heeftet gewonnen, ende
Pieter Claessen Verloren. EndePieter Claesz wort Ont-
hooft, op den dartienden ..... avont op een Dijnsdagh voor
de halle, in’t Jaer XIIIIhonderd ende xvij. Godt hebbe zijn Ziel.
[25] Pieter Claessen onthoofd.
In 1416, op zaterdag na Sint-Catherinadag, beschuldigde de baljuw, Jan van Haten, voor de rechtbank in Gouda, Pieter Claessen ervan dat hij het verbod uit het verleden om in de stad te komen, had geschonden. Hierop stond een lijfstraf. Hij was namelijk zonder toestemming van de Heer of van de stad, de stad binnen gekomen en had met geweld een deur opengetrapt en met kracht potten en pannen stuk gesmeten. De baljuw verklaarde dat Pieter dat vrijwillig voor de schepenen gezegd had, waardoor zijn lijf en zijn goed verbeurd waren. Als Pieter daar iets tegen in wilde brengen dan moest hij met de baljuw naar de schepenen gaan, of hij zou ten gevolge van al zijn woorden moeten lijden. Pieter zei dat hij onschuldig was en dat de beschuldiging hem niet zou deren omdat het geval wilde dat het hem verboden was de stad binnen te gaan alleen met gevolgen voor zijn lijf en niet voor zijn goederen. Als men een hogere straf eist dan bij het verbod hoort, dan zal de beschuldigde worden vrijgelaten en ontslagen. Degene die niet binnen de vrijheid van de stad gevangen was, maar gevangen was in Schiedam en van daaruit met kracht en geweld hiernaartoe gebracht was, zal om deze redenen vrij horen te zijn van deze beschuldiging. Toen verschenen zij beiden voor de schepenen en werden beoordeeld door de vroedschap. De schepenen wezen die van Leiden aan, en die van Leiden bepaalden dat de baljuw had gewonnen en Pieter Claessen verloren. Pieter Claessen werd onthoofd op de dertiende ..... ‘s avonds op een dinsdag voor de hallen in 1417. God hebbe zijn ziel.
25v
[25Verso] Item: Anno 1426. Soo belegerde Vrouwe
Jacoba, met hulpe vander Goude, Schoonhoven, ende Oude-
water, de Stede Haerlem, ende de Borgonsch quamen om
de Goutsche sluijsen te Stoppen, ende de Hartoginne Brack
in der Nacht op, vande Belegeringe voornoemt, ende ont-
moete de Borgonsch tot Alphe, ende daer geviel een Vreede
Bittere strijt, soo dat de Borgonsch de nederlaegh hadde,
ende wierden daer meestendeel Verslagen, ende de Hartoginne
Vrouwe Jacoba quam inden dagen-raet, met groote Victorie,
ende Eere binnen der Goude, met de Borgonsche Vaendelen,
ende Wimpelen. guiciardijn. folio 368.
[25 verso] Idem: In 1426 belegerde vrouwe Jacoba Haarlem met hulp van Gouda, Schoonhoven en Oudewater. De Bourgondiërs kwamen om de Gouwesluis te veroveren. In de nacht brak de Hertogin de belegering van Haarlem op en trof de Bourgondiërs te Alphen, waarna een wrede en bittere strijd werd geleverd. Omdat de Bourgondiërs de nederlaag leden en daar overtuigend werden verslagen, kwam hertogin vrouwe Jacoba bij het aanbreken van de dag met grote triomf en eer Gouda binnen met de Bourgondische vaandels en wimpels. Guiciardijn. Folio 368.
26r
[26] Schattinge vande
gemeene Lande.
Inden Jare 1468. Inde Maent Ju-
nio, ten tijden als Hartogh Carel van Borgondien, Sone,
ende Erfgenaem van Hartogh Philips van Borgondien,
in den Hage gehult worden, den 27 Graven van Hollant Zee-
lant etc. zoo versocht den selve Grave, van zijn Lant
een Bede van 24000 Leeuwen, tot 30 stuijvers ’t stuck,
maeckende 48000 Schilden, noch voor zijn Huijsvrouw tot
Spelde-gelt, zijnde des Koninckx Suster van Engelant,
32000 Schilden.
Noch tot Giften, en heusheden, van
alderhande Dienaren 16000. noch tot Vervallinge vande
Kosten, bij de Ridderschap, Edele ende andere gamaeckt,
in’t Reijsen om deser[1] saecke willen 4800.
Maeckende ‘tzame, een somme van
Hollantsche Schilden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 532800.
Waertoe die van Hollant, ende West-
Vrieslant mosten betalen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 372800
Hier tegen behielt den Grave aen
hem, voor zoo veel Dort, en haer omleggende Dorpen,
en Steden, hier aen mosten geven, een Somme van - - - 39200.
[1] [de] interlineair
[26] Belasting van alle landen van de hertog.
In juni 1468, toen hertog Carel van Bourgondië, zoon en erfgenaam van hertog Philips van Bourgondië, als 27e graaf van Holland, Zeeland etc. ingehuldigd werd in Den Haag, wilde deze graaf van zijn land een gift hebben van 24.000 leeuwen van 30 stuivers het stuk, zijnde 48.000 schilden. Verder wilde hij voor zijn huisvrouw, de zuster van de koning van Engeland, als speldengeld 32.000 schilden.
Plus voor giften om de stand op te houden van allerhande dienaren 16.000, plus voor de betaling van de kosten bij de ridderschap, de edelen en andere zaken bij het reizen voor onze zaak gemaakt, 4.800.
Zijnde in totaal een som van 532.800 Hollandse schilden.
Daarvoor moesten Holland en West-Friesland 372.800 betalen.
Hiervan hield de graaf voor zichzelf zo veel als Dordrecht en haar omliggende dorpen en steden moesten geven, een som van 39.200.
26v
[26Verso] Soo resteerde noch, voor de andere
Steden, en Dorpen te betalen, een Somme van 333600.
De welcke betaelt souden worden, op
15 achter een volgende half Jaer, komende voor twee
Termijnen alle Jaers - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 41035.
Hier toe gaven Jaerlijckx, dese na-
volgende Groote Steden.
Haerlem ------------- 3594 }
Delft ------------------ 3375 }
Leijden --------------- 3375 } Schilden.
Amsteredam -------- 2875 }
Goude. ----------------1770 }
Nota: Hier uijt kanmen sien, wat
der Goude Jaerlijckx gecontribueert heeft.
[26 verso] Dus bleef voor de andere steden en dorpen nog 333.600 over om te betalen.
Het zou vijftien keer halfjaarlijks betaald worden, dat wil zeggen elk jaar in twee termijnen 41.035.
Zodoende gaven de volgende grote steden de volgende som:
Haarlem ------------- 3594 }
Delft ------------------ 3375 }
Leiden ---------------- 3375 } schilden.
Amsterdam ---------- 2875 }
Gouda -----------------1770 }
NB. Hieruit kan men zien hoeveel Gouda jaarlijks heeft bijgedragen.
27r
[27] Haersteden.
Inden Jare 1515 Is een Generale
Notie gehouden, over de Haersteden van Hollant,
ende is bevonden, zoo hier na volgen. Namentlijck:
Dordrecht. - - - - - - - - - - - - - - - - - 1500
Haerlem. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2714
Delft, met Delfts-Haven. - - - - - - - 2733
Leijden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 3017
Amsterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - 2531
Goude. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1694
Rotterdam. - - - - - - - - - - - - - - - - - 1137
Gorcum. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 700
Schiedam. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 470
Schoonhoven. - - - - - - - - - - - - - - - 460
Woerden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 267
Heusden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 247
St. Geertruitenberge. - - - - - - - - - - 280
Muijden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 100
Oudewater. - - - - - - - - - - - - - - - - - 335
Naerden. - - - - - - - - - - - - - - - - - - 500
Wesop. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 205
Hage. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1118
Nota: dit bovenstaende staet
geregistreert, inde Historijsche beschrijvinge der Stadt
Leijden, beschreven door J.J.Orlers. O.L. Gedruckt,
1641. folio 52.53
[27] Huizen
In 1515 heeft men een algemeen onderzoek gedaan naar de aantallen huizen in Holland en men vond de volgende aantallen:
Dordrecht - - - - - - - - - - - - - - - - 1500
Haarlem - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2714
Delft met Delfshaven - - - - - - - - 2733
Leiden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 3017
Amsterdam - - - - - - - - - - - - - - - 2531
Gouda - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 1694
Rotterdam - - - - - - - - - - - - - - - - 1137
Gorcum - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 700
Schiedam - - - - - - - - - - - - - - - - - - 470
Schoonhoven - - - - - - - - - - - - - - - 460
Woerden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 267
Heusden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 247
St.Geertruidenberg - - - - - - - - - - 280
Muiden - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 100
Oudewater - - - - - - - - - - - - - - - - 335
Naarden - - - - - - - - - - - - - - - - - - 500
Weesp - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 205
Den Haag - - - - - - - - - - - - - - - - - 1118
NB. het bovenstaande staat genoteerd in de geschiedkundige beschrijving van Leiden, geschreven door J.J. Orlers. O.L. Gedrukt in 1641. Folio 52,53.
27v
[27 Verso]
[Leeg]
[27 verso]
[Leeg]
28r
[28] Huldinge van
Hartoge Philips.
Anno1497. Quam Hartoge Phi-
lips, de Vader van Keijser Karel de vijfde, binnen der
Goude, als Grave van Hollant, ende wiert daer met
groote Manificentie ontfangen. Privilegie Boeck,
Folio 2.
Ontfangh.
Groot mogende ende deurluchtige
Vorst, onser aller genadighsten Heere, uwe onder-
danige [[1]] ondersaten, Schout, Burgermeesteren,
Schepenen, ende Gemeente van deser, uwe genadichste
Steden vander Goude.
Verblijden hem zeer hartelijcke, van
uwer genadighsten inkomste, alhier ende presenteren
u de Schotelen van de Stadt, stellende Lijf, en goet
inde bescherminge, ende meer Vorstelijcke genadichlijc-
ken, ende Gratie.
Den Eet vander
gemeente.
Dat Sweere wij, als dat wij onsen al-
dergenadighste Heere, Eers Hartoge Philips hier
[1] [Stad] doorgehaald
[28] Huldiging van hertog Philips.
In 1497 kwam hertog Philips, de vader van keizer Karel V, als graaf van Holland in Gouda en werd daar met pracht en praal ontvangen.
Privilege boek folio 2.
Ontvangst.
Grootmogende en doorluchtige Vorst, ons aller genadige Heer, uw onderdanige onderdanen, schout, burgemeesters, schepenen en inwoners van de onderdanige stad Gouda.
Wij zijn heel blij met uw bezoek aan ons en bieden u de sleutels van de stad aan en plaatsen daarbij lijf en goed in uw bescherming en vorstelijke genade en gratie.
De eed van de gemeente. Wij zweren dat wij onze allergenadigste heer, hertog Philips, die hier
28v
[28Verso] Tegenwoordigh, zijnde Hulden, ende Ontfangen tot onsen
gerechten Geboren Lant Heere, als Grave vanden Lande
van Henegouwen, Hollant, Zeelant, ende West[1]-Vrieslant, zijnde
Hoogheijt, Heerlijckheijt, ende Graeffelijcke Rechte, gehou-
welijck te bewaren, ende t’onderhouden, ende zijne Princelijcken
genade Canselier, ende grooten raet van Justitie, zijnen
Stadt houder, ende Raet in Hollant, zijn Schout, Burge-
meesteren, ende Schepenen, van deser zijner genadighsten
Stede van der Goude, ende alle zijne Officieren. ende Die-
naren, elcke nae zijne toebehooren haren Diens, doende ende
Exercerende te obidierende, ende te assesteren, ende voort
gehou, ende getrouw te wesen, ende dienstachtigh tot bescher-
minge van zijn Edelen Persoon, ende Staten, tegen allen als
wij van rechte wegen, ende van redenen schuldigh zijn van
doen, ende voorts alles te doen dat goede, ende getrouwe on-
dersaten, haren rechten gebooren Lants-Heere, schuldich zijn
te doen. Alsoo moet ons Godt helpen, ende alle zijne
Heijligen.
Hier na volght den Eedt,
van onsen goeden Heere,
Hartoge Philips gedaen.
Dat sweeren wij, dat wij goet ende
Rechtveerdigh Heere, ende Prince te zijne onser
Stede vander Goude, ende onse ondersaten van dien te
onderhouden, ende te doen onderhouden, alle Rechte, Privilegien,
Hant-Vesten, ende Jaer-komen hem luijden Verleent, ende
geconfirmeert bij Hartoge Philips Zaliger gedachtenis, ende
Karel laest Overleden, ende heuren voor Vaders Grave
ende Gravinnen van Hollant, ende al te doene voor zijnen
onderzaten. Alsoo moet ons Godt helpen, ende alle zijne
Heijligen. Actum ut supra
[1] [West] in de marge
[28 verso] aanwezig is, inhuldigen en aanvaarden als onze rechtmatige landheer als graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en West-Friesland en wij zweren de Hoogheid, de heerlijkheid en de grafelijke rechten te beschermen en te onderhouden. Bovendien zweren wij, de kanselier van de Prins, de Hoge Raad van Justitie, de Stadhouder, de Raad van Holland, de schout, burgemeesters en schepenen van deze aan hem onderdanige stad Gouda en alle officieren en dienaren, elk naar hun vermogen, bij de uitoefening daarvan zijn edele persoon en de staten te gehoorzamen, terzijde te staan en te beschermen en in woord en daad trouw en dienstig te zijn bij de bescherming van zijn edele persoon en de staten tegen iedereen, zoals wij rechtens en in redelijkheid behoren te doen. Voorts zweren wij alles te doen dat goede en getrouwe onderdanen voor hun rechtmatige Landsheer geacht worden te doen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen.
Hierna volgt de eed die onze goede heer, hertog Philips, heeft afgelegd.
Wij zweren dat wij een goede en rechtvaardige heer en prins zullen zijn van Gouda en onze onderdanen en dat wij alle rechten, privileges, handvesten en jaarlijkse inkomsten die aan mensen zijn verleend, altijd zullen handhaven. Deze zijn bevestigd door wijlen hertog Philips en de onlangs overleden Karel en hun voorvaderen, graven en gravinnen van Holland. Wij zweren dat wij dat allemaal zullen doen voor onze onderdanen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen.
Akte als boven.
29r
[29] De parochie Kerck,
van Sint Jan binnen der
Stede Goudæ.
Staet te noteren, dat inde groote
Parochie Kercke van Sint-Jan ter
Goude, gestaen hebben 72 Altaren.
Brandt vande
Kerck.
Inden Jare ons Heere 1552 den
12 Januarij, zoo verbrande ter Goude door
Donder, ende Blixem des Avonts de Groote Kerck,
met de Toorn, maar het Coer bleef staen, ende staet
noch ten huydigen Dagen, desen Brant geschiede wonder-
lijcken, ende fameus, want alhoewel veel Huijsen ontrent
de Kerck staen, soo is geene van des selve beschadight,
Jae dat noch meer te Verwonderen is, ende alsnoch in ge-
dachte is, soo en is daer niet een gedaen eenigh Mensch
Verongeluckt, naer dat men naer naerstigh ondersoecken
heeft konnen bevinden, het welcke dit gedicht staet,
jegenwoordigh voor het voorschreven Thoor gemaeckt
bij wijlen Micchiel Cornelissen Vlack Zaliger In
Latijnsche, en Nederduytsche Talen is, mede brengende
ende luijt alhier naer is volgende.
[29] De parochiekerk van Sint-Jan in de stad Gouda.
Om vast te leggen dat in de grote parochiekerk van Sint-Jan 72 altaren hebben gestaan.
Brand van de kerk.
Op 12 januari 1552 in de avond brandden de grote kerk en de toren in Gouda af na een blikseminslag. Het koor bleef staan en staat er tot op de huidige dag. Deze brand was in hoge mate wonderlijk, want, hoewel er veel huizen om de kerk heen stonden, was er niet een beschadigd. Wat nog verbazingwekkender was en wat men zich nog een hele tijd herinnerde, was dat er geen mensen waren verongelukt, hetgeen men na ijverig onderzoek had kunnen vaststellen. Dit alles staat in dit gedicht aanwezig in de voornoemde toren en dat is gemaakt door wijlen Michiel Cornelissen Vlak, in het Latijn en het Nederlands en luidt als volgt.
29v
[29Verso] ’T Jaer vijftien hondert, twee-en Vijftich daer
beneven,
Den twaelfden deser maent, sich ’s Avonts
heeft verheven,
Een Donder vreeselick zeer, en Schickelijck
Blixem slagh.
Dees Toorn met dees Kerck, men hier afbran-
den Zagh,
Door Hagel, Wint, en Vloet, oock quam
doorbreeck van dijcken,
Een Water-noot zeer groot, die niemant kon
ontwijcken.
Danckt Godt met herten blij, dat desen
Brant Voorseijt,
Huijs, Hut, of na bij, of ’t Volck, deedt eenich
Leijt.
Januarij twaelff, door Donder
en Blixem ’t welck was Godts
werck,
’S Avonts, soo verbrande hier
de groote Kerck.
[29 verso] In het jaar vijftien honderd twee en vijftig om
En nabij,
De twaalfde van deze maand, heeft zich ’s avonds
Voorgedaan,
Een vreselijke donder en verschrikkelijke
Blikseminslag.
De toren en de kerk zag men hier
Afbranden,
Door hagel, wind en vloed braken ook de
Dijken door,
Een watersnood zo groot dat niemand die
Kon ontwijken.
Dank God blij van hart dat de
Voornoemde brand,
Geen huis, hut of dergelijke of mens leed
Heeft berokkend.
Twaalf januari, door donder en bliksem, Gods werk,
’s Avonds, brandde hier af de grote kerk.
30r
[30] Faes Dirckzoon Stoel-
draeijer verbrant.
Inden Jare 1570 Is door langhduijrigh
aenhouden, ende versoecken van Heer Joost Pastoor
Ketter Meester ter Goude, gevangen eenen Faes Dirckxzoon
Stoeldraeijer, om oorsaecken dat hij de Roomsche Kerck
afgegaen, hadde, ende hem tot Rotterdam hadde laten Herdoopen.
Desen Faes Dirckxzoon is lange bij den Bailliuw ende des
Wet gewaerschout geweest, (om neffens eenen Mr. Eewith
Gerritszoon Cirurgijn, binnen deser Stede van der Gouden,
die mede Herdoopt was) te vertrecken, alsoo die vande Ge-
rechte, ’t zelvige niet langer onthouden en konden, want den
Pastoor voornoemt, haer daeromme zeer Molesteerden,
zoo hebben zij hem op seeckeren tijt, door hare Bode
op het Raet-Huijs ontbooden, ende den Bode tot hem komende
zeijde hij dat hij volgen zoude, ende zijn boven Rocxken aen-
getogen hebbende, zeijde hij tegens zijne Huisvrouwen, die
zijn sone Leendert Faeszoon hat en Bakerde, dat hij op ‘t
Stadt Huijs bij de Heere ontboden was, ende daer naer
toe ginck, seggende haer voors Adieu, ende is ‘t Lom-
bart Steechjen doorgegaen, alsoo hij doe in de vergulden
Kist, in de lange Groenendal woonde, en ginck nae de
sluijs Brugge, daer Mr. Eewit voornoemt, woonde ende
aen Mr. Eeuwith gevraeght, wat hij doen zoude, daer op
Mr. Eeuwith antwoorde, dat men behoorden uijt te gaen, also
de Heere het niet langer tegen houden en konde, ende dat men
zich zelve niet al willens moet verroeckeloose, maer
dat men gehouden is, alsoo weltesorge voor zijn Lichaem, dan
voor zijn Ziel, alsoo onse Salichmaker ons dat zelve
leert, daer hij zeijt, dat men vande eene Stadt, inde an-
deren moet Vlieden, ende het alsoo soecken te ontkomen, doch
[30] Faes Dirckzoon Stoeldraeijer op de brandstapel.
In 1570, na heel lang aandringen door mijnheer Joost Pastoor, kettermeester te Gouda, is ene Faes Dirckzoon Stoeldraeijer gevangengenomen, omdat hij de Roomse Kerk had verlaten en zich in Rotterdam had laten herdopen. De baljuw had in naam der wet al lang gewaarschuwd dat Faes Dirckzoon, evenals ene mr. Eewith Gerritszoon chirurgijn in Gouda, die ook herdoopt was, moest vertrekken. De gerechtsdienaren konden de gevangenneming niet langer uitstellen, omdat de pastoor ze te zeer op de huid zat. Dus hebben zij op een dag de bode opdracht gegeven Faes op het raadhuis te ontbieden. De bode ging naar Faes en zei dat hij hem moest volgen. Nadat Faes zijn overjas had aangetrokken zei hij tegen zijn huisvrouw, die zijn zoontje Leendert Faeszoon verzorgde, dat hij bij de heren op het stadhuis ontboden was en daarheen ging en hij nam afscheid van haar. Daarna is Faes door het Lombardsteegje gegaan, omdat hij toen in de vergulde Kist in de Lange Groenendaal woonde en ging naar de Sluisbrug, waar mr. Eewith woonde. Faes vroeg aan mr. Eewith wat hij moest doen. Waarop mr. Eewith zei dat men behoorde weg te gaan, aangezien de heren een vonnis niet langer konden tegenhouden en dat men niet willens en wetens roekeloos met zijn leven moest omspringen, maar dat men gehouden was even goed voor zijn lichaam te zorgen als voor zijn ziel. Zoals onze Zaligmaker zelf ons leert, als Hij zegt dat men van de ene stad naar de andere moet vluchten en het zo proberen te ontkomen.
30v
[30Verso] Alsoo hij ’t zelve niet ontkomen en konden, dat hij dan verdulde-
lijcken lijden zouden moeten, met diergelijcken woorden en meer om-
standicheden, doch Faes Dirckxzoon presumeerde dat hij een goede
saeck voor hadden, ende datmen daeromme behoorde te lijden, ende
het niet schamen mosten, en niet en was geresolveert te Vlieden,
ende nam zijn afscheijt voor Mr. Eeuwit, ende seijde dat hij na
’t Stadt-Huijs toe ginck, ende is alsoo na ’t Stadt-Huijs gegaen,
op ’t Stadthuijs komende, zoo seijde de Heere, wel Faes Dirckszoon
zij dij daer, wij hebben[1] last om U Lieden te vangen, ende diergelijcke hem ver-
manende, zoo zeijde de Heeren, van zijne dwalingen affstant
te doen, met meer andere discoursen, daer op Faes Dirckx ant-
woorde, geen afstant te willen doen, ende dat hij daer bij woude
blijven, Doen hebben hem de Heeren geheeten buijten te staen, ende
hem te beraden, of hij zijn gelooff woude Versaecken, ende hem we-
derom begeven tot de Moeder de H. Roomsche Kercke, ende
diergelijcke woorden meer, waarop Faes Dirckxzoon buijten ginck
uijt de Burgemeesters Kamer, ende ginck daer wel een
Uijr voor Burgermeesters ende Schepens Kamer in de
middelsael wandelen, ende doen wiert wederom geschelt, soo dat
hij eenmael binnen quam, waer over de Heere altreerde, seggende
Faes Dirckxzoon, zij dij daer noch, want zij hadde gemeijnt dat hij
ondertusschen souden Vertrecken, ’t welck zij garen gesien soude hebben,
alsoo zij na zijn Doot niet begeerigh en waren, hem alsoo weder-
om Vragende, om afstant te doen, ’t welck hij niet en wilde doen,
soo hij zeijde, doen hebben zij hem in hechtenisse geset, ende heeft
den 31en Meij 1570 sijne Sententie ontfangen, Luijden als
volght.
Sententie van
Faes Dirckzoon
Alsoo Faes Dirckxzoon, geboren Poorter
deser Stede Goude, tegenwoordigh gevangen buijten Pijn
van banden, ende van Yser, onder den Blauwen Hemel, voor mijn
Heeren vanden gerechten bekent heeft, dat hij geleden heeft,
dat het is geweest over ruijm een Jaer, dat hij tot Rotterdam
hem heeft laten Verdoopen, van een Mans Persoon die hij niet
[1] [hebben] in de marge
[30 verso] Mr. Eewith echter zei dat hij geduldig zou moeten lijden, als hij er niet aan kon ontkomen. Mr. Eewith sprak nog meer van zulke woorden en voerde nog meer omstandigheden aan maar Faes Dirckzoon ging ervan uit dat hij een goede zaak voorstond en dat men daarvoor behoorde te lijden en dat men de zaak niet te schande moest maken. Faes had besloten niet te vluchten en nam afscheid van mr. Eewith en zei dat hij naar het stadhuis toe ging. Daarom is hij naar het stadhuis gegaan en toen hij daar was aangekomen, zeiden de heren: 'Wel Faes Dirckzoon, bent u daar? Wij hebben opdracht u gevangen te nemen.' Zij vermaanden hem onder andere door te zeggen dat hij afstand moest doen van zijn dwalingen en meer soortgelijke bewoordingen. Daarop antwoordde Faes Dirckzoon dat hij geen afstand wilde doen en erbij wilde blijven. Toen hebben de heren hem gezegd dat hij buiten moest gaan staan en zich moest beraden of hij zijn geloof wilde verzaken en terug wilde keren naar moeder, de Heilige Roomse Kerk en meer van dat soort woorden. Toen ging Faes Dirckzoon uit de burgemeesterskamer naar buiten en ging daar wel een uur voor de kamer van de burgemeesters en schepenen in de middenzaal wandelen. Ten slotte werd er gebeld en toen hij weer binnenkwam, verwonderden de heren zich daarover en zeiden: 'Bent u daar nog?', want zij hadden gemeend dat hij ondertussen zou vertrekken. Dat zouden zij graag gezien hebben, omdat zij niet op zijn dood uit waren. Daarom vroegen zij hem weer om afstand te doen en hij zei dat hij dat niet wilde. Toen hebben zij hem in hechtenis genomen en op 31 mei 1570 heeft hij het vonnis ontvangen dat luidde als volgt:
Vonnis voor Faes Dirckzoon.
Omdat Faes Dirckzoon, geboren poorter van de stad Gouda, tegenwoordig in hechtenis, bekend heeft voor de heren van het gerecht, 'zonder pijn van banden en ijzer', onder de blauwe hemel, dat hij geestelijk geleden heeft, dat hij meer dan een jaar geleden zich in Rotterdam heeft laten herdopen door een manspersoon die hij niet
31r
[31] En kende, dat hij oock seder twee Jaren Herwaers, de
conversatie vande H. Kerck ons Moeder, afgeslagen heeft,
oock mede niet geloove, ofte houdende aen ‘t Heijligen eerwaer-
dige Sacrament des Altaers, daer ‘s Mensche Saligheijt
in bestaet, sonder dat den voornoemde Faes Dirckxzoon daer
van heeft willen pointeren, of anders onderwesen te zijn, daer
bij gevoecht heeft den geenen, die hem begeerden te onderrechten,
ende van zijne dwalinge ende Ketterie afstandigh te maken,
geen gehoor wilde geven, als wesende Contrarij de geschreven
Rechten, ende de Placcaten van den Coninklijke Majesteit tot meer stont
in dese Landen gepubliceert. Soo ist dat Schepenen met Rijpe
deliberatie van Rade, doorsien ende overwogen hebben, al ’t gene
ter Materie dienende is, van wegen ende in de Name des Konincx
van Spaenjen, als Grave van Hollant, Zeelandt, ende Vries-
lant, ons Alre Groote Heere, den voornoemden Faes Dirckxzoon
jegenwoordigh gevangen, gecondemneert hebben, ende condemneren
hem[1] bij desen, op ’t gerecht buijten deser Steden gebracht, ende aldaer
metten Viere ge-executeert te werden, verclaert alle zijn
goederen geconfisqueert, tot proffite van Zijn Coninklijke Majesteit
te bewaren, den voornoemden Faes Dirckxzoon publijcquement
voor den Gemeente afweeck, van zijne voorschreven
Ketterie, daer bij verklarende, ende bekennende in de Mis-
Keert bedrogen te zijn. In sulcke geval, soo referreren
Schepenen daer boven noch, de pinutie ende straffe vanden
Misdaet aen hem om die gedaen, te werden, sulcxs zij bevinde
sullen te behooren, achtervolgende de Placcaten vande
voorschreven Majesteit. Gedaen bij Jan Claes Diertszoon ende
Sijmoen Geenessen Burgermeesteren, geinthimeert Ghijs-
bert Jan Maertenszoon, ende Gerrit Huijgen Burgermeesteren
Dirck Otten van Slingerlant Schepenen, geinthimeert
Gerrit Gerritszoon Bouwers, Dirck Andriessen, Mr Hen-
drick Jacobszoon, Dirck Janszoon Lonck, Mr Cornelis Hendrikse
Schepenen, ende Dirck Bedaecq Schepenen, geinthimeert
Gepubliceert den lesten Meij. Anno 1570.
[1] [hem] in de marge
[31] kende en dat hij ook sedert twee jaar de leer van moeder, de Heilige Roomse Kerk heeft afgezworen. Bovendien gelooft hij niet in en houdt hij zich niet aan het heilige, eerbiedwaardige sacrament van het altaar, waarop de zaligheid van de mens berust, zonder dat Faes Dirckzoon daarvan berouw heeft willen tonen of zich anderszins heeft laten overtuigen. Daar komt nog bij dat hij geen gehoor wilde geven aan degenen die hem wilden onderrichten en hem van zijn dwaling en ketterij wilden afhelpen. Deze zijn in tegenspraak met het geschreven recht en de plakkaten van de koning, die meer dan eens in deze landen zijn gepubliceerd. Dus hebben de schepenen na rijp beraad alles wat met de zaak te maken heeft, doorgelicht en overwogen. Vanwege en in naam van de koning van Spanje, als graaf van Holland, Zeeland en Friesland, ons aller grote heer, hebben zij Faes Dirckzoon, die tegenwoordig gevangen is, veroordeeld en zij veroordelen hem bij deze hem voor het gerecht buiten de stad te brengen en hem daar door het vuur ter dood te brengen. Zij verklaarden al zijn goederen in beslag te nemen en te bewaren ten gunste van de Koning, voor het geval dat Faes Dirckzoon publiekelijk voor de gemeente nog zou afwijken van zijn voornoemde ketterij en daarbij zou verklaren dat hij bij het afzweren van de mis bedrogen was. In dat geval refereren de schepenen daarom aan de straf voor de misdaad die hij heeft begaan zoals zij vinden dat die behoort te zijn volgens de plakkaten van voornoemde Majesteit. Opgemaakt door Jan Diertsz en Sijmoen Geenesen burgemeesters gedagvaard, Ghijsbert Jan Maertensz en Gerrit Huygen, burgemeesters, Dirck Otten van Slingerland, schepen, gedagvaard, Gerrit Gerritsz Bouwers, Dirck Andriessen, mr. Hendrik Jacobsz, Dirck Jansz Lonck, mr. Cornelis Hendriks schepenen en Dirck Bedaecq, schepen, gedagvaard. Gepubliceerd de laatste dag in mei 1570.
31v
[31 Verso]
[Leeg]
[31 verso]
[Leeg]
32r
[32] Eenige andere me-
morien, raeckende
de stadt Goude, ge-
nomen uijt den Se-
cretarie, der selver
Stede.
[[1]] De Wint ter Gouda, om Mo-
lens te setten, binnen de Vrijheijt is gekocht van Johan
van Henegouwen, Heer van Beaumont etc. Om
vijftigh ponden Hollants, ‘sJaers, eeuwelijcke
etc. In date 1353.
[[2]] Een poorter vander Gouda, ie-
mant van zijn Leven toe Doot brengende,
Verbeurt tegen den Heer zijn Lijf, mits dat hij zijn
Goederen magh redimeren, met sestigh ponden van
xl groote Vlaems ’t pont, volgende het Prevelie
van Philips, Hartogh van Borgondien, etc. zijnde
in ’t Walsche, ende in date den 28en Septembris, 1451.
[[3]] Item: Een Poorter Sittende in
Wettelijcken Huwelijcken, mach meer Verbeuren dan
zijn Lijf, ende de Helft van zijne goederen, mits-
gaders datmen geen Gelt magh Eijsschen, dan van
[1] [Wint ter goude gekocht] in de marge
[2] [Poorter ter Goude, mogen haer goederen remedieren, met 60 ponden] in de marge
[3] [helft vande goederen] in de marge
[32] Enige andere geschriften betreffende de stad Gouda, ontleend aan de secretarie van deze stad.
[[1]] De wind in Gouda, om molens te zetten binnen de vrijheid, is gekocht van Johan van Henegouwen, heer van Beaumont, etc. voor 50 Hollandse ponden per jaar en voor eeuwig. Gedateerd 1353.
[[2]] Een poorter van Gouda, die iemand heeft omgebracht, verbeurt aan de Heer zijn lijf, behalve als hij zijn goederen kan terugkopen voor 60 pond van 40 Vlaamse groot per pond, volgens het privilege van Philips, hertog van Bourgondië, etc. in het Waalse en gedateerd 28 september 1451.
[[3]] Idem: een poorter die wettig gehuwd is, kan meer verbeuren dan zijn lijf en de helft van zijn goederen; bovendien kan men geen geld eisen behalve dan van de
[1] [Wind in Gouda gekocht] in de marge
[2] [Poorters van Gouda kunnen hun goederen terugkopen voor 60 pond] in de marge
[3] [Helft van de goederen] in de marge
32v
[32Verso] achter Susters Kinderen, volgens het Priveligie van
Jan van Castellion etc. In Date Pontianus Dagh,
1373. Ende is ’t Videmus van’t zelve bezegelt, bij den
Guardiaen vande Minnebroeders, etc.
[[1]] Dat Marck-Velt ter Goude is ge-
kocht van Guwij van Casteleijn, Grave van Boloes
etc. om drie hondert oude Vranckerijckshe Vranken, in
gerede Penningen, ende xl Schellingen Hollants, goet Gelt,
’s Jaers te betalen St. Jans, te midde inde Somer, des
maghtmen op’t voorschreven Marckvelt wel timmeren, een
Halle, Raethuijs, Wanthuijs, oude Vleijs-Huijs, alsoo groot
die Stede Oirbaer ende uijt dunckt te wesen, tot eer der
Stede behouff, die plaetse leggende ontrent de Halle,
zal onbetimmert blijven, in Date, den Eersten Julij 1395.
[[2]] De Vrijheijt tot de Stede vander Goude,
is vergroot een quartier Mijls in’t Ronde, bij Maximi-
liaen, ende Philips Aerts-Hertoge van Oostenrijck, ende
volgens het Privilegie in date, den 28en Junij 1484.
Daer voren heeft de Stadt gefineert,
Ses-hondert Ponden van xl grooten, volgens de Quitan-
tie van den Ontfanger Generael, in date, den 6en Julij 1484.
[[3]] De vierschaer van Blommendal
moet gehouden worden binnen der Goude, volgens
het Octroeij van Philips Koningh van Spaengien,
als Grave van Hollant, etc. In date, den 19en September
1561.
[1] [Martvelt ter Goude.] in de marge
[2] [Vrijheijt vergroot, een quartier Mijls.] in de marge
[3] [De Vierschaer van Blom-mendael, moet gehouden wor-den terGoude.] in de marge
[32 verso] de kleinkinderen van zijn zuster, volgens het privilege van Jan van Castellion etc. Gedateerd op de dag van Pontianus 1373 en de akte is bezegeld door de overste van de minderbroeders, etc.
[[1]] Het marktveld van Gouda is gekocht van Guwij van Casteleijn, graaf van Boloes etc. voor 300 oude Franse francs in baar geld en 11 schellingen Hollands, onbesnoeid geld, ieder jaar te betalen op de dag van St.-Jan in het midden van de zomer. Dus kan men op het voornoemde marktveld wel een hal, stadhuis, lakenhal en oud vleeshuis bouwen. Omdat het de stad dunkt groot en nuttig te willen zijn, is het vereist voor de eer van de stad, dat het plein dat rondom de hal ligt, onbebouwd zal blijven. Gedateerd 1 juli 1395.
[[2]] De vrijheid van Gouda is een kwart mijl in het rond vergroot volgens het privilege van Maximiliaan en Philips, aartshertogen van Oostenrijk. Gedateerd 28 juni 1484.
Daarvoor heeft de stad 600 pond en 11 groten opgebracht, volgens de kwitantie van de ontvanger-generaal. Gedateerd 6 juli 1484.
[[3]] De rechtbank van Bloemendaal moet gehouden worden in Gouda, volgens het octrooi van Philips, koning van Spanje, als graaf van Holland etc. Gedateerd 19 september 1561.
[1] [Marktveld in Gouda] in de marge
[2][Vrijheid een kwart mijl vergroot] in de marge
[3] [De rechtbank van Bloemendaal moet gehouden worden in Gouda] in de marge
33r
[33] [[1]] Die vander Goude, is vergunt
te maecken een verlaet, achter het Laserus: (nu ter
tijt genaemt, ’t Moortsche Verlaet:) responderende inde
Stede Gracht, op koste der Stadt te onderhouden, op
dat alle Aelmans, ponten, Schouwen, ende diergelijck
daerdoor sullen mogen varen, mits betalende gaende, ende ko-
mende eenen halve stuijver, etc. volgens ’t Octroij van
Kaerle Roomsch Keijser, etc. in date den 24en Meije.
1525
[[2]] De Privelegie vande Scholaste-
rije, is gegeven bij Caerle Roomsch Keijser, in date, den
2en Meije 1554.
[[3]] Alle Poorters vander Goude
vermogen haer Moer, ende Turff vrij te delven, sonder
jemant wederseggen, het zij van Last, Gelden, ofte
van andere ongelden, hoe dattet genoemt mach wesen,
uijt geseijt van Margen-gelt, Bruggen, ende anderen
onraet, dat op gemeen Lant komen magh, volgens de Pri-
vilegien gegeven bij Willem Palsgrave op den Rhijn,
ende als Grave van Hollant, etc. In date, den laesten
Junij 1405. Ende is ’t zelve, met incorporatie vande
voorschreven Privelegien geconfirmeert, bij Vrouwe
Jacoba, als Gravinne van Hollant, zijn Dochter. In
date, den 2 Junij 1428. Daer bij noch Privelegie
vanden Heer Willem van Egmont, als Heere van Sevenhuijse,
dat onsen Poorters Moer, ende Turff mogen delven, in
Sevenhuijsen, tot haren Schoonsten ten eeuwigen Dagen,
gegeven des Saterdaeghs na Sinte Bavens Dagh,
anno 1386. Midts gaders accoort, gemaeckt met Heer
Hendrick van Naeltwijck, van Moer, en Turff te
Delven, in Groenswaert, ende Waddincxveen, etc. in date
[1] ['t Moortse Verlaet] in de marge
[2] [Scholasterije] in de marge
[3] [Moer ende Turff delven] in de marge
[33] [[1]] Gouda krijgt een vergunning om een sluis te maken achter het Lazarushuis: (die heden het Moordrechts verlaat wordt genoemd:) gelegen in de stadsgracht en die op kosten van de stad wordt onderhouden. Zodat alle schuiten, ponten, schouwen en dergelijke erdoor zullen mogen varen, mits zij bij het komen en het gaan een halve stuiver betalen, etc. Volgens het octrooi van Karel, de Roomse Keizer etc. Gedateerd 24 mei 1525.
[[2]] Het privilege van de scholasterij is gegeven door Karel, Rooms Keizer. Gedateerd 2 mei 1554.
[[3]] Alle poorters van Gouda mogen hun veen en turf vrij afgraven zonder dat iemand dat hen belet, hetzij door geldelijke last, geld of andere belastingen, hoe men dat ook noemt en met uitzondering van de waterschapsbelasting, bruggengeld en andere geldelijke lasten die op gemeenschappelijk land kunnen komen. Dit alles volgens de privileges die Willem, Paltsgraaf aan de Rijn en graaf van Holland, etc. heeft gegeven op de …. Gedateerd de laatste dag van juni 1405. En ditzelfde, met daarin opgenomen de voornoemde privileges, is bevestigd door vrouwe Jacoba, als gravin van Holland, zijn dochter. Gedateerd 2 juni 1428. Daarbij komt nog het privilege van heer Willem van Egmond, als heer van Zevenhuizen, dat onze poorters veen en turf mogen steken in Zevenhuizen en wel tot voordeel ten eeuwigen dage. Gegeven op de zaterdag na de dag van St.-Bavo in 1386. Bovendien akkoord bevonden door heer Hendrick van Naaldwijk om veen en turf te steken in Groenswaard en Waddinxveen etc. Gedateerd ...
[1] ['t Moordse verlaat] in de marge
[2] [Scholasterij] in de marge
[3] [Veen en turf steken] in de marge
33v
[33Verso] Den 4en Junij 1416. Item: datmen geen Turff
gedolven in Rhijnlant, Delfs-lant, ofte Schielant eenigh-
sints dragen magh over den Dijck, in Schepen, ende in de Isel
leggende, maer datmen alleenlijck den voorschreven Turff
sal uijtvoeren, door der Goude, op de verbeurte vanden Turff
Schepen, ende arbitrale Correctie, volgens het Placcaet
van Koningh Philips, ende in Date, den 21en februarus
1558.
[[1]] Eertijts hebben ter Goude gestaen
450 Brouwerijen, ende wierden de zelve Bieren[2] vervoert
in Brabant, Vlaenderen, Hollant, Zeelant, ende Vrieslant,
ende mochten de Goutsche Bieren niet meer verhooght
worden, de Brouwers vande voorschreven Brouwerijen
mochten de selve Bieren naer alle plaetsen geconstu-
meert vervoeren, Verkoopen, ende distribueren, naer het goet
vinden vande Brouwers, tot haren goetdunck, sonder dat de
Wet-houders vanden plaetse, onder wat dexsel van actroeijen
ofte andersints sullen mogen deselve Brouwers beswaren, ofte
belasten, ’t zij bij Accijnsen, ofte Keuren op de Bieren te maken,
ende te stellen. Item: Men mocht de Bieren mede op geen
Cleijnder maten Verkoopen, om de neringe niet te Verbannen
volgens de Privilegien van Maximiliaen, gekooren Roomsch
Keijser, etc. In date, den 18en Martij 1508.
[[3]] Philips, Coningh van Spaenjen, etc.
heeft Burgermeesteren, ende Regeerders der Steden
vander Goude, een Missive geschreven, onderteijckent bij
zijn Majesteijt in ’t Bosch van Segovia, in date, den 3en October
1566. Bij den welcke zijne Majesteijt deselve bedanckt vanden
diligentie bij hem gedaen, van dat alle dingen gebleven zijn alhier
in haren onderstaet, overmits de quaet al-omme gebeurt, ende
geschiet in desen Landen van Herwaers over, begeerende
datmen daerinne souden willen continueren. Mitsgaders noch
Brieven vande Hartoginne van Parma, ende Regente van
[1] [450 Brouwerien der Stadt Gouden.] in de marge
[2] [Bieren] in de marge
[3] [Brieven van Coning Philips no-pende ’t beelt stormen.] in de marge
[33 verso] 4 juni 1416. Idem: dat men geen turf die gestoken is in Rijnland, Delfland, of Schieland, op welke wijze dan ook over de dijk in schepen die in de IJssel liggen mag dragen. Maar dat men de voornoemde turf uitsluitend over de Gouwe zal uitvoeren, op het verbeuren van de turfschepen en een gerechtelijke straf volgens het plakkaat van koning Philips, gedateerd 21 februari 1558.
[[1]] In het verleden hebben in Gouda 450 brouwerijen gestaan en de bieren daarvan werden vervoerd naar Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland. De Goudse bieren mochten niet verder belast worden. De brouwers van de voornoemde brouwerijen mochten dat bier zoals gebruikelijk naar alle plaatsen vervoeren, verkopen en distribueren, met goedvinden en naar goeddunken van de brouwers, zonder dat de handhavers van de wet van die plaatsen onder welke dekmantel van octrooien of anderszins ook, diezelfde brouwers zouden mogen hinderen of belasten. Niet met accijns en ook niet door een keurmerk op het bier te maken en vast te stellen. Idem: men mocht het bier ook niet in kleinere eenheden verkopen om de nering niet in de ban te doen. Volgens de privilegiën van Maximiliaan, gekozen Rooms Keizer, etc. Gedateerd 18 maart 1509.
Philips, koning van Spanje, etc. heeft de burgemeesters en regeerders van de stad Gouda een brief[2] geschreven, ondertekend door Zijne Majesteit in het bos van Segoviac, op 3 oktober 1566. Daarin bedankt Zijne Majesteit hen voor de toewijding die zij hem hebben betracht, zodat hier alle dingen hetzelfde zijn gebleven; het kwaad namelijk tiert overal welig en het gebeurt in deze landen van oudsher. Hij wenste heel graag dat men de toewijding zou willen blijven betrachten. Bovendien waren er nog brieven van de hertogin van Parma en regentes van
[1] [450 brouwerijen van de stad Gouda.] in de marge
[2] [Brieven van koning Philips betreffende de beeldenstorm] in de marge
34r
[34] des Conincklijcke Majesteijt, aen Burgermeesteren
deser Nederlande geschreven, ende bij hare hoogheijt ge-
teeckent, hoe aengaende dat zijne Majesteijt is, van
dat alhier niet ingevoert is, contrarie de Oude Catholijcke[1] Religie,
ende dat wij voorts naerstigh souden toesien, ten Eijnde, de
simpelen niet bedrogen en worden, etc. In Date, den 25en October
1566.
[[2]] De Schutters vande Voetboge
ter Goude, zijn begiftight bij Vrouwe Jacoba van
Beijeren, Gravinne van Hollant, etc. Waert saecke, dat
ijemant vande voorschreven Schutters inden Doelen, met onge-
val onnoselijcke ijemant doorschoten, verleemden, ende quetsen,
met hare Boge, ofte Schutten, dat die daer af onbelast,
ende vrij wesen zal, van alle Breucken van lijf, en de goedt,
mitsgaders dat die Rent-Meester vander Goude, alle
Jaers als zij schieten, uijt reijcken sal veertigh paer reij-
gers , volgens ’t Previlegie, in Dato anno 1428. Op be-
loocken Pincxteren, ’t welck daer naer, bij Hartogh Philips
van Borgondien vermeerdert is, op hondert Reijgers,
in Date, den Eerste Maert 1455.
[1] [Catholijcke] in de marge
[2] [Schutters vande Voet-boge ter Goude ] in de marge
[34] de Koninklijke Majesteit, geschreven aan de burgemeesters van de Nederlanden en door Hare Hoogheid getekend, hoe vriendelijk Zijne Majesteit is jegens hen vanwege alles wat hier niet is ingevoerd tegen het oude Katholieke geloof en dat wij ijverig moeten toezien dat de eenvoudigen van geest niet bedrogen worden, etc. Gedateerd 25 oktober 1566.
De schutters van de voetboog in Gouda hebben van vrouwe Jacoba van Beieren, gravin van Holland, etc. een gift gekregen. De zaak is namelijk dat iemand van de voornoemde schutters in de doelen, die per ongeluk een onschuldige persoon neerschiet, verminkt, of verwondt met zijn boog of schietgerei, onbelast en vrij zal zijn van alle boetes op lijf en goed. Bovendien zal de rentmeester van Gouda elk jaar waarin zij schieten, veertig paar reigers uitreiken volgens het privilege, gedateerd 1428. Op beloken Pinksteren is dat daarna door hertog Philips van Bourgondië vermeerderd tot honderd reigers, gedateerd 1 maart 1455.
34v
[34Verso] Hant-veste vander Goude.
Aelbrecht bij Godes genade, Hartoge in
Beijeren, Ruwaert van Henegouwen, van Hollant, Zeelant,
ende van Vrieslant, doen kont alle Luijden, dat ons de goede Luijden
der Stede vander Goude, getoont hebben, dat zij hare Hant-Vest
met ongeval van Brant, dat henluijden onversiens, ende haestelijck
op quam, Verlooren hebben, dat zij nochtans metter hulpe, ende Gratie
van Godt, een uijtschrift ende Videmus of behouwen hebben wel-
bezegelt is, met een Vaders Eersame Zegel, in goede Bisschop
Jan van Uijtrecht, daer zijt van verkregen ende maken deden, op
St. Pieters, ende Pomberen-dagh Apostele. In’t Jaer ons
Heeren alsmen Schreef, Duijsent, drie hondert, vijf en dartigh,
welck Vidimus, ende uijtschrifte voorschreven, wij hebben doen
besien, ge-examineert, ende hebben goedt, ende gerechtight
bevonden, sonder eenige Rasueren, ofte gebreecken, ende zoo
zij meer zeeckerheijt, ende vestenisse, hare voorschreven Hant-
vesten, Vrijheden, ende Rechten, ons ootmoedelijck ende vriende-
lijck versocht hebben, soo hebben wij om sonderlinge gonst, die wij
dragen tot onsen Lieven[1] Neve den Grave van Beloijs, Heere van
Avesunes van Schoonhove, ende vander Goude, ende om
menige getrouwen Dienst, die hij ende Zijn voorsaten, aen die
vander Goude gedaen heeft, ende nochdoen mogen, aengesien den
kennelijcken ongeval hier voren geroert, ende die gerechtigheijt
gegeven, ende geven ons die vander Goude, ende hare nakome-
lingen ten eeuwigen dagen, alsulcken Recht volkomelijck, als inden
voorschreven Uitschrift, ende Vidimus van heure Hantveste
die Heer Claes Catse in voortijden van onsen Lieven Heere,
ende voorvader Floris Grave van Hollant, ende van
Zeelant, Vercregen, beschreven staet, welcke hantvest houdende
was, van woorden, tot woorden, als hier naer volght. Wij
Floris Grave van Hollant, ende van Zeelant, maken
kont allen den genen, die des hantvesten sullen zien
[1] [Lieven] in de marge
[34 verso] Handvest van Gouda
Wij, Aelbrecht, door Gods genade hertog van Beieren, ruwaard van Henegouwen, van Holland, Zeeland, en van Friesland, maken aan iedereen bekend dat de goede mensen van Gouda hebben aangetoond dat zij hun handvest in de onvoorziene en schielijk opgekomen ramp van de brand verloren hebben. Toch hebben zij met hulp en gratie van God een afschrift en vidimus met het eerzame zegel van een voorvader, van de goede bisschop Jan van Utrecht, gekregen en dat was opgemaakt en verleden op de dag van Sint-Pieter en van de apostel Paulus op 29 juni en in het jaar des Heren, toen men 1335 schreef. De voornoemde oorkonde hebben wij laten bekijken en onderzoeken en die is goed en rechtsgeldig bevonden, zonder enige doorhalingen of gebreken. En omdat zij ons eerbiedig en vriendelijk om meer zekerheid en bevestiging van hun voornoemde handvesten, vrijheden en rechten verzocht hebben, hebben wij dit gedaan vanwege de speciale genegenheid die wij voor onze geliefde neef, de graaf van Blois, heer van Avesnes, van Schoonhoven en van Gouda koesteren en vanwege menige trouwe dienst die hij en zijn voorzaten de inwoners van Gouda bewezen hebben en nog kunnen bewijzen en om recht te doen, aangezien het voornoemde kennelijk een ongeval was. Wij geven de inwoners van Gouda en hun nakomelingen ten eeuwigen dage zulk volledig recht als het in het voornoemde vidimus van hun handvest beschreven staat. Dat heeft heer Claes Cats in het verleden van onze geliefde voorvader heer Floris, graaf van Holland en Zeeland verkregen. Dat handvest bevatte woord voor woord datgene wat hierna volgt. Wij, Floris, graaf van Holland en Zeeland, maken aan al degenen bekend die dit handvest onder ogen zullen krijgen
35r
[35] ofte hooren lesen, dat wij met onsen vrijen
willen, ende bij rade onser mannen gegeven
hebben, eenen Edelen Man, Heer Niclaes van
Latenes, Ridder, om sonderlinge getrouwen
dienst: die hij ons gedaen heeft, ende noch doen
magh, dese Vrijheijt tot der Goude, van vier-
dalf hondert gaerden lanck, vander halve
Ysel opwaers te Broeckewaert, ende vierdalf
hondert gaerden breet, alsoo dat alle de gene
die binnen deser Vrijheijt woonachtigh, ende
Poorters zijn, Tollen, Vrijheijt stellen, Varen
voor alle onse Tollen, etc. Lagerstont: Ende
om dat wij willen, dat dese vrijheijt die Poor-
ters vander Goude, Eeuwelijck vast ende ge-
stadichlijck blijve, ende onverbroocken van
onse, ende onse nakomelinge, soo hebben wij
hem, dese opene hantvesten hier opgegeven,
bezegelt met onse Segele, dit geschiede in’t
Jaer ons Heeren, Duijsent twee Hondert
ende twee-en-seventich, des Dijnsdaechs
naer St. Margarieten dagh, noch Lagerstont:
Ende wij Aelbrecht bij Godts genade, Hartoge in
Beijeren, Ruwaert van Hollant, Henegouwen, van
Zeelant, ende van Vrieslant voornoemt, meenen ende
willen dat alsulck recht, ende Vrijheden, als in ons liefs
Heeren voorvaerders Brieven, Graeff Floris begre-
pen, ende gegeven was, ende voorschreven is, van ons
ende van onse nakomelingen, den goeden Luijden der
Stede vander Goude, ende haer nakomelingen, volkomelijck
[35] of het zullen horen voorlezen, dat wij uit vrije wil en door onze mannen aangeraden, een edelman, ridder Niclaes van Latenes deze vrijheid van Gouda hebben gegeven. Dit vanwege de bijzondere dienst die hij ons heeft bewezen en nog kan bewijzen. Deze is 350 gaarden lang van de halve IJssel opwaarts richting Broekwaard en 350 gaarden breed, zodat al diegenen die binnen deze vrijheid woonachtig en poorter zijn, vrij zijn van het betalen van tol, etc. Daaronder stond: omdat wij willen dat deze vrijheid van de poorters van Gouda op standvastige wijze en eeuwig vast zal blijven en niet verbroken zal worden door ons of onze nakomelingen. Daarom hebben wij hem dit openbare handvest gegeven en bezegeld met ons zegel. Dit geschiedde in 1272, op de dinsdag na de dag van Sint-Margaretha. Daar nog onder stond: wij, Aelbrecht, door Gods genade hertog in Beieren, ruwaard van Holland, Henegouwen, Zeeland en Friesland menen en willen dat zulke rechten en vrijheden als in de akten van onze geliefde voorvader en heer, graaf Floris neergezet en gegeven waren, en zoals hiervoor is beschreven, door ons en onze nakomelingen aan de goede mensen van Gouda en hun nakomelingen, geheel en al
35v
[35Verso] Ende al tot Eeuwige dagen, ende zonder eenigh Verbreck
gehouden worden, dies Recht, ende Vrijheijt den gerustelijcken
te gebrucken, alle ons lieffs Broeders Lande, Hartoge Willem
van Beijeren, Graeff, ende Heere vande voorschreven Lande,
daer om, ende uijt hebben wij hem daer op, tot eene eeuwige
gedenckenisse, desen onsen openen Brieven gegeven besegelt met
onsen zegel, uijthangende ende in kennisse der waerheijt gedaen,
ende gegeven tot Resnoijt, op den vier-en-twintighsten dagh
Inde Maent Meij, In’t Jaer ons Heeren, Duijsent drie-
hondert vijf-en-seventigh.
[35 verso] en tot in eeuwigen dage, zonder enige tekortkoming gehouden zullen worden, dit recht en deze vrijheid onbevreesd te gebruiken in alle landen van onze geliefde broer. Aan hem, hertog Willem van Beieren, graaf en heer van voornoemde landen hebben wij daarom en daarvoor als eeuwige herinnering deze openbare akten gegeven, bezegeld met ons zegel, in het openbaar opgehangen en in de wetenschap van de waarheid, opgemaakt en gegeven te Resnoit op 24 mei 1375.
36r
[36] Copie Vande Veertig.
Maximiliaen, ende Maria,
bij der Gratie Godts, Hartoge van Oostenrijck
van Brugge, van Lotharingen, van Brabant, van Limburgh,
van Luxenburgh, ende van Gelre, Grave van Vlaen-
deren, van Artoijs, van Bourgondien, Palatijn van Henegouwe,
van Hollant, van Zeelant, van Namen, ende van Zutpheen,
Marckgrave des Heiligen Rijcx, Heer van Vrieslant,
van Salines, en van Mechelen, allen den genen die desen
onsen tegenwoordigen Brief sullen sien, ofte hooren Lesen
Saluijt, van wegen onsen wel beminden Burgermeesteren, Schepenen,
ende Raden onser Stadt vander Goude, alsoo wel inde
Name van hen-luijden, als voor ende inden Name vanden Lichame,
vanden geheele Gemeente, der selver onser Stede is ons
Vertoont, ende te kenne gegeven geweest, hoe dat wijlen Hartoge
Philips van Bourgondien, Grave van Hollant, onse Groot-
Vader Saliger gedachten in Zijn Leven Gunde, ende Wille-
coorde onser voorschreven Stadt vander Goude, omme
Rust, Vrede, ende eendrachtigheden binnen der selver onser
Stede te houden, veertigh Notable Persoonen, Macht ende
Mogentheijt hebbende alle Jaer Vier dagen te houden[1] ende voor den
Dagh datmen gewoonlijcks is de Wet aldaer te Vernieuwen,
te Kiesen ende te Noemen bij gelijcke Eede, ofte bij de
meeste meenigheden van hen-luijden, achtien Persoonen vande
alderrijckste, Notabelste, ende Vredelijckste Mannen
vander voorschreven onser Stadt, omme veertien Per-
soonen te kiesen uijt die achtien, twee Burgermeesteren, ende
als eenigh te worden bij onsen Stedehouder, ende Lieden
van onsen[2] Rade in Hollant, noch seven schepenen, ende vande
andere veertien Persoonen, vier uijt te kiesen, daer af oock
twee Burgermeesteren, ende als eenige vande boven
[36] Kopie van de Veertig
Maximiliaan, en Maria, bij de gratie Gods hertog van Oostenrijk, van Brugge, van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg en van Gelre, graaf van Vlaanderen, van Artois, van Bourgondië, paltsgraaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen en van Zutphen, markgraaf van het Heilige Rijk, heer van Friesland, van Salines, en van Mechelen, al diegenen die deze huidige akte van ons zullen zien of horen voorlezen, zijn gegroet. Door onze zeer beminde burgemeesters, schepenen en raden van Gouda, zowel in hun naam als voor en in naam van de lichamen van de hele gemeente van onze zelfde stad is ons aangetoond en te kennen gegeven, dat wijlen hertog Philips van Bourgondië, graaf van Holland, onze grootvader zaliger nagedachtenis, tijdens zijn leven onze voornoemde stad Gouda een besluit gunde en goedkeurde om veertig notabele personen te benoemen, die de macht en de bevoegdheid hebben om ieder jaar vier dagen te reserveren en voor de dag waarop men gewend was het recht te vernieuwen om achttien personen van de allerrijkste, meest notabele en vredelievendste mannen van onze voornoemde stad te kiezen en te benoemen onder dezelfde eed of bij meerderheid van stemmen. Om veertien personen te kiezen van die achttien: twee burgemeesters en door onze stadhouder en de mensen van onze raad van Holland nog zeven schepenen en van de andere veertien personen er vier uit te kiezen en uit hen ook twee burgemeesters. Als iemand van de boven
36v
[36Verso] Geschreven veertien Persoonen Overleden, ofte andersints
ontvreemt was, vander selver onser Stede, soo mochten sij
procederen, en voortgaen ter Verkiesinge , van eenen anderen No-
tabelste Persoonen in Zijn Stede, welcke Octroij vanden
voorschreven Veertich Persoonen, was naderhant bij onsen
voorschreven wijlen Heere, ende Groot-Vader, ende bij
Zijnen openen bezegelde Brieven, tot Diversche stonden
vernieuwet, ende gecontinueert was, ende hebben die
voorschreven ’t houderen bij hen-luijden, ende bij Heeren voor-
waerden daer af gebruijcken, ende geuseert, tot den overlijden
vanden voorschreven Willem Heere, ende Vader. Ende daer na
bij tijden van Wijlen onsen Lieve Heere, ende Vader,
wiens Ziele Godt genadigh zij, den tijt ende termijn van
drie Jaren meer, naer welcke drie Jaren ge-expireert,
ende ge-eijnt onse voorschreven Wijlen Heere, ende Vader,
dede bij Zijnen Commissierissen Vernieuwen de Wet, van onse
voorschreven Stede vander Goude, van Jare, tot jare
naer Zijn beliefte, alsoo lange als hij leeft, ende dat wij
Hartoginne ontfangen waren, als Vrouwe van onse
Landen, ende Heerlickheijt, dat alsoo de voorschreven ’t houderen
bij ons quamen, ende Verkregen Previlegie vanden voorschre-
ven Veertigh Persoonen, op welcke hen-luijden ge-expe-
dieert waren, onse openen Brieven, in Date, vanden xxiijen
Dagh, inde Maert, in ’t Jaer ons Heeren Duisent ses
en seventigh, voor Paessche, van welcke Brieven ’t in-
houden hier naer volgt. ende is zulckx Maria bij der
Gratie Godts, Hartoginne van Bourgongen, van
Lotharingen, van Brabant, van Limburgh, van Luxenburgh,
ende van Arthoijs, van Bourgonje, Palatine van Hene-
gouwe, van Hollant, van Zeelant, van Name, ende van
Zutphen, Marck-gravinne des Heijligen-rijcx. Vrouwe
van Vrieslant, van Salms[1], ende van Meochelen. Doen
te weten: allen den genen, die desen present Letteren sullen sien
ofte hooren Lesen. Alsoo ons Claerlicken gebleecken is, van
seeckere Privelegien gegeven onser Stede vander Goude,
bij onsen Edele voor-vader, ende Grave van Hollant, ende bij
sonder dat wijlen Hartoge Philips van Borgondien, onsen
Oudt-Vader Saliger, gedachten selver onsen Steden gegunt,
geconsenteert, geoorloft, geordinueert hadden, ’t anderen tijden
om Rust, Vrede, ende eendrachticheijt, binnen der selver Stede
[1] op pagina 36r staat Salines
[36 verso] genoemde veertien personen overleden of anderszins verdwenen was uit onze zelfde stad, dan mochten zij handelen en doorgaan met de verkiezing van een andere meest notabele persoon in hun stad. Het document van de voornoemde veertig personen was naderhand door onze voornoemde overleden heer en grootvader middels open bezegelde akten op diverse tijden vernieuwd en voortgezet. De voornoemde houders behielden de voorwaarden en gebruiken en usances tot aan het overlijden van de voornoemde Willem, heer en vader. Daarna, ten tijde van wijlen onze geliefde heer en vader, wiens ziel God genadig zij, behielden zij nog een termijn van drie jaar. Toen die drie jaren ten einde waren, liet onze voornoemde overleden heer en vader door zijn gedelegeerde de wet van onze voornoemde stad Gouda jaar na jaar vernieuwen zoals hij het gewild had toen hij nog leefde. Wij, Hertogin, waren ontvangen als Vrouwe van onze landen en heerlijkheid en ook de voornoemde houders kwamen bij ons met de verkregen privileges van de voornoemde veertig personen, waarin zij benoemd waren, onze open akte, gedateerd 23 maart 1076, voor Pasen. Van deze akten volgt de inhoud hierna: dat Maria, bij de gratie Gods hertogin van Bourgondië, van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg en van Artois, en van Bourgondië, paltsgravin van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen, van Zutphen, markgravin van het Heilige Rijk, vrouwe van Friesland, van Salines, en van Mechelen laat weten aan allen die deze huidige akten zullen zien of horen voorlezen dat ons duidelijk gebleken is dat zekere privileges aan Gouda gegeven zijn door onze edele voorvader, graaf van Holland en in het bijzonder dat wijlen hertog Philips van Bourgondië onze oudvader zaliger nagedachtenis, zelf onze stad gegund, goedgekeurd, geoorloofd en vastgesteld had in die tijd, om rust, vrede en eendracht binnen diezelfde stad
37r
[37] Te hebben ende te houden, dat onsen Bailliuw, met onsen
gerechte, ende Vroetschap vander selver onser Steden, soude
mogen kiesen bij Heeren, ende die zij daer toe openbaerlijcken
doen souden. Veertigh Persoonen de rijckste, Notabelste,
eerbaerste, rustelijckste, ende vredelijckste van onser
voorschreven Stede, van Conditie, ofte staet, dat zij zouden
mogen wesen, sonder ijemant daer uijt te Versteecken, om uijt
haet, ofte om eeniger handen andersints saecken, welcke Per-
soonen gehouden waren, alle jaren vier, voor den Dagh datmen
gewoonlijck was, onse recht aldaer te Vernieuwen, te Kiesen
ende te noemen, bij gelijcke Eede achtien Persoonen, uijt den
alderrijckste, Notabelste, Eerbaerlijckste, ende Vreede-
lijckste Mannen, vander selver onser Stede, van wat
staet, ofte conditien, ende sonder Versteeken als voorschreven
is, die den voornoemden veertigh, bij hare Conscientie dochten
eerwaerdelijcke, waerdichste profijtelickste, om ons ende
onser voorschreven Stede vander Goude, te regieren, de
welcke achtien Persoonen, de voorschreven van onser Stede, voort
presenteerden ende overleveren ons, ofte onse gecommitteerde,
omme uijt den selve achtien Persoonen, alsoo inder manieren
voorschreven gekoren te nemen, te stellen, ende te ordonneeren
twee Burgermeesteren, ende seven Schepenen, alsulcke als
ons, ofte onse gecommitteerden goet dochte, tot het Gouver-
nement van onser voorschreven Stede vander Goude, dat Jaer
schaer uijt geduijrende, ’t welck naderhandt onse voorschreven
Steden vander Goude, bij wijlen Hartoge Karel van Bour-
gondien, onsen Lieven Heer, ende Vader Saliger gedachten, we-
derseijt, en of gedaen is geweest. Soo dat mitsdien, sins dier
tijt groote tweedracht, binnen onser voorschreven Stede vander
Goude geweest is, omme ’t regument vander selver onser
Stede te hebben, ende noch meer doen souden, ende Schepenen
was te kome. Indien bij ons daer inne niet Versien is en worden, ons
daer omme ootmoedelijck Versoeckende, ende biddende, dat wij
daerinne souden willen Versien, want wij altijt meer zijn geneijcht
omme rusten, vrede, ende eendrachtigheijt te maken, ende te
houden binnen onsen Landen, ende bijsonder onsen, onser voorschreven
Stede vander Goude, dan onrust ende tweedracht. Soo ist
dat wij willen in dese saecke voorsien, ende onse voorschreven
ondersaten te houden, in goede ruste, Vrede, ende eendrach-
heijt met malkanderen, ten beste dat wij konnen, ende mogen,
geconsenteert, geoorloft ende geordonneert hebben, consen-
[37] te hebben en te houden, dat hertog Philips van Bourgondië bepaalde dat onze baljuw met de magistraat en het bestuur van onze stad voor iedereen zichtbaar zou mogen kiezen uit de heren veertig van de rijkste, aanzienlijkste, eerlijkste, rustigste en vredelievendste personen van onze stad, tot welke rang of stand zij ook mochten behoren, zonder iemand uit te sluiten uit haat of om welke andere reden dan ook. Zij waren verplicht om ieder jaar, vier dagen voor de dag dat men gewend was het recht te vernieuwen, onder ede achttien personen te benoemen uit de rijkste, aanzienlijkste, eerlijkste en vredelievendste mannen uit onze stad, van welke rang of stand dan ook, en zonder iemand uit te sluiten, zoals gezegd, die de genoemde veertig personen naar eer en geweten de waardigste en geschiktste achtten om Gouda te besturen. Deze genoemde achttien personen van onze stad stelden vervolgens aan ons of onze gevolmachtigden voor om uit deze achttien personen op de beschreven manier te kiezen, voor te stellen en te benoemen twee burgemeesters en zeven schepenen, die wij of onze gevolmachtigde geschikt achtten om dat jaar onze stad Gouda te besturen, de hele periode. Dit is later tegen onze stad Gouda door onze geliefde landsheer en vader (R.I.P.) tegengesproken, zodat er daardoor sinds die tijd in Gouda grote onenigheid is geweest wie het bestuur van onze stad zou uitoefenen. Dat zou nog erger worden, zeiden de schepenen die bij ons kwamen, als daartegen niet zou worden opgetreden. Ze vroegen ons daarom nederig of wij daartegen wilden optreden, omdat wij altijd meer geneigd waren om rust, vrede en eendracht te scheppen en te bewaren in onze gewesten en in het bijzonder in Gouda, meer dan onrust en onenigheid. Daarom willen wij in deze zaak handelen en onze onderdanen in rust, vrede en eendracht met elkaar laten leven, zo goed als wij kunnen.
37v
[37Verso] teren, oorloven, ende ordineeren, ende eener nieuwer Giften
geven mits desen onsen Brieven voor ons, ende voor onsen Erven,
ende Nacomelingen, onser voorschreven Stede vander Goude,
dat van nu voorstaen tot eeuwige dagen, die van de Wet Veer-
tigh hier te voren plagen te wesen, bij tijden van onsen ouden Voor-
vader saliger gedachten, ende die nu ter tijt in levende
Lijve Zijn sullen, mogen kiesen in die stede vander Goude, dier
Doot sijn vreemde andere tot ten getal van veertigh toe, met
den Bailliuw, en Veertigh van onse voorschreven Stede, omme
hen-luijden naer te volgen, ’t Privelegien dat zij van onse Edele
voorvaerder daer af hebben, gewoonlijck is onse Recht al-
daer te Vernieuwet, te Kiesen, ende te Noemen bij gelijcken
Eede twee-en-twintigh Persoonen, binnen den Landen geboren,
niet jegenstaende dat hier voortaen, achtien Persoonen met de
twee Burgermeesteren, ende seven Schepen, plegen genomen te
wesen, uijt den alder-rijckste, Notabelste, Eerbaerlijckste
rarelijckste, Vredelijckste[1] Mannen der state, ende Conditien, ende sonder
Versteecken als voorschreven is, die den voornoemden Veertigh bij
hare Conscientie duncken sullen, Eerbaerlijckste waerdighste,
ende Profitelijckste te zijn, omme ons, ende onse voorschreven
Stede, ende sullen daer of ons, ofte onse Stadt-Houder,
ende Rade van Hollant, presenteren, ende overleveren acht
Persoonen, elck out wesende veertigh Jaren, ende daer boven
vanden aldernobelsten. Ende als nu soo gunnen, ende geven
wij der selver onser Steden, oock met eene nieuwe gifte
voor onsen Erven, ende Nakomelingen, dat die inwoonders ende
Poorters van onsen Stede voornoemt, ende tot den eeuwige
Dagen inder Stede, vande twee Burgermeesteren, vier
Burgermeesteren hebben sullen, die gekoren zullen wesen uijt
De achte vande twee-en-twintigh Persoonen, diemen nemen,
Kiesen, ende Ordonneren zal, niet jegenstaende oock, dat
binnen onser voorschreven Stede vander Goude, niet dan
twee Burgermeesteren en plegen te wesen, ende die bij ons
ende onsen voorschreven Stadt-Houder, ende Rade geko-
ren, ende genomen zijnde uijten anderen achtien Persoonen,
aldaer blijvende vande voorseijde twee-en-twintigh
gekoren ende genomen worden seven Schepenen, elcx out
wesende acht en twintigh Jaren, ende daer boven alsulcke
als ons, ofte onsen voorschreven Stede-houder, ende Rade
goet duncken zullen, tot den Gouvernemente, van onser
voorschreven Stede vander Goude, die Jare schaer
duijrende, ende voor dat die voorschreven veertigh van
[1] [Vredelijckste] in de marge
[37 verso] We keuren goed, gunnen en gelasten een nieuwe gift te geven door middel van deze akten voor ons en onze nakomelingen, dat men in onze voornoemde stad Gouda vanaf nu tot in eeuwigheid de wet van Veertig heeft, zoals ze die hiervoor gewoon waren te hebben in de tijd van onze voorvader, zaliger nagedachtenis. Degenen die in levenden lijve zijn, mogen in Gouda anderen kiezen in de plaats van degenen die dood zijn tot het getal veertig aan toe, dus de baljuw en veertig van onze voornoemde stad, om die lieden op te volgen; dit is het privilege dat zij van onze edele voorvader gekregen hadden. Het is gebruikelijk dat wij het recht hebben daar te vernieuwen, te kiezen en te benoemen onder gelijke eed, 22 personen die in ons gebied geboren zijn. En dat wordt gedaan niettegenstaande dat hier voortaan achttien personen met de twee burgemeesters en zeven schepenen gewoonlijk genomen worden uit de allerrijkste, meest notabele, fatsoenlijkste, voornaamste, vredelievendste mannen met vertoon van aanzien en stand en zonder iemand uit te sluiten zoals de voorschriften bepalen. Degenen die de voornoemde veertig naar hun geweten menen de fatsoenlijkste, waardigste en nuttigste te zijn, zullen ons en onze voornoemde stad aan ons of onze Stadhouder en de Raad van Holland aanbieden en voordragen acht personen die veertig jaar of ouder zijn en van de alleredelsten. Vanaf heden gunnen en geven wij diezelfde stad ook een nieuwe gift voor onze erven en nakomelingen, nl. dat de inwoners en poorters van onze voornoemde stad tot in der eeuwigheid in plaats van twee burgemeesters, vier burgemeesters zullen hebben, die gekozen zullen worden uit de acht van de 22 personen die men nemen, kiezen en gelasten zal. Dit ondanks het feit dat binnen onze voornoemde stad Gouda slechts twee burgemeesters gebruikelijk waren, die door ons en onze voornoemde Stadhouder en Raad gekozen en genomen waren uit de andere achttien personen. Uit het restant van de voornoemde 22 worden gekozen en genomen zeven schepenen, elk 28 jaar of ouder zoals die ons of onze voornoemde Stadhouder en Raad geschikt lijken om te regeren in onze voornoemde stad Gouda, gedurende het lopende tijdvak van een jaar. Voordat de voornoemde veertig
38r
[38] nu voortaen, tot den eeuwigen dagen sullen gehouden, bekent,
ende geroepen te wesen, in alle onse ende onser voorschreven
Stede saecken, gelijck die ander vande Vroetschap der
selver onser Stede: Teweten: Inde Materien, ende tot allen
tijden gewoonlijck, die vande Vroetschap Vergaderen, ende oock
mede soo sullen die voorschreven veertigh Eede, ende sweeren
ons, ende onser voorschreven Stede goet, ende getrouwe te
wesen, onse rechte, hoogheijt, ende Heerlijckheijt, ende der selver
onser Stede Priveligien, Rechten, Hantvesten, te bewaren, ende
te onderhouden, getrouwelijck de Raden ende te vorder ons,
ende onse voorschreven Stede, oorbaer ende Profijt, ende
alle te doen dat goede ende getrouwe Luijden, ende ondersaten
mogen ende schuldigh zijn te doen, ende oft gebeurde dat
eenige vande voorschreven Veertigh, aflijvigh worden tot
eeniger tijt, ofte hem onvrijden van zijn Poorterschap van
onser Stede voorschreven, soo sullen dan die anderen vande
voorschreven veertigh blijvende in wesen, Kiesen bij haren
Eet ende Conscientie, andere Notabele ende eerbare
Personen, sulckx ende inden manieren alst voorschreven is,
inde Stede vanden voornoemden aflivige, of onvrijen,
welcken doen den Eet voorschreven, hebben sullen alsulcke
Macht, ende sullen wesen schuldigh te doen, als de andere
vande voorschreven Veertigh, ontbieden daeromme, ende be-
velen onsen Lieven ende getrouwen Stadthouder, ende
andere onsen Rade, in onse Casteleijn, Bailliuw, Schout,
Camer in den Hage, vander Goude, ende alle ander onsen
Rechten dienaer, ende ondersaten, wiens aenkleven macht
nu zijnde, ende namaels wesende, ende elck harer be-
sonder, alsoo verre als hem betaemt, dat sij d’inhou-
den van desen onsen Brieven, van Punte te Punte onderhouden,
ende doen onderhouden, sonder ijet Contrarij te doen, Costen
laten doen in eeniger manieren wijs, het zij besloten Brieven,
of andere dingen van ons Verkrijgen mochte, bij groote
strenge overVloet, heijmelijck bedecktelijck orpbaer-
lijck in eeniger Manieren, want wij alsoo gedaen willen
hebben, in kennisse van desen onsen Brieven, ende tot den
eeuwijgen dagen Vastigheijt daer toe hebben, wij onsen
Zegel hier aen doen hangen, gegeven in onsen Stadt van
Gent, op den xxiijen dagh van Maert, in’t Jaer ons
Heeren duijsent vier hondert ses en seventigh. Aldus
geteijckent bij mij Jonckvrouwe de Hartoginne in
[38] nu voortaan tot in de eeuwigheid zullen worden gehouden, bekend en geroepen in al onze zaken en die van onze voornoemde stad, zullen zij onder ede zweren deze goed en trouw te dienen, evenals de anderen van de vroedschap van onze zelfde stad, namelijk in de zaken waarover men altijd gewoon is in de vroedschap te vergaderen. De eed behelst verder dat de veertig zweren onze rechten, aanzien en heerlijkheid, tevens van onze zelfde stad de privileges, rechten en handvesten te bewaken en in stand te houden, getrouw aan de raden. Verder behelst de eed voor onze voornoemde stad om naar oordeel en nut alles te doen wat goede en getrouwe lieden en onderdanen kunnen en moeten doen. Dikwijls gebeurde het dat iemand van de voornoemde veertig te eniger tijd stierf, of men ontnam iemand zijn poorterschap van onze voornoemde stad, dan moesten de anderen van de voornoemde veertig die overbleven, onder ede en naar hun geweten andere notabele en eerbare personen kiezen op de manier die is voorgeschreven, in de plaats van de voornoemde overledene of onvrije. Die gekozen personen moeten de voornoemde eed afleggen en zullen dezelfde macht hebben en behoren hetzelfde te doen als de andere van de voornoemde veertig. Wij gelasten en bevelen daarom onze geliefde en trouwe Stadhouder en de anderen in onze Raad, onze slotvoogd, baljuw, schout, kamer in Den Haag, van Gouda en al onze rechtsdienaren en onderdanen die nu en later macht uitoefenen, ieder afzonderlijk, in zo ver als het hen betaamt, de inhoud van onze akten punt voor punt in stand te houden en in stand te laten houden. Dus zonder het tegenovergestelde te doen, op enige wijze betalingen te laten doen, of men zou besloten akten of andere dingen van ons moeten krijgen, door grote en sterke overtolligheid, geheim, slinks, nuttig op welke manier ook. Immers wij willen het zo gedaan hebben als bekend is in deze akten, zodat wij vastigheid hebben tot in de eeuwigheid. Wij laten onze zegel hieraan hangen, gegeven in onze stad Gent op 23 maart in het jaar des Heren 1476. Aldus getekend door mij, jonkvrouw de hertogin in
38v
[38Verso] haren Raet, aldaer de Hartoge van Bullioen, Heer van
Adolph van Cleven, die Bisschop van Ludick, ende vander
Marck, heer tot Ravesteijn, de Grave van Wincester,
Heer vanden Gruijthuijsen, Meester Johan vande Brouwerien,
Heere tot Roijvve, die President vanden Rekenkamer, ende
andere jegenwoordigen, waren Edelberge, nu is waer dat
Cort naer d’octroeije, ende Verleeninge vande voorschreven
Brieven, van ons Hartoginne Godevaert Claij van ons
Kerstant Harmensz, Wouter Maes ende anderen Haren
Consorten, ende mede plegeren, uijt quaet willen bij Commo-
tie, ende andersins, middelen van den gemeene, van onser voor-
schreven Stede vander Goude, te beroerende op te doen
Rijsen, jegens den voorschreven thoonder, alsoo inder Wet
wesende, de Welck uijt anxt, ende vreese van heure Lijven,
ende andersints bedwongen waren te wijcken, ende te Ruijmen
onse voorschreven Stede vander Goude, achterlatende
die selve Brieven van Prevelegien, van ons Hartogin-
ne, die bij den voornoemden Godevaert Claij, Constant
Harmensz, Wouter Maes ende geschoort waren. Ende naer
desen hebben de selven Godevaert, Constant, Wouter ende
hare medeplegeren, soo veel gedaen, als dat zij van ons
Verkregen hebben, de voorschreven thoonderen, daer toe seec-
kere andere Privelegie, van veertigh Persoonen, uijt
Crachte vanden welcken sij hun gestecken zijn regimen-
te, van onser voorschreven stede, ende hebben hun daer
inne gehouden, tot onlanckx Leden, dat zij de selve
Godevaert Kerstant, ende haren medeplegeren ge-
bannen zijn geweest uijt onsen voorschreven Landen
van Hollant, Zeelant, ende Vrieslant, ende alle
hare Goederen Verlaeten geconfisqueert, ende Verbeurt
tot onsen behouf, ende dat de selve thoonderen hebben
mogen komen, ende weder keeren in onser voorschreven
Steden vander Goude, aldaer sij bij onser voorschre-
ven Stedenhouder, ende Lieden van onsen raet In
Hollant, ende uijt kracht van seeckere onse Brieven,
weder omme gestelt sij geweest, in sulcke regu-
nenten, Staten, ende Officien, als sij waren al voor
hener voorschreven ruijminge. Mitsgaders oock
inne gebruijcksaemheijt, van ’t voorschreven Priveligie,
[38 verso] haar Raad, waarin de hertog van Bouillon, heer van Adolph van Kleef, de bisschop van Luik en van de Mark, heer tot Ravestein, de graaf van Winchester, heer van Gruijthuijsen, mr. Johan van Brouwerijen, heer tot Roijvve, de president van de Rekenkamer en anderen tegenwoordig waren in Heidelberg. Weliswaar hebben, kort na het machtigen en het verlenen van de voornoemde akten door onze hertogin, Godevaert Clay, Kerstant Harmen, Wouter Maes en andere medestanders en medeplichtigen uit kwade wil door middel van oproer en anderszins, het gewone volk van onze voornoemde stad Gouda in opstand laten komen en zij hebben daar de hand in gehad tegen de voornoemde requestranten. Zij waren, hoewel zij binnen de wet waren, uit angst en vrees voor hun leven en ook anderszins gedwongen uit te wijken en onze voornoemde stad Gouda te verlaten met achterlating van dezelfde akten met privileges van ons, hertogin, die door de voornoemde Godevaert Clay, Constant Harmensz en Wouter Maes verscheurd waren. Daarna hebben dezelfde Godevaert, Constant, Wouter en hun medeplichtigen zo veel gedaan als zij van ons verkregen hadden via de voornoemde requestranten, daarbij zekere andere privileges van veertig personen krachtens welke zij het bestuur van onze voornoemde stad in elkaar hebben gestoken en gehouden. Tot onlangs bekend werd dat zij, diezelfde Govaert Kerstant en zijn medeplichtigen verbannen waren uit onze voornoemde landen: Holland, Zeeland en Friesland en al hun achtergelaten goederen geconfisqueerd en verbeurd werden tot ons nut. Dezelfde requestranten mochten terugkeren in onze voornoemde stad Gouda, waar zij door onze voornoemde Stadhouder en door mensen van onze raad in Holland en krachtens zekere akten van ons weer aangesteld zijn in zulke besturen, staten en ambten als zij bekleedden voor hun voornoemde ontslag. Bovendien ook in de rechten van het voornoemde privilege,
39r
[39] van ons Hartoginnen, waer omme dieswille dat de
selve Brieven van Privelegien, van ons Hartoginne
deursende gescheurt zijn geweest, alsoo voorschreven
is, ende dat de selve thoonderen, mits desen, deughtende
sijne, dat toekomende tijden eenige souden hemluijden
daer inne willen moeijen, ofte beletten, soo Versoecken dat
alle duijsternisse ende swarige te schuijwen ons ge-
lieven wilde de voorschreven Brieven van Privilegien,
te revalideren, ende op des Noot zijnde, die te confir-
meren, approberen, ende bevestigen. Ende te aveleren
ende doen te Nieuwen de voorschreven Privelegien na-
derhant, bij den voornoemde Godevaert Kerstantz
Wouter ende, hare mede plegers, van ons verkregen,
alsoo ’t voorschreven is, ende op al hemluijden te voor-
sien bij onser Gratie, ende genade, waer omme wij
dese saecken overmercken soude, dat ons gebleecken is,
vande verleeninge ende octroeij, vanden voorschreven
Brieven van Priveligien, van ons Hartoginne
boven geincorporeert, alsoo wel bij Copie, ende bij
informatie, deughlijck daer op gemaeckt bij onse
voorschreven Stede-Houder, ende lieden van onsen Raet
in Hollant, die op al gehoort, ende geinterrogeert
hebben, bij eede seeckere getuijgen die d’andere tijden
gehoort, ende gesien hebben, de selve Brieven van Prive-
legien als andersints, ende daer op gehadt goet rijpe
advijs, ende liberatie, van rade genegen wesende ter
Supplicatie, vanden voorschreven Brieven van Prive-
legien, vaen ons Hertoginne hier boven gecomporteert, ge-
confirmeert, geapprobeert, gevestigen, ende revalideeren
uijt onser rechter wetenheijt, ende sonderlinge Gratie,
mits desen onsen jegenwoordigen Brieven, bij der welcker
hebben Verlaten, ende Verclaerde, dat de voorschreven thoonderen,
ende hare nakomelingen, daer of ende van allen inhouden van
dien, behooren te useeren, ende te possideeren, gelijck ende
inder manieren als zij doen mochten, aller de selver Brieven
deursneden, ende gescheurt waer casserende, abolierende,
ende doende te nieten ten eeuwigen dagen, bij desen voor-
schreven onsen Brieven, voorschreven Privelegien van
[39] van onze Hertogin, en wel omdat die akten met privileges van onze Hertogin helemaal verscheurd zijn, zoals gezegd, en dat degenen die ze laten zien en daarom vrezen dat in de toekomst enkele mensen zich daarmee zouden willen bemoeien of hun iets beletten, dringend vragen om elke onduidelijkheid en moeilijkheid te vermijden, en zo goed zou willen zijn de genoemde akten met privileges opnieuw geldig te verklaren en zo nodig te bekrachtigen, goed te keuren en te bevestigen, of te verminderen en naderhand de genoemde akten met privileges te laten vernieuwen. Deze privileges hebben de genoemde Godevaert, Kerstantz, Wouter en hun medeplichtigen van ons gekregen, zoals hierboven staat, en wij zullen zo goed zijn voor hen te zorgen en daarom zullen wij deze zaak in het oog houden. Dat is ons gebleken door het verlenen en toekennen van de genoemde akten met privileges door onze hertogin (hierboven toegevoegd), en door een afschrift daarvan, en door betrouwbare informatie daarover verschaft door onze genoemde stadhouder en raadslieden in Holland, die alles aangehoord en nagevraagd hebben, door getuigen die later deze akten met privileges en andere gezien hebben, om daarover een weloverwogen advies te geven. De raad was genegen om de genoemde privilegeakten van onze Hertogin aan te vullen, die gewettigd, bevestigd en goedgekeurd zijn. Wij bevestigen die en verklaren ze opnieuw geldig met onze oprechte wijsheid en uitzonderlijke genade, met onze huidige akten, waarmee wij hen hebben vergeven, en wij verklaren dat degenen die ze laten zien of hun erfgenamen, daarvan en van alles wat ze inhouden, gebruik horen te maken en die moeten bezitten, precies als zij konden doen voordat de akten kapotgesneden en verscheurd waren, en voor altijd gebroken, kapotgemaakt en vernietigd.
39v
[39Verso] Ons ter contrarie Verkregen, bij den voornoemde Gode-
vaert Claij, Karstant Harmensz, Wouter Maes ende
hare medeplegers, ’t welck Verworden is geweest, naer
dat van ’t voorschreven Privelegien, van ons Hertoginne,
ende bij tijden van den Commotien, ende beroerten van onser
voorschreven Stede vander Goude, alsoo voorschreven is,
ontbieden daeromme ende bevelen, onsen Lieven ende getrou-
wen Ridder, ende Camerling, de Heer van Campen, ende
den Luijden van onsen grooten Rade, bij ons wesende, onsen voor-
schreven Stede-houwer, ende Lieden van onsen Raden, in
Hollant, onsen Casteleijn, Bailliuw, ende Schout, vander Goude
ende voorts allen anderen onsen rechteren, Officieren, ende on-
dersaten die ’t aengaet, ofte aennopen mach, haren Stede-
houwer ende elck van ende hun besonder, alsoo hem toe-
behoort sal, dat vanden inhoudt vanden voorschreven Brieven,
van ons Hartoginnen hier boven geincorporeert. Mitsga-
ders van deser onser Jegenwoordigh, confirmatie, approbatie,
restigheijt, revalidatie, declaratie, ende van allen Jegen-
woordigen gehouden, van desen sij doen laten ende gedoogen, de
voorschreven thoonderen, ende hare nakomelingen ten eeuwigen
Dagen rustelijck, Vredelijck, ende volkomelijck genieten,
ende gebruicken sonder hun daer inne te doen, ofte te laten
geschien, eenige hinder, Letsel, ofte moeijenisse ter con-
trarie, want het ons alsoo gelieft, ende gedaen willen hebben,
des t’orconde soo hebben wij onsen segel hier aen doen hangen,
gegeven in onse Stadt van Brussel, den xen dagh van
November in’t Jaer ons Heeren duijsent, vier hondert
een-en-tachtentich, op te ploije stont geschreven, bij mijn
Heere den Hartoge, ende geteijckent.
[39 verso] die voornoemde Godevaert Claij, Kerstant Harmensz, Wouter Maes en hun medeplichtigen in strijd met ons hebben verkregen; hetgeen verkeerd is afgelopen vanwege de voornoemde privileges van onze Hertogin in tijden van opstand en onrust van onze voornoemde stad Gouda. Te volgen de voorschriften, gebieden en bevelen wij daarom onze geliefde en getrouwe ridder en thesaurier, de heer Van Campen, en de leden van onze grote Raad. Onze vertegenwoordigers: onze voornoemde Stadhouder en leden van onze raden van Holland, onze slotvoogd, baljuw en schout, officieren en onderdanen die het kunnen aangaan of betreffen. Hun Stadhouder en elk van hen afzonderlijk zoals hem zal toebehoren, de inhoud van de voornoemde akten van onze Hertogin, die hierboven zijn ingevoegd, te handhaven. Bovendien van onze vertegenwoordigers te bevestigen, goed te keuren, vreedzaamheid, opnieuw geldig te verklaren en uitspraak te doen en van alle vertegenwoordigers zich te houden aan en zich niet te bemoeien met en wel te gedogen de voornoemde requestranten en hun nakomelingen, die voor eeuwig deze ongestoord, onbelemmerd en volledig mogen genieten en gebruiken. Zonder dat zij daarin enige hinder, schade of bemoeienis ondervinden of het tegenovergestelde moeten doen of dat laten gebeuren. Omdat het ons zo belieft en het zo gedaan willen hebben en verklaren, hebben wij onze zegel hieraan laten hangen. Gegeven in onze stad Brussel, 10 november in het jaar des Heren 1481. Op de vouw stond geschreven: door mijn heer de Hertog en getekend.
40r
[40] Een Acte vande
Veertigh ende huldinge
van Hartoge Philips
Sinte Geertruijtenberge.
Op den dagh van Huijden, den xijen
dagh in Decembri, in den Jare Duijsent
vier Hondert vier ende tnegentigh, soo zijn de Staten
van Hollant, ende Vrieslant, in groote ende suffisanten
getale Vergadert zijnde binnen der Stede van St. Geertruij-
tenberge, in Zuijt-Hollant gekomen, ende gecompareert,
inde Herberge diemen heet ende teeckent, de Wilde
Man Uijthangende, Aldaer mijne genadige Heere
ende Eerts Hertoge, ende zij aldaer inder zelver her-
berge inde Neder-Kamer, bij zijnder genade zijnde mijns
voorschreven genadige Heer de Eers Hertoge, heeft hem
doen seggen, ende Verklaren, bij monde van Meester Thomas
de Plaijne Heere van Maignij President vanden grooten
Raet, vanden Roomschen Koninck, ende mijns voorschreven
genadigsten Heeren, dat zijne genade hem aldaer hadden
doen Vergaderen, ende was bij den goeden wille, ende geliefte
ende Consent, vanden voorschreven Roomschen Koninck,
zijnen Vader in Persoonen bij hem gekomen, omme bij hem
gehult, ende ontfangen te zijn, als heur Erfachtigh,
gerechtigh, ende Natuijrlijcke Prince, ende Heere
van Vrieslant, ende heere Grave van Hollant,
ende dat die meijninge vanden Koninck, ende van
zijner ende manieren, als hij ontfangen te zijne hadde
[40] Een akte van de Veertig en de huldiging van hertog Philips te St. Geertruidenberg.
Heden, 12 december 1494, zijn de Staten van Holland en Friesland in grote en voldoende getale in St. Geertruidenberg in Zuid-Holland samengekomen en verschenen in de herberg die de Wildeman heet en die van zo’n uithangbord voorzien is. Waar mijn Genadige Heer en Aartshertog in dezelfde herberg in de Nederkamer door Zijn Genade mijn voornoemde genadige heer de Aartshertog hen heeft laten zeggen en verklaren bij monde van mr. Thomas de Plaijne, heer van Maigny, president van de grote Raad van de Roomse Koning en van mijn voornoemde Genadigste Heer, dat Zijne Genade hen daar had laten bijeenkomen. Hij was door de goede wil, het welgevallen en het verzoek van de voornoemde Roomse Koning zijn vader, in persoon bij hen gekomen om door hen gehuldigd en ontvangen te worden als hun erfelijke, rechtmatige en natuurlijke prins en heer van Friesland en heer graaf van Holland en dat was de bedoeling van de Koning en zijn gedragingen toen hij ontvangen was.
40v
[40Verso.] Geweest, ende hem eedt doende sulck Privilegie te
onderhouden, als hier voortijts gesworen hadde, wijlen saliger
gedachten mijn Heere Hartoge Philips, Kaerle, ende hare
voorsaten, Graven, ende Gravinne van Hollant, Heeren ende
Vrouwen van Vrieslant, hem luijden voortijts Verclarende, dat
alle anderen Privilegien, bij hem Verkregen, sedert den overluijden
van wijlen mijnen voorschreven Heer Hertoge Kaerle, souden
geaboleert, gecasseert, ende van onwaerden zijn. Ende omme
veele Redenen hem luijden verclaerst, aboleende, casseerde,
ende dede te niet, ende nietemin om seeckere Consideratie,
de Koninck ende mijne voorschreven genadigen Heere, ende
elck van hem accordeerden, alsulck den Steden van Delft,
Leijden, Goude, Amsterdam, Rotterdamme, ende Schiedam,
te mogen useren, ende gebruijcken, roerende de Vernieuwinge
vande Wetten. Ende Privilegien vande Veertigh als zij
sichtent den Doot, vanden zelven Hartoge Kaerle gedaen
hebben, ter tijt toe, dat mijne voorschreven genadigen Heere
gecomen sal wesen, totter oute van vijf en twintigh Jare,
onbegrepen, accordeerden den voornoemden Staten, oock in’t
generale, ende perticulieren, den geenen die ’t aengaende
Macht, quitantie absoluijt vanden Penningh, bij hem
schuldigh ende te achteren zijnde willen, mijnen voorschreven
Heere Hertoge Kaerle, den tijt van zijnen overlijden,
achter volgende die Quitantie van hem daer of gegeven,
naer den overlijden Wijlen mijns voorschreven Heere Har-
toge Kaerle, bij Willemmer Vrouwe Maria zaliger
gedachten, hem was oock geseijt, ende geacoordeert,
dat maer zij mijns voorschreven genaden Heere ontfan-
gen souden hebben, inder manieren als hier voorsij gehee-
lijck ontlast, ende quijte blijven zullen, van alle Eede
die zij hier voortijden den Koninck gedaen hebben, als
Vader ende Momboir van mijne Heere sijnen soonen
voorschreven, ende indien na den zelve ontfangen, ende
Huldinge genaden zijnde, alsoo voorschreven geseijt is,
aen mijnen voorschreven genadigen Heere, Versochten,
bij nieuwe Privilegien, eenigen punten, ende Articulen
redelijcke profijtelijcke zijnde voor’t Lant, ende
met contrarie noch tegen de Hoogheijt, van mijnen
[40 verso] Hij legde de eed af de privileges in stand te houden zoals vroeger wijlen zaliger nagedachtenis, mijn heer hertog Philips, Karel en hun voorouders, graven en gravinnen van Holland en heren en vrouwen van Friesland gezworen hadden. Zij verklaarden hun dat alle andere vroeger door hen verkregen privileges sedert het overlijden van wijlen mijn voornoemde heer hertog Karel zouden zijn tenietgedaan, vernietigd en van geen waarde. Om vele redenen die hen zijn verklaard, deden zij deze teniet en vernietigden zij ze. Doch, vanuit een zekere toegeeflijkheid stonden de Koning en mijn voornoemde Genadige Heer ieder voor zich, zulke steden als Delft, Leiden, Gouda, Amsterdam, Rotterdam en Schiedam toe de betreffende vernieuwing van de wet aan te wenden en te gebruiken. De privileges van de Veertig zoals zij sedert de dood van dezelfde hertog Karel gedaan hebben, tot aan de tijd dat mijn voornoemde Genadige Heer de leeftijd van 25 jaar zal hebben bereikt. Onverminderd verleenden de voornoemde staten zowel algemeen als privé, degenen die het mocht aangaan, absolute kwijtschelding van de achterstallige penningen die door hen verschuldigd waren tot de tijd van het overlijden van mijn voornoemde heer hertog Karel. Geheel in overeenstemming met de kwijtschelding die hun daarvoor gegeven werd na het overlijden van wijlen mijn voornoemde heer hertog Karel, door Willems vrouw Maria, zaliger nagedachtenis, werd hun ook gezegd en verleend dat zij datgene wat mijn voornoemde Genadige Heer ontvangen zou hebben, zoals hierboven gezegd, geheel ontlast en kwijt zal blijven. Van alle eden die zij hier vroeger aan de Koning gezworen hebben als vader en voogd van mijn heer, zijn voornoemde zoon. Indien, nadat deze ontvangen, gehuldigd en begenadigd is, zoals hierboven genoemd is, verzochten zij mijn voornoemde genadige heer bij de nieuwe privileges enige punten en artikelen toe te voegen die redelijk profijtelijk zijn voor het land en ook niet strijdig zijn met de hoogheid van