41r
[41] voorschreven genadigen Heere, dat de selve mijne
genadigen Heere, hem daer op zoude Gelieven in Ma-
nieren, dat bij effecte bekennen souden, dat mijnen gena-
digen Heere, goede Memorije ende gedencken hadden
van den grooten dienste, die zij hier voortijden den Room-
sche, welcke saecke gehoort hebben die voorschreven
Staten, hebben die elckx ende een bijsonder alsoo altesamen
bij eenen Commende accorde, willende ende consenterende
geaggreert aengenomen, ende geconsenteert. Ende dat
gedaen hebben, mijnen voorschreven genadigen Heer ontfange
die hem eerst den Eedt gedaen heeft, inde manieren als hier
naer volght. Dat sweere wij als grave van Hollant,
ende Heere van Vrieslant, met haren toebehoort, die
Heijligen-Kercke voor te staen, ende in haren rechten
ende vrijheden ‘tonder houden, Weduwen, ende Weessen te
beschermen, ende in Rechten ende redenen te houden,
ende te doen houden, die rechten Hantvest, ende Privi-
legien onser Ridderschap, goede Stede, ende gemeene
Lande van Hollant, ende van Vrieslant[1] West-Vrieslant, voor-
tijts verleent, ende gegeven, bij wijlen den Hartoge
Philips, Kaerle, haer voorvader Grave, ende Gravinne
van Hollant, ende Heere van Vrieslant Zaliger. Me-
morijen te houden, ende te doen onderhouden, ende Confor-
meren, ende vestigen, die voor ons, ende onsen Erven ende
nakomelingen, mits desen onsen eede, ende desgelijcken onsen
voorschreven Landen, in Rechten ende Justitien te houden,
ende te doen onderhouden, ende die oude goede costumen,
gewoonten, ende haerkomen, abserveren, ende te bewaren,
ende voort onse voorschreven Ridderschap, Landen, Steden,
ende ondersaten van dien, te doen als des een goet Heere
ende Prince schuldigh wesen sal te doen, alsoo moet
ons Godt Helpen, ende alle Zijne Heijligen. Ende
daer na zoo hebben die Staten, mijne voorschreven ge-
nadigen Heer, oock Eet gedaen, als hier na volght. Dat
sweeren wij als dat onse genadigen Heere, Eerts-
Hartoge Philips, hier na volght zijn Hulden[2] Huldigh ende
ontfangen, tot onser voorschreven rechten geboren Lants-
Heer, ende Grave den Landen van Hollant, ende Heer-
lijckheijt van Vrieslant, met haren toebehooren, sijn
Hoogheijt, ende de Graeffelijcken Rechten, getrouwelijck
[1] [Ick seg Vrieslandt] in de marge
[2] [Ick segh Hulden] in de marge
[41] mijn voornoemde Genadige Heer.
Dat het mijn Genadige Heer zou behagen dat hij inderdaad bekennen zou dat mijn Genadige Heer een goede herinnering bewaard had aan de grote dienst die zij vroeger aan de zaak van Rome bewezen hadden. De genoemde staten hebben die stuk voor stuk, dus samen, in een gemeenschappelijke overeenkomst toegestaan, aangenomen en goedgekeurd.
Toen dat gedaan was werd mijn voornoemde Genadige Heer ontvangen nadat hij eerst de eed aan hen had afgelegd op de manier die hierna volgt: wij zweren, als graaf van Holland en heer van Friesland met hun toebehoren, op te komen voor de heilige kerk en diens rechten en vrijheden te onderhouden, weduwen en wezen te beschermen en in recht en reden te houden en te doen houden, de rechten van het handvest en de privileges aan onze ridderschap, vroeger verleend en gegeven aan de goede steden en gemeenschappelijke landen van Holland en –ik zeg Friesland- West-Friesland door wijlen de hertog Philips, Karel, hun voorouders graven en gravinnen van Holland en heren van Friesland zaliger in herinnering te houden en te laten nakomen. En wij bevestigen voor ons en onze erfgenamen en nazaten dat zij door deze eed in onze genoemde gewesten het recht zullen handhaven en laten handhaven, en de goede oude gebruiken, gewoontes en privileges in acht zullen nemen en bewaren, en vervolgens onze genoemde ridderschap, gewesten, steden en onderdanen zullen behandelen zoals een goede heer en vorst verplicht is te doen; zo mogen God en zijn heiligen ons helpen. En daarna hebben de staten jegens mijn genoemde heer de volgende eed afgelegd: ‘Wij zweren dat wij onze genadige heer aartshertog Philips zullen inhuldigen en aannemen als onze landsheer en graaf van Holland en heer van Friesland, en alles wat daartoe behoort,
41v
[41Verso] Te bewaren ende te onderhouden,inden Rade van Hollant,
ende voorts alle zijne Dienaren, ende Officiers, elcke
toebehooren haren dienste doende, ende Executeerende te
obedieren, ende assisteren, ende voor hou ende getrouwe
dienstigh te wesen, tot beschermingh van zijn Edele Persoon,
ende State, als wij van rechte ende van redenen wegen schul-
digh zijn van doen, ende voort alle te doen, des goede ende
getrouwe onderzaten, haren gerechten Landt-Heer schuldigh
zijn vandoende, alsoo moet ons Godt Helpen, ende alle
zijne Heijligen, van allen den welcke dingh aldus geschiet
zijnde, mijne voorschreven Heere, heeft geordonneert,
ende den Landen, mette Staten[1], hebben Versocht tot eene
gelijck Verseeckerheden, ons Jan le Condrelier, secretaris
ordinaris, mijne voorschreven genadigen Heere, den Roomsche
Koninck, ende Eerts Hartoge, ende Franck van Nesse
Secretaris, in de Kamer van Rade in Hollant, dese
tegenwoordigen acte te maecken, ende expedieren, ten eijnde
dat vast gestadigen, ende van waerde blijven, ten eeuwigen
dagen. Actum inde voorschreven Stadt, ten dagen ende Jare
als boven, inde present ende tegenwoordigheijt van mijne
Heere van Berge, Molenbaijs, ende berstele, ridder
van Gvorden, de proost van Trich – Heer Ladroen –
Host-Meester, Philibeert de Veerd, geseijt La Monche,
eerst Stal Meester, Meester Jacob van Almonde, ende Jan
Boudinsse, Raden vande voorschreven Kamer, vanden
Raden van Hollant, ende meer ander in groote getalen.
[1] [d] vervagen door [t]
[41 verso] te bewaren en te onderhouden in de Raad van Holland. Voorts al zijn dienaren en officieren de dienst ten uitvoer te laten brengen die erbij past, te gehoorzamen en te assisteren en in alle eerbied dienstbaar te zijn ter bescherming van zijn edele persoon en zijn staat. Wij zijn dit met recht en reden verschuldigd te doen. Voorts alles te doen, wat goede en trouwe onderdanen voor hun rechtmatige landsheer verschuldigd zijn te doen, zo waarlijk helpe ons God almachtig en al Zijn heiligen. Toen al deze dingen zo gebeurd waren, heeft mijn voornoemde Heer gelast en hebben de landen mede met de staten gelijk gezind onze Jan le Condrelier, secretaris ordinaris, verzocht samen met mijn voornoemde genadige heer de Roomse Koning en de Aartshertog en Frank van Nesse, secretaris in de kamer van de Raad van Holland de huidige akte te maken en op te stellen ten einde die blijvend te bevestigen en ten eeuwigen dage van waarde te laten blijven. Waarvan akte in de voornoemde stad, op de dag en in het jaar als boven genoemd in aanwezigheid van mijn heer van Bergen, Molenbais en Borsele, ridder van de Orde, de proost van Tricht – heer Ladroen – hofmeester, Philibert de Veere, genaamd La Mouche, eerste stalmeester, meester Jacob van Almonde en Jan Boudijnsz, raden van de voornoemde kamer van de Raad van Holland en vele anderen in groten getale.
42r
[42] Copie vande xxviij.
De Ridderschap, Edelen, ende
Steden van Hollant, ende West-Vrieslant
representerende de Staten vande selve Lande.
Doen te weten: Alsoo ons vertoont is bij Bur-
germeesteren, ende Vroetschappen der Stadt Goude,
van wegen, ende als hem selven, mitsgaders: van wegen
ende als representerende, het geheele corpus der ge-
meijnte, aldaer, hoe dat wijlen Hartoge Philips van
Borgondjen, als Grave van Hollant, aende selve
Steden gegeven hadden, seecker Privilegie, van dat binnen
de selve Stadt soude wesen, veertigh Notable Per-
soonen, macht ende mogentheijt hebbende alle Jaers
vier dagen voor den dagh, dat men gewoon was de Weth
aldaer te Vernieuwen, te Kiesen, ende te noemen bij hare
Eede, ende bij de meeste menichte van hemluijden
achtien Persoonen, omme uijt de Veertigh vande selve
gekoren te worden, bij zijnen Stadthouder, ende Luij-
den vanden Raedt in Hollant, seven Schepenen, ende uijt
de Vier anderen twee Burgermeesteren, ende als
eenige vanden Veertigh Persoonen voor schreven
aflivigh worde ofte hem onvrijden van zijn
Poorterschap, die andere vande Veertigh in wesende
blijvende Kiesende, soude bij hare Eede, ende Conscientie
andere Notable ende Eerbare Persoonen, vande Rijckste,
Notabelste, Rustelijckste, ende Vredelijckste, vande
voorschreven Stadt, van wat conditie ofte state, die
mochte wesen, sonder ijemant daer uijt te Versteecken, om
haet, nijt, ofte eeniger hande saecke, ende dat de voor-
schreven Veertigh Persoonen, van alsdoen voortaen, tot den
eeuwigen Dagen souden houden bekent, ende geroepen wesen,
in alle des Lant ende der Stede saecke, gelijck de
andere vande Vroetschappen der selver Stede, in Mate-
rie, ’t allen tijden gewoonlijcke de Vroetschap te Vergaderen
[42] Kopie van de 28.
De ridderschap, edelen en steden van Holland en West-Friesland die de staten van dezelfde landen vertegenwoordigen, laten weten: dat ons is te kennen gegeven door burgemeesters en vroedschappen van Gouda, uit naam van henzelf en daarbij ook nog uit naam van de vertegenwoordiging van het hele corpus van de gemeente aldaar, hoe wijlen hertog Philips van Bourgondië, als graaf van Holland aan dezelfde stad een zeker privilege gegeven had. Namelijk dat binnen diezelfde stad er veertig notabele personen zouden zijn, die de macht en het vermogen moesten hebben om elk jaar vier dagen voor de dag waarop men gewend was de wet aldaar te vernieuwen, achttien personen te kiezen en onder ede te benoemen bij meerderheid van stemmen, en om uit diezelfde veertig zeven schepenen en uit de vier andere twee burgemeesters te kiezen door de Stadhouder en de leden van de Raad van Holland. En als iemand van de voornoemde veertig personen zou overlijden of het poorterschap zou hem ontvallen dan moeten de overige van de Veertig die kiesgerechtigd blijven naar eer en geweten andere notabele en eerbare personen kiezen uit de rijkste, notabelste, rustigste en vredelievendste personen van de voornoemde stad, wat hun conditie of staat ook mocht zijn en zonder iemand uit te sluiten vanwege haat, nijd of enigerhande zaak. En dat de voornoemde veertig personen van destijds voortaan tot in eeuwigheid zouden belijden en geroepen zijn in alle zaken van het land en de stad, net als de anderen van de vroedschap van diezelfde stad in deze materie, te allen tijde dat de vroedschap gewend is te vergaderen
42v
[42Verso.] Doende den Eet van getrouwigheijt, etc. Welcke Privi-
legie daer na inden Jare 1476, ende 1481, bij nader Privilegie,
ende confirmatie bij Vrouwe Maria van Borgondjen, als Gra-
vinne van Hollant, in allen deelen was geapprobeert, ende
bevestight, alleenlijck met dese vergaderingh, ende ampliatie,
dat in plaetse vande voorschreven nominatie van achtien Per-
soonen, voortaen op de manieren ende bij de veertigen boven
geschreven, twee-en-twintigh Persoonen souden worden genomi-
neert, inden Landen gebooren, ende gequalificeert als boven
omme uijt de veerthien vande selve, Zeven Schepenen naer
ouder gewoonte, ende uijt de resterende acht Vier Bur-
germeesteren geligeerd te worde, bij haer Hartoginne, ofte
haren Stede houder, ende Rade van Hollant, de voorschreven
Schepenen Out wesende acht-en-twintigh Jaer, ende
daer-en-boven, ende de Burgermeesteren Veertigh Jaer,
ende daen en[1] boven, sulckx dat de voorschreven Stadt in plaet-
se van twee voortaen soude hebben vier Burgermeesteren,
Inhoudende mede eijndelijck, het selve Privilegie een dero-
gatoire clausule, daer bij een ijder wient aenkleven mochte
gelast worden, den inhouden van desen Brieven van punte, te
punte te onderhouden, ende doen onderhouden, sonder ijet te
doen, ofte laten doen ter contrarie, in eenderleij wijse, het
waer bij besloten Brieven, ofte andersints, diemen van haer
Hartoginne Verkrijgen mochte, bij grooten strengen vervolgh
heijmelijck, ofte openbaerlijck in eeniger manieren, welck
Privilegie de vertoonder desen, ende der zelver manieren
voorsaten, in Officio in alleen deelen, altijt wel regieu[2]-
selijck hadden getracht te achtervolgen, ende onderhouden
volgens haren Eet, ende Conscientien, maer hadden oock
bij Veranderinge, vande gemeenen Gouvernementen der
Landen in-voeringe, vande ware Gereformeerde
Godts-dienst, ende andere constitutien van tijden, ende
saecke, menichmael bij experentie bevonden, hoe qualijck
ende ongevoechlijck, alle de voorschreven pointen konden
worden geobserveert, ja dickwils niet sonder mercke-
lijcke interesse, ende præjudicie vanden gemeenen beste
der voorschreven Stede, bij sonderlijck ten opsichte van
het groot getal, ende de qualificatie vande Veertigh Per-
soonen, tot den Raet ende Vroetschap der selver Stadt
[42 verso] volgens de afgelegde eed van trouw. En dat privilege was daarna, in 1476 en 1481, door een nauwkeuriger privilege en bekrachtiging door vrouwe Maria van Bourgondië, als gravin van Holland, in alle onderdelen goedgekeurd en bevestigd met het volgende voorbehoud in deze vergadering en uitbreiding dat in plaats van de bovengenoemde achttien personen, voortaan op die manier door de voornoemde Veertig 22 personen zouden worden genomineerd. Zij moesten in deze landen geboren zijn en tot de hoogste kringen behoren zoals hierboven gesteld, om uit dezelfde veertien zeven schepenen te kiezen naar oud gebruik en uit de resterende acht vier burgemeesters om voorgedragen te worden bij hun hertogin of hun stadhouder en de Raad van Holland. De voornoemde schepenen moesten 28 jaar of ouder zijn en de burgemeesters veertig jaar of ouder, zodat de voornoemde stad in plaats van twee voortaan vier burgemeesters zou hebben. Ten slotte houdt hetzelfde privilege een slotclausule in waarbij ieder die het aanging gelast werd de inhoud van deze akten punt voor punt in stand te houden en te laten houden, zonder iets tegengestelds te doen of te laten doen, tenzij bij geheime akten die men met grote aandrang van de Hertogin zou kunnen krijgen, in het geheim of op een andere manier. In dit privilege delen zij die het laten zien en hun voorgangers ambtshalve in alle opzichten, die altijd heel streng hebben getracht ze te volgen en in stand te houden naar eer en geweten. Maar zij hadden ook, bij verandering, toen de regeringen van de gewesten de ware gereformeerde godsdienst invoerden, en andere instellingen, vaak ervaren hoe moeilijk al de genoemde punten in acht konden worden genomen, ja vaak niet zonder aanzienlijke schade en vooringenomenheid van het bestuur van de genoemde stad, vooral wat betreft het vastgestelde aantal en de benoeming van veertig personen in de raad en vroedschap van de stad.
43r
[43] Geordonneert ’t welck noch menichmael vergroot was
geworden, bij nominatien van Schepenen, uijt de gemeente
buijten het getal vande Veertigh, die daer na alhier leven,
uijt crachten van het voorschreven Privilegien , ofte
immers uijts een oude genivetereede gewoonte, inde
Vroetschap vande Stadt, op alle Stadts Lande saecken
hadden moeten geroepen worden, daer uijt dan oock al dick-
wils questien ende oneenicheden ontstaen waren, ende noch
in toekomende ontstaen souden mogen, die de vertoonder
gaerne sagen Vergoet, ende voortgekomen, ende hadden
derhalven goetgevonden, bij resolutie van hare Vroetschap,
ende uijt name als boven reverentelijck te Versoecken
dat het onse gelieft mochte zijn, ex planitudine potes-
tatie ten meesten rusten, Eendracht, dienst, ende nut-
ticheijt vande voorschreven Stadt te approberen, ende
ratificeren, seeckeren Voet, ende reglement, bij deselve
daer op beraemt, naer het exempel van Verscheijde andere
Steden binnen den Landen, namentlijcken: omme het voorschreven
getal van Veertigh Persoonen, daer van eenige over-
leden waren, te laten uijtsterven tot op acht-en-twintigh
Persoonen, ende voortaen inde vergaderinge vande
Vroetschappen, ende Raden, niet meer te admitteren, die
geene d’welcke uijt het Corpus vande Gemeente
buijten de voorschreven acht-en-twintigh, bij gebreck van
andere, ten eenigen tijden tot Schepenen mochten ge-eligeert
worden, ende dat voortaen, niemant in het getal vande
voorschreven acht-en twintigh Persoonen, souden admissibel
ofte eligibel zijn, als die een ingebooren was vanden
Landen van Hollant, ende poorter der voorschreven
Stadt, ten minsten ses Jaren aenden anderen inde selve
gewoont hebbende, ende die Professie soude doen, vanden
ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte
Immers de selve alsoo toegedaen, dat bij frequentaels
vanden Publijcque Kercke, ende het gehoor des Heijligen
woorts daer bij souden komen, blijckende dat de Vervullingh
vande afgestorven, ofte die daer van haer Poorterschap
ontvrijen souden hebben gedaen souden worden, bij de overige
vande acht-en twintigh, op Nieuwe Jaers dagh uijt de
Rijckste, Notabelste, Rustelijckste, ende Vrede-
lijckste Poorteren, der voorschreven stede, in conformite
[43] Hetgeen nog menigmaal groter was geworden door de benoeming van schepenen uit de gemeente boven het getal van veertig, die daarna alhier leven en zo doende het voornoemde privilege geweld aandoen en zo niet dan toch vanwege een oude uitgevonden gewoonte in de vroedschap van de stad voor alle landszaken van de stad hadden moeten worden geroepen. Daaruit waren dan ook al dikwijls problemen en onenigheden ontstaan, die ook nog in de toekomst zouden kunnen ontstaan en die de toonders gaarne vergoed zagen en voorkomen. Zij hadden om die reden goedgevonden, door een besluit van hun vroedschap en uit naam als hierboven eerbiedig te verzoeken dat het onze voorkeur zou hebben ex plenitudine potestatis [uit de volheid van onze macht] om voor de meeste rust, eendracht, dienst en nut van de voornoemde stad een zekere gedragsregel en reglement goed te keuren en te bekrachtigen. Door diezelfden daarbij vastgesteld naar het voorbeeld van verscheidene andere steden binnen de landen, namelijk om het voornoemde getal van veertig personen, van wie enigen overleden waren, te laten uitsterven tot op 28 personen. Bovendien voortaan in de vergaderingen van de vroedschappen en raden diegenen niet meer toe te laten die uit het corpus van de gemeente, buiten de voornoemde 28 bij gebrek aan anderen, ooit tot schepenen konden worden verkozen. Bovendien dat men voortaan niemand in het getal van de voornoemde 28 personen zou toelaten of verkiesbaar zou laten zijn die niet geboren was in Holland en geen poorter was van de stad en niet tenminste zes jaar aan een stuk in dezelfde stad gewoond had. Bovendien moesten die een openbare geloofsbelijdenis doen van het ware Christelijke gereformeerde geloof, of in elk geval deze zaak zo toegedaan zijn dat door druk bezoek aan de gereformeerde kerk en het aanhoren van het heilige woord daar bij zou komen. Hieruit blijkt dat de aanvulling van de open plaatsen wegens overlijden of wat mensen die van hun poorterschap beroofd waren, aangedaan zou worden door de overige van de 28 op de nieuwjaarsdag gekozen uit de rijkste, aanzienlijkse, rustigste en vredelievendste poorters van de genoemde stad, in overeenstemming
43v
[43Verso] vande vorige Privilegien, de welcke na prestatien vanden
gewoonlijcken Eet: soude geinstaleert, ende in alle Vergade-
ringe vande Vroetschap beroepen worden, als alle de andere
vande acht-en-twintigh, ende Vroetschappen der selver Stadt.
Ende gelijck de Persoonderen de gelegentheijt, qualiteijt, ende
Capaciteijt van hare ingesetenen best bekent was, soo
Versochten de selve mede, dat het ons gelieft de selve een-
der Gifte begunstigen, ende authoriseeren, dat de voorschreven
vande Veertigh nu noch in wesen zijnde, ende daer naer de
voorschreven acht-en-twintigh, in plaetse vande twee-en-
twintigh Persoonen, bij nomunatie aenden Stadt-houder,
ofte raden, over te brengen, daer uijt Vier Burgermeesteren
ende zeven Schepenen, bij openbare stemmen ende
enckel getale, gelijck zij tot nogh toe de voornoemde
nomunatie, van het dobbel getal gewoon waren geweest
te doen, alle de selve mede professie doende, vande ware
Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte immers
de selve soo toegedaen, dat bij frequentalijcke vande
Publijckque Kercken, en het gehoor des Heijligen Woorts,
daer van soude konnen blijcken, ende dat presijs op Nieuwe Jaers
Dach, omme den vijfden dagh daer naer zijnde drie Koningen
Avont, volgens de oude ende gewoonlijcke formulier be
Eedicht, ende soo in hare respectieve bedieninge, geinstal-
leert te worden, achter volgens de oude Privilegien, ende
gebruijcke, met dese expresse Conditie, dat de voorschreven
Vier Burgermeesteren, elcx twee Jaren souden dienen,
ende sulcx alle Jare twee afgaen, ende twee nieuwe aen-
komen, ende de Schepenen van gelijcken twee Jaren dienen,
ende sulcx het eene Jaer veije[1], ende het andere Jaer
drie moeten afgaen, ende aenkomen als vooren, alle de voorschreven
elf Persoonen, Burgermeesteren, Schepenen te eligeren,
uijt het getal Voorschreven vande Veertigh Persoonen, nu
noch in wesen zijnde, daer na uijt de voorschreven acht-
en-twintigh, souder daer buijten te mogen gaen, soo lange
die uijt het zelve getal souden konnen gevonden worden,
ende jemande bij gebreecken, uijt de gemeente genomen
worden, de alleenlijck tot de Justicie, administratie,
vandien, te admitteren, sonder oijt inde Vroetschap te
compareren, ende nae expiratie van zijn tijt weder-
omme privatus te worden als vooren, ende meden dat
ijemant vande respectieve Burgermeesteren, ofte
[1] [ick seg Vier] in de marge
[43 verso] met de vorige privileges, die na het afleggen van de gebruikelijke eed zouden zijn geïnstalleerd en in alle vergaderingen van de vroedschap betrokken zouden worden zoals alle anderen van de 28, en de bestuurders van deze stad. Het spreekt vanzelf dat bij die personen de stand van zaken, kwaliteit en capaciteit van hun ingezetenen het best bekend waren en zij verzochten dus dezelfde of het ons beliefde dezelfde met een gift te begunstigen. En te machtigen dat de voornoemde veertig die er in wezen nu nog zijn en daarna de 28 in plaats van de 22 personen over te brengen. En wel aan de Stadhouder of de raden om daaruit vier burgemeesters en zeven schepenen voor te dragen door in het openbaar te stemmen uit het enkele getal, zoals zij tot nog toe de voornoemde voordracht uit het dubbele getal gewend waren te doen. Zij moeten allen een geloofsbelijdenis afleggen van het ware Christelijke gereformeerde geloof of in elk geval de zaak zo toegedaan zijn dat uit veelvuldig bezoek van de Christelijke gereformeerde kerk en het aanhoren van het heilige woord dat zou kunnen blijken. Precies op nieuwjaarsdag worden zij, omdat het de vijfde dag daarna driekoningenavond is, volgens de oude en gebruikelijke formulering beëdigd en zo in hun respectievelijke ambten geïnstalleerd in navolging van de oude privileges en gebruiken. En hierbij komt wel de uitdrukkelijke voorwaarde dat de voornoemde vier burgemeesters elk twee jaar zouden dienen, zodat elk jaar er twee aftreden en twee nieuwe opkomen. Ook de schepenen zullen twee jaar dienen, zodat het ene jaar er vier en het andere jaar er drie moeten aftreden en opkomen zoals hiervoor. Alle elf voornoemde personen, burgemeesters en schepenen te verkiezen uit het voornoemde getal van veertig personen die er nu nog zijn en daarna uit de voornoemde 28, zonder daarbuiten te mogen gaan zolang die uit hetzelfde getal zouden kunnen worden gevonden. Als iemand vanwege een gemis uit de gemeente wordt genomen, dan moet die dan slechts toegelaten worden tot de administratie van de rechtspraak zonder ooit in de vroedschap te verschijnen en na het verstrijken van zijn tijd weer een privé-persoon te worden zoals voordien. Evenzo dat, als iemand van de burgemeesters of schepenen op zijn beurt
44r
[44] Schepenen komende te overlijden, ofte tot eeniger
ander ampt gepromoveert te worden, desselfs plaetse
binnen de tijt van Veerthien dagen, na behoore beschrij-
vinge van alle absente Vroetschappen, souden worden
gesupplieert, ende den Gesurrogeerden alleenlijcken dienen,
voor den tijt dat den Overleden, ofte tot eenigh ander
Ampt, gepromoveerden souden gedient hebben, behoudelijck
datmen geen surrogatie souden doen, in de lesten ses Maenden
van jemant dienst, Versoecke sij Verthoonders uijt den name
ende in qualiteijt als boven, dat het ons als representerende
den Grave der Lande, geliefde de voorschreven derogatoi-
re clausule, in het voorgementioneerde Privilegie
geinsereert uijt volle macht, ende seecker wetenschap,
voor zoo veel het noodich mochte zijn te recovoceren,
ende amnulleeren, mits blijvende het zelve in zijn verdere
Pointen in zijn geheele, ende ongeprejudicieert, ende
voorts haer verthoonderen van alle het geene voorschreven
is, grasieuselijck te Vergunnen, consenteeren, ende Verleenen
onsen Brieven van Octroij, ende Privilegie, inde bester
formen. Soo ist: Dat wij de saecke, ende Versoecken,
voorschreven, overgemerckt hebbende, ende de Verthoon-
ders willende gelieven, uijt onse rechte wetenschap
souveraine Macht, ende authoriteijt, den voorschreven
bij de vertoonders geraemde Raet, ende reglement
hebben goet gevonden, geapprobeert, ende geratificeert,
vinden goet approberen, ende ratificeeren den selven mits
desen, statuerende dien volgens, dat het getal van
Veertigh Persoonen vooren geroert, sal uijt sterven
tot acht-en-twintigh Persoonen, ende dat voortaen inden
Vergaderinge vande Vroetschap, ende Raden, niet meer
sullen worden geadmitteert de geene de welcke uijt het
Corpus vande Gemeijnte, buijten de voorschreven acht-
en-twintigh, bij gebreck van ander ten eenigen tijden,
tot Schepenen sullen worden ge-elieert, dat mede voorts
aen niemant in het getal vande voorschreven acht-en-
twintigh Persoonen sal admisibel, oft eligibel wesen,
als de welcke daer[1] ingeboren sal wesen van onsen Lande,
ten minsten ses Jaer inde selve Stadt gewoont
hebbende, ende die professie sal doen, vande ware
Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte ten
minsten de selve soo toegedaen, dat bij frequentatie
[1] [e] doorgehaald, [aer] interlineair
[44] komt te overlijden of tot enig ander ambt gepromoveerd wordt, zijn plaats binnen veertien dagen, na een beschrijving van alle afwezige vroedschappen, zou worden vervuld. En de plaatsvervanger zou slechts dienen gedurende de tijd dat de overledene of de tot enig ander ambt gepromoveerde zou hebben gediend, met dien verstande dat men geen plaatsvervanger zou aanstellen in de laatste zes maanden van iemands dienst. Zij, de toonders, verzoeken uit naam en daaraan verbonden kwaliteit als hierboven, dat het ons, als vertegenwoordigers van de Graaf, belieft de voornoemde vernietigende bepaling in het voornoemde privilege in te voegen om de volledige macht en zekere wetenschap, voor zover dat nodig mocht zijn, te herroepen en te annuleren op voorwaarde dat hetzelfde in zijn verdere punten een geheel blijft en zonder er afbreuk aan te doen. Verder hun toonders alles wat hiervoor genoemd is op genadige wijze toe te kennen, goed te keuren en onze akten van machtiging en privilege te schenken in de beste vorm. Het is zo dat wij de voornoemde zaken en verzoeken nauwkeurig nagegaan zijn en omdat wij de toonder willen believen, hebben wij uit onze goede wetenschap, soevereine macht en autoriteit, de voornoemde door de toonders bedoelde raad en het reglement goed gevonden, als geldig erkend en geratificeerd. Zo vinden wij datzelfde goed en verklaren het als geldig en ratificeren het. Met dien verstande dat wij vervolgens bepalen dat het getal van veertig personen zoals tevoren aangeroerd, zal uitsterven tot 28 personen en dat voortaan, in de vergadering van de vroedschap en de raden, diegenen niet meer zullen worden toegelaten, die uit het corpus van de gemeente, buiten de voornoemde 28, bij gebrek aan een ander, te eniger tijd als schepenen zullen worden gekozen. Dat ook verder niemand uit het aantal van 28 personen toelaatbaar of verkiesbaar zal zijn, als hij niet in ons land geboren is en ten minste zes jaar in dezelfde stad gewoond heeft en die een geloofsbelijdenis zal afleggen van het ware Christelijke gereformeerde geloof of ten minste dezelfde zaak zo toegedaan is, dat door veelvuldig bezoek
44v
[44Verso] vande Publijcque Kercken, ende het gehoor des Heijligen
woorts, daer van sal blijcken dat de Vervullinge vande afgestorven
ofte die van haer poorterschap sullen komen te, ontvrijden gedaen
zal worden, bij de overige vande acht en twintigh, op nieuwe
Jaers dach, uijt de rijckste, Notabelste, ruijstelijckste, ende
vredelijckste Poorteren der voorschreven Stadt, in con-
formite vande vorige Privilegie, de welck naer prestatie
vanden gewoonlijcken Eedt, sullen geinstalLeeren, ende in alle
Vergaderingen van de Vroetschappen geroepen worden, als de andere
van de acht-en-twintigh, ende Vroetschappen der selver Stadt
Vergunnende, ende authoriserende, de verthoonders wijders, dat
den voorschreven vande Veertigh nu nogh in wesende zijnde
ende daer nae de voorschreven acht-en-twintigh, in plaets
vande twee-en-twintigh Persoonen, bij nominatie aende Stadt-
Houder, ofte Raden over brengen, omme daer uijt Vier Burger-
Meesteren, ende seven Schepenen, ge-eligeert te worden,
deselve absolutelijck sullen mogen eligeerten Kiesen, ende sette
Vier Burgermeesteren, ende seven Schepenen, bij openbare
Stemme, ende enckel getal, gelijck sij-luijden tot nochtoe,
de voorschreven nominatie van het dubbel getal, gewoon zijn
geweest te doen, alle de zelve mede professie doende, vanden
ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ofte
immers deselve soo toegedaen, dat bij frequentatie vande
Publijcque Kercken, ende het gehoor des Heijligen Woorts
daer van zal konnen blijcken. Ende dat percise op Nieuwen
Jaers-dach, omme den vijffden dach daer naer zijnde drie
Koningen-Avont, volgens de oude, ende gewoonlijcke
formulieren be-eedight, ende alsoo in hare respective
bedieningen geinstalleert te worden, achter volgens
de oude Privilegie, ende gebruijcken, met expresse conditie
dat de voorschreven Vier Burgermeesteren, elcx twee
Jaer sullen dienen, ende sulckx alle Jaer twee afgaen,
ende twee nieuwe aenkomen, ende de Schepenen van gelijcken
twee Jaren dienen, ende sulckx het eene Jaer Vier, ende
het andere Jaer drie moeten afgaen, ende aenkomen,als voren,
alle de voorschreven elf Persoonen, Burgermeesters, ende
Schepenen te eligeren, uijt het getal vande voorschreven
Veertigh, nu noch in wesende zijnde, ende daer naer uijt
de voorschreven acht-en-twintigh, sonder daer buijten te
mogen komen, soo lange die uijt het zelve getal gevonden
sullen worden te komen. Ende jemant bij gebreck uijt de
gemeijnte genomen wordende, alleenlijck tot Justitie
ende Administratie van dien, te admitteren, sonder oijt
[44 verso] aan de Christelijke gereformeerde kerk en het aanhoren van het heilige woord. Daaruit zal blijken dat de aanvulling van de overledenen of diegenen die hun poorterschap ontnomen zijn, door de overige van de 28 zullen worden geïnstalleerd op nieuwjaarsdag. Zij zullen uit de rijkste, notabelste, rustigste en vredelievendste poorters van de voornoemde stad, in overeenstemming met het vorige privilege gekozen worden. Zij zullen na het afleggen van de gebruikelijke eed, worden geïnstalleerd en in alle vergaderingen van de vroedschap geroepen worden evenals de anderen van de 28. De vroedschap van dezelfde stad wijst de toonder toe en machtigt deze voorts om de voornoemde veertig, die er nu nog zijn en daarna de voornoemde 28 in plaats van de 22 personen, door voordracht, aan de Stadhouder of de raden op te roepen om daaruit vier burgemeesters en zeven schepenen te kiezen. Dezelfden zullen zonder voorbehoud vier burgemeesters en zeven schepenen wettig mogen verkiezen, door openbaar te stemmen uit het enkele getal zoals zij tot nog toe bij de voornoemde voordracht uit het dubbele getal gewend waren te doen. Al diezelfden leggen ook de geloofsbelijdenis af van het ware Christelijke gereformeerde geloof of als ze dat niet doen toch dezelfde zaak zo toegedaan zijn dat zij door veelvuldig bezoek aan de publieke kerken en het aanhoren van het heilige woord daarvan blijk zullen geven. Precies op nieuwjaarsdag, omdat het de vijfde dag daarna driekoningenavond is, worden zij volgens de oude en gebruikelijke formuleringen beëdigd en dus in hun respectieve ambten geïnstalleerd. Dit is in overeenstemming met de oude privileges en de oude gebruiken met de uitdrukkelijke voorwaarde dat de voornoemde vier burgemeesters elk twee jaar zullen dienen en zodoende zullen er elk jaar twee aftreden en twee nieuwe aantreden. Ook de schepenen dienen twee jaar, zodat er het ene jaar vier en het andere jaar drie moeten aftreden en aantreden zoals hiervoor vermeld. Alle voornoemde elf personen, burgemeesters en schepenen, dienen gekozen te worden uit het huidige nog voornoemde getal van veertig en daarna uit de voornoemde 28, zonder daarbuiten te mogen komen, zolang die uit datzelfde getal gevonden kunnen worden. Als iemand bij gebrek van buiten de gemeente wordt genomen, dan dient die slechts toegelaten te worden tot de rechtspraak en de administratie daarvan, zonder ooit
45r
[45] De gemeene Vroetschap te compareren, ende naer
expiratie van zijnen tijt, wederom privatus te worden
als vooren. [[1]] Ende dat jemant vande voorschreven Burger-
meesteren, ofte Schepenen komende te overlijden, ofte tot
eeniger-handen Ampt gepromoveert te worden, des selfs
plaetsche binnen den tijt van veerthien dagen, naer behoorlijcken
Verschrijvinge van alle absente Vroetschappen, sullen wor-
den gesuppleert ende den gesurregeerden, alleenlijck dienen
voordien tijt, dat den [[2]] overleden, ofte tot eenigh ander
Ampt gepromoveert souden gedient hebben, behoudelijck
datmen geen surrogatie sal doen, inde laetste ses Maenden
van ijemants dienst revocerende, ende ammullerende, voorts
voor soo veel des noodighs wesen mochten, uijt onsen
Rechten wetenschap, souveraine Macht, ende Authori-
teijt, als vooren, de voorschreven derogatoire clausule
in het gementioneerde Privilegie geinsereert, mits
blijvende het selve in zijne vordere pointen, in zijn ge-
heel, ende ongeprejudicieert, ende ten eijnde de Verthoon-
ders dese onse Gunst, Consent, ende octroij mogen ge-
nieten als naer behooren, lasten, ende ordonneeren wij allen,
ende een jegelijcken, desen eenighsints aengaende, hem na
te reguleeren, ende de Vertoonders ’t effect an desen te
laten genieten, sonder de Vertoonders te doen, ofte te laten
geschieden, eenigh hinder, letsel, moeijenisse, ofte empes-
schement ter contrarie. Gegeven inden Hage, onder onsen
grooten Zegel hier aen doen hangen, op den xxje Decem-
bris, in’t Jaer ons Heeren eenigen Heijlant, ende Sa-
lighmaker Jesus Christus duijsent ses hondert ende
vijftigh[3]. Ende is gerarapheert Gats[4] Vt Lagerstont
ter ondonnantie vanden Staten, ende is onderteijckent
Herbert van Beaumont, Hebbende onder uijt han-
gende een zegel in Roode wassche, aen dobbelde fran-
cijne Staerten.
[1] [NB] in de marge
[2] [tijt] doorgehaald
[3] [Anno 1650] in de marge
[4] [ik seg Cats] in de marge; [Cats] verbeterd
[45] in de gewone vroedschap te verschijnen en na het verstrijken van zijn tijd weer privépersoon te worden als voorheen. Verder dat als iemand van de voornoemde burgemeesters of schepenen komt te overlijden of tot enigerhande ambt gepromoveerd wordt, zal zijn plaats binnen veertien dagen, na passende aanschrijving van alle afwezige vroedschappen, worden aangevuld. De als plaatsvervanger aangestelde zal slechts die tijd dienen die de overledene of tot enig ander ambt gepromoveerde gediend zou hebben, met dien verstande dat men geen plaatsvervanger dient aan te stellen in de laatste zes maanden van iemands dienst en dat men diegene verder zo veel als nodig is, dient te ontheffen en het ambt op te heffen. Uit onze goede wetenschap, soevereine macht en autoriteit als hiervoor, is de voornoemde opheffingsclausule in het voornoemde privilege ingevoegd terwijl het privilege in de verdere punten één geheel en onaangetast blijft. Teneinde de toonder van deze gunst, belofte en machtiging te laten profiteren zoals het hoort, gelasten en bevelen wij allen en iedereen die het enigszins aangaat, dit na te komen. Bovendien de toonder te laten profiteren van de werking hiervan, zonder de toonder hinder, last, overlast, beletsel en tegenwerking aan te doen of aan te laten doen. Gegeven in Den Haag door onze grote zegel hieraan te laten hangen op 21 december in het jaar van de enige Heiland en Zaligmaker des Heren, Jezus Christus, duizend zes honderd en vijftig en is geparafeerd Cats. Lager stond op bevel van de staten en is ondertekend door Herbert van Beaumont en eronderuit hangt een zegel van rode was aan dubbele repen perkament.
45v
[45 Verso]
[Leeg]
[45 verso]
[Leeg]
46r
[46] Vande Vrijheijt Vande
Stede Goude. Gebreedt
een quartier mijls rontomme
Der Stede.
Maximiliaen, ende
Philips bij der Gratien Godts, Eerts Hartoge
van Oostenrijck, Hartoge van Bourgongjen, van
Lotteringen, van Brabant, van Limborgh, van Luxen-
burgh, ende van Gelre, Grave van Vlaenderen, van Ar-
toijs, van Bourgongjen, ende Palentijnen van Henegouwen,
van Hollant, van Zeelant, van Namen, ende van Zutphen,
Marckgrave der Heijligen Rijckx-Heere van Vrieslant,
van Salines, ende van Mecchelen, allen den geenen die
desen onsen tegenwoordigen Brief sullen zien, ofte hooren
lesen Saluijt, onse goede getrouwen ondersaten, de ge-
meene inwoonders van onse voorschreven Stede vander Gou-
de, in onsen Landen van Hollant, hebben ons doen vertoonen
ende te kennen gegeven, hoe dat de Jurisdictie, Vrijheden
der selver onser Steden vander Goude, hier niet vorder
noch breeder bestrecken is, noch Stede en heeft, dan binnen
den ruck-oorcule vande poorteren resten, ende Mueijren
der selver Stede, ende een weijnigh daer buijten, soo dat
die van de gerechten aldaer bij ons gestelt, den male-
facteurs ende quaet doenders, die hen-luijden dage-
lijckx buijten den Poorten, ende Muijren der selver Stadt,
ende der Jurisdictie van dien houdende, ende conserende[1] consenterende
[1] [ick segh conserende] in de marge
[46] Van de vrijheid van Gouda. Ter breedte van een kwart mijl rondom de stad.
Maximiliaan en Philips, bij de gratie Gods aartshertogen van Oostenrijk, hertogen van Lotharingen, van Brabant, van Limburg, van Luxemburg en van Gelre, graven van Vlaanderen, van Artois, van Bourgondië en rijksgroten van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, van Namen en van Zutphen, markgraven van het heilige rijk, heren van Friesland, van Salines en van Mechelen en al diegenen die deze huidige akte van ons zullen zien of horen lezen, gegroet. Onze goede trouwe onderdanen, de gewone inwoners van Gouda in ons land van Holland, hebben ons laten zien en te kennen gegeven dat het rechtsgebied, de vrijheid van Gouda, hier noch verder, noch breder gelegen is, noch een plaats heeft dan binnen een kwart mijl van de poorten overblijft en de muren van dezelfde stad en ook nog een weinig daarbuiten. Daardoor houdt de rechtbank aldaar door ons aangesteld, de misdadigers en boosdoeners dagelijks buiten de poorten en muren van dezelfde stad en het rechtsgebied ervan. Tevens goed te keuren
46v
[46Verso] zijn met aentasten, Vangen, noch Corrigeren en mogen. Ende
dat meer ende arger is, de selve quaet-doenders, ende lighte
Persoonen hen dagelijckx onderhouden, ende in grooten
menichte conserverende zijn buijten der voorschreven Stede,
in diversche Huijsen, ende Herberge, daermen Tappet, som-
mige om heure quade meijninge te volkomen, ende ijemant
aldaer te Verwachten uijter voorschreven Steden, sommige
omme met ijemant van buijten te spreecken, die zij aldaer
verdachvaert hebben, ende dagh beteijckent hebben, commu-
quieren, ende quade opstelten te maken, ende Bier te vollen,
alsoomen vanden Bier daer buijten der selver onser stede
getapt worden, geen excijnse en geeft, alle ‘twelcke redun-
deert, keert tot grooten lasten, ende beswaernisse van onser
voorschreven Stede vander Goude, ender doen onser Stede
ende Poorterije vandien, noch meer doen souden worden hier-
op bij ons niet versien, alsoo sij seggen, versoecken daeromme
aen ons de voorschreven supplianten, dat onsen geliefte sij
hen-luijden te gunnen, ende te consenteren, in amplianten dat
vermeerdert van heure voorschreven Jurisdictie, dat zij een
halve Mijlen Rontomme gaende buijten onsen voorschreven
Steden vander Goude, alsoo wel aende Jsele sijde, als aen
d’andere mogen vangen quaetdoenders, ende die corrigeren
bij den Gerechten, vander voorschreven Gerechten, onser
Steden, in sulcker Manieren als of sij gevangen quaet-
doenders ende aengetast waren, binnen den bevangen vander
Poorter Vesten, ende Muijren der selver onser Stede
ende oock aldaer te mogen exigeren, ende heffen, rechte van
excijnsen, ende andere subventien, ende impositie als binnen
der voorschreven Stede, ende hemluijden op alle te Verleenen
onse openen bezegelde Brieven, in behoorlijcker formen doen,
te weten: dat wij overmercken ’t gunt dat voorschreven is,
ende daer van te willen geadverteert wesende, geneijght
wesende ter bidden, ende begeerten vander voorschreven
thoonderen, ende hier op gehadt goet, ende rijp advijs
ende deliberaeij van raden, hebben voor ons onsen Erven ende
Nakomelingen, Graven, ende gravinne van Hollant
den selven van onsen Stede vander Goude voornoemt,
hem ende hare[1] Nakomelingen inden gerechten vander voorschre-
ven onser Steden, gegunt, ende gegeven, gunnen , ende geven
uijt onser Steden sonderlingen Gratien, met desen onsen
brieven, hemluijden amplicerende, ende vermeerende
de voorschreven heure Jurisdictie, dat zij de selve heure
Jurisdictie, dat zij zullen mogen gebruijcken, ende doen
[1] [hare] in de marge
[46 verso] en het erover eens te zijn dat zij die noch in hechtenis nemen, noch gevangennemen, noch straffen kunnen. Wat nog erger is: dezelfde boosdoeners en lichtzinnige personen houden zich dagelijks bezig met elkaar en overleggen in groten getale met elkaar buiten de voornoemde stad in diverse huizen en herbergen waar getapt wordt. Sommigen om hun kwade bedoelingen uit te voeren en iemand op te wachten uit de voornoemde stad, sommigen om met iemand van buiten te spreken die zij daar ontboden hebben op een vastgestelde dag om te overleggen en om boze plannen te beramen. Tevens om bier te brouwen en men betaalt ook geen accijns over het bier dat daar buiten onze stad wordt getapt. Het bier is er overvloedig aanwezig en dat draait uit op ernstige overlast en bezwaren van Gouda en van zijn burgerij. Op dit doen en laten wordt door ons niet toegezien, dus zeggen zij en verzoeken zij, de voornoemde verzoekers, daarom ons of het ons belieft hun een uitbreiding die een vermeerdering van hun voornoemde rechtsgebied inhoudt, te gunnen en goed te keuren. En wel zo dat zij een halve mijl gaans rondom buiten Gouda, zowel aan de kant van de IJssel als aan de andere kant boosdoeners mogen gevangennemen en die mogen straffen in rechte bij de voornoemde rechtbank van onze stad. En op een zodanige wijze alsof de aangehouden boosdoeners in hechtenis waren genomen binnen de grenzen van de stadsvesten en stadsmuren van onze stad. Tevens daar in rechte accijns te mogen vorderen en heffen en ook andere heffingen zoals binnen de voornoemde stad. Hun dat ook allemaal te schenken in onze open bezegelde akten en dat in een passende vorm te doen. Te weten: dat wij nauwkeurig hebben nagegaan hetgeen hiervoor genoemd is en daarom mededeling willen doen dat wij buigen voor het dringend verzoek en verlangen van de voornoemde toonders. Na hiervoor goede en rijpe adviezen en beraadslagingen te hebben gehad van de raden, hebben wij – ten overstaan van ons, onze erfgenamen en hun opvolgers, de graven en de gravin van Holland en van Gouda – aan hen en hun opvolgers in de magistraat van onze stad toestemming gegeven en doen dat nog, met buitengewone welwillendheid, dat zij het genoemde rechtsgebied mogen uitbreiden en
47r
[47] verstercken een quartier van eene Mijle weeghs, ron-
tomme gaende der voorschreven onser Stede vander Goude,
alsoo wel over die Ysele, als over de andere zijde, ende
binnen dier distructie bedrijven, ende bepalingen, alle Malefac-
teurs, ende quaet doenders aen te tasten, te corrigeren, ende
te berechten, ende alle boeten, ende breucken van hem-luijden te
heffen, ende te doen heffen, gelijck ende in alsulcker Manieren,
als zij dat doen mogen, ende van outs tot hier toe gedaen
hebben, binnen den bevangen Poorters, ende Vesten, ende
Mijlen der voorschreven onser Stede ende Insgelijkckx oock
zoo gunnen, ende Conserveren wij hem Luijden bij desen, onser
voorschreven Brieven, ende bepalinge van een quartiers van
eene Mijle weges, rontomme der zelver Stadt vander
Goude, sullen mogen opstellen, innen, ende ontfangen alderhande
Excijnsen, ende andere Inpositien, ende Keuren, sulcken ende ge-
lijcken zij binnen der Stede doen, ende altijt gedaen hebben, ende
noch boven soo consenteren, ende geven wij henluijden oock mits
desen, onsen voorschreven brieven, dat zij alsoo wel binnen den
voorschreven brieven, ende distructie van een quartiers Mijlen
rontomme der voorschreven onser Stede, binnen den bevangen der
selver onser Stede, Stede sullen mogen rechten, ende Justitie
doen, ende executie van alle bekende rechtvaerdelijcke schulden
ende den schuldenaren, ende Debiteurs van dien Vangen, ende
in gevanckenisse houden, alsoo lange, ende ter tijt toe dat
zij heure Crediteurs vermeuge betalende, ofte daer mede
gecomposeert zullen hebben, alle in sulcker voegen Manieren
ende vastige, als zij dit doen mogen, ende alle wegen van outs
gedaen hebben, binnen der voorschreven onser Steden vander
Goude, ende sonder eenigh onderscheijt. Ende dit alsonder
prejuditie van onsen domeijne, ende vander Pachten van
onsen Baiulliuw, Schepenen, van Schielant, jegenwoordig
ende toekomende, ontbieden daer omme, ende bevelen, onsen
lieven ende getrouwen den Stadt-Houder generael, ende
den anderen Luijden van onsen Raden, ende van onser reke-
ninge in Hollant, onsen Bailliuw, ende Schout vander
Goude, onsen Rentemeester generael van Hollant,
ende Vrieslant, ende voorts allen anderen onsen rechteren,
Officieren, ende ondersaten tegenwoordigh, ende toeko-
mende die dit roeren ende aengaet, dat zij den voornoemden
thoonder, ende hare Nacomelinge van deser onser Steden
jegenwoordiger Gratien, Gunsten, ende consente, ende
van al den inhout van desen, doen laten, ende gedogen, rustelijcken
[47] vergroten met een kwart mijl gaans rondom Gouda, zowel aan de IJssel als aan de andere kant. Om daarbinnen rechtshandelingen te doen en bepalingen te handhaven, alle misdadigers en boosdoeners in hechtenis te nemen en te straffen, hen te berechten en alle boetes en geldboetes van hen te heffen en te laten heffen, op dezelfde manier als zij dat mogen doen en dat vanouds tot nu toe gedaan hebben binnen de omringende poorten en vesten en mijlen van onze voornoemde stad. Evenzo gunnen en bewaren wij hen door onze voornoemde akten en bepalen wij dat zij binnen een kwart mijl gaans rondom Gouda allerhande accijns en andere belastingen en keuren zullen mogen vaststellen, innen en ontvangen, zoals zij binnen de stad doen en altijd gedaan hebben. Bovendien staan wij toe en geven wij hun ook toestemming door deze voornoemde akten van ons dat zij dus wel binnen de voornoemde akten en overdracht van een kwart mijl rondom de voornoemde stad van ons, binnen de omvang van onze stad, in de stad zullen mogen rechtspreken en gerechtigheid plegen en alle bekende terechte schulden en schuldenaren en debiteuren gevangen mogen nemen en houden, zo lang en tot de tijd dat zij hun crediteuren konden betalen of daarmee een schikking hadden getroffen. Alles mogen zij op zo’n wijze beschikken als zij daarvoor toestemming hebben en allerwegen vanouds hebben gedaan binnen Gouda en zonder enig onderscheid. Dit ook zonder schade aan onze domeinen en aan de pachten van onze baljuw, schepenen van Schieland, huidige en toekomstige. Wij ontbieden daarom en bevelen onze geliefde en trouwe stadhouder-generaal en de andere mensen van onze raden en van onze financiën in Holland, onze baljuw en schout van Gouda, onze rentmeester generaal van Holland en Friesland en voorts al onze andere rechters, officieren en onderdanen, huidige en toekomstige die dit uitvoeren en aangaan, dat zij de voornoemde toonder en zijn nakomelingen van onze stad de huidige goedgunstigheden, gunsten en toezeggingen en de inhoud hiervan laten doen en gedogen en daarvan ongestoord
47v
[47Verso.] volkomelijck, ende tot den eeuwigen dagen genieten ende
gebruijcken, sonder hem-luijden aen te doen, gedoogen aen te doen te
worden, nu noch in toekomende tijden eenige hinder,……………
ongebruijck, ofte moeijenisse ter contrarie, want ons alsoo
belieft, ende gedaen te willen hebben, dies toirconden hebben wij
onsen segel hier aen doen hangen, gegeven in onsen Stede van
Brussel, den xxviije dagh in Junio, Int Jaer ons Heeren
Duijsent vier hondert vier en tachtigh. Amen.
[47 verso] volkomen en ten eeuwige dage laten genieten en laten gebruiken, zonder enige hinder, belemmering of vijandigheid aan te doen, noch nu noch in de toekomst want zo vinden wij het goed en willen wij het gedaan hebben. Om dit vast te leggen, hebben wij ons zegel aan de oorkonde laten hangen, gegeven in onze stad Brussel, 28 juni in het jaar des Heren 1484. Amen.
48r
[48] Vanden Gerechte
te maecken sonder eeni-
ge beswaernisse.
Copie
Willem bij der genaden
Godts Palens Grave op den Rijn, Hartoge in Beijeren,
Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, ende
Heere van Vrieslant. Doen kont allen Luijden wat
onsen getrouwe Stede vander Goude, ons gunstelijck
quijt gescholden, ende voor ons betaelt hebben, de somme
van vijf hondert Goude-Kroonen Vranckrijckx, die ons op
onsen gerechte aldaer geleent, ende Verleijt waren, naer den
inhouden onser brieven, die wij daer of gegeven hadden,
ende sij ons overgegeven hebben. Soo hebben wij daeromme
ende ons eenige trouwen dienst willen, die onse goede
Stede voorschreven ons gedaen hebben, ende of Godt
wilde, noch doen zullen, der zelver onser Stede vander
Goude, gelooft ende gelooven voor ons, ende voor onse
nakamelingen, hun ende heure Nakomelingen tot geenen
dagen, onsen gerechten aldaer te Verpachten, noch niemande
in handen te setten, maer dat wij ende onsen Erven, onsen
[48] Over het rechtspreken zonder last.
Kopie
Wij, Willem, bij de gratie Gods, paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland en heer van Friesland maken iedereen bekend dat onze trouwe stad Gouda ons welwillend kwijtgescholden en voor ons betaald heeft de som van 500 gouden Franse kronen, die ons in onze vergadering geleend en geschonken waren, volgens de inhoud van de akten die wij daarover gegeven hebben en die zij aan ons overgedragen hebben. Daarom hebben wij – om de trouwe dienst die onze genoemde stad ons bewezen heeft en, zo God het wil, nog zal bewijzen – aan onze stad Gouda beloofd en zullen beloven namens ons en onze erfgenamen, aan hen en hun erfgenamen nooit ons recht daar te verpachten of aan iemand anders over te dragen en
48v
[48Verso.] Gerechten altoos selver aen ons, ende in onsen handen be-
houden sullen, ende alle Jaer aldaer twee Burgermeesteren, ende seve
Schepenen, goede ende Eersamige reckelicke Knapen, van
getrouwe Bedde, setten zullen bij ons selfs wille ende goet
duncken, des wij een van onsen Burgermeesteren, die Jaerlijckx
afgaen zal machtigh gemaeckt hebben, ende bevelen mits
desen, selven Brieven die uwe Burgermeesteren ende Schepenen te
Eede, als dat sij daerom geen Gelt, noch heresseheden ge-
geven noch geleent, noch doen geven, noch leenen in geender
Wijse, ende alsdan soo sal onsen Bailliuw aldaer onsen nieu-
wen Burgermeesteren, ende Schepenen, aldaer van onser
wegen, Eede ons Costumelijck is ende waer ijemant
die daer breuckigh in bevonden worden, met de waerheijt
die souden dat beter onser Stede voorschreven, bij goet
duncken van onsen gerechten in’t naeste Jaer te voren geweest
hadde, want wij onsen getrouwer Stede Goude dat vast
ende gestadigh gelooft hebben te houden, tot den Eeuwigen
Dagen. Soo hebben wij in kennisse hier, ofte onse Segel
aen desen Brief doen hangen. Gegeven in den Hage, op den
darthienden Dagh In Julio Inet Jaer ons Heeren duijsent
vier-hondert ende veertien
[48 verso] het recht altijd aan ons en in onze hand zullen houden. Bovendien dat wij elk jaar aldaar twee burgemeesters en zeven schepenen, goede en achtenswaardige en fatsoenlijke mannen uit trouwe huwelijksbedden, zullen aanstellen, naar onze wil en goeddunken. Aldus hebben wij een van onze burgemeesters die jaarlijks aftreden, gemachtigd en bevolen door middel van deze zelfde akte waarop uw burgemeesters en schepenen de eed afleggen, dat zij daarom noch geld noch heerschappij geleend of gegeven hebben, noch laten geven, noch lenen, op welke wijze dan ook. In dat geval zal dus onze baljuw aldaar onze nieuwe burgemeesters en schepenen in onze naam zoals gebruikelijk de eed afnemen. En als er iemand was die daar betrapt werd op het schenden van de waarheid, dan zou die dat goed moeten maken aan onze genoemde stad, naar goeddunken van onze magistraat die er in het afgelopen jaar geweest is, omdat wij dat aan onze betrouwbare stad Gouda vast en zeker beloofd hebben, ten eeuwigen dage. Daarom hebben wij als kennisgeving daarvan ons zegel aan deze akte bevestigd. Uitgevaardigd in Den Haag op 13 juli in het jaar van onze Heer 1414.
49r
[49] Claverbroeck
Kaerle etc., ende doen condt
allen Luijden, dat wij achtervolgende seeckere
onse open Brieven van Octroij, bij ons alleene Lodewijck
van Beloijs, van Treslonge Raessoon, ende JonckVrou
Anna van Assendelft zijner Huijsvrouwe, omme te mogen
disponeren van alle heure Goederen, zoo leenen, als ander,
achtervolgende seecker Testamente, ende uijterste wille
bij den voornoemden Lodewijck gemaeckt breeder blijckende,
bij de selve Brieven van Octroije, ende Extract vande Instru-
mente daer van wesende, ende met desen in onse Registeren
van Hollant geregistreert zijn Verleijt, ende Verleent hebben
Verlijen, ende verleenen met desen onsen Brieven, Raes van
Beloijs ende van Treslonge, ende hem aengestorven, ende
bestorven zijn, bij doode ende makinge van Lodewijck
van Beloijs, van Treslonge zijns Vaders, de naervol-
gende parceelen van leenen. Eerst een Campe lants ge-
heeten Claverbroeck, leggende bij dat Lant van Steijn,
te houden van ons, ende onsen Erven ende nakomelingen,
Grave ende Gravinne van Hollant, Raes van Beloijs,
van Treslongen voorschreven, zijn Erven, ende nakomelingen
tot eenen Erfleenen, noch de gerechten helft, vande helft van
alsulcke vier en veertigh Margen Lants, als geleegen
zijn tot dijcx-hooren op de harnassche, tusschen den Hof van
Delft, ende Domprost Lant, te houden van ons, onsen
Erven ende nakomelingen, Grave, ende Gravinne van
Hollant, Raes van Belous, van Treslonge voorschreven
zijnen Erven, ende nakomelingen, tot eenen onversterffe-
lijcken van Treslongen zijne voorschreven Vader, die
thoone placht, alnaer inhouden der ouden brieven, ende
onse Registeren daer van wesen, die hier waren bij aen,
ende over al onse Leenmannen van Hollant, Adriaen
van Brouckhorst Heere vander Schoot, onsen Raet
ende Bailliuw ons Lant van voornoemde Mr. Claes
[49] Claverbroeck
Karel etc. maken aan alle mensen bekend dat wij door onze overeenkomstige zekere open akten van machtiging, alleen Lodewijk van Blois van Treslong, zoon van Rasso, en jonkvrouw Anna van Assendelft, zijn huisvrouw, machtigen om te mogen beschikken over al hun goederen en lenen. Evenals wij het andere overeenkomstige zekere testament en uiterste wilsbeschikking door de voornoemde Lodewijk verkregen, zoals uitgebreid blijkt uit dezelfde akte van machtiging en het uittreksel uit de akten die daarover gaan en die in onze registers zijn geregistreerd, beleend hebben en in leen gegeven hebben en in leen geven door deze akten van ons aan Rasso van Blois van Treslong, zal Lodewijk van Blois van Treslong door erfenis de navolgende percelen ten deel vallen en erven van zijn vader volgens vaders uiterste wilsbeschikking. Ten eerste een akkerland dat Claverbroek heet, gelegen bij het Land van Stein te houden van ons en onze erven en nakomelingen, graven en gravinnen van Holland, voornoemde Rasso van Blois van Treslong zijn erven en nakomelingen in een erfleen en nog de rechtmatige helft van de helft van de 44 morgen land die gelegen zijn in Dijkshoorn in de Harnaschpolder, tussen het hof van Delft en het land van de domproost. Dit land mogen wij behouden en onze erfgenamen en nazaten, de graaf en gravin van Holland, Rasso van Blois, van de genoemde Treslong, zijn erfgenamen en nazaten, als een eeuwigdurend bezit van Treslongs genoemde vader, die gewoon was ze te laten zien conform de oude akten en registers daarvan, die er waren bij en over al onze leenmannen van Holland, Adriaen van Bronckhorst, de heer Van der Schoot, de raadsheer en baljuw van ons land, van voornoemde mr. Claes
49v
[49Verso] van Essche, mede onse Raet ende meester van onse
Rekenkamer in den Hage, ende Willem Pietersz criep.
Actum den 4en in April, xvhonderd xxvj na Paessche
Extract uijt den
Testamenten, ge
maeckt bij Lodowijck
van Boloijs Treslon-
gen.
[49 verso] van Essche, mede onze raad en meester van onze rekenkamer in Den Haag en Willem Pietersz Criep. Waarvan akte op 4 april 1526 na Pasen.
Uittreksel uit de testamenten opgesteld door Lodewijk van Blois van Treslong.
50r
[50] Den 2en Maert
Anno 1500 Notarius,
Geschreven van Uijtrecht
voor Notaris ende getuijgen
onderteijckent.
Hr Johannius
Notarius.
Inden eersten mijn Outsten
zoon Raste, zal hebben een stuck lant, gelegen
buijten de Stede vander Goude, genaemt 's Graven-
broeck, daer ick Lodewijck voornoemt Pacht of
hebben Jaerlijckx te weten: van elcke Morge vier stuijvers,
ende de sommige vijf halve[1] stuijvers, ende dit Lant is groot ijcxxv
Morgen, ofte daer ontrent, ende is een goet Hollants Leen,
ende zal dit voor uijt hebben, om dat hij de outste Zoon is,
Item: sal noch hebben de selve Raste, een stuck Lant,
gelegen tot Dijcxhoorn buijten Delft, groot wesende xj Morgen.
Willem
[1] [halve] in de marge
[50] 2 maart 1500
Geschreven te Utrecht
ten overstaan van de notaris en getuigen
Ondertekend door
de heer Johannius,
notaris.
Ten eerste: mijn oudste zoon Raste zal een stuk land bezitten dat ligt buiten Gouda, genaamd ’s Gravenbroeck. Daarover betaal ik, de genoemde Lodewijck, ieder jaar pacht, en wel: 4 stuivers en voor sommige 5½ stuiver. Dit land is ongeveer 225 morgen groot en is een goed Hollands leen. En hij zal dit van tevoren krijgen omdat hij de oudste zoon is.
Ten tweede: dezelfde Raste zal ook een stuk land bezitten dat in Dijkshoorn buiten Delft ligt en elf morgen groot is.
Willem
50v
[50 Verso] Vande Marckt Tollen.
Copie
Willem bij der genaden Godts,
Palensgrave op den Rijn, hertoge in Beye-
ren, Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant,
ende Heere van Vrieslant. doen kont allen Luijden, want onsen
getrouwen Steden, gemeente van Hollant, van Zeelant, ons
getoecht hebben, hoe dat hare Poorteren tot veele tijden
toegesproocken worden, van onsen dienaren, om sonderlingen Marct
Tollen, diemen hem van onser wegen eijsschende is, tot Woudrijcken
ende tot Heusden,daer sij ons gesamentlijcke op vervolght, ende
gebeden hebben, om daer of ontlast, ende vrij te wesen. Soo hebben
wij om Ootmoedelijck vervolgh, ende bede willen, onsen lieven ende
getrouwen steden voorschreeven, ende oock om Meijgen getrouwen
Stede, van dienst Willen, die sij ons tot veel tijden willich-
lijck gedaen hebben, ende of Godt wilde, noch doen sullen, onser
getrouwe Stede vander Goude, sulcke Gratie gedaen, ende
gegeven, doen ende geven mits desen, brieven, dat alle haer Poorteren
die nu sijne, ofte nakomelingen, wesen zullen, voortaen over al,
inden onsen vrijende onbelast blijven sullen vanden Marckt
Tollen voorschreven, alsoo dat zij daer en toe ongehouden sullen
wesen ten eeuwigen Dagen, ende om dat wij voor ons ende
onse nakomelingen, der selver onser goederen Stede
vander Goude, dit volkomelijck houden willen sonder te ver-
breecken, in alle manieren als voorschreven is. Soo hebben
wij in kennisse daer door onsen Segel aen desen brief gehangen,
gegeven op Meije Avont, Jnt Jaer ons Heeren duijsent
vier hondert ende seven.
[50 verso] Over de markt tol
Kopie
Wij, Willem, door Gods genade paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, maken iedereen het volgende bekend. Onze trouwe steden en gemeenten van Holland en Zeeland hebben ons meegedeeld hoe hun inwoners vaak aangemaand worden om bijzondere markttolgelden te betalen die men namens ons van hen eist in Woudrichem en Heusden. Gezamenlijk hebben zij ons dringend gevraagd daarvan vrijgesteld te worden. Daarom hebben wij op hun dringend verzoek aan onze geliefde en trouwe steden en ook aan menige trouwe stad – wegens de diensten die zij ons vaak bewezen hebben en Deo volente [zo God het wil] nog vaak zullen bewijzen – en aan onze trouwe stad Gouda de toezegging gedaan met deze akten, dat alle poorters die nu leven of die hun erfgenamen zullen zijn, in ons district niet belast zullen worden met de genoemde markttolgelden en dat zij daarvan ten eeuwigen dage zullen zijn vrijgesteld. En omdat wij en onze erfgenamen dit jegens onze goede stad Gouda volkomen en onverbrekelijk willen verlenen, op alle genoemde manieren, hebben wij ter kennisgeving daarvan ons zegel aan deze akte gehangen.
Uitgevaardigd op 30 april 1407.
51r
[51] Ordonnantie van
Bisschop Arent
van Hoorne.
Wij Arent van Hoorne bij
der genaden Godts, Bisschop t’ Uijtrecht,
maeckt kondt allen Luyden, dat wij Luyden, ende kenne dat
alsulcke Bede, als ons onsen ecclesie Ridderen Knechten,
ende Stede van onsen gestichte van Uijtrecht gegeven
hebben, tot deser tijt toe, van Gunste onser kercken slooten,
ende Ambacht aen deser zijde der Ysselen, mede te losenen,
maer van geenen rechte ende gelooven, in goeder trouwen
onse ecclesie Ridder knechten, ende Stede des gestight
van Uijtrecht voorschreven, voor ons ende onse nakomelin-
gen Bisschoppen t’ Uijtrecht geen Mergen gelde, huijsgelt,
noch geenerhande gemeene Schattinge meer te vergen.
Item: Voort soo hebben wij gelooft,
voor ons ende onsen nakomelingen, Bisschoppen
t’ Uijtrecht voorschreven, die slooten, ende ambochten onser
Kercken van Uijtrecht, aen dese zijde der Ysselen, nimmer-
meer te beswaren, noch te belasten, noch van de gestichte
te ontverren in geenre tijt.
Item: soo wanneer wij, ofte onse Naco-
melingen Bisschoppen t’ Uijtrecht, voorschreven, af-
lijvigh, oft des gestichts quijt worden, zoo zalmen die
slooten ende ambochten, vrij ende onbekommmert overleveren,
[51] Verordening van
bisschop Arend
van Hoorne.
Wij, Arend van Hoorne, door Gods genade bisschop van Utrecht, maken aan iedereen bekend dat wij erkennen dat de bede die onze geestelijkheid, ridders en knapen en de steden van het Nedersticht ons toegestaan hebben om er de schulden op de kastelen en ambten van onze kerk aan deze kant van de IJssel mee af te lossen, als gunst en zonder verplichting gegeven is. En wij beloven op ons woord van eer aan onze geestelijkheid, ridders, knapen en steden van het genoemde Nedersticht, namens ons en de bisschoppen van Utrecht na ons, dat wij geen belasting op onbebouwde en bebouwde grond of welke algemene belasting dan ook meer zullen heffen.
Item: verder hebben wij beloofd bij onszelf en onze nakomelingen, namens ons en de genoemde bisschoppen van Utrecht, dat wij de kastelen en ambten van onze kerk van Utrecht aan deze kant van de IJssel nooit meer zullen belasten noch ooit van het Sticht zullen vervreemden en in andere handen doen overgaan.
Item: wanneer wij of de genoemde bisschoppen van Utrecht na ons, gestorven zijn of geen bisschop meer zijn van het Sticht, dan moet men de kastelen en ambten vrijwillig overdragen
51v
[51 Verso] den anderen Bisschoppen als hij begeert, oft ontfaen is, als
Recht is. Behoudelycken dat hij Confirmeren sekeren sweeren,
ende loven sal die slooten, ende ambochte niet te beswaerne,
te belastene, te verandere, noch te ontverre[1] vanden gesticht,
voorschreven in geender tijt. Ende daer zijne opene Brieven
gegeven moeten.
Item: Voorts soo zullen wij noch onsen na-
comelingen Bisschoppen tot Uijtrecht, voor niemant borgh-
saten setten, in eenigh van onsen Kercken slooten, noch Am-
bochten, noch die bevelen hij ende sij, een welgeboren Man,
ende wel goet ende gebooren, uijtden gestichte, alsoo datmen
hem des gelooven maght.
Item: Voorts soo sullen die borghsaten,
ende Ambacht Luijden die wij setten sullen in onsen
Kercken slooten, ende Ambachte, eerst loven sekere,
ende sweeren aenden Capitael, voor die Ecclesie, voor
Ridderen Knapen stadt, ende Steden des gestichts
van Uijtrecht, voorschreven, tot behouf tot gemeene
gestichts van Uijtrecht, voorschreven. Ende daer op
haer opene Brieven gegeven, die voorschreven slooten, ende
Ambochte niet te beswaren, te belasten, meer dan voor
een Jaer, die benoemder pensie die redelick is.
Item. Soo voort en zullen die
Borgh-saten, noch die Ambochts-Man, die nu
ter tijt is ende altoos wort, die slooten ende am-
bochte niet ruijmen, noch overleveren, eer die an-
deren die op dat slot, ofte in zijn Ambocht dat
hij te bewaren heeft, wesen zal, eerst gelooft ge-
sekert ende geswooren, ende zijn brieven daer of ge-
geven heeft, alsoo hier voorschreven is.
[1] [ont] interlineair
[51 verso] aan de volgende bisschop, als hij het wil en aangesteld is volgens het recht. Maar wel op voorwaarde dat hij bevestigen, verzekeren, zweren en beloven moet dat hij de kastelen en ambten nooit ofte nimmer zal belasten of vervreemden van het genoemde Sticht, en dat hij dit met gezegelde akten moet bevestigen.
Item: verder zullen wij of de bisschoppen van Utrecht na ons in niemands plaats slotvoogden aanstellen in welk kasteel of ambt van onze kerk dan ook, tenzij hij van adel is, veel bezittingen heeft en geboren is in het Sticht, zodat men hem deze taak kan toevertrouwen.
Item: verder moeten de slotvoogden en gezagsdragers die wij zullen aanstellen in de kastelen en ambten van onze kerk eerst aan het kapittel beloven, verzekeren en zweren, ten overstaan van de geestelijkheid, ridders, knapen, stad en steden van het Sticht Utrecht, in het belang van het gehele genoemde Nedersticht dat zij de genoemde kastelen en ambten niet zwaarder zullen belasten dan met een redelijke bezoldiging die afgesproken is voor een jaar. Dat moet worden bevestigd met gezegelde akten
Item: verder moeten de slotvoogden of de gezagsdrager die er nu en altijd vanaf nu zijn of is, de kastelen en ambten niet ontruimen of overdragen voordat de volgende die aanwezig zal zijn in het kasteel of bij het ambt dat hij te vervullen heeft, eerst beloofd, verzekerd en gezworen heeft en akten daarvan heeft opgemaakt, zoals hierboven staat.
52r
[52] Item: Wij Bisschoppen, ende onse
Nakomelinge Bisschoppen voorschreven, mogen
die Borghsaten, ende die Ambachten Luyden versetten,
als ons genought, behoudelijck dat die voorschreven voor-
waerde blijven zal, in allen haer macht.
Item: Waer dat de stoel van Uijt-
recht, zonder Heer waer, oft dat de Bisschop
in der tijt niet ontfangen en waer alst recht is, soo
zalmen die voorschreven Losten doen, inder Capittel
in tegenwoordigheijt der Ecclesien Ridder Knapen,
ende de Stadt van Utrecht als voorschreven is,
tot behouf des Bisschops, die toecomende is. Inder
tijt ende hum die slooten, ende ambochten, vrije ende
Commerloos overgegeven, als hij ontfangen is, alst recht
is. Ende dese voorschrevenen punte eerst gelooft, geseec-
kert ende geswooren heeft, ende zijne brieven daer op
gegeven heeft.
Item: Voorts zullen wij, ende onsen
Nacomelingen, Bisschoppen t’ Uijtrecht, alle Man
Lantrecht doen, soo in onsen gesticht gelegen is, behoude-
lyck dat die Ecclesie, ende elck Geestelijck persoonen, na
zijnen staet te rechten stae, daer hij van rechten wegen
ende niemant vangen, of sijn goet benemen tegens ’s lants
Rechte ten, waer dat hij met recht, ende met oordeele eerst
verwonnen waer.
Item: Waert dat eenigh wel geboren
Luijden, recht voor ons te doen hebben, die oordeelen
diemen voor ons wijsen zal, ende zal niemant vorder be-
roupen van der partijen, wegen van die partijen die dat
oordeelen tegen gaet.
[52] Item: wij, bisschop, en de genoemde bisschoppen na ons kunnen de slotvoogden en gezagsdragers afzetten als wij dat wenselijk vinden, onder het voorbehoud dat de genoemde voorwaarde volledig van kracht zal blijven.
Item: als de zetel van Utrecht zonder bisschop zou zijn of als de bisschop niet op tijd aangesteld zou zijn volgens het recht, dan moet men de genoemde belofte afleggen in het kapittel in aanwezigheid van de geestelijkheid, ridders, knapen en de stad van Utrecht, zoals hierboven staat, in het belang van de bisschop die dan gekozen gaat worden, en dan moet men hem de kastelen en ambten vrijwillig overdragen, als hij aangesteld is volgens het recht en als hij eerst deze genoemde punten beloofd, verzekerd en gezworen heeft en dit met akten heeft bevestigd.
Item: verder zullen wij en de bisschoppen van Utrecht na ons iedereen behandelen volgens het recht van het land zoals dat geldt in het Sticht, met dien verstande dat de geestelijkheid en elke geestelijke volgens zijn stand terecht zal staan op de plaats waar hij volgens het recht of de gewoonte verplicht is te staan.
En wij zullen niemand gevangennemen of zijn bezit afnemen tegen het recht van het land, tenzij hij eerst door het vonnis van een rechtbank veroordeeld zou zijn.[1]
Item: als mensen van adel voor ons terecht moeten staan, zal niemand van de partijen in beroep kunnen gaan tegen de vonnissen die men voor ons zal vellen, behalve de partijen tegen wie de vonnissen gericht zijn.
[1] zie Van Kinschot, Oudewater blz.508
52v
[52 Verso.] Item: Voorts soo en zullen wij ofte onse
Nakomelingen voorschreven, geender hande oorloge
aen nemen, wij en hadden't eerst vervolght aen onser ecclesien
Ridderen- Knechten Stadt ende Stede van Uijtrecht, als
van outs recht is geweest.
Item: Alle dese voorschreven punte,
hebben wij Arent van Hoorne Bisschop t’ Uijtrecht, ge-
looft geseeckert, ende gesworen, Wettelijck ende wel te houden
ende niet te verbreecken, in geenre wijs oft manieren. Ende
wij deecken, ende Cappittel der Ecclesien Ridderen Knechten,
Stadt ende gemeen steden des gestichts van Uijtrecht te samen,
verwillecoort ende Malkandere gelooft in goeder trouwen,
alle die punte die in desen Brief staen, vast ende stade
te houden, ende te voldoen. Ende waert saecken dat wij Arent
van Hoorne, ofte onse Nacomelinge Bisschoppen voorschreven,
eenigh van desen punte voorschreven verbroken, ende niet ende
hielden. Soo kennen wij dat niemant voor ons, noch voor onsen
ambacht-sluijden schuldigh is te rechten staen, noch te dienste
te komen noch ons gehoorsaem te wesen, ter tijt toe dat wij
desen voorschreven punte wel ende al gehouden hebben, ende waert
dat eenigh Borgh-saten, ende Ambachts-Man, die in der tijt
waer, eenigh vande voorschreven punten verbraecken, ofte niet en
hielden, wij Bisschop, ofte onse ambochts-Luijden in der tijt
hem geen rechten en doen zullen, ende hem ende niemant te
rechte te staen en zal mogen geven. Ende daer zullen wij
Bisschop, Ridderen, Knapen, Stadt, ende Steden voorschreven,
punten tegen vallen ter tijt toe, dat sij alle de voorschreven
punten gehouden hadden. Ende men des seeckere, ende wisse
was. Ende alle dese voorschreven voorwaerden zullen staen,
zonder eeniger handt argelist, ende op dat alle dese voor-
schreven punten vast ende gestadigh eeuwighlijck blijven,
ende onverbreeckelijck. Soo hebben wij Arent van Hoor-
ne, Bisschop op Deecken, ende Capittelen der Kercken
vanden Dom, van Oude-Munster, Van Sint Pieters
van Sint Jan, ende van Sint Maria, t’ Uijtrecht; Ghijs-
bert Heere van Abcouden, ende van Deursteden, Sweer
van Abcouden, van putten, van Strijen, Jan Heer van
[52 verso] Item: verder zullen wij en onze genoemde opvolgers geen enkele oorlog op ons nemen, zonder dat wij eerst toestemming hebben gevraagd aan onze geestelijkheid, ridders, knapen, stad en steden van Utrecht, zoals dat al van oudsher bepaald is.
Item: van al deze genoemde punten hebben wij, Arend van Hoorne, bisschop van Utrecht, beloofd, verzekerd en gezworen dat wij ze volgens de wet en nauwkeurig zullen onderhouden en ze op geen enkele manier zullen verbreken. En wij, dekens en kapittels van de geestelijkheid, ridders, knapen, stad en gezamenlijke steden van het Nedersticht, hebben samen erin toegestemd en elkaar in goed vertrouwen beloofd dat wij alle punten die in deze brief staan, altijd trouw zullen onderhouden en nakomen. En als wij, Arend van Hoorne of de genoemde bisschoppen na ons, een enkele van deze genoemde punten zou verbreken of niet nakomen, dan bepalen wij dat niemand voor ons of voor onze gezagsdragers terecht hoeft te staan, ons van dienst hoeft te zijn of ons hoeft te gehoorzamen, tot de tijd dat wij ons aan al deze genoemde punten geheel en al gehouden hebben. En als sommige slotvoogden of gezagsdragers die er dan zouden zijn, sommige van de genoemde punten zouden verbreken of zich er niet aan hielden, dan zullen wij, bisschop, en onze gezagsdragers hun geen recht doen, niemand zal voor hen terechtstaan en hij zal geen vonnis mogen wijzen. En dan zullen wij, de genoemde bisschop, ridders, knapen, stad en steden ons tegen hem keren tot de tijd dat hij zich aan alle genoemde punten gehouden had en men daar volkomen zeker van was. En al deze genoemde voorwaarden zullen vaststaan, zonder enige kwade trouw. En opdat al deze genoemde punten voor altijd en eeuwig overeind blijven staan, hebben wij, Arend van Hoorne, bisschop, dekens en kapittels van de Domkerk, van Oudmunster, van Sint-Pieter, van Sint-Jan en van Sint-Maria te Utrecht; Gijsbrecht, heer van Abcoude en van Duurstede, Zweder van Abcoude, van Putte, van Strijen, Johan, heer van
53r
[53] Cuijlenburgh, ende vander Leck Ghijsbert Heere
van Vianen, ende vander Ghoij, Zweerder Burgh-Grave
van Monfoorde, Hendrick de Roover van Montfoorde,
Zweer van Vianen, Jan van Rhenissen, Ghijsbert van
Sterckenburgh, Frederick uten-Ham, Zweeder van Bloe-
mesteijn, Jan van Harlen, Heer van der AMeijde, Gerrit
van Pilanen, Dirck van sulen, Pieter uijten Ham,
Ghijsbert van Hardenbroeck, Otte van Sternouwen,
Baent uten Engen, Steven van Cuijlen, Ridder Splin-
ter, van Loenresloot, Alfert vander Horst, Hendrick
van Haerlem, Frederick soude baurijen, Jan van suijlen,
Johan van Ammeronge, Willem Lurmont, van Hin-
dersteijn, Vrederick van Zulen, Beukel van der Haer,
Dirck van Oudaen, Willem van Boeten van Boernesteijn,
Jacobus vander A., Ghijsbert de Wolf, Arent van
Luxemburgh, Philips van Waerdelsteijn, Johan over de vecht,
ende wij Schout van Utrecht, ende Steden des gesticht
van Utrecht voorschreven van Amersfoort, ende heenen[1]
hebben onsen Segel aen desen brief gehangen, tot eenen oir-
conde. Ende waert zaecke dat aen desen Brief een segel
ofte meer gebraecken. Nochtans zoude dese Brief in
alle zijne macht te wesen gelijckerwijs, oft hij vol ende
alle bezegelt waer. Gegeven in ’t Jaer ons Heeren
duijsent, drie hondert, vijf en seventigh, des Donderdaeghs
na Sint Servaes Dach.
Item: Aen desen Brieff hangen
xlv Segelen daer twintigh banner Heeren
of Ridderen zijn en koste den Gestich te verwarene tach-
tich duijsent Vranckrijcke Schilden.
[1] [heenen] lees [rhenen]
[53] Culemborg en van de Leck, Gijsbrecht, heer van Vianen en van de Goy, Zweder, burggraaf van Montfoort, Hendrik de Rover van Montfoort, Zweder van Vianen, Jan van Renesse, Gijsbrecht van Sterkenburg, Frederik uten Ham, Zweder van Bloemesteyn, Jan van Herlaer, heer van Ameide, Gerrit van Pilanen, Dirk van Zuylen, Peter uten Ham, Gijsbrecht van Hardenbroek, Otto van Sternouwen, Baant uten Eng, Steven van Cuylen, Ridder Splinter van Loenersloot, Alfert van der Horst, Hendrik van Haarlem, Frederik Zoude Baurijen, Jan van Zuylen, Johan van Amerongen, Willem Lurmont van Hindersteyn, Frederik van Zuylen, Beukel van der Haer, Dirk van Oudaen, Willem van Boeten van Boernesteyn, Jacob van der A, Gijsbrecht de Wolf, Arent van Luxemburg, Philips van Waerdesteyn, Johan over de Vecht; en wij, de schout van Utrecht en de steden van het genoemde Nedersticht, namelijk Amersfoort en Rhenen, ons zegel als een zichtbaar bewijs aan deze akte gehangen. En als aan deze akte een of meer zegels ontbraken, zou hij toch volledig van kracht blijven, net als wanneer hij geheel en al bezegeld was. Gegeven in het jaar onzes Heren 1375, op de donderdag na Sint-Servaasdag, 13 mei.
Item: aan deze akte hangen 45 zegels, waar twintig baanderheren of ridders bij zijn. En het kostte 80.000 Franse schilden om het Sticht te besturen en te verdedigen.
53v
[53 Verso.] Extracten uijt de Rekeninge
van Dirck Dirckz: Wouter
Janz: Dammes Claesz: ende Dirck
Jacob Hendrickz: Tresoriers vanden
Jare 1481. Beginnende Sinte Baven-
dagh tot Vrouw-Lichtmis dagh toe.
Anno 1482.
[[1]] Gegeven vande Ordonnantie van den
Veertigh, die mijn Heere de Stede-Houder geset heeft,
ende mijn Genadige Heere geconfirmeert, ende bezegelt heeft,
Seven hondert Ponden grooten, ende dit is geschiet bij Consent vande
Vroetschap.
Anno 1453. Gereijst Dirck Cuter ende
Wolphert Dirckxz, Schepenen tot Leijden, om te Vonnise
tusschen Cornelis Jansz, ende Wouter Maes, ende Zijne
mede pelegers.
[[2]] Anno 1456. Gegeven van Vracht, datmen
mijn Vrouwe van Bourgongien, vander Goude tot Leijden
voerden, vijf Gulden.
[[3]] Geschenck onse voorschreven genadige
Heere van Hollant, een Osse van drie pont Groot, twee
halve laeckens, puyckx Costen, acht en een half pont groot
[1] [Ordonnantie vanden Veertigh.] in de marge
[2] [Vrouwe van Borgondien Reijst na Leijden.] in de marge
[3] [Schenckagie aen onse genadige Heere.] in de marge
[53 verso] Extracten uit de rekeningen van Dirck Dircksz, Wouter Jansz., Dammes Claesz, en Dirck Jacob Hendricksz; thesauriers over 1481 vanaf Sint-Bavodag, 1 oktober, tot Maria-Lichtmis, 2 februari 1482.
Betaald[1] voor de Ordonnantie van de Veertig, die mijn heer Stadhouder ingesteld heeft, en door de Genadige Heer[2] is bevestigd en bezegeld: 700 pond groot; dit is gebeurd met toestemming van de vroedschap.
In 1453 zijn Dirck Cutex en Wolphert Dirckxz, schepenen, naar Leiden gereisd, om vonnis te wijzen tussen Cornelis Jansz, en Wouter Maes, en zijn medeplegers.
In 1456 betaald voor de begeleiding van de reis van de vrouwe van Bourgondië van Gouda naar Leiden: 5 gulden.
Geschonken aan onze voornoemde genadige heer van Holland: een som van 3 pond groot; en twee halve lakens, van puik kosterslinnen,ter waarde van 8½ pond groot.
[1] gekozen is voor betaling, omdat er een dienst wordt geleverd; zie artikel: Steensel, Giften aan vrienden en invloedrijken; Schenkgewoonten... Holland Historisch Tijdschrift, 37(2005) pp1 vv.
[2] de graaf van Holland ?
54r
[54] [[1]] Geschenck onsen Jongen Prins
een Vat Wijns coste xviij Schilt, ende twee dosen vergult
Suijcker, kosten 3 schellingen 4 grooten
[[2]] Geschenck mijnen Vrouwen Dwaes
seggen x placken.
[[3]] Ten selve tijden sijn alle de Steden
van Hollant ter Goude geweest, met het geheel
Hof en aldaer beschoncken.
Anno 1458. Diversche Oncosten
aen’t Raet huijs Thooren gedaen siet int Capittel van
Carren.
[[4]] Anno 1477. Gegeven 3 pont Groot,
van drie nieuwe Handtvesten.
Gegeven 36 Croonen vande Hant-
vesten te besegelen.
Gegeven 3 Kroonen die den Brief
brocht.
Gegeven 10 Kroonen ende 20 placken
vanden Brief te schrijven.
[1] [utsupra aenden Jongen Prins] in de marge
[2] [utsupra mijn Vrouwe Dwaessegge.] in de marge
[3] [utsupra alle de steden.] in de marge
[4] [Nieuwe Hantveste ende oncoste] in de marge
[54] Geschenken voor onze jonge Prins: een vat wijn, kosten 18 schilden en twee vergulde suikerdozen, kosten 3 schellingen, 4 groten.
Geschonken aan mevrouw Dwaesseggen: 10 plakken.
In dezelfde periode zijn alle steden van Holland in Gouda geweest, met het Hof; aan de afgevaardigden is daar drank geschonken.
In 1458 diverse onkosten aan de stadhuistoren; zie in het hoofdstuk van Carren.
In 1477 betaald 3 pond groot, voor drie nieuwe handvesten.
Betaald 36 kronen om de handvesten van zegels te voorzien.
Betaald 3 kronen aan degene die de brief heeft gebracht.
Betaald 10 kronen en 20 plakken om de brief te schrijven.
54v
[54 Verso] [[1]] Gegeven twee Commissarissen die
gemachtight waren van onsen Jonck-Vrouwe ter Goude
te komen 25 pondt Groot mit die deught van haer knecht.
Noch 6 Pondt 5 schellingen grooten
vij Mr Arent van den Beecken Kosten.
[[2]] Gegeven Claes van Hanbroeck
33 pondt 6 schellinge 8 grooten, omdat hij dat slot
Ruijmen soude.
[[3]] Gegeven die Commissarisen die de Wet
versleten 20 pont Groot.
Bevinde dat het Equiperen ende toerusten
vande Valent gecost heeft, volgens de Rekeninge
daer van te leveren, ter somme van 1279 ponden 18 schellingen
6 grooten Vlaems.
[[4]] Item: Lambert Gerrits gegeven doe
de Vroetschap op’t Raet-Huijs gevangen was 11 schellingen
[[5]] Anno 1480. Gereijst Jan Verdusse
onsen Casteleijn tot Brugge, die den Prins van
Orangjen, ende die Grave van Nassauwen om seeckeren
saecken die hij met hem te spreecken hadde vande Stede
vander Goude, wegens, ende was gesent[6] van Burgermeesteren
Schepenen.
[1] [Schenkagie aen Commissarisen.] in de marge
[2] [Claes van Hambroeck ruijmt dat slot.] in de marge
[3] [uts Commissarisen] in de marge
[4] [Vroetschap opt Raet-huijs gevangen.] in de marge
[5] [Casteleijn Reijst na den Prince van Orangjen.] in de marge
[6] Engelbrecht II?
[54 verso] Geschenk aan twee commissarissen die gemachtigd waren door onze Jonkvrouwe om naar Gouda te komen: 25 pond groot; voor de diensten van haar wapenknecht.
Nog 6 pond, 5 schellingen, 7 groten voor onkosten van Arent van den Beecken.
Betaald aan Claes van Hanbroeck: 33 pond, 6 schellingen, 8 groten, voor het afbreken van het slot.
Geschenk aan de Commissarissen die de Wet hebben opgeborgen: 20 pond groot.
Vastgesteld werd dat voor het bemannen en uitrusten van het schip de Valent kosten zijn gemaakt; volgens de rekeningen is daarvan door Gouda te betalen de som van 1.279 pond, 18 schellingen, 6 groten Vlaams.
Aan Lambert Gerrits is geschonken toen de vroedschap op het stadhuis gevangen was gezet: 11 schellingen.
In 1480 is Jan Verdusz., onze slotvoogd naar Brugge gereisd, om met de prins van Oranje, en de graaf van Nassau bepaalde zaken betreffende Gouda te bespreken. Hij reisde in opdracht van burgemeesters en schepenen.
55r
[55] [[1]] Anno 1482. Bevinde noch uijtgege-
ven aen verscheijde Personen, Capiteijnen , aen Ruij-
ters Gelt, meer dan twee Duijsent Ponden Vlaems.
[[2]] Anno 1482. Gereijst Arien Ger-
ritsz tot Mecchelen, roerende die xl Brief
alsoo wij verdachtvaert waren. etc.
[[3]] Gegeven aen Louweris van een In-
trument van een Brief, die uijt de Hove quam,
roerende van Wouter Maes, vande xl Brief
xx stuijvers.
Anno 1484. Gereijst Gerrit
Jans ende Meester Floor tot Leyden, om i Vonnis.
etc.
[[4]] Gereijst Henrick van Brouckhuij-
sen tot Gent, om te hooren dat Vonnis, roerende
van Kerstant Harmensz. etc.
[[5]] Gereijst Hendrick van Brouckhuijsen
tot Gent, roerende van een proces tegen Kerstant
Hermensz.
[[6]] Gegeven mijn genadige Heere, hondert
ponden Grooten van een Privilegie, roerende van de
Jurisdictie, omme genade een quartier Mijls van der
Goude, om dit Privilegien was Dirck Jacobsz tot Brus-
sel gereijst, etc.
[1] [Ruijters-gelt.] in de marge
[2] [Brief van de xl. ..] in de marge
[3] [Wouter Maes.] in de marge
[4] [Kerstant Harmens] in de marge
[5] [utsupra] in de marge
[6] [Privilegien van de Juris- dictie van een quartier Mijls.] in de marge
[55] In 1482 vastgesteld: nog uitgegeven aan diverse personen en kapiteins, aan ruitergeld en wel soldij voor cavalerie, meer dan 2.000 pond Vlaams.
In 1482 is Arien Gerritsz naar Mechelen gereisd, inzake de brief van de Veertig, omdat wij gedagvaard waren. dito.
Betaald aan Louweris voor het bezorgen van een brief, die door het Hof was verstuurd, inzake Wouter Maes, van de brief van de Veertig: 20 stuivers.
In 1484 zijn Gerrit Jansz. en Meester Floor gereisd naar Leiden, vanwege één vonnis. dito.
Henrick van Brouckhuijsen is naar Gent gereisd, om het vonnis te horen inzake Kerstant Harmensz. dito.
Hendrick van Brouckhuijsen is naar Gent gereisd, inzake een proces tegen Kerstant Harmensz.
Geschonken aan mijn genadige heer Philips de Schone, 100 pond groot voor een privilege inzake de jurisdictie om gratie te verlenen tot een kwart mijl buiten Gouda; voor dit privilege was Dirck Jacobsz naar Brussel gereisd. dito.
55v
[55 verso.] [[1]] Anno 1485. Geschenck aen Heere Jan
Cats, een Silvere schalen, tot zijn Bruijloft 20 ponden
Grooten.
[[2]] Geschenck die Stede van Oudewater
Schoonhooven, Montfoort ende Ysselsteijn een Mael-
tijt van een pont Groot en zes grooten roerende van de
Yssel te diepen.
[[3]] Anno 1487. Gereijst Wouter Jans
in den Hage, roerende dat mijn Heere wilde hebbe
den tienden Man, of te hebben twee ponden groot van elcke
twee duijsent Rijnse Guldens van der poorters, ende
van Compositie van den ommeslagen.
[[4]] Anno 1448. Gereijst Dammes Claesz
Burgermeester ende Jan Jacobsz mits een Knecht te
Macchelen om die gevanckenisse van Hertogh ende
Koningh.
[[5]] Gereijst Dammes Claessen Burgermeester
inden Hage, roerende: hoemen onse Coningh uijt zoude
krijgen, anders als met penningen, ofte ruijteren, ende
oock om Schepenen op’t Water te leggen.
[[6]] Gereijst Jacob Florissen, ende Dirck
Jacobsz, met een knegt, tot Macchelen, bij Hartog
Philipsz met den Coningh, doe hij uijt zijnen gevanc-
kenisse gekomen was.
[1] [Heer Jan Cats] in de marge
[2] [Schenckagie aen Oudewater Schoonhoven Montfoort ende Ysselsteijn.] in de marge
[3] [Eijs- van: thien- den Man.] in de marge
[4] [Gevanckenisse van Hertogh ende Coning.] in de marge
[5] [utsupra] in de marge
[6] [utsupra] in de marge
[55 verso] In 1485 geschonken aan de heer Jan Cats: een zilveren schaal, voor zijn bruiloft ter waarde van 20 pond groot.
Betaald voor een maaltijd voor de vertegenwoordigers van Oudewater, Schoonhoven, Montfoort en IJsselstein, met betrekking tot het uitdiepen van de IJssel: 1 pond groot en 6 groten.
In 1487 is Wouter Jansz. naar Den Haag gereisd, inzake het feit dat mijn Heer de tiende man of wel penning wilde ontvangen, of anders 2 pond groot van iedere 2.000 Rijnse Guldens van de poorters, en over de samenstelling van de belasting.
In 1448 zijn Dammes Claesz, burgemeester, en Jan Jacobsz met een wapenknecht naar Mechelen gereisd vanwege de gevangenschap van de Hertog en de Koning.
Dammes Claessen, burgemeester, is naar Den Haag gereisd, inzake de vraag hoe men onze Koning uit de gevangenis zou krijgen, anders dan met losgeld, of met ruiters; en ook om schepen in te zetten.
Jacob Florissen, en Dirck Jacobsz, zijn met een wapenknecht naar Mechelen gereisd, toen hertog Philips en de Koning uit hun gevangenschap waren gekomen.
56r
[56] [[1]] Gereijst Dirck Jacobs, ende Dirck
de Timmerman om hout, tot Dordrecht, daer men
de Graft mede om stakette.
Gegeven Jan Pieters van dat hij t’ Ou-
water Rede, doe Woerden ingenomen was om tijdinge.
[[2]] Geschenck de Gemeene Stede, doe zij
ter Goude waren, ter Examinatie van den gevangen,
met Wijn ende Maeltijt 2 Pont 3 schellingen
[[3]] Gegeven twee gesellen vande Vlist,
die ons Bootschap Braghten, dat Schoonhoven
wederstaen hadde de Vianden, 26 stuijvers.
[[4]] Anno 1489. Gereijst de Bode van
mijn Heer van Ysselsteijn, om te vernemen van
eenigh Volck van Wapenen, die men zeijde dat verga-
dert waren, tegen mijns Heeren Landen.
[[5]] Geschenck die Stalmeester doen hij die
slagh geslagen hadde te corte Noorden aen Bier
ende Victualie 2 pont 9 schellingen 8 stuivers.
[[6]] Geschenk die Stede van Delft,
doen zij hier te Dachvaert waren, bij den Hartogh van
Saxen 6 Mingelen wijns.
[1] [Reijse tot Dordrecht om hout om de graft te staketten.] in de marge
[2] [gemeensteden.] in de marge
[3] [Schoonhoven wederstaet de vianden.] in de marge
[4] [volck van wapenen.] in de marge
[5] [slagh tot Cortenoorden] in de marge
[6] [Stadt van Delft.] in de marge
[56] Dirck Jacobs en Dirck de Timmerman zijn naar Dordrecht gereisd om hout te kopen om de gracht mee te stutten.
Betaald aan Jan Pieters omdat hij naar Oudewater is gereden toen Woerden ingenomen was, om informatie te verkrijgen.
Betaald voor wijn en een maaltijd voor de verzamelde steden, toen zij in Gouda waren voor het onderzoek van de gevangenen: 2 pond, 3 schellingen.
Betaald aan twee gezellen uit Vlist, die ons de boodschap brachten dat Schoonhoven de vijanden had weerstaan: 26 stuivers.
In 1489 heeft de bode van de heer van IJsselsteijn rondgereisd, om informatie te verzamelen over gewapende soldaten, van wie men zei dat die samengetrokken waren tegen het land van mijn Heer.
Geschenk aan de stalmeester toen hij de slag te Kortenoord had gewonnen voor bier en victualiën: 2 pond, 9 schellingen, 8 stuivers.
Geschonken aan de stad Delft, toen zij hier gedagvaard waren door de hertog van Saksen: 6 mingelen wijn.
56v
[56 Verso] [[1]] Gegeven Coppen de Graef-maker
van eenen Graft te maken, voor die geenen die verslagen
waren te Corte-Noorden, twee schellingen.
[[2]] Anno 1490. Kommer Claessen gereijst
met een Knecht tot Leijden ter dagh-vaert, om met de
[[3]] Staten vanden Landen, Ordonnantie te maken om Mont-
foort te beleggen etc.
[[4]] Gerrit Jan Lambertsz gereijst met een
Knecht tot Oudewater, in ’t heer voor Montfoort,
ende voort tot Schoonhoven, alsmen Pais maeckt van Mont-
foorde. etc.
[[5]] Willem Buijsch gereijst tot Dordrecht,
als Jonckheer Frans van Brederode, daer gevangen
was etc. daer oock Jacob Florisz Gereijst is om
de gevangenen te zien, ofte te hooren.
[[6]] Govert Dirckxz ende Gerrit Jan
Lambertsz, gereijst in den Hage aenden Raet, om
de sluijsen vande Yssel open te maken.
[[7]] Int selve Jaer waren eenige Poor-
ters tot Antwerpen gevangen, onder Stadts Rente.
[[8]] Alle de Stede van Hollant, met den
Steden-houder geschoncken, alsmen voor Montfoort
Reijsen Souden, ’t zamen 33 schellingen 4 Grooten.
[1] [verslagene te Corte-Noorden.] in de marge
[2] [Ick segh - Jacobsz.n] in de marge
[3] [ordonnantie om Montfoort te beleggen.] in de marge
[4] [Pais van Montfoorde.] in de marge
[5] [Jonck-heer Frans van Brederode] in de marge
[6] [sluijsen van de Yssel open te setten.] in de marge
[7] [Poorters tot Antwerpen gevangen.] in de marge
[8] [Schenckagie aende stede Reijsende naer Montfoort.] in de marge
[56 verso] Betaald aan Coppen de Grafdelver om een graf te maken, voor degenen die gesneuveld waren te Kortenoord: 2 schellingen.
In 1490 reisde Kommer Claessen met een wapenknecht naar Leiden vanwege een dagvaarding, om met de Staten van de Landen, een ordonnantie te maken om Montfoort te belegeren. dito.
Gerrit Jan Lambertsz. reisde met een wapenknecht naar Oudewater, naar het leger voor Montfoort, en voorts naar Schoonhoven, toen er vrede werd gesloten inzake Montfoort. dito.
Willem Buijsers reisde naar Dordrecht, toen jonkheer Frans van Brederode daar gevangen was genomen. Ook Jacob Florisz is daarheen gereisd om de gevangenen te zien en te verhoren.
Govert Vinckxs en Gerrit Jan Lambertsz. reisden naar de Raad in Den Haag, om de sluizen van de IJssel te laten openen.
In hetzelfde jaar werden enkele poorters in Antwerpen gevangengenomen op kosten van Gouda.
Geschenk aan alle steden van Holland die onder aanvoering van de Stadhouder naar Montfoort zouden reizen: tezamen 33 schellingen, 4 groten.
57r
[57] [[1]] Alle de stede van Hollant
[[2]] Gegeven den Hartoge van Sasse
eenen Osch die gekocht ende betaelt was met de
onkosten 6 pondt 12 schellingen 4 grooten.
[[3]] Noch geschonken Jacob van Cralingen
Casteleijn nae dat hij zijne Wijf t’ Huijs gebraght
hadde een Maeltijt met Wijn ende alle onkosten 28
schellingen 4 grooten.
[[4]] Anno 1492. Ontfangen van Barent
Pietersz Hopkooper, van zijn Correctie van Bier
te Brouwen binnen zijn huijs heijmelijck, 23 schellingen
4 Grooten.
Nota: Dit is noch de ketel die voor
in ’t Stadt-huijs aen de groote balck staet.
Daer op stont eertijts geschreven.
Die in dese ketel eertijts heeft gebrouwen
Het heeft hem al zijn leven berouwen.
[[5]] Gerrit Dirckxz. ende Adriaen
Gerritsz. Vlester gereijst tot Leijden als Haerlem
ingenomen was van de Vriesen.
Willem Suijrmont, gesonden tot
Calenburgh tot Uijtrecht, ende daer ontrent gewaer-
schout te wesen, vande quaet opset, tot bewaernisse ingenomen
was van de Stede.
[1] [desen Regel is fout.] in de marge
[2] [uts: den Hertog van Saxen.] in de marge
[3] [uts: Jacob van Cralingen.] in de marge
[4] [Correctie van in huijs gebrouwen bier] in de marge
[5] [Haerlem ingenomen van de Vriezen] in de marge
[57]
Aan de hertog van Saksen is een os geschonken, die gekocht en betaald was inclusief onkosten: 6 pond, 12 schellingen, 4 groten.
Geschonken aan Jacob van Cralingen, slotvoogd, voor het vervoer per koets om zijn vrouw thuis te brengen; en een maaltijd met wijn en alle onkosten: 28 schellingen, 4 groten.
In 1492 ontvangen van Barent Pietersz Hopkooper, als boete voor het illegaal bierbrouwen in zijn huis: 23 schellingen, 4 groten.
NB. Dit is de ketel die nog steeds voor in het stadhuis aan de grote balk hangt. Daar stond vroeger op geschreven:
Wie eens in deze ketel heeft gebrouwen
Zal het zijn leven lang berouwen.
Gerrit Dirckxz. en Adriaen Gerritsz. Vlester reisden naar Leiden toen Haarlem ingenomen was door de Friezen.
Willem Suijrmont, gezonden via Culemborg naar Utrecht. Men was ervoor gewaarschuwd dat er kwaad opzet in het spel was; daarom is hij in bewaring genomen door de stad.
57v
[57 Verso] [[1]] Alsoo Jacob Leuwe tot Mecchelen
gesonden waer, met Mr. Joost Comijn Commissaris
om tot Dordrecht te spreecken vande spoeijen, opten
versoeck: ende voort metten Commissaris tot Mecchelen,
om absolutien te werven, van dat Spoeijen aen stucken
geslagen waren, ende oock geabsolveert te wesen vande
belastinge, daer de Schepenen in beswaren van Jonge
Claes ende andere brieven van de sluijsen op de Ysseldijck.
[[2]] Item: Als die Stede van Haerlem
ingenomen was van de Vriesen, soo worden aengenomen tot
bewaernisse vander Stede xxxvi (36) Mannen, onder
Jacob Leeuw, Claes Florisz., ende Dirck Stem-
pelse, die xiiii dagen dienen, ende hem-luijden t’ samen
betalen, ende oorlof geven ix ponden x schellingen.
[[3]] Betalen aen Hout, ende Turff
om vier te maken, voor dat Stadt-huijs alst paijs
was te sluijten, bij Philips Monseigneur, kost 7 schellingen
8 grooten.
[[4]] Betaelt Dirck Stempelse, alsoo
hij van der Stede wegen gesonden was, bij mijn Heeren
de Stadt-houder om Alckmoer in te nemen, ende
eenige quaetwillige te vangen, ende was met xx Man uijt.
[[5]] Anno 1494. Gerrit Dirckse Burgermeester
Dirck Claesz., ende Jan Hendrickxz., ende Dirck
Houck Jacobsz., gereijst met een knecht te St. Geer-
truijtenberge, om de Huldinge van onsen genadigen Heer,
ende waren uijt seven dagen op den Buijdel.
[1] [Spoeijen, ende Sluijsen] in de marge
[2] [Mannen aengenomen, doen Haerlem ingenomen was vande Vriesen] in de marge
[3] [Vieren over de Pais. etc.] in de marge
[4] [Alckmoer in te nemen] in de marge
[5] [Huldinge van onsen genadigen Heere te st. Geertruijtenberge] in de marge
[57 verso] Jacob Leuwe was op verzoek naar Mechelen gezonden, met commissaris mr. Joost Comijn, om eerst in Dordrecht te praten over het spuien via een waterkering; en daarna met de commissaris door naar Mechelen, om kwijtschelding te vragen voor de straf voor het kapotslaan van de spuisluis; ook om ontheffing te krijgen van belasting, omdat de schepenen bezwaren van Jonge Claes en andere brieven inzake de sluizen op de IJsseldijk gegrond hadden verklaard.
Toen Haarlem ingenomen was door de Friezen, werden 36 mannen aangenomen om de stad te verdedigen, waaronder Jacob Leeuw, Claes Florisz., en Dirck Stempelse die veertien dagen dienden. Er is vergunning verleend om aan hen gezamenlijk te betalen: 9 pond, 10 schellingen.
Betaald voor hout en turf om een vreugdevuur te maken voor het stadhuis toen er vrede werd gesloten door heer Philips; kosten: 7 schellingen, 8 groten.
Geschenk aan Dirck Stempelse, omdat hij namens de stad naar de Stadhouder was gestuurd om Alkmaar in te nemen, en enkele kwaadwilligen gevangen te nemen. Hij trok er met twintig man op uit.
In 1494 zijn Gerrit Dirckse, burgemeester, Dirck Claesz., Jan Hendrickxz., en Dirck Houck Jacobsz., met een wapenknecht naar Geertruidenberg gereisd, voor de inhuldiging van onze genadige Heer. Ze waren zeven dagen onderweg op kosten van de stad.
58r
[58] [[1]] Anno 1497. Betaelt: Als onsen gena-
digen Heer Hertogh Philips in Hollant was, ende
sonderlinge hier inde Stede ontfangen worden, sijne
genadige Heere doen geschoncken t’ zijnder Blijder
in-komste, twee Paerden, kosten t'zamen, de zomme van
xx ponden Vlaems.
[[2]] Geschoncken Jan Stalpaert, een
glas inden Hage, kost 5 schellingen 8 Grooten
[[3]] Betaelt vande toomen te vergulden,
diemen den Hartogh van Philips schonck, met te
Paerden, ende kosten 7 Schellingen, ende noch vande
berijders, ende andere genootschap, 13 Schellingen 2 Grooten.
Betaelt Faes Comans van 5 Ellen
Root Laken, dat lagh onder ’t Gulden Laken,
doen Hartogh Philips gehult worden.
[[4]] Betaelt 4 gesellen gesonden ’t oude-
water doemen seijde dat de Gelderse daer waren
4 schellingen.
[[5]] Betaelt 14 Wagens die onsen
Prince geleijt in Crimpe 14 schellingen grooten.
[1] [Schenkagie aen Hertogh philips ter Goude.] in de marge
[2] [glas inden Hage.] in de marge
[3] [onkosten op ‘t in halen van Hartogh Philips.] in de marge
[4] [Gelderse tot Oudewater.] in de marge
[5] [Prins geleijdt in Crimpen.] in de marge
[58] In 1497, toen onze genadige heer hertog Philips in Holland was, en hier in de stad op een speciale manier werd ontvangen, zijn aan hem twee paarden geschonken bij zijn verheugende intrede. Kosten tezamen: de somma van 20 pond Vlaams.
Geschonken aan Jan Stalpaert: een glas in Den Haag; kosten 5 schellingen, 8 groten.
Betaald voor het vergulden van de tomen die met de paarden aan hertog Philips zijn geschonken; de kosten: 7 schellingen. Bovendien voor de berijders en de rest van het gezelschap: 13 schellingen, 2 groten.
Betaald aan Faes Comans voor vijf ellen rode lakense stof, die onder het gouden laken lag, toen hertog Philips ingehuldigd werd.
Betaald aan vier gezellen die naar Oudewater gestuurd werden, toen men zei dat die stad belegerd werd door de Geldersen: 4 schellingen.
Betaald voor de veertien wagens die onze Prins naar Krimpen begeleid hebben: 14 schellingen groten.
58v
[58 Verso.] [[1]] Anno 1499. Den Hertogh van Saxen
doen hij ter Goude was, worden beschoncken van Stadts
wegen, met een oxhooft Wijns, kostede een pont Groot,
ende was gekocht van Gerrit Geerlofsz., ende de
Paerden vanden Hertogh waren gestalt, in't groote schole
op de Mart.
[[2]] Anno 1501. Ontfangen van Dirck
Hiecken, dat van Correctie, dat de Stede toe geor-
donneert waren om Glasen mede te maken, achter in den
Raet-Kamer van ’t Stadt-Huijs, xx Schellingen. Nu
dese Glasen staen noch tegenwoordigh, inde Raet
Kamer ter Goude van Schepenen.
[[3]] Gereijst Mr. Pieter Winckel Vice-
curent, ende Dirck Dirckxz Burgermeester
tot Amsterdam, ende van Amsterdam tot Leijden,
omme den Bisschop te spreecken van Doornick,
ende te vercrijgen dat Roomsche aflaet, etc. Desen
Mr. Pieter Winckel, was Vooght geweest van
Erasmo Rotterdamo. Siet Liber 2. Epistolarum
Merick Editar[4].
[[5]] Gereijst Jan Jansz. ende Mr. Jacob
Mouwerisz. inden Hage, met een Knegt op ’t
beschrijven van Voijagien van Spaengien etc. No. Mr.
Jacob Mourissen was Pencionaris vander Goude, ende
een groot Vrient van Erasmo vide Merulam Loco dicto.
[1] [Schenkagie, aenden Har- toghe van Saxen.] in de marge
[2] [glas in schepenskamer] in de marge
[3] [Bisschop van Doornick.] in de marge
[4] [Merick Editar] lees [Merulae editio]
[5] [Reijse naer Spaengien] in de marge
[58 verso] In 1499, toen de hertog van Saksen in Gouda was, werd aan hem door de stad een okshoofd wijn geschonken. Dit kostte 1 pond groot; het was gekocht van Gerrit Geerlofsz. De paarden van de Hertog werden gestald, in de Grote School op de Markt.
In 1501 ontvangen van Dirck Hiecken, ter correctie, omdat de stad hem opgedragen had om mee te werken aan het maken van glazen, om ze achter in de raadskamer van het stadhuis te plaatsen: 20 schellingen. Deze glazen staan tegenwoordig nog steeds in de raadkamer van de schepenen van Gouda.
Mr. Pieter Winckel, onderpastoor, en Dirck Dircksz., burgemeester, zijn naar Amsterdam gereisd, en van Amsterdam naar Leiden, om de bisschop te spreken over Doornik, en om de Roomse aflaat te ontvangen. Deze mr. Pieter Winckel was de voogd geweest van Erasmus van Rotterdam. Zie Boek 2 met de brieven van Erasmus uitgegeven door Merula.
Jan Jansz. en mr. Jacob Mouwerisz. zijn naar Den Haag gereisd, met een knecht, voor een reisbeschrijving van een tocht naar Spanje.
Mr. Jacob Mourissen was pensionaris van Gouda, en een groot vriend van Erasmus. Zie Merula, op de voornoemde plaats.
59r
[59] [[1]] Geschenck aende Heer Jacob van
Borsselen, met zijnen Soon, onsen nieuwen Casteleijn
een Maeltijt met Wijn, kost 6 schellingen 4 Grooten.
[[2]] Geschonken een Maeltijdt op ’t Hof
als de Casteleijns Wijff inde Craem lagh ende ’t ge-
rechte met de Tresoriers waren daer Hove ende de
Maeltijt koste de Stede 31 Schellingen vier grooten.
[[3]] Anno 1503. Ontfangen van Bart-
hout Elbertsz te Nupoort, bij handen van Gerrit
Elbertsz. zijnen Broeder, om zijn Conscientie te Vrijen,
ter Cause dat hij in zijn Jeught op de Stede Huys
plagh te Caetsen, al daer hij dickwils de Glasen uijt
sloegh, acht schellingen Grooten.
Anno 1505. Was Mr. Frans Cobel
Advocaet van ‘t Lant etc.
[[4]] Anno 1506. Gereijst Mr. Jaco-
bus Mouwerisz, met een knegt inden Hage,
met den hof–Meester vanden Grave van Buijren, omme
den Raet te kennen te geven, dat mijn Heer van
Montfoort, de Yssel met een Schot Deur
sluijten was.
[1] [Schenkagie aen Jacob van Borsselen Casteleijn.] in de marge
[2] [utsupra] in de marge
[3] [Barthout Elbertz. te Nupoort] in de marge
[4] [Issel met een Schot deur te sluijten.] in de marge
[59] Aan de heer Jacob van Borsselen, en zijn zoon, onze nieuwe slotvoogd, werd een maaltijd met wijn geschonken; de kosten waren: 6 schellingen, 4 groten.
Geschonken: een maaltijd op het Hof toen de vrouw van de slotvoogd in het kraambed lag, en toen de rechtbank met de thesauriers daar op het Hof aanwezig waren. De maaltijd kostte de stad 31 schellingen, 4 groten.
In 1503 ontvangen van Barthout Elbertz. te Nieuwpoort, uit handen van zijn broer Gerrit Elbertz., om zijn geweten te ontlasten, omdat hij in zijn jeugd tegen het stadhuis kaatste, waarbij hij dikwijls de glazen eruit sloeg: 8 schellingen groten.
In 1505 werd Mr. Frans Cobel landsadvocaat later: raadspensionaris.
In 1506 is Mr. Jacobus Mouwerisz met een knecht naar Den Haag gereisd, met de hofmeester van de graaf van Buren, om de Raad te kennen te geven, dat de heer van Montfoort de IJssel met een schutdeur aan het afsluiten is.
59v
[59 Verso.] [[1]] Anno 1507. Gegeven een Man die
te Paerde quam van Ysselsteijn doen Bodegrave brande
om de Stede te waerschouwen een schellingh.
[[2]] Gereijst Willem Aertsz. tot Oude-
water om de Knegten te zenden voor proije
etc.
[[3]] Noch haelde Pieter Feijsen alle
dorpen binnen der Goude,om te spreecken van
te Oorlogen.
[[4]] Gereijst Mr. Jacob Mourissen tot
Antwerpen, omme te Vercrijgen voor de Casteele
zes, ofte acht Knegten, tot bewaernisse van ‘t
Slot ter Goude.
[[5]] Gegeven bij handen van Dirck Stem-
pelse, 83 Gesellen, ofte Pagens, zoo voor, zoo
naer die van der Goude gesonden worden, tot Oudewater
doe de Gelderse voor Oudewater gecomen waren, ende
aldaer gebleven zijn, ende zoude gehadt hebben 14 Dagen
elck 7 Groot daeghs etc.
[[6]] Gereijst Arien Gerrits Burger-
meester, met Jan Jacobsz. Schepen, met een knecht,
en met een Pagie, ende Reijsde na Gorcum bij de Stadt-
houder, ende waren uijt met 68 Schutters, ende noch met
4 Trompetters 3 dagen lanck.
[1] [Bodegraven Brant.] in de marge
[2] [Knechten voor Proije] in de marge
[3] [Dorpen ter Goude om te spreecken van oorlogen.] in de marge
[4] [Bewaernisse van ’t slot] in de marge
[5] [knechten voor Oudewater.] in de marge
[6] [Reijse naer Gorcum.] in de marge
[59 verso] In 1507 betaald aan een man die te paard van IJsselstein kwam toen Bodegraven in brand stond, om de stad te waarschuwen: 1 schelling.
Willem Aertsz. is naar Oudewater gereisd om de wapenknechten op rooftocht te zenden.
Ook haalde Pieter Teijsen de bestuurders van alle omliggende dorpen naar Gouda, om te spreken over de oorlog.
Mr. Jacob Mourisses is naar Antwerpen gereisd, om voor het kasteel zes tot acht wapenknechten te vragen, ter verdediging van het slot van Gouda.
Betaald aan Dirck Stempelse voor ongeveer 83 gezellen of pages, die door Gouda naar Oudewater werden gezonden, toen de Geldersen voor Oudewater gelegerd waren. Zij zijn daar veertien dagen gebleven, en hebben elk ontvangen: 7 groot per dag.
Arien Gerritz, burgemeester, is met de schepen Jan Jacobsz., een wapenknecht en een page, naar de stadhouder in Gorcum gereisd. Ze werden drie dagen begeleid door 68 schutters en vier trompetters.
60r
[60] [[1]] Gegeven Heer Hola Claessen, de
koster, vande Clocke te Beijeren, doet heijligh geloten
waer van Hartogh Carel, ende de Dochter van Enge-
lant 4 schellingen.
[[2]] Anno 1509. Gereijst Hendrick Goverts
Burgermeester, ende Dirck Dirckx tot Bodegraven,
ende alsoo voort tot Woerden, ende op de Wiericken, aldaer
de Heere vanden Raet waren, om te Vereenige die van grooter
Waterschap ende ons aengaende, van dat water dat in-
gebroocken was, aende Noortzijde vanden Rhijn.
[[3]] Gereijst inden Hage op ’t Stuck vande
Wiericken toe te houden, ende te besien oftmen die
van Uijtrecht, Woerden, ende de Steden vander Goude,
mochte Vereenige, ende noch weder gereijst tot Bode-
graven, bij die Commissaris, ende waren uijt op
Leijden, etc.
[[4]] Gereijst op de Nieuvaert, diemen
soude maken achter Moort, na de Cromme
Gouwe toe.
[[5]] Gegeven Jaep Mol, van xiii tonnen
Bier met vier Wagens, ende een half, die ’t Bier
aende Rhijn brachten, doe de Burgermeester, met
de Poorterije was aende nieuwe Brugge, om de
sluijsen toe te doen, 2 pont 2 schellingen.
[1] [Hertogh Carel met de dochter van Engelant.] in de marge
[2] [Waterschap van Woerden.] in de marge
[3] [utsupra] in de marge
[4] [Nieuwe vaert achter Moort.] in de marge
[5] [Bier aenden Rhijn gebracht doen de Schutters de Sluijs toe deden.] in de marge
[60] Betaald aan Hola Claessen, de koster, om de klok te luiden, ter gelegenheid van het heilig huwelijk van hertog Karel met de prinses van Engeland: 4 schellingen.
In 1509 zijn Hendrick Goverts, burgemeester, en Dirck Dirckx naar Bodegraven gereisd en vervolgens naar Woerden en Wiericken. Daar waren de heren van de Raad bijeen om samen met het grote waterschap en met ons te spreken over de dijkdoorbraak aan de noordzijde van de Rijn.
Reis naar Den Haag om het document van de Wiericken voor te leggen, en om te bezien of de steden Utrecht, Woerden en Gouda, tot samenwerking wilden komen. Vervolgens gereisd naar de commissaris in Bodegraven, en ten slotte naar Leiden.
Gereisd over de Nieuwe Vaart, die men van de Gouwe aanlegde achter Moordrecht, naar de Kromme Gouwe toe.
Betaald aan Jaap Mol, voor de dertien vaten bier die op vier en halve wagen naar de Rijn werden gebracht, waar de burgemeester, met de poorters aanwezig was bij Nieuwerbrug, om de sluizen te sluiten: 2 pond, 2 schellingen.
60v
[60 Verso.] [[1]] Anno 1510. Gereijst Mr. Jacob Mou-
rissen tot Mecchelen, om dat recht te bewaren tegen
die van Woerden, roerende ’t soute water van daen
voorts ’t Hantwerpen aen de President, roerende de selve
saecken
[[2]] Anno 1513. Betaelt drie Bode die de
tijdinge bracht dat de Gelderse in Stolck waren
4 schellingen grooten.
[[3]] Anno 1514. Gereijst inden Hage, op
beschrijvinge vande Stede-Houwer, ende Raet
roerende de gevangen, van mijn Heer van Wassenaerde.
[[4]] Anno 1515. Gereijst de Casteleijn
Jacob Minne Dirck Dirckxz, ende Barent
Hendrickxz. tot Dordrecht op de Huldinge van onse
Genadigen Heer.
[[5]] Gereijst tot Brussel om de Confir-
matie vande Veertigh.
[[6]] Gereijst de Casteleijn, ende Jacob
Minne, met drie knechten aen de Graft van
Nassouwen ter Cause van dat nieuw gerecht ende
waren uijt seven Dagen.
[1] [Proces te Woerden.] in de marge
[2] [Gelderse in Stolck.] in de marge
[3] [d’heer van Wassenaer.] in de marge
[4] [Huldinge van onse genadichste Heer tot Dordrecht.] in de marge
[5] [Confirmatie van veertig.] in de marge
[6] [Nieuw gerecht.] in de marge
[60 verso] In 1510 is Mr. Jacob Mourissen naar Mechelen gereisd voor de rechtszaak tegen Woerden inzake het zoute water. En van daar verder naar Antwerpen om de president van de rechtbank te spreken over dezelfde zaak.
In 1513 betaald aan drie boodschappers die het bericht brachten dat de Geldersen in Stolwijk waren: 4 schellingen groten.
In 1514 naar Den Haag gereisd op aanschrijven van de Stadhouder en de Raad betreffende het gevangennemen van de heer van Wassenaerde.
In 1515 zijn de slotvoogd, Jacob Minne, Dirck Dirckxz, en Barent Hendrickxz. naar Dordrecht gereisd voor de inhuldiging van onze Genadige Heer.
Gereisd naar Brussel voor de benoeming van de Raad van Veertig
De slotvoogd en Jacob Minne zijn met drie leenmannen naar de graaf van Nassau gereisd ter zake van het nieuwe gerechtshof. Ze waren zeven dagen onderweg.