Everhard Schimmelpenningh heeft bij zijn afscheid van de Latijnse school een redevoering gehouden over uiterlijke verzorging van de mens.
Portret EW SchimmelpenninghDe oratie van Schimmerlpenningh staat in een verzamelbundel met 22 van deze oraties.
De bundel ligt in het Streekarchief Midden-Holland (Gouda, SAMH, Goudana, 0188. 807, nr. 17).
1
De Oratie van Everhard Willem Schimmelpenningh[1]
getiteld
De uiterlijke verzorging van de mens.
In het openbaar uitgesproken
In de Waalse kerk
Op 5 juli 1759
Toen hij geslaagd aan het Goudse Gymnasium,
bevorderd werd naar de Universiteit.
Uitgegeven in Gouda
Bij Franco Bellaart
[1] ‘s Gravenhage1740, zoon van Everhard François Schimmelpenningh, heer van Meerkerk. Gehuwd 25-10-1792 met Anna den Besten, overleden 17-06-1804
3
Aan de doorluchtige heer
Jan Nicolaas van Eys, broer van Isaak[1]
Voorheen lid van de vroedschap van Amsterdam
En zeer energiek koopman
Die een nauwe relatie had met zijn voortreffelijke broer
En zeer gewaardeerde voogd
Evenals aan de zeer edele heer
Bartolomeus Planta[2]
Zijn voogd
Die hij vanwege de aan hem betoonde bijzondere genegenheid en voortdurende liefde
altijd met grote dankbaarheid zal waarderen en eren
Heeft hij deze redevoering met gepaste eerbied opgedragen
E.W. Schimmelpenningh
[1] Tot de familie Van Eys behoorden belangrijke lakenkooplieden, Isaak was directeur van de firma Van Eys en zonen. Jan Nicolaas, overleden in 1758, was voogd van Everhard Willem. Zijn vader was in 1752 overleden en zijn moeder Sara Du Try in 1757.
[2] Bartholomeus Planta was in 1732 in Den Haag tot notaris benoemd
5
De Oratie
Van Everhard Willem Schimmelpenningh
Getiteld
De uiterlijke verzorging van de mens
Zeer gestrenge baljuw,
Zeer roemrijke en luisterrijke heren burgmeesters van Gouda, zeer rechtvaardige rechters, zeer kundige raadsleden
Zeer eerbiedwaardige curatoren van het Goudse Gymnasium, zeer genereuze heren
En u die gaat over de raadsbesluiten en de financiën, zeer deskundige heren
Zeer vrome verkondigers van het Heilig Woord, heren die uitblinken door geleerdheid, welbespraaktheid en respectabele levenswijze
Doctoren, zeergeleerde en bedreven beoefenaars van de kunsten en wetenschappen
Zeer waakzame rector, conrector en overige zeer geletterde en vooraanstaande docenten
6
U allen die hier verder zijn samengekomen, hoogwaardigheidsbekleders, zeer beschaafde en gewaardeerde toehoorders
En jullie ten slotte, zeer selecte krans van de schooljeugd, beste en zeer energieke medeleerlingen.
Voor het nageslacht is opgetekend dat Theophrastus[1], verreweg de meest welsprekende redenaar, – vanwege de goddelijke aantrekkelijkheid van zijn stem en zijn welsprekendheid leek hij zijn naam eer aan te doen – wanneer hij op het punt stond het woord te voeren ten overstaan van het Atheense volk, terwijl allen bewonderend toekeken, plotseling stilviel.
Er wordt vermeld dat zoiets ook Demosthenes (en wat een kerel was dat!) en diverse anderen, wanneer ze zich opmaakten om te gaan spreken, overkomen is.
En wanneer ik dit bij mezelf naga, bevangen zo’n grote huivering, zo’n grote angst al mijn ledematen, dat ik mezelf nauwelijks meer onder controle heb. Wanneer immers die beroemde mannen, met zoveel kennis geladen en bewapend, zozeer in de war waren dat ze niet stamelden, maar echt stilvielen, wat moet ik dan niet vrezen, vraag ik u. Vooral wanneer mij allerlei dingen voor de geest komen, die het sprankje moed dat ik misschien nog over had, volledig kunnen uitdoven. Is het dan een wonder als ik, nog een ongeoefende rekruut in de kunst van het spreken, beef over al mijn ledematen en nauwelijks weet waarheen ik me moet wenden: of ik richt mijn aandacht op deze voor mij ongewone plaats, of ik laat mijn ogen gaan
[1] Zijn naam betekent: goddelijke spreker
7
langs de kring van zeer verheven en zeer geleerde lieden, die mij aan alle kanten omringen, of als ik ten slotte nadenk over het onderwerp, dat ik gekozen heb om te behandelen, is het onvermijdelijk dat grote zorg en ongerustheid mij voor de geest zweven.
Maar wat mij dan weer op de been helpt en nieuwe kracht geeft, geachte toehoorders, is op de eerste plaats uw bijzondere welwillendheid en gunst. En vervolgens ook het feit dat ik niet zomaar en niet overmoedig op dit podium naar voren ben gestapt en deze moeilijke taak op me heb genomen. Het is omdat ik meen dat door een zeer welwillend oordeel van de hooggeachte curatoren over mij deze rol aan mij is toebedeeld, dat ik in het openbaar en voor uw bijeenkomst het woord mag voeren, voordat ik een volgende stap zet op de renbaan van de vrije kunsten aan de universiteit. Daarom zal ik aan de eervolle opdracht van mijn Maecenassen gevolg geven en beginnen met mijn oratie met als thema
De uiterlijke verzorging van de mens.
Maar aangezien ik nu op een podium ben beland, vanwaar ik pas kan vertrekken, als alles volgens de voorschriften en regels is uitgevoerd, omdat ik mij anders te schande zal maken, vertrouw ik erop dat ik op dezelfde gunst kan rekenen als waarmee u de anderen van mijn klasgenoten, die vanaf dit podium spraken, hebt ontvangen en dat u gedurende korte tijd mij een open oor wilt bieden, dit vraag en verzoek ik u, geachte toehoorders met gepaste bescheidenheid.
De uiterlijke verzorging waarmee mensen zich van elkaar lijken te onderscheiden, heeft met het karakter van een mens
8
absoluut niets te maken, zij voegt niets toe en neemt niets weg; zij bepaalt ook niet de waarde van iemands geest. Daarom noemen we het terecht ‘uiterlijk’, dat wil zeggen ‘buiten de mens’. Met of zonder uiterlijke verzorging is een mens op zich dezelfde, dat wil zeggen, verstandig of onverstandig, bezonnen of onbezonnen, geschoold of ongeschoold, goed of slecht.
Zoals de uiterlijke verschijning van het lichaam niet hetzelfde is als de inborst, zo maken de verzorging en opsmuk van kleding, huisraad, bedienden, paarden, koetsen van een dom iemand geen wijs man, geen bezonnen persoon van een onbezonnen figuur, van een ongeletterde geen geleerde, geen goed mens van een slecht iemand. Ondertussen meent toch een groot aantal mensen dat iemands maatschappelijke betekenis op deze toevoegingen berust, zijn hele waardigheid en voortreffelijkheid; en zo komt het dat zij in de mate waarin zij door hun uiterlijke verschijning meer in het oog lopen, zichzelf hoger achten dan anderen en denken dat zij door anderen zo moeten worden ingeschat.
Maar wie werkelijk en met enige stelligheid over dit soort mensen wil oordelen, moet hen op zichzelf beoordelen en naar binnen kijken, haal dat toneeluiterlijk eraf en neem dat weg, bekijk hen zonder verzorging, opsmuk en personeel; uit wat er dan overblijft zal blijken wie ze werkelijk zijn. De meesten zullen heel anders blijken te zijn dan ze zich voordoen, maar zolang ze als standbeelden op hun voetstuk staan, lijken ze groot in vergelijking met anderen; maar zodra ze van hun voetstuk stappen en hun uiterlijke sier afleggen en ontdaan worden van alle toegevoegde opsmuk, zal uit wat er overblijft die eerdere schaduw van grootheid en voortreffelijkheid en van dat ‘standbeeld’ uit de geest van de toeschouwer verdwijnen. Dit soort rijken en fantastisch opgesmukte lieden lijken op muren behangen met wandtapijten, daaronder zie je niets dan kalk en goedkope steen.
9
En zo schuilt er in hun borst dikwijls een lage, zielige en vaak ook monsterlijke geest, die onaangenaam en onaantrekkelijk is en misvormd door de sporen van zonden en door het ontbreken van deugden,
Daarom is wel toepasselijk wat Seneca zegt: ‘Op geen enkele manier kan God felbegeerde goederen meer belachelijk maken, dan als Hij ze terecht laat komen bij juist de meest verwerpelijke personen.’[1] Dat wil zeggen: de waardering van uiterlijke schijn, zoals daar zijn rijkdom en het vertoon daarvan, kan niet sterker verminderd worden of zijn waarde verliezen dan als al dat moois, zoals dat heel vaak gebeurt, zich bevindt bij de meest pedante lieden.
Met zekerheid kan men zeggen dat een oordeel of mening over personen, gebaseerd op uiterlijk vertoon, er heel vaak naast zit. Hoe vaak immers geven met gouddraad bestikte gewaden op een laf en onnozel persoon, een domkop, de indruk van een vooraanstaand en voortreffelijk man, maar bedekken ze een lichaam en een geest die verziekt zijn door bedrog? Anderzijds hoe vaak verbergt en verhult goedkope of eenvoudige kleding bijzondere geestelijke schatten?
Zie Philopoimenes[2], de beroemdste aanvoerder van zijn tijd bij de Grieken, hij had zijn vaderland Achaia[3] door zeer lofwaardige daden doen schitteren. De Romeinen hadden zelfs zo’n grote bewondering voor hem, dat ze hem de ‘Laatste der Grieken’ noemden, dat wil zeggen de enige die de geest van de oude Grieken had bewaard. Deze Philopoimenes had de gewoonte om zich in het openbaar in eenvoudige kleding te vertonen. Toen hij door een vriend voor de lunch was uitgenodigd, kwam hij daar toevallig een beetje te vroeg aan, terwijl zijn gastheer nog niet thuisgekomen was. Hij werd ontvangen door de vrouw van zijn gastheer en zij dacht dat hij niet de bekende Philopoimenes was, maar diens knecht en zij vroeg hem om haar met het een en ander in de keuken te helpen.
[1] Seneca, De providentia, V, 2
[2] Wij kennen hem als Philopoimen van Megalopolis (253-183 v. Chr.) staatsman en militair
[3] Landschap aan de noordkust van de Peloponnesus
10
Terstond trok Philopoimenes zijn mantel uit en hakte hout, maakte de haard aan. En kijk daar stapte de heer des huizes naar binnen en zag Philopoimenes aan het werk; “Wat is dat nou, mijnheer?”, sprak hij. “Dat is de prijs die ik voor deze kleding van mij betaal,” zei Philopoimenes en samen stonden ze daar smakelijk te lachen.
Scipio Africanus, de man die Carthago verwoest heeft, kreeg de beschikking over enorme rijkdom[1], hij werd daarom zelfs de schatkist van het vaderland genoemd, hij maakte al zijn soldaten stuk voor stuk rijk, maar nam niets voor zichzelf en hij overleed met achterlating van zeer grote roem en een heel klein familiekapitaal.[2]
Deze man werd als regeringsfunctionaris naar de provincies gestuurd om bij de overwonnen volkeren de wetten in te voeren en hoewel hij van zeer hoge afkomst was, vertrok hij met slechts één metgezel en wel een filosoof en vijf bedienden. Maar al die bescheidenheid van een klein aantal begeleiders maakte niets uit. Het was net alsof hij met zo’n entourage minder herkend zou worden of zich schuil kon houden. Toen hij namelijk in Alexandrië aangekomen was, stroomden alle burgers naar zijn schip en naar Scipio die aan wal stapte. Louter zijn kwaliteiten en de herinnering aan zijn krijgsdaden en triomfen waren zonder veel uiterlijk vertoon voldoende om de luister en de grootsheid van de Egyptische koning in de schaduw te stellen. Deze farao was ook zelf met zijn hele gevolg gekomen om Scipio te ontvangen. Aller ogen waren alleen gericht op Scipio, die een heel eenvoudig gewaad droeg, en er werd geapplaudisseerd en gejuicht.
Dit soort voorbeelden, zeer geëerde toehoorders, maken duidelijk dat een oordeel over mensen ten onrechte kan berusten op uiterlijke schijn. Zo is het namelijk ook bij paarden:
[1] De oorlogsbuit bedroeg 123.000 pond zilver. Elk van de soldaten ontving 400 assen
[2] Livius Ab urbe condita, XXX, 45, 2
11
een paard maakt geen naam door zijn borstversiering, men beschouwt hem pas als een edel paard:
Het paard, van welke weide het ook komt, dat prachtig voor de andere paarden uit draaft en als eerste het stof laat opstuiven van de vlakte[1].
Maar ook dergelijke voorbeelden bevatten een waarschuwing en leren ons dat het van een grotere geest getuigt, groter dan men in het algemeen denkt, die vulgaire dingen te verachten en eenvoudige, ingetogen, sobere kleding niet als schande te beschouwen, zelfs in fortuinlijke omstandigheden.
Ja, zelfs Seneca bekende dat hij zich niet op zijn gemak voelde, telkens als hij in een wat voornamer gezelschap terecht was gekomen en hij erkende dat hij nog niet voldoende vorderingen in de filosofie had gemaakt.
Agesilaus, de koning van de Spartanen, was wat dit betreft een grotere filosoof dan Seneca: de Spartaanse tucht had hem geleerd zich niet te schamen voor eenvoudige kleding.
Pharnabazus, een satraap van de koning van de Perzen, verzocht om een gesprek over vrede met Agesilaus. Men kwam bijeen op een open vlakte tussen de twee kampen. De Pers verscheen op het toneel als een echte Pers, dat wil zeggen, met grote pracht, schitterend, hooghartig, het grastapijt waarop hij met zijn mensen stond was bedekt met een prachtig kleed en er waren vergulde zetels neergezet. De Spartaan, ofwel Agesilaus was in eenvoudige kleding in het gras gaan zitten.
De Pers kreeg een kleur en verdroeg het aanstootgevend verschil tussen hemzelf en Agesilaus niet: hij stond op, beval alle vertoon van pracht te verwijderen en sloot zich aan bij de eenvoud van Agesilaus en door zo te handelen, verleende hij het armoedig uiterlijk van Agesilaus de hoogste eer.
[1] Iuvenalis, Satiren 8, 60 - 61
12
Het is duidelijk: heel andere pracht en praal omgaf Agesilaus, die niet schitterde door Perzisch goud of zilver, maar roemrijker straalde door de autoriteit van zijn gezag en de roem van zijn naam, zijn zegevierende rechterhand, de schrik die zijn wapens aanjoegen, kortom roemrijker dan de monarchen van heel Azië met de schittering van hun juwelen en hun goud.
De keizers Nerva, Trajanus, Antoninus, Marcus Aurelius verkochten hun paleizen evenals gouden en zilveren vaatwerk en overtollig meubilair en samen met Vespasianus, Pertinax en Alexander Severus hebben zij gestreefd naar een bewonderenswaardige beschaafde aanpak van eten en kleding, mijlenver verwijderd van alle pracht en luxe. Zij bespaarden op nutteloze uitgaven en ontleenden veel grotere roem aan hun gematigde uitgavenbeleid, dan hebzuchtige keizers aan hun rooftochten. Niet door uiterlijk vertoon en spullen vielen ze op bij het volk, maar zij legden zich erop toe alleen door de zorg voor het publieke welzijn boven de andere stervelingen uit te steken, in overige zaken onderscheidden zij zich in geen enkel opzicht van gewone, middenklasse burgers.
En op deze wijze, hoe meer zij zich terughoudend gedroegen en hoe minder zij probeerden op te vallen, waren zij en beschouwde men hen als opvallender, meer verheven en meer bijzonder, en meer godgelijk naarmate zij een minder arrogante indruk maakten. Maar zij deden hun best op een of andere manier goed te doen voor anderen die ver onder hen stonden. Immers prachtig en schitterend uitgedost in het openbaar verschijnen en zo voor de ogen van de mensen te fladderen is iets voor vrouwen, niet voor mannen.
Hierop heeft betrekking datgene wat Titus Livius vertelt aan de vrouwen. Midden in het oorlogsgeweld van de Punische oorlog, toen de bodem van de schatkist in zicht was, werd bij wet geregeld, dat geen vrouw
13
meer dan een half ons goud mocht hebben, gekleurde kleding mocht dragen of zich in een wagen mocht verplaatsen.
Toen de oorlog afgelopen was en de Carthagers overwonnen waren, toen de Romeinse staat zeer machtig geworden was, zodra deze zich meester had gemaakt van de rijkdommen van de meeste volkeren in Europa, Azië en Afrika, zijn toen de Romeinse dames weer teruggegaan naar de sierraden, of moet ik zeggen, rinkelende armbanden? Toen Cato in de senaat zijn mening naar voren bracht dat de eis van de vrouwen moest worden afgewezen, stonden enkele voorsprekers van het vrouwelijke geslacht op: dat het onverdraaglijk was voor de vrouwen en dochters van de Romeinen, de heersers van de wereld, om te zien dat hun vroegere sierraden wel werden toegestaan aan de vrouwen van bondgenoten, maar niet aan henzelf, om te zien dat de vrouwen van bondgenoten door de stad reden en dat zij daar als krijgsgevangenen te voet achteraan liepen, dat vrouwen geen ambten, priesterschappen konden bekleden of triomftochten mochten houden, dat elegantie, sieraden en uiterlijke verzorging de onderscheidingstekens van vrouwen waren en dat men dat de schoonheid van een vrouw noemde.
Dit soort argumenten dus en vele andere gebruikte de advocaat van het vrouwelijk geslacht. Maar er stonden bij de Romeinen ook voortreffelijke vrouwen op, wars van zachte, opvallende uiterlijke verzorging, die hun geest sierden met mannelijke sieraden, een bezonnen oordeel, ernst en werkelijk decorum. Een zo’n uitblinker was Cornelia, zeer nobel onder de Romeinse vrouwen, de dochter van Publius Cornelius Scipio Africanus. Bij haar verbleef als gast een aanzienlijke dame uit Campanië, kostbaar gekleed, behangen met edelstenen en parels. Toen zij de eenvoudige kleding van Cornelia, de edelste onder de Romeinse vrouwen zag, vroeg zij of zij het juwelenkistje van Cornelia mocht bekijken, want zij was er zeker van dat haar eigen sierraden daar niet bij in de schaduw konden staan.
14
Cornelia antwoordde simpel: “Ik zal mijn sierraden straks laten zien.” Kort daarna kwamen de twee zonen van Cornelia, die weduwe was, thuis uit school. “Kijk”, zei Cornelia, “mijn sierraden: deze kleinzonen van Scipio voed ik op voor de staat en het is mijn plan om hen in de voetsporen van hun grootvader te laten treden. Zij zijn mijn hele bezit aan vrouwelijke sieraden.”
Laten wij nu, geachte toehoorders, aan dit soort vooraanstaande vrouwen denken en wij zullen begrijpen hoezeer edele eenvoud de ijdele pronkzucht van allen overtreft. Welke verdienste, welke lof, welke deugd gaan er schuil in het met een bom duiten verwerven van edelstenen, halssieraden, schitterende oorbellen, en om verder niets te hebben waarmee een vrouw zich kan profileren. Daarentegen getuigt het van grote geestelijke kracht, en zeker bij een vrouw, en wel een vooraanstaande vrouw van de hoogste stand, om uit te stijgen boven ijdele zielen en haar hoogste eer en verdienste te leggen in de actieve en eerzame opvoeding van haar kinderen en daaraan alle uitgaven die zij zich kan veroorloven te spenderen, kortom door haar voorbeeld haar adel te laten zien, en aantonen dat grootheid van geest ook de vrouwelijke sekse ten deel valt.
Ik zou nog meer kunnen toevoegen, zeer geachte toehoorders, maar mijn rede zou geen einde vinden, als ik de afzonderlijke dingen die op dit onderwerp van toepassing zijn te berde zou willen brengen.
Daarom wend ik mij tot jullie, tot voor kort mijn zeer gewaardeerde medeleerlingen. Wij voorwaar, wij de oprechte vertegenwoordigers van het mannelijk geslacht, wij die alle elementen van opvoeding en deugd hebben ingezogen, wij moeten onze ware trots niet zoeken in de uiterlijke schijn van mooie kleding, maar in sieraden van de geest, deugd, geestelijke vorming en wijsheid: laat ons daarom in de voetsporen treden van hen, die zich nuttig hebben gemaakt voor het vaderland, goede vaders voor hun familie, prettige en geliefde zonen voor hun ouders, kortom aangename en dierbare lieden voor iedereen.
Ik heb gezegd.